het meisje met een klok als hart

het meisje met een klok als hart
Peter Swanson
Het meisje
met een
klok als hart
Vertaald door Paul Witte
2014
de bezige bij
amsterdam
Cargo is een imprint van Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam
Copyright © 2014 Peter Swanson
Copyright Nederlandse vertaling © 2014 Paul Witte
Oorspronkelijke titel The Girl with a Clock for a Heart
Oorspronkelijke uitgever William Morrow/HarperCollins,
New York
Omslagontwerp Studio Jan de Boer
Omslagillustratie Aneta Ivanova
Foto auteur Jim Ferguson
Vormgeving binnenwerk Peter Verwey, Heemstede
Druk Koninklijke Wöhrmann, Zutphen
isbn 978 90 234 8843 9
nur 305
www.uitgeverijcargo.nl
Voor Charlene
En in liefdevolle herinnering aan mijn grootvader,
Arthur Gladstone Ellis (1916-2012), de aardigste
man ter wereld, en een fantastische schrijver
Proloog
Hoewel het al begon te schemeren, zag hij meteen nadat hij
de oprit met de bandensporen was ingeslagen dat het houten huis met gele tape was afgezet.
George zette zijn Saab in zijn vrij en liet de motor draaien. Hij probeerde niet te denken aan de vorige keer dat hij
in dit bijna volledig in het bos weggestopte huis aan een
doodlopend laantje in New Essex was.
Het politielint zat er in een wijde boog omheen, van de
ene pijnboom naar de andere, en de voordeur was met
rood-witte tape in een x-patroon afgeplakt. Hij zette de
motor uit. De airco stopte met blazen; vrijwel direct voelde
George de verstikkende hitte. De zon stond al laag en de
pijnbomen maakten het hier nog donkerder.
Hij stapte uit. De lucht was vochtig en rook naar de zee,
en in de verte hoorde hij zeemeeuwen. De splitlevelwoning
van donkerbruin hout ging bijna helemaal op in de bomen
eromheen. De grote ramen waren net zo donker als het vuile, schuine dak.
Hij bukte zich om onder de gele politietape door te gaan
en liep naar de achterkant van het huis. Hij was van plan
via de schuifdeuren aan het wegrottende terras naar binnen
te gaan. Mochten die op slot zitten, dan gooide hij wel een
steen door de ruit. Eenmaal binnen zou hij het huis zo snel
mogelijk doorzoeken op bewijs dat de politie misschien
over het hoofd had gezien.
7
Ook de schuifdeuren waren met politietape afgeplakt,
maar ze zaten niet op slot. Hij liep het koele huis in; eigenlijk had hij verwacht dat hij, eenmaal binnen, door angst
zou worden verteerd, maar hij voelde een kalmte die surreëel aandeed, alsof hij droomde terwijl hij wakker was.
Ik weet wel wat ik zoek als ik het heb gevonden.
Het was duidelijk dat de politie het huis grondig had
doorzocht. Op diverse oppervlakken zag je streperige
restanten van de stof waarmee vingerafdrukken worden
opgespoord. De drugsparafernalia die op de salontafel
hadden gelegen, waren verdwenen. Hij liep naar de grote slaapkamer aan de oostkant van het huis. Daar was hij
de vorige keer niet geweest en hij verwachtte dat het er
een zootje zou zijn. Maar toen hij de deur opendeed, trof
hij een nette slaapkamer aan met een laag plafond en een
tweepersoonsbed met gebloemde lakens erop. Tegenover
het bed stonden twee kleine schrijftafels, beide met een glazen blad. Onder het groezelige glas zaten verbleekte polaroids. Verjaardagsfeestjes. Diploma-uitreikingen.
Hij trok de lades open, maar vond niets. Er lagen alleen
wat oude kleren in, en een paar borstels en parfumflesjes
die nog in hun doosje zaten, en aan alles kleefde de stoffige,
bloemige geur van mottenballen.
Het gestoffeerde trappetje voerde naar het lagergelegen
deel van de woning. In de gang naar de voordeur deed hij
zijn best de herinneringen uit zijn gedachten weg te houden. Maar hij keek langer dan nodig naar de plek waar het
lichaam in elkaar was gezakt, waar de huid de kleur had
aangenomen die niet bij huid hoort.
Onder aan de trap opende hij de linkerdeur, die toegang gaf tot de afgewerkte kelder zonder ramen, waar het
muf rook. Hij probeerde de lichtschakelaars aan de muur,
maar de elektriciteit was afgesloten. Hij haalde zijn zak-
8
lampje uit zijn achterzak en scheen met de dunne, zwakke
straal om zich heen. In het midden van de ruimte stond
een prachtige, klassieke biljarttafel, met rood in plaats van
groen vilt, waarop de ballen willekeurig verspreid lagen. In
de verste hoek waren een hoge bar met een paar barkrukken en een grote spiegel met het logo van George Dickel
Tennessee Whiskey erin gegraveerd. Onder de spiegel hing
een lege plank, en hij stelde zich voor dat daar ooit wat flessen sterkedrank hadden gestaan, die al lang geleden waren
leeggedronken en weggegooid.
Ik weet wel wat ik zoek als ik het heb gevonden.
Hij liep terug naar boven en keek in de twee kleinere
slaapkamers, op zoek naar sporen van recente gebruikers,
maar ook daar vond hij niets. De politie had waarschijnlijk
hetzelfde gedaan en alles wat bewijstechnisch van belang
leek in hun plastic zakjes gestopt, maar hij had er per se
zelf naartoe gewild om alles nog een keer met eigen ogen
te zien. Hij wist dat hij iets zou vinden. Hij wist dat ze iets
over het hoofd hadden gezien.
Het stond op de boekenplank in de woonkamer, op
ooghoogte, midden in de muur van boeken. Het was een
ingebonden boek met een witte, geplastificeerde omslag,
alsof het van de bibliotheek was geweest. Het viel op tussen de andere boeken; die waren bijna allemaal non-fictie.
Handboeken voor boten. Reisgidsen. Een oude kinder­
encyclopedie. De enige andere fictie bestond uit commer­
ciële paperbacks – hightechverhalen, sciencefiction, politieke thrillers, dat werk.
Hij streek over de rug van het boek. De titel en de naam
van de auteur stonden er in het rood op, in kleine, elegante
letters. Rebecca. Daphne du Maurier.
Het was haar favoriete boek, haar enige echt favoriete
boek. Ze had hem ook een exemplaar gegeven in het jaar
9
waarin ze elkaar leerden kennen. Hun eerste jaar op de
universiteit. Op de koude winteravonden in haar studentenhuis had ze hem er stukken uit voorgelezen. Sommige
passages kende hij uit zijn hoofd.
Hij trok het eruit en liet zijn vinger over de gerimpelde
randen van de bladzijden gaan. Het viel open op pagina
zes. Twee zinnen waren omkaderd door zorgvuldig getrokken potloodlijnen. Hij herinnerde zich weer dat zij boeken
op die manier markeerde. Niet met een markeerstift. Niet
door passages te onderstrepen. Alleen maar die nauwkeurig omtrokken woorden, zinnen en alinea’s.
George las de omkaderde woorden niet meteen; het boek
was niet toevallig op die pagina’s opengevallen, maar omdat er een ansichtkaart tussen was gestoken. De achterkant
van de kaart was in de loop der jaren vergeeld. Er stond
geen tekst op. Hij draaide hem om en keek naar de kleurenfoto van een Mayaruïne die tegen de achtergrond van de
oceaan fier op een met struikgewas bedekt klif stond. Het
was een oude ansichtkaart, met een te blauwe oceaan en te
groen gras. Hij draaide hem weer om. ‘De Mayaruïnes van
Tulum’ stond er. ‘Quintana Roo. Mexico.’
10
Een
Op vrijdagmiddag om vijf over vijf liep George Foss door
de plakkerige Bostonse hittegolf linea recta van zijn kantoor naar Jack Crow’s Tavern. Hij had de afgelopen drie
uur in opperste concentratie aan de proefdruk van een herzien contract met een illustrator gewerkt, waarna hij uitgeblust door zijn raam naar de heiige blauwe hemel boven
de stad had gekeken. Hij had een hekel aan de nazomers,
zoals andere Bostonaren een afkeer van de lange New
Englandse winters hadden. De vermoeide bomen, de vergelende parken en de lange, klamme nachten wekten bij
hem een verlangen naar fris herfstweer, naar lucht waarvan
zijn kleren niet aan zijn huid bleven plakken en zijn botten
niet vermoeid aanvoelden.
In de hoop zijn overhemd relatief zweetvrij te houden
liep hij het stukje naar Jack Crow’s zo langzaam mogelijk.
Auto’s kropen door Back Bays smalle straten, in een poging aan de deprimerende smerigheid van de stad te ontsnappen. De meeste mensen die in deze wijk woonden,
dronken hun eerste drankjes van de avond in de cafés van
Wellfleet, Edgartown of Kennebunkport, of in een van de
kustplaatsen die op een aanvaardbare afstand van de stad
lagen. Voor George was Jack Crow’s goed genoeg; de cocktails waren er weliswaar matig, maar de airco werd door
de Franstalige Canadese expat stelselmatig op koelkasttemperatuur gehouden.
11
Hij had er met Irene afgesproken, en ook dat vond hij
prima. Hij had haar alweer twee weken geleden voor het
laatst gezien, op een borrel van een wederzijdse vriend. Ze
hadden elkaar daar nauwelijks gesproken, en toen George
als eerste vertrok, had ze hem een quasiboze blik toegeworpen. Hij had zich afgevraagd of hun knipperlichtrelatie weer in een periodieke crisis was beland. George kende
Irene al vijftien jaar, hij had haar ontmoet op de redactie
van het tijdschrift waar hij nog steeds voor werkte. Zij was
daar toen redactrice, hij deed de boekhouding. De finan­
ciën doen van een bekend literair tijdschrift leek de perfecte
baan voor een man met een groot literair hart maar gering
literair talent. Inmiddels was George zakelijk leider van dat
zinkende schip en had Irene zich in de steeds verder uitdijende websitedivisie van The Boston Globe opgewerkt.
Gedurende twee jaar waren ze het perfecte stel geweest.
Maar die twee jaar werden gevolgd door dertien jaar van af­
nemende meeropbrengsten, beschuldigingen over en weer,
incidenteel vreemdgaan en een steeds verder afbrokkelend
verwachtingspatroon. Het idee dat ze een gewoon stel met
een gewoon lot waren, hadden ze ondertussen wel opgegeven, maar ze hadden nog steeds hetzelfde stamcafé, vertelden elkaar nog steeds alles, sliepen af en toe nog met elkaar
en waren, vreemd genoeg, elkaars beste vriend geworden.
Desondanks hadden ze er nu en dan behoefte aan om hun
verhouding te duiden, om met elkaar te praten. Maar vandaag had George daar geen zin in. Dat lag niet aan Irene; in
zekere zin waren zijn gevoelens voor haar niet anders dan
tien jaar geleden. Het had meer te maken met zijn leven in
het algemeen. Hij liep tegen de veertig en had het gevoel
dat zijn wereld langzaam maar zeker zijn kleur verloor. Hij
was te oud om ervan uit te gaan dat hij nog tot over zijn
oren verliefd zou worden en een gezin zou stichten, of dat
12
hij de wereld stormenderhand zou gaan veroveren, of dat
iets verrassends hem uit zijn dagelijkse bestaan zou halen.
Dergelijke overpeinzingen zou hij nooit met iemand delen
– hij had tenslotte een vaste baan, woonde in het centrum
van Boston en had nog een volle kop met haar – maar het
grootste deel van de tijd leefde hij in een mist van onverschilligheid. En hoewel hij ook niet het gevoel had dat hij
al met één been in het graf stond, keek hij al jaren nergens
meer echt naar uit. Aan nieuwe vrienden of een nieuwe relatie had hij geen behoefte. Zijn salaris was jaar in jaar uit
gestegen, maar zijn enthousiasme voor zijn werk taande.
Vroeger was hij elke maand trots als er weer een nieuwe
The Boston Globe verscheen en had hij het gevoel dat hij
iets voor elkaar had gekregen. Tegenwoordig las hij zelden
een artikel.
George naderde het café en vroeg zich af in welke stemming Irene die avond zou zijn. Hij zou zeker meer te horen
krijgen over de gescheiden redacteur die haar die zomer al
meerdere keren mee uit had gevraagd. Stel dat ze instemde,
dat het wat werd en dat ze George definitief aan de kant
zette... Hij deed zijn best een emotie op te roepen, maar hij
kwam niet verder dan de vraag wat hij met zijn vrije tijd
zou doen. Hoe zou hij die vullen? En met wie?
George duwde de glas-in-looddeuren van Jack Crow’s
open en liep naar zijn vaste plek. Later besefte hij dat hij Liana Decter, die op de hoek van de bar zat, waarschijnlijk
straal voorbij was gelopen. Op koelere dagen of op momenten dat George levenslustiger was, zou zijn blik wel over de
weinige klanten in zijn stamkroeg glijden. Er was misschien
zelfs een tijd geweest dat Georges hart een sprongetje had
gemaakt bij de aanblik van een weelderige vrouw met een
bleke huid die in haar eentje aan de bar zat, omdat het Liana
zou kunnen zijn. Hij droomde er al twintig jaar van haar
13
terug te zien, en was er tegelijkertijd bang voor. Overal op de
wereld had hij flarden van haar herkend: haar haar bij een
stewardess, de verpletterende overdaad van haar lichaam
bij een vrouw op een strand op de Cape, haar stem in een
nachtelijk jazzprogramma. Een halfjaar lang was hij ervan
overtuigd geweest dat Liana een pornoster met de naam
­Jeane Harlot was geworden. Hij had zelfs de identiteit van
de actrice achterhaald; ze was de dochter van een dominee
uit North Dakota en heette Carli Swenson.
George ging aan zijn vaste tafeltje zitten, bestelde een
Old Fashioned bij Trudy en haalde de Globe van die dag
uit zijn versleten schoudertas. Hij had de kruiswoordpuzzel voor dit moment bewaard. Irene zou er niet voor zes
uur zijn. Hij nipte van zijn cocktail, loste de puzzel op en
zette zich met enige tegenzin aan de sudoku en daarna zelfs
nog de woordzoeker, totdat hij Irenes vertrouwde voetstappen achter zich hoorde.
‘Kunnen we alsjeblieft ruilen?’ vroeg ze bij wijze van begroeting, doelend op de zitplaatsen. Jack Crow’s had maar
één tv, een unicum in een café in Boston, en Irene, die een
nog grotere fan van de Red Sox was dan George, wilde het
beter kunnen zien.
George schoof uit het zitje, kuste Irene op de hoek van
haar mond (ze rook naar Clinique en Altoids) en ging aan
de andere kant zitten, vanaf waar hij op de eikenhouten
bar en de grote ramen uitkeek. Er scheen nog net een roze
streep zonlicht over de toppen van de bruine bakstenen huizen aan de overkant van de straat. De vrouw aan het einde van de bar viel George eigenlijk vooral op doordat het
zonlicht op haar glas viel. Ze dronk een glas rode wijn en
las een pocket, en een trilling in zijn maag maakte George
duidelijk dat ze op Liana leek. Sprekend zelfs. Maar zo’n
trilling had hij al zo vaak gehad.
14
Hij keek naar Irene, die het schoolbord met de dagschotels en het wisselbier achter de bar las. Haar kortgeknipte,
blonde haar liet haar voorhoofd vrij en krulde achter haar
oren; zoals gewoonlijk leek de hitte haar niets te doen. Ze
droeg een roze vlinderbril. Had ze die al lang?
Toen Irene een Allagash White had besteld, bracht ze
George op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen in
de kroniek van de gescheiden redacteur. Tot Georges opluchting was haar toon gezellig, en niet ruzieachtig. De
verhalen over de redacteur hadden een licht humoristische
ondertoon, hoewel George er vooral een zekere kritiek in
hoorde. Dat de redacteur zijn haar in een staartje droeg,
een beetje te dik was en een enthousiaste amateurbierbrouwer was, sprak misschien niet in zijn voordeel, maar hij
had tenminste een tastbare toekomst, met meer dan alleen
cocktails, zo af en toe een avondje uit en de zeer spaarzame
seks waar George het mee moest doen.
Hij luisterde en nipte van zijn drankje, maar zijn blik
bleef op de vrouw aan de bar gericht. Hij wachtte op een
gebaar of een detail dat hem zou verlossen van de gedachte
dat hij echt naar Liana Decter keek, en niet naar een geestverschijning of een dubbelganger. Als het Liana wél was,
dan was ze veranderd. Niet heel duidelijk, in de zin dat ze
vijftig kilo was aangekomen of haar haar heel kort had geknipt, maar ze zag er anders uit, in positieve zin, alsof de
zeldzame schoonheid die toen al in haar besloten had gelegen nu tot volle wasdom was gekomen. Het babyvet dat ze
op de universiteit nog had gehad, was ze kwijt, haar jukbeenderen waren prominenter en haar haar was donkerder
blond dan George het zich herinnerde. Hoe langer George
naar haar keek, hoe meer hij ervan overtuigd raakte dat zij
het was.
‘Je weet dat ik geen jaloers type ben, toch?’ vroeg Irene.
15
‘Maar naar wie zit je de hele tijd te kijken?’ Ze keek over
haar schouder naar de bar, waar het nu snel drukker werd.
‘Naar iemand met wie ik op de universiteit heb gezeten,
denk ik. Ik weet het niet zeker.’
‘Ga het haar vragen. Het maakt mij niet uit.’
‘Nee, dat hoeft niet, zo goed kende ik haar niet,’ loog
George, en om de een of andere reden joeg dat leugentje
een ragfijn golfje onrust door zijn nek.
Ze bestelden nog een drankje. ‘Mij lijkt hij nogal een eikel,’ zei hij.
‘Wat?’
‘Die gescheiden man van je.’
‘O, je luistert dus nog.’ Ze gleed uit het zitje om naar de
wc te gaan, zodat George ongestoord naar Liana kon blijven kijken. Het zicht op haar werd deels belemmerd door
twee jonge zakenmannen die hun jasje uittrokken en hun
das losmaakten, maar tussen hun bewegingen in bestudeerde hij haar. Ze droeg een blouse met een witte kraag en
haar haar, dat korter was dan op de universiteit, hing langs
de ene kant van haar gezicht en zat aan de andere kant achter haar oor. Ze droeg geen juwelen, wat George zich ook
van haar herinnerde. Haar hals was obsceen romig en haar
borstbeen was rood gemarmerd. Ze had haar boek weggelegd en keek af en toe het café rond, alsof ze iemand zocht.
George wachtte op het moment dat ze zou opstaan; hij had
het gevoel dat hij het pas echt zeker zou weten als hij haar
zag lopen.
Alsof zijn gedachten haar ertoe hadden aangezet, gleed
ze van de barkruk af, waarbij haar rok even tot halverwege
haar dij opschoof. Toen haar voet op de vloer kwam en
ze in de richting van George liep, was er geen twijfel meer
mogelijk. Het was Liana – hij zag haar voor het eerst sinds
hun propedeusejaar aan Mather College, bijna twintig jaar
16
geleden. Het was onmiskenbaar haar loopje, met die langzame schommelbeweging van haar heupen, haar hoofd
rechtop, de kin iets omhoog, alsof ze over iemand heen
probeerde te kijken. George bracht de menukaart omhoog
om zijn gezicht erachter te verschuilen en staarde naar de
betekenisloze woorden. Zijn hart bonkte. Ondanks de airconditioning werden zijn handpalmen vochtig.
Liana passeerde hem op het moment dat Irene weer op
haar plek ging zitten. ‘Dat was toch die vriendin van je?
Wilde je haar geen gedag zeggen?’
‘Ik weet nog steeds niet zeker of ze het wel is,’ zei George,
en hij vroeg zich af of Irene de paniek in zijn stem kon horen.
‘Hebben we nog tijd voor eentje?’ vroeg Irene. Ze had op
de wc nieuwe lippenstift opgedaan.
‘Ja hoor,’ zei George. ‘Maar laten we ergens anders heen
gaan. Dan lopen we een stukje nu het nog licht is.’
Irene gebaarde Trudy en George greep naar zijn portemonnee. ‘Het is mijn beurt, weet je nog,’ zei Irene terwijl
ze haar creditkaart uit haar bodemloze portefeuille trok.
Op het moment dat ze betaalde, liep Liana opnieuw voorbij. Deze keer staarde George naar haar achterkant, naar
dat vertrouwde loopje. Ook haar lichaam had zich ontwikkeld. Op de universiteit was ze al zijn ideaal geweest, maar
nu zag ze er zo mogelijk nog beter uit: lange, taps toelopende benen en vol aangezette rondingen, het soort lichaam
dat je alleen van de juiste genen krijgt, niet van sporten. De
achterkant van haar armen was roomwit.
George had zich dit moment talloze malen voorgesteld,
maar om de een of andere reden had hij nooit gedacht aan
wat er vervolgens zou gebeuren. Liana was niet alleen een
ex die lang geleden Georges hart had gebroken, ze was,
voor zover George wist, bovendien een gezochte misdadigster, een vrouw wier misstappen dichter in de buurt van
17
Griekse tragedies dan van jeugdzondes kwamen. Ze had
zeker één moord op haar geweten, en zeer waarschijnlijk
nog een andere. George voelde het gewicht van zijn morele
verantwoordelijkheid en zijn besluiteloosheid even zwaar
op zich rusten.
‘Kom je?’ Irene stond al, en ook George kwam overeind, en hij volgde haar snelle tred – eerst de hakken, dan
de voorvoet – over de geverfde houten vloer van het café.
Nina Simones ‘Sinnerman’ tetterde uit de luidsprekers.
Ze zwaaiden door de voordeur naar buiten, waar ze tegen
de muur van de nog steeds vochtige, bedompte, warme
avondlucht op liepen.
‘Waar gaan we heen?’ vroeg Irene.
George verstijfde. ‘Weet ik niet. Misschien ga ik eigenlijk
liever gewoon naar huis.’
‘Oké,’ zei Irene en ze voegde daar, toen George roerloos
bleef staan, aan toe: ‘Maar we kunnen hier natuurlijk ook
gewoon in dit tropische regenwoud blijven staan.’
‘Sorry, maar ik voel me geloof ik niet helemaal goed.
Misschien kan ik echt beter naar huis gaan.’
‘Is het die vrouw in het café?’ Irene keek weer over haar
schouder, nu om door de glazen voordeur naar binnen te
kijken. ‘Dat was toch niet hoe heet ze ook alweer? Dat
maffe wijf van Mather?’
‘God, nee,’ loog George. ‘Ik geloof gewoon dat ik het
voor gezien hou.’
George liep naar huis. Er was een briesje opgestoken, het
floot door de smalle straatjes van Beacon Hill. Het bracht
geen verkoeling, maar George spreidde toch zijn armen en
voelde het zweet op zijn huid verdampen.
Toen George bij zijn appartement aankwam, ging hij op
de onderste trede van de stenen trap naar de voordeur zitten. Het was maar een paar honderd meter naar het café.
18
Hij zou best één drankje met haar kunnen drinken en
horen wat ze in Boston deed. Hij had zo lang gehoopt dat
hij haar terug zou zien en zich het moment zo vaak voorgesteld dat hij, nu ze hier werkelijk was, het gevoel had in een
horrorfilm te spelen – alsof hij, zijn hand al op de deur van
de schuur, op het punt stond een bijl in zijn hoofd te krijgen. Hij was bang en had voor het eerst in een jaar of tien
ontzettend veel zin in een sigaret. Was ze voor hém in Jack
Crow’s? En zo ja, waarom?
Bijna elke andere avond zou George naar binnen zijn
gegaan, Nora eten hebben gegeven en zijn nest hebben
opgezocht. Maar de combinatie van de drukkend warme
augustusavond en Liana’s aanwezigheid in zijn stamcafé
wekten het idee dat er iets stond te gebeuren – en meer had
hij eigenlijk niet nodig. Of het nou goed was of slecht, er
zou tenminste iets gebeuren.
George had lang genoeg op de trap gezeten om te kunnen
denken dat ze al weg was. Hoe lang zou ze daar in haar
eentje met een glas rode wijn blijven zitten? Hij besloot terug te lopen. Als ze weg was, was het niet de bedoeling geweest dat hij haar zou terugzien. Als ze er nog wel zat, zou
hij haar gedag zeggen.
Op zijn wandeling terug naar het café leek de bries in
zijn rug zowel warmer als steviger. Voor de deur van Jack
Crow’s aarzelde hij niet – hij duwde de klapdeuren open en
op hetzelfde moment draaide Liana zich om op haar plek
aan de bar en keek hem aan. Hij zag aan het oplichten van
haar ogen dat ze hem had herkend. Ze was nooit iemand
van grote gebaren geweest.
‘Dus je bent het toch!’ zei hij.
‘Ja hoor. Hé, George,’ zei ze achteloos alsof ze elkaar eerder die dag nog gezien hadden, met die vlakke intonatie die
hem zo vertrouwd was.
19
‘Ik zag je zitten.’ George maakte een hoofdbeweging
naar de andere kant van de bar. ‘Eerst wist ik niet zeker
of je het wel was. Je bent veranderd. Maar toen ik langs
je liep, wist ik het zeker. Ik ging naar huis, maar ben weer
teruggekomen.’
‘Daar ben ik blij om,’ zei ze. Haar woorden, die ze met
een duidelijke pauze ertussen uitsprak, hadden aan het einde een klik. ‘Ik ben hier namelijk speciaal voor jou, in dit
café. Ik weet dat je hier ergens in de buurt woont.’
‘O.’
‘Ik ben blij dat jij mij het eerst zag. Ik weet niet of ik wel
het lef had gehad om naar je toe te komen. Ik weet wat je
van me denkt.’
‘Dan weet je meer dan ik. Ik weet niet precies wat ik van
je denk.’
‘Door wat er is gebeurd, bedoel ik.’ Ze was niet van houding veranderd sinds hij het café weer binnen was gelopen,
maar haar wijsvinger tikte met de maat van de muziek mee
op de houten bar.
‘O, dat,’ zei George alsof hij zijn geheugen had afgespeurd om erachter te komen waar ze het over had.
‘Ja, dat ja,’ antwoordde ze, en ze lachten allebei. Liana draaide zich om, zodat ze recht tegenover George zat.
‘Moet ik me zorgen maken?’
‘Zorgen?’
‘Dat je me hier ter plekke laat arresteren? Of een drankje in mijn gezicht gooit?’ Ze had minuscule lachrimpeltjes in de hoeken van haar bleekblauwe ogen. Die waren
nieuw.
‘De politie is al onderweg. Ik hoef je alleen maar aan de
praat te houden.’ George glimlachte nog steeds, maar dat
voelde onnatuurlijk aan. ‘Grapje,’ zei hij toen Liana niet
meteen antwoordde.
20
‘Weet ik. Kom je bij me zitten? Heb je tijd om iets te drinken?’
‘Nou, eigenlijk... heb ik zo een afspraak.’ De leugen ontsnapte hem voordat hij het wist. Haar aanwezigheid zo
dichtbij en haar geur verwarden hem, hij voelde een bijna
dierlijke aandrang om te vluchten.
‘O,’ zei Liana snel. ‘Oké. Maar ik wil je iets vragen. Een
gunst.’
‘Oké.’
‘Kunnen we ergens afspreken? Morgen misschien?’
‘Woon je hier?’
‘Nee, ik ben hier vanwege... Een vriendin... Het is gecompliceerd. Ik wil je graag spreken. Als je dat niet wilt, snap ik
dat natuurlijk. Het is al lang geleden, en ik begrijp...’
‘Goed,’ zei George. Hij maakte zichzelf wijs dat hij nog
altijd van gedachten kon veranderen.
‘Goed? Ja? Dus je wilt wel met me praten?’
‘Natuurlijk, laten we iets afspreken nu je in de stad bent.
Ik beloof je dat ik de politie niet bel. Ik wil alleen weten hoe
het met je gaat.’
‘Bedankt, dat vind ik echt heel fijn.’ Ze ademde diep in
door haar neus, waarbij haar borst opzwol. Op de een of
andere manier hoorde George haar knisperende, witte
blouse boven de muziek van de jukebox uit over haar huid
glijden.
‘Hoe weet je dat ik hier woon?’
‘Dat heb ik opgezocht. Op internet. Dat was niet zo
moeilijk.’
‘Ik neem aan dat je geen Liana meer heet?’
‘Voor sommige mensen nog wel. Maar de meesten kennen me nu als Jane.’
‘Heb je een mobiele telefoon? Zal ik je later bellen?’
‘Ik heb geen mobiele telefoon. Nooit gehad. Zullen
21
we hier afspreken? Morgen, om twaalf uur ’s middags?’
George zag een subtiele verandering in haar blik, haar ogen
bestudeerden zijn gezicht en probeerden hem te doorgronden. Of ze probeerde gewoon te zien wat ze nog in hem
herkende en waarin hij was veranderd. Georges haar werd
grijs bij de slapen, er waren rimpels in zijn voorhoofd verschenen en de lijnen bij zijn mond waren dieper geworden.
Maar hij had nog steeds een relatief goed figuur, hij zag er
op een enigszins versleten manier goed uit.
‘Oké,’ zei George. ‘Dat kan. Je kunt hier lunchen.’
‘Je klinkt niet erg zeker.’
‘Ik voel me ook niet erg zeker, maar ook niet erg onzeker.’
‘Als het niet zo belangrijk was, zou ik het niet vragen.’
‘Goed,’ zei George terwijl hij opnieuw bedacht dat hij
nog altijd van gedachten kon veranderen, dat instemmen
alleen maar het uitstellen van een beslissing was. Later bedacht hij dat hij op andere momenten in zijn leven gewoon
tegen Liana zou hebben gezegd dat ze elkaar beter niet
meer konden zien. Hij zat niet op gerechtigheid te wachten, en hij hoefde ook niet echt iets af te sluiten. Hij zou
de autoriteiten echt niet gewaarschuwd hebben. Het was
jaren geleden dat ze in die klerezooi was beland. Het was
al erg genoeg dat ze sindsdien op de vlucht was geweest,
dat ze waarschijnlijk de rest van haar leven op de vlucht
zou blijven. Natuurlijk had ze geen mobiele telefoon. En
natuurlijk wilde ze op een openbare plek afspreken, in een
café op een kruising in een druk deel van Boston, waar ze er
elk moment vandoor kon gaan.
‘Goed,’ zei George, ‘ik kan wel komen.’
Ze glimlachte. ‘Ik zal er zijn. Om twaalf uur.’
‘Dan ben ik er ook.’
22
Twee
Ze hadden elkaar de eerste avond op de universiteit ontmoet. Tijdens de introductiedagen werd George door de
slungelige, nerveuze tweedejaarsstudent Charlie Singh,
die verantwoordelijk was voor het studentenhuis waar
George woonde, met een aantal andere eerstejaars meegenomen naar een drukbezocht studentenfeest in McAvoy.
George volgde Charlie over een trap vol mensen naar een
hoge, bloedhete zaal met een kale houten vloer en zitjes
op de vensterbanken. Hij dronk zuur bier en kletste met
Mark Schumacher, een andere eerstejaars uit zijn studentenhuis. Op een gegeven moment excuseerde Mark zich
en liet hij George achter in een groep ouderejaars, die er
allemaal even goed uitzagen en er een sport van leken te
maken elkaar zo hard mogelijk te laten lachen. Hij besloot nog één biertje te nemen en dan weg te gaan. Toen
hij de veiligste route naar de zelfbedieningstap aan de andere kant van de kamer had uitgestippeld, baande hij zich
een weg door de in kaki en flanel gehulde meute. Bij de
tap stond een meisje; ze trok de tap naar voren, maar er
spoot alleen maar schuim in haar met lippenstift besmeurde plastic glas.
‘Het vat is leeg,’ zei ze tegen hem. Ze had stijl, donkerblond haar dat tot iets onder haar kaaklijn kwam, en ze
had heel blauwe ogen, die ver van elkaar af in haar hartvormige gezicht stonden. Dat haar ogen zo ver van elkaar
23
stonden, gaf haar iets duisters, maar George vond haar het
mooiste meisje dat hij ooit had gezien.
‘Weet je zeker dat hij leeg is?’
‘Nee, niet helemaal,’ zei ze met een lijzig accent waaruit
hij opmaakte dat ze niet uit New England kwam. ‘Ik heb
eigenlijk nog nooit eerder getapt. Jij wel?’
George ook niet, maar hij deed een stap naar voren en
nam haar glas uit haar hand. ‘Ik weet het ook niet precies,
maar ik heb het anderen zien doen.’
‘Ben jij ook eerstejaars?’
‘Ja,’ zei hij terwijl de helft van een stroom bier in haar
glas en de andere helft over zijn pols en in zijn mouw
stroomde.
De rest van de avond brachten ze samen door; ze rookten
haar sigaretten bij een open raam en wandelden daarna
over de campus. Ze kusten elkaar onder de boog die de
universiteitskapel met het hoofdgebouw verbond. George
vertelde haar dat zijn vader, een boerenzoon, een gemechaniseerd systeem voor het slachten van pluimvee had
uitgevonden en met de verkoop van het patent meer had
verdiend dan zijn grootouders met een leven lang werken
op de boerderij. Zij vertelde dat haar vader als advocaat in
een provinciestadje achter ambulances aan reed, en voegde
daar, op het moment dat Georges hand onder haar bloesje gleed, aan toe dat zij een keurig meisje uit het zuiden
was en geen enkele intentie had een onenightstand te hebben omdat dat bij het leven aan een universiteit in New
England hoorde. De toon waarop ze dat zei, was eerder zakelijk dan kritisch, en meer dan die bijna-naïeve directheid
en het korte contact met haar volle borst onder de dunne,
satijnen beha had George niet nodig om daar ter plekke
verliefd op haar te worden.
24