Download hier de volledige online versie van dit

[ inhoudstafel ] 1
INHOUDSTAFEL
3
Ten Geleide
Pieter Vandecasteele
5
Op zoek naar zinvolle zorg voor ouderen die
‘Lijden aan het leven’
De uitdaging voor spirituele zorgverlening in een interdisciplinaire context
Linus Vanlaere en Liselotte Van Ooteghem
12
Het levensverhaal
Als bron van zingeving
Een narratief zorgproject in het woonzorgcentrum
met behulp van de life review methode ‘Mijn leven in kaart’
Liselotte Van Ooteghem
16
Thomas Merton: gemeenschap in de marge
‘Monnik’ zijn in de pastorale zorg voor ouderen
Dominiek Lootens
20
Ik wil naar mijn huis…”.
Over de grenzen van het zorgmodel
Filip Zutterman
26
UITGELEZEN
Bernadette Verbruggen
2
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
36
OVER DE GRENZEN
Een bericht uit Rome
Anne Vandenhoeck
39
VerSlag
15 oktober: DAG VAN DE SPIRITUELE ZORG
Pieter Vandecasteele
41
Waar de wegen Samenkomen
Een reflectie over uitdagingen van de pastor als ethicus
Studievoormiddag Academisch Centrum voor Praktische Theologie
Annelien Van der Borght
44
80 jaar Caritas in belgië
4 december 2012 - provinciehuis Leuven
Ontmoetingsdag ‘Gezond & wel? Sain & sauf?
Lieve Coorevits
47
Agenda
BEROEPSVERENIGING VOOR KATHOLIEKE PASTORES
48
Geraakt!
Ontmoeting met Hildegard
Alexander van Biezen
50
Uitsmijter
In paradisum. Ten paradijze…
Hilde Van der Motte
[ TEN GELEIDE ] 3
TEN GELEIDE
Beste lezer,
Het decembernummer van Pastorale Perspectieven
behandelt een moeilijk thema, niet alleen omdat het
niet makkelijk te definiëren valt, maar vooral omdat het
zwaar valt om er een antwoord op te geven. Eerder dan
een definitie te geven van het fenomeen ‘levensmoeheid
bij ouderen’ wil ik focussen op de schijnbaar eenvoudige
wens ‘Ik wil naar huis…’. Het is wellicht voor veel pastores
en andere zorgverleners een herkenbare wens, en ook een
heel begrijpelijk verlangen. De volksmond weet dit, want
‘nergens is het beter dan thuis’. Maar wat met mensen die
thuis zijn, en zich toch niet meer thuis voelen? Wat met
mensen die zich niet meer thuis voelen in het leven. Niet
meteen omdat het leven hen heel zwaar valt, door ziekte
of gemis, maar gewoon ‘omdat het genoeg geweest is’?
Levensmoeë ouderen zijn mensen die als het ware zichzelf
overleven. Mensen die geen levensdoel meer hebben, geen
toekomst meer zien. Niet noodzakelijk omdat ze depressief
zijn, maar gewoon omdat het leven hen – schijnbaar? –
niets meer te bieden heeft.
Levensmoeheid, daarover gaat dit nummer van Pastorale Perspectieven. Zorgnet Vlaanderen organiseerde begin oktober
al een studietweedaagse voor pastores over deze thematiek.
De deelnemerslijst verraadde een heel brede interesse in het
thema, want niet alleen pastores uit de ouderenzorg schreven
zich in, maar ook pastores uit de geestelijke gezondheidszorg
en uit algemene ziekenhuizen. Levensmoeheid zou in onze
samenleving wel eens veel vaker kunnen voortkomen dan
dat we op het eerste zicht denken. Maar het is meer onzichtbaar dan andere ‘aandoeningen’ waarvoor er wetenschappelijke namen en obligate afkortingen bestaan. Nee, voor
levensmoeheid geen afkorting, want er bestaat toch geen
pilletje om je ervan af te helpen. Op de studietweedaagse
gidste Carlo Leget het publiek doorheen verschillende mogelijke situaties en beslissingen omtrent het levenseinde. Daaruit
bleek alvast heel duidelijk dat het thema moeilijk te vatten is.
De bijdrage van An Haekens, vanuit psychogerontologische
hoek, bevestigde de indruk die reeds door Leget gewekt was:
het is makkelijker om te zeggen wat levensmoeheid niet is,
dan wat het wel is. het is geen wens om levensbeëindiging,
geen doodsverlangen, geen vraag naar actieve of passieve
4
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
euthanasie, geen depressie, geen pathologische aandoening.
Het lijkt eerder een existentieel gemoed te zijn, een kwestie van zingeving, of beter: van zinloosheid. Hier gaat Linus
Vanlaere dieper op in, en samen met zijn collega Liselotte
Van Ooteghem schetst hij ook enkele manieren om ermee
om te gaan. Ouderen ertoe brengen hun levensverhaal te
vertellen, kan hen inderdaad uit de eenzaamheid en het isolement halen, en het kan hen helpen om op hun leven terug
te blikken, en er een zekere waardering en zinvolheid in te
vinden. De aandacht voor het levensverhaal is van uitermate
groot belang. Toch is het minstens van even groot belang om
zelf ook verhalen te vertellen aan mensen, aan collega’s en
aan bewoners. Door naar een verhaal te luisteren, word je als
luisteraar opgenomen in een groter geheel, een betekenisvol geheel waarvoor je niet zelf verantwoordelijk bent maar
waarin je wel een plaats hebt.
De studietweedaagse is slechts een stap in een omvangrijker
traject. Dit themanummer is een tweede stap, en het drieluik
wordt vervolledigd in 2013. Dan zal de pastorale commissie
ouderenzorg (POZ) hier rond een pastoraal advies voorbereiden en publiceren. We houden u hierover op de hoogte.
Pieter Vandecasteele
[ Op zoek naar zinvolle zorg voor ouderen die ‘lijden aan het leven’ ] 5
Op zoek naar zinvolle
zorg voor ouderen die
‘lijden aan het leven’
Door Linus Vanlaere en Liselotte Van Ooteghem
“Ik wil niet wachten tot ik in mijn bed lig te plassen. Naar
een rusthuis wil ik ook niet. Ik heb aan niemand verantwoording af te leggen. Het is een mooi leven geweest, dus ik ga
afscheid nemen.” Het zijn de woorden van Roger Verdonck
in een reportage van Koppen uit 2007. Hij is een intelligente
man die tot aan zijn pensioen een belangrijke functie binnen de vakbond bekleedde. Roger heeft, ondanks zijn hoge
leeftijd, nog geen grote gezondheidsklachten. Hij kan nog
behoorlijk goed voor zichzelf zorgen, mits vrij minimale
­ondersteuning. Hij lijdt ook niet ondraaglijk. Maar de toekomst boezemt hem angst in; angst om volstrekt afhankelijk
te worden, angst om geestelijk weg te deemsteren, angst om
geen controle meer te hebben over zijn eigen lichaam en zijn
eigen leven. Precies om dit te voorkomen, zoekt hij naar een
waardige manier om nu al uit het leven te stappen.
Mensen zoals Roger Verdonck komen in de praktijk van de
woonzorggroep GVO – een samenwerkingsverband van acht
woonzorgcentra voor ouderen – nauwelijks voor. Steeds vaker
ontmoeten we wel ouderen voor wie het ‘mooi’ geweest is en
die zich luidop afvragen of het nu ook ‘gedaan’ mag zijn. Zo
bijvoorbeeld mevrouw P. Deze mevrouw is 88 jaar en werd
na een val opgenomen in het woonzorgcentrum. Ze heeft
drie kinderen die ver wonen. Ze is visueel gehandicapt en ziet
slechts op één oog, en dan nog maar gedeeltelijk. Tijdens haar
opnamegesprek vertelt mevrouw dat ze euthanasie wil omdat
“het leven vanaf 80 jaar niets meer waard is”. “Er valt niets meer
te verwachten en er is niets dan last. Euthanasie mag volgen,
wanneer ik helemaal blind ben”, voegt ze eraan toe. Na enige
tijd weigert mevrouw nog te eten. Ze wordt achterdochtig en
verward. Er volgt overleg met de huisarts en de familie. De
zorg wordt op scherp gezet door op zoek te gaan naar wat
voor haar nog belangrijk is. Ook antidepressiva worden door
de huisarts opgestart. Mevrouw P. spreekt opnieuw over euthanasie. Wanneer de huisarts zegt ‘nu’ niet op haar vraag te willen
ingaan, maar wel bereid is om haar ‘dossier’ aan een andere arts
6
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
door te geven, wil ze dat niet. Haar aankomende verjaardag wil
ze ook absoluut nog vieren. Ook na haar verjaardag blijft ze de
vraag naar euthanasie herhalen, maar ze voegt er steeds aan
toe dat dit ‘nu’ nog niet hoeft, maar wel ‘dan’, bijvoorbeeld als ze
zover is afgetakeld dat ze buiten “die boom daar” niet meer kan
zien. In de gesprekken met mevrouw P. komt het thema altijd
ter sprake, maar ze geeft tegelijk ook aan dat ze “bang is van
de dood”. Intussen eet mevrouw weer. Ze wordt echter fysiek
steeds zwakker en het thema ‘euthanasie’ duikt steeds minder
op in de gesprekken met haar. Ze wordt overigens alsmaar
zwijgzamer en is in zichzelf teruggetrokken.
1. Voldoende goede zorg?
Twee mensen, twee verschillende verhalen. Ze hebben
­gemeenschappelijk dat ze hun leven als voltooid beschouwen
en dat de toekomst hen niets meer te bieden heeft. Allebei stellen ze hulpverlening in vraag. Hun situatie roept immers ethische
vragen op waar de hulpverlening niet meteen raad mee weet.
“Ze hebben gemeenschappelijk
dat ze hun leven als voltooid
beschouwen en dat de toekomst
hen niets meer te bieden heeft.”
Roger Verdonck kiest principieel en duidelijk voor actieve
­levensbeëindiging. Het is een wens die pas vier jaar later, in
2011, wordt ingewilligd. In 2007, het ogenblik dat Roger zijn
wens openbaar maakt via Koppen, is het wellicht de vraag of
zijn lijden voldoende kan worden geobjectiveerd om aan een
euthanasieverzoek te voldoen. In de huidige euthanasiewet
heeft immers niet het verzoek van de patiënt het grootste
morele gewicht bij euthanasie, maar wel het lijden. Dat er
‘nu’ voor Roger zelf nog geen ‘ondraaglijk lijden’ is, maar dat
hij euthanasie wil om ondraaglijk lijden straks te vermijden,
is problematisch voor het uitvoeren van euthanasie. Toch laat
de Koppen-reportage van 2007 impliciet ook andere ethische
vragen opduiken. Bijvoorbeeld komt de dame aan het woord
die voor mijnheer Verdonck elke middag een maaltijd kookt.
Ze heeft het moeilijk met zijn wens en ze zegt dat ze mijnheer
momenteel ‘erdoor trekt’. Wellicht bedoelt de dame dat ze
mijnheer Verdonck probeert af te houden van zijn visie op een
hopeloze toekomst door met hem contact te houden en hem
zinvol gezelschap te geven. De vraag is of dit voor mijnheer
Verdonck voldoende is. Zin of betekenis laat zich immers niet
opdringen. Vanuit een breder gezichtspunt gezien, stelt zich
ook de vraag naar de reikwijdte van zelfbeschikking versus zorg.
“De ambiguïteit rond haar
vraag of wens, doet hulpverleners
zoeken naar de vraag achter haar
vraag, en naar de zorg die ze
nog kunnen bieden.”
Bij mevrouw P. liggen de ethische vragen enigszins elders.
De ambiguïteit rond haar vraag of wens, doet hulpverleners
zoeken naar de vraag achter haar (ambigue) vraag, en naar de
zorg die ze nog kunnen bieden. Ook al worden antidepressiva
opgestart, de hulpverleners stellen zich de vraag of mevrouw
wel depressief is. Toch is het ook duidelijk dat mevrouw lijdt,
maar aan wat precies? Ze krijgen moeilijk zicht op de zaak en
dat bemoeilijkt ook de hulpverlening: wat kunnen ze betekenen voor mevrouw?
Steeds vaker ontmoeten we ouderen in het woonzorgcentrum
die aangeven dat ze ‘zo’ niet verder willen en dat de toekomst
voor hen niets meer te bieden heeft. Veel van deze ouderen
weten vaag af van de wettelijke mogelijkheid van euthanasie,
en stellen euthanasie dan ook ter sprake. Zoals bij mevrouw
P. is er nochtans veel ambiguïteit rond dit thema. En hulpver­
leners weten niet wat ze kunnen doen om goed te doen.
Willen we voldoende goede zorg bieden, is het niet onbelangrijk om meer zicht te krijgen op het lijden van deze ouderen die doorgaans levensmoe worden genoemd. We baseren
ons op het kwalitatief onderzoek van de Nederlandse antropologe Defesche om een duidelijker zicht te krijgen op wat
zich afspeelt bij deze ouderen.1
2. ‘Voltooid leven’: het antropologisch
onderzoek van F. Defesche
Kenmerkend voor ouderen zoals mijnheer Verdonck en mevrouw P., is alvast het volgende:
1 F. Defesche, Voltooid leven in Nederland. Wat ouderen ervaren, willen en doen als zij het leven voltooid vinden, Assen, Van Gorcum, 2011.
[ Op zoek naar zinvolle zorg voor ouderen die ‘lijden aan het leven’ ] 7
•
•
De levensfases van werken, van een jongere generatie opvoeden, van zelfontplooiing en vernieuwing zijn voorbij.
De fase van afbouwen is ver gevorderd. Van de toekomst
wordt niet verwacht dat die wezenlijke waardevolle
­vernieuwingen zal inhouden.
Frederique Defesche stelt in haar onderzoek vast dat nogal
wat ouderen aan deze kenmerken beantwoorden. Ze spreekt
van ‘voltooid leven’. Dat ouderen voldoen aan de kenmerken
van wat Defesche ‘voltooid leven’ noemt, betekent echter nog
niet (altijd) dat ze zoals Roger Verdonck kiezen voor actieve
­levensbeëindiging. Het betekent zelfs niet dat ze worstelen
met de euthanasievraag zoals mevrouw P. Zo benadrukt
­Defesche dat de beleving van een voltooid leven niet altijd
negatief wordt ervaren. Haar onderzoek toont dat voltooid
leven zowel positief als negatief ervaren kan worden. Het
­verleden speelt hierbij vaak een invloed. Is het verleden
‘goed’ geweest, dan wordt het heden vaak als positief ervaren, ook al zijn er nu problemen. Een leven vol tegenslagen
kan de draagkracht van iemand zodanig ondermijnen dat het
heden nauwelijks te hanteren valt, maar sommige ouderen
putten hier dan weer net kracht uit om van het leven nu te
genieten. Ouderen die hun leven als voltooid beschouwen,
lijden daarom niet noodzakelijkerwijs aan het leven. Defesche
maakt een onderscheid tussen vier stadia van ‘voltooid leven’.
Deze fasen volgen elkaar niet noodzakelijk op. Het kan dus
best zijn dat iemand tot het sterven in een eerder stadium
blijft. Dit zijn de vier stadia van ‘voltooid leven’:
“Ouderen die hun leven als
voltooid beschouwen, lijden
daarom niet noodzakelijkerwijs
aan het leven.”
• Stadium 1: ouderen die tevreden zijn over het voltooid-zijn van het leven, die genieten van wat nog rest.
­Mogelijke ziektes en aandoeningen zijn goed te hanteren.
• Stadium 2: ouderen die het leven als steeds moeilijker
ervaren. Er zijn wel positieve aspecten in de huidige
­levenswaardering, hopen op herstel en terugkeer naar
meer levensvreugde.
• Stadium 3: ouderen die het leven als zwaar of vol
moeilijkheden ervaren. Er zijn nog steeds positieve
a­ specten in de levenswaardering, geloven niet in herstel,
geen doodswens, wel doodsgedachtes.
• Stadium 4: ouderen die hun leven als doorslaggevend
negatief ervaren. Ze zijn overtuigd van de uitzichtloosheid
van de eigen situatie. Ze willen liever sterven dan blijven
leven en ontwikkelen een aanhoudende doodswens.
In de eerste drie stadia definiëren ouderen hun leven als voltooid, maar zijn er naast de elementen waardoor ze hun leven
als negatief gaan waarderen ook nog steeds positieve aspecten
in de levenswaardering aanwezig. Deze positieve elementen
­nemen echter wel af naargelang het stadium waarin de ouderen zich bevinden. De ‘ondergesneeuwde’ positieve kanten van
het leven kunnen door gesprek met, aandacht van en zorg door
vertrouwde en gewaarde personen in deze stadia herontdekt
worden. Slechts in het vierde stadium, wanneer de ouderen niet
meer in staat zijn om een positieve waardering aan het leven
te geven, is er sprake van ouderen die ‘lijden aan het leven’. Hun
aanhoudende doodswens gaat gepaard met de overtuiging
van een structurele uitzichtloosheid van hun leven. Defesche
stelt in haar onderzoek dat de meeste ouderen die ‘lijden aan
het leven’ dit lijden zo goed mogelijk dragen en wachten op
een natuurlijke dood. Slechts een kleine minderheid zoekt naar
wegen voor een zelfverkozen dood. Voor veel ouderen die dicht
bij het levenseinde staan, geldt dat ze alle wensen laten varen
en zich overgeven aan het sterven. Vanuit deze optiek maakt
Defesche in het vierde stadium – het stadium van ouderen die
hun leven als doorslaggevend negatief ervaren en een doodswens hebben – nog een onderscheid tussen drie types van
‘lijden aan het leven’:
• Type 1: Er is een aanhoudende doodswens die varieert
qua intensiteit. Ook al willen deze ouderen liever sterven,
ze kiezen voor doorleven. Een zelfverkozen levenseinde
past niet binnen hun levensbeschouwing.
• Type 2: Er is een aanhoudende doodswens die varieert
qua intensiteit. Deze ouderen leven door omdat ze belang hechten aan een natuurlijk stervensproces. Ze willen
alleen een zelfverkozen levenseinde als in leven blijven
kunstmatig wordt.
• Type 3: Er is een aanhoudende doodswens die de vorm
aanneemt van een actief besluit. Deze ouderen geloven
in het recht op zelfbeschikking bij het levenseinde.
Roger Verdonck kunnen we duidelijk typeren als een man die
‘lijdt aan het leven’ en gelooft in het recht op zelfbeschikking bij
het levenseinde (stadium 4, type 3). Hij uit meermaals de wens
8
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
om te sterven en voegt ook zelfbewust de daad bij het woord
door actief op zoek te gaan naar een arts die zijn ­leven kan
en wil beëindigen. Niet elke euthanasievraag van een ­oudere
die ‘lijdt aan het leven’ kan ingewilligd worden. Bijvoorbeeld
wordt hun lijden als moeilijk te objectiveren beschouwd,
omdat het lijden niet als ondraaglijk wordt gezien (of ervaren
door de persoon zelf) of omdat de relatie met een min of meer
­objectieve ziektebron niet of onvoldoende kan worden gelegd.
Deze mensen gaan dan op zoek naar andere mogelijkheden
om te sterven. Zogenaamde ‘stille zelfdoding’ (‘silent suicide’) is
zo’n mogelijkheid, waarbij ouderen de bewuste keuze maken
om bijvoorbeeld niet meer te eten of hun medicatie niet meer
in te nemen. Eén van deze mensen is mevrouw D., een dame
van 94 jaar die sinds een jaar in het woonzorgcentrum verblijft.
Al van bij haar opname geeft mevrouw te kennen dat ze liever
‘in de palliatieve zorg’ zou opgenomen worden. Wanneer er
gevraagd wordt waarom ze dit wil – mevrouw is namelijk niet
levensbedreigend ziek en is niet terminaal – zegt ze: “Ik zie het
nut niet in van hier nog te zijn.” Na enige tijd zegt ze: “Ik wil een
spuitje.” Lichamelijk is er echter niets levensbedreigend aan de
hand en voor de arts is het duidelijk dat euthanasie niet kan.
Er volgen gesprekken met mevrouw, antidepressiva worden
opgestart door de huisarts, maar mevrouw gaat zich ‘terminaal
palliatief’ gedragen. Ze blijft de hele dag in bed, ze eet weinig,
vraagt pijnstillers en neemt afscheid.
“Op basis van de vele gesprekken
met de ouderen geeft Defesche
in haar onderzoek aan dat
lijden aan het leven alle aspecten
van fysiek, geestelijk en
psychosociaal lijden omvat.”
Kijken we vanuit het schema van Defesche naar de casus van
mevrouw P., dan kunnen we ook hier spreken van ‘lijden aan
het leven’. Zo spreekt mevrouw wel van euthanasie. Het telkens
voor zich uit schuiven van de actieve uitvoering van deze euthanasiewens kan erop wijzen dat ze enkel een zelfverkozen
levenseinde wil als het in leven blijven te kunstmatig wordt of
wanneer haar situatie nog slechter wordt (stadium 4, type 2). De
situatie waarin ze nu verkeert – zwijgzaam, in zichzelf gedoken,
geen letterlijke vraag meer naar euthanasie –, doet ons zelfs
vermoeden dat, ook al wil ze liever sterven, ze er toch voor kiest
om door te leven (stadium 4, type 1).
3. ‘Lijden aan het leven’: enkele mogelijke
ethische en existentiële oorzaken
Door een bovengenoemd onderscheid te maken tussen verschillende stadia van voltooid leven, heeft Defesche getracht om een
maatschappelijk gegeven vanuit een sociologische, antropologische bril in kaart te brengen. Hierdoor wordt het ­‘lijden aan
het leven’ vanuit een integrale, holistische visie bekeken waarbij
de mens centraal staat en worden oorzaken en ‘oplossingen’
niet louter vanuit een medisch-klinische visie gezocht. Op basis
van de vele gesprekken met de ouderen geeft Defesche in haar
onderzoek dan ook aan dat lijden aan het leven alle aspecten
van fysiek, geestelijk en psychosociaal lijden omvat. Lijden aan
het leven blijkt in de eerste plaats een ernstige vorm van ‘ethische en existentiële pijn’ te zijn. Al deze dimensies zijn echter
onlosmakelijk met elkaar verbonden en vormen een ‘kluwen’ van
lijden dat niet eenvoudig te ontwarren is.2 Volgens Defesche is
het dan ook zinloos om een onderscheid te maken tussen die
verschillende vormen van lijden wanneer de oorzaken van dit
lijden niet kunnen worden weggenomen. Bovendien, zegt ze, is
er bij ouderen die al een lang leven achter de rug hebben altijd
sprake van mengvormen. Vanuit dit oogpunt, lijkt het zinvoller
om op zoek te gaan naar de existentiële en ethische oorzaken
van dit lijden, eerder dan te focussen op de verschillende vormen
van lijden. We noemen drie mogelijke ‘sporen’ die misschien een
weg kunnen openen naar een scherper ‘zien’.
3.1 ‘Klaar met leven’
Voor ouderen zoals Roger Verdonck of mevrouw P. lijkt het
erop dat hun leven geen zinnig doel meer dient. Wat hen
rest aan leven, staat in het teken van afhankelijkheid en verval
van levenskracht. Daar willen ze niet voor kiezen. Ze kiezen
niet voor de zorgafhankelijkheid die bij het ‘langer leven’ komt
kijken. Naarmate hun zelfredzame ‘oude’ dag afloopt en de
zorgafhankelijke oude dag voor de deur staat, groeit bij die
ouderen meer en meer het idee ‘klaar met leven’ te zijn. Het
bestaan is vanaf dan immers zinloos.3
2 C. LEGET, Ruimte om te sterven. Een weg voor zieken, naasten en zorgverleners, Tielt, Uitgeverij Lannoo, 2003, p. 69.
3 C. HERTOGH, Oud en der dagen zat? Moderne doodsproblematiek en ouderdom, in: J. VAN DELDEN, C. HERTOGH, H. MANSCHOT (red.), Morele problemen in de ouderenzorg, Van Gorcum, 1999; pp.
203-226.
[ Op zoek naar zinvolle zorg voor ouderen die ‘lijden aan het leven’ ] 9
Wat voor deze beleving een belangrijke grondslag vormt,
is de beleving van de waarde van autonomie, opgevat als
zelfbeschikking en de vrijheid om het levensplan te volgen
dat het best met de eigen smaak of voorkeur overeenstemt.
Deze waarde is dé waarde, zelfs het overheersende ideaal
van de babyboomers. In de emancipatiegolf van de jaren
’60 hebben ze ervoor geijverd en gestreden; ze hebben zich
bevrijd uit de kluisters van het paternalisme en van instituties
die bepaalden wat zij dienden te doen met en in hun leven.
Naarmate de eigen levensloop door lichamelijke – en mogelijks ook geestelijke – aftakeling evolueert in de richting van
afhankelijkheid, doemt voor een aantal van die ouderen ook
het schrikbeeld van bevoogding en paternalisme (weer) op.
Dat speelt zeker een rol bij Roger Verdonck.
in het ervaren van zin. Daar wees Erik Erikson al op in zijn
­levenslooptheorie. In de rijpe volwassenheid – de zevende
fase bij Erikson – vindt een crisis plaats tussen generativiteit
en de bezorgdheid voor de volgende generaties enerzijds en
stagnering of vastraken in jezelf anderzijds. Wordt de crisis
goed beslecht, dan kunnen mensen in de laatste fase van hun
leven komen tot ‘ego-integriteit’ waarbij ze zin ervaren o­ mdat
ze iets hebben overgeleverd aan de volgende generaties.
­Ouderen als mijnheer Verdonck ervaren wel dat ze iets hebben
overgelaten. Roger Verdonck heeft echter geen kinderen – of
familie – en voor hem is de link met de toekomstige generaties en met wat hij hen heeft achtergelaten, minder voelbaar.
Dat kan bijdragen aan de ervaring dat ‘het goed is geweest’
en dat verder leven – waarbij je bovendien ook nog ervaart
een last te zijn voor de volgende generaties – weinig zinvol is.
3.2 ‘Een plicht tot sterven’
3.3 ‘Levenskunst-zingeving’
Wat bij mijnheer Verdonck wellicht ook speelt, en wat voortvloeit uit bovenstaande, is het ervaren van een zekere ‘plicht
tot sterven’. Hij wil niemand tot last zijn. Veel mensen die een
groot belang hechten aan zelfredzaamheid en zelfbepaling,
ervaren het als bijzonder lastig om anderen – en bij uitbreiding
de samenleving – tot last te zijn. Ervoor kiezen om uit het leven
te stappen – door actieve levensbeëindiging – is ervoor kiezen
om niemand tot last te zijn. Tegelijk bevestigen ze zichzelf op
die manier als moreel subject, namelijk als een mens die nog
keuzes kan maken en die zo nog een verschil kan maken in
het leven van anderen en in de samenleving. Ze bevestigen
zichzelf als mensen die nog verantwoordelijkheid dragen.
Door de grote aandacht die vandaag wordt gehecht aan het
ideaal van autonomie, leeft bij mensen meer en meer het
idee dat zin iets is dat het individu zelf moet verwerven. Zin,
zo is dan de opvatting, is iets wat het individu verwerft door
het in handen nemen van ‘je-zelf’ en van je eigen levens­
project.4 Eén van de kernopdrachten waar het individu dan
voor staat, is precies om een ‘authentiek’ leven te leiden,
­namelijk een leven dat overeenkomt met datgene waar
‘je-zelf’ voor staat. De essentie van deze ‘levenskunstethiek’
werd recentelijk nog verwoord door Peter Bieri – alias Pascal
Mercier, auteur van onder andere de roman ‘Nachttrein naar
Lissabon’ – in een interview met Knack. “Kijk”, zegt Bieri, “het
komt altijd op hetzelfde neer: je moet jezelf de vraag stellen:
‘Heb ik tot nu toe geleefd zoals ik wou leven? Of heb ik de
dingen laten liggen? Heb ik mezelf voorgelogen en moet ik
op zoek naar een manier om dat te corrigeren?’”5
“Veel mensen die een groot
belang hechten aan
zelfredzaamheid en zelfbepaling,
ervaren het als bijzonder
lastig om anderen – en bij
“Heb ik tot nu toe geleefd
uitbreiding de samenleving –
zoals ik wou leven?
tot last te zijn.”
Of heb ik de dingen laten liggen?
Heb ik mezelf voorgelogen
Verantwoordelijkheid dragen voor iets of iemand buiten zich- en moet ik op zoek naar een
zelf – en niet alleen voor zichzelf – is hoe dan ook belangrijk manier om dat te corrigeren?”
4 Meer hierover: M. DESMET & R. GROMMEN, Moe van het moeten kiezen. Op zoek naar een spiritualiteit van de zelfbeschikking, Lannoo, 2005.
5 J. STEVENS, ‘Niets is zo belangrijk als dagdromen’. De filosofie van Peter Bieri, in Knack 28 november 2012, p. 85. Meer over de levenskunstethiek en reacties daarop, vinden we in Ethische Perspectieven
21 (2011) 4.
10
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Ouderen die zin vooral zien als iets dat wordt ontleend aan
het leiden van een ‘authentiek bestaan’, beoordelen hun
­eigen leven als een project dat ze tot een goed einde moeten
­brengen. Breekt echter net aan het levenseinde een periode
aan waarin ze hun eigen leven niet meer helemaal in handen
hebben en waarbij ze net integendeel hun eigen leven steeds
meer ‘uit handen’ moeten geven, dan verschijnt die laatste
levensfase als iets uitermate problematisch. Stond het hele
leven in teken van authenticiteit en het ‘volgen van je eigen
pad’, dan is die laatste levensfase (van zorgafhankelijkheid)
iets wat haaks lijkt te staan op de hele levensloop. Die fase van
zorgafhankelijkheid dreigt niet alleen het ‘kunstwerk’ van het
leven te verbrodden, ook wordt die ‘niet-authentieke’ levensfase op zichzelf als weinig zinvol ervaren.
4. Ankerpunten voor ‘voldoende goede zorg’
voor ouderen die lijden aan het leven
Bovenstaande sporen zijn erg schetsmatig en ongetwijfeld
valt veel meer te zeggen over ethische en existentiële oor­
zaken van ouderen die lijden aan het leven. Bepaalde elementen ­kunnen zeker ook in een kritisch licht worden geplaatst.6­
Tegen de ­achtergrond van (het weinige van) wat is gezegd,
verschijnen toch enkele ankerpunten van zorg voor deze
ouderen. Opnieuw streven we niet na exhaustief te zijn, en
we geven er slechts drie. En dan nog wel – opnieuw – heel
schetsmatig.
4.1 Zich verbinden
In haar onderzoek merkt Defesche op dat de relatie van het
eigen ik met de directe omgeving erg belangrijk is geworden.
Voor ouderen die lijden aan het leven zijn de contacten met
de samenleving vaak gekrompen tot de maat van de directe
omgeving. Voor de belangenafweging die tot een morele
overtuiging leidt, is de relatie van de oudere tot die directe
omgeving essentieel. Vanuit dit oogpunt wijzen we op het belang van de pastor die ‘er is’ en die zich met de ouder p­ ersoon
en zijn zoekproces verbindt. De aanwezigheid van de pastor
als ‘de eerste gesprekspartner’ in de genoemde belangen­
afweging kan ook leiden tot een soort (her-)verbinding met
anderen. 7 In alle geval heeft de pastor een belangrijke taak in
het mee helpen zoeken naar wie of wat nog van betekenis is
en welke opdracht de oudere persoon nog (niet) voor zich ziet.
4.2 Narratieve zorg
Binnen de opvatting van de levenskunstethiek is het aan het
individu om zin te verwerven, namelijk in en door het leven
van een ‘eigen’ leven en het vorm geven aan een eigen (narratieve) identiteit. Via ‘narratieve zorg’ – zie het artikel in dit
nummer van Liselotte Van Ooteghem – kan de pastor ondersteuning bieden bij deze (re)constructie van zin. Dit kan door
de oudere te helpen om zoveel als mogelijk de eindredactie
te voeren over het eigen levensverhaal, incluis de fase waarin
de oudere zich ‘nu’, op het einde van zijn leven bevindt. Een
narratief zorgproject zoals het schrijven van een levensboek
kan bijvoorbeeld een manier zijn om deze authentieke zelfzorg te stimuleren. Het is een manier om het leven, ook in
de zorgafhankelijkheid, toe te eigenen als ‘het eigen leven’.
De oudere staat hier voor de opdracht om ook wat ‘niet past’
in het eigen verhaal, wat niet mooi is, een plaats te geven in
dat verhaal.
4.3 Ruimte voor eindigheid
Soms kan de pastor erin slagen om de oudere persoon te l­aten
(in)zien dat het eigen leven niet zomaar kan worden b­ eoordeeld
als een taak die we zouden moeten volbrengen of een project
dat we tot een goed einde zouden moeten brengen.8 Het is zien
dat zin ook wordt ontleend aan ervaringen die h­ elemaal niet zo
spectaculair zijn, waarbij helemaal niets ‘groots’ is gedaan, maar
die toch zin hebben verleend aan het leven. Door het vertellen
van het levensverhalen komen ouderen soms op zaken die zich
hebben voorgedaan, en die ze niet volledig konden beheersen,
controleren of feilloos integreren in hun project. Toch kunnen
ook die zaken een belangrijke bron van zingeving geweest zijn
die de oudere helpen om in te zien dat de huidige levensfase
niet per definitie zinloos is. Op die manier kan zinvolle ruimte
worden gemaakt voor eindigheid.9
6 Zie bijvoorbeeld de reactie van filosoof Paul Van Tongeren tegen de levenskunstethiek: P. VAN TONGEREN, Levenskunst, deugdethiek en het echte leven, in Ethische Perspectieven 21 (2011) 4, 417-430.
7 M. DESMET & R. GROMMEN, Moe van het moeten kiezen. Op zoek naar een spiritualiteit van de zelfbeschikking, Lannoo, 2005, p. 45.
8 Cf. A. BURMS, R. BREEUR, Ik/Zelf. Essays over identiteit en zelfbewustzijn, Peeters, Leuven, 2000.
9 Zie hiervoor o.a.: H. VAN DELDEN, Ouder worden: drie ethische perspectieven, in: J. VAN DELDEN, C. HERTOGH, H. MANSCHOT (red.), Morele problemen in de ouderenzorg, Van Gorcum, 1999; pp. 203-226.
[ Op zoek naar zinvolle zorg voor ouderen die ‘lijden aan het leven’ ] 11
Tot slot: de zelfzorg van de pastor
De pastor kan een belangrijke rol vervullen in de zorg voor
ouderen die lijden aan het leven. Niettemin is het vaak zo dat
de pastor soms niet verder geraakt dan het eerste ankerpunt
en dus niet meer kan doen dan er zomaar zijn, zien en horen/
luisteren. In andere bijdragen benadrukten we hoe belangrijk
dit is, ook al is het weinig spectaculair en in de beleving van
de pastor zelf misschien erg ontoereikend.10 We benadrukken
in dat laatste opzicht het belang van zelfzorg, waarin onder
andere het omgaan met ‘middelmatigheid’ een belangrijk
element vormt. Lijden kan niet zomaar worden weggeregeld.
Wanneer zelfs de pastor dit toch probeert, wordt misschien
wel de kern van de pastorale hulpverlening geraakt. Ruimte
scheppen voor wat de oude Grieken ‘tragedie’ noemden, dat
is misschien de belangrijkste taak die de pastor kan opnemen.
Doet de pastor het niet, wie schept in hulpverlening dan wel
nog ruimte voor breekbaarheid, kwetsbaarheid, vergankelijkheid, sterfelijkheid en tragiek?
“Lijden kan niet zomaar
worden weggeregeld. Wanneer
zelfs de pastor dit toch probeert,
wordt misschien wel
de kern van de pastorale
hulpverlening geraakt.”
OVER DE AUTEURS
Linus Vanlaere en Liselotte Van Ooteghem zijn respectievelijk medewerker ethiek en pastoraal binnen de Woonzorggroep GVO.
[email protected];
[email protected]
10 Zie hiervoor o.a.: L. VANLAERE, Zelfdoding bij ouderen. Een zorgethisch perspectief op pastorale zorg, in Pastorale Perspectieven 150 (2011) 1, 23.
12
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Het levensverhaal
als bron van zingeving
Een narratief zorgproject in het woonzorgcentrum
met behulp van de life review methode ‘Mijn leven in kaart’
Door Liselotte Van Ooteghem
De Hongaarse schrijver Konrad schreef ooit: “Vraag iemand
naar de zin van zijn leven en hij vertelt je zijn levensverhaal”.
Ouderen die levensmoe zijn, worstelen met de vraag naar de
zin van hun leven. Kan de narratieve constructie van zin een
(preventief) hulpmiddel zijn om levensmoeheid bij ouderen
aan te pakken? Kan het in kaart brengen van het levens­verhaal
van ouderen een manier zijn om de zin van het geleefde l­even
te ontdekken of misschien beter te herontdekken en hier
kracht uit te putten om het voltooide leven verder kleur te
geven? Mijn ervaring leert mij: ja, dat kan!
Iedere mens streeft ernaar om een zinvol bestaan te leiden
en meestal lukt dit ook. Mensen ervaren hun activiteiten
en hun bestaan doorgaans als zinvol. Indrukwekkende of
­ingrijpende ervaringen kunnen hier verandering in brengen.
Ouderen worden zich bewust van het naderende einde van
het eigen bestaan. Lichamelijke ongemakken, verminderde
mobiliteit, verlieservaringen, enz. steken de kop op. De kaders
die deze ouderen tot voor kort hanteerden volstaan niet meer
om hun leven als zinvol te ervaren. Om de eigen levensloop
als betekenisvol te ervaren, leggen mensen verklarende
­verbanden tussen verschillende gebeurtenissen. Eeuwenlang
hebben de levensbeschouwelijke kaders dit zingevingproces
­ondersteund. In de laatmoderniteit is de vanzelfsprekendheid
van deze kaders onder druk komen te staan en is de zorg
voor de eigen ‘narratieve identiteit’ veeleer een opdracht
­geworden van het laatmoderne individu zelf. De mens moet
tegenwoordig voor zichzelf aan de slag om een narratieve
cocon te weven waarin hij verder kan wonen.1 Vertellen en
herver­tellen van het eigen levensverhaal is een mogelijke
1 T. Tromp, Het verleden als uitdaging. Een onderzoek naar de effecten van life review op de constructie van zin in levensverhalen van ouderen, Zoetermeer, Uitgeverij Boekencentrum, 2011, pp. 31-50.
Liselotte Van Ooteghem [ Het levensverhaal als bron van zingeving ] 13
manier om hieraan te werken. Als medewerker zingeving en
pastoraal binnen de woonzorggroep GVO probeer ik ouderen
die lijden aan het leven dan ook te ondersteunen met behulp
van de narratieve zorgmethodiek ‘Mijn leven in kaart’.2
“De kaders die deze ouderen
tot voor kort hanteerden
volstaan niet meer om hun
leven als zinvol te ervaren.”
Teamcoördinator Sandra vroeg me of ik eens langs kon gaan bij
Jaak. Jaak is een weduwnaar van 90 jaar. Hij verblijft al enkele
jaren in het woonzorgcentrum maar sinds kort is hij veranderd.
Hij is erg eisend geworden tegenover zijn hulpverleners, maar
gesprekken met medebewoners wijst hij af en niets hoeft nog
voor hem. Hij zegt zelf dat hij zijn tijd nu wel heeft gehad. Hij zit
te wachten, te wachten op zijn dood. Nu en dan voelt hij zich
eens wat minder en dan denkt hij “het gaat zover zijn”, maar hij
blijft wachten.
Ik maak kennis met deze man en samen beslissen we dat ik
in een achttal samenkomsten, verspreid over drie maanden,
met hem op weg zal gaan om een levensboek te schrijven.
Deze man ziet zijn leven als voltooid en worstelt met de vraag
“Waar leef ik nog voor?” Ik kan onmogelijk een antwoord geven
op deze vraag, maar doorheen het schrijven van het levensboek wil ik de man zelf laten ontdekken wat zijn leven heeft
betekend om hem zo direct of indirect een antwoord te laten
vinden op de levensvragen waar hij nu mee zit. Doorheen het
vertellen kunnen ouderen de krachtbronnen uit het verleden
ontdekken en hier mogelijks opnieuw kracht of inspiratie uit
putten om het leven hier en nu nog zin en betekenis te geven.
Ik neem ruimschoots de tijd om deze man te leren kennen en
laat hem zijn verhaal vertellen. Ik ben er immers niet op bezoek
om een journalistiek interview af te nemen, maar ik ben er
aanwezig als iemand die oprecht geïnteresseerd is in wie Jaak
is en wat hij te vertellen heeft.
Tijdens de daaropvolgende bijeenkomsten maak ik gebruik van
de methode ‘Mijn leven in kaart’ om het levensboek verder vorm
te geven. Deze methode biedt een ruime waaier aan themakaarten die de oudere aan de hand van vragen kunnen helpen
om herinneringen aan vroeger op een structurele manier op
te halen. Ook de variant ‘Mijn leven in fragmenten’ waarbij het
levensverhaal niet zozeer aan de hand van vragen, maar eerder
met behulp van fotomateriaal wordt gereconstrueerd, is meer
dan de moeite waard.3 Deze kaarten kunnen vooraf of tijdens
het gesprek aan de oudere aangeboden worden of gewoon
dienen als richtingaanwijzers voor de verhalenschrijver. Jaak is
een man die veel en graag vertelt, dus ik besluit om voor de
laatste optie te kiezen. Hij vertelt honderduit over zijn kindertijd,
de oorlog, zijn werk, zijn vrouw en op die manier gunt hij me
een brede blik op zijn verleden en zijn visie op het leven. Mijn
rol als luisteraar is enkel ondersteunend. Ik luister en af en toe
stel ik een vraag opdat we niet enkel zouden blijven stilstaan bij
de informatieve laag van de werkelijkheid. Ik tracht Jaak ook te
begeleiden tot de diepere spirituele laag, de laag van de krachtbronnen. Jaak vertelt me vol overgave over zijn job. Hij was 40
jaar aan de slag geweest als boekhouder. Hij was goed in wat
hij deed, maar toch lag zijn liefde niet bij de cijfers, maar bij
mensen. Daarom ging hij tijdens de weekends geregeld op pad
om allerlei koopwaar aan de man te brengen. Zo kwam hij in
alle hoeken van de provincie. Hij ging niet op pad voor die paar
extra centen die hij ermee verdiende, maar voor de babbels die
kon doen. En met wie kan hij nu nog spreken? Zijn linkerbuur
heeft Alzheimer, zijn rechterbuur is doof. Is dit het dan? Of is er
meer? Elke keer staat er een nieuw thema op het programma en
telkens opnieuw raken we nieuwe betekenislagen aan.
“Ik luister en af en toe
stel ik een vraag opdat we niet
enkel zouden blijven stilstaan
bij de informatieve laag van
de werkelijkheid.
Ik tracht Jaak ook te begeleiden
tot de diepere spirituele laag,
de laag van de krachtbronnen.”
Na elke samenkomst tik ik de vertellingen van Jaak uit en op
die manier krijgt het levensboek elke keer een beetje meer
vorm. Hoewel ik als luisteraar alles neerschrijf, blijft Jaak de
regie over het levensboek behouden. Er wordt immers voor
2 W. Huizing & T. Tromp, Mijn leven in kaart. Met ouderen in gesprek over hun levensverhaal, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 2007.
3 M.-E. van den Brandt & W. Huizing, Mijn leven in fragmenten. Met dementerenden in gesprek over hun leven, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 2009.
14
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
en na elk gesprek besproken wat wel en niet op papier mag
komen. Ik schrijf ook alles uit in de eerste persoon, het boek
is immers het verhaal van de oudere en niet een verhaal over
de oudere. Wanneer ik de tweede keer bij Jaak langsga, laat
ik hem lezen wat hij me de vorige keer verteld heeft. Hij leest
met volle aandacht zijn eigen levensverhaal. Ik zie dat het hem
iets doet. Het is een cocktail van verwondering, bevestiging,
droefheid, blijdschap en nog zoveel meer dat hem overvalt. En
zo gaat het bij het begin van elke ontmoeting. Op deze manier
wordt het narratief repertoire van Jaak bijgesteld en krijgen
herinneringen mogelijks een andere betekenis. Het proces
dat we samen doorlopen hebben, wordt na drie maanden
afgerond door de officiële overhandiging van zijn levensboek.
Mijn ervaringen met het schrijven van een levensboek met
behulp van de methodiek ‘Mijn leven in kaart’ zijn heel p­ ositief.
Deze levensverhaalmethode werd speciaal ontwikkeld voor het
onderzoek van Thijs Tromp naar de effecten van life review op de
constructie van zin in levensverhalen van ouderen.4 Life review is
een heel specifieke vorm van reminiscentie die o­ mschreven kan
worden als een gestructureerd terugkijken op het geheel van de
eigen levensloop vanuit een evaluerend perspectief. Life review
brengt een verklarend constructie­proces op gang waarbij het
leggen van verbanden in de tijd – wanneer en waarom – en het
waarderen van gebeurtenissen en handelingen centraal staat.
De verhalen van de ouderen die aan het Nederlandse onderzoek
hebben deelgenomen blijken kort na de life review meer samenhang te vertonen dan voor deze interventie. Na vijf maanden
blijkt ook de waardering van het vertelde veranderd te zijn. De
ouderen vertellen hun verhaal op een meer hoopvolle wijze, met
meer aanvaarding, op een positievere toon, waarbij ze tevens
meer nadruk legen op de goede afloop en hun eigen bijdrage
daaraan relativeren.
De verklaring voor deze positieve effecten op het vlak van
coherentie op korte termijn en op het vlak van integratie van
het vertelde op langere termijn is volgens de o­ nderzoekers
te vinden in de dubbele beweging van objectiveren en
­subjectiveren zoals die werkzaam is bij het vertellen van
­autobiografische herinneringen volgens een dergelijke
­methode. Met objectiveren wordt het proces van narratieve
verbeelding bedoeld dat het mogelijk maakt om ervaringen
over te dragen aan anderen. Subjectiveren verwijst naar
het proces waardoor patronen, metaforen en symbolen deel
uit gaan maken van het narratieve repertoire waarmee een
­persoon de omgeving en het eigen zelf als een samenhangend
en zinvol geheel begrijpt.
De reconstructie van het levensverhaal die door het intensieve
proces van life review tot stand komt, leidt dus tot een herziening en herwaardering van de eigen narratieve schema’s.
Op basis van het onderzoek van Tromp kunnen we stellen
dat de kwaliteit van de constructie van zin in levensverhalen
van o­ uderen toeneemt als gevolg van het schrijven van een
levensboek op basis van de life review methode ‘Mijn leven
in kaart’, maar dat dit een langzaam proces is dat moeilijk
­eenduidig te detecteren valt. “In termen van zingeving lijkt
het er op dat de energie in het eerste stadium gericht is op
de zin in het leven terwijl na een incubatietijd van enkele
­maanden ook de zin van het leven verandert.”5 Om deze reden
kan deze m
­ ethode een goede manier zijn om mensen met
een ­voltooid leven preventief te ondersteunen opdat levens­
moeheid geen d­ ominante factor in hun leven zou worden.
“In een instrumenteel
zorgkader blijft het schrijven
van een levensboek beperkt
tot het registreren van mooie,
unieke en moeilijke gebeurtenissen
zonder dat het levensverhaal en
de persoon van de oudere
echt centraal staat.”
Opdat dit doel zou slagen, moeten er volgens Tromp echter wel
een aantal voorwaarden in acht genomen worden.6 Ik haal er
hier enkele aan. Vooreerst is het belangrijk dat het schrijven van
een levensboek met een bewoner van een woon­zorgcentrum
ingebed is in een zorgcultuur waarin niet de i­nstrumentele
­rationaliteit een dominante factor is, maar wel de narratieve
communicatie centraal staat. In een instrumenteel zorg­
kader blijft het schrijven van een levensboek beperkt tot het
regis­treren van mooie, unieke en moeilijke gebeurtenissen
4 T. Tromp, Het verleden als uitdaging. Een onderzoek naar de effecten van life review op de constructie van zin in levensverhalen van ouderen, Zoetermeer, Uitgeverij Boekencentrum, 2011.
5 T. Tromp, Het verleden als uitdaging, p. 176.
6 T. Tromp, Het verleden als uitdaging, pp. 201-202.
Liselotte Van Ooteghem [ Het levensverhaal als bron van zingeving ] 15
zonder dat het levensverhaal en de persoon van de o­ udere
echt c­ entraal staat. Voor de inbedding van life review in het
­zorgproces is het daarom essentieel dat hulpverleners het
­belang van narratieve communicatie onderschrijven en dit
een plaats geven in de zorg die ouderen in hun waardigheid
ondersteunt.
Ten tweede vraagt het toevertrouwen van een levens­verhaal
aan een ‘vreemde’ hulpverlener een omgeving waarin de
­oudere zich veilig voelt. Dat betekent dat de zorgrelatie
waarbinnen life review plaatsvindt de nodige continuïteit
moet bezitten. De zorg moet zo georganiseerd worden dat
elke afspraak om verder aan het levensboek te schrijven kan
doorgaan zoals afgesproken. Het gebeurt immers nogal vaak
dat individuele aandacht het eerste is wat vervalt wanneer er
een crisissituatie of een personeelstekort is. Dit moet zoveel
mogelijk vermeden worden, want het schaadt niet alleen
de vertrouwensrelatie, maar verhoogt ook het risico om het
­proces van life review vroegtijdig stop te zetten.
Het is ook belangrijk dat slechts één hulpverlener het hele
life review proces gaat met een oudere en hier de nodige
tijd aan kan besteden. Bij voorkeur is het de pastor die dit
proces begeleidt en coördineert. De pastor kan immers vanuit
een integrale mensvisie het gesprek begeleiden tot op een
­spiritueel niveau van waaruit de oudere op zoek kan gaan
naar bronnen van zingeving (uit het verleden) die het leven
verder betekenis kunnen geven.
Bovendien is het ook erg belangrijk dat de zorgverlener die
van start gaat met het schrijven van een levensboek goed
op de hoogte is van de methode, de doelstellingen en de
rol die hij of zij in dit proces opneemt. Wanneer met dit a­ lles
­rekening wordt gehouden, is ‘Mijn leven in kaart’ waar de
­verhalen vooral aan de hand van vragen worden opgeroepen
of ‘Mijn leven in frag­menten’ waar de verhalen vooral aan de
hand van beelden w
­ orden opgeroepen, mijns inziens een erg
betekenisvolle ­methode om mensen te ondersteunen bij het
reflecteren over en (her)vinden van de zin in en van hun leven
bij het ouder worden.
Tot slot nog één opmerking: misschien blijft u achter met de
vraag waar God en geloof ter sprake komen in deze context.
­Uiteraard gebeurt het soms dat mensen zelf hun worsteling
met zin aan Gods- of geloofsvragen verbinden. Even vaak
­gebeurt dat ook niet. En dan komen bij mij de woorden van
­Simone Weil naar boven: “Ce n’est pas à la façon dont un
­homme me parle de Dieu que je vois si son âme à réjourné
dans le feu divin, mais c’est a la manière dont il me parle des
choses terrestre.”
OVER DE AUTEUR
Liselotte Van Ooteghem is medewerker zingeving en pastoraal binnen de woonzorggroep GVO.
[email protected]
16
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Thomas Merton:
gemeenschap in de marge
‘Monnik’ zijn in de pastorale zorg voor ouderen
Door Dominiek Lootens
Op 4 en 5 oktober 2012 vond er in het karmelietenklooster
van Gent een tweedaagse voor pastores plaats rond ‘levensmoeheid bij ouderen’. Als moderator heb ik deze tweedaagse
als heel diepgaand ervaren. De ideeën van de sprekers en de
gedachten en getuigenissen van de pastores hebben mij aan
het denken gezet. Er klonk ondermeer dat pastorale zorg voor
ouderen specifiek vanuit een spirituele invalshoek zou moeten
worden doordacht. In de monastieke tradities zou hiervoor
inspiratie kunnen gevonden worden. Er werd onder andere
gedacht aan de mystiek van Johannes van het Kruis. Deze
mysticus spreekt ondermeer over de ‘donkere nacht’. Tegelijk
werd er geopperd dat dergelijke tradities ver staan van de
alledaagse pastorale praktijk en de leefwereld van ouderen.
Enkele weken nadien nam ik deel aan een spiritualiteit­
weekend in Westmalle, dat werd georganiseerd door de
Mertonvrienden.1 Johannes Schiettecatte, een karmeliet
uit Brugge, gaf ons een inleiding in het boek The Climate
of ­Monastic Prayer. Het manuscript van dit boek werd op
de schrijftafel van Thomas Merton gevonden na zijn dood
op 10 december 1968. Merton omschrijft dit werk als een
­“praktische niet-academische studie van het monastieke
gebed” (Merton 1969, 29). Deze tweedaagse hielp mij om
datgene wat er was blijven hangen na de tweedaagse voor
pastores, verder te doordenken.
In wat volgt wil ik met Merton nadenken over de relatie
­tussen monastiek leven en pastoraal handelen. Ik doe dit aan
de hand van een fragment uit The Asian Journal of Thomas
Merton, een verzameling van dagboekfragmenten en teksten,
die Merton heeft opgetekend en/of uitgesproken vlak voor
zijn dood.
1 De Mertonvrienden organiseren jaarlijks in Vlaanderen of Nederland een spiritualiteittweedaagse rond de persoon en het gedachtegoed van Thomas Merton. De volgende is gepland op 12-13 oktober
2013. De Mertonvrienden geven daarnaast ook een driemaandelijks tijdschrift uit, Contactblad Mertonvrienden. Meer informatie vind je op www.thomasmerton.nl.
Dominiek Lootens [ Thomas Merton: gemeenschap in de marge ] 17
Merton richt zich tot activisten en zoekers
In de secundaire literatuur wordt de Amerikaanse trappist
­Thomas Merton omschreven als een contemplatieve activist
(Aguilar 2011, 1-16, 107-115). In de jaren zestig van vorige eeuw
dacht hij veel na over de relatie tussen contemplatie en politieke
actie. Hij voelde zich sterk maatschappelijk betrokken en had
(in)directe invloed op de ontwikkelingen binnen de vredes­
beweging, de bevrijdingstheologie, de feministische theologie,
de interreligieuze dialoog en het Tweede Vaticaans Concilie. Figuren uit het maatschappelijk leven kwamen hem opzoeken en hij
had met verschillenden onder hen een intensieve briefwisseling.
“Thomas Merton dacht
veel na over de relatie tussen
contemplatie en politieke actie.”
In 1968 kreeg hij de toestemming om naar Azië te ­reizen.
Hij hield daar een aantal toespraken en maakte van de
gelegenheid gebruik om monniken uit verschillende
­
­religieuze tradities te ontmoeten, waaronder de Dalai Lama.
In oktober hield hij in Calcutta een informele toespraak die
postuum werd opgenomen in de The Asian Journal. Hierin
omschrijft hij licht ironisch zijn plaats in de maatschappij.
“Ik stel vast dat ik misschien de hippies onder jullie vertegen­
woordig, dichters en mensen van het soort dat in alle
­richtingen zoekt en die op geen enkele manier een g­ evestigde
status bekleden.” (Merton 1973, 305-306).
Tegelijk beseft hij dat hij een vertegenwoordiger is van een
monastiek instituut. Hij beschikt hierdoor over een zekere
­status. Hij nodigt zijn publiek uit om hem toch vooral te zien
als iemand die er bewust heeft voor gekozen om in de marge
te gaan staan van de maatschappij.
Mens in de marge en de dood
Zich in de marge bevinden van de maatschappij betekent
niet dat men zich passief opstelt. Het gaat erom dat men zich
deze positie existentieel eigen maakt.
“Zijn monniken, hippies en poëten relevant? Neen, we zijn doelbewust irrelevant. We leven met een ingebakken irrelevantie die
eigen is aan elke mens. De marginale mens aanvaardt de fundamentele irrelevantie van de menselijke conditie, een i­rrelevantie
die zich vooral manifesteert in het feit van de dood. De persoon
in de marge, de monnik, de misplaatste persoon, de gevangene,
al deze mensen leven in de aanwezigheid van de dood, die de
zin van het leven in vraag stelt. Hij worstelt met het feit van de
dood in zichzelf, en probeert iets te zoeken dat dieper is dan
de dood; omdat er iets dieper is dan de dood. En de taak van
de monnik of de mens in de marge, de meditatieve persoon
of de dichter, is om zelfs in dit leven voorbij de dood te gaan,
om voorbij de dichotomie te gaan van leven en dood en om,
bijgevolg, een getuige te zijn van het leven.” (Merton 1973, 306)
Wanneer ik dit gebalde fragment doorneem, vallen mij onmiddellijk een aantal elementen op. Merton spreekt zijn publiek
rechtstreeks aan. Hij nodigt ons zelf uit om op een existentiële
manier een marginale positie in te nemen. Het innemen van
die positie zal ons helpen om de irrelevantie van ons leven en
de eigen dood onder ogen te zien. Pas wanneer ik mijzelf op
die manier doelbewust in de marge plaats, kan ik mij solidariseren met anderen, die leven in de aanwezigheid van de dood.
“Merton spreekt zijn
publiek rechtstreeks aan.
Hij nodigt ons zelf uit om
op een existentiële manier een
marginale positie in te nemen.”
Betekent dit dat ik mij moet overgeven aan een vreugdeloos
bestaan? Integendeel, de confrontatie durven aangaan met
de eigen sterfelijkheid zorgt er juist voor dat ik als pastor
­getuige kan zijn van het leven.
Geloof, twijfel en dienstbaarheid
Geloven betekent voor Merton niet dat men rotsvast overtuigd is van de zinvolheid van het leven, in confrontatie
met de dood. Wanneer men kiest voor een bestaan in de
marge, voor een monastieke existentie, duikt onherroepelijk
de t­ wijfel op. Merton beklemtoont dat wij als ‘monnik’ onze
eigen ­twijfel niet uit de weg mogen gaan. Doorheen de
­twijfel kunnen we de diepste eigenheid van onszelf en van
God ontdekken. Dit is een ervaring waarnaar verschillende
religies verwijzen.
18
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
“Geloof betekent twijfel. Geloof is niet de onderdrukking
van de twijfel (…) De gelovige mens die nog nooit heeft
ge­twijfeld is geen gelovige mens. Bijgevolg is de monnik
diegene die in de diepte van zijn zijn moet worstelen met de
aanwezigheid van de twijfel, en doorheen datgene te gaan
wat sommige religies de Grote Twijfel noemen, om de t­ wijfel
te overstijgen en uit te komen bij een dienstbaarheid, die
een heel diep karakter heeft, omdat het hier niet gaat om de
­eigen individuele dienstbaarheid, maar om een dienstbaarheid van God zelf, in ons.” (Merton 1973, 306).
juiste optie is. Wanneer je als pastor actief bent, werk je aan
je eigen competenties. Enkel op die manier kan je in de ontmoeting recht doen aan de ander.
“Natuurlijk zijn we niet zelfingenomen. We zijn ons bewust
van onze eigen schuld. Meer dan iets anders zijn we zondaars.
Maar desondanks zijn we ertoe verplicht om handelingen te
stellen die professioneel verantwoord zijn en we hebben ons
ertoe geëngageerd om een dergelijke koers te varen.”2
Authentiek zoeken en ontmoeting
Eenzaamheid, competentie en
het geschenk van God en de ander
Merton stelt nuchter vast dat maatschappelijk gezien het
leven en werken in de aanwezigheid van de dood weinig
relevant is. Merton nodigt zijn publiek uit om de relevantie
van het eigen leven te zoeken in God en in de ander.
“De relevantie in Hem is niet iets dat we kunnen grijpen
of kunnen bezitten. Het is iets dat alleen als een geschenk
kan worden aangenomen. Bijgevolg is het leven dat ik ver­
tegenwoordig een leven dat openheid is voor het geschenk;
­geschenk van God en geschenk van anderen. Het is niet dat
we in de wereld stappen met een capaciteit om anderen
op een voortreffelijke manier lief te hebben. Dit is ook iets
dat we weten van onszelf, dat onze capaciteit om lief te
­hebben beperkt is. En die moet aangevuld worden met het
ver­mogen om bemind te worden, om liefde te aanvaarden
van ­anderen, om ernaar te verlangen bemind te worden, om
onze e­ enzaamheid te aanvaarden en om te leven met onze
­eenzaamheid omdat iedereen eenzaam is.” (Merton 1973, 307)
Wanneer ik er in slaag om mijzelf te plaatsen in de marge,
­betekent dit niet dat ik beter in staat ben om lief te hebben.
Het doet juist mijn besef toenemen dat ik op dat vlak niet
bijzonder competent bent. Door mij te plaatsen aan de rand,
neemt mijn verlangen toe om te worden bemind door God
en door de ander. De relevantie die ik daardoor ervaar, heeft
het karakter van een geschenk. De eenzaamheid, die eigen
is aan de mens, wordt in de ontmoeting niet weggenomen.
Het gaat erom in de relatie met God en de ander de eigen
eenzaamheid te aanvaarden.
Betekent dit dat ik in de ontmoeting met de ander zelf geen
bijdrage heb te leveren? Merton beklemtoont dat dit niet de
Merton daagt zijn publiek uit om de ambivalentie van het
­eigen bestaan eerlijk onder ogen te zien. Hij legt de nadruk op
eindigheid, beperktheid, twijfel en eenzaamheid. Authentiek
geloof is pas mogelijk wanneer ik hiermee de confrontatie durf
aan te gaan. Dit is belangrijk omwille van mijn relatie met God
en met de ander. Toch kan Merton niet bestempeld worden als
een pessimist, die eenzijdig de nadruk legt op zondigheid. Hij
heeft een personalistische visie op de mens. Hij gelooft dat diegene die ervoor kiest om in de marge te gaan staan, authentiek
kan handelen. Hij gelooft ook dat er een echte ontmoeting
mogelijk is tussen mensen.
“Merton daagt zijn publiek
uit om de ambivalentie van het
eigen bestaan eerlijk onder ogen
te zien. Hij legt de nadruk
op eindigheid, beperktheid,
twijfel en eenzaamheid.”
“Achter alles wat ik gezegd heb schuilt het idee dat betekenis­
volle contacten zeker mogelijk en gemakkelijk zijn op het
niveau van de ervaring, niet noodzakelijk binnen de institu­
tionele monastieke traditie, maar tussen mensen die zoekend
zijn. De basisvoorwaarde is dat elk van hen trouw is aan de
eigen zoektocht.” (Merton 1973, 307).
Hoop, trouw en communicatie in de diepte
Merton wil een kleine boodschap van hoop brengen. Een
hoop die niet illusoir is, maar de eigenheid van het menselijk
leven volop ernstig neemt. Hij nodigt ons uit om in in ons
pastorale werk het contact op te zoeken van gelijkgezinden.
2 Dit citaat is terug te vinden in een brief uit februari 1962, die Thomas Merton schreef aan de leden van een Amerikaanse vredesbeweging, The Catholic Worker. (Forest 1983, 26).
Dominiek Lootens [ Thomas Merton: gemeenschap in de marge ] 19
“En zo sta ik tussen jullie als iemand die een kleine boodschap van hoop aanbied. Ten eerste zijn er altijd mensen die
durven te zoeken in de marge van de maatschappij, die niet
afhankelijk zijn van sociale acceptatie, niet afhankelijk van
­sociale ­routine, en die een soort van vrij stromende e­ xistentie
prefereren, met inbegrip van risico. Ten tweede is er tussen
deze mensen, als zij trouw zijn aan hun eigen roeping, aan
hun eigen opdracht en aan hun eigen boodschap van God,
communicatie tot op het diepste niveau mogelijk.” (Merton
1973, 307-308).
Gemeenschap en oorspronkelijke eenheid
Merton eindigt zijn toespraak met een inspirerend visioen.
­Enthousiast wijst hij er ons op dat we in een woordenloze
ontmoeting met de ander een oorspronkelijke eenheid
­kunnen ontdekken. In het ontdekken van die gemeenschap
ligt de monastieke kern van ons pastorale handelen.
“Merton wijst er ons op
dat we in een woordenloze
ontmoeting met de ander een
oorspronkelijke eenheid kunnen
ontdekken. In het ontdekken
van die gemeenschap ligt de
monastieke kern van ons
pastorale handelen.”
“Het diepste niveau van communicatie is niet communicatie, maar gemeenschap. Het is woordeloos. Het is voorbij
­woorden, en voorbij spreken, en voorbij concepten. Niet
dat we een nieuwe eenheid ontdekken. We ontdekken een
­oudere eenheid. Mijn beste broeders, wij zijn al één. Maar
we beelden ons in dat we het niet zijn. En wat we ­moeten
­herontdekken is onze oorspronkelijke eenheid. Wat we
­moeten worden is wat we zijn.” (Merton 1973, 308).
Besluit
Als professional besteedt de pastor aandacht aan de
­individuele en sociale waardigheid van de oudere. Dit doet
hij/zij door oprecht te luisteren naar het levensverhaal. De
­pastor doet dit op een professionele manier, met de hulp van
­concepten en competenties. Monastiek gezien ­impliceert
pastorale zorg bij ouderen de durf om de aanwezigheid
van de dood, de ­twijfel en eenzaamheid bij zichzelf en bij
de ­ander onder ogen te zien en hiermee te worstelen. Dit
­betekent dat de pastor ­bereid is om het routine­matige
­handelen en zijn/haar ­verlangen naar maatschappelijke
­relevantie te onder­breken. Op die manier kies hij/zij er bewust
voor om binnen de ­context van een voorziening existen­
tieel in de marge te gaan staan. De pastor doet dit vanuit
het ­geloof in de f­undamentele ­waardigheid van zichzelf
en van de ander die zij ontmoet. Hij/zij doet dit vanuit de
­ervaring dat in de w
­ oordenloze ontmoeting gemeenschap
kan ­ontdekt worden. Hij/zij doet dit vanuit de overtuiging
dat er in de voorziening gelijkgezinden zijn die ook op een
­monastieke manier in het werk staan. Met hen zal de p­ astor
het gesprek in de diepte voeren, ook wanneer zij tot een
­andere levensbeschouwing behoren.
OVER DE AUTEUR
Dominiek Lootens werkt als vormingsverantwoordelijke bij
Caritas Antwerpen-DNGW. Daarnaast is hij stafmedewerker
bij CCV-regio Caritas en gastdocent aan de PTHV (D).
[email protected]
20
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Enkele dagen geleden kwam ik bij een oudere man op het dagverzorgingscentrum.
Hij zei me: ‘Ik wil naar mijn huis. Mijn kiekens moeten eten hebben’. Ogenschijnlijk
ver van mijn spirituele opdracht antwoord ik met aandacht en belangstelling, vanuit
een grapje polsend naar de kwaliteit van zijn kippen. Ze legden de beste eitjes. ‘Ela!
De mijne ook zulle!’ plaagde ik hem.Vanuit het zich erkend weten en tien minuten
tussen de kippen te vertoeven, voert de man mij naar een diepere belevenis. ‘Ach,
meneer’, zegt hij. ‘Het is het enige wat ik heb’ en hij vertelt over het gemis van zijn
vrouw die gestorven is. Ik werd ‘ondergedompeld ‘ in zijn leven.
Ik wil naar mijn huis…”.
Over de grenzen
van het zorgmodel
Door Filip Zutterman
Zorg alleen is niet genoeg
In het hedendaagse woonzorgcentrum wordt zo goed
als m
­ ogelijk ingegaan op de noden en verlangens van de
­bewoners. De meeste disciplines in een WZC zijn op zorg
­geconcentreerd. Iedereen die de laatste tijd in de sector
­nieuwe wegen wil banen, vindt misschien wel nieuwe
­accenten, maar blijft werken vanuit hetzelfde zorgmodel.
­Telkens wordt ­gefocust op het probleem dat moet worden
­opgelost. Deze invalshoek beperkt de kijkwijdte van waar
het om gaat in asymmetrische zorgrelaties. Het zorgper­
soneel wordt getraind om te handelen vanuit dit patroon,
dat ­bovendien nog wordt versterkt door opkomende managementmodellen. Het is mijn bedoeling om het zorgaanbod open te houden door haar te situeren in een context
van wonen.
Een huis waar wij wonen
Door de aandacht te richten op behoeften en zorg, zie ik
een reëel risico dat de integrale mens verdwijnt achter de
diagnose en de behandeling. Je zou zelfs kunnen stellen
Filip Zutterman [ Ik wil naar mijn huis…”. over de grenzen van het zorgmodel ] 21
dat mensen door de bril van de zorg nogal eens onteigend
worden van hun eigen verhaal. We verantwoorden wat we
zelf doen ­vanuit het zorgmodel en ook de meetbaarheid van
wat we doen maakt er deel van uit. Waar we vroeger vooral
moraliserend bezig waren zijn we nu eerder pathologiserend
aan het werken. Op school had men vroeger ‘stoute’ k­ inderen,
nu ‘zieke’ kinderen die bijvoorbeeld relatine nemen om hun
‘overbeweeglijkheid’ te temperen. Op die manier wordt
de mens een probleem voor zichzelf. Is dit zo’n vruchtbaar
­uitgangspunt?
“Waar we vroeger vooral
moraliserend bezig waren zijn
we nu eerder pathologiserend
aan het werken.”
Gelukkig bestaat een WZC uit twee componenten: wonen
en zorgen. Maar in de praktijk bemerk ik dat het ‘wonen’ veel
minder aandacht krijgt. Voor de betrokken bewoners is dit
nochtans even belangrijk als de zorg. Wonen is een plek
hebben waar je mag thuis zijn, jezelf zijn, met je eigen(aardig)
heden. Wonen heeft iets te maken met binnen en buiten: je
kan eens weggaan en daarna weer thuis komen, je kan ook
mensen ontvangen…
In een WZC terechtkomen is echter een grote verandering.
Op een dag komt iemand samen met allemaal andere
oude mensen onder een dak terecht. Voor velen is dit een
ongewenste keuze. Onder zo’n dak dragen bewoners
een levensverhaal mee, een geschiedenis met heuglijke
herinneringen en verlieservaringen. De eigen levensboom is al
dan niet gegroeid in de kinderen en (achter)kleinkinderen. De
stap naar een WZC is een afscheid, tijd om een levensbalans
te maken. Er is eenzaamheid. Vele oude mensen zijn
ontredderd door hun nieuwe identiteit van zorgbehoevende
(hoog)bejaarde waarbij ze het leven ervaren als duren in een
situatie van zorgafhankelijkheid en met als enig perspectief
de dood. Dit aanvoelen wordt bovendien nog versterkt
door een functioneel zorgmodel. In WZC worden daarom
nogal wat antidepressiva geslikt als antwoord op ‘reactieve
depressies’, zoals men dat noemt. Dat brengt mij bij een
aantal uitdagingen en vragen naar een structureel-spiritueel
antwoord: hoe kunnen we maken dat woon- en zorgcentra
meer zijn dan ballingschapsoorden? Hoe kunnen we ertoe
bijdragen dat bewoners er werkelijk een laatste thuisplek
vinden? Volgens mij hangt dit samen met tal van factoren,
die niet enkel met de kwaliteit van zorg maar vooral met de
aandacht voor het wonen te maken hebben.
Eerste voorwaarde om te wonen is het beschikken over een
vertrouwde, huiselijke, gezellige, eigen plek. Is er voldoende
privacy? Is er een eigen kamer? Kunnen de bewoners op een
aangename wijze gasten ontvangen? Kunnen ze koffie of
thee zetten voor bezoekers?
Tweede voorwaarde is de verhouding binnen/buiten. Hoe
‘klikt het’ met ‘de buren’? Wordt er ‘samengewoond’? Is er
contact met de ruimere omgeving? In verband met die
laatste vraag, hebben wij met een aantal personeelsleden
‘actie gevoerd’, opdat er over de afvoergreppels oversteekjes
gelegd zouden worden zodat de rolstoelgebruikers toch
buiten het domein kunnen. Omdat ons WZC in een nieuwe
wijk gelegen is, aan de straat paalt en de tuin gezellig is
ingericht, zijn er gelukkig nogal wat jonge gezinnen die hier
met de kinderwagen langs wandelen. Zo krijg je spontane
interacties van jonge ouders die wat uitrusten op een bank
en aan de praat geraken met iemand van de bewoners. Ik
droom ervan dat dit kan uitgroeien tot jonge mensen die
een bewoner begeleiden bij het wandelen door de tuin.
En wie weet, hen op de duur ook eens bij hen thuis op de
koffie vragen? Een woonbeleid in WZC zou de troeven van
de inplanting kunnen uitwerken en drempelverlagende
initiatieven kunnen nemen.
Relatie brengt de mens in beeld
Wat ik zelf in mijn dagelijkse praktijk van omgang met
bewoners, personeel en directie ervaar is een wederkerigheid.
Dit is voor de hulpbehoevende bewoners niet anders dan
voor de zogenaamd valide personen. Pas wanneer we met
dit perspectief rekening houden, zullen we de zorg zelf anders
invullen en optimaliseren. Het is eigen aan de intimiteit van
de dagelijkse zorgverstrekking dat de zorgverlener door het
morele appel wordt uitgedaagd om zorgrelaties aan te gaan
in plaats van louter zorgbetrekkingen. De dagelijkse zorg vereist
meer dan een functionele houding. Ze moet ook deugddoend
en troostend zijn. Het is daarom belangrijk dat we zorg blijven
hertalen van het functioneel-technische niveau - acties,
stappen, plannen - naar het relationeel-ethische niveau. Dit
lijkt mij een opdracht waar alle disciplines voor staan.
22
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
“Het is eigen aan de
intimiteit van de dagelijkse
zorgverstrekking dat de
zorgverlener door het morele
appel wordt uitgedaagd om
zorgrelaties aan te gaan in plaats
van louter zorgbetrekkingen.”
luxe is, maar het merendeel van de tijd brengen ze dan wel
moederziel alleen door. Welk soort comfort bieden we dan
eigenlijk? Hoeveel bewoners zijn dagelijks niet vele uren
alleen? Hoeveel tijd liggen ze naar het plafond te kijken? In
het scheppingsverhaal staat er: ‘het is niet goed dat de mens
alleen is’. Elke mens verdient een passende aanwezigheid.
Relaties gaan veel verder dan de functionaliteit van het
handelen. Het werkelijke bloed dat door de aderen stroomt
is het relationele. Verdriet en tranen toelaten, de kracht
hervinden om de draad met kinderen en kleinkinderen terug
op te nemen. Wanneer je bijvoorbeeld iemand bijstaat die
niet meer zelfstandig kan drinken, en je reikt hem/haar de
drinkbeker aan, en je zegt: ‘Hier, wil je een beetje drinken?’,
dan zeg je in feite twee dingen. Enerzijds: ‘ik ben attent en
bemerk dat je dorstig bent’, maar anderzijds ‘jij kan het niet
meer alleen’. Meer dan functioneel handelen betekent dat je
in je interventie de delicaatheid en de feeling voor de tragiek
van dat tweede aspect wakker houdt.
In de presentietheorie van Andries Baart2 vind ik een
weerklank van mijn eigen ervaring. Doorslaggevend in deze
visie is dat je de manier van aansluiten bij de leefwereld van
de ander goed overweegt. Baart gebruikt hiervoor het woord
exposure. Daarmee bedoelt hij een soort onderdompeling,
vanuit het besef dat je niet weet wat goed is voor een ander.
Je moet dus eerst de ander als ander (lees: vreemd aan jou)
ontvangen. Spiritualiteit vertrekt vanuit de onderdompeling
in het geleefde en nogal eens tragische leven van de ander.
Uit veel definities van spiritualiteit echter is het harde en
rauwe leven verdwenen. Ze zijn te zoet, te esthetiserend.
Een ander voorbeeld. Soms vragen familieleden om te helpen
bij toedienen van het eten.1 Ofwel zeg je simpel: ‘geef jij hem
of haar maar eten’. Ofwel laat je de familie aanvoelen: ‘het is
goed dat u hier bent’. Door attent en gereserveerd aanwezig
te zijn ondersteun je hen bij hun onwennigheid. Het is de
vraag: laat je dit moment gebeuren vanuit puur functionaliteit
of is er ook aandacht voor een verankering van het
relationele? Vanuit die vraag durf ik stellen dat de kunst om
het relationele te doen oplichten de kern is van spiritualiteit
in een WZC. Maar ook de kern van echte professionaliteit in
de zorg, waarbij je je voelhorens op scherp hebt om de ander
in zijn waardigheid aan te spreken.
Als het functionele primeert, worden bewoners gekortwiekt
tot zorgobjecten. Zo’n benadering bruuskeert elke
mogelijkheid tot wederkerigheid en nabijheid: ‘Waar
is de menselijke relatie dan?’ Meestal is het materieel
zorgcomfort in WZC voldoende aanwezig. Veel bewoners
hebben bijvoorbeeld een privaat ijskastje bij zich, wat een
De presentie theorie:
een reflectie op spirituele arbeid
“Uit veel definities van
spiritualiteit is het harde
en rauwe leven verdwenen.
Ze zijn te zoet, te esthetiserend.”
Een mooie beschrijving van exposure vond ik in het boek van
Corja Menken3: “ ‘Exposure’ is voor Baart ten diepste en vooral
ook een oefening in spiritualiteit. Dat is dan een spiritualiteit die
het geleefde leven aan de onderkant van de samenleving als
een stichtelijke tekst verstaat en zich erin traint deze te verstaan.
De godsontmoeting vindt hier niet plaats in het teruggetrokken
bestaan, niet in de stilte van het gebed of in het luisteren naar
stichtelijke teksten, maar in het ontmoeten van het vreemde
en het zich laten aanspreken door de ander. Anders dan een
esthetiserende spiritualiteit is deze spiritualiteit ruwer, pijnlijker,
ontwrichtender, want verbonden met de hardheid van het leven.
1 Belangrijk hierbij is dat deze mensen dat wellicht eerder in de thuissituatie hebben gedaan. Voor hen is de thuissituatie gewoon verplaatst. Zij zijn dus niet zomaar bezoekers, maar horen bij de ouder
als het primaire netwerk, dat nu ook rekening moet houden met het professionele kader dat in WZC is gerealiseerd.
2 Baart Andries, Een theorie van de presentie, 2001, Utrecht, Lemma.
3 Corja Menken-Bekius, Henk vander Meulen, Reflecteren kun je leren, 2007, Kampen, Kok, p. 134, met verwijzing naar Baart, p. 258.
Filip Zutterman [ Ik wil naar mijn huis…”. over de grenzen van het zorgmodel ] 23
Het is eerder bij contrast en soms als een spoor dat de God der
beloften in dat leven opdoemt. Het is voorts in de toewijding aan
die wereld dat de godsontmoeting bewaard blijft. Daarom kan
men zeggen dat deze ‘exposure’ via de godsontmoeting aanzet
tot navolging.”
Daarmee kan ik vooruit in de vaak tragische realiteit van een
WZC. Ik hoef de hardheid niet te camoufleren. Hoe vaak
wordt die tragiek niet verborgen, opgesmukt, ontkend,
genegeerd, verdoezeld? Daardoor laten we veel kansen
liggen in het omgaan met wat in het leven niet opgelost
kan worden, maar waarmee een mens moet leren leven.
Door het durven stilstaan bij de tragiek, stoot je als het ware
vanzelf op verschillende oorsprongsvragen: ‘Wat grondt ons?
Wat verbindt ons? Waar gaat het met ons naartoe?’ Dit zijn in
wezen relationele vragen. Wanneer ik aan bewoners of aan
anderen de vraag stel ‘Hoe is het met u?’, valt het me vaak op,
hoeveel andere namen genoemd worden, in antwoord op de
vraag hoe het met henzelf gaat. Denk maar aan het antwoord
van de man die naar huis wou: ‘Ik mis mijn vrouw’.
Zoals op elke plaats waar mensen samenleven, stoot je in
een WZC op breuklijnen. Breuklijnen in de levens van de
bewoners en van hun familie en vrienden. Een vader die bij
ons verblijft, dronk vroeger en sloeg zijn kinderen. Ze hadden
allen het contact met de vader verbroken. Wanneer hij
stervende is, staan zijn kinderen toch rond zijn sterfbed. Wat
hebben ze daar te zoeken? De liefde van hun vader hebben
ze niet gehad, en toch staan ze er, en juist dat bindt hen aan
vader. Zo zijn er veel ‘onaffe’ relaties. Wellicht meer onaf dan
af. Er is eigenlijk geen andere weg binnen een zorgrelatie dan
in de realiteit van die tragiek te gaan staan. Spiritualiteit is niet
enkel een zaak van waarheid en schoonheid maar evenzeer
van angst en eenzaamheid. Dat duale is de grond van het
leven zelf en ook van de spiritualiteit. Het zit in de schoonheid
van een moe gehuild gezicht of in de beloften die een
achterblijvende bewoner maakt aan zijn gestorven partner.
Bijbelse spiritualiteit: woord dat voedt
In de Bijbel zijn er mijns inziens twee grote benaderingen van
God door de mens. Aan de ene kant zijn er de welbekende
smeekbeden aan God gericht: de mens die God nodig heeft
en die hem om erbarmen vraagt vanuit het besef dat wij Hem
toebehoren: ‘Neemt Gij onze adem weg, wij sterven’. In dit kader
past onder meer het woord ‘behoefte’, de ‘zorgbehoefte’ van
de bewoner van het WZC. Daarnaast echter, komt in de Bijbel
evenzeer een ander beeld van de mens tegenover de God
naar voren, en dat is het beeld van de mens die handen en
voeten geeft aan Gods aanwezigheid op aarde. Vanuit die
benadering zijn wij als mensen eerder het antwoord op
Gods roepen. Niet de behoefte, maar het vennootschap
staat hier centraal. Het onderliggend besef is dan ‘do quia
mihi datum est’, ‘ik geef omdat aan mij gegeven is’. In dit
proces ben ik als mens niet de eindverantwoordelijke, maar
medeverantwoordelijke op weg gezet naar de medemens
die beelddrager is van God.
Onze opdracht bestaat er volgens mij dus in dat we bereid
zijn telkens weer het appel ernstig te nemen dat de mens
meer is dan zijn soms grote miserie of tragiek, namelijk dat hij
gewenst is en als mens hoe dan ook de moeite waard is. Het
is volgens onze mogelijkheden werken aan een wereld waar
het goed wonen is. Maar beseffend dat daarmee niet alles is
opgelost, kan ik voorbij onze beperkingen enkel bidden: ‘Ga
met mij, ook waar niemand met mij gaat, Ga met elk van ons,
waar niemand met ons gaat’.
“De bijbelse spiritualiteit laat
mensen ‘tot hun recht komen’.
Ze appelleert bewoners,
personeelsleden en bezoekers op
de waardigheid van elke mens.”
De bijbelse spiritualiteit laat mensen ‘tot hun recht komen’. Ze
appelleert bewoners, personeelsleden en bezoekers op de
waardigheid van elke mens. Dat is een organisch gebeuren.
Spiritualiteit meer is dan duiding, het gaat om ‘voedsel’. Het
woord valt te eten! Het woord stilt onze honger! Is dat ook
een ‘behoefte’? Voor mij gaat het om iets van een heel andere
orde dan behoefte. Bij de benadering van spiritualiteit vanuit
behoeften, zie ik een groot risico dat de pastor (net zoals het
overige personeel) herleid wordt tot iemand die aan noden
tegemoet komt en zorg verleent.
Jezus durfde het mijns inziens aan om in de tragiek van
het leven te staan. Bij het laatste avondmaal verraadt en
verloochent de een na de ander hem. Allen laten hem in de
steek. En toch biedt Hij zichzelf aan: ‘ik wil voedsel voor u zijn’.
24
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Het gaat hier om een engagement van diepgaande orde: ‘ik
wil er zijn voor u’. Het is een belofte: ‘ik laat de relatie niet los’.
Ik zie het als de taak van de pastor en van elk personeelslid,
om die boodschap aan de bewoners te geven: ‘ik geloof in u’.
Zo bied je in feite je trouw aan. En spreek je - van daar uit - het
beste in mensen aan.
Toen ik pastor werd benoemd in het WZC kreeg ik een ruimte
ter beschikking die moest dienst doen als stille ruimte, open
voor de verschillende levensbeschouwelijke gezindten. We
hebben de ruimte ingericht als kapel, met de elementen
uit de traditie van het christendom en de katholieke kerk,
omdat we overtuigd zijn van de voedende kracht van onze
traditie. In de eigenheid van christelijke riten en de diepgang
van haar overlevering zit een universele verwijswaarde naar
diepmenselijke ervaringen over geloofstradities heen.
Een factor die een spiritueel leven belemmert is het feit dat
mensen op de toppen van hun tenen moeten lopen om
te ‘over-leven’. Zoals bewoners wellicht niet toekomen aan
spiritualiteit wanneer ze afzien onder hevige pijnen, zo kan
de werkdruk en de functionele benadering van het personeel
een spirituele dynamiek ontkrachten. De toenemende
beïnvloeding van het management en van de markt op de
zorg en het effect daarvan op de bedrijfscultuur is zowel voor
bewoners als voor personeelsleden verre van optimaal. Een
humaniserende correctie is zeer nodig.
“Er is een sterke gelijkenis te
vinden in de bijbel waar een
‘engel’ de hele nacht door
worstelt met Jakob.
Hij heeft er een jakobheupje aan
overgehouden. Volgens mij hebben
pastores ook zo’n heupje.”
Als pastor help je bewoners, vanuit het verhaal dat uit hen
komt. Je komt ongevraagd bij de mensen. Eigenlijk helpen
de bewoners zichzelf door zich tegenover iemand uit te
spreken. Maar ik vind dat er erg veel verschillende kwaliteiten
van luisteren zijn. Een ‘hmhmhm’-luisteraar die op alles wat
verteld wordt, bevestigend knikt, vind ik geen échte luisteraar.
Een echte luisteraar durft weerwerk te geven, te confronteren,
terug te spelen. Dat is niet altijd het gemakkelijkste, maar
getuigt wel van de hoge betrokkenheid en van vergaande
engagement. Er is een sterke gelijkenis te vinden in de bijbel
waar een ‘engel’ de hele nacht door worstelt met Jakob
tot hij geheeld kan ontwaken uit zijn leven dat tot dan toe
bestond uit bedrog. Hij heeft er wel een jakobheupje aan
overgehouden. Volgens mij hebben pastores ook zo’n heupje.
Hun plaats in het WZC is met één voet in de goot en met één
voet op het voetpad. Je krijgt het daarvan op de heupen.
Maar wie anders loopt, bevindt zich ofwel helemaal buiten,
ofwel te veel binnen.
Spirituele vorming… dat wij leven
Spirituele vorming in een WZC is geen gemakkelijke opgave.
Het is in ieder geval van belang dat vorming niet overkomt
alsof de betrokkenen “nog meer hun best moeten doen”. Het
gaat om iets anders. Spiritueel leven is zich leren opstellen
vanuit vrijheid, vanuit de vraag: ‘wat vraagt deze situatie van
mij?’ terwijl ze in hun opleiding getraind zijn om te vragen:
‘zeg me wat ik moet doen’.
“De verleiding is groot om tips
te geven. Toch ben ik ervan
overtuigd dat een andersoortige
uitwisseling met diepgaande
zelfreflectie meer beklijvend is.”
Ik geloof dat spiritualiteit oproept tot een grondhouding,
die niet zozeer vraagt om tips en recepten, maar wel om
zelf receptief en relationeel in je werk te staan. De verleiding
is groot om tips te geven. Toch ben ik ervan overtuigd dat
een andersoortige uitwisseling met diepgaande zelfreflectie
meer beklijvend is. Om die levende, zelfstandige manier van
werken aan te moedigen, werken wij hier in het WZC met
“projecten”, bijv. rond palliatieve zorg, rond vrijwilligers, rond
vertrouwenspersonen. Het is misschien cru gezegd, maar de
aanwezigheid van een vrijwilliger bij een bewoner is meer
dan twee ‘Xanaxkes’ (kalmeringsmedicatie) waard.
Een tweede leidraad voor spirituee vorming ligt in de
terugblik op eigen levenservaring. Het personeel zal pas
de momenten van tragiek van bewoners kunnen vatten
Filip Zutterman [ Ik wil naar mijn huis…”. over de grenzen van het zorgmodel ] 25
wanneer ook zij er in hun eigen leven aandachtig voor zijn.
Vandaar dat spirituele vorming voor personeel best vanuit
de eigen concrete levensvragen vertrekt. Vragen over hun
eigen onmacht, hun pijn en hun motieven. Ik vrees dat
de waarachtige levensvragen van mensen te gemakkelijk
worden toegedekt en verstopt door de zorg. We geven
oneigenlijke antwoorden, omdat de authentieke vragen
niet worden gedetecteerd. En misschien is de meest intieme
vraag die ik zou willen voorleggen, de eerst vraag van God
aan de mens: ‘Waar ben je?’ Dat veronderstelt al een relatie
die de mens optilt, voedt en op weg roept.
OVER DE AUTEUR
Filip Zutterman is hoofd pastor in het AZ Imelda en het
RVT Den Olm te Bonheiden. Hij is bestuurder van de
beroepsvereniging voor het katholieke pastores.
[email protected]
26
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
UITgelezen
Jongen, M., Veel zeggen
met weinig woorden.
Inspiratie voor troost en
bemoediging, Davidsfonds,
Leuven, 2010, 80 blz.
Woorden zijn er in overvloed. Toch maken
plotse verlieservaringen ons vaak sprakeloos. Wat zeg je wanneer een vriend
geconfronteerd wordt met verdriet of
verlies? Welke woorden kunnen de ander troosten en bemoedigen? De Nederlandse dichter Jan Arends schreef: ‘Om
pijn/ te schrijven/ heb je/ weinig woorden/ nodig’. Dit inzicht nam de Vlaamse
auteur Majke Jongen mee in haar boekje
‘Veel zeggen met weinig woorden’.
Jongen is al aan haar derde boekje vol
wijsheden toe. Na ‘Ik schenk je woorden’
en ‘Mijn beste wensen’ schreef ze vorig jaar
op vraag van uitgeverij Davidsfonds haar
nieuwe boekje met troostende woorden.
Niet dat Jongen pasklare (ant-)woorden
wil bieden, wel hoopt ze met deze
bloemlezing te inspireren en een hart
onder de riem steken.
Door Bernadette Verbruggen
Hiertoe verzamelde de auteur opbeurende teksten van bekende en minder bekende dichters, gevatte citaten uit interviews,
zinvolle teksten uit de grote literatuur en
de kleine liedjes. Het geheel werd een
origineel citatenboekje. De auteur rangschikte de wijsheden in zeven delen. In de
eerste vier hoofdstukken worden positieve
gedachten gebundeld. Hoop, optimisme,
actie en samen vormen de titels van deze
hoofdstukken. Duister, wennen en stilte
vormen de titels van de laatste hoofdstukken. De thematische opbouw maakt het
boekje erg gebruiksvriendelijk.
scheidenheid de ervaring van de Nederlandse schrijfster Johanna Kruit mee: ‘Mijn
woorden zitten soms zo klein/ ineengedoken naast elkaar/ dat ik niet weet wat ik
met ze moet doen./ Zoeken ze troost, een
stille plek, zijn ze geschrokken/ van zichzelf of van elkaar?/ Ik strijk ze door hun
haar, vertel dat er niets is,/ dat ze gerust
naar buiten mogen komen./ Niets helpt,
ze zwijgen maar./ Maar nu ik me alleen
voel/ en verlaten,/ beginnen zij ineens te
praten.’ Kortom, wie de kunst wil verstaan
om veel te zeggen met weinig woorden,
vindt vast inspiratie in Jongens boekje.
Een verlieservaring doormaken is een proces dat gekleurd wordt door verschillende
facetten. De verschillende hoofdstukken
weerspiegelen de verscheidenheid van
verwerkingsprocessen. Ook thema’s als
verandering, verdriet, leegte en gemis
komen impliciet aan bod doorheen de
verschillende hoofdstukken. Andere onderwerpen, zoals schuld en schaamte,
worden minder belicht. In elk geval is dit
een boekje dat kan helpen bij de persoonlijke doorleving van de eigen gevoelens.
Met beeldrijke woorden uiting kunnen
geven aan wat iemand overkomt, kan
dan ook bijzonder zinvol en troostend zijn.
Inge Neyens
‘Een goed woord kan een hele winter
verwarmen’. Dit Arabisch spreekwoord
daagt me uit om pastoranten die ik ontmoet de winter met een verwarmd hart
te laten doorkomen. Dit kan door hen een
uiterst zorgvuldig gekozen wijsheid mee
te geven. Een vertrouwensrelatie waarbij
een wederzijds aanvoelen gaandeweg
opgebouwd wordt, vormt hier mijns
inziens een noodzakelijke voorwaarde.
Tegelijkertijd neem ik met een zekere be-
TERLOUW, L., Wie komt er
vandaag? Gedachten over
ziekenbezoek, De Banier,
Apeldoorn, 2010, 123 blz.
Ds. L. Terlouw is predikant van de gereformeerde gemeente te Barendrecht. De
“gemeenteleden” zijn gelovigen die heel
[ uitgelezen ] 27
vertrouwd zijn met de Bijbel en die de
gewoonte hebben veel in de Bijbel te
lezen en psalmen te zingen (p. 40-41).
Dit kleurt het pastoraal bezoek van de
ambtsdragers en andere gemeenteleden
bij hun zieken: Bijbellezen maakt er een
vast onderdeel van uit.
De gereformeerde kerk gelooft blijkbaar
sterk in de band tussen de zondigheid
van de mens en het voorkomen van ziekten. Dit loopt als een rode draad door het
boek. De zondigheid van de mens wordt
sterk beklemtoond en ziekte wordt gezien als “aansporing tot bekering of tot
loutering om heiliger te leven” (p. 41)
(p. 52 e.v.), maar voor de rest druist deze
aanpak van het ziekenbezoek in tegen
alle richtlijnen die hier in Vlaanderen aan
de pastorale werkers bij hun vorming
worden gegeven.
Lucia Goubert
DAMEN-BEIJK, T., Het levens-
verhaal van mensen met
een verstandelijke
handicap, Kavanah, Dwingeloo,
2012 (3de), 72 blz.
Zowel door de opvattingen als door het
archaïsch taalgebruik komt dit boek over
als “iets uit de oude tijd”. Bijvoorbeeld p.
96: ‘Andere bewoners (in een verpleeghuis) hebben vele vormen van vermaak
waaraan een kerklid niet mee kan of
mag doen”.
Het lijkt me ondenkbaar dat sommige
voorstellen van de predikant bij ons
in praktijk zouden gebracht worden.
In hoofdstuk 9 (p. 47) wordt de vraag
gesteld: “Waar gaat het om in het ziekenbezoek?”. Het antwoord luidt: “Het
gaat er om dat de kudde wordt geweid,
geleid en geregeerd. Dit moet vooral tijdens de kerkdiensten in het algemeen
gebeuren, maar ook in het opzoeken
van de individuele schapen naar ieders
behoefte, gepaard gaand met onderwijs,
vermaning, vertroosting en bestraffing in
het bijzonder.”
Natuurlijk zijn er ook enkele goede tips,
bijvoorbeeld in verband met medeleven
Het levensverhaal van mensen met een
verstandelijke handicap is een werkbrochure voor hulpverleners in deze zorgsector. Terecht wordt aan het levensverhaal meer aandacht besteed in de
huidige zorgverlening. Deze ontwikkeling heeft te maken met de overtuiging
dat ieder mens het recht heeft om met
zijn mogelijkheden en binnen de eigen
beperkingen, vorm te geven aan zijn leven. Veel mensen met een verstandelijke
handicap kunnen niet of nauwelijks op
een voor begeleiders begrijpelijke wijze
aangeven wat zij bedoelen. Daarom
is het nodig om een levensverhaal op
schrift te stellen. Deze brochure bevat
een vragenlijst die kan bezorgd worden
aan ouders, broers en zussen, vertrouwde begeleiders of andere belangrijke
personen in het leven van de mens met
een verstandelijke handicap. Met behulp
van deze vragenlijst kunnen waardevolle
gegevens verkregen worden. Zo ontstaat
een genuanceerd beeld over wat belangrijk is voor de individuele bewoner
en waarmee in de dagelijkse zorg rekening gehouden kan worden. De vragenlijst gaat moeilijkere thema’s niet uit de
weg. Rubrieken zoals toekomstplannen,
ernstige ziekte of overlijden komen ook
aan bod. Het op schrift gestelde verhaal
is geen statisch gegeven. Op regelmatige tijdstippen kan gewerkt worden met
vervolgvragenlijsten waarbij de rubrieken kunnen aangevuld of bijgestuurd
worden. Heel deze werking heeft als
doel een goed zorgplan te ontwikkelen
waardoor de mentaal gehandicapte
mens alle kansen krijgt om zijn leven zo
goed mogelijk vorm te geven.
Dit boek is zeker een aanrader voor iedereen die met mentaal gehandicapte
mensen werkt of leeft.
Lieve Verbiest
28
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
VAN DEN BERG, M., Als feest
en verdriet elkaar raken,
Ten Have, Baarn, 2012, 128 blz.
In een tweede deel brengt hij verschillende feestdagen naar voor en suggereert hij
mogelijkheden hoe ermee om te gaan.
Wat dus als feest en verdriet elkaar kruisen? Eerst en vooral heeft Van den Berg
de raad om jezelf te blijven, ongeacht
wat de omgeving zegt of van je verwacht. Het heeft geen zin om je verdriet
weg te stoppen. Marinus Van den Berg
legt in zijn boekje sterk de nadruk op het
persoonlijke rouwproces. Wanneer men
een dierbare verliest door dood of scheiding, dan bestaan er geen kant en klare
oplossingen die de pijn om het verlies
weg wassen. Ieder heeft daarin zijn of
haar eigen weg te gaan. Van den Berg wil
niet alleen het verdriet onder woorden
brengen, hij wil de lezer ook op weg zetten wanneer die door rouw en verdriet
getroffen wordt.
Als feest en verdriet elkaar kruisen, dan….
Wat dan? Van den Berg richt zich in dit
boekje in eerste instantie naar de personen die getroffen zijn door verdriet na
dood of scheiding. Het is een boekje in
handig zakformaat van 128 pagina’s, die
het thema van het feestgebeuren op een
aansprekende manier naar voor brengt,
dicht bij het concrete verdriet van mensen. In verschillende teksten: verhalen of
gedichten, getuigenissen, beschouwingen, rituelen brengt hij de gevoelens en
de gedachten rond het verlies van een
dierbare persoon binnen.
We kunnen twee grote delen in het boekje onderscheiden. Eerst gaat de auteur
dieper in op de betekenis van ‘feest’ en
de persoonlijke beleving ervan, wanneer
men geconfronteerd wordt met verdriet.
Het komt erop aan om een nieuw evenwicht te vinden in jezelf, een nieuwe verhouding tot het leven, tot de persoon die
gestorven is, tot andere medemensen en
tot jezelf. Ook een nieuwe houding om
met vrolijke gebeurtenissen en met het
‘feestgedruis’ om te gaan. “Verdriet en
feest hoeven elkaar niet uit te sluiten”,
stelt de auteur. Op een feest moet het
mogelijk zijn om ook ruimte te maken
voor het verdriet om een dierbaar persoon. Deze persoon kan via rituelen, teksten aanwezig gesteld worden. Gedenken
is belangrijk; het wijst erop dat de gestorven persoon nog steeds een bijzondere
plaats mag innemen. Er staat op verdriet
en rouw ook geen einddatum op. Hoe
lang iemand rouwt, is niet af te bakenen.
Het kan zelfs tientallen jaren later nog
sterk aan de orde zijn. Soms gebeurt het
dat verdriet niet verwerkt geraakt. Dit
hoeft echter geen domper te zetten op
de feestvreugde die het verdere leven
met zich kan meebrengen.
‘Als feest en verdriet elkaar raken’ is een
vlot geschreven niet zwaarmoedig boekje
dat dieper wil ingaan op het feestaspect
van het leven. Het is een verrassend onderwerp in de zogenaamde ‘rouwliteratuur’ om er een volledig boekje aan te
besteden, maar het is meer dan nodig.
Hannelore Devoldere
MOOREN, J.H.M. (met medewerking
van M. Janssens en M. Moors),
Verbeelding en
Bestaansoriëntatie,
de Graaff, Utrecht, 2011, 228 blz.
Dit nieuwe boek van Jan Hein Mooren,
verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht en betrokken bij de
opleiding van humanistisch geestelijk
verzorgers in Nederland, handelt over
[ uitgelezen ] 29
verbeelding en bestaansoriëntatie. Het
is een belangrijk thema dat een grote rol
speelt in de praktijk van de geestelijke
verzorging of het pastoraat, maar in de
literatuur weinig aan bod komt. Interessant is dat de auteur beide thema’s met
elkaar verbindt en dus de betekenis en
de functie van verbeelding in de bestaansoriëntatie goed uitwerkt. Het boek
is bedoeld voor professionals in de geestelijke verzorging, maar ook in supervisie,
coachen, onderwijs en training, en met
diverse levensbeschouwelijke achtergronden. Het biedt een theoretisch kader dat
is opgebouwd op basis van de psychologische en filosofische inzichten van vele
auteurs die de revue passeren, maar het
bevat ook werkvormen voor de praktijk
en is rijkelijk met foto’s geïllustreerd.
De theoretische uitgangspunten van het
boek worden in de eerste drie hoofdstukken van het eerste deel gelegd. De auteur
ziet verbeelding als een vermogen of
psychische functie om mentale beelden
te vormen op basis van zowel uiterlijke
indrukken vanuit de waarneming, als
van innerlijke, psychologische indrukken. Verbeelding is dan het integratief
vermogen om deze vele indrukken tot
één beeld te vormen. Deze integratie kan
zich uitdrukken in beeldspraak, in het bijzonder in metaforen. En deze metaforen
zijn essentieel in de bestaansoriëntatie,
een concept dat de auteur verkiest boven zingeving. Bestaansoriëntatie is door
verbeelding en met behulp van metaforen zin geven aan het leven in relatie tot
anderen en tot de hele wereld. De focus
wordt achtereenvolgens gelegd op het
proces van bestaansoriëntatie, en op de
inhoud of de oriëntatiekaders.
Vanuit deze visie volgen zeven hoofdstukken die de rol van de verbeelding
in de bestaansoriëntatie verder verduidelijken. Achtereenvolgens komen de
volgende thema’s aan bod: de vraag of
de uitdrukkingen van verbeelding een
illusie zijn, het proces van mentale representatie waarmee mensen een ultieme
omgeving creëren, de rol van de morele
horizon en van verbeelding bij het maken van ethische keuzes, de bijdrage van
verbeelding bij het ontwikkelen en exploreren van waarden, de betekenis van
het tijdsverloop en het omgaan met de
tijd, de rol van verbeelding bij rituelen en
symbolische handelingen, en ten slotte
de mogelijkheden om vanuit dromen tot
persoonlijke betekenisgeving te komen.
De laatste twee thema’s zijn geschreven
met de medewerking van respectievelijk
Marijke Janssens en Marja Moors.
Het tweede deel is een praktijkboek. Parallel aan de thema’s van de theoretische
hoofdstukken, worden werkvormen
met instructies aangeboden om met
verbeelding te werken in verschillende
professionele contexten.
Het boek is geschreven door een toonaangevend humanist, maar benadert religie en pastoraat met groot respect, met
sympathie en zonder beoordeling. Door
deze open houding, maar vooral door
de originele verbinding van verbeelding
en zingeving, is het een heel interessant
boek voor pastores.
Axel Liégeois
DREWERMANN, E., Over moed,
mededogen en menselijkheid. Een bloemlezing
van kernteksten, Meinema,
Zoetermeer, 2010, 209 p.
Over moed, mededogen en menselijkheid
is een bloemlezing van kernteksten
van de befaamde priester-therapeuttheoloog Drewermann. De bloemlezing wordt onder drie kernwoorden
verzameld die allemaal centraal staan
in zijn oeuvre en zijn leven. Menselijkheid is voor Drewermann de kern
van elk spreken over God. Een dieper
inzicht in de drijfveren van mensen is
onontbeerlijk om een geloofwaardige
theologie uit te werken. Mededogen
vinden we in zijn therapeutische, helende teksten die mensen ruimte willen
geven om te groeien en om bevrijd te
worden van beknellende opvattingen.
Moed is ten slotte nodig om het leven in
eigen handen te nemen, te strijden voor
hoge principes en om alles in het werk
te stellen van het goede voor de mens.
30
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Al deze inzichten verbindt Drewermann
op steeds boeiende wijze met de verhalen in de Bijbel, die zo tot nieuw leven komen. Niet enkel in Drewermanns
werken, maar ook in diens leven zijn
deze drie kernwoorden van belang. Zo
laat Bert van der Woude (voorzitter van
de Studiekring Drewermann Nederland)
zien in de interessante inleiding die de
belangrijkste teksten in het leven van
Drewermann situeert.
Hoofdbedoeling van het boek is het
denken van deze uitdagende (voor
sommigen controversiële) denker
ruimer bekend te maken op een laagdrempelige manier. Geen dikke boeken
of lange traktaten, maar wel korte proevertjes van een degelijk doorwrochte
visie, die zich laat voeden door de psychologische realiteit van mensen.
De fragmenten beslaan tussen de
twee en de tien bladzijden. Ideaal als
tussendoortjes. Hierdoor kunnen de
belangrijkste thematieken uit het hele
oeuvre aan bod komen, zonder dat het
boek een heuse klepper wordt. Het is
een goed middel om voeling te krijgen
met inhoud en stijl van Drewermann.
De bondigheid heeft natuurlijk ook zijn
nadelen. Zo is het vooral in het begin
van het boek steeds weer aanpassen
om midden in een betoog in te vallen,
om dan na een paar bladzijden – als
men er de smaak van te pakken heeft
– weer in een andere thematiek terecht
te komen. In deze zin gaat het steeds
om proevertjes die smaken naar meer.
Een heel andere ervaring dan lange
tijd te graven in één thematiek. Maar
dat hoort natuurlijk bij het genre van
de bloemlezing. Anderzijds staan de
stukjes op zich wel sterk genoeg om eigen denkwerk te stimuleren zonder de
diepgang van een hele studie, waar niet
iedereen tijd of energie voor heeft. Voor
mensen die Drewermanns denken niet
kennen en de drempel van een heel
werk te hoog, lijkt dit wel degelijk een
gepast instrument.
De keuze van teksten beslaat de hele
publicatieperiode van Drewermann.
Niet elk werk is vertegenwoordigd,
maar het is toch een evenwichtige
keuze. Ook een paar nog niet vertaalde
werken werden in vertaling ingevoegd.
Men wou dus wel degelijk het hele
denken van de man zo goed mogelijk
weergeven. Jammer genoeg zijn er
geen verwijzingen naar de oorspronkelijke Duitse tekst en zijn nergens de
oorspronkelijke titels en verschijningsdata vermeld.
Roeland Polspoel
HERMSEN, J., Windstilte van
de ziel, Arbeiderspers, Amsterdam/
Antwerpen, 2010, 79 blz.
Joke Hermsen is schrijfster en filosofe.
Ze is auteur van verschillende romans
en essaybundels, waaronder het succesvolle ‘Stil de tijd’. ‘Windstilte van de ziel’
is een dun boekje dat handelt over de
verhouding tussen de tijd en de ziel. Het
kreeg de vorm van een zomerdagboek.
Volgens haar een goed medium omdat
het haar niet zozeer te doen is om het
‘kennen’ van de begrippen tijd en ziel,
wel om de ‘ervaring’.
Ze schrijft tegen de achtergrond van
het Bourgondische platteland. Die
omgeving helpt haar om ‘stil te vallen’.
Daar geldt een andere tijdsbeleving dan
in de stad die in de greep is van de ‘kloktijd’. Het is die andere tijdsbeleving die
onze ziel nodig heeft om zich te laten
ervaren. Ze is lang voor het woord ‘ziel’
teruggedeinsd, schrijft ze. Maar via onze
taal komt het woord ziel vaak binnen:
[ uitgelezen ] 31
zielsverwantschap, met je ziel onder
de arm lopen, een bezield iemand…
Ze bespreekt wat de klassieke filosofen
in hun traktaten over de ziel schreven,
maar ook meer recentere filosofen passeren de revue.
CEMING, K., Wees niet bezorgd
– een boeddhistische
lezing van de Bergrede,
Altiora/Meinema, Averbode/
Zoetermeer, 132 blz.
Op een bepaald moment legt ze alle
boeken opzij en doet een stukje pelgrimstocht naar Compostella vanuit
Vézelay. Daar ervaart ze de ziel aan den
lijve: ‘Wandelen is een vorm van luchten
van de ziel’. Zo begrijpt ze ook meer en
meer de vele hedendaagse pelgrims.
Daarover schrijft ze: ‘Waarschijnlijk probeert men al lopend een verhouding
tot zichzelf te verkrijgen en wellicht ook
de ziel terug te vinden, die men ergens
op het drukke pad van carrière, ambitie,
geld en status verloren is.’
Mooi boekje, niet altijd eenvoudig om
te lezen, maar zeker inspirerend.
Mieke Van Steelandt
De Bergrede (Mt. 5-7) werd in de geschiedenis van het christendom vaak
gereduceerd tot een moraliserende
boodschap die de mensen als een zware last op de schouders werd gelegd.
Of men ging ervan uit dat houdingen
als medeleven, vrede, niet-oordelen en
geen zorgen hebben over het (materiële) leven enkel weggelegd waren
voor kloosterlingen. Of zou het een
beschrijving zijn van het Rijk Gods dat
ooit, maar niet nu, zou komen?
Ceming wil met dit boek juist een haalbare manier aanwijzen om de kracht
van de Bergrede, en dus van het Rijk
van God, in dit leven te ervaren. Om
u meteen een idee te geven op welke
manier ze dat doet, citeer ik enkele gedachten over de boom die omgehakt
zal worden en in het vuur geworpen als
hij geen goede vruchten draagt.
Zo goed als de hele middeleeuwen
door en tot in de moderne tijd heeft
men God voorgesteld als een strenge,
straffende rechter tegen wie de mens
eigenlijk geen verhaal had. Sinds het
Tweede Vaticaans Concilie is de balans
naar de andere kant doorgeslagen. God
is nu een liefhebbende, vergevingsgezinde, algoede Vader. Het was beslist
nodig om het oude godsbeeld bij te
sturen, maar nu is het beeld op een
andere manier scheefgetrokken. De
strenge en soms zelfs wrede rechter
is een lieve, milde superteddybeer geworden aan wie de mens als een klein
kind al zijn problemen kan overlaten.
Met die ommekeer wordt de mens
echter net zo min voor zijn eigen verantwoordelijkheid gesteld, wat Jezus
in de Bergrede nu net wel doet, en
zelfs keer op keer. Als Jezus zegt dat de
boom die geen goede vruchten draagt,
wordt omgehakt, staat hij niet met straf
te dreigen, maar wijst hij ons erop dat
we verantwoordelijk zijn voor wat we
doen. Daarmee brengt hij dezelfde
boodschap als Boeddha wanneer die
zegt: ‘Tot dergelijke dwazen keren hun
boze daden terug.’
De bespreking van de Bergrede zelf
wordt voorafgegaan door vier inleidende hoofdstukken waarin o.a. de
verschillen en gelijkenissen van Jezus
en Boeddha aan bod komen, alsook
een uitdieping van de begrippen heil
en heling, ik-betrokkenheid en zelfverlossing in beide levensbeschouwingen.
32
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Zelf heb ik twee lezingen van het boek
nodig gehad om er ‘in te komen’. Eerst
ergerde ik me heel de tijd aan het feit
dat er nergens een doorlopende tekst
van de Bergrede zelf te vinden was, en
ik het telkens met losse stukjes moest
doen. Mijn geest eiste overzicht, duidelijkheid en structuur, en beet zich gretig vast in een oordeel omdat het die
houvast niet kreeg. Die ergernis belette
me om met een open geest in het ‘hier
en nu’ te lezen en de tekst echt te laten
doordringen. Gelukkig heb ik mezelf
een tweede lezing gegund en zo bleek
het lezen van dit boek op zichzelf al een
soort oefening in meer mededogen
en innerlijkheid. Het boek kan op verschillende manieren ‘gebruikt’ worden.
Wie telkens klem zit als hij of zij moet
preken over de Bergrede, vindt zeker
achtergrond en inspiratie. Wie kennis
wil maken met het boeddhistisch gedachtegoed adv een gekende Bijbeltekst, zit ook juist. Wie alleen of in groep
wil stilstaan bij zijn eigen spiritualiteit
en hoe die te verdiepen, vindt aanknopingspunten met hopen. Ik heb alvast
een heleboel onderstreept!
Ann Verscuren
LATEUR, P., De Regel van
Benedictus, Lannoo, Tielt,
2010, 205 blz.
Benedictus van Nursia (480-547) wordt
beschouwd als de vader van het kloosterleven in de Westerse Katholieke Kerk. Zijn
enorme invloed is vooral toe te schrijven
aan de Regula Benedicti (de kloosterregel
van Benedictus). De monniken moesten
niet alleen drie geloften afleggen: armoede, kuisheid en gehoorzaamheid aan
de abt, maar ook zich toeleggen op ora
et labora (bidden en handenarbeid). De
Regula Benedicti omvat een afgewogen
en welbedacht dagelijks ritme van acht
uur bidden, acht uur werken en acht uur
rusten. Dit werk, vertaald door classicus
Patrick Lateur, is heel toegankelijk en voor
een breed publiek geschreven doordat
naast de originele Latijnse brontekst
onmiddellijk op de rechterbladzijde de
Nederlandse vertaling vermeld staat. De
tekst is ook onderverdeeld in fragmenten
van de Regel van Benedictus die per dag
gerangschikt staan. Op het kaft en na de
eigenlijke Regel van Benedictus staan
twee commentaren vermeld van enerzijds de Nederlandse filosoof Wil Derkse
en anderzijds Benedictijnenmonnik Benoît Standaert.
Het boek bewijst daarmee dat de Regel
van Benedictus, vijftien eeuwen later,
nog steeds een grote actualiteitswaarde
bezit en dit zowel in het algemeen voor
werk en leven alsook meer specifiek
voor het pastorale werk in de zorgsector.
De Regel van Benedictus is niet alleen
een belangrijke leidraad inzake leiderscha, maar biedt tevens inspiratie voor
werk en leven. Het leert ons hoe men
kan functioneren binnen een gemeenschap van gelovigen door zelfbeheersing (luisteren en zwijgen), contemplatie, concentratie en gebed. Ook omgaan
met conflicten en het zorg dragen voor
anderen staan centraal. Benedictus verwerkte in zijn regel ook een praktische
ordening van tijd, relaties en omgeving.
Met behulp daarvan kan je de structuur
van werk en leven zo verbeteren dat de
bezieling weer terugkomt.
In onze huidige maatschappij is het navolgen van de harmonische levenswijze
zoals die vermeld is in de Regel van Benedictus van Nursia niet evident. Toch is
de persoonlijke en spirituele betekenis
van de Regel van Benedictus voor het
pastorale werk in de zorgsector nog altijd immens. Ten eerste het besef van de
humilitas, het nadenken over hoe klein
en nietig je als mens bent, maar je wel
kan groeien als mens door je in dienst te
stellen van God en van de andere medemens, is zeker in het pastorale werk in de
zorgsector niet altijd evident. Ten tweede
[ uitgelezen ] 33
zijn de fragmenten over zieke broeders
en bejaarden en kinderen heel relevant
voor het werk in de zorgsector. Volgens
de Regel van Benedictus moet men mild
en toegeeflijk zijn tegenover bejaarden
en kinderen. Voor zieken is het vooral
de aanwezigheid van de verpleger die
enorm van belang is. Wanneer we dit
terugkoppelen naar onze hedendaagse
maatschappij is het voor de pastor heel
belangrijk dat deze heel geduldig en
verdraagzaam omgaat met de zieke en
ervoor zorgt dat de zieke ook regelmatig bezoek krijgt. Immers, door een goed
spiritueel gesprek met de pastor kan een
zieke ook mentaal en spiritueel terug op
het juiste pad komen.
woorden, die elke Godzoeker, die ik
heel kort leerde kennen, in mij liet nazinderen. Vijfentwintig Godzoekers stelt
Jurjen Beumer ons voor. Zij gingen hun
eigen weg en hielden het vol, wat het
leven hen ook bracht. Allen ervaren ze: ik
werd gevonden. Met één of twee kernwoorden, onder hun naam, vat hij hun
bewogenheid samen. Daarna vertelt hij
wat deze mannen en vrouwen beziel (t)
de; hij situeert hen in hun wereld, cultuur,
geloofssfeer en citeert uit hun geschriften. Dit alles wordt vermengd met de eigen zoektocht van de auteur. Ik leerde er
voor mij ongekende Godzoekers kennen.
In de lezing werden zij als het ware tocht
(bond)genoten op mijn weg.
Ineke Coolsaet
Het is trouwens de bedoeling van de
auteur dat dit boekje ‘een zegen mag zijn
op ieders zoektocht en dat er een begin
van gevonden worden mag gloren’. Het
boekje laat zich niet in één ruk uitlezen.
Het nodigt uit tot stille meditatie, die het
verlangen naar God voedt, en die door
deelgenoot te worden aan de zoektocht
van anderen (en ook van de auteur) de
soms eigen eenzame weg doorbreekt.
Elke Godzoeker ademt in zijn eigen weg,
vrijheid uit, geboren uit innerlijkheid. Elke
weg is zo uniek, zo authentiek en daarom
zo kontrasterend met godsdienstigheid
gevangen in wettische uiterlijkheid. De
foto’s van Stijn Rademaker verdiepen de
tekst en verstillen het hart. De op het einde toegevoegde literatuurlijst nodigt uit
tot meer, tot grotere kennismaking. Een
mooi geschenkboekje voor de zoekende,
naar God verlangende mens van vandaag.
BEUMER, J., Godzoekers.
Van Benedictus tot
Oosterhuis, Ten have,
Kampen, 2010, 177 blz.
‘Getroost en uitgedaagd’, zo getuigt
Jurjen Beumer over wie H. Oosterhuis
is voor hem, de laatste Godzoeker die
hij presenteert in zijn boekje. Het zijn
Mieke Polfliet
LODEWIJKS, J., Als het wassen
van andermans voeten.
Franciscus ontmoeten in
leidinggeven en werk, Ten
Have, Baarn, 2011, 92 blz.
Onze samenleving kent naast een economische ook een oriëntatiecrisis. Dientengevolge staan leiders in bedrijven en
politiek onder druk. Boeken over leidinggeven zijn dan ook niet aan te slepen.
Uit deze literatuur komt onvrede naar
voren met louter technocratische visies
op leiderschap en bestuur.
Sommige auteurs gaan op zoek naar
de spiritualiteit van het leidingeven en
komen dan uit bij kloosterregels. In ons
taalgebied is Wil Derkse de bekendste.
Hij gaat bij de Regel van Benedictus te
rade. Deze regel kent een uitgebreid
hoofdstuk over de abt. Jaap Lodewijks,
journalist en adjunct-hoofdredacteur
van de het regionale dagblad de Stentor, gooit het over een andere boeg.
34
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Voor hem vormt het gedachtegoed
van Franciscus van Assisi een bron van
inspiratie. In tegenstelling tot Benedictus heeft Franciscus zich nooit expliciet
uitgelaten over de eigenschappen van
een leider en de wijze waarop een organisatie geleid moet worden. Franciscus identificeerde zich met de minste
der mijnen om zo broeder te worden
van heel de schepping. Hij was leider
tegen wil en dank. Voor het schetsen
van een franciscaanse spiritualiteit van
het leiderschap gebruikt Lodewijks
een veelheid van bronnen waaronder
ook de verhalen over Franciscus. Bij de
interpretatie hiervan is Lodewijks schatplichtig aan Nederlandse auteurs die
veelal verbonden zijn of waren aan het
Franciscaans Studiecentrum te Utrecht
als Theo Zweerman, Gerard Freeman en
de claris Edith van de Goorbergh.
Volgens Franciscus is binnen een groep
leiderschap onontbeerlijk maar niet belangrijker dan andere taken. De leider
is, zoals de titel van het boek aangeeft,
niet belangrijker dan iemand die zijn
broeders de voeten wast. Franciscus
vindt dan ook niet dat leiders extra
voorrechten behoeven. Hij is ingebed
in het geheel van de organisatie, oefent zijn functie tijdelijk uit en wordt
kritisch beschouwd door zijn medebroeders. Dezen hebben zelfs de plicht
om, indien nodig, kritiek uit te oefenen.
Franciscus noemt degenen die leiding
geven minister (dienaar), custos of gardiaan (bewaker). De basis voor deze opvatting ligt in het optreden van Jezus
zelf die kwam om te dienen en niet om
gediend te worden. Het gaat bij Franciscus om een levenshouding.
Lodewijks werkt dit in verschillende
hoofdstukken uit. Hij spreekt over de
schepping als relativering van het leiderschap, de betekenis van de afwezigheid van de leider, de ontmoeting als
franciscaans thema en de last van het
leiderschap. Volgens Lodewijks is Franciscus de enige geestelijke schrijver die
aandacht besteedt aan de last van het
leiderschap. Leiderschap is ook voor de
bestuurder lastig. Hij moet resultaten
halen en wordt hierop afgerekend.
Franciscus leert een leider zichzelf relativeren en zichzelf te overwinnen.
Op zich heeft Franciscus’ levenswijze
niets aan actualiteit ingeboet. Hij leefde echter, net zoals Benedictus, in een
kloosterlijke context waar de hele gemeenschap zich vrijwillig aan dezelfde
leefregel onderwerpt. De vraag blijft of
de stijl van leiderschap die in kloosters
ontwikkeld is, toepasbaar is op resultaatgerichte organisaties waar de prestatie en niet het zijn vooropstaat. Voor
een daadwerkelijke implementatie van
de benedictijner en franciscaanse spiritualiteit in het dagelijks leven is de beantwoording van deze vraag van groot
belang. In dit boek wordt een eerste
aanzet gegeven.
Hans de Jong
LEE, F., Als Disney de baas
was in uw ziekenhuis.
9 ½ dingen die u
anders zou doen, Elsevier,
Amsterdam, 2009, 223 blz.
Dit hoogst merkwaardig boek van de
Amerikaan Fred Lee, een leraar geschiedenis en politicologie die het schopte
tot senior adjunct-directeur van het
Florida Hospital in Orlando en een tijd
actief was in een van de vele Disneyvestigingen, probeert beleidsmakers
van gezondheidsinstellingen te overtuigen van het nut van marketingprincipes in de dagelijkse organisatie van
de ziekenzorg. Hij gebruikt hiervoor
10 stellingen, rijkelijk geïllustreerd met
levendige verhalen, die vooral focussen
op de manier waarop patiënten tijdens
hun hospitalisatie als mens werden behandeld. Zijn ‘tools’ zijn de beschikbare
tevredenheidsenqûetes die een schat
aan informatie bevatten (maar niet de
juiste vragen stellen) en de logica van
de prioriteitenladder van Disney. Zo is
[ uitgelezen ] 35
de auteur ervan overtuigd, dat hoffelijkheid en service belangrijker zijn dan
efficiëntie, en loyaliteit belangrijker
dan tevredenheid. Hij analyseert hiervoor consequent de ziekenhuisrealiteit
vanuit het perspectief van de patiënt,
die zijn verblijf percipieert aan de hand
van de drie niveaus waarop hij wordt
benaderd: de vakbekwaamheid van het
personeel dat hem verzorgt; de hoffelijkheid waarmee er met zijn wensen
en behoeften wordt omgegaan; de
bewogenheid waaruit een oprechte
belangstelling voor zijn gemoedstoestand blijkt (empathie).
Het is vooral dat laatste niveau dat hem
fascineert, omdat het meer inhoudt dan
het gewoon beantwoorden aan de verwachtingen van de patiënt. Hieraan kan
het unieke of het bijzondere van een
ziekenhuisverblijf worden opgehangen. En daarom is het in ‘Disneyworld’
te doen: de verrassende ervaring, die
meegedragen en doorgegeven wordt,
die mensen aan de organisatie ‘bindt’.
Een dergelijke visie vraagt een geïntegreerde en integrale aanpak in alle
onderdelen van de organisatie en heeft
bepaalde consequenties voor het personeel. Vanuit de filosofie dat de structuur de cultuur bepaalt, worden bvb
heel wat bevoegdheden gedecentraliseerd, omdat het de status van iedere
werknemer verhoogt en de kans op
burnout verlaagt. Uit diverse onderzoeken blijkt dat er een sterke correlatie is
tussen werknemerstevredenheid en patiëntentevredenheid. Maar dit betekent
volgens de auteur nog niet dat het verbeteren van het ene, tot het verbeteren
van het andere leidt. Die tevredenheid
bekomt men niet via externe motivatie.
Hij gelooft echter in de effecten van
intrinsieke motivatie en wijst op het
belang van de verbeelding en de inspiratie bij werknemers, die hij in verband
brengt met het streven dat in iedere
mens aanwezig is, om altijd beter te
doen. Bij aanwervingen wordt daarom
best op talent geselecteerd, in plaats
van op vaardigheden om het werk uit
te voeren. Door vorming en training,
aan de hand van ziekenhuisverhalen en
voorbeelden, kan worden gewerkt aan
een continue verbetering van de dagelijkse prestaties en kan de kloof tussen
weten en doen worden gedicht. Alleen
op die manier wordt een bedrijfscultuur
gerealiseerd waarin leidinggevenden en
werknemers samen verantwoordelijkheid zijn voor kwaliteit en loyaliteit.
Een boek dat gemakkelijk leest en door
de vele anekdotes beslist herkenbaar
is bij mensen die werkzaam zijn in
een ziekenhuis. Wie de onderliggende
Disney-ideologie kan relativeren of abstraheren, zal het belang van een empathische grondhouding als basis voor
een goede functionele hulpverlenende
relatie erin bevestigd zien.
Boudewijn Baeskens
36
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Over de grenzen
Een bericht uit Rome
Door Anne Vandenhoeck
Rome, 14 november 2012
De Tiber staat gevaarlijk hoog en vanop de trappen van
het oudste ziekenhuis in de eeuwige stad, kijken patiënten
en zorgverleners bezorgd naar het snel stromend water.
Onopvallend in de hoek van de trap, op weg naar de ingang,
staat een bronzen beeld van een zittende bedelares, een
duidelijke verwijzing naar de oorsprong van deze voorziening.
Het Santo Spiritus ziekenhuis ontstond nadat paus Innocentius
III (1198-1216) een akelige droom had. In de droom toont een
engel hem hoe uit de rivier de Tiber alle dode, achtergelaten
vondelingen in netten opgevist worden. Na deze droom beslist
de paus snel om een ziekenhuis op te richten voor de armen
van de stad in de ruimte tussen de Tiber en het St Pietersplein.
Ospedale Santo Spirito ligt dus in de voortuin van het Vaticaan.
De paus roept daarvoor de hulp in van Guido de Montpellier,
een ridder van de orde van de Tempelieren die in Montpellier
al een ziekenhuis had opgericht. Het ziekenhuis zou speciale
aandacht moeten hebben voor de zorg voor vondelingen.
Guido de Montpellier stichtte vervolgens een congregatie
die de zorg voor de armen en zieken moest opnemen in
het nieuwe ziekenhuis. De broeders trokken er wekelijks
op uit om in de stad de zieken, armen en vondelingen op
te halen en te brengen naar het ziekenhuis. De pauselijke
bul, die de oprichting van het ziekenhuis bevestigt,
spreekt uitdrukkelijk van de zorg voor de armen met
de woorden van de zaligsprekingen. Opeenvolgende
pausen namen beslissingen voor dit ziekenhuis. In 1471
besloot bijvoorbeeld paus Sixtus IV om het ziekenhuis te
herorganiseren in functie van het heilig jaar en de zorg voor
de vele pelgrims die naar de eeuwige stad zouden komen.
De herorganisatie hield in dat het ziekenhuis verdeeld werd
in afdelingen gericht op de behandeling van bepaalde
medische problemen. Typisch voor dit ziekenhuis bleef
echter de aandacht voor weeskinderen. Ten teken hiervan
kan men tot op vandaag nog steeds het doorgeefluik zien
aan de buitenkant van het ziekenhuis waar eeuwenlang
vondelingen in gelegd werden.
Anne Vandenhoeck [ Over de grenzen ] 37
Wie vandaag het ziekenhuis binnenwandelt als bezoeker,
krijgt de indruk in een vervallen, oude site rond te lopen.
Het Santo Spirito ziekenhuis staat ook deels in de steigers.
Niettemin is er een binnentuin met palmbomen als een
kleine oase. In het midden van het ziekenhuis, naast de
bank, ligt een kleine kapel. De kapel is oud en straalt vooral
verval uit. In de hoek een Mariabeeld met electrische
kaarsjes. De ruimte wordt opgedragen aan zuster Agostina
Pietrantoni (zusters van liefde) die in de 19de eeuw in het
ziekenhuis werkte. Ze werd zalig en heilig verklaard omwille
van haar niet aflatende zorg voor zwaar zieke patiënten
in een moeilijke tijd in het ziekenhuis. Vandaag is ze de
patroonheilige van verpleegkundigen in Italië. Aan het Santo
Spirito ziekenhuis is ook een prachtige kerk verbonden die
momenteel wordt gerestaureerd.
De pastorale dienst (assistenti spirituali) wordt traditiegetrouw
bemand door de Camillianen, een congregatie die zich
specifiek richt op de zorg voor zieke mensen. Pastores
die twee jaar geleden deelnamen aan de ontmoeting in
Rome tussen Nederlandse, Vlaamse en Italiaanse pastores
herinneren zich waarschijnlijk dat de meerderheid van deze
laatste groep bestond uit priesters en broeders Camillianen.
Momenteel zijn er ook twee Poolse priesters ingeschakeld in
de pastorale zorg in Santo Spirito. In Italië zijn lekenpastores
in de zorg nog steeds een schaars goed.
38
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Rome, 15 november 2012
Op donderdag 15 november trekken we naar Vaticaanstad
om deel te nemen aan de 27ste internationale conferentie
van de pontificale raad voor zorgverleners (the pontifical
council for health care workers). Deze raad richt jaarlijks een
driedaags congres in voor mensen werkzaam in de zorg:
artsen, apothekers, verpleegkundigen, directies, pastores...
De conferenties van deze pontificale raad zijn berucht om
de volgepropte programma’s en de urenlange defilé van
sprekers waarbij de deelnemers nauwelijks aan bod komen.
Maar naar dit congres ga je ook om te netwerken. Daar zit
bijvoorbeeld father Nuno van Portugal, Sister Pat van Ierland,
stafmedewerker Caritas Marie France van Luxemburg en
father Pangrazzi van Italie. Het is leuk en zinvol om ze weer
te zien en uit te wisselen over de toestand van het pastoraat
in de verschillende landen. Zevenhonderd deelnemers uit
67 verschillende landen zijn hier samen. Het thema van de
conferentie is evangelisatie in de context van het ziekenhuis,
een menselijke en spirituele missie. Evangelisatie werd
niet gedefinieerd, maar uitgelegd als het brengen van een
evangelische hoop in een context van kwetsbaarheid en lijden.
Tijdens de lunchpauze van het congres maak ik deel uit van
een kleine expertgroep die samenkomt om een internationale
conferentie voor katholieke pastores voor te bereiden. De
conferentie gaat door in Rome in 2014, wordt georganiseerd
door de pontificale raad en staat open voor iedereen die
professioneel in het pastoraat van de gezondheids- en
welzijnszorg staat. De expert meeting wordt een hevige en
geanimeerde discussie tussen een Portugees, twee Spanjaarden,
een Luxemburgse, een Fransman, een Amerikaanse, twee Polen,
een Ierse en een Belgische. We zijn het uiteindelijk eens over
een datum, een titel, doelen, werkwijze en een thema. Nu moet
het nog naar de pontificale raad. Als ons voorstel erdoor komt,
wordt dit een aanrader en een reis naar Rome waard! Reserveer
alvast november 2014 in je agenda!
Uw reporter ter plaatse
OVER DE AUTEUR
Anne Vandenhoeck is wetenschappelijk medewerker en
supervisor aan het Academisch Centrum voor Praktische
Theologie te Leuven en stafmedewerker vicariaat Caritas in
Brugge.
E-mail: [email protected]
Pieter Vandecasteele [ Verslag ] 39
Verslag
15 oktober: DAG VAN DE SPIRITUELE ZORG
Door Pieter Vandecasteele
Inleiding
15 oktober was voor veel pastores en andere spirituele zorgverleners in ziekenhuizen, woonzorgcentra en voorzieningen
voor mensen met een handicap een bijzondere dag. Pal in het
midden van de ‘maand van de spiritualiteit’ werd 15 oktober
voor de eerste keer uitgeroepen tot ‘dag van de spirituele zorg’.
Het idee was vorig jaar ‘gekiemd’, op het startcongres van de
beroepsvereniging voor Katholieke pastores, en in het voorjaar
van 2012 groeide het verder uit. Oorspronkelijk werd er gedacht
aan een ‘dag van de pastor’, maar hier werd vlug van afgestapt
omdat we niet in de eerste plaats de persoon, maar wel het
specifieke pastorale en spirituele zorgaanbod voor het voetlicht
willen brengen. Er werd nog even getwijfeld of zo’n themadag
wel een goed initiatief is. Er zijn immers nu al meer themadagen
dan er ‘gewone’ dagen per jaar zijn, waardoor het effect van een
themadag in vraag gesteld kan worden. En bovendien komen er
in oktober een aantal relevante themadagen heel kort op elkaar:
de dag van de palliatieve zorg, de dag van de chronisch zieke
mensen, de dag van de geestelijke gezondheid,… Wanneer we
achteraf terugkijken – aangenaam verrast door de grote diversiteit en creativiteit waarmee pastores aan de slag zijn gegaan
– valt alle twijfel weg: de ‘dag van de spirituele zorg’ was een
schot in de roos, en is voor herhaling vatbaar!
Thema
Het thema van de maand van de spiritualiteit was dit jaar
‘authenticiteit’. Voormalig reclamemaker en bekende Vlaming
Guillaume Van der Stighelen schreef er een lezenswaardig essay
over. En de slogan van de dag van de spirituele zorg is ook op
dit thema geïnspireerd: ‘Believe it or not, spirituele zorg is echt!’.
Het is geen zweverig surplus, maar een wezenlijk aspect van de
integrale zorgverlening. Waarom? Omdat het ‘echt’ is, in de be-
40
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
tekenis van authentiek, maar ook in de betekenis van efficiënt:
het werkt echt, het maakt verschil. De slogan drukt bovendien
uit dat het onderscheid tussen geloven en niet-geloven – believe
(it) or not – in deze context niet relevant is.
Overzicht van de initiatieven
Om de dag en het thema wat concreter gemaakt, werden
allerlei suggesties verzameld die via de Elisabeth-website te
consulteren waren. De beroepsvereniging liet ook balpennen
bedrukken met de slogan, zodat pastores ook letterlijk ‘iets te
bieden’ hadden. Er werden uiteindelijk meer dan 7000 balpennen verspreid in een vijftigtal verschillende voorzieningen. Veel
pastores maakten van de gelegenheid gebruik om het spiritueel zorgaanbod van de pastorale dienst bekend te maken bij
bewoners en patiënten. In het Algemeen Ziekenhuis Imelda te
Bonheiden kreeg iedere afdeling een mand met balpennen om
uit te delen, en iedere patiënt kreeg een placemat met uitleg
over pastorale zorg. In de universitaire ziekenhuizen in Leuven
vonden heel veel patiënten bij hun ontbijt ook een wenskaart
met informatie over spirituele zorg. Een combinatie van lichamelijk voedsel met geestelijk voedsel zeg maar (zie foto).
ling georganiseerd waarin kunstwerkjes getoond werden van
personeelsleden van de voorziening. Ze hadden in de weken
voordien de opdracht gekregen om uit te drukken wat spiritualiteit voor hen betekende. De tentoonstelling hing verspreid in
de voorziening, en was verbonden met een ‘rode draad’, om uit
te drukken dat spiritualiteit een rode draad is in de organisatie.
Een aantal pastores richtte zich ook via e-mail naar de collegazorgverleners. In de algemene ziekenhuizen van de groep Gezondheidszorg Oostkust kregen de hoofdverpleegkundigen
bijvoorbeeld enkele vragen mee om in hun team te bespreken:
‘Hoe ziet mijn eigen spiritualiteit eruit?’, en ‘hoe herken ik spirituele noden bij patiënten?’. Het zijn geen makkelijke vragen,
maar ze geven wel te denken, en het zijn aanzetten voor verder
gesprek. Verschillende collega’s vonden nadien de weg naar de
pastorale dienst, voor een persoonlijk gesprek of voor vragen
met betrekking tot de integratie van spirituele zorg in hun
eigen werkzaamheden. In het dienstencentrum De Bolster, een
voorziening voor mensen met een mentale beperking, organiseerde de pastor zelfs een heus spiritueel café voor collega’s,
waar de werking werd voorgesteld en waar boeken, teksten
en educatief materiaal ter beschikking was.
Tot slot
In het Jan Ypermanziekenhuis te Ieper konden mensen dan
weer in de Stille Ruimte terecht voor een wel heel bijzonder
geschenkje: een potje met zaadjes erin (zie foto). Er waren
zaadjes beschikbaar voor liefde, vriendschap, troost en vertrouwen. En in het potje zat ook nog het gekende verhaal van
de jongeman die aan de engel allerlei vruchten vraagt, terwijl
de engel alleen zaadjes heeft.
De dag werd ook aangewend om spirituele zorg beter bekend te maken bij collega-zorgverleners, of om de spirituele
dimensie van het zorgdragen te belichten. In het dienstverleningscentrum Heilig Hart te Deinze werd een tentoonstel-
De eerste dag van de spirituele zorg heeft heel wat losgemaakt
bij mensen, zowel bij bewoners en patiënten als bij collega’s en
directie. De pastores die dit jaar al deelgenomen hebben, waren aangenaam verrast over de grote interesse die ze mochten
ondervinden uit vaak onverwachte hoek. Pastores die dit jaar
– om welke reden dan ook – geen acties ondernamen, worden
bij deze uitgenodigd om volgend jaar aan te sluiten. Mensen
doen pas een beroep op een pastor of spiritueel zorgverlener
als ze het aanbod kennen. Dat aanbod kan slechts gekend zijn
als het zichtbaar gemaakt wordt, en een eigen themadag is
hiervoor een belangrijke hefboom!
Annelien Van der Borght [ Waar de wegen samenkomen… ] 41
Waar de wegen
samenkomen…
Een reflectie over uitdagingen van de pastor als ethicus
Studievoormiddag Academisch Centrum voor Praktische Theologie
Door Annelien Van der Borght
Vrijdag 7 december: ondanks de waarschuwingen van Frank
Deboosere trotseerden heel wat pastores en studenten de
winterse buien om deel te nemen aan de studiedag ‘de pastor
als ethicus’ georganiseerd door het Academisch Centrum
voor Praktische Theologie. Het werd een goed gevulde
voormiddag, waarbij de ethische begeleiding door de pastor
centraal stond. Voorwaar geen makkelijk thema! Er stond de
sprekers dan ook de moeilijke taak te wachten om enerzijds de
eigen ervaringen omtrent ethiek en pastoraat toe te lichten,
maar om anderzijds ook enkele metareflecties te maken over
de (al dan niet mogelijke) rol van de pastor binnen het breder
ethisch kader van een ziekenhuis of zorginstelling…
Ethiek als samenspel
De Leuvense professor Axel Liégeois beet de spits af met
een uitzetting over zijn praktisch-ethisch model in de zorg.
Het model dient ter ondersteuning van een ethisch overleg
rond een welbepaalde situatie waarbij zorgverleners zich
voor een ethisch dilemma geplaatst weten. Eerder dan
concrete oplossingen voor te schotelen, brengt het model de
verschillende ‘lagen’ van het ethisch overleg in kaart. Tot deze
lagen of dimensies behoren vooreerst de grondhoudingen die
men dient aan te nemen en het dialoog tussen verschillende
actoren; ten tweede is er de algemene situering van de
context zelf: het analyseren van de situatie, het verhelderen
van de motieven, het uitzoeken van mogelijke alternatieven
en het inschatten van de eventuele effecten; tot slot zijn er
ook drie evaluatiemomenten: het uitspreken van spontane
intuïties, het verduidelijken van de normen en het evalueren
van de fundamentele waarden die een rol spelen. Gegroeid
vanuit een christelijke inspiratie, trok het model radicaal de
kaart van het relationeel personalisme (het centraal stellen
van de persoon-in-relatie). Omwille van het niet-theologisch
taalgebruik is dit model echter breed toepasbaar, aldus
professor Axel Liégeois.
42
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
De drie volgende sprekers, Ria Vercamer, Mieke Van Steelandt
en Barbara Focquaert, schetsten telkens een beeld van hoe
zij in hun eigen werkcontext geconfronteerd worden met
ethiek. Bleek dat het ging om zeer uiteenlopende situaties:
gaande van ethiek tussen ‘de soep en de patatten’ tot
georganiseerde overlegmomenten en het ondernemen
van concrete stappen omtrent ethische richtlijnen. Een hele
boterham en dikwijls een proces dat niet van een leien dakje
loopt! Wat in de drie lezingen telkens weer naar boven kwam,
is het belang van een gedeelde verantwoordelijkheid: je kan
de kar niet alleen trekken! Op microniveau heb je immers
medestanders nodig die eveneens ethisch bewogen zijn
door bepaalde omstandigheden en dit mee willen opnemen
in een ethisch overleg. Op mesoniveau heb je het beleid
van de zorginstelling dat de ruimte, de tijd en de middelen
moet bieden om zo’n ethisch zorgnetwerk uit te bouwen.
Tot slot is er op breder macroniveau een samenleving nodig
die niet louter economisch denkt… Doorheen de lezingen
bleek duidelijk dat elk niveau eigen strubbelingen met zich
meebrengt. Overigens is de vraag naar de relatie tussen de
pastor en ethiek niet eenvoudig en dit op meerdere vlakken.
Vooreerst is er vanuit het beleid van de zorginstelling soms
een terughoudendheid om pastores deel te laten nemen aan
ethische overlegmomenten. Het is een soort ‘angstreactie’ op
het beeld van de moraliserende christelijke pastor die reeds
vooraf weet wat goed is, zonder rekening te houden met de
context en de betrokken partijen. Ten tweede stellen pastores
zichzelf de vraag of zij op ethisch vlak wel genoeg gevormd
zijn? Ria Vercamer gaf als antwoord dat iemand nooit genoeg
gevormd is, maar dat pastores wel een zekere bagage en een
ethische gevoeligheid in de schaal kunnen werpen, zeker met
onder andere het model van professor Axel Liégeois. Mieke Van
Steelandt gaf echter ook aan dat verdere vorming op ethisch
vlak zeker geen overbodige luxe is. Dit geldt niet alleen voor de
pastor, maar ook voor de andere medewerkers in het ethisch
comité. Een derde punt dat vooral belicht werd tijdens de
lezing van Barbara Focquaert is de vraag of pastores überhaupt
ethici moeten zijn (en vica versa). Hier klinkt duidelijk de
bezorgdheid om de teloorgang van de andere pastorale taken
(zoals kamerbezoeken, het verzorgen van liturgie) wanneer
er teveel tijd gaat naar ethische overlegmomenten en het
uitwerken van beleidsmatige structuren. Daartegenover staat
de opmerking van Mieke Van Steelandt dat het net ook een
‘opwaardering’ kan zijn van het beroep van de pastor, omwille
van de eigen specifieke competenties van de pastor. Deze
‘troeven’ die pastores in handen hebben, kwamen eveneens
in de drie lezingen terug naar boven. Mieke plaatste ze extra
onder de aandacht: het feit dat de pastor opgeleid is om vanuit
een ‘holistische’ visie te kijken naar de concrete (lijdende) mens
en het vertrouwd zijn met waarden en betekenissen in plaats
van zich te focussen op een oplossing, spelen volgens haar in
het voordeel van de pastor. Ook de bewegingsruimte van de
pastor en het daarmee gepaard gaande helikopterperspectief
zorgen voor een heel eigen bijdrage van de pastor aan het
ethisch debat. Tot slot klonk een laatste opmerking in de
drie lezingen heel scherp door: de deelnemers aan het
ethisch debat zijn principieel gelijkwaardig! Zo wordt tevens
een ‘veilige’ omgeving gecreëerd waar elkeen zijn of haar
perspectief kan binnenbrengen, zonder dat er op voorhand al
bepaald wordt wiens mening meer of minder zou doorwegen.
De radicale keuze voor de persoon-in-relatie:
challenge accepted?
De sterkte van deze studiedag was ongetwijfeld de koppeling
tussen de theorie geschetst door professor Axel Liégeois en
de praktische getuigenissen van de drie daaropvolgende
sprekers. Tevens kwamen ook enkele algemene metareflecties
naar boven (zie hierboven geschetst) die in elke specifieke
zorgcontext zeker van dienst kunnen zijn. Het belangrijkste
van deze studiedag is voor mij echter haar ethisch vertrekpunt,
namelijk het relationeel personalisme tegenover een rigide
normenethiek. Met de radicale keuze voor de persoon-inrelatie dient men af te stappen van een reeds vooraf bepaald
‘ethisch goed’ of ‘ethisch kwaad’. In die zin is het tevens een
keuze voor het ‘niet zekere’: we weten immers niet direct wat
hier de beste optie is. Ook de pastor niet! Al lijkt dit soms van
hen verwacht te worden, of gaat men hier vaak stilzwijgend
van uit en vormt dit laatste soms de reden waarom pastores
niet mogen deelnemen aan ethische debatten binnen hun
voorziening. Vanuit het relationeel personalisme is het echter
de taak van de pastor om met beide voeten te gaan staan
in een spanningsveld van verschillende intuïties, normen en
waarden en deze ook expliciet uit te drukken. Dit wil echter
niet zeggen dat dit de enige taak is van de pastor. Net zoals
alle andere deelnemers aan het ethisch debat heeft ook de
pastor de taak om zijn mening te expliciteren en verder vorm
te geven aan de hand van het geschetste model van professor
Axel Liégeois. In die zin is dit model voor mij zeker geen
afvlakking, maar een ‘opwaardering’ van de christelijke identiteit
van de pastor! Werd ons als christenen immers niet geleerd om
de wet te overstijgen door het gebod van de liefde dat altijd
Annelien Van der Borght [ Waar de wegen samenkomen… ] 43
opnieuw het eerste en tevens het laatste criterium zou moeten
zijn van ons doen en laten? Wanneer wij ons echter laten
verleiden tot radicale ‘normatieve’ standpunten, verliezen wij
dan niet dit ijkpunt van de liefde, van de menslievende zorg?
De sterkte van dit ethisch praktisch model – het niet vooraf
vastgelegde ethisch goede of ethisch kwade – is echter
ook de moeilijkheid: hoe zal men immers uiteindelijk de
afweging maken? Ethiek is immers geen kwestie van voorof tegenstemmen op te tellen, te meer dat dit model het
zwart/wit denken achter zich probeert te laten en ook de
grijze zones (de alternatieve handelingsmogelijkheden) wil
aftasten. Ethiek is ook geen democratie: alsof de optie met
de meeste stemmen het zou halen. Ethiek is de zoektocht
naar ‘het goede leven’ en valt daarom buiten dit soort van
strakke handelingsstrategieën. En toch zal er uiteindelijk een
beslissing moeten vallen… Deze problematiek is dan ook een
concrete vraag naar het soort beleid van de zorginstelling. Is
de zorginstelling in staat om ook buiten het economisch
management-denken te treden en de uiteindelijke beslissing
niet te laten afhangen van dit soort denken?
Ik ga echter ook mee in de bezorgdheid van Barbara
Focquaert dat er door de focus op de ethische taak van
de pastor misschien een overbevraging gebeurt van deze
laatste. Aldus is het gevaar reëel dat de specifiek pastorale
taken eronder komen te lijden. Het kan dan ook een valkuil
zijn voor de pastor om zich bijna uitsluitend toe te leggen op
diens ethische taak, zeker in een context waarin het ethische
luikje ‘geleerder’ of meer gewaardeerd lijkt dan het specifiek
pastorale luikje. Eens te meer blijkt dat de pastor ook een ware
‘profeet’ moet zijn in doen en laten, in spreken en ‘zijn’!
44
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
80 jaar Caritas in België
4 december 2012 - provinciehuis Leuven
Ontmoetingsdag ‘Gezond & wel? Sain & sauf?
Door Lieve Coorevits
80 jaar Caritas in België vieren doe je niet alleen. In navolging
van de ontmoetingsdag in Mont-Godinne in december 2011,
vond op 4 december, in aanwezigheid van Prinses Astrid, in
het Provinciehuis in Leuven onder het thema ‘Gezond en wel?’
een ontmoetingsdag plaats tussen organisaties actief in de
werkvelden van Caritas. Op deze ontmoetingsdag stond onze
gezondheid centraal.
Een goede lichamelijke en geestelijke gezondheid is van
het grootste belang voor het vinden van een job, het
onderhouden van familie- en vriendschapsbanden, het zorgen
voor gezin en kinderen, en zoveel meer. Niet iedereen heeft
echter dezelfde kansen om gezond te leven. Hoewel iedereen
recht heeft op adequate gezondheidszorg, blijkt uit de praktijk
dat voor tal van kwetsbare groepen de weg naar de nodige
zorg vol hindernissen ligt. Het aantal mensen dat onder de
armoedegrens geraakt, neemt nog toe door de gevolgen van
de economische crisis. Voor mensen in armoede liggen de
kosten voor aangepaste zorg vaak te hoog, wat resulteert in
het uitstellen van een bezoek aan huisarts, aan de tandarts, of
van medische ingrepen. Kwetsbare mensen komen daardoor
in een nog meer precaire situatie terecht. Reden genoeg om op zoek te gaan naar de valkuilen voor een
goede gezondheid én naar mogelijke oplossingen voor de
bestaande problemen. De input hiervoor leek ons best te komen
van mensen die dagelijks met deze problematiek geconfronteerd
worden: stafmedewerkers, vrijwilligers, maar ook en in de eerste
plaats de hulpvragers en begunstigden zelf van de organisaties
op het terrein. Zij waren de genodigden van de dag.
De dag startte met een uiteenzetting van Prof. Ides Nicaise
(HIVA Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving)
die ons om te beginnen enkele sombere cijfers meegaf:
onderaan de sociale ladder is de gezonde levensverwachting
van een jongvolwassene 20 jaar korter dan bovenaan.
Terwijl door de crisis de sociale zekerheid aangetast wordt,
neemt de gezondheidsarmoede toe. België scoort heel
goed wat betreft de toegang tot de gezondheidszorg, in de
zin van nabijheid en korte wachttijden. Maar België is geen
Lieve Coorevits [ 80 jaar CARITAS IN BELGIË ] 45
voorbeeld op het gebied van betaalbaarheid, kwaliteit of
gelijkheid. De gevolgen hiervan zijn het stijgend aandeel
gezondheidskosten in de uitgaven van gezinnen, het
nog steeds toenemend verschil in levensverwachting en
het ontstaan van gezondheidsschulden bij gezinnen. De
ongelijkheid wordt versterkt door de toename van private
aanvullende verzekeringen die zijn weggelegd voor mensen
met een degelijk tot zeer goed inkomen (bijvoorbeeld de
hospitalisatieverzekering als extralegaal voordeel). Ook
hierdoor wordt de kloof met mensen zonder tewerkstelling
groter. Ides Nicaise roept op om de gezondheidszorg
te vermaatschappelijken in plaats van de armoede te
medicaliseren. In de workshops die hierna van start gingen, werd vanuit
vijf invalshoeken de link naar gezondheid gemaakt. De
bedoeling was om de meest prangende problemen op te
lijsten, hiervoor oplossingen en argumenten te zoeken die
beleidsmensen kunnen overtuigen. Alle deelnemers kregen
de kans om in gesprek te gaan met collega’s en experten om
de belangrijkste problemen aan te duiden en samen naar
mogelijke oplossingen te zoeken.
Workshop Migratie
Migranten en asielzoekers komen naar België, vaak na een
lange weg en met een voorgeschiedenis vol kwetsuren. Ze
worden geconfronteerd met lichamelijke, maar vaak ook met
geestelijke gezondheidsproblemen, maar hebben het heel
moeilijk om wegwijs te raken in en toegang te krijgen tot ons
gezondheidssysteem.
Twee problemen werden als bijzonder precair beschouwd.
Het eerste vormt de toegang tot de gezondheidszorg. De
toegankelijkheid van ons systeem moet verbeterd worden
voor migranten en vluchtelingen, zonder dat er daarom een
‘apart’ systeem moet opgezet worden. Veeleer werd binnen
de workshop gepleit voor administratieve vereenvoudiging,
en voor harmonisatie en integratie binnen het regulier
systeem, o.m. door doelgerichte preventiecampagnes en
door het ondersteunen van de medische en welzijnssector
via interculturele bemiddelaars en tolken. Argumenten
hiervoor waren duidelijk kost- en tijdbesparing, efficiëntie,
maar zeker ook het verminderen van de ongelijkheid op
vlak van gezondheid, het bevorderen van de algemene
volksgezondheid, het ontwikkelen van expertise, een betere
identificatie van de problemen en tenslotte maar vooral: een
meer menswaardige en respectvolle benadering. Als tweede grote probleem werd de aanpak van de mentale
gezondheid van de migranten naar voren geschoven.
Migranten kampen vaak met grote mentale problemen,
door traumatische ervaringen waarvoor ze hun land hebben
verlaten, of door de situatie waarin ze hier terecht gekomen
zijn. Migranten zouden veel meer toegang moeten krijgen
tot het reguliere aanbod voor psychische gezondheid en de
eerstelijnsgezondheidszorg zou ook de mentale gezondheid
in acht moeten nemen. Er wordt veel te snel gemedicaliseerd,
vaak door het gebrek aan communicatie en tijd. Ook hier wordt
gevraagd naar meer respect voor de persoon: een migrant is
geen dossier.
Workshop Eenzaamheid
Mensen raken, om zeer uiteenlopende redenen, geïsoleerd.
Eenzaamheid heeft negatieve gevolgen op geestelijke
en lichamelijke gezondheid. De grootste problemen rond
eenzaamheid werden als volgt geformuleerd: eenzame
mensen worden moeilijk bereikt en kunnen niet altijd
adequaat geholpen worden. Daarvoor is een versterking
nodig van zowel de verschillende kanalen (middenveld,
dienstverlening), als van de samenwerkingsverbanden tussen
verschillende kanalen en diensten, en moet meer ingezet
worden op vrijwilligerswerk. Hiervoor zijn weinig extra
middelen nodig en het isolement van mensen zou op een
degelijke manier kunnen worden aangepakt.
Een ander discussiepunt was de onmogelijkheid voor vele
ouderen om een positieve keuze te maken voor een woonzorgcentrum, simpelweg omdat hun financiële situatie dit
niet mogelijk maakt. Er moet dringend nagedacht worden
over drempelverlaging en kostenbeheersing.
Belangrijk hierbij, en dit was ook een bedenking vanuit
andere workshops, is het duurzame karakter van initiatieven.
Pilootprojecten en projectsubsidies worden, na heel wat
administratief werk, toegekend voor een jaar of voor
enkele jaren. Er komt daarna heel wat administratieve
verantwoording bij kijken, en zelfs bij positieve evaluatie
stopt de projectsubsidie vaak, om plaats te maken voor een
ander pilootproject in een andere setting, en gaat alles wat is
opgebouwd opnieuw verloren.
46
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Workshop Armoede en huisvesting
Mensen in armoede wonen vaak in slecht onderhouden
woningen. Vochtproblemen, slechte sanitaire voorzieningen,
gebrekkige verwarming. Met alle gevolgen voor de gezondheid.
Ziek zijn maakt arm. Een vicieuze cirkel dus. Kwetsbare personen
hebben nog veel te weinig toegang tot kwaliteitsvolle
woningen. Er bestaat een plan voor 42.000 sociale woningen
in Vlaanderen en 5000 in Brussel, maar het wordt niet of veel te
traag uitgevoerd. Nochtans blijkt uit een Nederlandse studie dat
elke euro geïnvesteerd in huisvesting 2 euro winst oplevert voor
de overheid. Mogelijke pistes zijn: leegstaande woningen op de
woningmarkt brengen, de taken van de sociale verhuurkantoren
uitbreiden, crisishuisvesting en leasingprojecten,… De
deelnemers aan de workshop vroegen zich af hoe er zoveel
geld beschikbaar kan zijn om een bank te redden maar een
investering in huisvesting (die ook opbrengt) niet mogelijk is.
Daarnaast moet er veel meer aandacht gaan naar het recht
op wonen en het respecteren van de woningcode. Eigenaars
­kennen vaak veel te weinig de vereisten van de woningcode. Via
sensibilisering moet hieraan gewerkt worden en controles moeten zorgen dat de verhouding prijs - kwaliteit bewaakt wordt.
Workshop Ouderen
2012 is uitgeroepen tot Europees jaar voor ‘Actief Ouder
Worden’ (Active Ageing). Maar wat als de gezondheid niet
mee wil? De combinatie gezondheidsproblemen en een klein
pensioen brengt meer en meer ouderen in probleemsituaties.
Ouderen vormen een kwetsbare groep, zowel wat lichamelijke
als geestelijke gezondheid betreft. Er bestaan nog altijd te veel
taboes en stereotypen inzake ouderen, mensen met dementie
worden te weinig ondersteund en er is op de dag van vandaag
een te positieve maatschappelijke visie op thuiszorg en
een te negatieve over het verhuizen naar een voorziening
(woonzorgcentrum, serviceflat, …).
Toetsen aan het beleid
Het uitwisselen in workshops nam de rest van de voormiddag
in beslag, en ook nog een deel van de namiddag. Daarna
kwamen de groepen terug samen in plenair, en werden de
eigen bevindingen gedeeld met de deelnemers aan de andere
workshops, én met een panel van beleidsmedewerkers: mensen
van studiediensten en kabinetten die een eerste reactie gaven
op die bevindingen. Het panel bestond uit Helga Pletzers
(Studiedienst CEDER, CD&V), Annelies Debels (Studiedienst
Groen!), Stefan Arts (parlementair medewerker CD&V), en Magda
De Meyer (Adjunct-Kabinetchef Armoede van het kabinet van
Vlaams minister Lieten, sp.a). De vertegenwoordiger van het
kabinet van minister Laurette Onckelinx was aangekondigd,
maar moest in laatste instantie verstek laten gaan.
De panelleden luisterden met veel interesse en betrokkenheid,
en met een grote bereidheid om na te denken over initiatieven
om de situatie van mensen daadwerkelijk te verbeteren,
niettegenstaande het huidige budgettaire korset, en dit zonder
te vervallen in partijpolitiek opbod. Vooral aan administratieve
procedures kan zonder al te veel kosten gesleuteld worden, en
ook een meer proactieve houding – waarbij actief getracht
wordt mensen in armoede te bereiken - in plaats van te
volstaan met het toekennen van voordelen die men als arme
wel zelf moet komen opeisen (cf. het OMNIO-statuut), moet
haalbaar zijn. De uitbouw van een toegankelijke en betaalbare
zorg, met aandacht voor de meest kwetsbare groepen, blijft
de beste garantie op een goede gezondheid voor iedereen,
daarover was iedereen het eens.
Voor Caritas in België was deze ontmoetingsdag niet alleen een
verjaardagshappening, maar ook een manier om de vinger aan
de pols te houden. De inbreng van mensen met een verschillende achtergrond, uit tal van organisaties waar we op verschillende manieren mee in contact komen en samenwerken, bood
een waardevolle staalkaart van problemen en aandachtspunten,
maar ook van daadkracht, van enthousiasme en engagement,
van creatief en innoverend nadenken en handelen. We wilden
na 80 jaar niet achteruit kijken, maar resoluut vooruit: de aan­
gereikte problematieken bieden meer dan voldoende aanzetten
om onze werking voor de komende jaren te helpen stofferen.
Uit de reacties van de deelnemers bleek dat vooral de uitwisseling tussen stafmedewerkers, experten, vrijwilligers en hulpvragers erg gewaardeerd werd. Het ontmoeten van mensen uit
andere organisaties die zich ook dagelijks inzetten om verandering te brengen, geeft energie. Het leren kennen van de situatie
aan de andere kant van de taalgrens was voor anderen dan weer
het meest interessante van deze dag. De dag werd afgesloten
met een feestelijke receptie, een bijkomende gelegenheid voor
uitwisseling tussen de verschillende deelnemers.
Lieve Coorevits
[ Agenda ] 47
Agenda
BEROEPSVERENIGING VOOR
KATHOLIEKE PASTORES
De beroepsvereniging organiseert op zaterdag 20 april 2013 in
de oude abdij in Drongen haar derde congres, en er wordt dit
keer gefocust op pastorale gesprekstechnieken. Er is een
lezing gepland van de Nederlandse theoloog Martin Walton,
die het zal hebben over het eigene van het pastorale gesprek,
waarbij zowel ingegaan wordt op de inhoud als op de methode. Daarna kunnen de deelnemers een aantal werkwinkels
volgen. In deze werkwinkels laten we telkens eerst een externe
deskundige aan het woord, waarna een pastor reageert vanuit
zijn of haar eigen expertise. Enkele van de thema’s die aan bod
zullen komen: het pastoraal gesprek bij beginnende dementie;
het crisisopvanggesprek; groepsgesprekstechnieken;… Na het
congres, dat voor alle geïnteresseerden toegankelijk is, volgt de
algemene vergadering van de beroepsvereniging.
VLAAMS WELZIJNSVERBOND
De Commissie Pastoraal nodigt je uit op een inspiratie- en
ontmoetingsdag rond ‘zintuiglijk vieren’ in de abdij
van Drongen (7/2/2013) of in het TPC in Antwerpen (28/2/2013),
van 9 tot 16u. De inhoud van beide dagen is identiek.
Meer info: Els Van Schelvergem, pedagogisch begeleider pastoraal VVKBuO: [email protected], 02 507 08 07.
Fons Geerts, stafmedewerker ethiek en zingeving Vlaams
Welzijnsverbond: [email protected],
tel. 02 507 01 29.
Inschrijven: Wie zich wil inschrijven, stuurt een mailtje met zijn gegevens
(naam, voorziening en adres voor de facturatie) naar: anita.
[email protected]. Daarna krijgt men per mail een toegangscode, waarmee men zich via een link naar de website van het
VSKO kan inschrijven. Op dat moment kan men ook de keuze
voor de werkwinkels doorgeven.
ZORGNET VLAANDEREN
Ook in 2013 nodigt de Pastorale Commissie de pastores uit
voor een studietweedaagse. Die gaat door op 24 en 25 oktober 2013. De nieuwe tweedaagse richt zich op de organisatierol van de pastor. Noteer dit alvast in uw agenda!
ACADEMISCH CENTRUM
PRAKTISCHE THEOLOGIE
•
•
•
- 15 maart 2013 ‘Kunst als bron van transcendentie’
tussen 9u-17u in MTC Kleine Aula
- 15 mei 2013 ‘Liturgie vieren met personen met
een verstandelijke beperking’ tussen 9u-17u in MTC
Kleine Aula
- 13th International Conference on Children’s Spirituality —
10-13 July 2013 ‘For the sake of children. Hidden
forms of power in caring for children’s spirituality’ Maria Theresiacollege, KU Leuven, Sint-Michielsstraat 6,
3000 Leuven, Belgium
Meer info en inschrijvingen:
Angeline De Moor, coördinator Academisch Centrum
[email protected]; 016/328467
48
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Geraakt!
Ontmoeting met Hildegard
Door Alexander van Biezen
Het was de eerste keer dat we elkaar echt ontmoet hebben,
de zomer van 2012. Ik had al wel heel wat over haar horen
vertellen en over haar gelezen. En ik was stilaan nieuwsgierig
geworden om haar dan ook eens echt te ontmoeten.
Maar het kwam er maar niet van, drukke beslommeringen
ondersneeuwden steeds weer opnieuw mijn voornemen.
Tot zich onverwacht de gelegenheid voordeed. Begin juni
had de Studiegroep Hildegard van Bingen me gevraagd
om een boek over de psychotherapie van Hildegard van
Bingen te vertalen in het Nederlands, ter gelegenheid van
haar geplande uitroeping tot kerklerares in oktober 2012.
Een betere gelegenheid zou ik niet krijgen. Want in de stille
zomermaanden ligt het onderwijs even stil (mijn tweede baan,
naast mijn werk als pastor in het ziekenhuis van Herentals),
en had ik eindelijk de tijd om eens echt werk te maken van
onze ontmoeting. Het boek in kwestie bleek vooral te gaan
over het tweede hoofdwerk van Hildegard, het Liber Vitae
Meritorum (het Boek van het verdienstelijke leven), en
doorheen dit boek heb ik haar zoveel beter mogen leren
kennen. Hildegard van Bingen: Benedictijnse abdis uit de
12de eeuw, ongelofelijk actief op een heel breed domein, van
religie over kosmologie, wetenschappen, het componeren
van muziek, poëzie, plantkunde en kruidenleer, linguïstiek,
geneeskunde, om maar de voornaamste te noemen, want ik
zal er wellicht nog een heel aantal vergeten. Hildegard is als
het ware een diamant, heel veelzijdig, en als je die diamant
draait, dan ontdek je steeds weer opnieuw nieuwe vlakken en
zijden op die diamant, die je eerder nog niet waren opgevallen.
Een veelzijdige dame die niet onder één noemer te vangen is.
Wat me zo fascineert aan Hildegard is dat ze ons een
onverwacht venster biedt naar een oude, symbolische,
verloren gewaande wereld, net voor de doorbraak van een
meer rationalistisch wereldbeeld dat vanaf de 13de eeuw
sterk opgeld maakt. Een nieuw, intellectueel tijdperk breekt
aan, waarin alles wat naar mystiek zweemt stilaan verdacht
wordt en zich in de marge verbergt. Historisch georiënteerde
theologen zullen me er ongetwijfeld op wijzen dat je het
denken van Hildegard niet kan begrijpen buiten de context
van de 12de eeuw waarin ze leefde, en dat je haar wereld niet
zo maar kan overzetten naar onze tijd. En, zelf kind van een
rationalistische, wetenschappelijke tijd, ben ik de eerste om
hen gelijk te geven.
Maar het is sterker dan mezelf. Ik vind haar mystieke visioenen
prachtig en meeslepend. Haar holistische kijk op mens en
wereld, denken en genezen, gezondheid en welzijn zijn een
welkom tegengewicht tegen een overdosis van rationaliteit
en herstelt voor mij voor een stuk het broodnodige
evenwicht. Want daar draait het om bij Hildegard: evenwicht.
Gezondheid, zowel lichamelijk als psychisch, kan er in haar
visie maar zijn als er een evenwicht is van alle lichamelijke,
kosmische en spirituele krachten.
Alexander van Biezen [ Geraakt! ] 49
Evenwicht dat ook zo belangrijk is voor mijn werk als pastor.
Elke dag in het ziekenhuis ervaar ik dat er een grote nood
is aan een onderbouwde en doorleefde spiritualiteit. Een
woord dat ongelukkig genoeg vandaag een nogal negatieve
connotatie oproept, omdat het doet denken aan zweverige
toestanden rond New Age, sjamanisme, spiritisme enz. Terwijl
spiritualiteit eigenlijk gaat over het existentieel grondvlak van
mensen, datgene wat mensen drijft, wat “hun ogen doet
blinken”, datgene wat maakt dat mensen het ondanks alles
toch volhouden en doorgaan. Een dragend grondvlak dat
mensen wapent tegen de onverwachte ellende die het leven
met zich kan meebrengen.
Het verlangen naar evenwicht dat ik ook vaak herken bij
terminale patiënten. Het verlangen naar het herstel van de
balans, het vinden of terugvinden van de rode draad in hun
leven, het verlangen om onafgewerkte zaken te kunnen
afronden.
mystiek die fundamenteel in de wereld staat. Om mensen
in grenssituaties van lijden en dood echt nabij te kunnen
zijn, is het belangrijk dat je als pastor voor jezelf in het reine
bent met die gegevenheid, dat je zelf je eigen eindigheid en
fragiliteit op een doorgronde manier kan aanvaarden.
Wat mij aanspreekt als pastor in de figuur van Hildegard is
dat het bij haar, in tegenstelling tot vele mystici, niet te doen
is om een mystieke eenwording of samenvallen van de
individuele ziel met God. Centraal in haar mystieke visie staat
juist de verbondenheid tussen mens en schepping. De mens,
geconfronteerd met zijn eindigheid en fragiliteit, met leven
en dood, maakt integraal deel uit van de natuur. Het is een
Alexander van Biezen (°1963) studeerde wijsbegeerte,
informatica en godsdienstwetenschappen. Hij werkt als
ziekenhuispastor in het AZ St.-Elisabeth in Herentals. Daarnaast
geeft hij thuisonderwijs aan leerlingen met autisme voor het
BuSO Kristus-Koning in Sint-Job-in-‘t-Goor.
1 Uit: A. Strehlow, De psychotherapie van Hildegard van Bingen, SHB, Rumst, 2012, blz. 145.
Hildegards woorden zijn voor mij een balsem voor de ziel.
Onovertroffen, zoals ze schrijft over de naastenliefde: “Ik
echter ben de dauw waaruit het leven komt, waarmee de
bloesems tot vrucht komen. […] Ik ben Gods liefste en
mooiste vriendin en God openbaart mij Zijn geheimen. Alles
wat God toebehoort is ook van mij, omdat ik Zijn bruidsjurk
draag. Ik verbind de wonden met linnen, zoals de Zoon van
God ze met Zijn tuniek geneest.”1
Een mooie ontmoeting die mij echt geraakt heeft.
OVER DE AUTEUR
E-mail: [email protected]
50
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4
Uitsmijter
In paradisum. Ten paradijze…
Door Hilde Van der Motte
Requiem aeternam dona eis, Domine. Geef hun de eeuwige rust,
Heer. Ik knik met een blik van herkenning naar één van onze
kinderen naast mij. Nee, nee, niet dat wij aan eeuwige rust toe
zijn, maar één van de koorzangers vooraan in de Onze Lieve
Vrouwekerk in Aarschot is mijn man en de voorbije weken,
met het toenemen van de plankenkoorts, werd er ook thuis
meer en meer gezongen: libera me Domine, bevrijd mij Heer…
Requiem in d mineur opus 48 van Gabriel Fauré. Tja, we zijn
­november wanneer ik dit schrijf; een requiem op de affiches van
vele koren is niet vreemd. Ik ben blij dat ik naar een uitvoering
van Fauré’s requiem kan. Het lijkt een slaapliedje voor de dood,
zei iemand tegen Fauré toen hij het grotendeels geschreven had
en hij beaamde dat ook. Ik heb, eveneens in aanloop naar het
concert, het requiem meermaals beluisterd en ja, daar heeft het
misschien wel iets van: het werk is liever, zachter en veel korter
dan de andere, grootse dodenmissen die een paar eeuwen geleden minutieus bij kaarslicht op papier werden gezet. Als je de
versie met volledige orkestbezetting hoort, waar de harp zich
in volle ornaat laat horen, dan komt het begrip slaapliedje soms
letterlijk dicht in de buurt. “Het requiem is zo zachtmoedig als
ikzelf”, zei Fauré, en dus durfde hij inhoudelijk ook een beetje
afwijken van het traditionele. Hij schreef zijn requiem zoals hij
het voelde. Het resultaat is een pareltje, althans naar mijn bescheiden en persoonlijke muzikale mening. Misschien ben ik wat
bevooroordeeld omdat ik nog wel wat werk van Fauré in mijn
cd-rek heb staan, maar goed, muziek is gevoel en dus mag ik
mijn liefde uitspreken. Hosanna in excelsis! Hossana in den hoge!
In het programmaboekje van de avond bots ik op boeiend
leesvoer van de hand van de jonge Vlaams-Poolse filosofe Alicja
Gscinska. Zij zelf graaft in het werk van een andere (Franse) filosoof, Vladimir Jankélévitch, over de mooie verwevenheid tussen
muziek en ethiek. Bij Gabriel Fauré krijgen we volgens hem te
horen wat muziek kan doen met mensen. De muziek van Fauré
stilt het passionele tumult hoewel ze zelf gepassioneerd is. Vaak
sober en vaak raadselachtig probeert zij soms te mishagen en
het vergt dus heel wat tot zij één al zoet is. Nochtans door de
geheime charme die zich in haar diepte verbergt helpt zij de grimas van de haat weg te vagen. Zij bevrijdt ons van de angst. Wij,
die niet dood zijn zoals de doden maar dood als de levenden…
De muziek zorgt ervoor dat onze verloren zielen de vreugde en
de rust terugvinden wanneer de dooi zijn intrede doet, wanneer de vogels het kwieke water van de kreek drinken slaan zij
die de lente haten op de vlucht… Deze ochtend begint alles
opnieuw. Dit is het moment om te hopen, om vrolijk te zijn en
te dansen. De zachte muziek is de metgezel van de blijdschap
en het medicijn tegen de pijn. De muziek vindt onmiddellijk als
een vriend de weg naar het hart…
Wij die niet dood zijn zoals de doden, maar dood als de levenden… Ik loop over de afdeling geriatrie en de zin blijft in
Hilde Van der Motte [ Uitsmijter ] 51
mijn hoofd hangen, hameren, ... Ik kom net uit de teamvergadering. Drie mensen heb ik aangevinkt.
Kamer zoveel.
Kamer zoveel, bed twee.
Kamer zoveel, bed twee.
Drie op een rij.
Drie oude mensen voor wie niets meer hoeft, die op zijn, die moe
zijn, levensmoe. Hilde, wil je zeker eens bij hen langs gaan?...
Als je niet meer ziet.
Als je niet meer hoort.
Als je niet meer kan stappen.
Als je niet meer zelfstandig kan eten.
Als je niet meer naar het toilet kan. (pamper, dus…)
Als alles, altijd, pijn doet.
Als je kind voor jou gestorven is.
Als je kleinkinderen niet meer langskomen.
Als je een verdriet meedraagt, dat nooit slijt.
Als het rustoord je thuis maar niet wordt.
Als je bezoekers jou behandelen als een kind.
Als je respect mist.
Als je geen doel meer vindt in het leven.
Als je de krant niet meer kan lezen.
Als je vrienden allemaal gestorven zijn.
Als je jezelf overbodig vindt.
Als je een ziekenhuispyjama aan moet, omdat er niemand
meer is die een andere voor je brengt.
Als je…
Als je moe bent. Doodmoe. Levensmoe.
Wat dan? Wat dan nog? Waarom dan nog?
Het zal, ondanks de uiteenzetting van de filosoof, niet helpen
als ik muziek van Fauré op zet. Metgezel van de blijdschap
en medicijn tegen de pijn; toch zal het niet baten. Ik moet
er aan denken, als ik me neer zet bij de twee mannen en de
vrouw op de afdeling geriatrie. Ieder komt met zijn of haar
verhaal. Met weinig of haast geen woorden. Moedeloosheid
is de toonaard waarin hun verhalen geschreven zijn: monotone liederen, zonder kleur en franje. Ik luister. Ik laat tot me
doordringen wat ik hoor en zie, zo dicht mogelijk bij mijn
hart, zo goed als dat kan. Want naarmate ikzelf ouder word,
besef ik juist meer en meer dat ik niet zal begrijpen hoe het
precies zal zijn om zo krachteloos, zo futloos, zo levenloos, zo
uitgeput, zo moe te zijn. Ik zal het niet weten, tot de dag dat
het mij misschien zelf zal overkomen. Hopelijk vind ik dan
nog de moed en de kracht om er over te praten. Hopelijk zit
er dan iemand naast mij om mijn bevende hand te stillen en
te luisteren. Hopelijk… God nog aan toe, ik kan het me niet
voorstellen, en toch voelt het al benauwend aan…
Ik praat erover met mijn stagiaire. Zij is een ‘oudere’ studente
godsdienstwetenschappen (nu ja, oudere…vijftig plus) en
staat beroepshalve in het onderwijs. Ze geeft les aan zeventienen achttienjarige leerlingen in het middelbaar onderwijs. Als
leerkracht werkt en denkt ze dag in dag uit toekomstgericht om
jonge mensen kansen te bieden in het leven. Vanaf de eerste
dag in het ziekenhuis is dit één van de meest confronterende
ervaringen geweest voor haar: niet de toekomst, maar de
eindigheid die hier vaak heel dichtbij is. Ze zoekt hoe ze moet
omgaan met haar machteloosheid tegenover dit gegeven. Ze
zou zo graag mensen kunnen ‘doorverwijzen’ of oplossingen
voor hen zoeken, zoals ze gewend is op school. We praten er
regelmatig over. Ze observeert mij ook. Ze is verwonderd: hoe
veel je kan betekenen door gewoon aanwezig te zijn en onbevangen te luisteren. Ze verbaast zich over de rust waarmee ik
hiermee om ga. In één van haar stageverslagen citeert ze Kris
Gelaude: “Nabijheid is een wederzijds verstaan waarbij woorden
onbelangrijk zijn. Nabijheid is geen binnengaan, maar een eerbiedig wachten op de drempel van elkaars gevoelens.”
De muziek van Fauré kan – zoals gezegd- geen soelaas brengen voor onze oude medemens die het leven moe is. Toch
blijven het requiem en Fauré’s gedachtegang in mijn hoofd
hangen. “Mijn requiem uit niet de angst voor de dood… Ik
zie de dood als een blijde overlevering en een streven naar de
blijdschap hierboven, in plaats van een pijnvolle ervaring”. Ja,
de eeuwige rust… dat is natuurlijk de stille (of uitgesproken)
wens van onze moegeleefde medemens. Pie Jesu Domine,
dona eis requiem, sempiternam requiem. Liefste Heer Jezus,
geef hen rust, eeuwige rust. Tot zolang gaan wij wel langs, geraakt tot in hart en ziel.
Kamer zoveel.
Kamer zoveel, bed twee.
Kamer zoveel, bed twee…
OVER DE AUTEUR
Hilde Van der Motte werkt als
ziekenhuispastor in het AZ van Diest.
E-mail: [email protected]
52
PASTORALE PERSPECTIEVEN 157 - 2012/4