het meisje met een klok als hart Peter Swanson Het meisje met een klok als hart Vertaald door Paul Witte 2014 de bezige bij amsterdam Cargo is een imprint van Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam Copyright © 2014 Peter Swanson Copyright Nederlandse vertaling © 2014 Paul Witte Oorspronkelijke titel The Girl with a Clock for a Heart Oorspronkelijke uitgever William Morrow/HarperCollins, New York Omslagontwerp Studio Jan de Boer Omslagillustratie Aneta Ivanova Foto auteur Jim Ferguson Vormgeving binnenwerk Peter Verwey, Heemstede Druk Koninklijke Wöhrmann, Zutphen isbn 978 90 234 8843 9 nur 305 www.uitgeverijcargo.nl Voor Charlene En in liefdevolle herinnering aan mijn grootvader, Arthur Gladstone Ellis (1916-2012), de aardigste man ter wereld, en een fantastische schrijver Proloog Hoewel het al begon te schemeren, zag hij meteen nadat hij de oprit met de bandensporen was ingeslagen dat het houten huis met gele tape was afgezet. George zette zijn Saab in zijn vrij en liet de motor draaien. Hij probeerde niet te denken aan de vorige keer dat hij in dit bijna volledig in het bos weggestopte huis aan een doodlopend laantje in New Essex was. Het politielint zat er in een wijde boog omheen, van de ene pijnboom naar de andere, en de voordeur was met rood-witte tape in een x-patroon afgeplakt. Hij zette de motor uit. De airco stopte met blazen; vrijwel direct voelde George de verstikkende hitte. De zon stond al laag en de pijnbomen maakten het hier nog donkerder. Hij stapte uit. De lucht was vochtig en rook naar de zee, en in de verte hoorde hij zeemeeuwen. De splitlevelwoning van donkerbruin hout ging bijna helemaal op in de bomen eromheen. De grote ramen waren net zo donker als het vuile, schuine dak. Hij bukte zich om onder de gele politietape door te gaan en liep naar de achterkant van het huis. Hij was van plan via de schuifdeuren aan het wegrottende terras naar binnen te gaan. Mochten die op slot zitten, dan gooide hij wel een steen door de ruit. Eenmaal binnen zou hij het huis zo snel mogelijk doorzoeken op bewijs dat de politie misschien over het hoofd had gezien. 7 Ook de schuifdeuren waren met politietape afgeplakt, maar ze zaten niet op slot. Hij liep het koele huis in; eigenlijk had hij verwacht dat hij, eenmaal binnen, door angst zou worden verteerd, maar hij voelde een kalmte die surreëel aandeed, alsof hij droomde terwijl hij wakker was. Ik weet wel wat ik zoek als ik het heb gevonden. Het was duidelijk dat de politie het huis grondig had doorzocht. Op diverse oppervlakken zag je streperige restanten van de stof waarmee vingerafdrukken worden opgespoord. De drugsparafernalia die op de salontafel hadden gelegen, waren verdwenen. Hij liep naar de grote slaapkamer aan de oostkant van het huis. Daar was hij de vorige keer niet geweest en hij verwachtte dat het er een zootje zou zijn. Maar toen hij de deur opendeed, trof hij een nette slaapkamer aan met een laag plafond en een tweepersoonsbed met gebloemde lakens erop. Tegenover het bed stonden twee kleine schrijftafels, beide met een glazen blad. Onder het groezelige glas zaten verbleekte polaroids. Verjaardagsfeestjes. Diploma-uitreikingen. Hij trok de lades open, maar vond niets. Er lagen alleen wat oude kleren in, en een paar borstels en parfumflesjes die nog in hun doosje zaten, en aan alles kleefde de stoffige, bloemige geur van mottenballen. Het gestoffeerde trappetje voerde naar het lagergelegen deel van de woning. In de gang naar de voordeur deed hij zijn best de herinneringen uit zijn gedachten weg te houden. Maar hij keek langer dan nodig naar de plek waar het lichaam in elkaar was gezakt, waar de huid de kleur had aangenomen die niet bij huid hoort. Onder aan de trap opende hij de linkerdeur, die toegang gaf tot de afgewerkte kelder zonder ramen, waar het muf rook. Hij probeerde de lichtschakelaars aan de muur, maar de elektriciteit was afgesloten. Hij haalde zijn zak- 8 lampje uit zijn achterzak en scheen met de dunne, zwakke straal om zich heen. In het midden van de ruimte stond een prachtige, klassieke biljarttafel, met rood in plaats van groen vilt, waarop de ballen willekeurig verspreid lagen. In de verste hoek waren een hoge bar met een paar barkrukken en een grote spiegel met het logo van George Dickel Tennessee Whiskey erin gegraveerd. Onder de spiegel hing een lege plank, en hij stelde zich voor dat daar ooit wat flessen sterkedrank hadden gestaan, die al lang geleden waren leeggedronken en weggegooid. Ik weet wel wat ik zoek als ik het heb gevonden. Hij liep terug naar boven en keek in de twee kleinere slaapkamers, op zoek naar sporen van recente gebruikers, maar ook daar vond hij niets. De politie had waarschijnlijk hetzelfde gedaan en alles wat bewijstechnisch van belang leek in hun plastic zakjes gestopt, maar hij had er per se zelf naartoe gewild om alles nog een keer met eigen ogen te zien. Hij wist dat hij iets zou vinden. Hij wist dat ze iets over het hoofd hadden gezien. Het stond op de boekenplank in de woonkamer, op ooghoogte, midden in de muur van boeken. Het was een ingebonden boek met een witte, geplastificeerde omslag, alsof het van de bibliotheek was geweest. Het viel op tussen de andere boeken; die waren bijna allemaal non-fictie. Handboeken voor boten. Reisgidsen. Een oude kinder encyclopedie. De enige andere fictie bestond uit commer ciële paperbacks – hightechverhalen, sciencefiction, politieke thrillers, dat werk. Hij streek over de rug van het boek. De titel en de naam van de auteur stonden er in het rood op, in kleine, elegante letters. Rebecca. Daphne du Maurier. Het was haar favoriete boek, haar enige echt favoriete boek. Ze had hem ook een exemplaar gegeven in het jaar 9 waarin ze elkaar leerden kennen. Hun eerste jaar op de universiteit. Op de koude winteravonden in haar studentenhuis had ze hem er stukken uit voorgelezen. Sommige passages kende hij uit zijn hoofd. Hij trok het eruit en liet zijn vinger over de gerimpelde randen van de bladzijden gaan. Het viel open op pagina zes. Twee zinnen waren omkaderd door zorgvuldig getrokken potloodlijnen. Hij herinnerde zich weer dat zij boeken op die manier markeerde. Niet met een markeerstift. Niet door passages te onderstrepen. Alleen maar die nauwkeurig omtrokken woorden, zinnen en alinea’s. George las de omkaderde woorden niet meteen; het boek was niet toevallig op die pagina’s opengevallen, maar omdat er een ansichtkaart tussen was gestoken. De achterkant van de kaart was in de loop der jaren vergeeld. Er stond geen tekst op. Hij draaide hem om en keek naar de kleurenfoto van een Mayaruïne die tegen de achtergrond van de oceaan fier op een met struikgewas bedekt klif stond. Het was een oude ansichtkaart, met een te blauwe oceaan en te groen gras. Hij draaide hem weer om. ‘De Mayaruïnes van Tulum’ stond er. ‘Quintana Roo. Mexico.’ 10 Een Op vrijdagmiddag om vijf over vijf liep George Foss door de plakkerige Bostonse hittegolf linea recta van zijn kantoor naar Jack Crow’s Tavern. Hij had de afgelopen drie uur in opperste concentratie aan de proefdruk van een herzien contract met een illustrator gewerkt, waarna hij uitgeblust door zijn raam naar de heiige blauwe hemel boven de stad had gekeken. Hij had een hekel aan de nazomers, zoals andere Bostonaren een afkeer van de lange New Englandse winters hadden. De vermoeide bomen, de vergelende parken en de lange, klamme nachten wekten bij hem een verlangen naar fris herfstweer, naar lucht waarvan zijn kleren niet aan zijn huid bleven plakken en zijn botten niet vermoeid aanvoelden. In de hoop zijn overhemd relatief zweetvrij te houden liep hij het stukje naar Jack Crow’s zo langzaam mogelijk. Auto’s kropen door Back Bays smalle straten, in een poging aan de deprimerende smerigheid van de stad te ontsnappen. De meeste mensen die in deze wijk woonden, dronken hun eerste drankjes van de avond in de cafés van Wellfleet, Edgartown of Kennebunkport, of in een van de kustplaatsen die op een aanvaardbare afstand van de stad lagen. Voor George was Jack Crow’s goed genoeg; de cocktails waren er weliswaar matig, maar de airco werd door de Franstalige Canadese expat stelselmatig op koelkasttemperatuur gehouden. 11 Hij had er met Irene afgesproken, en ook dat vond hij prima. Hij had haar alweer twee weken geleden voor het laatst gezien, op een borrel van een wederzijdse vriend. Ze hadden elkaar daar nauwelijks gesproken, en toen George als eerste vertrok, had ze hem een quasiboze blik toegeworpen. Hij had zich afgevraagd of hun knipperlichtrelatie weer in een periodieke crisis was beland. George kende Irene al vijftien jaar, hij had haar ontmoet op de redactie van het tijdschrift waar hij nog steeds voor werkte. Zij was daar toen redactrice, hij deed de boekhouding. De finan ciën doen van een bekend literair tijdschrift leek de perfecte baan voor een man met een groot literair hart maar gering literair talent. Inmiddels was George zakelijk leider van dat zinkende schip en had Irene zich in de steeds verder uitdijende websitedivisie van The Boston Globe opgewerkt. Gedurende twee jaar waren ze het perfecte stel geweest. Maar die twee jaar werden gevolgd door dertien jaar van af nemende meeropbrengsten, beschuldigingen over en weer, incidenteel vreemdgaan en een steeds verder afbrokkelend verwachtingspatroon. Het idee dat ze een gewoon stel met een gewoon lot waren, hadden ze ondertussen wel opgegeven, maar ze hadden nog steeds hetzelfde stamcafé, vertelden elkaar nog steeds alles, sliepen af en toe nog met elkaar en waren, vreemd genoeg, elkaars beste vriend geworden. Desondanks hadden ze er nu en dan behoefte aan om hun verhouding te duiden, om met elkaar te praten. Maar vandaag had George daar geen zin in. Dat lag niet aan Irene; in zekere zin waren zijn gevoelens voor haar niet anders dan tien jaar geleden. Het had meer te maken met zijn leven in het algemeen. Hij liep tegen de veertig en had het gevoel dat zijn wereld langzaam maar zeker zijn kleur verloor. Hij was te oud om ervan uit te gaan dat hij nog tot over zijn oren verliefd zou worden en een gezin zou stichten, of dat 12 hij de wereld stormenderhand zou gaan veroveren, of dat iets verrassends hem uit zijn dagelijkse bestaan zou halen. Dergelijke overpeinzingen zou hij nooit met iemand delen – hij had tenslotte een vaste baan, woonde in het centrum van Boston en had nog een volle kop met haar – maar het grootste deel van de tijd leefde hij in een mist van onverschilligheid. En hoewel hij ook niet het gevoel had dat hij al met één been in het graf stond, keek hij al jaren nergens meer echt naar uit. Aan nieuwe vrienden of een nieuwe relatie had hij geen behoefte. Zijn salaris was jaar in jaar uit gestegen, maar zijn enthousiasme voor zijn werk taande. Vroeger was hij elke maand trots als er weer een nieuwe The Boston Globe verscheen en had hij het gevoel dat hij iets voor elkaar had gekregen. Tegenwoordig las hij zelden een artikel. George naderde het café en vroeg zich af in welke stemming Irene die avond zou zijn. Hij zou zeker meer te horen krijgen over de gescheiden redacteur die haar die zomer al meerdere keren mee uit had gevraagd. Stel dat ze instemde, dat het wat werd en dat ze George definitief aan de kant zette... Hij deed zijn best een emotie op te roepen, maar hij kwam niet verder dan de vraag wat hij met zijn vrije tijd zou doen. Hoe zou hij die vullen? En met wie? George duwde de glas-in-looddeuren van Jack Crow’s open en liep naar zijn vaste plek. Later besefte hij dat hij Liana Decter, die op de hoek van de bar zat, waarschijnlijk straal voorbij was gelopen. Op koelere dagen of op momenten dat George levenslustiger was, zou zijn blik wel over de weinige klanten in zijn stamkroeg glijden. Er was misschien zelfs een tijd geweest dat Georges hart een sprongetje had gemaakt bij de aanblik van een weelderige vrouw met een bleke huid die in haar eentje aan de bar zat, omdat het Liana zou kunnen zijn. Hij droomde er al twintig jaar van haar 13 terug te zien, en was er tegelijkertijd bang voor. Overal op de wereld had hij flarden van haar herkend: haar haar bij een stewardess, de verpletterende overdaad van haar lichaam bij een vrouw op een strand op de Cape, haar stem in een nachtelijk jazzprogramma. Een halfjaar lang was hij ervan overtuigd geweest dat Liana een pornoster met de naam Jeane Harlot was geworden. Hij had zelfs de identiteit van de actrice achterhaald; ze was de dochter van een dominee uit North Dakota en heette Carli Swenson. George ging aan zijn vaste tafeltje zitten, bestelde een Old Fashioned bij Trudy en haalde de Globe van die dag uit zijn versleten schoudertas. Hij had de kruiswoordpuzzel voor dit moment bewaard. Irene zou er niet voor zes uur zijn. Hij nipte van zijn cocktail, loste de puzzel op en zette zich met enige tegenzin aan de sudoku en daarna zelfs nog de woordzoeker, totdat hij Irenes vertrouwde voetstappen achter zich hoorde. ‘Kunnen we alsjeblieft ruilen?’ vroeg ze bij wijze van begroeting, doelend op de zitplaatsen. Jack Crow’s had maar één tv, een unicum in een café in Boston, en Irene, die een nog grotere fan van de Red Sox was dan George, wilde het beter kunnen zien. George schoof uit het zitje, kuste Irene op de hoek van haar mond (ze rook naar Clinique en Altoids) en ging aan de andere kant zitten, vanaf waar hij op de eikenhouten bar en de grote ramen uitkeek. Er scheen nog net een roze streep zonlicht over de toppen van de bruine bakstenen huizen aan de overkant van de straat. De vrouw aan het einde van de bar viel George eigenlijk vooral op doordat het zonlicht op haar glas viel. Ze dronk een glas rode wijn en las een pocket, en een trilling in zijn maag maakte George duidelijk dat ze op Liana leek. Sprekend zelfs. Maar zo’n trilling had hij al zo vaak gehad. 14 Hij keek naar Irene, die het schoolbord met de dagschotels en het wisselbier achter de bar las. Haar kortgeknipte, blonde haar liet haar voorhoofd vrij en krulde achter haar oren; zoals gewoonlijk leek de hitte haar niets te doen. Ze droeg een roze vlinderbril. Had ze die al lang? Toen Irene een Allagash White had besteld, bracht ze George op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen in de kroniek van de gescheiden redacteur. Tot Georges opluchting was haar toon gezellig, en niet ruzieachtig. De verhalen over de redacteur hadden een licht humoristische ondertoon, hoewel George er vooral een zekere kritiek in hoorde. Dat de redacteur zijn haar in een staartje droeg, een beetje te dik was en een enthousiaste amateurbierbrouwer was, sprak misschien niet in zijn voordeel, maar hij had tenminste een tastbare toekomst, met meer dan alleen cocktails, zo af en toe een avondje uit en de zeer spaarzame seks waar George het mee moest doen. Hij luisterde en nipte van zijn drankje, maar zijn blik bleef op de vrouw aan de bar gericht. Hij wachtte op een gebaar of een detail dat hem zou verlossen van de gedachte dat hij echt naar Liana Decter keek, en niet naar een geestverschijning of een dubbelganger. Als het Liana wél was, dan was ze veranderd. Niet heel duidelijk, in de zin dat ze vijftig kilo was aangekomen of haar haar heel kort had geknipt, maar ze zag er anders uit, in positieve zin, alsof de zeldzame schoonheid die toen al in haar besloten had gelegen nu tot volle wasdom was gekomen. Het babyvet dat ze op de universiteit nog had gehad, was ze kwijt, haar jukbeenderen waren prominenter en haar haar was donkerder blond dan George het zich herinnerde. Hoe langer George naar haar keek, hoe meer hij ervan overtuigd raakte dat zij het was. ‘Je weet dat ik geen jaloers type ben, toch?’ vroeg Irene. 15 ‘Maar naar wie zit je de hele tijd te kijken?’ Ze keek over haar schouder naar de bar, waar het nu snel drukker werd. ‘Naar iemand met wie ik op de universiteit heb gezeten, denk ik. Ik weet het niet zeker.’ ‘Ga het haar vragen. Het maakt mij niet uit.’ ‘Nee, dat hoeft niet, zo goed kende ik haar niet,’ loog George, en om de een of andere reden joeg dat leugentje een ragfijn golfje onrust door zijn nek. Ze bestelden nog een drankje. ‘Mij lijkt hij nogal een eikel,’ zei hij. ‘Wat?’ ‘Die gescheiden man van je.’ ‘O, je luistert dus nog.’ Ze gleed uit het zitje om naar de wc te gaan, zodat George ongestoord naar Liana kon blijven kijken. Het zicht op haar werd deels belemmerd door twee jonge zakenmannen die hun jasje uittrokken en hun das losmaakten, maar tussen hun bewegingen in bestudeerde hij haar. Ze droeg een blouse met een witte kraag en haar haar, dat korter was dan op de universiteit, hing langs de ene kant van haar gezicht en zat aan de andere kant achter haar oor. Ze droeg geen juwelen, wat George zich ook van haar herinnerde. Haar hals was obsceen romig en haar borstbeen was rood gemarmerd. Ze had haar boek weggelegd en keek af en toe het café rond, alsof ze iemand zocht. George wachtte op het moment dat ze zou opstaan; hij had het gevoel dat hij het pas echt zeker zou weten als hij haar zag lopen. Alsof zijn gedachten haar ertoe hadden aangezet, gleed ze van de barkruk af, waarbij haar rok even tot halverwege haar dij opschoof. Toen haar voet op de vloer kwam en ze in de richting van George liep, was er geen twijfel meer mogelijk. Het was Liana – hij zag haar voor het eerst sinds hun propedeusejaar aan Mather College, bijna twintig jaar 16 geleden. Het was onmiskenbaar haar loopje, met die langzame schommelbeweging van haar heupen, haar hoofd rechtop, de kin iets omhoog, alsof ze over iemand heen probeerde te kijken. George bracht de menukaart omhoog om zijn gezicht erachter te verschuilen en staarde naar de betekenisloze woorden. Zijn hart bonkte. Ondanks de airconditioning werden zijn handpalmen vochtig. Liana passeerde hem op het moment dat Irene weer op haar plek ging zitten. ‘Dat was toch die vriendin van je? Wilde je haar geen gedag zeggen?’ ‘Ik weet nog steeds niet zeker of ze het wel is,’ zei George, en hij vroeg zich af of Irene de paniek in zijn stem kon horen. ‘Hebben we nog tijd voor eentje?’ vroeg Irene. Ze had op de wc nieuwe lippenstift opgedaan. ‘Ja hoor,’ zei George. ‘Maar laten we ergens anders heen gaan. Dan lopen we een stukje nu het nog licht is.’ Irene gebaarde Trudy en George greep naar zijn portemonnee. ‘Het is mijn beurt, weet je nog,’ zei Irene terwijl ze haar creditkaart uit haar bodemloze portefeuille trok. Op het moment dat ze betaalde, liep Liana opnieuw voorbij. Deze keer staarde George naar haar achterkant, naar dat vertrouwde loopje. Ook haar lichaam had zich ontwikkeld. Op de universiteit was ze al zijn ideaal geweest, maar nu zag ze er zo mogelijk nog beter uit: lange, taps toelopende benen en vol aangezette rondingen, het soort lichaam dat je alleen van de juiste genen krijgt, niet van sporten. De achterkant van haar armen was roomwit. George had zich dit moment talloze malen voorgesteld, maar om de een of andere reden had hij nooit gedacht aan wat er vervolgens zou gebeuren. Liana was niet alleen een ex die lang geleden Georges hart had gebroken, ze was, voor zover George wist, bovendien een gezochte misdadigster, een vrouw wier misstappen dichter in de buurt van 17 Griekse tragedies dan van jeugdzondes kwamen. Ze had zeker één moord op haar geweten, en zeer waarschijnlijk nog een andere. George voelde het gewicht van zijn morele verantwoordelijkheid en zijn besluiteloosheid even zwaar op zich rusten. ‘Kom je?’ Irene stond al, en ook George kwam overeind, en hij volgde haar snelle tred – eerst de hakken, dan de voorvoet – over de geverfde houten vloer van het café. Nina Simones ‘Sinnerman’ tetterde uit de luidsprekers. Ze zwaaiden door de voordeur naar buiten, waar ze tegen de muur van de nog steeds vochtige, bedompte, warme avondlucht op liepen. ‘Waar gaan we heen?’ vroeg Irene. George verstijfde. ‘Weet ik niet. Misschien ga ik eigenlijk liever gewoon naar huis.’ ‘Oké,’ zei Irene en ze voegde daar, toen George roerloos bleef staan, aan toe: ‘Maar we kunnen hier natuurlijk ook gewoon in dit tropische regenwoud blijven staan.’ ‘Sorry, maar ik voel me geloof ik niet helemaal goed. Misschien kan ik echt beter naar huis gaan.’ ‘Is het die vrouw in het café?’ Irene keek weer over haar schouder, nu om door de glazen voordeur naar binnen te kijken. ‘Dat was toch niet hoe heet ze ook alweer? Dat maffe wijf van Mather?’ ‘God, nee,’ loog George. ‘Ik geloof gewoon dat ik het voor gezien hou.’ George liep naar huis. Er was een briesje opgestoken, het floot door de smalle straatjes van Beacon Hill. Het bracht geen verkoeling, maar George spreidde toch zijn armen en voelde het zweet op zijn huid verdampen. Toen George bij zijn appartement aankwam, ging hij op de onderste trede van de stenen trap naar de voordeur zitten. Het was maar een paar honderd meter naar het café. 18 Hij zou best één drankje met haar kunnen drinken en horen wat ze in Boston deed. Hij had zo lang gehoopt dat hij haar terug zou zien en zich het moment zo vaak voorgesteld dat hij, nu ze hier werkelijk was, het gevoel had in een horrorfilm te spelen – alsof hij, zijn hand al op de deur van de schuur, op het punt stond een bijl in zijn hoofd te krijgen. Hij was bang en had voor het eerst in een jaar of tien ontzettend veel zin in een sigaret. Was ze voor hém in Jack Crow’s? En zo ja, waarom? Bijna elke andere avond zou George naar binnen zijn gegaan, Nora eten hebben gegeven en zijn nest hebben opgezocht. Maar de combinatie van de drukkend warme augustusavond en Liana’s aanwezigheid in zijn stamcafé wekten het idee dat er iets stond te gebeuren – en meer had hij eigenlijk niet nodig. Of het nou goed was of slecht, er zou tenminste iets gebeuren. George had lang genoeg op de trap gezeten om te kunnen denken dat ze al weg was. Hoe lang zou ze daar in haar eentje met een glas rode wijn blijven zitten? Hij besloot terug te lopen. Als ze weg was, was het niet de bedoeling geweest dat hij haar zou terugzien. Als ze er nog wel zat, zou hij haar gedag zeggen. Op zijn wandeling terug naar het café leek de bries in zijn rug zowel warmer als steviger. Voor de deur van Jack Crow’s aarzelde hij niet – hij duwde de klapdeuren open en op hetzelfde moment draaide Liana zich om op haar plek aan de bar en keek hem aan. Hij zag aan het oplichten van haar ogen dat ze hem had herkend. Ze was nooit iemand van grote gebaren geweest. ‘Dus je bent het toch!’ zei hij. ‘Ja hoor. Hé, George,’ zei ze achteloos alsof ze elkaar eerder die dag nog gezien hadden, met die vlakke intonatie die hem zo vertrouwd was. 19 ‘Ik zag je zitten.’ George maakte een hoofdbeweging naar de andere kant van de bar. ‘Eerst wist ik niet zeker of je het wel was. Je bent veranderd. Maar toen ik langs je liep, wist ik het zeker. Ik ging naar huis, maar ben weer teruggekomen.’ ‘Daar ben ik blij om,’ zei ze. Haar woorden, die ze met een duidelijke pauze ertussen uitsprak, hadden aan het einde een klik. ‘Ik ben hier namelijk speciaal voor jou, in dit café. Ik weet dat je hier ergens in de buurt woont.’ ‘O.’ ‘Ik ben blij dat jij mij het eerst zag. Ik weet niet of ik wel het lef had gehad om naar je toe te komen. Ik weet wat je van me denkt.’ ‘Dan weet je meer dan ik. Ik weet niet precies wat ik van je denk.’ ‘Door wat er is gebeurd, bedoel ik.’ Ze was niet van houding veranderd sinds hij het café weer binnen was gelopen, maar haar wijsvinger tikte met de maat van de muziek mee op de houten bar. ‘O, dat,’ zei George alsof hij zijn geheugen had afgespeurd om erachter te komen waar ze het over had. ‘Ja, dat ja,’ antwoordde ze, en ze lachten allebei. Liana draaide zich om, zodat ze recht tegenover George zat. ‘Moet ik me zorgen maken?’ ‘Zorgen?’ ‘Dat je me hier ter plekke laat arresteren? Of een drankje in mijn gezicht gooit?’ Ze had minuscule lachrimpeltjes in de hoeken van haar bleekblauwe ogen. Die waren nieuw. ‘De politie is al onderweg. Ik hoef je alleen maar aan de praat te houden.’ George glimlachte nog steeds, maar dat voelde onnatuurlijk aan. ‘Grapje,’ zei hij toen Liana niet meteen antwoordde. 20 ‘Weet ik. Kom je bij me zitten? Heb je tijd om iets te drinken?’ ‘Nou, eigenlijk... heb ik zo een afspraak.’ De leugen ontsnapte hem voordat hij het wist. Haar aanwezigheid zo dichtbij en haar geur verwarden hem, hij voelde een bijna dierlijke aandrang om te vluchten. ‘O,’ zei Liana snel. ‘Oké. Maar ik wil je iets vragen. Een gunst.’ ‘Oké.’ ‘Kunnen we ergens afspreken? Morgen misschien?’ ‘Woon je hier?’ ‘Nee, ik ben hier vanwege... Een vriendin... Het is gecompliceerd. Ik wil je graag spreken. Als je dat niet wilt, snap ik dat natuurlijk. Het is al lang geleden, en ik begrijp...’ ‘Goed,’ zei George. Hij maakte zichzelf wijs dat hij nog altijd van gedachten kon veranderen. ‘Goed? Ja? Dus je wilt wel met me praten?’ ‘Natuurlijk, laten we iets afspreken nu je in de stad bent. Ik beloof je dat ik de politie niet bel. Ik wil alleen weten hoe het met je gaat.’ ‘Bedankt, dat vind ik echt heel fijn.’ Ze ademde diep in door haar neus, waarbij haar borst opzwol. Op de een of andere manier hoorde George haar knisperende, witte blouse boven de muziek van de jukebox uit over haar huid glijden. ‘Hoe weet je dat ik hier woon?’ ‘Dat heb ik opgezocht. Op internet. Dat was niet zo moeilijk.’ ‘Ik neem aan dat je geen Liana meer heet?’ ‘Voor sommige mensen nog wel. Maar de meesten kennen me nu als Jane.’ ‘Heb je een mobiele telefoon? Zal ik je later bellen?’ ‘Ik heb geen mobiele telefoon. Nooit gehad. Zullen 21 we hier afspreken? Morgen, om twaalf uur ’s middags?’ George zag een subtiele verandering in haar blik, haar ogen bestudeerden zijn gezicht en probeerden hem te doorgronden. Of ze probeerde gewoon te zien wat ze nog in hem herkende en waarin hij was veranderd. Georges haar werd grijs bij de slapen, er waren rimpels in zijn voorhoofd verschenen en de lijnen bij zijn mond waren dieper geworden. Maar hij had nog steeds een relatief goed figuur, hij zag er op een enigszins versleten manier goed uit. ‘Oké,’ zei George. ‘Dat kan. Je kunt hier lunchen.’ ‘Je klinkt niet erg zeker.’ ‘Ik voel me ook niet erg zeker, maar ook niet erg onzeker.’ ‘Als het niet zo belangrijk was, zou ik het niet vragen.’ ‘Goed,’ zei George terwijl hij opnieuw bedacht dat hij nog altijd van gedachten kon veranderen, dat instemmen alleen maar het uitstellen van een beslissing was. Later bedacht hij dat hij op andere momenten in zijn leven gewoon tegen Liana zou hebben gezegd dat ze elkaar beter niet meer konden zien. Hij zat niet op gerechtigheid te wachten, en hij hoefde ook niet echt iets af te sluiten. Hij zou de autoriteiten echt niet gewaarschuwd hebben. Het was jaren geleden dat ze in die klerezooi was beland. Het was al erg genoeg dat ze sindsdien op de vlucht was geweest, dat ze waarschijnlijk de rest van haar leven op de vlucht zou blijven. Natuurlijk had ze geen mobiele telefoon. En natuurlijk wilde ze op een openbare plek afspreken, in een café op een kruising in een druk deel van Boston, waar ze er elk moment vandoor kon gaan. ‘Goed,’ zei George, ‘ik kan wel komen.’ Ze glimlachte. ‘Ik zal er zijn. Om twaalf uur.’ ‘Dan ben ik er ook.’ 22 Twee Ze hadden elkaar de eerste avond op de universiteit ontmoet. Tijdens de introductiedagen werd George door de slungelige, nerveuze tweedejaarsstudent Charlie Singh, die verantwoordelijk was voor het studentenhuis waar George woonde, met een aantal andere eerstejaars meegenomen naar een drukbezocht studentenfeest in McAvoy. George volgde Charlie over een trap vol mensen naar een hoge, bloedhete zaal met een kale houten vloer en zitjes op de vensterbanken. Hij dronk zuur bier en kletste met Mark Schumacher, een andere eerstejaars uit zijn studentenhuis. Op een gegeven moment excuseerde Mark zich en liet hij George achter in een groep ouderejaars, die er allemaal even goed uitzagen en er een sport van leken te maken elkaar zo hard mogelijk te laten lachen. Hij besloot nog één biertje te nemen en dan weg te gaan. Toen hij de veiligste route naar de zelfbedieningstap aan de andere kant van de kamer had uitgestippeld, baande hij zich een weg door de in kaki en flanel gehulde meute. Bij de tap stond een meisje; ze trok de tap naar voren, maar er spoot alleen maar schuim in haar met lippenstift besmeurde plastic glas. ‘Het vat is leeg,’ zei ze tegen hem. Ze had stijl, donkerblond haar dat tot iets onder haar kaaklijn kwam, en ze had heel blauwe ogen, die ver van elkaar af in haar hartvormige gezicht stonden. Dat haar ogen zo ver van elkaar 23 stonden, gaf haar iets duisters, maar George vond haar het mooiste meisje dat hij ooit had gezien. ‘Weet je zeker dat hij leeg is?’ ‘Nee, niet helemaal,’ zei ze met een lijzig accent waaruit hij opmaakte dat ze niet uit New England kwam. ‘Ik heb eigenlijk nog nooit eerder getapt. Jij wel?’ George ook niet, maar hij deed een stap naar voren en nam haar glas uit haar hand. ‘Ik weet het ook niet precies, maar ik heb het anderen zien doen.’ ‘Ben jij ook eerstejaars?’ ‘Ja,’ zei hij terwijl de helft van een stroom bier in haar glas en de andere helft over zijn pols en in zijn mouw stroomde. De rest van de avond brachten ze samen door; ze rookten haar sigaretten bij een open raam en wandelden daarna over de campus. Ze kusten elkaar onder de boog die de universiteitskapel met het hoofdgebouw verbond. George vertelde haar dat zijn vader, een boerenzoon, een gemechaniseerd systeem voor het slachten van pluimvee had uitgevonden en met de verkoop van het patent meer had verdiend dan zijn grootouders met een leven lang werken op de boerderij. Zij vertelde dat haar vader als advocaat in een provinciestadje achter ambulances aan reed, en voegde daar, op het moment dat Georges hand onder haar bloesje gleed, aan toe dat zij een keurig meisje uit het zuiden was en geen enkele intentie had een onenightstand te hebben omdat dat bij het leven aan een universiteit in New England hoorde. De toon waarop ze dat zei, was eerder zakelijk dan kritisch, en meer dan die bijna-naïeve directheid en het korte contact met haar volle borst onder de dunne, satijnen beha had George niet nodig om daar ter plekke verliefd op haar te worden. 24
© Copyright 2024 ExpyDoc