Klein lexicon van de barok

Klein lexicon van de barok (volgens Rochester) [in aanbouw / in aangroei] Pol Dehert, Karel Vanhaesebrouck en Kurt Vanhoutte Allegorie – figuratieve representatie van de werkelijkheid die dient te worden ontraadseld en geduid omdat ze aan de letterlijke betekenis (een schedel) een algemenere, meestal morele (memento mori) toevoegt. Die moet het wereldse lijden van binnenuit verlichten en op een hoger plan tillen. Zo beschouwd geeft het allegorische vaak uitdrukking aan de spanningsverhouding tussen het aardse leven en de transcendentie. In de seculiere moderniteit herleeft de allegorie niet toevallig als embleem van de kennistheoretische crisis, het onvermogen de wereld tot een enkelvoudig perspectief terug te brengen. De postmoderne esthetica vindt er aldus kenmerken in terug van de avant-­‐garde, zoals fragment, montage en meerduidigheid. [Vanhoutte] Bloed – substantie die rijkelijk vloeit in het door politiek-­‐theologische conflicten verscheurde tijdsgewricht. Tegelijk was bloed een dogma in de strijd tussen concilievaders en protestanten omtrent de transsubstantiateleer, de aanwezigheid van Christus in de wijn van het laatste avondmaal. Kerk en staat slaan alom diepe wonden. De soeverein, in de lezing van Walter Benjamin hoofdpersonage van het barokke treurspel, is hetzij tiran hetzij martelaar; in beide gevallen is hij medium van excessief geweld. Een vergelijkbare zin voor wreedheid kenmerkt Caravaggio, die zijn eigen naam schrijft in het bloed dat uit de hals gutst van Johannes De Doper in het gelijknamige schilderij. [Vanhoutte] Burlesk Het woord burlesk is afgeleid van ‘bourla’ (boertig) of van ‘burra’ (schamel kledingstuk). Het meervoud van ‘burra’, ‘burrae’, stond dan weer voor onbenulligheid, nonsens. Het burleske register maakt alles letterlijk laag bij de grond, het haalt alles naar beneden. Vaak gebeurt dat via omkeringen – goden worden mensen – waardoor het heilige ontheiligd wordt. Het burleske trivialiseert, banaliseert, zoals bijvoorbeeld in de manier waarop de operettes van Offenbach (La belle Hélène) de mythologie benaderen. Het is tegelijk een striemende kritiek op de valse ernst, op de pedante zwaarwichtige kennis van een elite. Die kritiek krijgt vorm doorheen een ingenieus spel met identiteiten, een spel waarin van geslacht gewisseld wordt, met maskers gespeeld wordt, enz. Precies dat spel speelt ‘Rochester’ voortdurend in zijn love lyrics en misschien nog het duidelijkst in ‘The imperfect enjoyment’, een gedicht waarin de man vervrouwelijkt en de vrouw als het ware in de huid van de man gaat kruipen. Voortdurend hanteert Rochester, als een wig tegen de pedante fallocratie van Charles II, de acrobatische lenigheid van de burleske anti-­‐held, die zich, net zoals in de burleske film, vrolijk doorheen alle potentiële gevaren fietst – alsof het gevaar wonderlijk genoeg geen vat heeft op hem. En de lezer of kijker? Die krijgt een laconiek, uitgestreken gezicht te zien, een opgerichte middenvinger. Ziedaar de ware ‘Monkey’, zoals Rochester zichzelf laat afbeelden. Zie ook Satire, Veranderlijkheid. [Dehert] Camp – terwijl kitsch steevast ‘te veel’ is (te veel pastelkleuren op het landschapsportret van de zondagsschilder, te veel rijmelarijen in karamelverzen, te veel erotiek in de pornografie), maakt camp bewust gebruik van dat teveel. Camp heeft daarom steeds een speels, kritische en zelfs subversieve dimensie. Wie zich van camp bedient (denk aan drag queens) toont, bevraagt en deconstrueert de culturele evidentie van kaders en codes door ze uit te vergroten. Net als barok presenteert camp de wereld als fundamenteel theatraal: precies die geste maakt zowel camp als barok potentieel kritisch. Dat Rochester zich in zijn teksten vaak moedwillig van slechte smaak lijkt te bedienen, is dan ook geen toeval. [Vanhaesebrouck] Canon(-­isering) – traditioneel wordt barok met negatieve kwaliteiten geassocieerd. Barok zou bizar, extravagant, chaotisch en onevenwichtig zijn. Ook kunst-­‐ en theaterhistorici volgen vaak diezelfde logica. Ze beschouwen barok als een degeneratie van de Renaissance of, zoals in Frankrijk, als een onvolmaakte prefiguratie van het classicisme. Zo wordt de baroktragedie in Frankrijk steevast als ‘pre-­‐classicistisch’ omschreven, als een onevenwichtige voorafname op het zeventiende-­‐eeuwse pantheon van het classicisme met als culminatiepunt de tragedies van Racine. Precies daarom hebben heel wat nationale tradities het moeilijk om barok ook daadwerkelijk als ‘barok’ te benoemen en om die kunst dus volwaardig te incorporeren in de eigen nationale canon. Zie ook Classicisme. [Vanhaesebrouck] Classicisme – de traditionele tegenstelling tussen barok en classicisme, zoals die ook gehanteerd werd door Heinrich Wölfflin, is niet alleen een formele tegenstelling, maar heeft ook betrekking op een waardenpatroon dat irrationaliteit tegenover rationaliteit afzet, chaos tegenover orde, regels tegenover regelloosheid. Veel meer dan de afwezigheid van regels, wordt barok echter gekenmerkt door een uitgekiend spel met die regels. Barok toont de regels, het classicisme beschouwt ze als evidente richtlijnen. Het classicisme is daarom in de eerste plaats een theoretische constructie, een ideaalmodel, dat voortdurend door de performatieve en dus sociale praktijk van barok onder druk gezet wordt. [Vanhaesebrouck] Contrareformatie – barok, zo luidt de algemene opvatting, was een propaganda-­‐instrument van de rooms-­‐katholieke kerk. Dat wás barok uiteraard. Tijdens het Concilie van Trente (1545-­‐1563) stelde de Kerk van Rome haar eigen kaders opnieuw op scherp. Ze benadrukte in dat verband het belang van beelden als propaganda-­‐instrument. Via een realistische weergave van religieuze taferelen allerhande diende de toeschouwer ondergedompeld te worden in een ervaring. Precies in die paradox ligt de essentie van het barokke visuele regime: haar ware spektakel is zijn uitvergrote realisme. Tegelijk was barok veel meer dan een persuasief propaganda-­‐instrument: de barokke kunst was in de eerste plaats een verkenning van de grenzen en mogelijkheden van de representatie zelf. Zie ook Gore, Bloed. [Vanhaesebrouck] Heliocentrisme – in de heliocentrische wereldopvatting wordt de zon opgevat als het middelpunt van het universum. De aarde en dus de mens vormen niet langer het centrum maar zijn perifere elementen. Na het zelfbewuste antropocentrisme van de Renaissance-­‐intellectueel, ervaart de mens zichzelf als een nietig, kosmisch stipje in een grootsheid die elk begrip te boven gaat. Barok is de verwoording van dat gevoel waarin de mens teruggeworpen wordt op zichzelf. [Vanhaesebrouck] Gore – in de Contrareformatie hechtte de Kerk een bijzonder belang aan een realistische en adequate weergave van Bijbelse taferelen. Die beslissing verleende kunstenaars een vrijgeleide om de bloederige details uit katholieke leer in alle gretigheid en met heel veel zin voor detail uit te beelden. Zeventiende-­‐eeuwse schilders en beeldhouwers streefden daarom in eerste instantie een zintuiglijke impact na. Zo sloofde Gregorio Fernandez zich voor zijn Dode Christus (1625-­‐1630) met veel enthousiasme uit om alle stigmata zo nauwkeurig mogelijk na te maken. Wie het beeld van dichtbij ziet, voelt algauw de neiging om ook even te voelen, om zeker te zijn of het gestolde bloed wel degelijk uit hout en verf bestaat, gefascineerd door de gruwelijke echtheid van dit lijk. Zie ook Bloed, Contrareformatie. [Vanhaesebrouck] Immersie – evoceert de gewaarwording van een lichaam dat zich door optische en veelal ruimtelijk georganiseerde strategieën in een andere wereld opgenomen weet. Architectuur, schilder-­‐ en beeldhouwkunst vormen samen een spektakel dat de zintuigen van de beschouwer dusdanig overweldigt dat deze zogezegd in het beeld wordt opgenomen. De dynamiek is met andere woorden extatisch. Het verticalisme van de quadratura en de bijgaande constellaties van geschilderde figuren plaatst de gelovige in een directe relatie tot god, tilt hem op en transformeert omgekeerd de kapel in één van de fundamenten van de hemel. Immersie is een mise-­‐en-­‐scène van de onwerkelijke goddelijke belofte. [Vanhoutte] Intermedialiteit De barokke visuele cultuur is een fundamenteel intermediale praktijk waarin verschillende kunstvormen elkaar voortdurend beïnvloeden of zelfs ‘besmetten’. Zo gingen in Spanje heel wat schilders van religieuze taferelen in de leer in een beeldhouwatelier, en leerden ze hun ambacht door beelden te beschilderen. Dat gold bijvoorbeeld ook voor Zurbaran, zo leert ons een recent opgeduikeld contract. Heel wat schilders baseren zich voor hun schilderijen op sculpturen en proberen een gelijkaardig driedimensionaal effect te bereiken. Omgekeerd maken de schilders die polychrome beelden beschilderen, gebruik van schilderkunstige technieken van hun collega’s om bijvoorbeeld de illusie van schaduw te creëren. In de loop van de zeventiende eeuw gaan twee verschillende media – sculptuur en schilderkunst – steeds intenser op elkaar ingrijpen. Het resultaat is een daadwerkelijk intermediale visuele cultuur. [Vanhaesebrouck] Kolonialisme – de barok speelde niet alleen een belangrijke rol in de Contrareformatie, maar was ook een basispijler in de vroegmoderne kolonisatiebeweging. Met name in Zuid-­‐Amerika speelde de immersieve, performatieve kracht van het barokke een sleutelrol. Wie vandaag in Brazilië Salavador de Baha, de stad die tussen 1541 en 1763 als hoofdstad van de kolonie fungeerde, rondstruint, zal om elke hoek een overdadige barokke kerk vinden. De barok was dus niet alleen een instrument van de Contrareformatie maar fungeerde ook als vehikel van het West-­‐Europese imperialisme. Tegelijk vormt diezelfde barokke cultuur de bakermat van een hybride Zuid-­‐Amerikaanse cultuur waarin het lokale en het internationale in elkaar opgaan. Omgekeerd beïnvloedde het kolonialisme de barokke verbeelding in West-­‐Europa, zoals in de fascinerende koloniale tragedie Les Portuguais infortunés van Nicolas Chrétien des Croix (1608). Postkoloniale activisten als Guillermo Gómez-­‐Peña, die hun eigen hybride Zuid-­‐Amerikaanse identiteit als uitgangspunten nemen, grijpen dan ook niet toevallig terug naar exuberante barokke esthetica. [Vanhaesebrouck] Maniërisme – maniërisme wordt traditioneel beschouwd als een degeneratie van de Renaissancecultuur, een beetje zoals de Vlaamse fermette het verloren gegane plattelandsleven tot stijl verheft. Maniërisme is in oorsprong een pejoratieve term: ‘maniera’ betekent stijl, manier, en impliceert dus artificialiteit. Het maniërisme bevindt zich in voortdurende spanning met de barokke cultuur. Het is een hyperbolische voorstelling van de eigen virtuositeit, het houdt de kijker op een afstand. Barok, daarentegen, speelt met die afstand door te morrelen aan de grens tussen wat reëel en fictief is. Bij het maniërisme is de kijker zeker van de artificialiteit van wat hij ziet, barok toont het artificiële als een realiteit. Precies dat spel speelt Rochester, die in zijn werk en leven voortdurend de dunne lijn tussen realiteit en fictie, tussen authenticiteit en artificialiteit bewandelt. Zie ook Veranderlijkheid. [Vanhaesebrouck] Melancholie De antieke geneesheer Hippocrates definieert melancholie (letterlijk: zwarte gal) als een toestand van vrees of tristesse, die indien die te lang aanhoudt, een staat van melancholie tot gevolg kan hebben. De melancholie gaat terug op de leer van de vier ‘humores’: door een teveel of een te weinig aan zwarte gal, kan het evenwicht binnen een organisme danig verstoord worden. En ook al beschouwt men de melancholie als een fenomeen dat alle historische grenzen overschrijdt, toch is ze in de eerste plaats een historisch verschijnsel. Voor Aristoteles vormde melancholie de brug tussen waanzin en genialiteit. Of wijn – die kon hetzelfde manisch-­‐euforische effect hebben als zwarte gal. Aan het begin van de zeventiende omschrijft Robert Burton in Anatomie van de melancholie de melancholie als het symptoom van een tijdsgewricht, als een psychosomatisch gegeven dat alles en iedereen aantast. De barok zou je dan kunnen zien als een structurele poging om die melancholie het hoofd te bieden, door ze met beide armen te omarmen. Voor Freud ontstaat melancholie dan weer als een verlies onvoldoende verwerkt wordt door te rouwen; doodsdrift haalt het dan op levensdrift. Vandaag spreekt men over melancholie als het over een structurele, endogene vorm gaat, die kan leiden tot ernstige vormen van psychose. [Dehert] Metabewustzijn – vaak wordt de barokke visuele cultuur geassocieerd met een kritiekloze, immersieve ervaring waarbij elke vorm van bewustzijn uitgeschakeld wordt. Het omgekeerde is echter waar. Het barokke veronderstelt de aanwezigheid van een mediaal zelfbewustzijn, van een metabewustzijn. De barokke kunst speelt met de regels en de codes, met de grenzen van de representatie zelf, het is een spel waarin de kijker wordt meegezogen met als enige doel de regels van dat spel bloot te leggen. Precies daarom is barok een paradoxale ervaring waarin dit metabewustzijn gepaard gaat met of misschien zelfs mogelijk gemaakt wordt door een immersieve ervaring. Eenzelfde ambitie ligt aan de basis van het oeuvre van Rochester. In Sodom or the quintessence of debauchery legt hij de mechanismen van de absolute macht bloot, niet door er rechtstreeks kritiek op te leveren, maar door de logica ervan tot in het absurde door te trekken. Zie Immersie. [Vanhaesebrouck] Neobarok – neobarok is, zo stelt Omar Calabrese in L’età neobarroca (1987), ‘a search for, and valorization of, forms that display a loss of entirety totality, and system in favor of instability, polydimensionality, and change’. Neobarok is allesbehalve een ‘retour au baroque’. Het gaat niet om een doublure van de vroegmoderne barok, met musealisering heeft het dan ook niks te maken. Barok is een eigentijds fenomeen dat steeds functioneert binnen een specifieke context en steevast samengaat met specifieke technologische ontwikkelingen (misschien zijn games wel de neobarokke kunstvorm par excellence?). Het barokke, zo stelt Angela Ndalianis in haar boek Neo-­Baroque Aesthetics and Contemporary Entertainment (2004), bevindt zich aan het begin van de eenentwintigste eeuw in het centrum van ons cultureel systeem, ze maakt de essentie uit van de beeldcultuur waarin wij leven. [Vanhaesebrouck] Performativiteit – niet alleen streeft barok een directe visuele indruk na waarin het spectaculaire (kijken) primeert op het narratieve (vertellen), er wordt daarenboven bewust gemikt op een grenservaring waarbij de comfortabele scheiding tussen realiteit en fictie, tussen deze wereld en een andere, even uit haar hengsel wordt gelicht. Barok is dus in wezen performatief: ze probeert iets te laten ontstaan in de tussenruimte tussen performer en kijker, ze streeft ernaar die kijker tijdelijk onder te dompelen in een andersoortige tijdruimtelijke ervaring. Zie ook Realiteitseffect, Veranderlijkheid [Vanhaesebrouck] Realiteitseffect – ervaring dat de werkelijkheid zich vooreerst doet gelden in de waarneming van de beschouwer. De klemtoon ligt daarbij op de paradoxale relatie tussen verschijningsvorm en werkelijkheidszin. Trompe l’oeil, mise-­‐en-­‐abyme, anamorfose, proliferatie van details, het disparate, het ornament en het decor: de barok ontplooit een resem theatrale, beter nog: performatieve strategieën die een realiteit evoceren die door de tijdgenoot als werkelijk wordt beschouwd. Illusie prevaleert op authenticiteit, spel haalt het van bewijs. De paradox schuilt dan in het dubbele, eminent theatrale bewustzijn van de barok, dat de artificiële kern van de realiteit wel erkent, maar er toch waarheid aan toekent. [Vanhoutte] Satire is strikt genomen geen barokke strategie, maar vormt wel het hart van Rochesters poëtica. In tegenstelling tot wat men zou kunnen denken, is het woord niet afgeleid van het Griekse ‘satyre’ (saterspel) maar van het Latijnse ‘satura’, een gemengde schotel. Afgeleide betekenissen: (1) mengpoëzie in verschillende metra, (2) hekelschrift. De etymologie van het woord is dus letterlijk verbonden met eten, defeceren en zelfs copuleren. Niet zozeer de overdaad centraal, maar de variëteit, de verscheidenheid van gerechten, ingrediënten, smaken die dikwijls niet onmiddellijk of helemaal niet te onderscheiden of te herkennen zijn. Precies die strategie hanteert de satire: ze parodieert de goede smaak door bewust van de verkeerde smaak gebruik te maken. De satire zet alles op zijn kop en trivialiseert de elitaire smaak: hoog wordt laag en omgekeerd. De satirist ontmaskert de zelfverklaarde macht van diegenen die denken over een smaakmonopolie te beschikken. Precies daarom is Rochesters literaire werk sloopwerk: alles wat hoort, ondermijnt hij. Elke satire is een poging tot deconstructie. Daarom heeft ze geen specifieke vorm: ze vindt zichzelf telkens opnieuw uit door haar vorm aan andere genres te ontlenen. Mutatie vormt haar essentie. Enkel op die manier kan de satirist zich tot zijn target verhouden, niet door het object van zijn spot te kwetsen maar door de schijnbare evidenties in zijn blootje te zetten. En precies daarom zijn de satirische schriftuur en de barokke poëtica van Rochester onlosmakelijk met elkaar verbonden. Beiden zijn ongrijpbaar en voortdurend in verandering. Misschien beschouwde de geschiedenis ze net daarom als minderwaardige genres. [Dehert] Trompe l’oeil – ingenieuze picturale techniek die het kunstwerk een overtuigende indruk van materialiteit, diepte en dimensie verleent. Door middel van optische list – letterlijk: door bedrog van het oog – worden de zintuigen doelbewust misleid. De representatie vervloeit met de werkelijkheid, doordat de kunstenaar het kader wegwerkt dat artefact en leven scheidt. Dit gebaar strookt volledig met de barokke intuïtie van een wereld die voortdurend in beweging is, weifelend op de drempel tussen zijn en schijn en verslingerd aan exuberante theatraliteit. Typisch voor deze drang zijn de beschilderde muren en plafonds die een perspectief openen op het hogere. Zie ook Realiteitseffect. [Vanhoutte] Veranderlijkheid Het barokke is een fundamentele veranderlijke staat van zijn. Niks staat vast, alles kan veranderen. Precies daarom is het een uiting van de existentiële twijfel die de vroegmoderne mens probeert te behappen. Barok is verbeelding van het grote zwarte gat dat de vroege moderniteit met zich meebrengt. En precies dat gat vormt de kern van Rochesters oeuvre: elke tekst is een poging van de auteurs om zich te verhouden tot die existentiële leegte. Veranderlijkheid stuurt zijn leven en werk, alles is voorlopig, niks staat vast. Zie ook Performativiteit, Realiteitseffect, Trompe l’oeil [Vanhaesebrouck]