"De Koninklijke Marine werkstukken en spreekbeurten" PDF document

Inleiding
Geschiedenis van de marine
De kerntaken van de Nederlandse marine zijn in de loop der eeuwen herhaaldelijk aangepast aan
de (inter)nationale veiligheidssituatie. In deze tijd heeft de val van de Berlijnse muur tot een
heroriëntatie geleid.
In de zeventiende en achttiende eeuw opereerde de marine voornamelijk in Europese wateren. De
belangrijkste taken waren toen de verdediging van de onafhankelijkheid van de Republiek en de
bescherming van de vissers- en handelsvloot.
Negentiende en twintigste eeuw
Vanaf de negentiende eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog lag de hoofdtaak van de Koninklijke
Marine in Nederlands-Indië. Nadat Nederlands-Indië in 1949 onafhankelijk werd en na het vertrek uit
Nederlands Nieuw-Guinea in 1962, richtte de marine zich in NAVO-verband op de beveiliging van
scheepvaartroutes op de Atlantische Oceaan en op onderzeebootbestrijding.
Na de val van de Berlijnse muur
De val van de Berlijnse Muur in 1989 en de daaropvolgende ontmanteling van het Warschaupact
(1991) leidden tot een heroriëntatie van het defensieapparaat. Op dit moment zijn de belangrijkste
taken van de Nederlandse krijgsmacht:
verdediging van het bondgenootschappelijk en eigen gebied, inclusief de Nederlandse
Antillen en Aruba;
bescherming van de internationale rechtsorde;
ondersteuning van en hulpverlening aan civiele overheden, zowel nationaal als
internationaal, bij rampenbestrijding, vredeshandhaving en -opbouw.
Afgeleide taken hiervan zijn: hydrografie, logistieke ondersteuning van visserij-inspectie en
kustwachttaken, waaronder search and rescue.
De Koninklijke Marine, traditioneel wereldwijd georiënteerd en bij uitstek flexibel, mobiel en snel
inzetbaar, levert joint en combined een belangrijk deel van het expeditionair vermogen dat nodig is
voor deze taakuitoefening.
Hoofdstuk 1
's Lands macht, 's lands vloot (circa 1500-1795)
Handel en scheepvaart lagen aan de basis van de economische bloei van de Republiek der Zeven
Verenigde Nederlanden in de Gouden Eeuw. Ter bescherming van de nationale belangen was een
maritieme defensie noodzakelijk.
Vijf admiraliteiten
In de aanloop naar de bloeiperiode van de zeventiende eeuw werd de marine steeds beter
georganiseerd. Voor de verdediging van de Republiek op zee werden eind zestiende eeuw 5
zogenaamde admiraliteiten opgericht.
Aanvankelijk had de marine een plaatselijk of zelfs particulier karakter. Kooplieden en regenten van
havensteden handelden geheel op eigen initiatief bij de verdediging van hun belangen op zee.
Incidenteel ondernamen zij acties tegen buitenlandse concurrenten, piraten of kapers.
Defensief en offensief
Defensieve maatregelen om de veiligheid van de scheepvaart te garanderen waren bijvoorbeeld
konvooiering en bewapening van koopvaardijschepen. Soms werd ook voor het offensief gekozen en
een vijandelijk schip veroverd. Hiervoor reikten stadsbesturen of landsheren in oorlogstijd kaper- of
commissiebrieven uit. Schippers kregen met zo'n brief toestemming om schepen van de
tegenstander buit te maken.
Ordonnantie op de Admiraliteit
Het centrale gezag probeerde tevergeefs het toezicht op de oorlogsvaart te vergroten. In 1488
vaardigde Maximiliaan van Habsburg de Ordonnantie op de Admiraliteit uit, waarmee voor het eerst
een permanente marineorganisatie voor de Nederlanden ontstond. De defensie op zee werd
wettelijk geregeld en opgedragen aan een admiraal, als plaatsvervanger van de vorst. Het
eigenzinnige Hollandse zeegewest bleef echter buiten de admiraal om zelf oorlogsvloten formeren.
Vijf admiraliteitscolleges
De Opstand (1568-1648) maakte een betere regeling van het marinebestuur noodzakelijk. Op 13
augustus 1597 werd het beheer van het zeewezen door de Staten-Generaal vastgelegd in een
Instructie voor de Admiraliteiten. Vanaf dat jaar lag de maritieme verdediging van de Republiek in
handen van 5 admiraliteitscolleges:
de Maze;
Amsterdam;
Zeeland;
het Noorderkwartier;
Friesland.
De colleges waren gevestigd in Rotterdam, Amsterdam, Middelburg, afwisselend in Hoorn en
Enkhuizen, en in Dokkum (vanaf 1645 Harlingen).
Heren raden ter admiraliteit
De admiraliteitscolleges werden bestuurd door de Heren raden ter admiraliteit. In theorie was de
Prins van Oranje in zijn functie van admiraal-generaal voorzitter van elk college. In de praktijk liet hij
zich vertegenwoordigen door een luitenant-admiraal. De 2 belangrijkste ambtenaren, de advocaatfiscaal en de secretaris, stonden garant voor bestuurlijke continuïteit.
Belangrijkste taken
De belangrijkste taak van de admiraliteitscolleges was het bouwen, onderhouden en uitrusten van de
oorlogsvloot. Hiervoor beschikten de 5 admiraliteiten ieder over een eigen organisatie aan de wal,
met kantoren, werven en magazijnen. Dit werd bekostigd uit de opbrengsten van de in- en
uitvoerrechten en subsidies van de Staten-Generaal.
Volgens de Instructie voor de Admiraliteiten van 1597 waren de admiraliteitscolleges ook
verantwoordelijk voor het innen en beheren van in- en uitvoerrechten, de zogenoemde convooien en
licenten. Verder benoemden zij lagere officieren. Vlagofficieren en kapiteins werden aangesteld door
de stadhouder of de Staten-Generaal, op voordracht van de admiraliteitscolleges.
De admiraliteitsraden hadden ook juridische bevoegdheden. Zo spraken zij recht bij zware delicten
en traden zij op als prijsgerecht ten aanzien van buitgemaakte schepen en ladingen.
Hoofdstuk 2
Strijd ter zee
In de zeventiende eeuw was de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden betrokken bij tal van
zeeslagen. Hoofddoel van de vlootacties was het openhouden van de handelsroutes over zee en de
verdediging van het grondgebied van de Republiek.
Tot 1648 was Spanje de belangrijkste tegenstander. In 1607 werd succesvol opgetreden tegen de
Spaanse hoofdmacht in de Baai van Gibraltar. Andere activiteiten van de vloot waren blokkades van
de Vlaamse kust en begeleiding van de handelsvloot richting de Oostzee.
In de loop van de zeventiende eeuw wekte de maritieme expansie van de Republiek steeds meer
afgunst op, vooral van de Engelsen. Toen Engeland in 1651 beperkende maatregelen tegen
Nederlandse koopvaarders op Engelse havens afkondigden (Acte van Navigatie), liepen de
spanningen hoog op.
Engelse Oorlogen
Tijdens de Eerste Engelse Oorlog (1652-1654) waren de Engelse vlootoperaties er vooral op gericht
de Nederlandse koopvaarders de vrije doorvaart te belemmeren. Een voorbeeld hiervan was de Slag
bij Dungeness in december 1652, waarbij Maerten Harpertsz. Tromp het Kanaal wist open te
houden.
In de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667) vonden een vijftal grote acties plaats, voornamelijk onder
de Engelse kust. In deze periode ondernam Michiel Adriaenszoon de Ruyter zijn vermaarde Tocht
naar Chatham (1667).
De inzet van de Derde Engelse Oorlog (1672-1674) was de positie van Nederland als Europese
mogendheid. Engeland, Frankrijk, Keulen en Munster bonden gezamenlijk de strijd aan. Tegenover
de grote Brits-Franse overmacht op zee werd de Nederlandse vloot spoedig in de verdediging
gedrongen. Dankzij zijn tactisch vernuft wist De Ruyter de vijand echter van de Hollandse kust af te
houden.
Vrede van Westminster
Met de Vrede van Westminster (1674) kwam er een einde aan de handelsoorlogen tussen de
rivaliserende zeemachten. Een nieuw tijdperk brak aan. Nadat stadhouder Willem III tot koning van
Engeland was uitgeroepen, streden Engeland en de Republiek als bondgenoten tegen het ambitieuze
Frankrijk.
Het toneel van de strijd verplaatste zich van de Noordzee en het Kanaal naar de Franse kust en de
Middellandse Zee, waar werd geopereerd tegen vlooteskaders van Lodewijk XIV en de Barbarijse
kapers. Aan het einde van de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) kwam er een einde aan de
wedloop.
Hoofdstuk 3
Schepen en zeevarenden
In het begin van de zeventiende eeuw werd de Nederlandse vloot versterkt met voor de oorlog
uitgeruste koopvaardijschepen. Koopvaardij en particuliere scheepsbouw waren nauw met de
marine verbonden als leveranciers van schepen en manschappen.
De invoering van de nieuwe tactieken maakte wendbaarheid, zeilcapaciteit, snelheid en uniformiteit
van de schepen steeds belangrijker. In 1653 besloten de Staten-Generaal daarom tot de bouw van 60
schepen. Zo'n 10 jaar later werd opdracht gegeven voor een tweede serie van 60 schepen.
Oorlogsvloot
Zo werd in de tweede helft van de zeventiende eeuw een omvangrijke oorlogsvloot geformeerd van
100 linieschepen, fregatten, en lichtere vaartuigen. De grootste schepen, zoals de Zeven Provinciën,
het vlaggenschip van De Ruyter, waren voorzien van 80 tot 96 stukken geschut.
Scheepsbemanning
Met 3- à 4.000 zeelieden was de oorlogsmarine een kleine werkgever in de maritieme sector,
behalve bij oorlogsdreiging als er duizenden schepelingen werden aangenomen. Vlagofficieren en
kapiteins waren zelf verantwoordelijk voor de werving van opvarenden voor hun schepen.
Anders dan bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) werden scheepsvolk en
scheepssoldaten voor slechts één oorlogscampagne in dienst genomen. Officieren van de vloot
vormden hierop een uitzondering. Al aan het begin van de zeventiende eeuw traden een paar
ervaren kapiteins in vaste dienst tegen een jaarsalaris, de zogenoemde ordinaris-kapiteins.
Ondernemerschap
Als kleine ondernemers zorgden de commandanten zelf voor de proviandering. Elke kapitein kocht
van de zogenoemde kostpenningen (7 stuivers per man per dag) proviand in. Door goedkoop in te
kopen, kon de winst oplopen tot duizenden guldens. Zo vormden de kostpenningen de belangrijkste
inkomsten van de commandant.
Het scheepsvolk kwam voornamelijk uit het proletariaat en de vlottende, multinationale bevolking
van de havensteden. In 1665 kwam een regiment scheepssoldaten aan boord, dat later tot het Korps
Mariniers zou uitgroeien.
Hoofdstuk 4
Onder Franse invloed (1795-1813)
In de achttiende eeuw kon de zeemacht van de Republiek geen gewicht meer in de schaal leggen
tegen Groot-Brittannië en Frankrijk. De organisatie van de marine veranderde ingrijpend. Er kwam
een centrale marineorganisatie in Den Haag.
De uitvoering van een ambitieus scheepsbouwprogramma in de jaren 80 kond het rampzalige
verloop van de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) niet keren. Bij de Vrede van Parijs moest de
Republiek de vrije vaart door de Oost-Indische wateren accepteren, tekenend voor de Britse
alleenheerschappij op zee.
Hervormingsvoorstellen
Verschillende hervormingsvoorstellen van erudiete marineofficieren als Jan Hendrik van Kinsbergen
vonden pas tijdens de Bataafse en Franse tijd (1795-1813) een goede voedingsbodem. Toen
veranderde er veel op het gebied van opleiding, scheepsdienst en marineorganisatie.
Veranderingen in de organisatie
Het gedecentraliseerde marinebestuur van de 5 admiraliteiten, met een dominerende rol van
Amsterdam, werd vervangen door een centrale organisatie in Den Haag. Later zou dit het ministerie
worden. De samenstelling van het officierskorps werd diverser. Politiek onbetrouwbare,
Oranjegezinde zeeofficieren werden geweerd.
Nieuwe opleiding
Hoewel het merendeel van de aspirant-officieren zijn opleiding in de praktijk aan boord van
oorlogsschepen kreeg, kwam er in de Franse tijd voor het eerst ook een adelborstenopleiding aan de
wal.
Vloot niet langer zelfstandig
De oorlogsschepen bleven noodgedwongen binnengaats. Een aantal schepen wist Willem V naar
Groot-Brittannië te volgen, andere werden op weg naar of in Indische wateren door de Britten
veroverd. Na de overgave van een eskader in de Saldahabaai (1796) en de verloren Zeeslag bij
Kamperduin (1797), was de overgave van de scheepsmacht op de Vlieter (1799) de genadeslag voor
de vloot. Na de inlijving bij het Franse Keizerrijk in 1810 kon de marine zelfs helemaal niet meer
zelfstandig opereren.
Hoofdstuk 5
De kroon op het anker (1813-1949)
Eind zeventiende eeuw was er een tijd lang geen zelfstandige Nederlandse vloot. Tegen het einde
van de Franse tijd, in december 1813, ontstond er echter opnieuw een zelfstandige vlootorganisatie
in Nederland: de Koninklijke Nederlandse Zeemacht, die vanaf 1905 officieel de naam Koninklijke
Marine (KM) kreeg.
Om economische en strategische redenen werden in de nieuwe organisatie aanvankelijk veel
walinrichtingen gehandhaafd uit de tijd van de Republiek. Wel kwam er een hiërarchische
taakverdeling tussen de nieuwe directies tot stand. Willemsoord in Den Helder ontwikkelde zich
langzaamaan tot de voornaamste thuishaven van de operationele vloot. Na de Tweede Wereldoorlog
werd Den Helder definitief de nationale marinebasis.
Hoofdstuk 6
Professionalisering
In de negentiende eeuw professionaliseerde de marine. Het personeelsbestand veranderde. Vanaf
1944 werken er ook vrouwen bij de marine. Nieuwe scheepstypen deden hun intrede en techniek en
bewapening veranderen snel.
De marine kampte in de negentiende eeuw bijna voortdurend met een tekort aan personeel.
Zeemiliciëns en ‘inlandse schepelingen’ vulden de tekorten aan. Het personeelsbestand liep van
gemiddeld 5.000 op naar ruim 10.000 rond 1900. Daarna liep het aantal terug.
De oprichting van een aparte officiersopleiding baande de weg voor een professioneel officierskorps.
Motivatie en bedrijfsgebondenheid namen toe. Steeds vaker kwamen re-engagementen voor. De
introductie van vaste korpsen met een taakspecialisatie (de Stoomvaartdienst bijvoorbeeld) en
betere arbeidsvoorwaarden zullen hieraan hebben bijgedragen.
Nieuwe functies
De samenstelling van het personeelsbestand veranderde door de introductie van nieuwe
scheepstypen. Eerst kwamen er machinisten aan boord, in het laatste kwart van de negentiende
eeuw torpedomakers en artilleristen. Omstreeks 1920 vulden de vliegeniers van de Marine
Luchtvaartdienst (1917) de gelederen aan en vanaf 1944 traden de eerste vrouwen in dienst, tot
omstreeks 1980 overigens alleen in niet-gevechtsfuncties.
Nieuwe scheepstypen
Na het verdwijnen van het linieschip in het midden van de negentiende eeuw, wisselde een veelheid
van scheepstypen elkaar af. Door de uitvinding van de scheepsschroef eind jaren 30 nam de
toepassing van stoomvoortstuwing een hoge vlucht. Hout werd vervangen door ijzer.
Bewapening
Nieuwe ontwikkelingen op artilleriegebied, waardoor bereik, kaliber en trefzekerheid aanzienlijk
verbeterden, maakten pantsering noodzakelijk. Omstreeks de eeuwwisseling werden torpedo’s en
mijnen een geducht aanvals- en verdedigingswapen.
Voor de kustverdediging van Nederland deden kleinere typen als monitors en kanonneerboten
dienst. In Nederlands-Indië was lange tijd het schroefstoomschip de kern van de vloot, gevolgd door
pantserschepen, torpedoboten, kruisers en onderzeeboten.
In de geest van ‘nooit meer oorlog’ werden tijdens het Interbellum drastische bezuinigingen
opgelegd. Per 1 september 1928 verdween ook het zelfstandige Ministerie van Marine, dat werd
opgenomen in een nieuw Ministerie van Defensie.
Hoofdstuk 7
Nederlands-Indië
Tussen 1783 en 1789 waren voor het eerst marine-eskaders naar Azië gestuurd ter ondersteuning
van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). In de negentiende eeuw verschoof de hoofdtaak
van de marine naar Nederlands-Indië.
Deze accentverschuiving was mogelijk door de taak van de marine in Europa te beperken tot
kustverdediging. Nederland wist tot de Tweede Wereldoorlog neutraal te blijven, op het
bombardement van Algiers en enige schermutselingen tijdens de Opstand in de Zuidelijke
Nederlanden na (1830-1832).
In Indië legde de marine zich, behalve op de verdediging van het gebied, toe op de bestrijding van
zeeroof en - hulp bij - de pacificatie van het binnenland en de Buitengewesten. Tot 1838 was een
Auxiliair eskader actief ter assistentie van de zelfstandige Koloniale Marine.
De werkzaamheden van het Nederlands eskader van de Koninklijke Marine breidden zich in de
daaropvolgende jaren zo uit, dat in de tweede helft van de negentiende eeuw bijna 60% van de
schepen en het personeel in Indië actief was.
Hoofdstuk 8
Tweede Wereldoorlog
Tijdens de Tweede Wereldoorlog zetten eenheden van de Koninklijke Marine de strijd tegen
Duitsland en Japan vanaf vreemd grondgebied voort.
De Nederlandse eenheden die in geallieerd verband strijd leverden, werden gecoördineerd vanuit
het (opnieuw verzelfstandigde) Ministerie van Marine in Londen en de hoofdkwartieren op Ceylon
(Sri Lanka) en in Australië. Wereldwijd werden Nederlandse marineeenheden ingezet voor
troepentransport, konvooiering en aanvalsacties op vijandelijke doelen.
Zware verliezen
Er werden zeer zware verliezen geleden, vooral bij de verdediging van Nederlands-Indië. Dramatisch
dieptepunt was de Slag in de Javazee op 27 en 28 februari 1942, toen de Combined Striking Force
onder bevel van schout-bij-nacht Doorman verpletterend werd verslagen. Aan Nederlandse zijde
gingen 2 kruisers, waaronder het vlaggenschip Hr. Ms. De Ruyter, en een torpedobootjager verloren.
Duizend opvarenden kwamen om het leven.
Na de oorlog bleken de verhoudingen tussen Nederland en Nederlands-Indië drastisch veranderd.
Het uitroepen van de Republik Indonesia, 2 dagen na de Japanse capitulatie, haalde een streep door
de Nederlandse plannen het koloniale gezag te herstellen.
Strijd in Nederlands-Indië
Na 4 jaar strijd droeg Nederland eind 1949 de soevereiniteit over aan de Republiek der Verenigde
Staten van Indonesië. In verhouding tot de landmacht leverde de Koninklijke Marine een bescheiden
bijdrage aan de dekolonisatieoorlog: bestrijding van infiltraties in gebieden onder Nederlands gezag,
veilige zeevaart garanderen, bestrijding van zeeroof, controle op de in- en uitvoer van wapens en
(militaire) goederen en steunverlening aan het leger.
Assistentie bij grootscheepse landingen vormde een onderbreking van de routinematige
kustbewaking en smokkelbestrijding. Na de soevereiniteitsoverdracht verloor de Koninklijke Marine
haar voornaamste werkterrein in de Oost. Tot 1962 was zij nog aanwezig in Nieuw-Guinea, maar de
bescherming van dit gebied was van ondergeschikte betekenis.
Hoofdstuk 9
D-Day
De geallieerde invasie van Normandië begon op 6 juni 1944. Deze dag is de geschiedenis ingegaan als
D-Day. De invasie was van groot belang in de strijd tegen Hitler-Duitsland.
De invasie in Normandië versnelde de ondergang van het Derde Rijk. Dankzij de invasie werd een
groot deel van West-Europa nog voor de winter van 1944 bevrijd en werd miljoenen mensen veel
leed bespaard. Zonder D-Day zou de bevrijding niet, of pas veel later, mogelijk zijn geweest.
Grote invasiemacht
Voor de Franse kust verzamelde zich een geweldige invasiemacht die bestond uit bijna 5.000
schepen. Aan boord waren meer dan 200.000 soldaten, matrozen en mannen van de kustwacht. De
vloot bestond voor het grootste deel uit Britse en Amerikaanse schepen. Nederland, en met name de
Koninklijke Marine, leverde echter ook een bijdrage.
Nederlandse schepen
De kannoneerboten Hr. Ms. Soemba en Hr. Ms. Flores gaven tijdens de invasie ondersteuning door
Duitse posities te bombarderen. Vanwege hun uitmuntende prestaties werden deze schepen door de
Engelsen de "terrible twins" gedoopt. Nederlandse MTB's en MGB's beschermden de invasievloot
tegen aanvallen van Duitse "Schnellboote".
Verder droeg de Nederlandse marine op onder andere de volgende manieren bij aan de invasie van
Normandië:
De Marineluchtvaartdienst voerde met Mitchells van het 320e squadron belangrijke
gevechtsvluchten uit. Op 10 juni 1944 vernietigden deze vliegtuigen het hoofdkwartier van
een Duitse pantserdivisie.
De Mijnenveegdienst werd in de aanloopfase ter bestrijding van Duitse mijnen ingezet.
Hr. Ms. Sumatra werd voor de Normandische kust tot zinken gebracht om als golfbreker te
dienen voor de 2 kunstmatige havens.
Personeel van de koopvaardij en de Koninklijke Marine was betrokken bij transport van
manschappen en materieel vanuit Engeland naar het Europese continent.
Persoonlijke verliezen
De inzet van de Koninklijke Marine ging gepaard met persoonlijke verliezen, zo verloor de Marine
Luchtvaart Dienst (MLD) in juni 1944 8 Mitchells en liep mijnenveger Hr. Ms. Marken op 20 mei 1944
op een akoestische mijn, waarbij de gehele bemanning van 19 opvarenden, op één matroos na, het
leven verloor.
Hoofdstuk 10
Koude Oorlog (1949-1989)
De marineleiding in Den Haag had de taken in de Nederlands-Indië het liefst meteen na 1945
afgestoten. Het kleine materieel dat in de Indische archipel werd ingezet, was niet geschikt voor de
beoogde wereldwijde taak van de Koninklijke Marine.
De naoorlogse opvattingen over de wereldwijde oriëntatie en omvang van de vloot waren weinig
realistisch. Voor de marine was het een probleem dat in de Westerse Unie en de NAVO (1949)
aanvankelijk leger en luchtmacht de boventoon voerden.
Groeiende waardering
Na de Korea-oorlog (1950-1953) kreeg de marine meer waardering. Er kwam politieke steun voor
financiering van een ‘balanced fleet’ met 2 smaldelen. Behalve het vliegkampschip Hr. Ms. Karel
Doorman bestond de zeemacht uit 2 kruisers, 12 jagers, 8 onderzeeboten, een groot aantal
mijnenvegers en enige tientallen vliegtuigen van de Marine Luchtvaart Dienst (MLD).
NAVO-lidmaatschap
Als lid van de NAVO ontwikkelde Nederland zijn veiligheidsbeleid in nauwe samenwerking met
NAVO-andere lidstaten. De oprichting van het Warschaupact in 1955 verscherpte de
bewapeningswedloop tussen Oost en West. Technische innovaties namen een hoge vlucht in het
militaire bedrijf: op de toepassing van sonar en radar volgde de introductie van wapensystemen met
tactische kernwapens en langeafstandsraketten.
De tweedeling tussen oost en west schiep een duidelijk vijandsbeeld en bepaalde in hoge mate de
militaire strategie. Uitbreiding en inzet van materieel werden inpasbaar gemaakt aan de NAVOstrategie. In dit kader nam de marine vanaf het midden van de jaren 60 ook deel aan permanente
NAVO-smaldelen, zoals de Standing Naval Force Atlantic.
Hoofdstuk 11
Heroriëntatie (1989-heden)
De internationale veiligheidssituatie is drastisch veranderd na de val van de Berlijnse Muur in 1989.
Wereldwijd ontstonden nieuwe brandhaarden en werden de oude scheidslijnen tussen vriend en
vijand onduidelijker. Binnen de NAVO vond een heroriëntatie plaats.
De Verenigde Naties treden sinds de val van de muur meer op de voorgrond als bewaker van de
internationale rechtsorde. Onder auspiciën van de VN trad de Koninklijke Marine verscheidene
malen op in NAVO-verband.
Optreden namens de VN
De Koninklijke Marine heeft regelmatig peace-keeping en peace-enforcing operaties uitgevoerd voor
de VN. In de jaren 50 en 60 gebeurde dit nog op bescheiden schaal (UNTSO in het Midden-Oosten).
Vanaf 1990 trad de marine met grote regelmaat op in VN-verband (bijvoorbeeld UNTAC in Cambodja
en UNMEE in Eritrea en Ethiopië).
NAVO-acties
Gesteund door de internationale gemeenschap traden NAVO-eenheden ook zelf op, zoals tijdens de
Golfoorlog in 1990-1991, en in de Adriatische zee tijdens het Joegoslavië-conflict.
Expeditionaire krijgsmacht
De politieke invloed op de krijgsmacht is sinds de jaren 70 sterk toegenomen. In de jaren 90 zette
deze ontwikkeling zich voort. Nieuwe taakstellingen leidden tot aanpassingen van het materieels- en
personeelsbeleid.
Een andere bedrijfsvoering, gemoderniseerd materieel en grotere mobiliteit en flexibiliteit, moesten
de beoogde inkrimping compenseren. De dienstplicht werd opgeschort. De in toenemende mate
samengesteld opererende beroepskrijgsmacht kreeg meer het karakter van een expeditionaire
vredesmacht.
Hoofdstuk 12
Aanbevolen literatuur
Hieronder vindt u een overzicht met boeken over de geschiedenis van de Koninklijke Marine.
Alphen, M.A. van, A.M.C. van Dissel, A.A. Lemmers e.a., Kroniek der Zeemacht.
Gedenkwaardige gebeurtenissen uit 5 eeuwen Nederlandse marinegeschiedenis. Bijdragen
tot de Nederlandse Marinegeschiedenis. Deel 14 (Amsterdam, 2003).
Asaert, G. e.a. (eds.), Maritieme geschiedenis der Nederlanden. 4 delen (Bussum, 1977) 353395.
Bosscher, Ph.M., De Koninklijke Marine in de Tweede Wereldoorlog. 3 delen (Franeker 19841990).
Bruijn, J.R., Varend verleden. De Nederlandse oorlogsvloot in de 17de en 18de eeuw
(Amsterdam, 1998).
Bruijn, J.R. en C.B. Wels (eds.), Met man en macht. De militaire geschiedenis van Nederland
1550-2000 (Amsterdam, 2003).
Eekhout, L.L.M., Het admiralenboek. De vlagofficieren van de Nederlandse marine 13821991. Bijdragen tot de Nederlandse Marinegeschiedenis. Deel 6 (Amsterdam, 1992).
Holst Pellekaan, R.E., I.C. de Regt en J.F. Bastiaans, Patrouilleren voor de Papoea’s. De
Koninklijke Marine in Nederlands Nieuw-Guinea 1945-1962. 2 delen. Bijdragen tot de
Nederlandse Marinegeschiedenis. Deel 5a/b (Amsterdam, 1989/1990).
Holst Pellekaan, R.E. van en I.C. de Regt, Operaties in de Oost. De Koninklijke Marine in de
Indische archipel (1945-1951). Bijdragen tot de Nederlandse Marinegeschiedenis. Deel 13
(Amsterdam, 2003
Raven, G.J.A. (ed.), De kroon op het anker. 175 jaar Koninklijke Marine (Amsterdam, 1988)
Teitler, G., Anatomie van de Indische defensie. Scenario's, plannen, beleid 1892-1920 (Den
Haag, 1988).