BP Park Heerengoed, toelichting en regels

Bestemmingsplan ‘Park Heerengoed’
Gemeente Oisterwijk
Vaststelling
Bestemmingsplan ‘Park Heerengoed’
Gemeente Oisterwijk
Vaststelling
Rapportnummer:
211X04919.077824_1
Datum:
Juli 2014
Contactpersonen gemeente:
mw. J. Rama-Alberto, dhr. M. Stabel
Projectteam BRO:
Eva Haverkorn van Rijsewijk, Pascal Hendriks,
Grietje Pepping
Concept:
-
Voorontwerp:
-
Ontwerp:
1 concept-ontwerp: november 2013
e
e
2 concept-ontwerp: februari 2014
04 april 2014
Vaststelling:
03 juli 2014
Trefwoorden:
-
Bron foto kaft:
BRO, Abstract
Beknopte inhoud:
-
BRO
Hoofdvestiging
Postbus 4
5280 AA Boxtel
Bosscheweg 107
5282 WV Boxtel
T +31 (0)411 850 400
F +31 (0)411 850 401
Toelichting
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
1.3 Vigerend bestemmingsplan
1.4 Opzet van de toelichting
3 3 3 4 5 2. PLANSCHRIJVING
2.1 Bestaande situatie
2.2 Toekomstige situatie
7 7 8 3. BELEIDSKADER
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal beleid
3.3 Gemeentelijk beleid
13 13 14 19 4. PLANOLOGISCHE ASPECTEN
4.1 Algemeen
4.2 MER
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe veiligheid
4.6 Bodem
4.7 Water
4.8 Flora en fauna
4.9 Archeologische en cultuurhistorische waarden
25 25 25 27 28 30 32 33 38 43 43 43 46 49 50 51 4.9.1 Cultuurhistorie
4.9.2 Archeologie
4.10 Verkeer en parkeren
4.11 Bedrijven en milieuzonering
4.12 Geur
4.13 Kabels en leidingen
Hoofdstuk 0
1
5. JURIDISCHE PLANOPZET
5.1 Juridisch-planologische opzet
5.2 Systematiek
53 53 53 5.2.1 Inleidende regels
5.2.2 Bestemmingsregels
5.2.3 Algemene regels
5.2.4 Overgangs- en slotregels
5.3 Systematiek per bestemming
53 54 55 56 56 6. FINANCIEEL-ECONOMISCHE ASPECTEN
6.1 Verhaal van kosten
6.2 Economische uitvoerbaarheid
59 59 59 7. PROCEDURES
7.1 Inspraak
7.2 Overleg
7.3 Vaststellingsprocedure
7.4 Beroep
61 61 61 62 62 SEPARATE BIJLAGEN
Bijlage 1: Akoestisch onderzoek
Bijlage 2: Contourberekeningen
Bijlage 3: Quickscan Bodemkwaliteit
Bijlage 4: Waterhuishoudkundigplan
Bijlage 5: Quickscan Ecologie
Bijlage 6: Quickscan Ecologie en Bomeninventarisatie
Bijlage 7: Quickscan Archeologie
Bijlage 8: Beeldkwaliteitplan
Bijlage 9: Inrichtingsvoorstel Reuselzone
Bijlage 10: Verslag bewonersavond
Bijlage 11: Bodemonderzoek
Bijlage 12: Nota van zienswijzen
2
Hoofdstuk 0
1.
INLEIDING
1.1 Aanleiding
Het bedrijf Park Heerengoed B.V. heeft het voornemen om de locatie Reuselhof 1
t/m 37 in Moergestel te herontwikkelen tot een nieuw woongebied onder de naam
‘Park Heerengoed’. De bestaande bebouwing van het woonzorgcentrum Reuselhof
zal plaatsmaken voor grondgebonden woningen in een parkachtige en groene
sfeer. De unieke ligging van het plangebied langs de Reusel en op korte afstand van
de Oisterwijkse bossen en natuurgebied het Brandven geven de mogelijkheid om
water, groen en natuur in een nieuw plan te verbinden met de dorpsrand van
Moergestel.
Het perceel is nu in gebruik als woonzorgcentrum en heeft in het vigerend bestemmingsplan ‘Kom Moergestel’ de specifieke bestemming ‘Gemengd-Voorzieningen’.
De realisatie van de (reguliere) woningen is niet direct uitvoerbaar binnen die bestemming. De gemeente Oisterwijk is bereid medewerking te verlenen door middel
van het opstellen van een herziening van het vigerend bestemmingsplan.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied is gelegen aan de noordoostzijde van de kern Moergestel, ten oosten van de rivier de Reusel. De planlocatie was tot voor kort in gebruik als woonzorgcentrum. De bebouwing is onderdeel van de structuur van de planmatige
woonwijk aan deze zijde van de Reusel. De planlocatie grenst aan één van de centrale ontsluitingswegen door het gebied, de Oostelvoortjes.
Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied in groter
verband weergegeven. Daarnaast is een gedetailleerde luchtfoto afgebeeld waarop
de ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving te zien is. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 1
3
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Het bestemmingsplan ‘Kom Moergestel’ is op 27 juni 2013 door de raad vastgesteld
en is met ingang van 4 oktober 2013 inwerking getreden. Het terrein heeft de bestemming ‘Gemengd-Voorzieningen’ met de nadere aanduiding ‘specifieke vorm
van gemengd-1’. Het terrein is uitsluitend bedoeld voor de uitoefening van openbaar bestuur, de dienstverlening van overheidswege, sociale en culturele doeleinden, de godsdienstuitoefening, het onderwijs, de bejaardenzorg met bijbehorende
bewoning, de volksgezondheid en daarmee gelijk te stellen instellingen, maar geen
opvang van jongeren of psychische en/of verslavingszorginstelling.
De maximale goot- en nokhoogte van de grondgebonden woningen op het terrein
is respectievelijk 6 en 10 meter. De maximale goot- en nokhoogte voor het appartementengebouw bedraagt respectievelijk 12 en 16 meter.
4
Hoofdstuk 1
Met onderhavig bestemmingsplan zal het plangebied wijzigen van bestemming om
de realisatie van de gewenste reguliere grondgebonden woningen mogelijk te maken.
1.4 Opzet van de toelichting
Het bestemmingsplan bestaat uit een ‘verbeelding’ (plankaart), de ‘regels’ en een
toelichting. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De toelichting
geeft een onderbouwing en uitleg.
Het volgende hoofdstuk omvat de beschrijving van de huidige en toekomstige situatie, waarna het derde hoofdstuk een korte omschrijving geeft van het geldende
beleid van de diverse betrokken overheden en de conclusies van en toetsing aan dit
beleid.
In het vierde hoofdstuk vindt toetsing plaats van de milieu- en waardenaspecten.
Het vijfde hoofdstuk bevat de juridische toelichting, met een beschrijving en onderbouwing van de opbouw van de regels en verbeelding.
Een ontwikkeling dient ook financieel haalbaar te zijn, dat is het onderwerp van
hoofdstuk zes. Hoofdstuk zeven omvat een beschrijving van de procedures.
Hoofdstuk 1
5
6
Hoofdstuk 1
2.
PLANSCHRIJVING
2.1 Bestaande situatie
Plangebied
Het voormalige woonzorgcomplex
aan de oostzijde van de Reusel is
onderdeel van de woonwijk De
Oostelvoortjes. De wijk wordt aan
de oostzijde begrensd door de Reusel en aan de zuidzijde door de Oirschotseweg. Aan noord- en oostzijde vormt het buitengebied de begrenzing van de woonwijk. De wegen De Stappert en Oostelvoortjes
zijn ontsluitingswegen van het gebied. De Oostelvoortjes is daarbij de
ontsluitingsweg in noordelijke richting, naar het buitengebied.
De wijk Oostelvoortjes bestaat uit
grondgebonden woningen, zowel
rijen- als vrijstaande en twee-ondereen-kapwoningen. Direct ten zuiden van het plangebied, gescheiden door de weg Hofakker, zijn rijenwoningen
aanwezig specifiek voor ouderen. De wegen Oostelvoortjes en Hofakker zijn woonstraten waaraan privétuinen van woningen en haakse parkeervakken liggen. Langs
de weg Oostelvoortjes zijn bomen aanwezig die het gebied een groen karakter geven. Ter plaatse van het plangebied ligt aan de oostzijde van de weg Oostelvoortjes
(de weg Mispelbos) een groene pleinruimte. De ruimte bestaat hoofdzakelijk uit
grasveld waar een speelvoorziening aanwezig is.
Bestaande bebouwing
Het gebied van het voormalige woonzorgcentrum bestaat uit een complex van losse
bebouwingselementen in een groene setting. De langwerpige bouwblokken hebben
een hoogte van twee tot drie lagen met een platte afdekking. Met wandelpaden
zijn de blokken onderling met elkaar verbonden. De bouwblokken worden afgewisseld met groene ruimten, bestaande uit grasveldjes met bomen en hagen. Het terrein heeft geen duidelijke begrenzing. De onbebouwde ruimte tussen de bouwblokken loopt natuurlijk over in de openbare ruimte rondom het terrein (de woonwijk).
Hoofdstuk 2
7
Twee bouwblokken zijn direct aan de wegen Hofakker en Oostelvoortjes gesitueerd.
Daarmee wordt benadrukt dat het terrein een volwaardig onderdeel is van het aangrenzende woongebied en als één beschouwd kan worden. Met één centrale ontsluiting is het gebied met de weg Oostelvoortjes verbonden. Parkeren vindt centraal
plaats rondom de ontsluiting.
2.2 Toekomstige situatie
Stedenbouwkundige opzet
Het stedenbouwkundig plan is gebaseerd op de uitgangspunten van de StructuurvisiePlus uit 2005 en de stedenbouwkundige verkenning die door Kuiper Compagnons
in opdracht van Zorggroep West- en Midden-Brabant is uitgevoerd. De modellen die
destijds voor het plangebied zijn opgesteld gaan uit van een grote diversiteit aan
woningen, het vergroten van de ‘openbaarheid’ en kwaliteit van de openbare ruimte. Ook de relatie met het water moet worden verbeterd.
Met onderhavige bestemmingsplanwijziging wordt een plan met woningtypes mogelijk gemaakt, waar op dit moment in de markt behoefte aan is. De woningen zijn
gesitueerd in een parkachtige setting. De locatie geeft het comfort van een rustige
woonwijk grenzend aan het buitengebied, maar op loopafstand van het Moergestelse centrum. In functionele en ruimtelijke verschijningsvorm sluit het aan op het
dorpse karakter van Moergestel, mede door het behouden van de waardevolle bomen in het gebied. Op dit moment is De Reusel alleen via de weg Hofakker aan de
zuidrand van het plangebied beleefbaar. Met de herontwikkeling van het gebied
wordt een centrale ontsluiting van het gebied gerealiseerd vanuit de weg Oostelvoortjes. De ontsluitingsweg stopt ter plaatse van de meest westelijk gesitueerde
woningen in het plangebied en gaat als een onverhard pad verder richting de Reusel. Dit onverharde pad is bedoeld voor wandelaars (nieuwe bewoners van het gebied, als de bewoners van de aangrenzende woonwijk) om de oevers van de rivier te
bereiken en een uitkijkpunt te creëren op de Reusel. Het pad is niet bedoeld om een
nieuwe wandelroute door de ecologische verbindingszone te creëren.
De straat is de structuurdrager van de bebouwing. De profielen van de bebouwing
worden bepaald door de ligging en richting van de nieuwe woonstraten. De publieke ruimte is daarbij onbestemd. De nieuwe wegen hebben een woonerfachtige
uitstraling met een onderscheid tussen verkeersweg, stoep en parkeerplaats. Hierdoor ontstaat een doorlopende publieke ruimte met een oriëntatie aan de straat.
8
Hoofdstuk 2
De bebouwing is georiënteerd op de straat en woonerf. De entree ligt aan de straat
en er is een grote verscheidenheid aan kavelgroottes en verspringende rooilijn en
kleinschalige bouwvolumes. De bebouwingsdichtheid, die aansluit bij Hofakker en
De Stapert, waaiert en verdunt verder uit richting de groene brink met de daar
aanwezige dichtheid en typologie.
Bebouwing
Er worden verschillende woningtypen in het plangebied toegepast. In het planmatig
deel worden 24 rijwoningen in het gerealiseerd, vier twee-onder-een-kapwoningen
en drie vrijstaande woningen. In bouwhoogte sluiten de woningen aan op de bestaande bebouwing in de wijk Oostelvoortjes; een goothoogte van 7 m. en een nokhoogte van 11 m. In het planmatig aangelegde deel is gekozen voor een traditionele
en eenvoudige architectuur van de woningen die een toevoeging zijn op de bestaande woningen in de wijk. De woningen hebben een zadeldak wat het traditionele karakter van de woningen benadrukt. De nokrichting van de kap wordt evenwijdig aan de (ontsluitings)wegen gerealiseerd. In het beeldkwaliteitplan zijn criteria opgenomen om het gewenste architectuurbeeld te waarborgen.
Er worden vijf kavels gerealiseerd voor de bouw van vrijstaande woningen met ieder
een eigen architectuur. Twee percelen liggen aan de nieuwe ontsluitingsweg. Drie
percelen worden parallel aan de rivier de Reusel gerealiseerd. Voor wat betreft de
vormgeving zijn in het beeldkwaliteitplan eisen gesteld aan de situering en de
Hoofdstuk 2
9
hoofdvorm van de woningen. De woningen staan op ruime kavels waarmee de bebouwing straks ruim in het groen wordt gesitueerd. De woningen hebben een
goothoogte van 7 m. en een nokhoogte van 11 m.
Aan de kop van het noordelijk deel, grenzend aan de weg Oostelvoortjes worden
twee-onder-een-kapwoningen gerealiseerd die in vormgeving aansluiten op de overige planmatige woningen in het gebied. De twee-onder-een-kapwoningen zijn als
het ware ‘poortgebouwen’ tot het gebied met vrije kavels en zorgen langs de weg
Oostelvoortjes voor continuïteit in architectuurbeeld. De woningen hebben een
goothoogte van 4 m. en een nokhoogte van 9 m.
Voor de bebouwing is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Deze is als bijlage bij het
bestemmingsplan gevoegd.
Groen
In de huidige situatie is op het terrein een samenspel tussen groen en bebouwing
aanwezig. Bij de nieuwe invulling van het plangebied blijft het groen nadrukkelijk
aanwezig in het gebied. Bestaande waardevolle bomen worden in de nieuwe stedenbouwkundige verkaveling ingepast. De tuindelen aangrenzend aan de Reuselzone krijgen eveneens een groene invulling. Het realiseren van bebouwing wordt in
deze zone uitgesloten. Langs de wegen Hofakker en Oostelvoortjes worden parkeervakken afgewisseld met groenvlakken.
Op dit moment is het alleen mogelijk om via de weg Hofakker de Reusel te beleven.
Vanuit de weg Oostelvoortjes wordt een nieuwe ontsluitingsweg naar het woongebied aangelegd.
De ontsluitingsweg stopt ter plaatse van de meest westelijk gesitueerde woningen in
het plangebied en gaat als een onverhard pad verder richting de Reusel. Dit onverharde pad met groene begeleiding is bedoeld voor wandelaars (nieuwe bewoners
van het gebied, als de bewoners van de aangrenzende woonwijk) om de oevers van
de rivier te bereiken en een uitkijkpunt te creëren op de Reusel. Het pad is niet bedoeld om een nieuwe wandelroute door de ecologische verbindingszone te creëren.
Reuselzone
De herontwikkeling van het terrein heeft gevolgen voor de waterhuishouding. Een
resterend gedeelte van het hemelwater in het plangebied wordt geborgen in een
draszone aan de oostzijde van de Reusel, ter hoogte van de planlocatie. Hiervoor
wordt een bestaande sloot die parallel loopt aan de Reusel verbreed en wordt het
dijkje tussen de sloot en de Reusel verlaagd en versmald, waarbij het wateroverschot
in de draszone komt. In overleg met gemeente en het waterschap is de verdere invulling van de draszone bepaald.
10
Hoofdstuk 2
Verkeer
Het planmatig aangelegde deel van Park Heerengoed wordt met één ontsluitingsweg ontsloten op de weg Oostelvoortjes. De woningen zijn met de voorzijde gericht
naar deze aan te leggen ontsluitingsweg evenals de bestaande wegen Oostelvoortjes en Hofakker. Langs de nieuwe ontsluitingsweg en de bestaande wegen worden
parkeervakken aangelegd. Aan de Oostelvoortjes gaat het deels om bestaande parkeerplekken. Bij de rijwoningen parallel aan rivier de Reusel vindt parkeren plaats
aan de voorzijde van de woningen, op eigen terrein. Ook bij de vrijstaande en tweeonder-een-kapwoningen wordt parkeren op eigen terrein opgelost. Het terreindeel
met vrije sectorkavels krijgt eveneens een eigen ontsluiting op de weg Oostelvoortjes.
Hoofdstuk 2
11
12
Hoofdstuk 2
3.
BELEIDSKADER
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte1 staan de plannen van de Rijksoverheid
voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en
komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van
rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal
maatwerk. De SVIR benoemt de (nieuwe) ruimtelijke opgaven voor Nederland richting 2040:




het versterken van de concurrentiekracht van Nederland;
het vinden van ruimte voor (wind)energie;
inspelen op klimaatverandering en
het omgaan met krimp, stagnatie en groei van inwonertal en huishoudens.
Op basis van deze opgaven benoemt het Rijk een aantal nationale belangen, die
bijdragen aan het versterken van de ruimtelijk-economische structuur, het verbeteren van de bereikbaarheid en het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving.
Doorwerking plangebied
Daar het plangebied geen deel uitmaakt van de ruimtelijke hoofdstructuur vormt
het rijksbeleid geen belemmering voor de realisering van onderhavig plan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De SER-ladder is in algemene zin overgeheveld naar het Besluit ruimtelijke ordening
(Bro). Daarin is per 1 oktober 2012 in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een
motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de
‘ladder duurzame verstedelijking’). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving
dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De
beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de
1
Vastgesteld op 13 maart 2012.
Hoofdstuk 3
13
ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Toets aan de “ladder duurzame verstedelijking” en conclusie
Trede 1: De ontwikkeling van nieuwe woningen kan gezien worden gezien als een
stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 Bro). In paragraaf 3.3 is aangetoond dat sprake
is van een actuele behoefte van de ontwikkeling, zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht.
Trede 2: Nu sprake is van een actuele regionale behoefte, zal deze, als het enigszins
mogelijk is, in bestaand stedelijk gebied moeten worden gerealiseerd. Dus herstructurering en transformatie vóór uitleg.
Toets trede 2:
 De locatie Park Heerengoed maakt onderdeel uit van het bestaande stedelijke
gebied. Het terrein bevindt zich binnen de bebouwde kom van Moergestel en is
onderdeel van het stedelijke gebied. Bestaande bebouwing op het terrein wordt
gesloopt en maakt plaats voor reguliere woningbouw. Daarmee voldoet het
plan aan trede 2; er vindt herstructurering plaats.
Doorwerking plangebied
De ontwikkeling van Park Heerengoed voorziet in een actuele behoefte en wordt
gerealiseerd op een terrein dat op dit moment onderdeel is van het bestaande stedelijke gebied van Moergestel. Er vindt op het terrein herstructurering plaats en
daarmee wordt voldaan aan trede 2 van de “ladder duurzame stedelijke ontwikkeling”.
3.2 Provinciaal beleid
Structuurvisie ruimtelijke ordening
De Structuurvisie ruimtelijke ordening is op 1 oktober 2010 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 januari 2011 in werking getreden. De provincie geeft in de
structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk
naar 2040). De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op
de provincie afkomen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en
identiteit van Noord-Brabant.
De provincie streeft naar een complete kennis- en innovatieregio. Daarvoor zijn een
aantrekkelijke woon- en leefomgeving, natuur- en landschapsontwikkeling, een
robuust verkeer- en vervoersysteem en een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven van cruciaal belang. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem met aandacht voor
14
Hoofdstuk 3
hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk
gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte
krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden,
groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw).
Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter) nationale bereikbaarheid, knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de
steden). Dit is vertaald in de volgende 13 provinciale ruimtelijke belangen:
1. regionale contrasten;
2. een multifunctioneel landelijk gebied;
3. een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
4. een betere waterveiligheid door preventie;
5. koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
6. ruimte voor duurzame energie;
7. concentratie van verstedelijking;
8. sterk stedelijk netwerk: BrabantStad;
9. groene geledingszones tussen steden;
10. goed bereikbare recreatieve voorzieningen;
11. economische kennisclusters;
12. (inter)nationale bereikbaarheid;
13. beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.
Uitsnede kaartbeeld provinciale structuurvisie. Rood gemarkeerd deel is plangebied
Hoofdstuk 3
15
Voor onderhavig bestemmingsplan speelt het belang van concentratie van verstedelijking een rol. De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil
blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er
verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden
en in het landelijk gebied. In het landelijk gebied bieden vitale kernen landelijke en
meer kleinschalige woon- en werkmilieus. Ontwikkelingen voor wonen, werken en
voorzieningen zijn gericht op de eigen behoefte. Voor de opvang van de woningbouwbehoefte geldt het principe van bouwen voor migratiesaldo-nul.
Naast concentratie van verstedelijking wil de provincie binnen de stedelijke structuur
het volgende bereiken:
 zorgvuldig ruimtegebruik;
 meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
 betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
 versterking van de economische kennisclusters.
Voor onderhavig bestemmingsplan spelen de elementen 'zorgvuldig ruimtegebruik'
en 'meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit' een rol.
Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en
zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder
ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het 'aansnijden van nieuwe ruimte' voor
verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden. Door meer
aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijke gebied
worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen.
Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit
Karakteristieke verschillen tussen dorpen en steden vervagen. Uitbreidingswijken en
werklocaties in steden en dorpen gaan steeds meer op elkaar lijken. De provincie wil
dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de
plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en
karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie
met het omliggende landschap.
Doorwerking plangebied
Met onderhavig bestemmingsplan wordt herstructurering en transformatie van
bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Een gebied dat tot voor kort voor een
specifieke doelgroep in gebruik is geweest, wordt herontwikkeld tot een woongebied voor verschillende doelgroepen. De planopzet wijzigt en het terrein wordt onderdeel van het aangrenzende woongebied. In de nieuwe planopzet is duidelijk
rekening gehouden met de ligging van het gebied aan rivier de Reusel en de rand
16
Hoofdstuk 3
van de bebouwde kom. Het parkachtige karakter van het gebied wordt verstrekt en
een pad zorgt voor beleefbaarheid en toegankelijkheid van de rivierzone vanuit de
woonwijk en het nieuwe woongebied. Daarmee is onderhavig bestemmingsplan in
lijn met het provinciale beleid aangaande concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik en aandacht voor ruimtelijke kwaliteit uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening.
Verordening Ruimte 2012
De Verordening Ruimte is per 1 maart 2011 in werking getreden. In de verordening
staan onderwerpen uit de provinciale structuurvisie, waarbij is aangegeven welke
belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij
het opstellen van ruimtelijke plannen. De Verordening bevat regels voor:
bevordering van ruimtelijke kwaliteit;
 stedelijke ontwikkeling;
 ecologische hoofdstructuur;
 water;
 groenblauwe mantel;
 aardkunde en cultuurhistorie;
 agrarisch gebied;
 intensieve veehouderij;
 glastuinbouw;
 niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied;
 regionaal ruimtelijk overleg;
 bevoegdheden van Gedeputeerde Staten.
Uitsnede kaartbeeld ‘ stedelijke ontwikkeling’ Verordening
Uitsnede kaartbeeld ‘Natuur en landschap’ Verordening
Ruimte (rood gemarkeerd deel is plangebied)
Ruimte (rood gemarkeerd deel is plangebied)
Hoofdstuk 3
17
Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt binnen gronden die op de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte zijn aangeduid als ‘bestaand stedelijk gebied; kernen in landelijk gebied’. Een stedelijke regio is een gebied bestaande uit een ruimtelijk samenhangend
verstedelijkt gebied en in hoofdzaak bedoeld voor de opvang van verdere verstedelijking. Met onderhavig bestemmingsplan wordt herstructurering van bestaand stedelijk gebied mogelijk. Het plan is in overeenstemming met de Verordening Ruimte
van de provincie.
Verder ligt het westelijke deel van het plangebied in een ‘zoekgebied voor behoud
en herstel van watersystemen’ en gedeeltelijk ook in een ‘zoekgebied ecologische
verbindingszone’.
Zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen
Ingevolge artikel 5.7 van de Verordening Ruimte 2012 moet een bestemmingsplan in
deze zone voorkomen dat het gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen. Dit houdt in dat er beperkingen ten aanzien van stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in
het bijzonder wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing gelden en dat
er regels moeten worden opgenomen ten aanzien van het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een
bouwwerk alsmede regels ten aanzien van het ophogen van gronden.
Zoekgebied ecologische verbindingszone
Ingevolge artikel 4.3 van de Verordening Ruimte 2012 moet een bestemmingsplan in
deze zone voorkomen dat het gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van een ecologische verbindingszone. Dit
houdt in dat er beperkingen ten aanzien van stedelijke, agrarische en recreatieve
ontwikkelingen, in het bijzonder wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing gelden en dat er regels moeten worden opgenomen ten aanzien van het
aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan
100 m2, anders dan een bouwwerk alsmede regels ten aanzien van het ophogen van
gronden
Het plan sorteert voor op het uitvoeren van de doelstellingen van ‘de Reusel centraal’ en geeft in die zin ook invulling aan het ‘zoekgebied voor behoud en herstel
van watersystemen’ en ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’. De Reuseloevers
(gelegen tussen de rivier en de planlocatie) worden heringericht als draszone. De
inrichting van de strook is afgestemd met het Waterschap. Daarmee wordt concreet
bij de herontwikkeling van de planlocatie een aanzet gemaakt ter versterking van
de Reusel als robuuste groen-blauwe levensader. Voor het zonedeel dat over de
planlocatie ligt, wordt een zone van 25 meter vrij gehouden van bebouwing. Deze
zone heeft de bestemming ‘Tuin’ waarin geen bouwwerken zijn toegestaan.
18
Hoofdstuk 3
Ontwerp Verordening 2014
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld, op 19 maart treedt deze in werking. Ook in de ontwerp verordening 2014 is
het plangebied aangeduid als ‘bestaand stedelijk gebied’. Op woningbouwontwikkelingen in deze gebieden zijn de artikelen 4.2 en 4.3 van toepassing.
4.2 Stedelijke ontwikkeling
Bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling zijn uitsluitend
gelegen in bestaand stedelijk gebied.
Artikel 4.3 Regels voor nieuwbouw van woningen
1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
 de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg,
bedoeld in artikel 35.4, onder b, worden nagekomen;
 de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken genoemd onder a
en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw, als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover
een gemeente beschikt:
 die wordt uitgedrukt in aantallen woningen, en
 die is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarbij de bestemming nog niet is verwezenlijkt.
Doorwerking plangebied
Het provinciale beleid is gericht op het intensiveren van bestaand stedelijk gebied.
Het herstructureren van woningbouwlocaties in bestaand gebied behoort tot de
doelstellingen van dit beleid. Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor
de realisatie van het onderhavige plan. De locatie is opgenomen in de herijking van
de Woonvisie (zie paragraaf 3.3) en maakt indirect onderdeel van de regionale afspraken uit het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van december 2013. Voor de
bepalingen in het zoekgebied voor beekherstel en ecologische verbindingszone zie
Verordening Ruimte 2012.
3.3 Gemeentelijk beleid
StructuurvisiePlus
De gemeenteraad van Oisterwijk heeft op 19 mei 2005 de StructuurvisiePlus vastgesteld. Met deze visie geeft de gemeente in hoofdlijnen richting aan de ruimtelijke
ontwikkeling van het grondgebied. Oisterwijk wil ook in de toekomst de titel ‘Parel
in het groen’ met trots kunnen voeren, meer in het bijzonder ziet zij zichzelf als een
‘Groene parel tussen de steden’. Dit impliceert dat de ontwikkelingsmogelijkheden
Hoofdstuk 3
19
een afgeleide zijn van de groene kwaliteiten en dat de gemeente ‘los’ van Tilburg
blijft en afstand tot de N65 behoudt. Daarnaast worden de natuurwaarden behouden, vindt verduurzaming van het overige buitengebied plaats en winnen de kernen
aan kwaliteit door het versterken van de groene potenties en cultuurhistorische
kwaliteit.
De kernambitie betreft ‘Groene parel tussen de steden’ en krijgt vorm met een viertal strategieën:
1.
compleet maar niet alles: een zelfstandig functionerende gemeente met eigen
voorzieningen en werkgelegenheid maar complementair aan (en dus deels afhankelijk van) omliggende gemeenten;
2.
de groene parel: duurzaam in stand houden van het bossen- en vennengebied
en een kwaliteitsslag maken in het overige deel van het grondgebied (landschap groene waarden in de kernen de stromen en de ecologische verbindingszones);
3.
de rode parels: aantrekkelijke kernen door middel van herstructurering en
herinrichting verder profileren naast de groene parel;
4.
kernen in balans: betere balans tussen Oisterwijk en Moergestel. Moergestel
kan meer profiteren van de recreatieve aantrekkingskracht van de gemeente
als geheel en op termijn wordt groei van Moergestel gestimuleerd.
De visie voor de kernen
Hoofduitgangspunten voor de toekomstige ontwikkeling van de kernen zijn:
 inzetten op het versterken van de ruimtelijke structuur en identiteit van de kernen;
 ruimte voor opwaardering en herstructurering, met aandacht voor (passende)
menging van functies;
 benutten van de potentie op inbreidings- en herstructureringslocaties, waarbij
gezocht wordt naar meerwaarde en rekening gehouden wordt met de maat en
schaal van de bebouwing;
 zorgvuldig vormgeven van en passende functies plaatsen in de overgangen tussen de kernen en het buitengebied met bijzondere aandacht voor de ‘entrees’.
De Reusel centraal
Centrale opgave voor de visie voor Moergestel is de Reusel in alle opzichten meer
centraal te stellen. Een unieke maar momenteel min of meer onzichtbare kwaliteit
van Moergestel is de Reusel. De gemeente kiest ervoor de Reusel te ontwikkelen als
een robuuste groen-blauwe levensader die het landschap én ook de structuur en
identiteit van Moergestel mede gaat bepalen. De bestaande ecologische kwaliteiten
en beleidsdoelen zijn daarbij vertrekpunt. Voor 'de Reusel centraal' zijn samenhangende ingrepen gewenst.
20
Hoofdstuk 3
Er wordt ruimte gegeven aan de dynamiek van de Reusel. Het beekdal van de Reusel
wordt ontwikkeld als robuuste ecologische verbindingszone en er wordt ruimte gegeven aan het water (retentie). Begrenzingen van de Groene Hoofdstructuur zijn
daarbij maatgevend.
In de bestaande kern worden fysieke relaties gemaakt naar de Reusel zodat deze
beleefd kan worden. Er zal gezocht worden naar mogelijkheden om de kern te orienteren op het beekdal van de Reusel. Daar waar herstructureringen mogelijk zijn
zullen routes naar de Reusel en routes met uitzicht op het beekdal gemaakt worden.
Langs het beekdal is de natuur beleefbaar. Een extra mogelijkheid het beekdal over
te steken is daarbij gewenst.
Doorwerking plangebied
De beoogde herstructurering van het gebied naar een regulier woongebied past
binnen de visie die de gemeente Oisterwijk heeft op de kernen. De nieuwbouw
wordt in overeenstemming gebracht met het bestaande aangrenzende woongebied.
De nieuwbouw omvat verschillende woningtypen voor verschillende doelgroepen.
Daarmee voldoet het bestemmingsplan aan het beleid in de StructuurvisiePlus. Het
plan sorteert daarbij voor op het uitvoeren van de doelstellingen van ‘de Reusel
centraal’. De oevers van De Reusel tussen de nieuwe bebouwing op de planlocatie
en de rivier worden heringericht. Daarnaast wordt in het plangebied vanuit de bestaande woonwijk Oostelvoortjes een langszaamverkeersroute aangelegd naar de
oevers van de Reusel. Daarmee wordt de rivier verder beleefbaar gemaakt vanuit de
bestaande woongebieden.
Woonvisie 2011-2021
In december 2011 is de Woonvisie 2011-2021 door de gemeente Oisterwijk vastgesteld. In deze woonvisie is onder andere vastgelegd dat de primaire en secundaire
doelgroepen extra aandacht verdienen.
Oisterwijk kiest ervoor de lijn die is ingezet met de ‘Pilot Bouwen binnen Strakke
Contouren’ voort te zetten; daartoe heeft de gemeente Oisterwijk afspraken gemaakt met de regio Midden-Brabant en de provincie Noord-Brabant. Deze afspraken
zijn laatstelijk herbevestigd/geactualiseerd tijdens het RRO in december 2013. Zolang
binnen de bebouwde kom voldoende ruimte is voor de bouw van woningen is het
niet nodig uitleglocaties te ontwikkelen.
In totaal kunnen op de thans bekende locaties binnen de gemeente Oisterwijk in de
periode 2011-2021 circa 1.350 woningen worden gerealiseerd. In het woningbouwprogramma 2011-2015 is de Reuselhof meegenomen met 2015 als jaar van oplevering.
Hoofdstuk 3
21
Ook gaat de woonvisie reeds in op de ‘nieuwe realiteit op de woningmarkt’. Sinds
2006 loopt de verkoop van woningen terug. Eén van de redenen die hiervoor wordt
gegeven is het feit dat met name starters op de woningmarkt structureel moeilijker
de woningmarkt kunnen betreden. Dit wordt met name ingegeven door de strengere eisen bij hypotheekverstrekking.
In de woningbouwprogrammering moet de nadruk liggen op kansrijke plannen die
goed afzetbaar zijn. Starters en jonge gezinnen hebben in Oisterwijk belangstelling
voor goedkope en middeldure grondgebonden woningen. Het merendeel van Park
Heerengoed speelt in op deze behoefte. Er is een afwisseling tussen goedkope en
middeldure grondgebonden woningen voorzien. De vrije kavels in het gebied kunnen inspelen op de rol van de woonconsument om consumentgericht te bouwen.
Het is mogelijk om op kleine schaal een woning naar eigen inzichten te realiseren.
De goedkope woningen bieden voor jongeren in Moergestel de kans om binnen de
kern een passende koopwoning te verwerven.
Uit de woonvisie blijkt verder dat Oisterwijk de potentie heeft om nieuwe bewoners
met een hoger inkomen aan te trekken. De vrije kavels in het plan spelen hierop in.
De kwaliteit van de woonomgeving is daarbij van belang. In het plan maken de ligging aan de rand van de Reusel en de groene kwaliteit van het omliggende woongebied het aantrekkelijk om aan de rand van Moergestel vrije kavels te realiseren.
Als de gemeente Oisterwijk in de woningbehoefte van deze groep wil voorzien
moet er, naast dure woningen voor nieuwkomers, voldoende goedkope en middeldure woningen voor deze inwoners beschikbaar moeten zijn.
In het woningbouwprogramma 2011-2015 is de Reuselhof meegenomen met 2015
als jaar van oplevering. De Woonvisie, de geconstateerde 'nieuwe realiteit' en demografische ontwikkelingen zijn reden geweest om de woningbouwplannen te
gaan herprogrammeren. Het college heeft deze herprogrammering vastgesteld in
juni 2012. Daarbij is voor onderhavige locatie gesteld dat herontwikkeling gewenst
is, maar dat omwille van de concurrentie met de ontwikkeling van het Avangterrein
in het centrum van Moergestel gesteld is dat de herontwikkeling pas plaatsvindt in
de periode 2015-2021. Dankzij een door de raad aangenomen motie 'kansrijke projecten' bestaat de mogelijkheid om een project dat kansrijk is naar voren te halen
danwel op de agenda te plaatsen. Initiatiefnemers hebben een onderbouwing aangeleverd waaruit blijkt dat het plan 'Park Heerengoed' voor de herontwikkeling van
de Reuselhof een kansrijk plan is. Daartoe heeft het college het besluit genomen de
herontwikkeling naar voren te halen.
Doorwerking plangebied
In kwantitatief opzicht is er sprake van de sloop van 36 wooneenheden en de
nieuwbouw van 40 woningen. Per saldo neemt de woningvoorraad met 4 toe. Deze
toevoeging past binnen de woningbouwafspraken uit het RRO. Het aantal wonin-
22
Hoofdstuk 3
gen is in de anterieure overeenkomst vastgelegd. Vier woningen in het gebied worden gerealiseerd in het huursegment met een langdurige verhuur (tenminste 15
jaar).
In kwalitatief opzicht zal in het plan Park Heerengoed een gedifferentieerd aanbod
in goedkope woningen voor starters, senioren, woningen voor modale inkomens en
woningen in het duurdere segment ontstaan. Met deze mix kan de volle breedte
van de woningbouwvraag worden bestreken en voldaan worden aan de randvoorwaarden uit de woonvisie.
Kadernota Groen 2012 – 2021 en Groenprogramma 2013-2017
De groene uitstraling van de kernen en de relatie met het aantrekkelijke, gevarieerde buitengebied zijn voor de gemeente Oisterwijk zeer waardevol. In het coalitieakkoord en in de toekomstvisie van de gemeente heeft groen een prominente plek. In
De kadernota Groen wordt concreet ingegaan op de kwaliteiten van het groen in de
gemeente Oisterwijk en de kansen om de gemeentelijke groenstructuur verder te
ontwikkelen. Deze nota biedt uiteindelijk kaders die enerzijds insteken op het behoud van belangrijke groenelementen. Anderzijds worden kaders aangegeven die
gericht zijn op een duurzame ontwikkeling van de groenstructuur. Elke twee jaar,
om te beginnen in 2014, wordt de Kadernota Groen 2012-2021 geëvalueerd. Zo nodig wordt er aan de hand van de evaluatie bijgestuurd.
Om de Kadernota Groen te kunnen implementeren, is een verdere verfijningsslag
door de gemeente Oisterwijk gedaan en prioriteiten gesteld in het Groenprogramma 2013-2017. Voor de kern Moergestel is Oostelvoortjes specifiek benoemd.
De ontsluitingswegen in de wijk zijn voorzien van forse laanbeplantingen in een
smal profiel. De wijk is ruim bemeten met diverse groenvoorzieningen in de vorm
van parkjes met speelvoorzieningen. De wijk wordt van de overige bebouwing in
Moergestel gescheiden door de Reusel. Rondom de wijk grenst het aan buitengebied. Ten westen van de wijk liggen weilanden en singels tussen de Reusel en de
wijk. Ten noorden is een harde dorpsrand aanwezig door de achterkanten van woningen. Langs de oostelijke rand van de wijk liggen 2 wijkparkjes die direct aansluiten op het buitengebied. Vanuit de wijk is hier bijna geen zicht op. Tussen deze
twee parkjes ligt een pad met enkele knotwilgen. De dorpsrand langs dit pad is vrij
hard door de achterkanten van bebouwing.
Kansen voor verbetering structuur Oostelvoortjes:
 versterken groene dorpsrand langs noordelijke en westelijke rand door groen
inkleden achterkanten bebouwing (met behoud van uitzichten vanuit de woningen naar buitengebied);
 zicht en route naar wijkparkjes meer open en zichtbaar maken vanuit de wijk;
 avontuurlijk spelen bij parkjes aan randen.
Hoofdstuk 3
23
In de Kadernota Groen heeft de raad enkele kaders vastgesteld die van belang zijn
voor dit bestemmingsplan:
 de binding tussen dorp en landschap vergroten; ommetjes en uitzichtpunten creeren door middel van recreatieve structuren en/of grotere groene uitloop- gebieden aan de rand van de kernen;
 ontsluitingsstructuren begeleiden door groen om het groene karakter van kernen
onder de aandacht te brengen;
 waardevol groen behouden op bijzondere plaatsen, bijvoorbeeld in gebieden
met hoofd groenstructuren;
 groen integraal opnemen in ontwikkelingsplannen. Groen is geen sluitpost;
 een karakteristieke en beheerbare groenstructuur zijn het uitgangspunt bij de
ontwikkeling van bestaand en nieuw (openbaar) groen;
 door ontwikkelen van het ecologisch raamwerk in de kern met doorgaande
groenstructuren en parken als stapstenen. Dit dient als basis voor natuurlijk
groen in de kernen;
 biodiversiteit verhogen in de kernen. Biodiversiteit mag echter niet ten koste
gaan van functionaliteit of veiligheid;
 Groenstructuur afstemmen op gebruik door verschillende doelgroepen met uiteenlopende behoeften;
 functionaliteit in kernen voorop;
 grijp kansen aan als bewoners of bedrijven bij de uitvoering van aanleg, beheer
en onderhoud betrokken willen worden.
Doorwerking plangebied
Met de herstructurering van het gebied blijft het parkachtige karakter van het gebied grotendeels gehandhaafd. Bestaand groen en bestaande waardevolle bomen
worden in het gebied ingepast. De nieuwe ontsluitingsweg richting de Reusel wordt
met groen begeleid. Voor de achterzijden van de woningen die grenzen aan de rivierzone worden specifieke regels opgesteld waarmee de tuinen een groene uitstraling krijgen. De perceelsafscheidingen worden in natuurlijke materialen (haagbeuken) uitgevoerd. Daarmee wordt vanuit het woongebied een overgang gecreëerd
naar de Reuselzone. Vanuit de nieuwe ontsluitingsweg wordt richting de Reusel een
voetpad aangelegd. Daarmee worden de oevers van De Reusel begaanbaar en de
rivier beleefbaar.
24
Hoofdstuk 3
4.
PLANOLOGISCHE ASPECTEN
4.1 Algemeen
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid, landschap en ruimtelijke ordening. De milieu- en landschapskwaliteit vormen een belangrijke afweging bij de
ontwikkeling van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten
van ruimtelijke functies dient te worden onderzocht welke milieuhygiënische en
waterhuishoudkundige aspecten daarbij een rol spelen. In dit hoofdstuk worden de
verschillende voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten behandeld.
4.2 MER
Algemeen
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het
Europese Hof van 15 oktober 2009.2 Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een
project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.-beoordeling uit te
voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een
project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een
kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte
hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook
bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig
is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij
een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de
toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er
een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen
van een MER nodig.
Onderzoek
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden
of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt,
of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen
zijn.
2
HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 (Commissie tegen Nederland).
Hoofdstuk 4
25
Drempelwaarden Lijst D
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (zoals
onderhavig project Park Heerengoed) is, in gevallen waarin de activiteit betrekking
heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en
2.000 of meer woningen omvat als drempelwaarde opgenomen in het Besluit m.e.r.
(D11.2). Het bestemmingsplan is kleiner dan 100 hectare, een aaneengesloten gebied en bevat minder dan 2.000 woningen. Daarmee ligt het bestemmingsplan ver
beneden de drempelwaarde.
Gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt
onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Uit de navolgende paragrafen van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt
in of nabij een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt
op ruim 1 kilometer van het Natura 2000 gebied Kampina & Oisterwijkse vennen.
Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan
zijn.
Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Wel is een zone langs de Reusel onderdeel van het Keurbeschermingsgebied. Het plangebied behoort niet tot een gebied waarbinnen een
Rijksmonument ligt of een Bèlvéderegebied. En er is geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.
Milieugevolgen
In de rest van dit hoofdstuk worden de verschillende milieueffecten beschouwd,
zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt onder andere dat de verkeersaantrekkende werking door de ontwikkeling afneemt en er geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea’s zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen’ te verwachten en kan daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.beoordeling uit te voeren.
26
Hoofdstuk 4
4.3 Geluid
Algemeen
Op basis van de Wet Geluidhinder zijn drie geluidsbronnen waarmee bij de opstelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden. Het betreft
wegverkeer-, spoorweg- en industrielawaai. In het plangebied worden nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt.
De planlocatie ligt binnen de verlengde zone van de Oirschotseweg. Vanaf het
kruispunt met de Oostelvoortjes is in de oostelijke richting sprake van een maximale
snelheid van 60 km per uur en in westelijke richting van 30 km per uur.
De ontwikkeling bevindt zich binnen de geluidzone van de Oirschotseweg. Een
akoestisch onderzoek is dan ook noodzakelijk. Daarnaast dient in het kader van een
goede ruimtelijke ordening ook de geluidbelasting te worden beoordeeld als gevolg
van cumulatie van alle geluidsbronnen. In dit verband zijn ook de niet gezoneerde
30 km wegen bij een akoestisch onderzoek betrokken.
Onderzoek
Beoordelingspunten akoestisch onderzoek
3
Het akoestisch onderzoek 3 is als
bijlage bij het bestemmingsplan
opgenomen. Uit de rekenresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48
dB als gevolg van de Oirschotseweg ter plaatse van de woningen
ruim wordt onderschreden. De
hoogst optredende geluidbelasting bedraagt 35 dB ter plaatse
van de oostgevel van bouwblok B
(zie rood omcirkeld deel op nevenstaande afbeelding). Omdat er
sprake is van maar één gezoneerde geluidbron is er geen sprake
van een cumulatie op grond van
de Wet geluidhinder. In deze situatie is het vaststellen van een hogere waarde niet noodzakelijk.
Op grond hiervan dient op grond
van het Bouwbesluit 2012 de karakteristieke geluidwering te voldoen aan de minimale eis van 20
dB.
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Park Heerengoed, Agel Adviseurs, 6 november 2013
Hoofdstuk 4
27
Conclusie
Ter plaatse van de ontwikkeling is vanuit het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied inzichtelijk gemaakt en beoordeeld. Vanuit de Wet geluidhinder zijn er geen beperkingen voor de bestemmingswijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk.
4.4 Luchtkwaliteit
Algemeen
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de
Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering:
 er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
 een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de
luchtkwaliteit;
 een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging;
 een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantooren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de
luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden
voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op
een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het
geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege
blijven.
Onderzoek
De kern Moergestel kan worden getypeerd als een ‘landelijke kern’ (minder dan
10.000 huishoudens). Het gebied Park Heerengoed is aan te merken als woonmilieutype ‘Centrum-dorps’. Er worden in het gebied 40 woningen gerealiseerd en er
worden 36 wooneenheden en een appartementengebouw met 42 wooneenheden
gesloopt.
De verkeersgeneratie in de huidige situatie bedraagt 315 voertuigbewegingen per
weekdagetmaal. In de nieuwe situatie is deze minder, namelijk 252 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. De totale hoeveelheid motorvoertuigbewegingen
neemt per etmaal af met 63 bewegingen.
28
Hoofdstuk 4
Worst-case berekening huidige situatie voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg
van een plan op de luchtkwaliteit
Extra verkeer als gevolg van het plan
Extra voertuigbewegingen (weekdaggemid315
delde)
Aandeel vrachtverkeer
1,0%
Maximale bijdrage extra
NO2 in μg/m3
0,31
verkeer
PM10 in μg/m3
0,08
Grens voor "Niet In Betekenende Mate" in μg/m3
1,2
Conclusie
De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekenende mate;
geen nader onderzoek nodig
Worst-case berekening nieuwe situatie voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg
van een plan op de luchtkwaliteit
Extra verkeer als gevolg van het plan
Extra voertuigbewegingen (weekdaggemid252
delde)
Aandeel vrachtverkeer
1,0%
Maximale bijdrage extra
NO2 in μg/m3
0,25
verkeer
PM10 in μg/m3
0,06
Grens voor "Niet In Betekenende Mate" in μg/m3
1,2
Conclusie
De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekenende mate;
geen nader onderzoek nodig
Hoofdstuk 4
29
Conclusie
Op basis van de bovenstaande worst-caseberekening kan worden geconcludeerd dat
door de ontwikkeling er een afname van extra verkeer is en met de ontwikkeling de
situatie niet verslechtert met betrekking tot de luchtkwaliteit ter plaatse. Op dit
moment zijn er eveneens geen knelpunten. Er zijn vanuit het aspect luchtkwaliteit
geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging die met dit bestemmingsplan
wordt mogelijk gemaakt.
4.5 Externe veiligheid
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als
op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen4 vloeit de verplichting
voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu
komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden
risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het
groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van
een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied
moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid
van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van
het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de
4
Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze
Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel
als mogelijk aan op het Bevi.
30
Hoofdstuk 4
beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en
bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen
aan) de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan.
(Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants5.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het
plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en
transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Beleidsvisie externe veiligheid
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente Oisterwijk haar visie op de
beheersing van veiligheidsrisico’s binnen de gemeentegrenzen. In de beleidsvisie zijn
drie gebiedstypen opgenomen: woonwijken, buitengebied en bedrijventerreinen.
Per gebiedstype zijn de ambities weergegeven.
Voor woonwijken hanteert de gemeente Oisterwijk in aanvulling op de wettelijke
eisen het volgende ambitieniveau voor het plaatsgebonden risico. In aanvulling op
de wettelijke eisen hanteert de gemeente Oisterwijk voor woonwijken het standpunt dat:
 nieuwe kwetsbare objecten zijn niet toegestaan binnen de PR=10-6-contour;
 overschrijding van de oriëntatiewaarde van het GR wordt niet geaccepteerd bij
de LPG-tankstations in de woonwijken. Ten aanzien van het groepsrisico als gevolg van de aardgastransportleiding en de spoorlijn Tilburg-Eindhoven worden
de ontwikkelingen rond de regelgeving actief gevolgd (AMvB Buisleidingen en
Basisnet). Naar verwachting zullen de maatregelen van het Basisnet Spoor bijdragen aan een verlaging van het groepsrisico. Er wordt naar gestreefd dat het
groepsrisico de oriëntatiewaarde niet overschrijdt;
 er naar wordt gestreefd dat zich binnen het invloedsgebied geen nieuwe kwetsbare objecten bevinden met verminderd zelfredzame personen. In de bestaande
situatie wordt bij objecten met verminderd zelfredzame personen binnen het invloedsgebied extra aandacht besteed aan risicocommunicatie.
5
Zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
Hoofdstuk 4
31
Onderzoek
In de directe omgeving van het
plangebied zijn geen bedrijven
gevestigd die gevaarlijke stoffen transporteren of opslaan,
vindt er geen transport van
gevaarlijke stoffen plaats en
zijn er geen leidingen aanwezig. Dit zorgt dan ook niet voor
belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Uitsnede risicoatlas (plangebied in rood aangeduid)
Conclusie
Voor wat betreft externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
4.6 Bodem
Algemeen
In het kader van de bestemmingsplanprocedure vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.
Onderzoek
In 2007 en 2008 is door Search ingenieursbureau een verkennend bodemonderzoek
en een Asbestinventarisatie voor de ontwikkelingslocatie uitgevoerd. Daarnaast is
het databestand www.bodemloket.nl geraadpleegd en de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart.
Op basis van deze broninventarisatie is gebleken dat er tijdens het verkennend bodemonderzoek6 uit 2007 in het grondwater een sterk verhoogd gehalte arseen en
een licht verhoogd gehalte aan koper en zink is vastgesteld. In de bovengrond is een
licht verhoogde waarde aan kwik vastgesteld. Voor het overige zijn in de boven- en
ondergrond geen verhoogde gehalte van de onderzochte parameters aangetroffen.
In de rapportage is geconcludeerd dat het waarschijnlijk verhoogde achtergrondconcentraties zijn die mogelijk samenhangen met de versnelde bemonsteringstermijn van de peilbuizen. In de rapportage is aanbevolen de peilbuizen opnieuw te
bemonsteren en te laten analyseren op arseen.
6
Verkennend bodemonderzoek Reuselhof 1-37 te Moergestel, Search ingenieursbureau 7 november
2007, projectnr. 257415.2
32
Hoofdstuk 4
In 2011 is een actualiserend grondwateronderzoek7 uitgevoerd. Uit de peilbuizen
zijn op 1 april 2011 grondwatermonsters genomen. Het doel van het onderzoek is
vaststellen van de huidige arseenconcentratie in het grondwater en daarmee de
grondwaterkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie te actualiseren. In het
grondwater is maximaal een lichtverhoogde arseenconcentratie gemeten. De verhoogde arseenconcentratie uit 2007 betreft vermoedelijk een verhoogde achtergrondwaarde. Dergelijke verhoogde achtergrondwaarden hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren.
Door BK Bodem is recent een actualiserend grondonderzoek uitgevoerd. Met het
onderzoek8 is de bodemkwaliteit in 2014 van de bovengrond geactualiseerd. De
hypothese ‘onverdacht’ is juist gebleken. In de bovengrond (0-0,5 m-mv) zijn geen
van de geanalyseerde parameters verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde
(AW2000).
Conclusie
Op basis van het rapport en de resultaten van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem en grondwater geen belemmeringen aanwezig zijn voor het beoogde gebruik of
(her)ontwikkeling van de locatie.
Het recent uitgevoerde bodemonderzoek (maart 2014) bevestigd de eerdere conclusies dat op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem er geen bezwaar
is voor de voorgenomen herontwikkeling van het terrein. Er is geen vervolgonderzoek of sanering nodig
4.7 Water
Algemeen
Beleidskader
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterplan
van Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2010-2015 en de beleidsnota Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk 2006 van waterschap De Dommel, het Nationaal
Waterplan, het rapport Waterbeleid voor de 21ste eeuw, Nationaal Bestuursakkoord
Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit
deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke
ordening.
7
8
Actualiserend grondwateronderzoek Reuselhof 1-37 te Moergestel, UDM midden B.V., 12 april 2011,
projectnummer 11020150,
Verkennend bodemonderzoek Park Heerengoed Moergestel, BK Bodem Udenhout, 6 maart 2014,
projectnummer 140818
Hoofdstuk 4
33
De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
 vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
 voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).
Daarnaast is de ‘Beleidsbrief regenwater en riolering’ nog relevant. Hierin staat hoe
het beste omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan.
In de beleidsnota GRP heeft de gemeente Oisterwijk haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. De gemeente streeft naar ‘hydrologisch neutraal bouwen’
waaronder wordt begrepen dat bij het verharden of bebouwen van een perceel, het
regenwater dat niet langer ter plaatse van de verharding of bebouwing kan infiltreren, wordt opgevangen op eigen terrein, wordt gebufferd en ter plaatse geïnfiltreerd. In principe wil de gemeente geen directe lozingen van regenwater ten gevolge van de toename van verharding of bebouwing
op het oppervlaktewater. In het stedelijk- en in het
buitengebied zijn bewoners bij bouwplannen en uitbreiding van verharding verplicht het regenwater op
eigen perceel op te vangen. Het gemeentelijk uitgangspunt met betrekking tot de grondwaterstand is
hierbij van belang. Het streefpeil ligt op 0,70 meter
onder maaiveld met een overschrijdingskans van 0,50
meter onder maaiveld voor maximaal 4 weken per
jaar.
Keurbescherming
Het plangebied is zoals gezegd gelegen aan de Reusel. Deze laaglandbeek is in de Keur waterschap De
Dommel 2009 weergegeven als een beek met een
morfologie type meandering. Binnen een zone van 25
meter, gemeten vanaf de insteek van de Reusel9, is
geen bebouwing toegelaten. Het bestemmingsplan
laat geen directe bouwmogelijkheden in de zone van
25 meter toe.
Het plangebied is deels gelegen in een Keurbeschermingsgebied en deels gelegen in een attentiegebied.
Deze gebieden zijn weergegeven op een uitsnede van
de Keurkaart van waterschap De Dommel op de volgende pagina. Het te bebouwen deel van het plangebied is gelegen in een attentiegebied. Het attentiegebied vormt een buffer van circa 500 meter rondom
een hydrologisch beschermd gebied (keurbeschermingsgebied). In beide gebieden gelden beperkingen
9
Met de insteek wordt hier bedoeld de plek de binnen zijde van de kruin van de kade.
34
Hoofdstuk 4
op basis van de Keur. Hier gelden strengere voorwaarden voor ontwikkelingen dan
in het attentiegebied.
Onderzoek
Samenwerking met de waterbeheerder
De ontwikkelaar heeft in overleg met de gemeente Oisterwijk en het Waterschap
een Waterhuishoudkundig plan opgesteld. Dit plan10 omvat een beschrijving van de
huidige locatie en geplande ontwikkeling, eisen en randvoorwaarden voor de geplande ontwikkeling ten aanzien van de waterhuishouding en de geplande waterhuishoudkundige invulling. Het Waterhuishoudkundig plan is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
Beschrijving van het watersysteem (huidige situatie)
Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied van de kern Moergestel. Van
stedelijke gebieden is bekend dat de afvoer van hemelwater problemen op kan leveren gezien het hoge percentage verhardingen (daken, wegen, bestrating, en dergelijke). Onderhavige plangebied is in de huidige situatie niet overmatig verhard. Het
plangebied is echter wel relatief laag gelegen ten opzichte van de omliggende
gronden. Tevens grenst het plangebied direct aan de Reusel. Bij hoge waterstanden
op deze waterloop kan in het plangebied enige wateroverlast optreden. Dergelijke
situaties zijn in het verleden voorgekomen. Bij een ruimtelijke ontwikkeling, waar
sprake is van enige kans op wateroverlast, dient hiermee rekening te worden gehouden bij de planuitwerking.
Bodem en grondwater
De bodem in het plangebied betreft het bodemkundige hoofdtype beekdalgronden.
De bodem op de planlocatie bestaat uit lage enkeerdgronden en is gecategoriseerd
als matig fijn zand (tot 1 m-mv) en zeer fijn zand (tot 2 m-mv). De doorlatendheid
10
Met de insteek wordt hier bedoeld de plek de binnen zijde van de kruin van de kade.
Hoofdstuk 4
35
van de zeer fijne zandlaag tussen 1 en 2 m-mv) is matig tot slecht en bedraagt op
basis van 3 metingen gemiddeld 0,5 m/dag.
De locatie wordt aan de westzijde begrensd door de waterloop de Reusel. Het waterpeil in de Reusel bedraagt ter hoogte van Moergestel, op basis van een gemiddelde afvoer, 8.7m+NAP. Op basis van informatie van de gemeente Oisterwijk (de
heer F. Veeke d.d. 24 september-2013) bedraagt ter plaatse van een gemeentelijk
peilpunt in de voortuin van de Reuselhof de GHG 9.86m+NAP, de GG 9.29m+NAP, de
GLG 8.92m+NAP bedraagt. Het streefpeil van de Reusel bedraagt 8.9m+NAP.
Op basis van de langdurige grondwaterstandsgegevens afkomstig van het TNOmeetnet, de gegevens van de gemeente Oisterwijk en de resultaten van de door
Geofox-Lexmond gemeten indicatieve grondwaterstanden op locatie wordt ter
plaatse van de onderzoekslocatie een GHG van afgerond 9.8m+NAP (0,6 à 0,8m-mv)
verwacht. De GG bedraagt 9.3m+NAP (1,1 à 1,4m-mv) en de GLG bedraagt
8.9m+NAP (1,6 à 1,8m-mv).
Eisen en randvoorwaarden huishoudelijk afval- en hemelwater
Het huishoudelijke afvalwater en hemelwater dienen gescheiden aangeboden te
worden en het hemelwater dient in de toekomstige situatie afgekoppeld te worden
van het gemeentelijk rioolstelsel (middels infiltratie en berging). Naast de landelijke
eisen, worden door de gemeente Oisterwijk specifieke eisen voor de projectlocatie
gehanteerd. Voor het bestemmingsplan zijn van belang:
 Het geheel te realiseren oppervlak dient afgekoppeld te worden. Dit betekent
dat de geplande herontwikkeling als hydrologisch positief bestempeld kan worden. De voorkeur gaat uit naar berging draszone, eventueel gecombineerd met
berging en infiltratie op de locatie middels een infiltratieriool. Voor de draszone
geldt dat deze over de volle beschikbare ruimte wordt toegepast en er mogelijk
gevarieerd wordt de met de taludhelling om een natuurlijk effect te creëren.
 Aan de noordgrens van het terrein loopt een transportleiding met overloopfunctie. Binnen het plan moet deze constructie compleet opgenomen worden en bereikbaar gemaakt worden voor onderhoud, beheer en vervanging op termijn.
Om dit mogelijk te maken dient aan weerskanten van de leiding een strook van
3 meter vrijgehouden te worden (erfdienstbaarheid). Het overstortwater van het
DWA-riool en het hemelwater in de draszone mag niet met elkaar vermengen.
 Het hemelwater van alle woningen dient aangesloten te worden op het hemelwaterafvoerstysteem (HWA-systeem). Woningen dienen oppervlakkig afgekoppeld te worden en niet rechtstreeks aangesloten te worden op het HWA-riool.
Het ontwerp van de woningen en de HWA-systemen moet daarop ingericht
worden.
 De uitstroomvoorziening van het HWA-systeem dient voorzien te worden van
een overstortmuur en terugslagklep. Binnen de gemeente Oisterwijk geldt een
36
Hoofdstuk 4


stuwpeil voor de overstortdrempel tot 0,70 m-mv, tenzij het buitenwater hoger
kan komen;
(Oppevlakkige)afstroming van hemelwater naar belendende percelen is niet
toegestaan;
Ten behoeve van het na een bui snel beschikbar zijn van de bufferruimte in de
draszone, wordt een leegloopvoorziening met een b.o.b.-hoogte op GHG-niveau
voorzien in het dijkje. Hierbij geldt een maximaal landbouwkundige afvoer van
1,67 l/s/ha.
Conclusie
In het Waterhuishoudkundig plan is de waterhuishoudkundige invulling van het
plangebied in de nieuwe situatie beschreven. Op basis van een berekening middels
de HNO-tool van waterschap De Dommel en uitgaande van een hydrologisch positieve ontwikkeling is er minimaal 300 m³ hemelwater verwerkt dient te worden in
een T = 10+10% situatie het eigen terrein en binnen de draszone die parallel loopt
aan de Reusel. In het Waterhuishoudkundig plan is in bijlage 3 een rapportage van
de hoeveelheid benodigde berging voor de locatie opgenomen, zoals gegenereerd
met de HNO-tool.
Het hemelwater wordt verwerkt in een hemelwateringsstelsel, waarbij gebruik
wordt gemaakt van een zogenaamd IT-riool. Verwacht wordt dat een gedeelte van
het hemelwater met dit IT-riool zal infiltreren in de ondergrond. Het resterende
gedeelte van het te verwerken hemelwater wordt geborgen in een draszone die
aangelegd wordt aan de oostzijde van de Reusel, ter hoogte van de locatie. Hiervoor
wordt een bestaande sloot die parallel loopt aan de Reusel verbreed en wordt het
dijkje tussen de sloot en de Reusel verlaagd en versmald, waarbij het wateroverschot
in de draszone komt. In overleg met gemeente en het waterschap is de verdere invulling van de draszone bepaald. Naast infiltratie wordt voor de afvoer van het wateroverschot (waterpeil boven GHG), een leegloopvoorziening met terugslagklep in
de kade aangebracht.
Het gemaal van de gemeentelijke riooloverstort wordt met een onderhoudspad
bereikbaar. Daarnaast wordt het tracé van de overstortleiding vrijgehouden van
bebouwing/obstructies zodat onderhoud aan het leidingwerk mogelijk is. In de regels van het bestemmingsplan is de obstakelvrije zone en het onderhoudspad geborgd.
De overstort is aangesloten op de parallelsloot ten noorden van de draszone. De
kade wordt zo doorgetrokken dat er geen vermenging plaats kan vinden tussen het
overstortwater en het hemelwater in de draszone. Daarnaast wordt met de kade
aan de zijde van de bebouwing de regionale kering binnen de locatie bewerkstelligd. De kering wordt, met overeenkomstige hoogte, aangesloten op de bestaande
regionale kering boven- en benedenstrooms.
Hoofdstuk 4
37
4.8 Flora en fauna
Algemeen
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig
gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS),
die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal
niveau in de Structuurvisie en Verordening vastgelegd.
De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden
aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief
effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd
Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.
De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Dat betekent dat o.a. opzettelijke verstoring niet is toegestaan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de
zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde
soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dieren plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3)
en met vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie
gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor
dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende
maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantingsen/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen. Met passende maatregelen kan de
aanvraagprocedure voor een ontheffing voorkomen worden. Voor soorten van
'tabel 2' geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt
conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Als passende maatregelen niet
mogelijk zijn dan dient er een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een
belang behorende bij het beschermingsregime waaronder de soort beschermd
wordt.
38
Hoofdstuk 4
Provinciaal beleid
De EHS en de provinciale groenstructuur zijn ruimtelijk in de Structuurvisie en Verordening vastgelegd. De EHS is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden,
nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de EHS. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Onderzoek en conclusie
Natura 2000 gebied
Het plan ligt op ruim 1 kilometer van het Natura 2000 gebied Kampina & Oisterwijkse vennen. De verschillende milieueffecten zoals geluid en luchtkwaliteit zijn nader
onderzocht. Hieruit blijkt onder andere dat de verkeersaantrekkende werking door
de ontwikkeling afneemt en er geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen
voor het Natura 2000-gebied.
Flora
Het terrein heeft in de huidige setting een parkachtige invulling. Op het terrein
staan bomen van verschillende soorten en leeftijden. Enkele van de bomen zijn door
de gemeente Oisterwijk als waardevol aangeduid. De wijzigingen op het terrein zijn
van invloed op deze bomen. Een bomeninventarisatie11 is uitgevoerd om de effecten
van het plan op de bomen inzichtelijk te maken, wat de kwaliteit en stabiliteit van
de bomen is en wat de levensverwachting is van de bomen bij realisatie van het
bouwplan. De bomeninventarisatie is als bijlage bij het bestemmingsplan toegevoegd.
De te behouden waardevolle bomen zijn op de verbeelding nader aangeduid. In de
regels zijn aan de aanduiding ‘waardevolle boom’ voorschriften verbonden voor de
bescherming en instandhouding van de bomen. Behoud van 7 bomen in combinatie
met de realisatie van het plan is haalbaar en technisch mogelijk. Het betreft bomen
in het openbare gebied langs de Oostelvoortjes en de Hofakker.
Op het terrein ligt aan de noordzijde een oude kronkelwilg. De levensverwachting
van deze boom is beperkt en heeft een geringe waarde voor het terrein. De boom
wordt bij de planontwikkeling gekapt en is op de verbeelding niet meer nader aangeduid.
Aan de noordwestzijde van het plangebied zijn vier waardevolle bomen aanwezig
die mogelijk te behouden zijn. Behoud is afhankelijk van de inrichting van de dras11
Bomeninventarisatie met Quickscan Project Park Heerengoed Moergeste, Pius Floris, 18 november
2013, MG/13/33734
Hoofdstuk 4
39
zone en de aanvullende maatregelen die worden toegepast. Vooralsnog zijn deze
bomen op de verbeelding nader aangeduid.
Ten aanzien van de overige bomen is behoud risicovol in verband met de reële verwachting dat de stabiliteit, kwaliteit en levensverwachting van de bomen snel afnemen als gevolg van de ingrijpende veranderingen in de groeiplaats. Deze bomen
worden dan ook gekapt.
Fauna
Bij een veldverkenning12 op 11 november 2013 zijn binnen het plangebied uitsluitend algemene soorten en vogels aangetroffen. Gezien de aanwezigheid van leegstaande en halfleegstaande gebouwen is er een mogelijkheid dat binnen het plangebied tabel-3 soorten zoals bijvoorbeeld vleermuizen aanwezig zijn. Dit geldt ook
voor amfibieën en reptielen aan de zijde van rivier de Reusel. Om zekerheid te krijgen over de aanwezigheid van tabel 2 en tabel 3 soorten is een vervolgonderzoek
door een ecoloog vereist.
Door een ecoloog is een nader onderzoek flora- en fauna uitgevoerd, inclusief veldbezoek. Het rapport13 met daarin de conclusies van het uitgevoerde onderzoek is als
bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
Conclusie
In het plangebied, of binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden, zijn de volgende potentiele natuurwaarden aangetroffen waar inzake de Flora- en faunawet
rekening mee gehouden dient te worden:



Reusel als potentiele vliegroute voor vleermuizen;
Algemene broedvogels (niet jaarrond beschermd) in het plangebied zelf en in de
bomen nabij de rand van het plangebied;
Kans op de vestiging van rugstreeppad indien water stagneert tijdens de voortplantingsperiode.
Doordat de werkzaamheden op het land plaatsvinden binnen reeds bebouwd gebied en preventief afdoende maatregelen kunnen worden getroffen, zijn géén negatieve effecten op strikter beschermde soorten te verwachten. De volgende aanbevelingen zijn leidend om effecten en overtreding van verbodsbepalingen van de
Flora- en faunawet tijdens de werkzaamheden geheel te voorkomen.
12
13
Bomeninventarisatie met Quickscan Project Park Heerengoed Moergeste, Pius Floris, 18 november
2013, MG/13/33734
Moergestel Park Heerengoed, Ecologische quickscan in het kader van Flora- en faunawet, 3 februari
2014
40
Hoofdstuk 4
Aanbevelingen
Aanbevolen wordt bij de toepassing van openbare verlichting te voorkomen dat
deze uitstraalt naar het open water en de oevers van de Reusel. Tijdelijke verlichting
op de bouwplaats wordt in de actieve periode van vleermuizen (tussen 1 april en 1
november) beperkt tot de bouwvlakken zelf, oevers en het water van de Reusel blijven onverlicht.
Doordat de kans bestaat dat broedende vogels aanwezig zijn, wordt aanbevolen de
sloop, grondwerkzaamheden en snoei- en kapwerkzaamheden uit te voeren buiten
het broedseizoen ná half juli en voor half maart. Hetzelfde geldt voor werkzaamheden in de directe nabijheid (25 meter) van bomen in de omgeving. Het verstoren van
broedende vogels is conform de Flora- en faunawet niet toegestaan.
Bij grondwerkzaamheden in de voortplantingsperiode van rugstreeppad (globaal
april tot augustus, soms tot in september) dient men te voorkomen dat ondiepe
waterplassen ontstaan en rugstreeppad zich alsnog vestigt. Indien stagnatie van
(hemel)water in de voortplantingsperiode niet voorkomen kan worden, dient het
terrein te worden afgezet met amfibieënschermen. In samenspraak met een ter zake
deskundige worden deze preventieve stappen genomen.
Ecologische onderbouwing herinrichting Reuselzone
Een resterend gedeelte van het hemelwater in het plangebied wordt geborgen in
een draszone aan de oostzijde van de Reusel, ter hoogte van de planlocatie. Hiervoor wordt een bestaande sloot die parallel loopt aan de Reusel verbreed en wordt
het dijkje tussen de sloot en de Reusel verlaagd en versmald, waarbij het wateroverschot in de draszone komt. In overleg met gemeente en het waterschap is de verdere invulling van de draszone bepaald. Het waterschap heeft de voorkeur op de inrichting van een drasberm op een flauwe oever. Voor de in te richten drasberm
geldt dat deze over de volle beschikbare ruimte wordt toegepast. Het doel van de
drasberm is naast waterberging om ecologisch van betekenis te zijn. Er is bepaald
wat vanuit ecologisch oogpunt een betekenisvolle inrichting zou kunnen zijn en
welke randvoorwaarden daarvoor gesteld dienen te worden aan de inrichting van
de waterberging.
Werkwijze
In deze ecologische onderbouwing is gebruik gemaakt van de door Stowa opgestelde ‘Handreiking natuurvriendelijke oevers’ (uitgebracht in september 2009) en het
boek ‘Praktisch natuurbeheer: amfibieën en reptielen’ (uitgebracht in 2006). Aan de
hand van deze literatuur worden beknopt de definities en randvoorwaarden voor
drasbermen gegeven. Vervolgens wordt alsmede beheer- en onderhoudsmaatregelen voor een drasberm gegeven. Vervolgens is bekeken wat de mogelijkheden hier
van zijn binnen het plangebied, gegeven het ruimtebeslag.
Hoofdstuk 4
41
Beschrijving van huidige en toekomstige situatie plangebied
Het plangebied voor de drasberm ligt tussen de rivier de Reusel en het voormalige
zorgcentrum Reuselhof. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een grasdijk langs de Reusel met daarop een onderhoudspad, een kwelsloot en een grazig
deel langs de Reuselhof met aan de rand van het plangebied een grote opgaande
wilg. Het ruimtelijk beslag van het plangebied bedraagt ongeveer 25 meter in de
breedte.
In de toekomstige situatie blijft de grasdijk met onderhoudspad langs de Reusel
(wellicht verlaagd en met aangepast talud naar kwelsloot toe) en de kwelsloot en
grazig deel langs de Reuselhof ingericht als draszone.
Definities en randvoorwaarden
Uitgangspunt van de waterberging is de aanleg van een drasberm op een flauwe
oever. Een drasberm is een natte oeverstrook welke zich bevindt tussen 0 tot maximaal 20 centimeter onder het gemiddelde waterniveau. Dit betekent dat een drasberm gedurende een gedeelte van het jaar droog kan staan. Hier kan een rijke moerasvegetatie ontstaan, geschikt voor diverse ongewervelde dieren.
Een drasberm kan worden aangelegd binnen het talud van een flauwe oever. Een
flauwe oever die overeenkomt met de natuurlijke situatie (en ecologisch interessant
is) varieert in talud van 1:2 tot de optimale situatie van 1:5. Deze kan tweezijdig of
slechts aan 1 kant van de bestaande sloot aangelegd worden. Indien vanwege een
beperkt ruimtebeslag gekozen moet worden tussen twee smalle stroken of 1 brede,
kent een enkelzijdige natuurvriendelijke oever een grotere kans op succesvolle ontwikkeling. Naar aanleiding van het overleg met het waterschap wordt gekozen voor
minimaal een taludhelling van 1:5.
Toepasbaarheid binnen plangebied
Binnen het plangebied is beperkt ruimte voor flauwe oevers. Gezien het behoud van
de grasdijk met daarop het onderhoudspad langs de rivier de Reusel zal vanwege de
beperkte ruimte de westelijke oever van de waterberging een steil talud blijven
houden. De oostelijke oever van de toekomstige waterberging zal een flauwe oever
hebben met een helling van minimaal 1:5. Op het hoogste deel van het talud, tegen
de tuinen van de toekomstige woningen aan, zal opgaande vegetatie een struweelvormende rand vormen hetgeen de ecologische betekenis van de waterberging in
waarde zal doen toenemen. Het laagste deel van het talud zal op de gemiddelde
grondwaterstand liggen. Dit betekent dat ten tijde van de laagste grondwaterstand
(in de zomerperiode) de waterberging droog zal vallen. Dit beperkt de geschiktheid
van het plangebied als voortplantingsbiotoop voor onder andere amfibieën.
Om in de waterberging toch plekken te creëren die niet droogvallen in de zomer,
kan gedacht worden aan het creëren van enkele poelen. Op die plekken zal echter
42
Hoofdstuk 4
wel afgezien moeten worden van de taludhelling van 1:5. Doordat de rest van de
waterberging in de zomer zal uitdrogen zullen de kleine, overblijvende poelen met
name geschikt zijn voor amfibieën en niet voor vissen.
Beheer- en onderhoudsmaatregelen drasberm
Maaien van bloemrijke ruigte: 1 tot 2x per jaar, bij voorkeur gefaseerd. Tijdstip in
het jaar is september/oktober. Maaien van riet: 1x per 4 jaar, bij voorkeur gefaseerd.
Tijdstip in het jaar is de winterperiode.
Onderhoud van de waterberging zal vanaf het land geschieden (onderhoudspad).
Afhankelijk van het in te zetten materieel kan tot op bepaalde afstand gewerkt
worden. Op dit moment is nog onduidelijk welk materieel ingezet kan worden voor
het te plegen onderhoud.
4.9 Archeologische en cultuurhistorische waarden
4.9.1 Cultuurhistorie
Algemeen
Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden.
Als gevolg van de MoMo is de Bro per 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, lid 2) gewijzigd.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de
grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Onderzoek en conclusie
De bebouwing in het gebied is geen monument en op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn voor wat betreft cultuurhistorie geen
bijzonderheden ingetekend voor het plangebied. Dit vormt dan ook geen belemmering voor de voorgestane ontwikkelingen.
4.9.2 Archeologie
Algemeen
In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de EU, waaronder
Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat
archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar
gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard.
Hoofdstuk 4
43
Gemeentelijk beleid
Op 5 november 2009 heeft de raad het archeologiebeleid voor de gemeente Oisterwijk vastgesteld. Om te voldoen aan de Monumentenwet is een Beleidsplan Archeologie voor de gemeente Oisterwijk opgesteld. De Monumentenwet gaat uit van de
noodzaak van archeologisch onderzoek bij ingrepen groter dan 100 m². Gemeenten
kunnen echter van die norm afwijken (naar boven en naar beneden) als zij daarvoor
een deugdelijke motivering aanvoeren. Het vastgestelde gemeentelijke beleid is in
Oisterwijk leidend.
Om de archeologische waarde in de gemeente Oisterwijk inzichtelijk te maken, is
een beleidskaart opgesteld. Op deze kaart is aangegeven voor welke gebieden in
bestemmingsplannen een dubbelbestemming archeologie geldt en die een koppeling mogelijk maakt met de voor de gebieden voorgestelde oppervlakte- en dieptegrenzen ten aanzien van de archeologische onderzoeksplicht. De kaart maakt uiteraard ook inzichtelijk voor welke gebieden geen archeologische onderzoeksplicht
geldt.
44
Hoofdstuk 4
Onderzoek en conclusie
De bovenstaande afbeelding bevat een fragment van de archeologische beleidskaart. Binnen de grenzen van het plangebied gelden twee waarden: Waarde – gebied met lage verwachting en Waarde - archeologie 4. Voor gebieden met een lage
verwachting gelden geen voorschriften. Gebieden met Waarde – archeologie 4 geldt
een onderzoeksplicht bij ingrepen in de bodem vanaf 1.000 m² en dieper dan 50
centimeter.
Door archeologisch onderzoeksbureau Becker & Van de Graaf is een archeologisch
quickscan14 uitgevoerd voor de ontwikkelingslocatie. Deze is als bijlage 4 bijgevoegd. Op basis van de uitgevoerde quickscan wordt bevestigd dat de verwachting
op het aantreffen van archeologische waarden binnen de grenzen van het plangebied laag is. Dit is voornamelijk vanwege het feit dat het plangebied geomorfologisch gezien binnen een beekdalbodem valt. De verwachting op sporen van bewoning is hier laag. Daarnaast ligt het plangebied niet nabij mogelijke voordes waar
men archeologische resten in de vorm van bruggen kan verwachten. Het ligt ook
niet nabij belangrijke archeologische vindplaatsen, waardoor de kans op het vinden
van daaraan gerelateerde archeologische resten ook laag is.
De planmatige rijenwoningen in het gebied Waarde-archeologie 4 (zuidzijde van de
nieuwe ontsluitingsstraat) worden gerealiseerd op de footprint van de bestaande
woningen. De bestaande woningen staan op palen. De gronden zijn daarmee verstoord en de kans is erg gering op het aantreffen van gave archeologische resten.
Voor het gebied Waarde-archeologie 4 ten noorden van de nieuwe ontsluitingsweg
is de oppervlakte van het te bebouwen gebied kleiner dan 1.000 m². Wel worden
grondwerkzaamheden uitgevoerd dieper dan 50 centimeter (-mv). In het bestemmingsplan is voor deze zone een dubbelbestemming opgenomen. Voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt afgegeven dient de initiatiefnemer een
rapport te overleggen waarin is aangetoond dat er op het perceel geen archeologische resten aanwezig zijn.
De werkzaamheden ten behoeve van de ontwikkeling voor de overige delen van het
plangebied kunnen zonder verder onderzoek worden uitgevoerd. Mochten er tijdens het uitvoeren van civiele werkzaamheden archeologische resten aangetroffen
worden, geldt een meldingsplicht.
14
Quickscan Archeologie Reuselhof 1-29, Moergestel maart 2011
Hoofdstuk 4
45
4.10 Verkeer en parkeren
Ontsluiting
Het plan wordt ingericht als woonerf. Het woonerf ontsluit de woningen op de bestaande wegen Hofakker en Oostelvoortjes. Deze wegen zijn onderdeel van de 30
km-zone van Moergestel. De straat Oostelvoortjes heeft een sterk verblijfskarakter,
erftoegangsweg. Nieuwe aansluitingen op de Oostelvoortjes passen binnen het verwachtingspatroon van de weggebruiker.
Binnen een 30 km-zone zijn de kruispunten gelijkwaardig vormgegeven. Wel is het
aan te bevelen voor de afstand tussen de twee aansluitingen minimaal 15 m aan te
houden. Hiermee ontstaat een verkeersveilige oplossing. De twee nieuwe aansluitingen liggen op een afstand van meer dan 50 meter van elkaar.
Parkeren
De gemeente Oisterwijk heeft haar beleid omtrent parkeren bij nieuwe ruimtelijke
plannen en projecten geoperationaliseerd in de Parkeerfondsverordening15. Om een
duurzame parkeeroplossing bij nieuwbouw te waarborgen, hanteert de gemeente
hierin de volgende uitgangspunten:


de parkeercapaciteit dient te voldoen aan de parkeernorm;
de parkeercapaciteit dient op eigen terrein te worden gerealiseerd om te voorkomen dat de parkeervraag wordt afgewenteld op de openbare ruimte.
Wanneer niet alle parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd,
maar wanneer de initiatiefnemer wel over (voldoende) parkeercapaciteit op acceptabele afstand beschikt, kan het College besluiten het aantal beschikbare parkeerplaatsen op acceptabele afstand (200 m) in mindering te brengen op het aantal op
eigen terrein te realiseren parkeerplaatsen. Daarbij horen ook parkeerplaatsen die
de initiatiefnemer zelf op acceptabele loopafstand realiseert. Het realiseren van een
woongebied met parkeren op eigen terrein is daarom bij dit uitgangspunt te interpreteren als parkeren binnen het plangebied.
Parkeernorm
In onderstaande tabel zijn de geldende parkeernormen voor woningen in verschillende prijsklassen op deze locatie opgenomen.
Tabel A Parkeernorm- prijsklasse
Parkeernorm
Woningen ‘groot’ (prijsklasse duur)
1,8 pp per woning
Woningen ‘midden (prijsklasse midden)
1,7 pp per woning
Woningen ‘klein’ (prijsklasse laag)
1,4 pp per woning
15
Parkeerfondsverordening Gemeente Oisterwijk 2010
46
Hoofdstuk 4
Daarnaast wordt door de gemeente Oisterwijk parkeernomen voor woningen gehanteerd per woningtype. Deze zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel B Parkeernorm- woningtype
Parkeernorm
Woningen oprit >5 meter
1,0 pp per woning
Woningen optie garage/oprit <10 meter
1,5 pp per woning
Woningen garage/oprit <10 meter
1,5 pp per woning
Woningen optie garage/oprit >10 meter
1,5 pp per woning
Woningen garage/oprit >10 meter
2,5 pp per woning
Parkeerbalans
In de berekening van de parkeerbehoefte voor Park Heerengoed is onderscheid gemaakt in het planmatige deel en het gebied met vrije kavels.
Tabel Parkeerbehoefte woningen Park Heerengoed – planmatig deel
Aantal
Parkeernorm
won.
Openbare
hoefte
ruimte
16*1,4 = 22,4
22,4
Woningen ‘klein’ zonder oprit/garage
16 st.
Woningen ‘midden’ met oprit > 5 meter
8 st.
1,4 pp per woning (tabel A)
8*1,4 =
(optie) 7 st.
1,7 pp per woning (tabel A)
7*1,7 = 11,9
4,9
42,3
31
Woningen
‘midden’
met
1,4 pp per woning (tabel A)
Parkeerbe-
11,2
3,2
garage/oprit <10 meter
Totaal
31 st.
De benodigde parkeerplaatsen van woningen ‘klein’ zonder oprit/garage worden in
de openbare ruimte gerealiseerd. Bij de overige woningen in het plangebieden
wordt steeds één parkeerplaats op eigen terrein bij de woning gerealiseerd. In totaal moeten 31 parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden gerealiseerd.
In het inrichtingsontwerp voor Park Heerengoed zijn 27 parkeerplaatsen in de nieuwe openbare ruimte in het plangebied voorzien. Deze parkeerplekken worden aangelegd langs de nieuwe interne ontsluitingsstructuur en langs de weg Hofakker. Dit
betekent dat er 4 parkeerplekken niet in het plangebied gerealiseerd kunnen worden. Langs de weg Oostelvoortjes zijn op dit moment haakse parkeervakken aangelegd. Deze parkeervakken liggen maar voor een klein deel op gronden van de initiatiefnemer en dus grotendeels buiten het plangebied. Bij de herinrichting van het
plangebied wordt de groen- en parkeerstrook langs de weg Oostelvoortjes heringericht en de vier extra benodigde parkeerplekken aangelegd. Daarmee kan voldaan
worden aan de parkeerbehoefte.
Hoofdstuk 4
47
Tabel Parkeerbehoefte woningen Park Heerengoed – vrije kavels
Aantal
Parkeernorm
won.
Woningen ‘groot’ garage/oprit <10 meter 2 st.
1,8 pp per woning (tabel A)
(afhankelijk
van
keuze
Parkeerbe-
Openbare
hoefte
ruimte
2*1,8 =3,6
2
3*2,5 = 7,5
-
4*1,7 =6,8
3
17,9
5
voor
invulling van dit deelgebied)
Woningen ‘groot’ garage/oprit >10 meter
3 st. 2,5 pp per woning (tabel B)
(afhankelijk
van
keuze
voor
invulling van dit deelgebied)
Woningen ‘midden’ (prijsklasse midden)
4 st.
Totaal
9 st.
1,7 pp per woning (tabel A)
Theoretisch gezien kan de parkeerbehoefte voor de woningen ‘groot’ in het gebied
met vrije kavels op eigen terrein worden opgelost. Echter zijn nog geen concrete
bouwplannen voor dit gebied bekend. De woningen ‘midden’ kunnen op eigen één
parkeerplaats realiseren. De wegen worden ingericht als woonerf. Aan de randen
van het erf zijn voldoende mogelijkheden om bezoekersparkeren (vijf parkeerplaatsen) op te lossen, zonder dat de rijbaan wordt geblokkeerd. Ook in dit gebied kan
voldaan worden aan de parkeerbehoefte.
In onderstaande afbeelding zijn de parkeerplaatsen op eigen terrein en in het plangebied verbeeld.
48
Hoofdstuk 4
4.11 Bedrijven en milieuzonering
Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede
kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een
verantwoorde, ruimtelijk relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfsvestigingen, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder
wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen
enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen anderzijds milieugevoelige
functies als wonen en recreëren. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing.
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijven16. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar)
hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet
worden. Hierbij onderscheidt de VNG diverse omgevingstypen. Het achterliggende
idee is dat de gevoeligheid van een gebied voor bepaalde hinder afhankelijk is van
het omgevingstype. De door de VNG aangegeven afstanden betreffen een rustige
woonwijk. De mate van milieuhinder bepaalt in welke van de zes milieucategorieën
een bedrijfssoort is ingedeeld. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6
de zwaarste vormen van bedrijvigheid. In principe is bedrijvigheid behorende tot de
categorie 1 goed te mengen met de functie wonen, dit geldt in de meeste gevallen
ook voor de categorie 2-bedrijven. Het is wenselijk om de bedrijvigheid in de categorie 3 te clusteren en een zonering in acht te nemen. Vanaf categorie 4 is menging
met milieugevoelige functies niet mogelijk.
Onderzoek en conclusie
In de nabije omgeving van het plangebied bevindt zich alleen het bedrijf Oirschotseweg 3 (op circa 25 meter afstand). Het terrein van Park Heerengoed is onderdeel
van een woongebied waarbij verder geen bedrijven/voorzieningen in de directe
omgeving aanwezig zijn.
Bedrijf Oirschotseweg 3
Aan de Oirschotseweg 3, op circa 25 meter afstand van het plangebied is een aannemersbedrijf gevestigd. In het bestemmingsplan ‘Kom Moergestel’ heeft het perceel de bestemming ‘Bedrijf’. De grootste richtafstand tussen het bedrijf en de voorziene woningen bedraagt 50 meter. Er zijn in de huidige situatie woningen op kortere afstand van het bedrijf gevestigd. Bij het opstellen van het bestemmingsplan
voor de bebouwde kom van Moergestel is hier rekening mee gehouden. Aan de
Oirschotseweg is sprake van matige tot sterke functiemenging. Gelet hierop is aan
het bedrijf de categorie B1 toegekend op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten
‘functiemenging’. Deze bedrijfsactiviteiten zijn direct naast een woningen toege16
Bedrijven en milieuzonering, VNG 2009.
Hoofdstuk 4
49
staan. De activiteiten van het bedrijf zijn zodanig weinig milieubelastend dat de
eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Het bedrijf aan de Oirschotseweg heeft
daarmee geen invloed op de nieuwbouw van de woningen.
Daarnaast worden binnen het plangebied alleen woningen gerealiseerd waardoor
er ook geen sprake is van eventuele hinder vanuit het plangebied op de omliggende
woningen en het bedrijf Oirschotseweg 3.
Overstortsysteem Oostelvoortjes
Op de noordelijke grens van het plangebied is in de huidige situatie een openbaar
overstortsysteem met leidingstelsel aanwezig. Dit stelsel heeft als functie van het
overpompen van (mogelijk voorkomend) overtollig water in de sloot langs de Reusel
naar het rioolsysteem in de Oostelvoortjes. Het overpompen komt alleen in uitzonderlijke gevallen voor. De gemeente Oisterwijk is voornemens om het systeem op
termijn te saneren.
Conclusie
Voor de pomp die het overstortsysteem is geen hindercirkel van toepassing. Het
betreft een kleinschalig pompsysteem dat geen belemmering vormt voor de aanleg
van de woningen.
4.12 Geur
Algemeen
Een woning is een geurhindergevoelig object in de zin van de Geurwet. Binnen de
gemeente Oisterwijk is geen geurverordening vastgesteld op grond van de Wet
geurhinder veehouderij. Dit betekent dat voldaan moet worden aan de standaard
geurnormen zoals deze zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.
Onderzoek en conclusie
De woonplaats Moergestel is gelegen binnen een concentratiegebied. Op basis hiervan geldt binnen de bebouwde kom de geurnorm van 3,0 odour units per kubieke
meter lucht en buiten de bebouwde kom de norm van 14,0 odour units per kubieke
meter lucht. Deze normstelling geldt voor diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld. Voor veehouderijbedrijven waar dieren worden gehouden
waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, geldt een minimale afstand van 100
meter indien het geurgevoelig object gelegen is binnen de bebouwde kom en 50
meter indien gelegen buiten de bebouwde kom..De nieuwe woningen op Park Heerengoed zijn geurgevoelige objecten gelegen binnen de bebouwde kom. Van toepassing zijn derhalve de geurnorm van 3,0 odour units per kubieke meter lucht en/of
de minimale afstand van 100 meter.
50
Hoofdstuk 4
Aan de Oirschotseweg, Heiligenboom en Oostelvoortjes (buiten de bebouwde kom)
zijn diverse agrarische bedrijven gevestigd waar dieren worden gehouden waarvoor
geen geuremissiefactor is vastgesteld. De afstand van deze agrarische bedrijven tot
de ontwikkelingslocatie bedraagt meer dan 100 meter. Deze bedrijven worden niet
beperkt door de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De veehouderijbedrijven waar
dieren worden gehouden waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld zijn gelegen
aan de Heiligenboom en het Stokske. De afstand van deze bedrijven tot de ontwikkelingslocatie bedraagt respectievelijk 450 en 600 meter. Deze afstand is ruim voldoende om te kunnen voldoen aan de geurnormen van de Wet geurhinder en veehouderij. Hierbij kan nog opgemerkt worden dat de bestaande begrenzing van de
bebouwde kom van Moergestel reeds bepalend is voor de beschikbare geurruimte
voor eventuele uitbreidingsmogelijkheden van deze veehouderijbedrijven.
4.13 Kabels en leidingen
Binnen het plangebied zijn diverse kabels en leidingen aanwezig. Evenwijdig aan de
noordgrens van het terrein loopt een transportleiding met overstortfunctie. Parallel
aan deze leiding liggen enkele kabels. De transportleiding en de kabels worden beschermd door een strook met een specifieke aanduiding. In deze strook zijn geen
gebouwen toegestaan en wordt een omgevingsvergunning vereist voor graafwerkzaamheden, aanbrengen van beplanting, wijzigingen van maaiveldniveaus etc.
Daarmee worden de kabels en leidingen beschermd.
Hoofdstuk 4
51
52
Hoofdstuk 4
5.
JURIDISCHE PLANOPZET
5.1 Juridisch-planologische opzet
De in deze toelichting beschreven planuitgangspunten zijn juridisch-planologisch
vertaald in het bestemmingsplan, dat bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat
voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik
van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding
heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van
de bestemmingen.
5.2 Systematiek
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels
gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de
inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en
slotregels aan de orde komen.
Hieronder wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.
5.2.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in
de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen
en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten
uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
Hoofdstuk 5
53
5.2.2 Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
Bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving
van de aan de grond toegekende functies.
Bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met
welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk
wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn
met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd
zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de in de
bestemmingsomschrijving genoemde doeleinden.
Afwijking van de gebruiksregels:
In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de gebruiksregels waarvan het
bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning kan afwijken. Deze bevoegdheid
wordt objectief begrensd en bevat duidelijke criteria.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden:
In enkele gebiedsaanduidingen en een dubbelbestemming is een omgevingsvergunningregeling opgenomen voor de gronden gelegen binnen de beschermingszone
van enkele waarden. Hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden vergunningplichtig gesteld. Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht gelden enkele
maatstaven.
Wijzigingsbevoegdheid:
In deze bepaling wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders het plan op
bepaalde onderdelen kan wijzigen.
54
Hoofdstuk 5
5.2.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel
van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt
bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis
wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In dit artikel worden enkele algemene bouwregels gegeven over ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en hoe om te gaan met bestaande maatvoering,
die afwijkt van de toegelaten maatvoering in dit bestemmingsplan.
Algemene aanduidingsregels
In deze bepaling komen aanduidingen aan bod die over meerdere bestemmingen
liggen. In dit geval zijn dat de waardevolle bomen en de aanduiding ten behoeve
van de afwatering en leidingen in het noorden van het plangebied. Daarnaast zijn
de gebiedsaanduidingen 'overige zone - ecologische verbindingszone' en 'overige
zone - beekherstel' opgenomen. Binnen deze aanduidingen zijn geen bouwwerken
toegestaan ten behoeve van de bescherming van deze zones zonder omgevingsvergunning voor werken / werkzaamheden.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels in het plan waarvan het
bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning kan afwijken. De criteria, die bij
toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn
aangegeven.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het
plan te wijzigen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht
moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overige regels
Hierin is aangegeven op welke aspecten de aanvullende werking van de bouwverordening wordt uitgesloten.
Hoofdstuk 5
55
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven
bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt
niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt
het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Er kan dus in beginsel nog gewoon gehandhaafd worden.
Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van
inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.3 Systematiek per bestemming
Hieronder worden de verschillende bestemmingen kort toegelicht. Qua regeling is
aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan ‘Kom Moergestel’ en het bestemmingsplan ‘Buitengebied’.
Groen
Op deze gronden zijn groenvoorzieningen, water en onverharde paden toegestaan.
Bouwwerken zijn niet toegestaan, omdat deze gronden binnen de aanduidingen
‘overige zone – ecologische verbindingszone’ en ‘overige zone – beekherstel’ zijn
gelegen, waarbinnen geen bouwwerken zijn toegestaan..
Tuin
Op deze gronden zijn tuinen toegestaan bij de woningen. Op deze gronden zijn
geen bouwwerken toegestaan, omdat deze bestemming gelijk ligt met de gebiedsaanduidingen 'overige zone - ecologische verbindingszone' en 'overige zone - beekherstel', waar geen bouwwerken zijn toegestaan. Om ook geen vergunningsvrije
bouwwerken toe te staan, is bepaald dat deze gronden niet worden aangemerkt als
erf als bedoeld in artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Door middel van een afwijkingsbevoegdheid kan hier onder voorwaarden van af worden
geweken. Binnen deze bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Deze verplichting houdt in dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van
wonen - voorwaardelijke verplichting' voorzien wordt in een bepaald soort erfafscheiding, om een goede beeldkwaliteit te borgen. Indien voldaan is aan deze
voorwaardelijke verplichting mag het perceel gebruikt worden conform de bestemmingsomschrijving.
56
Hoofdstuk 5
Verkeer
Op deze gronden zijn wegen, evenementen en bijbehorende voorzieningen toegestaan. Daarnaast is de aanduiding ‘ontsluiting uitgesloten’ opgenomen, zodat gewaarborgd wordt dat de betreffende straat doodlopend is.
Water
Op deze gronden zijn water en bijbehorende voorzieningen toegestaan. Hierbij is
aangesloten bij de bestemming ‘Water’ die de Reusel op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied” heeft. Bouwwerken zijn niet toegestaan, omdat deze
gronden binnen de aanduidingen ‘overige zone – ecologische verbindingszone’ en
‘overige zone – beekherstel’ zijn gelegen, waarbinnen geen bouwwerken zijn toegestaan.
Wonen – Woningen 1
Op deze gronden zijn woningen toegestaan. Op de kaart is aangeduid welke type
woningen zijn toegestaan. Daarnaast is aangegeven hoeveel woningen er zijn toegestaan en wat de maximale goot- en bouwhoogten hiervan mogen zijn.
Het verschil met Wonen – Woningen 2 is dat binnen Wonen – Woningen 1 is aangesloten bij het bouwplan en weinig flexibiliteit is ingebouwd, zodat de stedenbouwkundige kwaliteit is gewaarborgd. Binnen deze bestemming is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze verplichting houdt in dat ter plaatse van
de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting' voorzien
wordt in een bepaald soort erfafscheiding, om een goede beeldkwaliteit te borgen.
Indien voldaan is aan deze voorwaardelijke verplichting mag het perceel gebruikt
worden conform de bestemmingsomschrijving. Daarnaast is binnen deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het aantal woningen, woningtype
en/of het bouwvlak te wijzigen onder voorwaarden.
Wonen – Woningen 2
Voor deze gronden is geen concreet bouwplan aanwezig. Hiervoor is derhalve meer
flexibiliteit aanwezig, doordat bijvoorbeeld het bouwvlak groter is. Daarnaast zijn er
regels opgenomen onder andere ten behoeve van het type woning, de aantallen en
de hoogtes. De woningen en bijbehorende bouwwerken dienen in het bouwvlak te
worden gebouwd. Voor vrijstaande woningen geldt dat de voorgevel in of maximaal
4 meter achter de gevellijn gebouwd moet worden. Voor de twee-aaneengebouwde
woningen geldt dat de voorgevel in de gevellijn gebouwd moet worden. Binnen
deze bestemming is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze verplichting houdt in dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen voorwaardelijke verplichting' voorzien wordt in een bepaald soort erfafscheiding,
om een goede beeldkwaliteit te borgen. Indien voldaan is aan deze voorwaardelijke
verplichting mag het perceel gebruikt worden conform de bestemmingsomschrij-
Hoofdstuk 5
57
ving. Daarnaast is binnen deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen
om het aantal woningen en/of woningtype te wijzigen onder voorwaarden.
58
Hoofdstuk 5
6.
FINANCIEEL-ECONOMISCHE ASPECTEN
6.1 Verhaal van kosten
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke
ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van
Oisterwijk verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen
gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de
gemeente Oisterwijk besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1
Bro mogelijk gemaakt. Echter is met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die
binnen het plangebied gelegen zijn, een anterieure overeenkomst gesloten zoals is
bepaald in artikel 6.24 Wro, voordat het bestemmingsplan is vastgesteld, zodat de
verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. In deze anterieure
overeenkomst zijn de afspraken -gemaakt over het verhalen van kosten- op afdoende wijze vastgelegd.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering
ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en
opbrengsten naast elkaar worden gelegd, is er sprake van een positief saldo. Er zijn
geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere
financiële bijdragen van anderen, zoals bijvoorbeeld de gemeente Oisterwijk. De
gemeente zal met de initiatiefnemer het verhalen van de plankosten vastleggen in
een anterieure overeenkomst. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in
voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 6
59
60
Hoofdstuk 6
7.
PROCEDURES
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever
geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie
gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna
wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
7.1 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in
de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij
staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op
welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Voor dit plan vindt geen inspraak plaats. Voor de omwonenden heeft er op donderdag 14 november 2013 een informatieavond voor omwonenden plaatsgevonden op
de locatie Reuselhof 1 in Moergestel. Het verslag van die avond is als bijlage toegevoegd.
7.2 Overleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn
met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties
die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan worden geïnformeerd.
Hoofdstuk 7
61
7.3 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de
artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt
in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze
periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken op het plan. Het plan zal
daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.
7.4 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie
gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
62
Hoofdstuk 7
SEPARATE BIJLAGEN
Bijlage 1: Akoestisch onderzoek Bijlage 2: Contourberekeningen Bijlage 3: Quickscan Bodemkwaliteit
Bijlage 4: Waterhuishoudkundigplan
Bijlage 5: Quickscan Ecologie
Bijlage 6: Quickscan Ecologie en Bomeninventarisatie
Bijlage 7: Quickscan Archeologie
Bijlage 8: Beeldkwaliteitplan
Bijlage 9: Inrichtingsvoorstel Reuselzone
Bijlage 10: Verslag bewonersavond
Bijlage 11: Bodemonderzoek
Bijlage 12: Nota van zienswijzen
64
Hoofdstuk 7
Regels
Inhoudsopgave
Regels
Hoofdstuk 1
Artikel 1
Artikel 2
Inleidende regels
Begrippen
Wijze van meten
3
3
10
Hoofdstuk 2
Artikel 3
Artikel 4
Artikel 5
Artikel 6
Artikel 7
Artikel 8
Artikel 9
Bestemmingsregels
Groen
Tuin
Verkeer
Water
Wonen - Woningen 1
Wonen - Woningen 2
Waarde - Archeologie 4
11
11
12
13
14
15
21
27
Hoofdstuk 3
Artikel 10
Artikel 11
Artikel 12
Artikel 13
Artikel 14
Artikel 15
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Algemene bouwregels
Algemene aanduidingsregels
Algemene afwijkingsregels
Algemene wijzigingsregels
Overige regels
31
31
32
33
37
38
39
Hoofdstuk 4
Artikel 16
Artikel 17
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Slotregel
41
41
42
Bijlagen regels
Bijlage 1
Staat van activiteiten
Bijlage 2
Beeldkwaliteitplan
2
Hoofdstuk 1
Artikel 1
1.1
Inleidende regels
Begrippen
plan
het bestemmingsplan Park Heerengoed met identificatienummer
NL.IMRO.0824.BPParkHeerengoed-VG01 van de gemeente Oisterwijk.
1.2
bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende
bijlagen.
1.3
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4
aanduidingsgrens
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5
bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.6
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.7
achterste perceelsgrens
de van de weg af gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel van de
weg afgekeerd zijn, wijst het bevoegd gezag een achterste perceelsgrens aan.
1.8
aanbouw en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het
hoofdgebouw.
3
1.9
aaneengebouwde woningen
woningen waarbij meer dan twee hoofdgebouwen direct met elkaar zijn verbonden.
1.10
aan-huis-gebonden beroep
een aan-huis-gebonden beroep is een vrij beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op
administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig of ontwerp-technisch gebied, dat in een woning,
aanbouw en uitbouw, maar geen bijgebouw, door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning
in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de
woonfunctie in overeenstemming is. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de activiteiten, zoals
genoemd in de Staat van Activiteiten.
1.11
bestaande bouwwerken
bouwwerken die bestaan of kunnen worden gebouwd op het tijdstip van de terinzagelegging van het
ontwerp van dit bestemmingsplan, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wabo.
1.12
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13
bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.14
bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van het belangrijkste gebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel
bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden
bouwwerk, met een dak. Waaronder begrepen aan-, uitbouwen en bijgebouwen.
1.15
bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van
een bouwwerk.
1.16
bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten.
4
1.18
bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.19
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20
bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.21
bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op
hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.22
bijzondere woonvorm
een woonvorm die niet op één lijn te stellen is met een huishouden, omdat er geen sprake is van
onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling van de groep en omdat de bewoners
zijn aangewezen op noodzakelijke en aanwezige permanente begeleiding en/of therapie ter plaatse of
in de directe omgeving.
1.23
carport
een vrijstaand of aangebouwd bouwwerk ten behoeve van de stalling van (motor)voertuigen,
bestaande uit een gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen; de wanden van de
bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren;
1.24
dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een
dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de
constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.25
dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze
constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één
of beide dakvlak(ken) van de woning is (zijn) geplaatst.
1.26
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en
leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
5
1.27
dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te
woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes,
makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.28
evenementen
gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.29
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
1.30
gestapelde woning
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen
bevat, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het
voetgangersniveau, gewaarborgd is.
1.31
gevellijn
de als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd.
1.32
hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de
geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het
perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.33
hoofdverblijf
de plaats die fungeert als het centrum van sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene,
die voor permanente bewoning geschikt is en tenminste bestaat uit een keuken, woon-, was- en
slaapgelegenheid, zijnde een gebouw of een deel van een gebouw dat:
a. of door eenzelfde persoon of huishouden gebruikt wordt als woonruimte op een wijze die,
ingevolge het bepaalde in artikel 24 tot en met 31 van de Wet gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens, noopt tot inschrijving van de bewoner(s) in de basisadministratie van de
gemeente waarin dat gebouw is gelegen;
b. of indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres is waar hij naar redelijke
verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten; met dien verstande dat
van een gebruik als hoofdverblijf voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het
zomerseizoen (dat loopt van 1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse meer dan 70
maal nachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden
gemaakt, dat elders over een hoofdverblijf kan worden beschikt.
6
1.34
huishouden
de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband,
niet zijnde kamerverhuur, logies voor arbeidsmigranten of een bijzondere woonvorm, van een woning.
1.35
internethandel
verkoop via internet aan particulieren, zonder showroom en waarvan de bestelling en betaling
voornamelijk via internet verloopt en bezorging per post, alsmede opslag zonder dat producten ter
plaatse worden afgehaald, bekeken of betaald.
1.36
kamerverhuur
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurder ter plaatse
het hoofdverblijf heeft.
1.37
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor
zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor
inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn
woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.38
mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of
sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.39
milieudeskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen
inzake milieuhygiëne.
1.40
nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations,
schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten
behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.41
overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de
aarde is verbonden.
1.42
overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
7
1.43
pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die
direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.44
permanente bewoning
gebruik van een gebouw door eenzelfde persoon of eenzelfde huishouden op een wijze die ingevolge
het bepaalde in de artikelen 24 tot en met 31 van de Wet gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens noopt tot inschrijving in de basisadministratie van de gemeente Oisterwijk.
1.45
peil
a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruin van die weg;
b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.46
perceel
een aaneengesloten stuk grond dat een eenheid vormt in gebruik.
1.47
twee-aaneen gebouwde woning
woning waarbij twee hoofdgebouwen direct met elkaar zijn verbonden.
1.48
voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste
gevel kan worden aangemerkt.
1.49
voorgevelrooilijn
de naar de weg gekeerde bouwgrens; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg gekeerd
zijn, wijst het bevoegd gezag een voorste bouwgrens aan.
1.50
voorste bouwgrens
de naar de weg gekeerde bouwgrens; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg gekeerd
zijn, wijst het bevoegd gezag een voorste bouwgrens aan.
1.51
voorste perceelsgrens
de naar de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg
gekeerd zijn, wijst het bevoegd gezag een voorste perceelsgrens aan.
8
1.52
vrijstaande woning
een woning waarbij het hoofdgebouw niet direct is verbonden met een naastgelegen hoofdgebouw en
waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens staan.
1.53
woning
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden.
1.54
waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging,
hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen en
inlaten.
1.55
zijdelingse perceelsgrens
de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.
9
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1
De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2
De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk
te stellen constructiedeel.
2.3
De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4
De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde,
met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de
aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5
De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
2.6
De hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.7
Afstand tot de bouwperceelsgrens
Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het
kortst is.
2.8
Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
10
Hoofdstuk 2
Artikel 3
3.1
Bestemmingsregels
Groen
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groen, water en onverharde paden;
b. bij deze bestemming behorende waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. bouwwerken zijn niet toegestaan.
11
Artikel 4
4.1
Tuin
Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
4.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. bouwwerken zijn niet toegestaan.
4.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 en 12.3.2
voor het bouwen van aanbouwen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. de aanbouw aan het hoofdgebouw mag maximaal 2,5 meter buiten het bouwvlak van de
bestemming Wonen - Woningen 1 of Wonen - Woningen 2 worden gebouwd;
b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan:
1. 4 m;
2. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het
hoofdgebouw;
c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden zoals genoemd in lid 12.3;
d. alvorens over het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag
hieromtrent schriftelijk advies in van de waterbeheerder.
4.4
Specifieke gebruiksregels
4.4.1
Algemeen
Gebruik van gronden binnen de bestemming Tuin is uitsluitend toegestaan met inachtneming van
artikel 12.3 en de volgende regel:
a. deze gronden worden niet aangemerkt als erf als bedoeld in artikel 1 van bijlage II van het Besluit
omgevingsrecht.
4.4.2
Voorwaardelijke verplichting
In het kader van de waterhuishouding is het gebruik van het kadastrale perceel conform het bepaalde
in lid 4.1 alleen dan planologisch toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm
van wonen - voorwaardelijke verplichting' op de erfafscheiding, een erfafscheiding in de vorm van een
beukenhaag is aangebracht en in stand wordt gehouden.
12
Artikel 5
5.1
Verkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook;
b. evenementen;
c. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting uitgesloten', is geen ontsluiting toegestaan;
d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidwerende voorzieningen, groen,
parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, water en waterhuishoudkundige
voorzieningen.
5.2
Bouwregels
5.2.1
Algemeen
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
gebouwen en
overkappingen
bouwwerken, geen gebouwen
zijnde
a. op deze gronden mag worden gebouwd: nee
ja met uitzondering van het
bepaalde in lid 5.2.2.
b. de hoogte bedraagt niet meer dan:
ja
1. bewegwijzering en overig straatmeubilair
4,5 m
2. lichtmasten en overige masten
10 m
3. vrijstaande antennes en alarmpalen
15 m
4. speelvoorzieningen
3m
5. overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde
9m
5.2.2
Aanduidingen 'overige zone - beekherstel' en 'overige zone - ecologische verbindingszone'
Ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - beekherstel' en 'overige zone - ecologische
verbindingszone' dienen de regels van artikel 12.3 in acht te worden genomen en zijn er geen
bouwwerken toegestaan.
13
Artikel 6
6.1
Water
Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. water;
b. verkeer te water;
c. wateraanvoer en -afvoer en de waterberging;
d. ontwikkeling van natuurwaarden en aanleg van natuurvriendelijke oevers;
e. onderhoudspaden, bruggen en dammen.
6.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. bouwwerken zijn niet toegestaan.
14
Artikel 7
7.1
Wonen - Woningen 1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Woningen 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen in een woning;
b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', tevens voor een nutsvoorziening;
c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen,
parkeervoorzieningen, tuinen, toegangswegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2
Bouwregels
7.2.1
Hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
hoofdgebouw
aanbouw en
uitbouw,
bijgebouw en
overkapping
1. ter plaatse van het bouwvlak
ja
ja, met
ja
uitzondering van
het bepaalde
onder a.3
nee
2. buiten het bouwvlak
nee
nee, met
ja
uitzondering van
het bepaalde
onder a.4 en a.5
nee
3. ter plaatse van de aanduiding
'bijgebouwen uitgesloten'
nee
nee
ja
nee
4. ter plaatse van de aanduiding
'bijgebouwen' mogen aanbouwen,
uitbouwen, bijgebouwen of
overkappingen voor de voorgevel
van het hoofdgebouw worden
gebouwd
nee
ja
ja
nee
ja, mits het
ja
overkappingen in
de vorm van een
carport betreft
nee
bouwwerk,
wijzigingsb
geen gebouw evoegdzijnde
heid op
grond van
7.6.1
a. op deze gronden mag worden
gebouwd:
5. op de percelen met de
nee
aanduidingen vrijstaand en
twee-aaneen mogen buiten het
bouwvlak overkappingen in de vorm
van een carport gebouwd worden
b. het aantal bedraagt niet meer
dan:
1. woningen per aanduiding
zie aanduiding
'maximum aantal
wooneenheden'
-
ja
c. als woningtype is toegestaan:
1. ter plaatse van de aanduiding
nee
15
'vrijstaand':
1a. vrijstaand
ja
1b. twee-aaneen
nee
1c. aaneengebouwd
nee
1d. gestapeld
nee
2. ter plaatse van de aanduiding
'twee-aaneen':
ja
2a. vrijstaand
nee
2b. twee-aaneen
ja
2c. aaneengebouwd
nee
2d. gestapeld
nee
3. ter plaatse van de aanduiding
'aaneengebouwd':
nee
3a. vrijstaand
nee
3b. twee-aaneen
nee
3c. aaneengebouwd
ja
3d. gestapeld
nee
d. de diepte van het hoofdgebouw
vanuit de voorgevel bedraagt niet
meer dan:
bij vrijstaand
15 m
nee
bij twee-aaneen
12,5 m
nee
bij aaneengebouwd
12,5 m
nee
0m
nee
1a. vrijstaand tot zijdelingse
perceelsgrenzen
3 m, met
uitzondering van
de gronden ter
plaatse van de
aanduiding
'specifieke
bouwaanduiding
- zijdelingse
perceelsgrens',
daar mag het
hoofdgebouw
aan één zijde op
de zijdelingse
perceelsgrens
gebouwd worden
nee
1b. vrijstaand tot achterste
perceelsgrens
5m
nee
2a. twee-aaneen tot één zijdelingse
3m
nee
e. de afstand van de voorgevel
bedraagt niet meer dan:
1. tot voorgevelrooilijn
f. de afstand van het hoofdgebouw
bedraagt niet minder dan:
16
perceelsgrens
2b. twee-aaneen tot achterste
perceelsgrens
5m
nee
3a. aaneengebouwd tot achterste
perceelsgrens
5m
nee
3b. achtergevel aaneengebouwd tot 2,5 m
achtergevel aangebouwd
hoofdgebouw
4. aanbouwen, uitbouwen,
bijgebouwen of overkappingen tot de
voorgevel van het hoofdgebouw
nee
1 m, met
uitzondering van
het bepaalde
onder a.4 en a.5
nee
g. de hoogte bedraagt niet meer
dan:
1. goothoogte
zie aanduiding
3m
'maximum
goothoogte (m),
bouwhoogte (m)'
nee
2. bouwhoogte
zie aanduiding
6m
'maximum
goothoogte (m),
bouwhoogte (m)'
nee
3. bouwhoogte van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde:
3a. lichtmasten en overige masten
10 m
nee
3b. muren en terreinafscheidingen
achter de voorgevel van
hoofdgebouwen
2m
nee
3c. muren en terreinafscheidingen
voor de voorgevel van
hoofdgebouwen
1m
nee
3d. vrijstaande antennes
15 m
nee
3e. pergola's
2,75 m
nee
3f. speelvoorzieningen
3m
nee
3g. overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde
1m
nee
h. de oppervlakte bedraagt niet
meer dan:
1. perceel kleiner dan 800 m²
50 % en ten
hoogste
50 m²
2. perceel tussen 801 m² en 1.600
m²
60 m²
3. perceel tussen 1.601 m² en 4.000
m²
75 m²
17
7.2.2 Specifieke bouwaanduiding - dakkapel
a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dakkapel' is er per woning één
dakkapel aan de voorzijde toegestaan, hiervoor gelden de volgende regels:
1. voorzien van een plat dak;
2. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,8 m;
3. onderzijde meer dan 1,0 m en minder dan 1,4 m boven de dakvoet;
4. bovenzijde meer dan 1,8 m onder de daknok;
5. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak van de woning;
6. totale breedte van de dakkapel niet groter dan 3,4 m;
b. Daar waar geen 'specifieke bouwaanduiding - dakkapel' is opgenomen, zijn geen dakkapellen
aan de voorzijde van de woning toegestaan.
7.2.3
Nutsvoorziening
Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', is tevens een nutsvoorziening toegestaan. Hiervoor
gelden de volgende regels:
a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsvlak;
b. de hoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
7.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de bebouwing overeenkomstig het
beeldkwaliteitsplan zoals is opgenomen in bijlage 2 van deze regels, ten behoeve van een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
7.4
Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Voorwaardelijke verplichting
a. In het kader van de waterhuishouding is het gebruik van het kadastrale perceel conform het
bepaalde in lid 7.1 is alleen dan planologisch toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding
'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting' op de erfafscheiding, een
erfafscheiding in de vorm van een beukenhaag is aangebracht en in stand wordt gehouden.
b. Op de gronden die grenzen aan het openbaar gebied anders dan ter plaatse van de aanduiding
'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting', dient een hekwerk met hedra of een
andere erfafscheiding in de vorm van een groenvoorziening te worden aangebracht en in stand te
worden gehouden. Het gebruik van het kadastrale perceel conform het bepaalde in lid 7.1 is
alleen dan planologisch toegestaan indien hieraan is voldaan.
c. Het gebruik van het kadastrale perceel conform het bepaalde in lid 7.1 is alleen dan planologisch
toegestaan indien voldoende waterberging wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
7.4.2
Bewoning bijgebouw
Zelfstandige bewoning van een bijgebouw is niet toegestaan.
18
7.4.3 Uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen, dienstverlening en kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten
Uitoefening van aan-huis-gebonden beroep, dienstverlening en kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten is uitsluitend toegestaan in een woning, met inachtneming van de volgende regels:
a. er is één activiteit per woning toegestaan;
b. de activiteit is in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt aan de woning en de
woonomgeving;
c. de activiteit naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, dus niet meer dan 40% van de
vloeroppervlakte van het gebouw en totaal niet meer dan 80 m2 in beslag neemt;
d. de activiteit wordt hoofdzakelijk verricht door de bewoner, mogelijk ondersteund door ten hoogste
1 medewerker;
e. er is geen sprake van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met
eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
f. er is of kan voldoende worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
g. er vindt geen detailhandel plaats, anders dan ten behoeve van ter plaatse vervaardigde of
gebruikte goederen;
h. op geen andere wijze wordt hinder of overlast veroorzaakt;
i. door de aard van de werkzaamheden of de persoonlijke omstandigheden van de bewoner(s) de
activiteit niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden
uitgeoefend;
j. de activiteiten zijn niet toegestaan in een bijgebouw.
7.4.4
Huisvesting voor mantelzorg
Huisvesting voor mantelzorg is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
a. mantelzorg is binnen de bestemming zonder meer toegestaan;
b. huisvesting voor mantelzorg is toegestaan in de vorm van een extra huishouden op hetzelfde
perceel; dit wordt niet aangemerkt als woning of als zelfstandige bewoning;
c. de oppervlakte voor huisvesting van mantelzorg bedraagt ten hoogste 30 m² en wordt
meegerekend in de maximale oppervlakte als bedoeld in lid 7.4.3, met dien verstande dat in
plaats van het daar genoemde percentage van 40%, voor huisvesting voor mantelzorg 50%
bedraagt;
d. mantelzorg is toegestaan indien sprake is van medische noodzaak, onderschreven door een
zorgdeskundige en uitsluitend gedurende de periode dat mantelzorg noodzakelijk is;
e. huisvesting voor mantelzorg is zowel in het hoofdgebouw als in bijbehorende bouwwerken
toegestaan.
7.4.5
Logies en ontbijt
Verstrekking van logies en ontbijt is uitsluitend toegestaan in een woning, met inachtneming van de
volgende regels:
a. de activiteit is in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt aan de woning en de
woonomgeving;
b. per woning zijn ten hoogste twee eenheden/kamers voor ieder ten hoogste twee personen
toegestaan;
c. er is geen sprake van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met
eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige andere functies/activiteiten;
d. er is of kan voldoende worden voorzien in parkeergelegenheid voor bezoekers;
e. op geen andere wijze wordt hinder of overlast veroorzaakt of ondervonden;
f. een tweede huishouden of huisvesting van arbeidsmigranten zijn als vorm van logies en ontbijt
niet toegestaan;
g. de activiteiten zijn niet toegestaan in een bijgebouw.
19
7.5
Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen, dienstverlening en kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten in een bijgebouw
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4.3 onder j
voor het toestaan van activiteiten in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. voldaan wordt aan het bepaalde in lid 7.4.3 onder a tot en met i;
b. verzekerd wordt dat geen verzelfstandiging van de activiteit plaatsvindt;
c. onder het bepaalde als bedoeld onder b wordt aangemerkt een bijgebouw op een afstand van ten
minste 3 meter van de bestemming Verkeer of een gesloten privaatrechtelijke overeenkomst,
waarin is overeengekomen dat geen zelfstandige activiteit gaat plaatsvinden.
7.5.2
Logies en ontbijt in een bijgebouw
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4.5 onder g
voor het toestaan van activiteiten in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. voldaan wordt aan het bepaalde in lid 7.4.5 onder a tot en met f;
b. de logieseenheden voldoen tevens aan het bouwbesluit inzake logiesfunctie;
c. afwijking mag worden verleend voor bijbehorende voorzieningen voor verblijf, zoals sanitaire
voorzieningen;
d. verzekerd wordt dat geen verzelfstandiging van de activiteit plaatsvindt;
e. onder het bepaalde als bedoeld onder b wordt aangemerkt een bijgebouw op een afstand van ten
minste 3 meter van de bestemming Verkeer of een gesloten privaatrechtelijke overeenkomst
waarin is overeengekomen dat geen zelfstandige activiteit of logies voor arbeidsmigranten gaat
plaatsvinden.
7.6
Wijzigingsbevoegdheid
7.6.1
Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de woningtype en aantallen te wijzigen onder de volgende
voorwaarden:
Burgemeester en wethouders kunnen het aantal woningen en/of woningtype en/of bouwvlak wijzigen
voor zover gelegen binnen de aanduiding 'wetgevingzone-wijzigingsgebied 1', waarbij de wijziging
wordt getoetst aan de volgende voorwaarden en hieraan wordt voldaan:
a. het woningaantal mag niet meer bedragen dan 8;
b. de woningen dienen aaneengebouwd te worden;
wijzigen
aantal
woningen
wijzigen
woning
type
1a. een voldoende stedenbouwkundige inpassing
ja
ja
1b. voldoende ontsluitingsmogelijkheden
ja
ja
1c. voldoende parkeermogelijkheden
ja
ja
2a. past in het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid
ja
ja
2b. het beleid inzake water
ja
nee
2c. geen onevenredige gevolgen voor archeologische waarden
ja
nee
c. de wijziging wordt voorts getoetst aan de volgende voorwaarden en moet
hier aan voldoen:
1. ruimtelijke aspecten:
2. planologische aspecten:
20
Artikel 8
8.1
Wonen - Woningen 2
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Woningen 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen in een woning;
b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen,
parkeervoorzieningen, tuinen, toegangswegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2
Bouwregels
8.2.1
Hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
hoofdgebouw
aanbouw en
uitbouw,
bijgebouw en
overkapping
bouwwerk,
geen
gebouw
zijnde
wijziging
sbevoegd
heid op
grond
van 8.6.1
1. ter plaatse van het bouwvlak
ja
ja
ja
nee
2. buiten het bouwvlak
nee
nee
ja
nee
a. op deze gronden mag worden
gebouwd:
b. het aantal bedraagt niet meer dan:
1. woningen per aanduiding
zie aanduiding
'maximum aantal
wooneenheden'
ja
c. als woningtype is toegestaan:
1. ter plaatse van de aanduiding
'vrijstaand':
ja
1a. vrijstaand
ja
1b. twee-aaneen
nee
1c. aaneengebouwd
nee
1d. gestapeld
nee
2. ter plaatse van de aanduiding
'twee-aaneen':
2a. vrijstaand
nee
2b. twee-aaneen
ja
2c. aaneengebouwd
nee
2d. gestapeld
nee
d. de inhoud van een hoofdgebouw
bedraagt niet meer dan:
vrijstaand
1.500 m³ exclusief
kelder
nee
21
twee-aaneen
265 m3 exclusief
kelder en
aanbouw
nee
e. de afstand van het hoofdgebouw
bedraagt niet meer dan:
1a. van de voorgevel van een
4m
vrijstaande woning tot de gevellijn. De
voorgevel van de woning dient gericht te
zijn op de gevellijn
1b. van de voorgevel van een
twee-aaneengebouwde woning tot de
gevellijn. De voorgevel van de woning
dient in de gevellijn te zijn gebouwd
nee
0m
f. de afstand van het hoofdgebouw
bedraagt niet minder dan:
1a. vrijstaand tot zijdelingse
perceelsgrens
3m
nee
1b. vrijstaand tot achterste
perceelsgrens
5m
nee
1c. twee-aaneengebouwd tot één de
zijdelingse perceelsgrens
3m
nee
1d. twee-aaneengebouwd tot achterste
perceelsgrens
5m
nee
g. de hoogte bedraagt niet meer dan:
1. goothoogte
zie aanduiding
'maximum
bouwhoogte (m)'
ter plaatse van
de aanduiding
'twee-aaneen'
4,5 m
ter plaatse van
de aanduiding
'vrijstaand' 3 m
nee
2. bouwhoogte
zie aanduiding
'maximum
bouwhoogte (m)'
ter plaatse van
de aanduiding
'twee-aaneen'
4,5 m
ter plaatse van
de aanduiding
'vrijstaand' 6 m
nee
3. bouwhoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde:
3a. lichtmasten en overige masten
10 m
nee
3b. muren en terreinafscheidingen
achter de voorgevel van hoofdgebouwen
2m
nee
3c. muren en terreinafscheidingen voor
de voorgevel
1m
nee
3d. vrijstaande antennes
15 m
nee
3e. pergola's
2,75 m
nee
3f. speelvoorzieningen
3m
nee
22
3g. overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde
1m
nee
h. de oppervlakte bedraagt niet meer
dan:
1. perceel kleiner dan 800 m²
50 % en ten
hoogste
50 m², met dien
verstande dat
de oppervlakte
ter plaatse van
de aanduiding
'twee-aaneen'
per
bouwperceel
niet meer mag
bedragen dan
60 m²
2. perceel tussen 801 m² en 1.600 m²
60 m²
3. perceel tussen 1.601 m² en 4.000 m²
75 m²
8.2.2
Dakkapel
Per woning is één dakkapel aan de voorzijde toegestaan, hiervoor gelden de volgende regels:
a. voorzien van een plat dak;
b. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,8 m;
c. onderzijde meer dan 1,0 m en minder dan 1,4 m boven de dakvoet;
d. bovenzijde meer dan 1,8 m onder de daknok;
e. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak van de woning;
f. totale breedte van de dakkapel niet groter dan 3,4 m.
8.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de bebouwing overeenkomstig het
beeldkwaliteitsplan zoals is opgenomen in bijlage 2 van deze regels, ten behoeve van een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
8.4
Specifieke gebruiksregels
8.4.1
Bewoning bijgebouw
Zelfstandige bewoning van een bijgebouw is niet toegestaan.
8.4.2 Uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen, dienstverlening en kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten
Uitoefening van aan-huis-gebonden beroep, dienstverlening en kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten is uitsluitend toegestaan in een woning, met inachtneming van de volgende regels:
a. er is één activiteit per woning toegestaan;
b. de activiteit is in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt aan de woning en de
woonomgeving;
c. de activiteit naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, dus niet meer dan 40% van de
vloeroppervlakte van het gebouw en totaal niet meer dan 80 m2 in beslag neemt;
23
d. de activiteit wordt hoofdzakelijk verricht door de bewoner, mogelijk ondersteund door ten hoogste
1 medewerker;
e. er is geen sprake van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met
eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
f. er is of kan voldoende worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
g. er vindt geen detailhandel plaats, anders dan ten behoeve van ter plaatse vervaardigde of
gebruikte goederen;
h. op geen andere wijze wordt hinder of overlast veroorzaakt;
i. door de aard van de werkzaamheden of de persoonlijke omstandigheden van de bewoner(s) de
activiteit niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden
uitgeoefend;
j. de activiteiten zijn niet toegestaan in een bijgebouw.
8.4.3
Huisvesting voor mantelzorg
Huisvesting voor mantelzorg is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
a. mantelzorg is binnen de bestemming zonder meer toegestaan;
b. huisvesting voor mantelzorg is toegestaan in de vorm van een extra huishouden op hetzelfde
perceel; dit wordt niet aangemerkt als woning of als zelfstandige bewoning;
c. de oppervlakte voor huisvesting van mantelzorg bedraagt ten hoogste 30 m² en wordt
meegerekend in de maximale oppervlakte als bedoeld in lid 8.4.2, met dien verstande dat in
plaats van het daar genoemde percentage van 40%, voor huisvesting voor mantelzorg 50%
bedraagt;
d. mantelzorg is toegestaan indien sprake is van medische noodzaak, onderschreven door een
zorgdeskundige en uitsluitend gedurende de periode dat mantelzorg noodzakelijk is;
e. huisvesting voor mantelzorg is zowel in het hoofdgebouw als in bijbehorende bouwwerken
toegestaan.
8.4.4
Logies en ontbijt
Verstrekking van logies en ontbijt is uitsluitend toegestaan in een woning, met inachtneming van de
volgende regels:
a. de activiteit is in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt aan de woning en de
woonomgeving;
b. per woning zijn ten hoogste twee eenheden/kamers voor ieder ten hoogste twee personen
toegestaan;
c. er is geen sprake van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met
eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige andere functies/activiteiten;
d. er is of kan voldoende worden voorzien in parkeergelegenheid voor bezoekers;
e. op geen andere wijze wordt hinder of overlast veroorzaakt of ondervonden;
f. een tweede huishouden of huisvesting van arbeidsmigranten zijn als vorm van logies en ontbijt
niet toegestaan;
g. de activiteiten zijn niet toegestaan in een bijgebouw.
8.4.5 Voorwaardelijke verplichting
a. In het kader van de waterhuishouding is het gebruik van het kadastrale perceel conform het
bepaalde in lid 8.1 is alleen dan planologisch toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding
'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting' op de erfafscheiding, een
erfafscheiding in de vorm van een beukenhaag is aangebracht en in stand wordt gehouden.
b. Op de gronden die grenzen aan het openbaar gebied anders dan ter plaatse van de aanduiding
'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting', dient een hekwerk met hedra of een
andere erfafscheiding in de vorm van een groenvoorziening te worden aangebracht en in stand te
worden gehouden. Het gebruik van het kadastrale perceel conform het bepaalde in lid 8.1 is
alleen dan planologisch toegestaan indien hieraan is voldaan.
c. Het gebruik van het kadastrale perceel conform het bepaalde in lid 8.1 is alleen dan planologisch
toegestaan indien voldoende waterberging wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
24
8.5
Afwijken van de gebruiksregels
8.5.1 Uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen, dienstverlening en kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten in een bijgebouw
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.4.2 onder j
voor het toestaan van activiteiten in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. voldaan wordt aan het bepaalde in lid 8.4.2 onder a tot en met i;
b. verzekerd wordt dat geen verzelfstandiging van de activiteit plaatsvindt;
c. onder het bepaalde als bedoeld onder b wordt aangemerkt een bijgebouw op een afstand van ten
minste 3 meter van de bestemming Verkeer of een gesloten privaatrechtelijke overeenkomst,
waarin is overeengekomen dat geen zelfstandige activiteit gaat plaatsvinden.
8.5.2
Logies en ontbijt in een bijgebouw
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.4.4 onder g
voor het toestaan van activiteiten in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. voldaan wordt aan het bepaalde in lid 8.4.4 onder a tot en met f;
b. de logieseenheden voldoen tevens aan het bouwbesluit inzake logiesfunctie;
c. afwijking mag worden verleend voor bijbehorende voorzieningen voor verblijf, zoals sanitaire
voorzieningen;
d. verzekerd wordt dat geen verzelfstandiging van de activiteit plaatsvindt;
e. onder het bepaalde als bedoeld onder b wordt aangemerkt een bijgebouw op een afstand van ten
minste 3 meter van de bestemming Verkeer of een gesloten privaatrechtelijke overeenkomst
waarin is overeengekomen dat geen zelfstandige activiteit of logies voor arbeidsmigranten gaat
plaatsvinden.
8.6
Wijzigingsbevoegdheid
8.6.1
Woningaantal en woningtype
Burgemeester en wethouders kunnen het aantal woningen of woningtype wijzigen, waarbij de
wijziging wordt getoetst aan de volgende voorwaarden en hieraan wordt voldaan:
a. nieuwe woningen passen in het bestaande bebouwingspatroon en mogen de aanwezige
samenhang niet verstoren; hieronder wordt in ieder geval verstaan:
1. de hoogte van de bebouwing sluit aan op de hoogte van de bestaande bebouwing op
aangrenzende percelen;
2. het woningtype dient twee-aaneen te zijn;
b. van het bepaalde onder a sub 1 mag worden afgeweken indien:
1. deze afwijking het ruimtelijk beeld niet overmatig en negatief beïnvloedt;
2. sprake is van markering van een ruimtelijke situatie, zoals een hoeksituatie;
3. voor zover een wijzigingsplan in stedenbouwkundig opzicht mogelijk is waarin de hoogte van
nieuwe woningen aansluiten op de omgeving als bedoeld onder a, en er geen andere
noodzaak voor afwijking hiervan is dan een financieel-economische omstandigheid, kan van
dit sublid geen gebruik worden gemaakt.
25
wijzigen
aantal
woningen
wijzigen
woning
type
1a. een voldoende stedenbouwkundige inpassing (zie onder a en b)
ja
ja
1b. voldoende ontsluitingsmogelijkheden
ja
ja
1c. voldoende parkeermogelijkheden
ja
ja
2a. past in het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid
ja
ja
2b. het beleid inzake water
ja
nee
2c. geen onevenredige gevolgen voor archeologische waarden
ja
nee
2d. geen onevenredige aantasting van de ecologische verbindingszone en
beekherstel zoals bedoeld in artikel 12.3
ja
ja
c. de wijziging wordt voorts getoetst aan de volgende voorwaarden en moet
hier aan voldoen:
1. ruimtelijke aspecten:
2. planologische aspecten:
26
Artikel 9
9.1
Waarde - Archeologie 4
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de
archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige
aan deze gronden toegekende bestemmingen.
9.2
Bouwregels
9.2.1
Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor
bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 centimeter, een rapport te
overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen
worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
9.2.2
Voorwaarden
Indien uit het in lid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door
het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan
het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de
omgevingsvergunning voor het bouwen:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in
de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten
begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet
aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.2.3
Bouwverbod
Indien uit het in lid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door
het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het
mogelijk is om deze door de in lid 9.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de
vergunning geweigerd.
9.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
9.3.1
Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde-Archeologie 4 zonder of in afwijking
van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van
werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt;
b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden
en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 1000 m²
of meer bedraagt;
27
c.
d.
e.
f.
g.
h.
i.
j.
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de
oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt;
het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en
de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer
bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt;
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos
zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op
een grotere diepte dan 50 centimeter;
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de
oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50
centimeter;
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt en
de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter;
het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt en de bodem
verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter;
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 centimeter, waartoe ook wordt
gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks
indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt.
9.3.2
Uitzonderingen
Het in 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke
a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden
uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
9.3.3
Toelaatbaarheid
a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 9.3.1 genoemde werken
en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en
werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
b. Voor zover de in lid 9.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte
gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van
archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van
de volgende voorschriften wordt verbonden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in
de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op
het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag
bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin
de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het
oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
28
9.4
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
a. Het is verboden voor de aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een vergunning voor
het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter
is dan 1000 m² en de diepte meer dan 50 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld;
b. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop
wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden
aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang
van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de
omgevingsvergunning.
d. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting
van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
9.5
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke
ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a. De bestemming "Waarde Archeologie 4" geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis
van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische
waarden (meer) aanwezig zijn; of
b. Aan gronden de bestemming "Waarde Archeologie" toe te kennen, indien uit archeologisch
onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige
archeologische waarden, aanpassing behoeft.
29
30
Hoofdstuk 3
Artikel 10
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering
is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
31
Artikel 11
11.1
Algemene bouwregels
Afwijking bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen,
aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons,
entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m
bedraagt.
11.2
Ondergronds bouwen
11.2.1 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, mits hiervoor in hoofdstuk 2 geen specifieke
regels voor zijn opgenomen, de volgende regels:
a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane
oppervlak boven het peil;
c. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken wordt bij de in hoofdstuk 2 opgenomen
oppervlaktematen meegeteld voor zover niet op dezelfde plaats boven peil een gebouw aanwezig
is;
d. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder
peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal
6 meter onder peil gebouwd mag worden.
11.2.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 11.2.1 onder d omgevingsvergunning
verlenen voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van
maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:
a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
11.2.3 Bouwen van zwembaden
Op een perceel is ten hoogste 1 niet-overdekt zwembad toegestaan, met inachtneming van de
volgende regels:
a. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel van een hoofdgebouw of het
verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van de zijdelingse en van de
achterste perceelsgrens;
b. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
c. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 100 m² bedragen;
d. de diepte van het zwembad bedraagt maximaal 3 meter onder peil.
32
Artikel 12
12.1
Algemene aanduidingsregels
Waardevolle boom
12.1.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom' zijn, behalve voor de
daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van
beeldbepalende waarden van bomen.
12.1.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen mag op de in 12.1.1 bedoelde gronden niet
worden gebouwd.
12.1.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken,
geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden uit te voeren op of in de gronden als bedoeld in 12.1.1:
a. het rooien of vellen van bomen;
b. het aanbrengen van verhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding
meer bedraagt dan 10 m²;
c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de
grond;
d. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld,
waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van drainage en
ontginnen;
e. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of drainageleidingen
en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
g. het ophogen van gronden ter plaatse van gronden.
12.1.4 Uitzondering
Het in 12.1.3 opgenomen verbod geldt niet voor:
a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming van die gronden gerichte
normale onderhoud en beheer, dan wel die welke voortvloeien uit het normale gebruik
overeenkomstig de bestemming;
b. werken en werkzaamheden, die op tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering
zijn;
c. werken en werkzaamheden, die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende
vergunning.
12.1.5 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden als bedoeld in 12.1.3 zijn slechts toelaatbaar indien:
a. de levensverwachting van de betreffende boom door ziekte of ouderdom minder dan 10 jaar
bedraagt, of;
b. bescherming van de boom niet langer noodzakelijk is, omdat de boom wordt verplaatst, of;
c. zwaarwegende maatschappelijke belangen, zoals herinrichting van de directe omgeving van de
boom ten behoeve van de ecologische waarden, dit vergen.
33
12.2
Afwatering en leidingen
12.2.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'afwatering en leidingen' zijn, behalve voor de daar
voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen van de afwatering van het
plangebied en de bestaande leidingen.
12.2.2 Bouwregels
Op de in 12.2.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd.
12.2.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
12.2.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de doeleinden als bedoeld in 12.2.1, indien
geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de afwatering in het gebied en de
bestaande leidingen.
12.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
Op de gronden als bedoeld als bedoeld in 12.2.1 is het verboden om zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van
werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het anderszins indringen van voorwerpen;
d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
e. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
f. het vellen of rooien van houtgewas.
12.2.5 Uitzondering
Het in 12.2.4 opgenomen verbod geldt niet voor:
a. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis dan wel die behoren tot het op de
bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer;
b. werken en werkzaamheden, die op tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering
zijn;
c. werken en werkzaamheden, die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende
vergunning.
12.2.6 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden als bedoeld in 12.2.4 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken
of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen
onevenredige aantasting van de afwatering en de bestaande leidingen ontstaat of kan ontstaan.
34
12.2.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door het verwijderen of wijzigen van
de aanduiding 'afwatering en leidingen'. De aanduiding kan gewijzigd worden, zodat uitsluitend de
aanduiding 'afwatering' wordt gehandhaafd of zodat uitsluitend de aanduiding 'leidingen' wordt
gehandhaafd. De aanduiding kan verwijderd worden. Om de aanduiding te wijzigen of te verwijderen
dient aangetoond te worden dat de afwatering is geborgd en/of de leidingen niet meer aanwezig zijn.
12.3
Ecologische verbindingszone en beekherstel
12.3.1 Aanduidingsomschrijving
a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' zijn,
behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een zoekgebied voor
een ecologische verbindingszone;
b. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beekherstel' zijn, behalve voor de daar
voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het herstel van natuur- en landschapswaarden
en de natuurlijke waterloop van de beek;
12.3.2 Bouwregels
Op de in 12.3.1 bedoelde gronden zijn geen bouwwerken toegestaan.
12.3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan overeenkomstig en ten behoeve van het bepaalde in lid 4.3 bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.3.2 en 4.2 voor het bouwen van
aanbouwen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. de aanbouw aan het hoofdgebouw mag maximaal 2,5 meter buiten het bouwvlak van de
bestemming Wonen - Woningen 1 of Wonen - Woningen 2 worden gebouwd;
b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan:
1. 4 m;
2. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het
hoofdgebouw;
c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden zoals genoemd in lid 12.3;
d. alvorens over het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag
hieromtrent schriftelijk advies in van de waterbeheerder.
12.3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Wonen zonder of in afwijking van een
schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken
of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit
te voeren:
a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m² ter
plaatse van de gronden met de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone';
b. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen op de gronden met de aanduiding 'overige zone – beekherstel';
c. het ophogen dan wel verlagen van gronden ter plaatse van gronden met de aanduiding 'overige
zone – beekherstel'.
35
12.3.5 Uitzondering
Het verbod van lid 12.3.4 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
12.3.6 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 12.3.4 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor:
a. de geschiktheid van gronden met de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone'
voor het verwezenlijken van een ecologische verbindingszone niet onevenredig wordt geschaad;
b. de mogelijkheden voor beekherstel op de gronden met de aanduiding 'overige zone –
beekherstel' niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
c. alvorens over het verlenen van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of
werkzaamheden te beslissen wint het bevoegd gezag hieromtrent schriftelijk advies in van de
waterbeheerder.
36
Artikel 13
13.1
Algemene afwijkingsregels
Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is
voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in
verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m
bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en
bouwwerken.
37
Artikel 14
14.1
Algemene wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve
van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch
betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in
verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3
m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
38
Artikel 15
15.1
Overige regels
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de
bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
a. de ruimte tussen bouwwerken;
b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
39
40
Hoofdstuk 4
Artikel 16
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
16.1
Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in
uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het
bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd,
mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee
jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor
het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2
Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a
te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het
plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna
te hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat
plan.
16.3
Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende
aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan
kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
41
Artikel 17
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Park Heerengoed'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 03 juli 2014.
42
De voorzitter,
De griffier,
……….
………
Bijlagen regels
Bijlage 1
Staat van activiteiten
Staat van Activiteiten
Aan-huis-gebonden beroep
• advocaat
• accountant
• administratieconsulent
• alternatieve genezer
• belastingconsulent
• bouwkundig architect
• dierenarts
• fysiotherapeut
• gerechtsdeurwaarder
• huidtherapeut
• huisarts
• interieurarchitect
• juridisch adviseur
• kunstenaar
• leraar
• logopedist
• medisch specialist
• notaris
• oefentherapeut
• cesar/mensendieck
• organisatieadviseur
• orthopedagoog
• psycholoog
• raadgevend adviseur
• redacteur
• registeraccountant
• stedenbouwkundige
• tandarts
• tandarts-specialist
• tolkvertaler (al dan niet beëdigd)
• tuin- en landschapsarchitect
• verloskundige
• met de vorenstaande activiteiten vergelijkbare activiteiten
Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis
• bloemschikker
• computerservice (o.a. systeembouw/-analyse)
• decorateur
• fietsenreparateur
• fotograaf
• glazenwasser
• goud- en zilversmid
• hoedenmaker
• instrumentenmaker
• kaarsenmaker
• kledingatelier
• klompenmaker
• koeriersdienst
• loodgieter
• lijstenmaker
• meubelmaker
• muziekinstrumentenmaker
• pottenbakker
• prothesemaker
• reparatie kleine consumentenartikelen (antiek, tv's, radio's, horloges etc.)
• traiteur
• tv/radio reparateur
• zadelmaker
• met de vorenstaande activiteiten vergelijkbare activiteiten
Dienstverlening
• autorijschool
• bankfiliaal
• fitness-studio
• hondentrimmer
• internethandel
• kapsalon
• makelaarskantoor
• nagelstudio
• pedicure
• reclamebureau (kleinschalig)
• reisbureau
• reisorganisatie (kleinschalig)
• schoonheidsspecialist
• uitzendbureau
• wasserette
• met de vorenstaande activiteiten vergelijkbare activiteiten
Bijlage 2
Beeldkwaliteitplan
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Oldenzaal
www.BRO.nl