Download Kuijs Godsdienst 27.1 - Skript Historisch Tijdschrift

Artikel: ‘Er zal geen heerschende godsdienst meer zijn’. De fundamenten van de scheiding
tussen kerk en staat in Nederland
Auteur: Joes Kuijs
Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 27.1, 27-32.
© 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam
ISSN 0165-7518
Abstract: Not available.
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van
de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar
verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele
historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder
publiek te presenteren.
Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het
machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de
redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar
bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam •
www.skript-ht.nl • [email protected]
Joes Kuijs
'Er zal geen heerschende
Godsdienst meer zijn'
De fundamenten van de scheiding tussen lierK en staat
in Nederland
Op dinsdag 1 maart 1796, in het tweedejaar der Bataafse vrijheid, werd
de eerste échte Nederlandse volksvertegenwoordiging. De Nationale
Vergadering (NV), plechtig geopend. Alle aanwezigen waren euforisch
gestemd. Zij dichtten - geheel in de lijn van het verlichtingsdenken aan deze gebeurtenis het begin toe van een tijd waarin de samenleving
'maakbaarder' zou zijn dan ooit tevoren:
(...) Voor het eerst zal hel gordijn van geheimzinnige beraadslaging, door bijna geheel Nederland nog nooit opgeheven, thans
weggeschoven worden. De gedachten van de beste Vaderlanders
zullen openlijk bekend worden. (...)'^
Het verslag van de vergaderingen kon door het Nederlandse volk
worden geraadpleegd in het wekelijks verschijnende Dagverhaal der
Handelingen van de Nationale Vergadering Representeerende het Volk
van Nederland, kort genoemd het Dagverhaal. Door verschillende
historici is benadrukt hoe belangrijk het Dagverhaal was voor het toenmalige politieke en maatschappelijke denken.2 Opmerkelijk genoeg is
het tot op de dag van vandaag echter een relatief weinig bestudeerde
bron gebleven.
Het is echter niet alleen historisch gezien belangrijk om deze bron
nauwgezet te bestuderen. Het Dagverhaal kan namelijk eveneens een
leermeester zijn voor het heden. Het is immers de tweede helft van de
achttiende eeuw die als beginperiode wordt beschouwd van de moderne
tijd en de moderne politiek.^ Grondbegrippen uit onze moderne democratie als de (één- en ondeelbaarheid van de) 'natie', de (taak van de)
'burger' als goede 'vaderlander' en de 'scheiding van kerk en staat'
kregen in deze periode hun fundamentele betekenis. Ondanks de vele
niet te ontkennen verschillen, kan bij discussie of onbegrip in onze tijd
worden teruggegrepen naar de wijze waarop dergelijke fundamenten
zijn gevormd. In dit essay wordt de in de NV gevoerde discussie, voorafgaande aan de afkondiging van de scheiding tussen kerk en staat,
geanalyseerd. Daarnaast zal worden getracht meer inzicht te geven in de
rol van de geschiedenis als leermeester en de problematiek van de
verschillende historische context.
27
Context
De recente politieke en sociale ontwikkelingen tonen dat de discussie
over de scheiding van kerk en staat nog steeds relevant is. Zij komt
terug in vele debatten over actuele kwesties zoals de overheidsfinanciering van het bijzonder onderwijs en het opnemen van de
christelijke beginselen in de Europese grondwet. Het laatste woord zal
er waarschijnlijk nooit over gesproken zijn. De scheiding van kerk en
staat is, zo toont de geschiedenis vanaf de officiële proclamatie ervan op
3 augustus 1796, ook nooit absoluut geweest en immer zoekende naar
een evenwicht."* Recent onderzoek toont bovendien aan dat de zogenaamde 'secularisatiethese' - waarin grofweg wordt gesteld dat de rol
van religie in de samenleving in een regressieve lijn afneemt en uiteindelijk verdwijnt - niet opgaat als bijvoorbeeld naar de relatie tussen
godsdienst en de 'moderne tijd' wordt gekeken. Het blijkt steeds de
christelijke godsdienst te zijn geweest die als katalysator fungeerde
achter maatschappelijke en culturele veranderingen.5
De harmonieuze relatie tussen 'openbaring' en 'rede' wordt als kenmerkend voor de christelijke godsdienst in de achttiende eeuw genoemd.^
In de achttiende eeuw maakte godsdienst een wezenlijk deel uit van het
bestaan en daarom kan dit het beste worden uitgelegd vanuit het
perspectief van de gelovige mens. Soms toont God de mens dat hij de
verkeerde weg is ingeslagen. De mens kan daarnaar luisteren en wetende dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn - bewust een leven
leiden waarin een dergelijke 'openbaring' hand in hand met de 'rede'
leeft. Voor de achttiende-eeuwse Nederlander betekende het verlichte
credo 'durf te weten' dus 'durf te weten omwille van Gods eer'.
Godsdienst werd als onmisbaar beschouwd voor de deugd en voor de
natie. De mens moest vroom zijn en een deugdzaam leven leiden. Alleen
op die manier werd de natie het beste gediend. De overheid had als taak
dit godsdienstige gevoel te stimuleren. Zo waren godsdienst en staat in
de Bataafse Republiek onlosmakelijk met elkaar verbonden. Nu was de
gereformeerde godsdienst tot 1795 de heersende staatsgodsdienst.
Andere religieuze overtuigingen werden wel getolereerd, maar werden
niet door de staat bekostigd, noch mochten leden van deze 'gezindten'
overheidsfuncties bekleden. Na de proclamatie van de nieuwe
beginselen 'vrijheid, gelijkheid en broederschap', alsmede de 'rechten
van de mens en burger' (hierna te noemen de 'nieuwe beginselen'), werd
met een euforisch gevoel een einde gemaakt aan deze staat van ongelijkheid. In de praktijk bleef de bestaande situatie echter gehandhaafd,
temeer daar de voorlopige grondwet, het 'Reglement', niets had bepaald
over de scheiding tussen kerk en staat. Toen het onderwerp eenmaal in
de NV naar voren werd gebracht betraden de leden dan ook een
onontgonnen gebied.
27.1
Discussies
Bij de eerste zittingen van de NV stond de nieuwe vorm van politiek nog
in de kinderschoenen. Er was weliswaar sprake van enige partijvorming,
maar individuele leden verkozen veelal hun eigen, unieke positie in het
debat. L. de Gou, dé specialist op het gebied van de NV, verwoordde dit
in 1983 als volgt:
Dit (...) had tot gevolg dat niet slechts een of twee woordvoerders
per fractie over het aan de orde gestelde onderwerp het woord
voerden, doch verschillende en soms zelfs velen, waardoor
herhaaldelijk de scheidslijnen vertroebelden, vaak vele van
elkander afwijkende conclusies naar voren kwamen en het de
president daardoor uitermate bemoeilijkte om de juiste
eindconclusie voor de stemming te kunnen formuleren. 7
Bij een analyse van de discussies over de scheiding tussen kerk en staat,
blijkt de Gou's omschrijving ook van toepassing te zijn. Toch is het
mogelijk om drie door alle leden van de NV gedeelde standpunten aan
te wijzen. Als eerste kan de hiervoor al genoemde overtuiging dat godsdienst voor de deugd onmisbaar was, worden genoemd. Ten tweede dat
de kerk van de staat gescheiden moest zijn en tenslotte dat er geen heersende kerk kon en mocht zijn. De reden waarom er dan toch zo heftig
werd gediscussieerd had hoofdzakelijk te maken met twee gevolgen van
de mogelijke scheiding tussen kerk en staat. Het betrof als eerste het
vraagstuk of de godsdienstleraren wel of niet door de staat betaald
moesten worden. Het tweede vraagstuk, of bepalingen hierover in geheel
Nederland gelijk moesten worden geregeld, hing hier mee samen. Deze
twee zaken hielden weer verband met twee grotere kwesties, die in de
NV centraal stonden: de staatsschuld en het vraagstuk van de éénheid en
ondeelbaarheid van de Republiek. De discussies over kerk en staat zijn
onder te verdelen in drie fases.
Ten eerste de fase waarin er om de hete brei werd heen gedraaid. De leden van de NV leken op dit moment nog voorzichtig de grenzen van het
toelaatbare te zoeken. Zo werd er uitvoerig over het wel of niet bestaan
van een eed, openingsgebed of nationaal biduur gedebatteerd. Vanwege
het bestaan van zoveel verschillende geloofsovertuigingen in één
ruimte, zochten de leden naar het juiste evenwicht voor de betekenis die
de NV aan godsdienst moest geven. Opvallend genoeg werden, ondanks
de verscheidenheid aan meningen en standpunten, toch steeds twee
argumenten door iedereen gebruikt; de onmisbaarheid van godsdienst
voor de deugd en de gehoorzaamheid aan de 'nieuwe beginselen'. De beschrijving van de discussies in de NV wordt gaandeweg interessanter. De
reden hiervoor is dat er steeds meer openheid en vurigheid in de
pleidooien kwam te zitten. De leden leken door te krijgen dat ze niet tot
29
de kern van de zaak kwamen. Feit was echter wel dat er in de praktijk
nog geen werkelijke gelijkheid onder de gezindten bestond. Of, zoals
het lid van de NV, Guljé, de overgang naar de volgende fase illustreert:
de staat is toch niet met godsdienst gehuwd als het
'Mohammedaanse huwelijk van hel oude bestuur, daar de ene
Sultane, en de andere maar bijvrouwen waren, daar de hatelijke
jaloezie van de eerste de laatsten onophoudelijk tot vervolging en
verdrukking verstielten'. ^
De tweede fase werd ingeluid door een intelligente zet waarmee de kern
van het probleem dichter werd benaderd. In de NV werd gedebatteerd
over de wenselijkheid van verplichte burgerbewapening. Op slimme
wijze werd hierbij op 23 mei door de katholiek Ploos van Amstel verwezen naar de kwestie 'scheiding kerk en staat'. Burgerbewapening, zo
luidde zijn stelling, was alleen mogelijk als er algehele gelijkheid
heerste. Waar zou het achtergestelde deel van de bevolking anders voor
vechten? Aangezien de positie van de 'heersende kerk' formeel nog
steeds intact was, moest hier eerst wat aan gedaan worden. De knelpunten bleken voornamelijk de betaling van de godsdienstleraren en de
eenduidigheid waarmee de te nemen maatregelen in de gewesten uitgeoefend mochten worden. Wat wederom opvalt is dat de prachtige verhalen over het belang van de godsdienst voor de deugd, evenals de getuigenissen van trouw aan de 'nieuwe beginselen', in heftigheid en frequentie
toenemen. Wederom werd dit voor alle verschillende standpunten als
rechtvaardiging gebruikt.
In 'fase drie' overheerste dan ook de gedachte dat iedereen het in
essentie eens was en dat de discussies nu maar tot een einde gebracht
moesten worden. Tot het einde toe werden dezelfde argumenten gebruikt om tegenovergestelde standpunten te verdedigen. Zo werd in de
discussie of er wel of niet haast moest worden gemaakt met het opheffen
van de staatsfinanciering van de gereformeerde kerk, het 'volk' door
zowel de voor- als tegenstanders als argument ingezet. Voorstanders
stelden dat de twijfelachtige burger gerustgesteld moest worden. Tegenstanders wezen daarentegen op het gevaar van een volksoproer. Na een
aantal 'buitengewone zittingen' werd op 5 augustus 1796 dan uiteindelijk de scheiding van kerk en staat gedecreteerd."^ Over de betaling van
de godsdienstleraren door de staat en de precieze invulling daarvan
werd echter nog een commissie benoemd. De leden van de NV hoopten
dat de ophanden zijnde constitutie alles definitief zou maken. Dit gebeurde echter niet; de eerste constitutie van november 1797 werd door
het volk afgewezen en de daaropvolgende staatsgreep in januari 1798
droeg een dermate ondemocratisch karakter, dat daarmee geen serieus
vergelijk kan worden gemaakt. De basis van de scheiding van kerk en
staat in Nederland was met deze discussies echter voorgoed gelegd.
27.1
Conclusie
Uit de discussies in de NV over de scheiding tussen kerk en staat
kunnen twee belangrijke lessen worden geleerd. Ten eerste dat de
scheiding tussen kerk en staat een gevolg is geweest van het beginsel
'gelijkheid' en niet van één of andere seculariseringtendens. De tweede
belangrijke les volgt hieruit; namelijk dat de scheiding van kerk en staat
nooit en te nimmer in absolute zin kan worden toegepast. Het is, net
zoals het in 1796 niet mogelijk werd geacht direct het einde van de
bevoorrechte positie van gereformeerde kerk in praktijk te brengen,
onzinnig om de godsdienst geen enkele functie meer toe te kennen
binnen de samenleving. De Nederlandse staat heeft hier dan ook een
verantwoordelijkheid. De kernvraag moet niet zijn of er dan wel een
'neutrale', dan wel een 'multiculturele' staat nodig is '". Nee, de vraag
moet zijn welke nieuwe balans de kerk en de staat kiezen. Vooral nu er
een aanzienlijke nieuwe religieuze groep in de Nederlandse samenleving
is bijgekomen. Het is net als in 1796 belangrijk (en typisch Nederlands
bovendien) te beseffen, dat iedere extreme maatregel moet worden
vermeden. Alleen dan kan godsdienst een belangrijke rol vervullen in de
door de staat beoogde maakbare samenleving.
Noten
1 Dagverhaal der handelingen van de Nationale Vergadering representeerende het volk van Nederland. Deell
1, 1 maart 1796, openingsrede van voorzitter Pieter Pauius.
2 L. de Gou, Het ontwerp van constitutie van 1797. De behandeling van het plan van constitutie in de
Nationale Vergadering (Den Haag 1983) 46. ; N.C.F van Sas, 'De vaderlandse imperartief. Begripsverandering
en politieke conjunctuur, 1763-1813' in: N.C.F van Sas (red.), De metamorfose van Nederland. Van oude orde
naar moderniteit, 1750-1900 (Amsterdam 2004) 288.
3 Zie: W.R.E Velema, 'Nederlandse begripsgeschiedenis', : Van Sas, 'Het begrip vaderland', in: 'v'an Sas (red.)
Vaderland. Een geschiedenis vanaf de vijftiende eeuw tot 1940 ( Amsterdam 1999), 1-33.
4 J.D. de Bruijn, Th. Clemens (red.). Geen heersende kerk, geen heersende staat De verhouding tussen kerk
en staat 1796-1996 (Leiden 1996)
5 P. Van Rooden, 'Godsdienst en nationalisme in de achttiende eeuw: het voorbeeld van de Republiek' in:
Vaderland. Een geschiedenis van de vijftiende eeuw tot 1940 (Amsterdam 1999) 201-237.
6 Zie bijvoorbeeld: W.W. Mijnhardt en J. Kloek, Nederlandse cultuur in Europese context. 1800. Blauwdrukken
vooreen samenleving (Den Haag 2001) 199-219.
7 De Gou, Het ontwerp, 3 1 .
31
8 Dagverhaal, 20 april, redevoering Guijé.
9 Zie voor inhoud decreet: G.W. Bannier, Grondwetten van Nederland. Teksten der achtereenvolgende
staatsregelingen en grondwetten sedert 1795, met verschillende andere staatsstukken, historische
toelichtingen en enige tabellen (Zwolle 1936)
10 Zie bijvoorbeeld: Paul Cliteur, De neutrale staat, het bijzonder ondenvijs en de multiculturele samenleving
(Leiden 2004)
27.1