Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1992-1993 22942 Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet en enige andere wetten in verband met de bevoorrechting van vorderingen, het verbinden van een bijzonder verhaalsrecht aan bepaalde vorderingen en de invoering van de mogelijkheid van een vereenvoudigde afwikkeling van faillissement Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet en enige andere wetten in verband met de bevoorrechting van vorderingen, het verbinden van een bijzonder verhaalsrecht aan bepaalde vorderingen en de invoering van de mogelijkheid van een vereenvoudigde afwikkeling van faillissement. De toelichtende memorie (en bijlagen) die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust. En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming. 's-Gravenhage, 30 november 1992 Nr. 2 Beatrix VOORSTEL VAIM WET Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in het Burgerlijk Wetboek een algemene regeling te treffen inzake de bevoor– rechting van vorderingen en het verbinden van een bijzonder verhaals– recht aan bepaalde vorderingen en in de Faillissementswet de mogelijkheid in te voeren van een vereenvoudigde afwikkeling van faillis– sement; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: S-RW S-INH 216123F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's-Gravenhage 1992 Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 942, nrs. 1-2 HOOFDSTUK I. WIJZIGING VAN HET BURGERLIJK WETBOEK ARTIKEL I In het Burgerlijk Wetboek worden de in de volgende bepalingen van dit hoofdstuk aangegeven wijzigingen aangebracht. ARTIKEL II De artikelen 279-281 van Boek 3 vervallen. Artikel 282 wordt vernummerd tot artikel 279. ARTIKEL III De afdelingen 2 en 3 van titel 10 van Boek 3 worden vervangen door: Afdeling 2 Bevoorrechte vorderingen Artikel 280. Onverminderd het bepaalde in de afdelingen 3 en 4 van titel 3 en de afdelingen 4 en 5 van titel 8 van Boek 8, in de Zee– en Luchtvaartverzekeringswet 1939 (Stb. 637) en in de Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen (Stb. 1957, 72), zijn de hieronder opgesomde vorde– ringen bevoorrecht op de goederen die daarbij zijn vermeld, en worden zij verhaald in de rangorde waarin zij door de onderstaande nummers tot elkaar en tot pand en hypotheek zijn geplaatst, met dien verstande dat onder één nummer vermelde vorderingen gelijk van rang zijn: 1 ° de kosten van de aanvraag tot faillietverklaring, doch alleen ter zake van het faillissement dat op de aanvraag is uitgesproken, alsmede van de kosten, door een schuldeiser gemaakt, ter verkrijging van veref– fening buiten faillissement, bevoorrecht op alle goederen; 2° de vordering tot voldoening van de kosten tot behoud van een goed, bevoorrecht op het goed dat aldus is behouden, voor zover gemaakt na het ontstaan van een recht van pand of hypotheek op dat goed of de hieronder vermelde voorrechten; 3° pand en hypotheek alsmede het voorrecht bedoeld in artikel 5 lid 2 van de Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken (Stb. 1987, 289); 4° de volgende vorderingen, bevoorrecht op bepaalde goederen: a. de vordering van hem die uit hoofde van een overeenkomst tot aanneming van werk wegens bearbeiding van een zaak een vordering heeft, mits hij persoonlijk aan de uitvoering van in de uitoefening van zijn bedrijf aangenomen werk pleegt deel te nemen dan wel een vennoot– schap of een rechtspersoon is, waarvan één of meer beherende vennoten of bestuurders dit plegen te doen, voor zover de vordering niet ouder is dan twee jaren, bevoorrecht op die zaak; b. de door een appartementseigenaar of een vruchtgebruiker van een appartementsrecht aan de gezamenlijke appartementseigenaars of de vereniging van eigenaars verschuldigde, in het lopende of het vooraf– gaande kalenderjaar opeisbaar geworden bijdragen, bevoorrecht op het appartementsrecht; c. de vordering tot vergoeding van schade, bevoorrecht op de vordering die de schuldenaar uit hoofde van verzekering van zijn aansprakelijkheid op de verzekeraar mocht hebben, voor zover deze vordering de verplichting tot vergoeding van deze schade betreft; 5° de volgende vorderingen, bevoorrecht op alle goederen: Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 942, nrs. 1-2 a. de vorderingen wegens rijksbelastingen als bedoeld in de Invorde– ringswet 1990 (Stb. 221) en de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen (Stb. 1961, 31) alsmede in de gevallen waarin laatstgenoemde wet overeenkomstige toepassing heeft gevonden, provinciale belastingen als bedoeld in artikel 146, aanhef en onderdelen a en c, van de Provin– ciewet (Stb. 1992, 54), gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 272, onderdelen a tot en met h, van de Gemeentewet (Stb. 1931, 89), waterschapsbelastingen als bedoeld in artikel 113 van de Water– schapswet (Stb. 1991, 444), met uitzondering van de rechten bedoeld in artikel 115 van die wet, heffingen als bedoeld in hoofdstuk 6A van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne, heffingen en bijdragen als bedoeld in hoofdstuk IV Wet verontreiniging oppervlaktewateren en overschotheffingen als bedoeld in artikel 13 Meststoffenwet, administra– tieve boetes, opcenten, rente en kosten daaronder begrepen; b. de vorderingen van de uitvoeringsorganen bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Organisatiewet Sociale Verzekering (Stb. 1952, 344) terzake van de door hen op grond van artikel 11 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (Stb.1987, 552) vastgestelde premie en voorschot– premie, de vorderingen van de belastingdienst wegens de premie voor de volksverzekeringen als bedoeld in hoofdstuk II van de Wet financiering volksverzekeringen (Stb. 1989, 129), alsmede de vorderingen van het uitvoeringsorgaan bedoeld in artikel 1, onder b, van de Ziekenfondswet (Stb. 1986, 347) onderscheidenlijk van de uitvoeringsorganen bedoeld in artikel 4 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 1990, 176), wegens premies als bedoeld in artikel 17 van de Ziekenfondswet onder– scheidenlijk van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, rente en kosten daaronder begrepen; c. de vorderingen die zijn ontstaan uit de oplegging van de in de artikelen 49 en 50 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van 18 april 1951 (Trb. 1951, 82) bedoelde heffingen en verhogingen wegens vertraging in de betaling van deze vorderingen; d. hetgeen een arbeider, een gewezen arbeider en hun nabestaanden ter zake van reeds vervallen termijnen van pensioen van de werkgever te vorderen hebben, voor zover de vordering niet ouder is dan een jaar; e. hetgeen waarop een arbeider, niet zijnde een bestuurder van de rechtspersoon bij wie hij in dienst is, een gewezen arbeider en hun nabestaanden ter zake van in de toekomst tot uitkering komende termijnen van toegezegd pensioen jegens de werkgever recht hebben; f. al hetgeen een arbeider over het lopende en het voorafgaande kalenderjaar in geld op grond van de arbeidsovereenkomst van zijn werkgever te vorderen heeft, alsmede de bedragen door de werkgever aan de arbeider in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking verschuldigd uit hoofde van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de arbeidsovereenkomst; g. de vorderingen in verband met de bijdragen bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van de Pensioen– en spaarfondsenwet (Stb. 1981, 18); h. de vorderingen bedoeld in de artikelen 15 en 16 van de Pensioen– en spaarfondsenwet; i. de vordering wegens kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de stand en het fortuin van de overledene; 6° de vordering tot voldoening van de kosten tot behoud van een goed voorzover niet vallend onder 2°, bevoorrecht op het goed dat aldus is behouden. Artikel 281. De schuldeiser kan de vordering terzake van de kosten tot behoud op het goed verhalen zonder dat hem rechten van derden op dit goed kunnen worden tegengeworpen, tenzij deze rechten na het maken van de kosten tot behoud zijn verkregen. Een na het maken van Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 942, nrs. 1-2 die kosten overeenkomstig artikel 237 gevestigd pandrecht kan slechts aan de schuldeiser worden tegengeworpen, indien de zaak of het toonderpapier in de macht van de pandhouder of een derde is gebracht. Een na het maken van die kosten overeenkomstig artikel 90 verkregen recht kan slechts aan de schuldeiser worden tegengeworpen, indien tevens aan de eisen van lid 2 van dat artikel is voldaan. Artikel 282. 1. Het voorrecht van artikel 280 onder 4°, sub a heeft voorrang boven een overeenkomstig artikel 237 op de zaak gevestigd pandrecht, tenzij dit recht eerst na het ontstaan van de bevoorrechte vordering is gevestigd en de zaak in de macht van de pandhouder of een derde is gebracht. 2. In geval van bearbeiding van een gebouw dat in appartementen is verdeeld, rust het voorrecht van artikel 280 onder 4°, sub a op ieder appartement voor het bedrag, waarvoor de eigenaar van dat appar– tement aansprakelijk is. 3. Bij samenloop van het voorrecht van artikel 280 onder 4°, sub a en dat van artikel 280 onder 4°, sub b heeft het eerstgenoemde voorrang. Artikel 283. De schuldeiser kan de in artikel 280 onder 4°, sub c bedoelde vordering op de vordering waarop het voorrecht rust verhalen, zonder dat hem rechten van derden op deze laatste vordering kunnen worden tegengeworpen. Artikel 284. 1. De voorrechten van artikel 280 onder 5°, sub a-c voor zover verbonden aan vorderingen als bedoeld in artikel 286, hebben voorrang boven een pandrecht dat overeenkomstig artikel 237 is gevestigd op een roerende zaak die bestemd is blijvend te worden gebruikt in de uitoefening van het beroep of bedrijf van de schuldenaar. 2. De leden 2-6 van artikel 287 zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 285. Een voorrecht op een bepaald goed strekt zich mede uit over vorderingen tot vergoeding die in de plaats van dat goed zijn getreden, waaronder begrepen vorderingen ter zake van waardevermin– dering van het goed. Afdeling 3 Bijzonder verhaal op niet aan de schuldenaar toebe– horende roerende zaken die bestemd zijn blijvend te worden gebruikt in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf. Artikel 286. 1. Deze afdeling is van toepassmg op vorderingen: a. terzake van de heffing van belastingen als bedoeld in artikel 22 lid 5 van de Invorderingswet 1990; b. terzake van de heffing van rijksbelastingen in gevallen waarin deze worden geheven met toepassing dan wel overeenkomstige toepassing van de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen; c. terzake van de heffing van de toeristenbelasting als bedoeld in artikel 276 van de Gemeentewet; d. van de uitvoeringsorganen bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Organisatiewet Sociale Verzekering terzake van de door hen op grond van artikel 11 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering vastgestelde premie en voorschotpremie, de vorderingen van de belastingdienst wegens de premie voor de volksverzekeringen als bedoeld in hoofdstuk II van de Wet financiering volksverzekeringen, alsmede de vorderingen van het uitvoeringsorgaan bedoeld in artikel 1, onder b, van de Zieken– fondswet onderscheidenlijk van de uitvoeringsorganen bedoeld in artikel 4 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wegens premies als bedoeld in artikel 17 van de Ziekenfondswet onderscheidenlijk van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 942, nrs. 1-2 2. Onder de in lid 1 bedoelde vorderingen zijn mede administratieve boetes, rente en kosten begrepen. Artikel 287. 1. Voor de vorderingen bedoeld in artikel 286 kan op de niet aan de schuldenaar toebehorende roerende zaken die bestemd zijn blijvend te worden gebruikt in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf verhaal worden genomen, zonder dat een andere schuldeiser aan degene die verhaal neemt, een bedongen overwegend tot zekerheid strekkend recht op deze zaken kan tegenwerpen. 2. Aan het verhaal staat niet in de weg dat zaken mede bestemd zijn voor andere doelemden. 3. Aan het verhaal staat evenmin in de weg dat de uitoefening van het beroep of bedrijf van de schuldenaar is gestaakt, tenzij blijkt dat de zaken in het beroep of bedrijf van een ander dan de schuldenaar in gebruik zijn genomen of, indien de schuldenaar een natuurlijk persoon is, een jaar is verstreken. 4. Uitwinning van de in lid 1 bedoelde zaken is niet mogelijk voor zover de daarin bedoelde andere schuldeiser goederen van de schul– denaar aanwijst die voor de vordering voldoende verhaal bieden. 5. Deze andere schuldeiser is bij zijn verhaal op de schuldenaar of een mede-aansprakelijke uitsluitend gesubrogeerd in het voorrecht bedoeld in artikel 280 onder 5°, uitgezonderd voor zover dit voorrecht boven pandrecht gaat op grond van artikel 284 lid 1. 6. De leden 1-5 zijn niet van toepassing op schepen, tenzij deze vallen onder artikel 576 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en op luchtvaartuigen, tenzij deze niet zijn ingeschreven in een register bedoeld in artikel 1 onder 5 of 6 van de Wet teboekgestelde Luchtvaar– tuigen. ARTIKEL IV In Boek 8 worden de volgende wijzigingen aangebracht: In artikel 214 onder b wordt «artikel 283» vervangen door: artikel 285. In artikel 217 lid 4 wordt «Artikel 283» vervangen door: Artikel 285. In artikel 218 worden de woorden «de artikelen 284 en 285» vervangen door: artikel 280 onder 2°, 4°, sub a, en 6°. In artikel 224 lid 3 wordt «artikel 284» vervangen door: artikel 280 onder 2° en 6°. In artikel 225 wordt «Artikel 283» vervangen door: Artikel 285. In artikel 824 onder b wordt «artikel 283» vervangen door: artikel 285. In artikel 827 lid 4 wordt «Artikel 283» vervangen door: Artikel 285. In artikel 828 worden de woorden «de artikelen 284 en 285» vervangen door: artikel 280 onder 2°, 4°, sub a, en 6°. In artikel 834 lid 3 wordt «artikel 284» vervangen door: artikel 280 onder2° en 6°. In artikel 835 wordt «Artikel 283» vervangen door: Artikel 285. Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22942, nrs. 1-2 HOOFDSTUK II. WIJZIGING VAN DE FAILLISSEMENTSWET ARTIKEL I In de Faillissementswet worden de in de volgende bepalingen van dit hoofdstuk aangegeven wijzigingen aangebracht. ARTIKEL II In het eerste lid van artikel 16 wordt de zinsnede: «Indien de toestand des boedels daartoe aanleiding geeft» vervangen door: Indien niet voldoende baten beschikbaar zijn voor de voldoening van de kosten van de afwikkeling van het faillissement en de overige boedelschulden. ARTIKEL III Er wordt na de vijfde afdeling van de eerste titel een nieuwe vijfde afdeling A ingevoegd, getiteld: «Vereenvoudigde afwikkeling van faillis– sement» en luidend als volgt: Artikel 137a. Indien de toestand van de boedel zodanig is dat aanne– melijk is dat de beschikbare baten niet voldoende zijn om daaruit concur– rente vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, kan de rechter– commissaris op verzoek van de curator dan wel ambtshalve bepalen dat verificatie van voornoemde vorderingen achterwege blijft. In dat geval vindt de vijfde afdeling op deze vorderingen geen toepassing, voorzover niet hierna anders is bepaald. Ten aanzien van de overige vorderingen worden de bepalingen van de vijfde afdeling toegepast met inacht– neming van de bepalingen van deze afdeling. Artikel 137b. 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 108 zal de rechter-commissaris bepalen dat geen verificatievergadering zal worden gehouden, tenzij overeenkomstig artikel 137e verzet wordt gedaan tegen de overeenkomstig de artikelen 137c en 137d opgemaakte en gedepo– neerde uitdelingslijst dan wel de curator een ter verificatie ingediende vordering dan wel de aan een vordering verbonden voorrang betwist en omtrent dit geschil geen overeenstemming met de desbetreffende schul– deiser wordt bereikt overeenkomstig het tweede lid van artikel 137c. 2. In de in artikel 109 bedoelde kennisgeving en aankondiging wordt mededeling gedaan van de in artikel 137a en het eerste lid van dit artikel bedoelde beslissing. Artikel 137c. 1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 112 tot en met 127 brengt de curator indien hij de ter verificatie ingediende vorderingen goedkeurt, deze vorderingen op een lijst van voorlopig erkende vorderingen. In deze lijst wordt elke goedgekeurde vordering omschreven en wordt aangegeven dat zij naar de mening van de curator bevoorrecht of door pand, hypotheek of retentierecht gedekt is. 2. Indien de curator een ter verificatie ingediende vordering dan wel de aan een vordering verbonden voorrang betwist, geeft hij de betrokken schuldeiser daarvan bericht en treedt hij met hem in overleg ter regeling van dit geschil. Wordt daaromtrent geen overeenstemming bereikt, dan vinden de artikelen 137d en 137e geen toepassing, maar wordt het Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 942, nrs. 1-2 faillissement verder afgehandeld overeenkomstig de artikelen 137f en volgende. Artikel 137d. Indien het tweede lid van artikel 137c geen toepassing vindt dan wel indien de curator met de daarin bedoelde schuldeiser overeenstemming heeft bereikt omtrent het daarin omschreven geschil, wordt door de curator een afschrift van de door de rechter-commissaris goedgekeurde lijst van voorlopig erkende vorderingen alsmede een verslag over de toestand van de boedel ter griffie van de rechtbank en van het in artikel 97 aangewezen kantongerecht neergelegd om aldaar gedurende tien dagen kosteloos ter inzage te liggen van een ieder. Van deze nederlegging wordt door de curator aankondiging gedaan in het nieuwsblad of de nieuwsbladen bedoeld in artikel 14. Bovendien geeft de curator aan alle bekende schuldeisers daarvan schriftelijk bericht, met mededeling dat deze uitdelingslijst ingevolge de in artikel 137a bedoelde beslissing geen betrekking heeft op concurrente vorderingen. Tevens geeft hij aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk kennis van deze nederlegging, met vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag. Artikel 137e. 1. Gedurende de in het vorige artikel genoemde termijn kan iedere schuldeiser in verzet komen tegen de uitdelingslijst, door inlevering van een met redenen omkleed bezwaarschrift ter griffie; hem wordt door de griffier een bewijs van ontvangst afgegeven. Het bezwaar– schrift wordt als bijlage bij de lijst gevoegd. Verzet door een concurrente schuldeiser kan niet strekken tot verificatie van zijn vordering, doch kan uitsluitend betrekking hebben op de in de uitdelingslijst opgenomen voorlopig erkende vorderingen dan wel op het in artikel 137d genoemde verslag. 2. Indien geen verzet wordt gedaan, is de curator, met overeenkom– stige toepassing van de artikelen 188 tot en met 192, verplicht onver– wijld de vastgestelde uitkering te doen. De artikelen 193 en 194 zijn eveneens van overeenkomstige toepassing. Artikel 137f. Indien binnen de in artikel 137d bedoelde termijn verzet wordt gedaan, vindt het tweede lid van artikel 137e geen toepassing. De rechter-commissaris zal alsdan bepalen dat alsnog een verificatieverga– dering zal worden gehouden en stelt daartoe dag, uur en plaats vast. In de in artikel 109 bedoelde kennisgeving en aankondiging wordt mededeling gedaan van de in artikel 137a bedoelde beslissing. Artikel 137g. Op de in het eerste lid van artikel 119 bedoelde verga– dering kunnen ook concurrente schuldeisers aan de curator de in dat lid bedoelde inlichtingen vragen dan wel de in dat lid bedoelde betwisting of verklaring doen, voorzover zulks betrekking heeft op de in de derde zin van artikel 137a bedoelde vorderingen. Artikel 137h. Het bepaalde in artikel 137 is mede van overeenkom– stige toepassing op concurrente schuldeisers, voorzover deze de in artikel 137g bedoelde bevoegdheden hebben uitgeoefend. Artikel 137i. In geval van toepassing van de artikelen 137a tot en met 137h van de vijfde afdeling A vindt de zesde afdeling geen toepassing. ARTIKEL IV Er wordt in de eerste titel een nieuwe zevende afdeling A ingevoegd, getiteld: «Vereffening van de boedel ingeval van vereenvoudigde wijze Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 942, nrs. 1-2 van afwikkeling van faillissement ingevolge artikel 137a en de artikelen 137f tot en met 137h van de Vijfde afdeling A» en luidend als volgt: Artikel 194a. De zevende afdeling vindt ten aanzien van concurrente vorderingen geen toepassing voorzover hierna niet anders is bepaald. Ten aanzien van de overige vorderingen worden ingeval van toepassing van de artikelen 137f tot en met I37h de bepalingen van de zevende titel toegepast met inachtneming van de bepalingen van deze titel. Artikel 194b. In de in artikel 183 bedoelde aankondiging en kennis– geving wordt vermeld dat deze uitdelingslijst ingevolge de in artikel 137a bedoelde beslissing geen betrekking heeft op concurrente vorderingen. Artikel 194c. Het bepaalde in de artikelen 184 en 185 is van overeen– komstige toepassing op concurrente schuldeisers, met dien verstande dat hun verzet niet kan strekken tot verificatie van hun vorderingen. Artikel 194d. Indien het verzet gegrond wordt bevonden en dit verzet leidt tot zodanige wijziging van de samenstelling dan wel omvang van de voor uitdeling beschikbare baten dan wel van het aantal of de omvang van de in de derde zin van artikel 137a genoemde vorderingen dat uit de opbrengst daarvan ook concurrente vorderingen geheel of gedeeltelijk kunnen worden voldaan, vinden alsnog verificatie en verdere afhandeling van deze vorderingen plaats op de wijze zoals in de zevende afdeling is voorzien. Artikel 194e. Indien na het verbindend worden van de overeen– komstig de artikelen 179 en 180 opgemaakte uitdelingslijsten, ingevolge artikel 189 gereserveerde uitdelingen aan de boedel mochten terug– vallen, of mocht blijken dat er nog baten van de boedel aanwezig zijn welke ten tijde van die vereffening niet bekend waren, en deze gereser– veerde uitdelingen dan wel deze baten tevens van zodanige omvang zijn dat uit de opbrengst daarvan ook concurrente vorderingen geheel of gedeeltelijk kunnen worden voldaan, vindt alsnog verificatie van deze vorderingen plaats op de wijze zoals in de zevende afdeling is voorzien. Artikel 194f. De curator gaat vervolgens overeenkomstig de desbe– treffende bepalingen van de zevende afdeling over tot het opmaken en deponeren van de door de rechter-commissaris goedgekeurde slotuitde– lingslijst, waarna het faillissement overeenkomstig het bepaalde in artikel 193 wordt beeindigd Artikel 194g. Indien de in artikel 194e bedoelde omstandigheden zich eerst voordoen nadat het faillissement overeenkomstig artikel 193 werd beëindigd, gaat de curator op bevel van de rechtbank alsnog, voorzoveel nodig mede op de grondslag van de in artikel 193 bedoelde slotuitdeling– lijst, overeenkomstig het bepaalde in de zevende afdeling over tot het opmaken van een aanvullende uitdelingslijst. Na het verbindend worden van deze uitdelingslijst gaat de curator over tot vereffening en verdeling van de in artikel 194e bedoelde gereserveerde uitdelingen en baten. HOOFDSTUK III. WIJZIGING VAN DE INVORDERINGSWET 1990 De Invorderingswet 1990 (Stb. 221) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 10, eerste lid, onderdeel b, worden de woorden «goederen van de belastingschuldige» vervangen door: goederen waarop ten aanzien van de belastingschuldige verhaal mogelijk is. Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 942, nrs. 1-2 Artikel 19 wordt aldus gewijzigd: In lid 2 vervallen in de eerste volzin de woorden «, een curator in een faillissement» en de woorden «de gelden of». Voorts vervalt de tweede volzin. In lid 3 vervalt de vierde volzin. In lid 5 vervallen in de eerste volzin de woorden «verificatie en». In de tweede volzin worden de woorden «voorrang boven» vervangen door: voorrang gelijk met of boven. Aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: 7. Het eerste tot en met zesde lid zijn niet van toepassing in geval van faillissement van de belastingschuldige. Artikel 21 wordt vervangen door: Artikel 21. De vordermgen wegens rijksbelastingen zijn bevoorrecht op alle goederen zoals nader geregeld in afdeling 2 van titel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 22 wordt vervangen door Artikel 22. 1. Derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op roerende zaken waarop ter zake van een belastingschuld beslag is gelegd, kunnen een bezwaarschrift richten tot de directeur. Het bezwaarschrift moet worden ingediend vóór de verkoop en uiterlijk drie weken na de dag van de beslaglegging bij de ontvanger, tegen een door deze af te geven ontvangbewijs. De directeur neemt zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing wordt aan de derde en aan de belasting– schuldige betekend, zo nodig met een nadere bepaling van de dag van verkoop. De verkoop mag niet eerder plaatshebben dan vijf dagen na de betekening van de beslissing. 2. Ten aanzien van een na afloop van de termijn maar voor de verkoop ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege indien de indiener redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden in verzuim te zijn geweest. 3. Door het indienen van een bezwaarschrift verliest de belangheb– bende niet het recht om zijn verzet voor de burgerlijke rechter te brengen. 4. De ontvanger is verplicht met het oog op toepassing van artikel 435, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bij de belastingschuldige te informeren of de in beslag genomen zaken aan een ander dan de belastingschuldige toebehoren. 5. Aan de ontvanger komt het bijzondere verhaalsrecht als nader geregeld in afdeling 3 van titel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek toe terzake van de volgende heffingen: a. de loonbelasting ten laste van inhoudingsplichtigen met uitzon– dering van loonbelasting ter zake van huispersoneel; b. de omzetbeiasting, de bijzondere verbruiksbelasting van perso– nenauto's, de bijzondere verbruiksbelasting van motorrijwielen; c. de accijns; d. de dividendbelasting; e. de kansspelbelasting ten laste van inhoudingsplichtigen; en f. de assurantiebelasting. HOOFDSTUK IV. WIJZIGING VAN HET WETBOEK VAN KOOPHANDEL EN ENIGE ANDERE WETTEN ARTIKEL I Het Wetboek van Koophandel wordt als volgt gewijzigd: Artikel 387, eerste lid, vervalt. Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 942, nrs. 1-2 Artikel 429, eerste lid, vervalt. In artikel 450 lid 3 wordt «artikel 288 onder e» vervangen door: artikel 280 onder 5°, sub f. Artikel 685 vervalt. ARTIKEL II De Wet tarieven in burgerlijke zaken wordt als volgt gewijzigd: In artikel 2, tweede lid, wordt de letter d voor het daarmee aangeduide onderdeel vervangen door e, en wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende: d. f 400 wanneer het verzoekschrift strekt tot faillietverklaring. Artikel 9, eerste lid, komt te luiden: 1. In elk faillissement betaalt de curator uit de baten van de boedel een vast recht van f 1 000 of, indien de toestand van de boedel daartoe ontoereikend is, een zodanig bedrag als deze toelaat. ARTIKEL III De Wegenwet (Stb. 1930, 342) wordt als volgt gewijzigd: Artikel 25 lid 3 vervalt. ARTIKEL IV De Gemeentewet (Stb. 1931, 89) wordt als volgt gewijzigd: Artikel 295 wordt vervangen door: Artikel 295. Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen genoemd in artikel 272, onder a tot en met i, blijven van de Invorde– ringswet 1990 buiten toepassing de artikelen 5, 9, eerste tot en met vierde lid, 20, 59, 60 en 69. Bij de invordering van de belasting genoemd in artikel 272, onder i, blijft van de Invorderingswet 1990 bovendien artikel 21 buiten toepassing en is bij de invordering van de belasting genoemd in artikel 272, onder g, artikel 22 van toepassing. Bij de invor– dermg van gemeentelijke belastingen die niet bij wege van aanslag of bij wege van voldoening op aangifte worden geheven, blijven verder buiten toepassing de artikelen 7 en 8, eerste lid, van die wet. ARTIKELV De Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen (Stb. 1957, 72) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 16 lid 3 wordt «Artikel 284» gewijzigd in: Artikel 280 onder 2° en 6°. Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 942, nrs. 1-2 10 ARTIKEL VI De Luchtvaartwet (Stb. 1958, 47) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 371, tweede lid, wordt na «artikelen 9,» toegevoegd: 21. ARTIKELVII De Algemene wet inzake de douane en de accijnzen (Stb. 1992, 54) wordt als volgt gewijzigd: Artikel 58 vervalt. In artikel 149, onderdeel b, worden de woorden «vermogensbestand– delen van de schuldenaar» vervangen door: vermogensbestanddelen waarop ten aanzien van de schuldenaar verhaal mogelijk is. Artikel 152 wordt vervangen door: Artikel 152. Aan de vordering wegens belastmg is een voorrecht verbonden als nader geregeld in afdeling 2 van titel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 156 wordt vervangen door: Artikel 156. Aan de ontvanger komt het bijzondere verhaalsrecht toe als nader geregeld in afdeling 3 van titel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 22, eerste tot en met vierde lid, van de Invor– deringswet 1990 (Stb. 221) is van overeenkomstige toepassing. In artikel 156a, eerste lid, vervalt «(Stb 221)». ARTIKELVIII De Provinciewet (Stb. 1992, 54) wordt als volgt gewijzigd: Artikel 153 wordt vervangen door: Artikel 153. 1. Met betrekking tot de invordering van de provinciale belastingen zijn de artikelen 4, 11 tot en met 14, 16 tot en met 19, 27, 32, eerste lid, 33, 49, 51, 52, 54 en 67, eerste lid, van de Invorde– ringswet 1990 van overeenkomstige toepassing, waarbij een met de invordering van provinciale belastingen belaste provinciale ambtenaar wordt aangemerkt als ontvanger. Bij de invordering van de belastingen genoemd in artikel 146, aanhef en onderdelen a en c, is bovendien artikel 21 van die wet van toepassing. 2. Als belastingdeurwaarder, bedoeld in artikel 4 van de Invorde– ringswet 1990, treedt op een daartoe door gedeputeerde staten aange– wezen provinciale ambtenaar. ARTIKEL IX De Reconstructiewet Midden-Delfland (Stb. 1977, 233) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 114 lid 2 wordt na «Invorderingswet 1990 (Stb. 221)» ingevoegd:, met uitzondering van artikel 21 van laatstgenoemde wet,. Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 942, nrs. 1-2 11 ARTIKEL X De Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenko– loniën (Stb. 1977, 694) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 133 lid 2 wordt na «Invorderingswet 1990 (Stb. 221)» ingevoegd:, met uitzondering van artikel 21 van laatstgenoemde wet,. ARTIKEL XI De Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van enkele EEG-heffingen en de omzetbelasting (Stb. 1979, 572) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 18, tweede lid, wordt «156, eerste tot en met derde lid» vervangen door: 156, tweede volzin. In artikel 18a, tweede lid, wordt «artikel 22, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 22, eerste tot en met vierde lid. ARTIKEL XII De Pensioen– en spaarfondsenwet (Stb. 1981, 18) wordt als volgt gewijzigd: Aan artikel 3a wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende: 5. Aan de vordering in verband met de bijdragen bedoeld in het eerste lid is een voorrecht verbonden als nader geregeld in afdeling 2 van titel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Na artikel 16 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: artikel 16a Aan de vordermgen bedoeld in de artikelen 15 en 16 is een voorrecht verbonden als nader geregeld in afdeling 2 van titel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. ARTIKELXIII De Wet op de stads– en dorpsvernieuwing (Stb. 1984, 406) wordt als volgt gewijzigd: Artikel 45 vervalt ARTIKEL XIV De Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 1962, 286) wordt als volgt gewijzigd: Artikel 58 vervalt. ARTIKEL XV De Landinrichtingswet (Stb. 1985, 299) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 229 lid 2 wordt na «Invorderingswet 1990 (Stb. 221)» Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22942, nrs. 1-2 12 ingevoegd:, met uitzondering van artikel 21 van laatstgenoemde wet,. ARTIKEL XVI De Coördinatiewet Sociale Verzekering (Stb.1987, 552) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 15 worden het vijfde tot en met het achtste lid vernummerd tot het zesde tot en met het negende lid en wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende: 5. Zolang de ontvanger met de zorg voor de invordering is belast, kan hij een vordering doen op grond van artikel 19 van de Invorderingswet 1990 alsmede verrekenen op grond van artikel 24 van die wet. Artikel 16 wordt vervangen door: Artikel 16. Aan de vordering van het uitvoeringsorgaan wegens premie, waaronder begrepen de kosten der in het eerste lid van artikel 15 bedoelde aanmaning, de kosten van vervolging en de in artikel 14 bedoelde interest, is een voorrecht en een bijzonder verhaalsrecht verbonden als nader geregeld in de afdelingen 2 en 3 van titel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Ten aanzien van het bijzonder verhaalsrecht is artikel 22, eerste tot en met vierde lid, van de Invorde– ringswet 1990 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «de directeur» en «de ontvanger» gelezen wordt: het uitvoerings– orgaan. ARTIKEL XVII De Waterschapswet (Stb.1991, 444) wordt als volgt gewijzigd: Artikel 68 lid 4 vervalt. Artikel 138 wordt als volgt gewijzigd: De eerste volzin van lid 1 wordt vervangen door: Bij de invordering van waterschapsbelastingen blijven van de Invorderingswet 1990 buiten toepassing de artikelen 5, 9, eerste tot en met vierde lid, 20, 59, 60 en 69 en met betrekking tot de rechten bedoeld in artikel 115 tevens artikel 21 van die wet. Lid 3 vervalt. ARTIKEL XVIII De Wet op de accijns (Stb. 1991, 561) wordt als volgt gewijzigd: Afdeling 5 van Hoofdstuk III vervalt. In artikel 62 wordt na «Invorderingswet 1990» ingevoegd: (Stb. 221). ARTIKEL XIX De Woningwet (Stb. 1991, 439) wordt als volgt gewijzigd: Artikel 105 vervalt. Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22942, nrs. 1-2 13 ARTIKEL XX De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsonge– schikte werkloze werknemers (Stb. 1987, 92) wordt als volgt gewijzigd: Artikel 25g vervalt. ARTIKEL XXI De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsonge– schikte gewezen zelfstandigen (Stb. 1987, 281) wordt als volgt gewijzigd: Artikel 25g vervalt. ARTIKEL XXII De Algemene Bijstandswet (Stb. 1973, 395) wordt als volgt gewijzigd: Artikel 61f vervalt. In artikel 70 wordt «61 f» vervangen door: 61g . ARTIKEL XXIII Met ingang van het tijdstip waarop de Wet van 14 februari 1992 (Stb. 96), houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot gemeenten (Gemeentewet), zoals deze luidt na de wijziging ingevolge het bij konink– lijke boodschap van 4 november 1992 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Gemeentewet en van een aantal andere wetten met het oog op de invoering van de Gemeentewet en vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Gemeentewet (Invoe– ringswet Gemeentewet) (kamerstukken II, 1992/93, 22 893), in werking treedt, dan wel indien deze wet op een later tijdstip in werking treedt, met ingang van dat latere tijdstip, wordt deze wet als volgt gewijzigd: In Hoofdstuk I inzake wijziging van het Burgerlijk Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht: In ARTIKEL III wordt in artikel 280, 5°, onderdee! a, «gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 272, onderdelen a tot en met h, van de gemeentewet (Stb. 1931, 89)» vervangen door: gemeentelijke belas– tingen als bedoeld in artikel 221, onderdelen a tot en met h, van de Gemeentewet (Stb. 1992, 96). In artikel 286, eerste lid, onderdeel c, wordt «als bedoeld in artikel 276 van de gemeentewet» vervangen door: als bedoeld in artikel 227 van de Gemeentewet. In Hoofdstuk IV inzake wijziging van het Wetboek van Koophandel en enige andere wetten wordt ARTIKEL IV vervangen door: ARTIKEL IV De Gemeentewet (Stb. 1992, 96) wordt als volgt gewijzigd: Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 942, nrs. 1-2 14 Artikel 134 vervalt. Artikel 248 wordt vervangen door: Artikel 248. Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen genoemd in artikel 221, onder a tot en met i, blijven van de Invorde– ringswet 1990 buiten toepassing de artikelen 5, 9, eerste tot en met vierde lid, 20, 59, 60 en 69. Bij de invordering van de belasting genoemd in artikel 221, onder i, blijft van de Invorderingswet 1990 bovendien artikel 21 buiten toepassing en is bij de invordering van de belasting genoemd in artikel 221, onder g, artikel 22 van toepassing. Bij de invor– dering van gemeentelijke belastmgen die niet bij wege van aanslag of bij wege van voldoening op aangifte worden geheven, blijven verder buiten toepassing de artikelen 7 en 8, eerste lid, van die wet. ARTIKELXXIV Met ingang van het tijdstip waarop de Wet van 10 september 1992 (Stb. 550), houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot provincies (Provinciewet), in werking treedt, dan wel indien deze wet op een later tijdstip in werking treedt, met ingang van dat latere tijdstip, wordt deze wet als volgt gewijzigd: In Hoofdstuk I inzake wijziging van het Burgerlijk Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht: In ARTIKEL III wordt in artikel 280, 5°, onderdeel a, «provinciale belastingen als bedoeld in artikel 146, aanhef en onderdelen a en c, van de Provinciewet (Stb. 1992, 54)» vervangen door: provinciale belas– tingen als bedoeld in artikel 223, aanhef en onderdelen a en c, van de Provinciewet (Stb. 1992, 550). In Hoofdstuk IV inzake de wijziging van het Wetboek van Koophandel en enige andere wetten wordt ARTIKEL VIII vervangen door: ARTIKELVIII De Provinciewet (Stb. 1992, 550) wordt als volgt gewijzigd: Artikel 131 vervalt. Artikel 236 wordt vervangen door: Artikel 236. 1. Met betrekking tot de invordering van de provinciale belastingen zijn de artikelen 4, 11 tot en met 14, 16 tot en met 19, 27, 32, eerste lid, 33, 49, 51, 52, 54 en 67, eerste lid, van de Invorde– ringswet 1990 van overeenkomstige toepassing, waarbij een met de invordering van provinciale belastingen belaste provinciale ambtenaar wordt aangemerkt als ontvanger. Bij de invordering van de belastingen genoemd in artikel 223, aanhef en onderdelen a en c, is bovendien artikel 21 van die wet van toepassing. 2. Als belastingdeurwaarder, bedoeld in artikel 4 van de Invorde– ringswet 1990, treedt op een daartoe door gedeputeerde staten aange– wezen provinciale ambtenaar. Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 942, nrs. 1-2 15 HOOFDSTUK V. SLOTBEPALINGEN ARTIKEL I Artikel 117 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing. ARTIKEL II Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Staatssecretaris van Justitie, De Staatssecretaris van Financiën, Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 942, nrs. 1-2 16 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010–2011 22 942 Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet en enige andere wetten in verband met de bevoorrechting van vorderingen, het verbinden van een bijzonder verhaalsrecht aan bepaalde vorderingen en de invoering van de mogelijkheid van een vereenvoudigde afwikkeling van faillissement Nr. 10 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 23 november 2010 Bij brief van 25 oktober 2010 (Kamerstukken II 32 417, nr. 47) berichtte de Minister-President uw Kamer voornemens te zijn over te gaan tot intrekking van het wetsvoorstel 22 942 tot Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet en enige andere wetten in verband met de bevoorrechting van vorderingen, het verbinden van een bijzonder verhaalsrecht aan bepaalde vorderingen en de invoering van de mogelijkheid van een vereenvoudigde afwikkeling van faillissement. Vanwege redenden van wetgevingstechnische aard is het niet aangewezen dit wetsvoorstel in te trekken. Aldus bericht ik bij dezen dat niet zal worden overgegaan tot intrekking van voornoemd wetsvoorstel. De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten kst-22942-10 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2010 Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 22 942, nr. 10
© Copyright 2024 ExpyDoc