De vraag is niet ‘voor of tegen Europa’, ook niet ‘meer of minder Europese Unie’. De fundamentele vraag is: ‘wélk Europa willen we?’ In ‘Europa wordt wakker!’ beschrijft Bart Staes de ingrediënten voor een meer sociale, solidaire en duurzame Europese Unie. Staes legt uit waarom Europa in een diepe crisis is geraakt. Hij rekent af met de foute keuzes van bestuurlijke elites. KKER! A W T D R O ese Unie EUROPAr eeW uurzame Europ d en re ai lid so n sociale, Hij analyseert de uitdagingen waar we voor staan en de drastische koersveranderingen die ingezet moeten worden, willen we Europa gezond en leefbaar houden. Volgens Staes zijn de nieuwe, overal opduikende eurosceptici een spiegelbeeld van de neoliberale en conservatieve krachten die de Unie al decennia besturen. Een Europese Unie die louter inzet op draconisch besparen, niets doet aan fiscaal en sociaal beleid en onvoldoende duurzame werkgelegenheid creëert, is gedoemd te mislukken. De komende jaren zijn cruciaal. Europa moet weer een gezamenlijke droom worden. Niet door te zwaaien met blauwe Europese vlaggen, maar door samen een sociaal en duurzaam Europa te realiseren. Minder markt en munt, meer mens en milieu! Bart Staes (1958) is Europees parlementslid en lijsttrekker voor Groen bij de Europese verkiezingen van mei 2014. Hij werkt sinds 1983 in het Europees parlement, eerst als fractiemedewerker en sinds 1999 als Europees parlementslid. Begaan met de rechten van minderheden. Rechtvaardigheid en solidariteit staan hoog in zijn vaandel. Geen doemdenker, maar ook niet recht pratend wat krom is. Iemand die blijft vechten voor zijn strijdbare politieke boodschap van hoop. Bart Staes EUROPA WORDT WAKKER! Op essentiële punten is er nood aan een sterk Europees beleid dat het algemeen belang dient. Daarom de noodzaak de financiële sector sterker te reguleren en banken die nog steeds too big to fail zijn, op te knippen. Daarom de keuze voor een meer rechtvaardige fiscaliteit en het bestrijden van belastingparadijzen. Daarom de nood aan een sterk en dwingend Europees klimaat- en energiebeleid. Daarom de dwingende opdracht Europees vorm te geven aan minimale Europese sociale standaarden. Daarom de opdracht een duurzame, leefbare landbouw en voedselproductie mogelijk te maken. ale naa Van een neoliber Bart Staes Inhoud INLEIDING5 EUROPA MOET NEOLIBERALE OOGKLEPPEN AFDOEN 7 Thuis8 Oogkleppen9 Elkaars spiegelbeeld 10 Christelijk cynisme 11 Moraliteit en Precarius 15 Sinterklaas17 Een sociaal Europa 19 Neoliberale sprookjes 22 24 Meer Europa? Of een ander Europa? Ongelijkheid24 26 Méér ongelijkheid of beschaving? Drijfzand28 29 De lobby van Guy Wélk ‘ander Europa’? 31 Democratie in nood 33 Geluksmachine36 HET IS TIJD VOOR EEN TEGENLOBBY 39 Krijtstreep lobby 40 Never waste a good crisis 41 Banken redden, deel twee 43 Finance Watch 46 Vruchtbare grond 47 De mislukte hervorming van het Europees landbouwbeleid 50 Vergroenen52 Cherry picking 53 Crashen55 TTIP: alle macht aan de multinationals! 57 Meer dan handel alleen 59 Uitverkoop: Europese normen 60 ISDS63 BOUWSTENEN VOOR EEN EUROPESE DROOM 66 Green New Deal 70 Een grijzemuizendeal 71 Groene jobs 73 ERENE73 Das kapitaal 75 Nog meer groene jobs en nog eens jobs! 77 Fair Trade 79 Voedsel voor de stad 80 Rise Europe 82 Onderwijs en opleiding 83 Afval, het nieuwe goud 83 INLEIDING De vertrouwenscrisis waarin de Europese Unie zich anno 2014 bevindt, een eeuw na WO I én vlak voor de Europese verkiezingen, is diep en ongekend. Volgens recente peilingen is het aantal Europese burgers dat nog voorstander is van de EU, gedaald van 60 procent naar 45 procent. De opkomst voor de Europese verkiezingen is sinds 1979 voortdurend gedaald en zat in 2009 net boven de 40 procent. De opkomst voor de Amerikaanse Congres verkiezingen vertoont in die periode overigens exact dezelfde dalende curve. En hoewel de opkomst voor nationale verkiezingen gemiddeld 20 procent hoger ligt, vertoont ook die al 30 jaar een dalende trend. Maar we kunnen en mogen dit soort ontwikkelingen niet afdoen als een populistische en eurosceptische steekvlam. Het is de komende jaren erop of eronder voor de Europese Unie. Al is het maar de vraag of sommigen in de ‘Europese bubble’ zich realiseren wat er écht leeft in de straten van Athene, Madrid, Parijs of Londen? Willen ze de verwarring, onvrede of boosheid bij burgers erkennen en begrijpen? Realiseren ze zich dat een koerswijziging nodig is? Om een log schip als de Europese Unie van koers te doen veranderen, moet je die noodzaak wel willen zien. Helaas is er in die Europese zeepbel, maar ook bij elites in de nationale hoofdsteden, nog teveel sprake van bestuurders met oogkleppen. Eén ding is zeker: een mislukking kunnen we ons niet permitteren. Honderd jaar na ‘de Groote Oorlog’ dreigt de voor vele burgers in andere werelddelen nochtans zeer begeerlijke vrouwe Europa, in snel tempo af te takelen tot een ziekelijke en krakkemikkige oude vrouw. Willen we dat Europa weer gezond wordt, dan moeten we wel eerst de juiste diagnose stellen. De discussie in veel Europese landen gaat tijdens de verkiezingscampagne veel te veel over ‘voor of tegen de Europese Unie’. Het is de zogenaamde vlucht naar voren richting ‘een verenigde staten van Europa’ (de school Verhofstadt) of het is ‘weg met de EU, lang leve de natiestaat’ (de school Wilders, Farage, Le Pen). Dit is echter een vals debat en het doet absoluut 5 geen recht aan de forse uitdagingen waar we gezamenlijk voor staan. Het doet ook geen recht aan de bestaande, meer genuanceerde, alternatieve ideeën voor een andere Europese koers. Die koers bestaat uit een kritische analyse van hoe EU de laatste crisisjaren (maar ook daarvoor) werd bestuurd. Die kritische houding gaat samen met pro-Europa zijn – zonder recht te praten wat krom is – én een duidelijke visie hebben over hoe het dan wél moet. Want die zeer concrete alternatieve ideeën bestaan: de ‘vierde weg’ van een Green New Deal bijvoorbeeld, die al jaren wordt verdedigd door de Europese Groenen en andere progressieve politici. Daarover gaat dit politieke pamflet, dat deels werd geboren uit boosheid over hoe de prachtige erfenis van Europa wordt verkwanseld en deels vanuit gedrevenheid om de Europese burgers weer centraal te zetten in dit politieke project. De drijfveer om samen met burgers, bedrijven en organisaties mee te bouwen aan een Europese droom. De goesting om de tanker genaamd Europese Unie van een neoliberale naar een meer sociale, solidaire en duurzame koers te sturen. Europa wordt wakker! Bart Staes Antwerpen, mei 2014 6 EUROPA MOET NEOLIBERALE OOGKLEPPEN AFDOEN In zijn jongste boek ‘De kracht van het paradijs’ beklaagt VUB-professor Jonathan Holslag zich meer dan 600 bladzijden lang over het gebrek aan een coherente strategie voor Europa in de wereld. We ontberen in de eerste plaats daadkrachtige leiders die dat mogelijk maken, zo luidt de weinig opbeurende vaststelling. Europa heeft ideeën en visie nodig, niet zozeer de hervorming van zijn instituten of democratie. Hij heeft ten dele gelijk. Ja, er is meer visie nodig, maar tegelijk gedijen leiders slechts wanneer zij over een duidelijk mandaat beschikken. De Europese Commissie, de centrumrechtse regeringen in Europa en de door Herman Van Rompuy voorgezeten Europese Raad zijn daarvan een levend bewijs. Hun enge bezuinigingslogica berust niet op een duidelijk mandaat. Het Europees Parlement staat te vaak buitenspel als het over levensbelangrijke en verregaande beleidsbeslissingen over de eurozone gaat. Veel centrumrechtse regeringen beslissen liever onderling, buiten de EU om, en ondergraven zo mee de Europese gedachte. De machteloosheid tegenover dit soort gebrek aan democratie wekt woede en frustratie op. Op deze fundamentele oorzaken van het populisme en de kritiek op Europa hebben topfiguren als Eurocommissaris De Gucht of president Van Rompuy geen antwoord. Het is tijd om de daad bij het woord te voegen. In de Raad van Ministers heerst nog te veel geheimhouding. Zo is het te vaak lastig om te achterhalen welk standpunt een nationale regering inneemt in deze belangrijke vergaderingen. Door dit open te stellen kunnen journalisten, NGO’s en andere waakhonden net als gewone burgers zonder veel moeite achterhalen welk beleid hun regeringen voeren. Als ook nationale parlementen hierbij betrokken raken, brengt dit Europa meer binnen in het nationale politieke debat en ontstaat er een Europese politieke ruimte inclusief inspraak en controle. 7 Ten tweede moeten burgers de voorzitter van de Europese Commissie via een breed gevoerde campagne kunnen verkiezen. De kandidaten moeten in alle nationale en Europese media de kans krijgen hun visie en beleid op de toekomst van Europa duidelijk te maken. Enkel op die manier heeft de Commissie een duidelijk mandaat en wordt het debat gepolitiseerd. Enkel zo kan de Commissie later afgerekend worden op het parcours dat het heeft gereden. Het is daarom een gemiste kans dat Van Rompuy dit in volle verkiezingscampagne als een weinig nuttig idee omschreef. Het is ook jammer dat de audiovisuele media niet meer aandacht besteden aan de kandidaten die door de grote politieke families naar voren zijn geschoven. Dat de Europese socialisten, liberalen en christendemocraten bovendien nu al een pact hebben gesloten om na de Europese verkiezingen achter gesloten deuren te bepalen wie de Commissievoorzitter zal zijn na de verkiezingen, is een andere misser van formaat. Het is een vorm van leiderschap met lange ij, de democratie is hier niet bij gebaat en het voedt cynisme. Thuis De Europese Unie kwam ruim 60 jaar geleden tot stand door de moedige visie van Europeanen die de Tweede Oorlog meemaakten, die over het enggeestig nationalisme, hun eigen schaduw en trauma’s, heen konden stappen en hun idealen durfden verdedigen tegenover burgers. De industrie en dus het lot van inwoners van landen als Duitsland en Frankrijk werden door deze ‘founding fathers’ zodanig aan elkaar gekoppeld, dat burgers langzaam aan gingen beseffen dat ze binnen een nieuwe Europese constructie voortaan wederzijds afhankelijk zouden zijn. Op vele fronten is en blijft de EU een succesverhaal, een historisch voorbeeld van de best geslaagde oefening in conflictpreventie, dat vele mensen in Verweggistan of in aangrenzende landen als Oekraïne nog doet dromen. De veiligheid en welvaart is voor vele Europeanen echter zo vanzelfsprekend geworden als water uit de kraan, schrijft Geert Mak in ‘Thuis is de tijd’. Maar de financiële implosie van 2008 en de daarmee verbonden sociaaleconomische crisis tasten, bovenop allerlei globaliseringsprocessen, als een agressief virus langzaam de fundamenten van Europa aan. Europese bouwstenen als solidariteit, vooruitgang, heropbouw, een gevoel van 8 wederzijdse afhankelijkheid, eroderen in rap tempo. De Europese ‘ruimte’, zoals Mak die beschrijft, die altijd op gespannen voet heeft gestaan met het concept ‘thuis’, wordt door burgers steeds minder ervaren als een uitdaging, een plek die beschermt, vol dynamiek, mogelijkheden en vrijheid. Steeds meer voelt die Europese ruimte aan als bedreigend, chaotisch, en ongrijpbaar. Er waait een ongure wind vanuit Brussel en burgers vluchten naar dat ‘thuis’, een gevoel dat eurosceptici feilloos weten aan te spreken. Europa verkeert in een ware identiteitscrisis. Waarnemers als Mak hebben gelijk als ze het onterecht vinden dat veel voorstanders van de Europese Unie alleen maar met de vinger naar de eurosceptici en populisten wijzen. Ook al zouden de eurosceptici bij de Europese verkiezingen in sommige lidstaten een forse winst boeken, het grootste risico voor de toekomst van de EU, ligt eerder bij de grote politiek stromingen die de status quo willen behouden. Zij zijn de gevestigde orde, met die oogkleppen op, waardoor ze oorzaak en gevolg niet lijken te zien. Ze zien dus ook niet dat elke crisis kansen biedt om de écht noodzakelijke koersveranderingen in te zetten. En dan niet alleen op institutioneel vlak, hoe belangrijk bijvoorbeeld de Europese Bankenunie ook is. Het ís vooral urgent om de EU op sociaal, democratisch en ecologisch vlak een forse boost te geven. Om de Europese ruimte weer letterlijk en figuurlijk open te stellen voor burgers, om jongeren uitzicht te bieden op een betekenisvol leven. Om mensen het gevoel te geven dat ze gezien en gehoord worden, niet voor niets de basis van respect. Oogkleppen In de zucht naar polarisatie door een zwart-witbril doen sommigen alsof er voor de EU slechts twee opties bestaan om uit de miserie te geraken. Ofwel de drastische, institutionele vlucht naar voren richting een federaal Europa: een Verenigde Staten van Europa. Die optie wordt te vuur en te zwaard verdedigd door zelf verklaarde en bejubelde pro-Europeanen als Guy Verhofstadt. Ofwel het terugschroeven van de Europese integratie, en het teruggeven van bevoegdheden aan de lidstaten. Een los verbond van natiestaten waarin de EU wordt beperkt tot een interne markt waar de ‘onzichtbare hand’ zijn zegenende werk kan doen. Die optie wordt verdedigd door de eurosceptici als de Hollander Wilders, de Brit Farage of de Française Le Pen. Alsof die natiestaten door af en toe een muurtje 9 te metselen, in hun eentje nog iets kunnen doen aan een fenomeen als klimaatverandering, afvalfraude of de vernietigende kracht van operatoren in belastingparadijzen en van high frequency trading in de financiële sector. De amoraliteit van deze letterlijk en figuurlijk grenzeloze financiële sector is overgeslagen naar het bedrijfsleven en de politieke wereld en tast nu samenlevingen aan. Eurofielen en eurosceptici: ze dragen beiden in hun eigen model oogkleppen. Elkaars spiegelbeeld In zekere zin zijn de twee kampen zelfs elkaars spiegelbeeld. Zij die steeds meer terugplooien op een eng, exclusief en egoïstisch nationalisme. En de anderen die pleiten voor meer van hetzelfde en weigeren te erkennen dat de EU nu al drie decennia bestuurd wordt door politici die dogmatische en orthodoxe aanhangers geworden zijn van een nieuwe religie genaamd ‘neoliberalisme’. Of ze nu van liberale huize zijn, in het Europees Parlement verenigd in de liberale fractie ALDE of van christendemocratische partijen, verenigd in de EVP. Deze verdedigers van het neoliberale beleid van de EU, hebben er mede voor gezorgd dat Europese burgers zich niet meer met die EU kunnen identificeren. Het is een kil en technocratisch ‘Brussels monster’ geworden, waarvan veel burgers eerder het gevoel hebben dat het bedreigend in plaats van beschermend is. Ze vluchten richting ‘rattenvangers van Hamelen’ die hen een veilige en simpele thuishaven beloven. Het machteloze gevoel klopt ook deels, want anders dan wel eens wordt gedacht of beweerd, zijn de Europese Commissie, de Europese Raad en het Europees Parlement geen neutrale, aseksuele instellingen die zo objectief mogelijke wetten en regels maken. Nee, die instellingen worden bevolkt door mensen van vlees en bloed. Op topposities zitten, vaak politiek benoemde, mensen met een overtuiging en ideologie. Die ideologie gaat uit van markt en munt en houdt te weinig rekening met mens en milieu. De liberale theorie rond vrijheid voor het individu en zo min mogelijk overheidsbemoeienis, is in veel sectoren geperverteerd tot neoliberalisme, een extreme vorm van vrijheid en deregulering voor financiële markten en instellingen, waarvan het bestaan van financiële paradijzen inclusief in Europa zelf nog altijd een sprekend voorbeeld blijven. De Franse 10 dominicaan Henri Lacordaire zei in 1848 in de Notre-Dame: ‘Zij die het niet beseffen, de vijanden van God en van de mensen horen dus te weten dat tussen sterk en zwak, tussen rijk en arm, tussen meester en slaaf, de vrijheid onderdrukt en de wet bevrijdt’. Het liberalisme is té belangrijk om het aan de liberalen over te laten. Een voorbeeld is het feit dat opperliberaal Karel De Gucht namens de Europese Commissie sinds midden 2013 onderhandelt met de Verenigde Staten over een Transatlantisch Vrijhandel- en Investeringsverdrag (TTIP). Het gaat om het potentieel grootste handelsakkoord tussen twee handelsblokken ooit. De belangrijkste onderhandelingen gaan over het afbouwen van de zogenaamde non-tarifaire handelsbelemmeringen, door het op elkaar afstemmen van de regelgeving voor de interne markten van de EU en de VS. Dat gaat dus over het potentieel afzwakken van wetten die het individu en gemeenschappelijke waarden beschermen: beleid rond voedselveiligheid, consumentenbescherming, milieu, persoonlijke gegevensbescherming, gezondheid, en werknemersbescherming. De uitkomst van deze onderhandelingen zal een enorme impact hebben op ons samenlevingsmodel en onze democratie. En intussen dreigt de Europese Unie verder langzaam af te brokkelen en uiteen te rafelen door een gebrek aan visie, transparantie en moed. Christelijk cynisme Om te beginnen de grootste politieke macht in Europa, de EVP. Die fractie was de laatste jaren de grootste in het Europees Parlement en de EVP beschouwt zichzelf ergens als ‘natuurlijke dominante kracht’ van Europa. Zeker de laatste 15 jaar domineerden de christendemocraten de Europese Unie. Ze leveren sleutelfiguren met de voorzitter van de Europese Commissie José Manuel Barroso, Europees President Herman Van Rompuy, de ex-Eurogroepvoorzitter Jean-Claude Juncker, die nu bovendien ook de EVP-kandidaat is om Barroso op te volgen (EVP, Europese Volkspartij, de christendemocratische fractie). De Europese moederschoot van de CD&V is ondertussen verworden tot een cynische machtsclub. Hoe kan je als politieke fractie die beweert christelijke waarden na te streven, partijen opnemen zoals die van volstrekt autoritaire en amorele leiders als Silvio Berlusconi en de Hongaar Victor Orbán? 11 Aan de eerste moeten we misschien best niet langer inkt en papier verspillen. Hij is na talloze schandalen en gerechtelijke veroordelingen hopelijk eindelijk uitgerangeerd, maar laat Italië, één van de economische zwaargewichten van de EU, wel achter in chaos en met een gapende morele leegte. Toen hij in april 2014 weer eens nare concentratiekampgrappen over Duitsers maakte, verklaarde Marianne Thyssen dat zijn partij best uit de EVP zou stappen. Dat was voor het eerst, het was tenslotte verkiezingstijd. Maar andere EVP’ers gaven ook nu aan dat dat best niet gebeurde omdat ze anders niet langer de grootste politieke formatie zouden blijven in het Europees Parlement. Het Hongaars verhaal oogt al niet veel beter. Orbán won op 6 april 2014 nogmaals glorieus de verkiezingen met zijn partij Fidesz. Het ronduit racistische Jobbik werd fors tweede. Na de vorige verkiezingen kon Fidesz door een tweederde meerderheid op 14 april 2011 een nieuwe Hongaarse grondwet goedkeuren die een regelrechte aanslag is op de pluralistische democratie. Deze grondwet staat dan ook bol van nationalistische symbolen en democratische beperkingen. Orbán en zijn centrumrechtse coalitie, ramden dat alles meedogenloos door het parlement. Europese democratie betekent niet dat de meerderheid alles alleen kan bepalen, maar verplicht een meerderheid ook de rechten van minderheden te respecteren. De nieuwe Hongaarse grondwet is in tegenspraak met fundamentele Europese waarden. Van nieuwe lidstaten wordt verwacht dat zij deze onderschrijven als zij EU-lid willen worden. Nu blijkt dat ééns men lid van de EU, de lidstaten deze waarden blijkbaar gewoon met voeten kunnen treden. Hallo? Christendemocratische EVP-fractie? Oorverdovend stil. In april 2013 was het weer prijs toen het Hongaarse parlement een reeks grondwetswijzigingen goedkeurde die de onafhankelijkheid van het Grondwettelijk Hof en de rechten van minderheden sterk ondermijnden. Ook de persvrijheid werd aan banden gelegd. Burgerrechtenbewegingen, oppositiepartijen en de Hongaarse bevolking uitten luide kritiek. Desondanks duwden Fidesz en Orbán, met een absolute meerderheid, gemakkelijk elke wet door de strot van het parlement. Oorspronkelijk was de Europese Commissie zeer blij met deze absolute meerderheid, omdat men geloofde dat het stabiliteit zou brengen. Maar de realiteit toonde duidelijk aan dat dit ook destructief kan werken. De Hongaarse grondwetshervormingen zijn dus niet in overeenstemming met de Europese beginselwaarden en verdragen. Zo mag het constitutioneel Hof niet meer refereren naar uitspraken die gedaan werden voor 12 2012, waardoor precedenten en jurisprudentie zo goed als betekenisloos worden. Daarnaast wordt de macht van het Grondwettelijk Hof ook flink beknot omdat het niet langer wetgeving mag beoordelen op inhoud, maar enkel op formele, procedurele aspecten. In de grondwetswijziging is ook de definitie van een familie als een ‘huwelijk tussen een man en een vrouw’ opgenomen, wat alle andere vormen van partnerschap expliciet uitsluit. En de persvrijheid wordt beperkt doordat boodschappen van politieke partijen enkel nog door staatsmedia mogen worden uitgezonden. De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) oordeelde daags na de laatste verkiezingen, dat door allerlei wetten aan te passen Fidesz extra electoraal profijt had gehad. En het Europees Hof van Justitie oordeelde (toegegeven, na een klacht van de Europese Commissie) amper twéé dagen na de verkiezing dat Fidesz Europese wetgeving heeft geschonden door in 2011 de onafhankelijkheid van de officiële privacy-waakhond aan banden te leggen. Eerder al werd Hongarije door het Hof op de vingers getikt voor het ingrijpen in de rechtelijke macht en het naar huis sturen van ruim 200 rechters. Ik ben het heel vaak oneens met LDD-parlementslid en volbloed liberaal Derk-Jan Eppink. Maar in zijn begin 2014 gepubliceerde column ‘Europa’s elite en anti-elite’ sloeg hij de spijker op de kop. Eppink citeerde Rachida Dati, de Franse ex-minister van Justitie en Europarlementslid voor de Europese christendemocraten die op een conferentie van de denktank Open Europe in Londen een aanval lanceerde op de ‘Europese elite’, waarvan de EVP boegbeeld is: ‘Er is de wereld van technocraten die méér Europa willen met een federale mythe voor ogen’. Zij beschuldigt christendemocratische kopstukken ervan ‘un club’ te vormen en betitelt zichzelf als euro-sceptisch. Eppink beschrijft de machtspositie van de EVP in Europa om te vervolgen met: ‘Deze machtspositie is het levenswerk van de Belgische ex-premier Wilfried Martens die onlangs overleed. Martens, een minzaam innemende persoon, hanteerde als voorzitter van de Europese christendemocratische familie, een spijkerhard concept. De EVP moest in het Europarlement onder alle omstandigheden de grootste zijn. (...) Fractievorming draaide niet om Christus, maar om geld, macht en baantjes. ‘We zijn een regerende klasse geworden boven de mensen die we vertegenwoordigen’, aldus Dati. Jerzy Buzek, de vorige voorzitter van het Europees Parlement, zei tijdens de afgelopen legislatuur in de plenaire vergadering: ‘Om alle twijfels over 13 de EU weg te nemen, moeten we terug naar de roots ervan, en dan zullen we ons realiseren dat vrede, stabiliteit, welvaart en een open samenleving niet vanzelfsprekend zijn. Het gevaarlijke en ondenkbare kan opnieuw gebeuren als we populisme niet indammen en onze basis waarden als vrijheid voor en solidariteit met allen niet koesteren.’ Vrijheid zei u? De EVP is de grootste verdediger van het huidige desastreuze besparingsbeleid en haar fractieleider Joseph Daul ging in het voorjaar 2014 nog tijdens de verkiezingscampagne doodleuk naar Boedapest om Orbán te ondersteunen. En zei Buzek daar ‘solidariteit’? Zelfs volbloed liberaal Eppink werd die hypocrisie te machtig: ‘Commissievoorzitter Barosso zei in 2010: ‘De euro is de bescherming tegen de crisis’. Europees President Van Rompuy verklaarde in 2011 dat de crisis ‘voorbij’ was, terwijl de jeugdwerkloosheid tot record hoogtes steeg. De mythe van Martens verdampte. In de politieke leegte groeide een anti EU-elite die inbeukte op de ‘natuurlijke regeringspartij’. De grond onder de voeten van de EU-elite begon te schuiven.’ En vervolgens somt hij de opkomst op van Nigel Farage, leider van de Britse onafhankelijkheidspartij UKIP, het FN van Marine Le Pen, de PVV van Wilders, het Vlaams Belang en Lega Nord uit Italië. Om er fijntjes op te wijzen dat de kritiek op het gebrek aan democratie in de EU, vooral ook van toepassing is op deze partijen zelf, want ze zijn stuk voor stuk minidictaturen. En ja, concludeert Eppink terecht, ‘de EU-elite heeft gefaald, maar de anti-EU elite heeft niets te bieden.’ Overigens staat Eppink zélf wel als lijstduwer op de lijst van de Nederlandse liberale VVD. Een partij die onder premier Mark Rutte een keihard neoliberaal beleid voert en door een gedoogregering met Geert Wilders te vormen, het cynisme evenzeer als de EVP heeft gevoed. Op 15 maart 2012 tikte het Europees Parlement de regering Rutte trouwens op de vingers inzake de PVV. Door geen afstand te nemen van het stigmatiserende klachtenmeldpunt van de coalitiepartner de PVV over Centraal- en Oost-Europeanen, verzaakte de liberale premier Mark Rutte op te komen voor de fundamentele rechten en waarden van de Europese Unie. Het is onaanvaardbaar dat Europeanen een doelwit van xenofobe en intolerante politiek worden, wanneer zij van de ene naar de andere lidstaat verhuizen. De inwoners van de 27 EU-lidstaten hebben het recht om te wonen, werken en studeren waar ze willen. Je moet je thuis kunnen voelen in heel Europa. De resolutie van het Europees Parlement verzocht daarom de 14 Nederlandse regering met klem het beleid van de PVV, dat in strijd is met de grondwaarden van de EU, niet te gedogen. De ergernis over de houding van Rutte kwam niet uit de lucht vallen. Het beleid van de Nederlandse regering – zoals het weren van Roemeense en Bulgaarse werknemers, het beperken van sociale rechten van EU-burgers – deed al langer de wenkbrauwen fronsen. Je vraagt je af waar Rutte zijn liberale principes heeft verstopt. Het voorheen zo tolerante Nederland lijkt de waarden van Europa niet meer zo hoog in het vaandel te hebben, terwijl de Nederlandse economie die Europese samenwerking wel als fundament heeft. Intussen bleek uit journalistieke reconstructies dat Rutte zijn eigen ministers opdroeg om braaf ja te knikken als Wilders ergens boos was. Hij beschikt over het morele gehalte van een pladijs. Karel De Gucht, volbloed liberaal en Europees Commissaris, schreef het uitstekende boek ‘Pluche, over de banalisering van extreemrechts’. Het boek stamt uit 2007 maar is verrassend actueel en het beschrijft precies wat er in Nederland (en andere landen) aan de hand was en is. Een citaat: ‘We dreigen in een zwijgspiraal terecht te komen. Iedere misnoegde burger met een fel discours krijgt uitgebreid het woord. Platte, extreme en aangebrande meningen komen zonder voorbehoud aan bod want ze vertegenwoordigen iets dat leeft onder de mensen. Wie tegengas geeft, wordt weggelachen, verdacht gemaakt of vol medelijden opgevoerd. Wat overblijft is een vrij podium voor extreemrechts. Het strategische zwijgen is in de politiek en media stilaan de norm geworden. Het is alleen als we massaal kritisch durven zijn over de banalisering van extreemrechts, dat we een kans maken om de publieke opinie uit het intolerante vaarwater te houden.’ Rutte hééft extreemrechts daarmee gebanaliseerd. En nu voelt hij zich verplicht om in een volstrekt populistisch klimaat een beetje met de antiEuropese retoriek van Wilders mee te gaan. De Gucht schreef in Pluche dat populisten opvallend vaak uit liberale politiek komen. Opnieuw: neoliberalen en anti-Europese populisten twee kanten van dezelfde medaille?! Moraliteit en Precarius Dat mensenrechten en moraliteit juist dringend weer hoog op de politieke agenda moeten komen, stelde ook de Raad van Europa – een internationale organisatie met zetel in Straatsburg, waarvan 47 Europese landen lid 15 zijn. Op 16 april 2014 publiceerde de mensenrechtenwaakhond dat Europa zijn grootste mensenrechtencrisis sinds decennia beleeft. ‘Corruptie, mensenhandel, racisme en discriminatie, tieren welig in Europa. Dat in combinatie met werkloosheid en armoede, kan het extremisme voeden en leiden tot conflicten.’ Europa kreeg de Nobelprijs voor de Vrede en het mag dan wel het best geslaagde experiment in conflictpreventie zijn, de Raad van Europa wijst erop dat de uitdagingen er niet zozeer uit bestaan conflicten tussen landen te voorkomen, maar eerder conflicten binnen landen. Volgens secretaris- generaal Thorbjorn Jagland verkeert Europa ‘in de diepste mensenrechtencrisis sinds de Koude Oorlog’ en zijn het gebrek aan democratische controle, vrije media, en onafhankelijke rechtspraak de belangrijkste oorzaken van corruptie en machtsmisbruik. Ook stelt de Raad van Europa dat discriminatie en besparingsbeleid heeft geleid tot de opmars van extreemrechts in landen als Griekenland. Op economisch vlak is het draconische besparingsbeleid van de laatste vijf jaar zo dogmatisch dat het op een religieuze orthodoxie begint te lijken. Geert van Istendael stelde in zijn mooie lezing ‘De Parochie van Sint-Precarius: ‘Die hogere geestelijkheid heeft theologie vervangen door economie. Een economie, zo leert zij, heeft geen welvarende meerderheid nodig om te blaken van gezondheid. Wat economie nodig heeft is een meerderheid die zich dag en nacht uitslooft voor een aalmoes. Lichtende voorbeelden zijn China en India.’ Het Duitse wirtschaftswunder – het grote voorbeeld van de N-VA – heeft ook een schaduwkant. De Duitse economie draait deels op werkende armen en ontneemt daarmee ook nog eens exportkansen van de rest van de eurolanden. En toch lijken vele Europese leiders of ministers van Economie te dromen van de economische prestaties van Duitsland, dat sinds 2002 bijvoorbeeld een exportoverschot ter waarde van ruim honderd miljard euro had, goed 5 procent van het BNP. Na de Tweede Wereldoorlog was Duitsland door een gebrek aan interne koopkracht bijna automatisch gefocust geraakt op export. Het bouwde een sterke economie op met een goed werkend sociaal overlegmodel. Dat model kwam na de hereniging van Oost- en West-Duitsland zwaar onder druk te staan. De overlegstructuren en cao’s werden verminderd, lonen stonden onder druk en er moest flexibeler gewerkt worden. Vele bedrijven hielden zich niet langer aan collectieve afspraken. Ook 16 in geprivatiseerde overheidsbedrijven daalden de lonen fors, waardoor mensen die dezelfde baan deden verschillende lonen kregen. Duitsland had geen minimumloon. Er ontstond dan ook een heel leger van miljoenen arme werkenden, die verplicht allerlei baantjes deden voor een uurloon van 4 tot 5 euro. Duitsland werd binnen de eurozone dus deels een lagelonenland. Aan de andere kant was er veel innovatie en moderne technologie. Die combinatie zorgde ervoor dat de loonkost per productie-eenheid zo fors daalde dat met name de Zuid-Europese landen niet konden concurreren. Ze gingen steeds meer importeren, met leningen van Duitse, Franse en andere banken, en hun productie zakte verder weg. Tegelijk groeide in Duitsland de armoede snel, wat volgens een grondige analyse van John Vandaele in MO* vooral te maken had met de toegenomen ongelijkheid: ‘De groei ging vooral naar de topinkomens.’ Dat had nogal wat consequenties, want volgens het Duitse Instituut voor Economisch Onderzoek was er in het voorbije decennium duidelijk sprake van ‘een herverdeling ten voordele van inkomens uit vermogen en de hoogste inkomens’. Dat extra inkomen vormde in feite extra spaargeld, dat voor ruim 60 procent werd uitgevoerd en niet in de Duitse economie geïnvesteerd werd. Dat spaargeld zocht dus zijn weg naar ‘gunstige’ investeringen. Het zorgde zo mee voor zeepbellen in de vastgoedsector van Spanje en Ierland. Geld werd uitgeleend aan landen als Griekenland, waarmee dat land inkopen deed in … Duitsland. Alleen al de Duitse banken hebben voor liefst 137 miljard euro uitstaan in de zuidelijke eurolanden en Ierland. Duitse en Franse grootbanken kochten respectievelijk voor maar liefst 65 en 83 miljard euro Griekse staatsobligaties. En ze wisten donders goed hoe het er met de staatsfinanciën ‘in het land van Zeus’, de god die Europa ontvoerde, voor stond. De banken maakten zich daardoor opnieuw extreem kwetsbaar. Maar dat vonden ze niet erg. Als het fout liep … dan werden ze toch weer met belastinggeld gered. Niet? Sinterklaas Op 6 december 2011, de verjaardag van Sinterklaas, gaf de Amerikaanse president Obama een licht verontrustende speech. Niet dat hij vertelde 17 dat de goede heilige man niet bestaat, de gemiddelde Amerikaan gelooft allang niet meer in sprookjes. Nee, Obama waarschuwde zijn toehoorders dat het wereldberoemde sprookje, de ‘American Dream’, vol sociale mobiliteit en democratie, in gevaar is: ‘Ongelijkheid vervormt onze democratie. Het geeft een onevenwichtig grote stem aan hen die lobbyisten kunnen betalen. (...) De fiscale kortingen bevoordelen vooral de rijken. Sommige miljardairs hebben een belastingheffing van 1 procent! (...) De markt is nooit een vergunning geweest voor wie dan ook om te pakken wat je maar wilt. (...) We moeten de middenklasse van dit land heropbouwen.’ Het waren verontrustende woorden, niet zozeer vanwege de inhoud, maar omdat Obama niet sprak als presidentskandidaat maar als bewoner van het Witte Huis. Verontrustend als je beseft dat hij als president van het machtigste land ter wereld weinig vermocht om de achterliggende krachten die hij met zijn woorden impliciet weergaf – een neoliberale vloedgolf die al enkele decennia met een vernietigende kracht over de Verenigde Staten rolt – af te stoppen. Obama lijkt wel de belichaming geworden van waar ons systeem in verzeild is geraakt, zoals commentaarschrijver Serge Halimi van Le Monde Diplomatique schreef. Hij staat als een gedegradeerde kapitein op een scheepje en kijkt machteloos toe hoe dat in een storm terechtkomt. Nobelprijswinnaar economie Joseph Stiglitz vatte het anders samen: ‘Obama heeft alleen maar wat stoelen verplaatst op het dek van de Titanic.’ De bijna ineenstorting in september 2008 van het financiële systeem en de daar aan gekoppelde economische crisis, werd onvoldoende gebruikt om de noodzakelijke structurele hervormingen door te voeren. ‘A triumph of failed ideas’ luidde de toepasselijke titel van een column van econoom Paul Krugman uit 2010. Terwijl het maatschappelijke debat de laatste jaren flink woedde en alle kanten uitging, bleef de elite neoliberale mantra’s herhalen. Iemand als Olli Rehn, de partner in crime van de Europese visionair Verhofstadt, zei onlangs zelf dat we hebben gezien ‘hoe belangrijk een sterke liberale invloed is voor de beleidsvorming van de EU.’ President Obama, de Europese regeringsleiders en Commissievoorzitter Barroso deden de laatste jaren flink hun best ons te doen geloven dat ze wel zaken wilden veranderen – althans in woord en geschrift – maar demonstreerden vooral onmacht. Die manifeste onmacht is beangstigend. 18 De neoliberale pletwals vergrootte de ongelijkheid en ondergroef daardoor de stabiliteit. Nu lijkt ook de democratie onder druk te staan door toedoen van de financiële markten. Vele Europese overheden staan met de rug tegen de ideologische muur of worden onder druk van de markten simpelweg vervangen, zoals in Griekenland en Italië gebeurde. De verdere bureaucratisering of de toenemende invloed van ‘neutrale technocraten’, hoe wijs ze soms ook mogen zijn, is een direct gevaar voor de Europese Unie. De Duitse intellectueel Hans Magnus Enzensberger schreef terecht dat de EU vooral last heeft van een soort ‘postdemocratisch syndroom’. Een anonieme, onvoldoende gelegitimeerde macht bemoeit zich werkelijk met alles en legt alles vast in bureaucratische regels en richtlijnen. Zolang dat gebeurde vanuit een gemeenschappelijke bekommernis om het welzijn van mens en milieu, leidde het ‘slechts’ tot apathie of cynisme, en een lage opkomst bij Europese verkiezingen. Er was dus al een grondig gebrek aan politisering van de Europese Unie. Als de EU onder zo’n gesternte landen ook nog eens verwoestende besparingen door de strot begint te rammen, dan leidt ze de ‘Europese droom of gedachte’ naar de uitgang. En als zowel rechtse als linkse partijen zich achter die consensus scharen, dan blijft voor de gemiddelde burger alleen maar een storting van ressentiment over op wat filosoof Peter Sloterdijk de ‘woedebanken’ noemt (of een stem op een extreme (haat)partij). Een sociaal Europa Een sociaal Europa vereist dus meer evenwicht in de eurozone in plaats van een sociale race naar de bodem. Maar in de parochie van SintPrecarius schitteren volgens van Istendael de groeicijfers: ‘De begroting heeft er altijd een overschot. Hoe dat kan? Simpel. Verlaag de lonen. En vooral, ban de solidariteit uit. Weg met al die dure sociale lasten die je in achterlijker tijden moest betalen aan egoïstische gepensioneerden, luie werklozen en ingebeelde zieken. Weg ermee. Solidariteit is een vies woord.’ Veel politici hebben zonder dat openlijk te vertellen in feite het sociaal contract met hun kiezers en de burgers opgezegd. Zo verdedigen ze nog steeds, zij het minder openlijk de private belangen van de relatief kleine maar erg rijke en machtige financiële sector, en die van multinationale 19 ondernemingen. Ze verdedigen niet het algemene belang dat gedragen wordt door de publieke sector en instituties. En we zien dezelfde oude, griezelige reflexen overal in Europa opduiken: lopend achter de vlag, worden sociaaleconomisch zwakke minderheden en ‘de anderen’ weggezet als (deel)oorzaak van de problemen. In tijden van oorlog is waarheid het eerste slachtoffer, in tijden van crisis is dat onderlinge solidariteit. De ongelijkheid en armoede nemen in Europa toe onder het globaliseringsgeweld, maar ook door bewuste beleidskeuzen. Een klein voorbeeld. In 2011 werd in het Europees Parlement gestemd over de bestedingen van het Europees Sociaal Fonds (ESF), dat projecten moet steunen om in tijden van crisis de sociale uitsluiting van mensen tegen te gaan. Dat kan door kleine herscholingsprojecten specifiek voor mensen aan de onderkant, die te kampen hebben met extreme armoede of discriminatie. De linkse partijen in het Europees Parlement wilden dat minstens een kwart van de zogenaamde Europese Cohesiefondsen naar het ESF zou gaan, en dat de criteria gezien de crisis werden verruimd. Maar de christendemocraten en liberalen waren tegen en wilden minder ESF bestedingen. Ongelijkheid wordt zo langzamerhand door iedereen beschouwd als een ongezond maatschappelijk fenomeen, dat zoveel mogelijk in toom moet worden gehouden. Maar de a-moraliteit uit de financiële wereld werd jaren (en nog!) vergoelijkt door bepaalde geledingen uit de politieke wereld. De politiek werd met dit gebrek aan moraliteit besmet. Mak schrijft: ‘En die boodschap komt hard en duidelijk aan bij de jeugd in een land als Ierland – maar ook overal elders – dat zwaar getroffen wordt. Die boodschap, die levensles, luidt helder en simpel: wie graait en de boel oplicht komt ermee weg, wie braaf werkt en studeert, wie denkt zo een stel kinderen groot te kunnen grootbrengen in een veilige en stabiele omgeving, wie zo onnozel is om daar zijn toekomstverwachtingen op te bouwen – die wordt gestraft.’ Om vervolgens Goethe te citeren: ‘Zaaizaad vermaal je niet’. De filosoof doelde op jongeren die destijds ten strijde trokken. Het geldt nu voor de legers jonge werklozen, wanhopig op zoek naar een job, een zinvolle invulling van hun leven. Gedurende de laatste decennia hoorden mensen over de buitensporige bedragen die soms uitgekeerd werden aan bankiers en CEO’s, ze keken naar de luxe waarin zij baadden, en begrepen niet waaraan zij die rijkdom verdienden. Of ze vonden dat ze op zijn minst recht hadden op hun deel 20 van de koek. Laat de koek maar fors groeien, zo kraaiden de neoliberalen aan hun volgers, dan vallen er vanzelf heerlijke kruimels in uw mond! Een studie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), een denktank van de westerse overheden, bracht in 2012 in kaart hoe het inkomen van een gemiddeld huishouden de jongste twee decennia gemiddeld 1,7 procent per jaar is aangegroeid. Maar ook hoe de rijkste tien procent van deze aardbol het vermogen exponentieel sneller zag toenemen dan de armste tien procent. Ze vertelt verder hoe de groei zich in het begin vooral in de Angelsaksische wereld manifesteerde (niet toevallig in omgevingen waar de belangrijkste liberaliseringsoperaties het snelst doorgedrukt werden), maar stilaan uitdijde naar de rest van de westerse wereld. Onder meer in Duitsland, Denemarken en Zweden groeide de kloof tussen arm en rijk pijlsnel. De rijkste Amerikanen en Britten, en vooral de toplui en een aantal handelaars van hun bedrijven en banken, hebben in de voorbije dertig jaar de bulk van de groei kennelijk opgesoupeerd. Naarmate de crisis vorderde, stegen de lonen in de bankensector exponentieel. In de aanloop naar het crisisjaar 2008 kreeg Lehman-topman Richard S. Fuld een loon van gemiddeld 17.000 dollar per uur, in totaal 466 miljoen dollar, plus een afscheidsbonus van 62 miljoen. Stanley O’Neal, topman bij Merrill Lynch tussen 2001 en 2007, ving 70 miljoen dollar, plus een afscheidspremie van 161 miljoen. Charles Prince kreeg bij Citigroup tussen 2003 en 2007 een bedrag van ‘slechts’ 53 miljoen dollar, plus een gouden handdruk van 40 miljoen. En James Cayne, CEO van de ook bijna ter ziele gegane bank Bear Stearns, ontving tot 2007 een totaalbedrag van 232 miljoen dollar, plus 61 miljoen opstappremie. Toen de eerste schokgolven van de financiële crisis van 2008 voorbij waren, begonnen de financiële whizzkids weer meer loon te eisen. De periode van schuld en boete was al in 2010 voorbij. Uit een onderzoek van de Financial Times bleek dat de topmannen van de vijftien grootste banken in 2011 alweer 36 procent meer loon naar hun penthouses meenamen dan in 2009. Ze hadden heus wel geleerd en hielden zich aan de nieuwe wetten: de bonussen waren verlaagd maar als compensatie was hun vast loon verhoogd. Ooit schreef de Nederlandse sociaaldemocratische econoom Jan Tinbergen dat de ideale balans in het verschil tussen de hoogste en laagste lonen in een bedrijf of organisatie rond één op vijf ligt. Met andere 21 woorden: de baas mag maximaal vijf keer zoveel verdienen dan de modale werknemer. Maar dat was natuurlijk een vorm van hopeloos ouderwets denken. De inkomensongelijkheid nam helaas alleen maar toe. De top 20 procent van de wereldbevolking verdiende in 2007 bijna 83 procent van het totale mondiale inkomen, terwijl 2,5 miljard mensen leven met minder dan 2 dollar per dag. En ook in niet-financiële bedrijven steeg de ongelijkheid qua beloning tussen de top van het bedrijf en ‘gewone’ werknemers. Na de eerste stijging van de jaren tachtig verdienden CEO’s begin de jaren negentig zo’n 100 dollar voor elke dollar die een gewone werknemer verdiende. Dat is de Tinbergen-norm ver voorbij. En in het voorbije decennium steeg dat verschil zelfs spectaculair tot 1 dollar voor de werknemer tegenover tussen 300 en 400 dollar voor de CEO. Neoliberale sprookjes Cambridge-econoom Ha-Joon Chang schreef in zijn boek ‘23 dingen die ze je niet vertellen over het kapitalisme’ dat de catastrofe waarin we leven ‘is veroorzaakt door de vrije marktideologie die de wereld sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw heeft beheerst. Ons werd verteld dat markten, als je ze maar de vrije hand liet, voor de meest efficiënte en rechtvaardige uitkomsten zouden zorgen. Efficiënt, omdat individuen het beste weten hoe ze moeten omgaan met de ter beschikking staande middelen, en rechtvaardig, omdat de concurrerende markt ervoor zorgt dat individuen beloond worden volgens hun productiviteit. Ons werd verteld dat bedrijven maximale speelruimte moesten krijgen. Ondernemingen, die het dichtst bij de markt staan, weten wat het beste is voor hun bedrijfsvoering. Wanneer we ze maar hun gang laten gaan, zal een maximale hoeveelheid welvaart geschapen worden, waarvan ook de rest van de samenleving profiteert. Ons werd verteld dat overheidsinmenging in de markt alleen maar tot minder efficiëntie zou leiden. (...) Ons werd kortom verteld dat we ons vertrouwen geheel en al in de markt moesten stellen en die alle ruimte moesten geven.’ Chang beschrijft hoe de meeste landen dat advies opvolgden en in de voorbije decennia een vrijemarktbeleid invoerden, met privatisering van industriële en financiële staatsbedrijven, deregulering van de financiële 22 sector en de industrie, liberalisering van de internationale handel en het internationale kapitaalverkeer, verlaging van de inkomensbelasting en de sociale uitkeringen. Chang: ‘De pleitbezorgers ervan gaven toe dat dit beleid tot wat tijdelijke problemen zou kunnen leiden, zoals toenemende ongelijkheid, maar uiteindelijk zou iedereen beter af zijn doordat het tot een dynamischer en welvarender samenleving zou leiden. Het opkomende tij tilt alle boten op, was de metafoor.’ Maar in feite was ‘de onzichtbare hand’ ons langzaam aan het wurgen. Chang: ‘Het resultaat van dat beleid (minder overheid, meer marktwerking) stond lijnrecht tegenover de belofte ervan. Wat de meeste mensen niet weten, is dat het vrijemarktbeleid in de meeste landen tot lagere groei, toenemende ongelijkheid en groeiende instabiliteit had geleid. In vele rijke landen werden de problemen gemaskeerd door de enorme groei van de kredietverlening.’ De Britse econoom Stewart Lansley wees op nog een belangrijk effect van de stijgende inkomensongelijkheid in zijn boek The Cost of Inequality: Three Decades of the Super-Rich and the Economy: de liberale theorie van de trickle down – als we de koek maar groot genoeg maken en de mensen aan de top voldoende verdienen, dan sijpelt de welvaart vanzelf in de vorm van lekkere kruimels naar beneden – was in feite een trickle up. Momenteel is het zo dat 0,1 procent (vergeet die 1 procent, het gaat om een elite van amper 11 miljoen mensen) samen een vermogen heeft van bijna 43.000 miljard dollar. In plaats van hun overtollige geld in de economie te investeren, hebben ze dat geld juist uit de economie gezogen, door massaal mee te spelen in het beurscasino. Terwijl de lonen van gewone werknemers sinds het neoliberalisme van Reagan en Thatcher geen gelijke tred hielden met de winsten van bedrijven, ging een kleine minderheid zich bezighouden met speculatie, fusies, handel in financiële derivaten en andere korte termijn investeringen. Lansley wijst er op dat ze in volle crisis nog meer verdienden, door er op te gokken dat de recessie zal verslechteren. Lansley wijst er ook fijntjes op dat zélfs Charles Moore, biograaf en fan van Margaret Thatcher, een te grote ongelijkheid in samenlevingen recentelijk een gevaar noemde voor de stabiliteit van ons politieke en economische systeem. Maar goed dat de Iron Lady dit waarschijnlijk niet meer heeft meegekregen...Maar miljoenen burgers wél. Of ze hebben het tenminste ervaren in hun dagelijks leven. 23 Dit soort ‘neoliberale taliban’ startte hun revolutie in 1979. 35 jaar later hebben ze nog steeds massa’s politieke volgelingen. Europa is nog altijd in de ban van deze onzalige ideologie die de ongelijkheid doet toenemen. Wat we de laatste jaren voortdurend in bijna elk nieuwsbericht over de crisis in Europa lezen, was dat de financiële markten ‘gerustgesteld moeten worden’, dat ‘het vertrouwen hersteld moet worden’. Dé vraag blijft wanneer we gaan spreken over het terugwinnen van het vertrouwen van burgers? En vooral hoe? Meer Europa? Of een ander Europa? Een cruciale vraag is of je na de analyse van wat er in de Europese Unie fout loopt (het waarom en het hoe) louter moet blijven hameren op méér Europa? Want het méér – het laten verdampen van de natiestaat – is op lange termijn zeker een lonkend perspectief, maar is niet wat we nu direct nodig hebben en het zal zelfs op lange termijn alleen kunnen werken als er iets van Europees burgerschap ontstaan is. Een federaal Europa is ook geen acuut antwoord op de eurocrisis, zo meenden bijvoorbeeld ook twee Europese eminences grises Helmut Schmidt en Valéry Giscard d’Estaing in Der Spiegel: ‘De crisis heeft vandaag te maken met overheidsschuld, de werking van banken en de conjunctuur. Om die te overwinnen is een politieke unie niet noodzakelijk. Op middellange termijn zou het goed zijn als er een politieke unie kwam, maar ze is nu niet nodig om deze crisis te overleven.’ Daarom is het goed te blijven hameren op een écht ander Europa. Een Europa dat eerst investeert in sociaal beleid, werkgelegenheid en armoedebestrijding, zowel in steden als op het platteland. Een Europa dat minimale sociale standaarden afdwingt, in plaats van alleen begrotingsevenwicht. Een Europa dat werk maakt van fiscaal beleid en het stoppen van fiscale concurrentie en het harmoniseren van de vennootschapsbelasting. Een Europa dat vecht tegen fiscale fraude en het opdoeken van belastingparadijzen en dat de macht van de financiële sector terugneemt. Een Europa dat zo de broodnodige inkomsten genereert om de balans van overheden weer gezonder te maken. En dat met die middelen ook investeert in bijvoorbeeld onderwijs en een infrastructuur voor duurzame energie. 24 Ongelijkheid De Britse professoren epidemiologie Richard Wilkinson en Kate Picket slaan in hun boek The Spirit Level de spijker op de kop: ‘Hoe groter de inkomensverschillen in een samenleving, hoe meer moorden er gebeuren, hoe meer mentale ziektes, vetzucht, kindersterfte en tienerzwangerschappen er zijn, hoe minder lang mensen er gemiddeld leven, en hoe lager de sociale mobiliteit er is. Dat blijkt zowel uit vergelijkingen tussen rijke landen – waar uiteenlopende landen als Japan, Zweden of België goed scoren – als uit de vergelijking tussen 50 VS-staten. Opmerkelijk is bovendien dat niet enkel de armen het slachtoffer zijn van grote inkomensongelijkheid: zowat iedereen in de betrokken samenlevingen is slechter af. De omvang van de inkomensongelijkheid bepaalt de kwaliteit van sociale relaties en de angst.’ De Britse socioloog Tony Judt beschreef in zijn boek ‘Het land is moe’ hoe de problemen toenemen met meer inkomensongelijkheid: ‘Zelfs de mate waarin we onze medeburgers vertrouwen, correspondeert negatief met inkomensverschillen: tussen 1983 en 2001 steeg het wantrouwen aanmerkelijk in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië en Ierland, drie landen waar de dogma’s van het onbeperkte individuele eigenbelang zo nadrukkelijk in het overheidsbeleid zijn opgenomen. In geen enkel ander land deed zich een vergelijkbare toename in het wederzijdse wantrouwen voor.’ De essentie is niet hoe welvarend een land is, maar de mate van ongelijkheid, uitgedrukt in de zogenaamde GINI-coëfficient. Hoe breder de kloof tussen rijk en arm, hoe groter de sociale problemen. Judt wees er fijntjes op dat de VS kolossale bedragen uitgeven aan gezondheidszorg, maar dat de gemiddelde levensduur er lager ligt dan in Bosnië en net hoger dan in Albanië. Europa zit – de VS achterna – helaas ook in een race to the bottom, waarbij een gebrek aan een gecoördineerd Europees investeringsbeleid het economische herstel lastiger wordt, met als gevolg een negatieve ‘Griekse’ spiraal. De werkloosheid neemt snel toe, de inkomsten voor de staat drogen verder op terwijl sociale uitgaven toenemen, sociale bescherming en arbeidsrechten worden afgebroken en de parlementaire democratie bij het grofvuil wordt gezet. De armoede, sociale ongelijkheid en onvrede zullen groeien en extreem rechtse dan wel populistische, nationalistische partijen zullen vooruitgang boeken. 25 Méér ongelijkheid of beschaving? Ongelijkheid was begin 2014 – surprise! – opnieuw hét thema in de ‘State of the Union’ van Obama, net als op de bijeenkomst van bedrijven en leiders in het mondaine Davos, en in economische rapporten van het IMF en anderen. Prachtig, maar rijkelijk laat. Begin december 2011 publiceerde de OESO – toch geen linksgroenerig clubje – een rapport over de sociale ongelijkheid, die de laatste decennia met 10 procent is toegenomen. De OESO wees op de risico’s hiervan: ‘Sociale cohesie – de lijm die de samenleving bindt – staat wereldwijd onder druk.’ Ook de OESO betwist op basis van de naakte cijfers en feiten het neoliberale dogma van de ‘trickle-down’, het doorsijpelen van de gecreëerde welvaart. De economische groei in pre-crisistijden kwam niet ten goede aan midden- en lagere inkomensgroepen. Maar hoe kleiner de ongelijkheid, hoe beter iedereen in een land af is op het vlak van welvaartsindicatoren zoals gezondheid. Het trickle down-effect mag definitief bij het grof vuil, niet de solidariteit. Van Istendael stelde terecht dat ‘de financiële en economische crisis die nu al vier jaar Europa teistert, wordt gebruikt om de grondslagen van de Europese beschaving te vernietigen. De verzorgingsstaat. De democratie.’ Door wie? Door de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank en door het Internationaal Monetair Fonds, de Trojka dus. Intussen heeft het Europees Parlement begin dit jaar in een onderzoeksrapport vastgesteld dat het besparingsbeleid van deze Trojka heeft gefaald. Toch blijft intussen soberheidsbeleid het alfa en het omega van de Europese Commissie, de Europese Raad en een groot deel van het Europees Parlement. Maar door die donkerblauwe besparingen zijn intussen wél fundamentele mensenrechten van de Grieken geschonden en hebben bijvoorbeeld drie miljoen Griekse burgers geen toegang tot gezondheidszorg. En ze kunnen niemand ter verantwoording roepen, want het zijn ambtenaren die de maatregelen opleggen. Dat is onhoudbaar. De EU begon als vredesproject, maar het huidige beleid creëert net risico op geweld. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat verstandige mensen als Verhofstadt, Dehaene en Van Rompuy dit openlijk blijven verdedigen en zelfs blijven beweren dat dit beleid ook wérkt! Vergeet zelfs de sociale ellende, ook economisch is het niet houdbaar. Commissievoorzitter Barroso en Eurocommissaris Olli Rehn zeggen altijd dat de besparingen in Ierland een voorbeeld zijn en dat het beleid werkt. 26 Maar wat is de toestand daar? De werkloosheid daalt er, ja, maar alleen omdat (jonge) Ieren massaal migreren. Dat is een neoliberale oplossing, een sociale puinhoop dus. De Franse econoom Thomas Piketty deed 15 jaar onderzoek naar data rond inkomens- en welvaartsverdeling in 22 landen en bewees vervolgens met zijn ondertussen als meesterwerk omschreven boek Capital in the 21st Century dat welvaart bijna overal ter wereld de laatste dertig jaar steeds ongelijker wordt verdeeld. Ten goede van hen die over kapitaal beschikken en ten nadele van hen die moeten leven van inkomen uit arbeid. Pikkety toonde aan dat in de laatste dertig jaar de rijkste één procent in de VS zijn aandeel in de totale welvaart van het land van 10 procent heeft zien stijgen naar bijna een kwart. In de VS is het extreem, maar in de EU en andere werelddelen is sprake van vergelijkbare tendensen: de Nationale bank van België berekende bijvoorbeeld dat 10 procent van de rijkste Belgen liefst 44 procent van het Belgische vermogen in handen hebben. Piketty klaagde in De Standaard aan dat ‘een te grote ongelijkheid onverzoenbaar is met een goed werkende democratie. Die vereist dat mensen min of meer op gelijke voet kunnen wegen op het publiek debat. Maar als een kleine groep van de bevolking het gros van de middelen controleert en zo dat debat kan kapen, dan kun je niet langer spreken van een democratie.’ Piketty bewijst dat de geschiedenis aantoont dat ongelijkheid geen noodzakelijke fase is in economische groei, het is eerder omgekeerd. Ook stelt hij dat er geen marktmechanisme is dat de welvaart wat eerlijker zal verdelen, het is eerder omgekeerd. Dankzij liberaliseringen, privatisering en deregulering vooral vanaf de jaren ‘90 en exploderende kapitaalmarkten, konden private kapitalen zich weer herstellen, na een hele periode van herverdeling na WO II. Volgens de econoom zijn we op weg naar een wereld waarin het niet meer loont om te werken, gesteld dat er werk is natuurlijk. Dat zet momenteel Europa al onder druk. ‘We mogen niet de fout begaan niet langer te investeren in onderwijs en technologische innovatie, of de groeilanden spelen ons van het veld. Laat dat nu precies het scenario zijn dat ons te wachten staat als we nu halsstarrig blijven besparen,’ aldus Piketty in De Morgen. Daarom moet Europa stoppen met louter besparen en vooral investeren en het afbouwen van de collectieve overheidsschulden op een andere wijze financieren: door een wereldwijde progressieve belasting op grote vermogens. 27 Drijfzand Barroso zei tijdens zijn ‘State of the Union’ in september 2011: ‘Onze bevolking staat voor een keerpunt. Nu de gevolgen van de vergrijzing steeds meer voelbaar worden, kunnen we niet zonder het potentieel, de vaardigheden en de talenten van onze beroepsbevolking. We moeten investeren in ons menselijk en sociaal kapitaal. Verscheidene lidstaten en ondernemingen hebben dit al ingezien. Tijdens de crisis hebben zij hun werknemers in dienst gehouden, soms dankzij arbeidstijdverkorting of door nieuwe banen te creëren, waardoor ze nu volop gebruik kunnen maken van hun talenten en opleiding. En de sociale impact van de crisis beperkt zich niet tot de werkvloer. Gezinnen in financiële problemen hebben moeite om de eindjes aan elkaar te knopen, steeds meer kinderen dreigen in armoede te vervallen en onze samenleving wordt geplaagd door stress gerelateerde aandoeningen en andere gezondheidsproblemen. Daarom blijft de Commissie armoede bestrijden: ze zal alles op alles zetten om de fundamentele Europa 2020-doelstelling te verwezenlijken. Als we ons maatschappelijk model ook voor de toekomst willen veiligstellen, moeten we tijdig maatregelen treffen om problemen op de langere termijn te voorkomen.’ Ondanks deze mooie woorden én de officiële doelstelling van armoedebestrijding van ‘Europe 2020’, neemt de armoede in Europa niet af maar toe. In 2010 kwamen er zeker 1,7 miljoen armen bij de 18 miljoen Europese armen bij. Op 8 februari 2012 publiceerde de Europese Commissie de laatste armoedecijfers (waarin de gevolgen van de Griekse besparingsoorlog nog niet verwerkt waren). Daaruit bleek dat in de EU-27 liefst 27 procent van de kinderen jonger dan achttien jaar met een van de drie vormen van armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd (armoede door te laag inkomen, materiële armoede en armoede gelieerd aan werkloosheid). Het gemiddelde cijfer voor Europese burgers ligt op 23 procent. Door de snoeiharde besparingen van Europese regeringen zal die armoede de komende jaren alleen maar toenemen. Op 4 april 2014 marcheerde ik samen met enkele tienduizenden vakbondsmensen uit alle Europese landen door de straten van Brussel. Samen met het Europees vakverbond ETUC eisten zij een einde aan de blinde besparingspolitiek en een ambitieus investeringsbeleid: minstens 2 procent van het Europese BNP per jaar, ofwel 250 miljard euro en dat gedurende tien jaar, om zo jobs te creëren. ETUC stelde terecht dat de Europese 28 besparingspolitiek niet werkt, wijst daarbij op de 26 miljoen werklozen, vooral bij jongeren. Een geografisch kaartje dat de jeugdwerkloosheid in Europa toont, kleurt steeds grotere delen van de EU oranje tot donderrood: jeugdwerkloosheid van 15 tot meer dan 50 procent. In liefst 11 lidstaten bedraagt de jeugdwerkloosheid meer dan 25 procent met recordhoogten in Griekenland (57 procent) en Kroatië (52 procent). Bijna 8 miljoen Europese jongeren hebben momenteel geen werk en volgen geen opleiding, dat is niet minder dan een sociale tijdbom. Ook wees ETUC er op dat de gemiddelde lonen tussen 2009 en 2013 steeds maar daalden (na inflatie correctie) met 23 procent in Griekenland, 15 procent in Cyprus, 12 procent in Hongarije, 6 procent in Spanje, 5 procent in het Verenigd Koninkrijk en 4 procent in Nederland. Bernadette Ségol, secretaris-generaal van ETUC zei: ‘Terwijl de Europese leiders zichzelf feliciteren met het feit dat de euro-crisis over is, zeg ik dat de crisis rond werkloosheid en armoede nog moet starten. Nieuw beleid is nodig om Europa aan het werk te krijgen.’ Een dynamisch Europa vereist dynamiek maar best niet eenzijdige BNP-groei. De Chinese en Amerikaanse groeimodellen zijn op drijfzand gebouwd. Die droom is allang geen droom meer. De Europese droom, die moet eigenlijk nog worden uitgevonden. En dan hebben we het niet over institutionele vergezichten, maar inderdaad over hoe mensen aan werk komen, hoe iedereen zijn steentje bijdraagt, hoe hun dagelijkse leefomgeving eruit ziet, waar ons voedsel vandaan komt, waar we letterlijk en figuurlijk de energie en de zuurstof vandaan blijven halen. Dat zijn de vragen die er écht toe doen. De lobby van Guy We moeten toegeven dat de EU anno 2014 – vijf jaar na de Europese verkiezingen van 2009 – wel degelijk vooruitgang heeft geboekt op het reguleren van de hebzucht en het onverantwoorde gedrag in de financiële sector, met name dankzij enkele ronduit fantastische groene parlementsleden als Philippe Lamberts en Sven Giegold. Maar moeten we het dus anno 2014 gewoon maar normaal vinden – vrijheid blijheid weet u wel? – dat een Europees parlementslid en de modeleuropeaan die Commissie-voorzitter wil worden, genaamd Guy Verhofstadt, als bijbaan in de raad van bestuur van de financiële instelling 29 Sofina zit, een holding met investeringen in GDF Suez en allerlei andere financiële bedrijven, en daarvoor 130.000 euro per jaar krijgt? Dat Verhofstadt lid is van de raad van bestuur van Exmar, een internationaal gas- en oliebedrijf? Nee, dat is niet normaal en dat heeft niets, maar dan ook niets met afgunst te maken. Het heeft wél hiermee te maken: de eurocrisis is óók ‘een openbarstende puist van amoraliteit’ (omschrijving van de Ierse schrijfster Tanya French). Wat er uit die puist komt, vergiftigt de Europese droom. Niet alleen door een gebrek aan Europees federalisme, maar door een gebrek aan politieke wil om de ronduit ongezonde macht van de financiële sector te breken. Het is precies daar dat Verhofstadt en zijn politieke bloedverwanten absoluut ongeloofwaardig zijn. Een fundamenteel probleem is dat veel Europese burgers een terecht gevoel van onzekerheid en een gebrek aan vertrouwen in Europese elites hebben. Elites die een moreel, ethisch kompas verloren hebben en hun gevoel van verantwoordelijkheid niet meer dragen, zoals de oervaders van Europa nog wel deden. Daar gaat Verhofstadt al te makkelijk aan voorbij. Verhofstadt die met een voorzichtig geschat nettomaandinkomen van 20.000 euro, evenveel verdient als miljoenen Europeanen op een heel jaar. Nee, dit is geen platte retoriek of populisme als je er van uitgaat dat de groeiende ongelijkheid in zowel de VS als Europa net een essentieel onderdeel is van de crisis. Alleen maar de nationalisten en populisten de schuld geven van groeiend euroscepticisme, zoals Verhofstadt doet, is al te gemakkelijk. Het is omgekeerd: als Europa niet veel vaker, heel concreet laat zien hoe het voor de belangen van gewone burgers opkomt, dan zal juist het ‘eurocentrisme’ of ‘euronationalisme’ van Verhofstadt, het populisme, en het nationalisme versterken. Europa is een ruwe diamant die juist kan schitteren als alle verschillende facetten beetje bij beetje geslepen worden. Niet door er een ronde knikker van te maken die sneller rolt. De manier waarop nu meer Europese integratie wordt doorgedrukt en vormgegeven komt neer op een ‘one size fits all’. Een uniforme begrotingsdiscipline bijvoorbeeld mag dan nodig zijn, het mag niet het alfa en omega van Europa blijven. Want als het gaat om onderwijs, cultuur, Europees burgerschap en sociaal beleid dan geeft Europa niet thuis, of toch heel weinig. Bovendien kan regionalisme en de 30 roep om zelfbestuur, en autonomie volstrekt legitiem en vanuit democratisch oogpunt volstrekt gezond zijn, zie de opvatting van de progressieve regionalisten van EFA die tot nader order meer waarden met de Groenen delen dan de liberalen van Verhofstadt’s ALDE. Het is ook niet voor niets dat de rechts-liberaal geworden N-VA na de verkiezingen onze groep zal verlaten. Dat gaf haar lijsttrekker Johan Vanovertveldt ook ruiterlijk toe tijdens een debat in Leuven op 29 april 2014. René Cuperus verwoordde het in 2012 als volgt: ‘Met enige gezwollen retoriek zou je het zo kunnen zeggen: de twintigste eeuw die in het teken stond van de Grote Bloedige Europese Burgeroorlog 1914-1945, heeft van Europa een lotsverbonden ‘taalgemeenschap’ gemaakt. De gemeenschappelijke taal bestaat in dit geval uit littekens en herinneringen aan oorlog en vervolging. ‘Europeaan zijn’ betekent in zijn meest existentiële definitie dan dit: dat men er zich toe verplicht alles te doen om de Europese volkeren niet met elkaar in bloedig conflict te laten raken. Toch hebben eurocritici wel een serieus punt als ze zich afvragen of de overmoed waarmee de constructie van het Europees Project nog altijd wordt opgetuigd en uitgebouwd, daar nog wel de beste garantie voor biedt. Is een neoliberale begrotingsunie die naar de pijpen van de financiële markten danst het meest geëigende instrument voor het bereiken van Europese verbroedering? Dacht het niet. Vraag maar aan Griekenland. Dat is zo’n beetje een ‘monetaire kolonie’ geworden van Brussel en Frankfurt’. Wélk ‘ander Europa’? Toen de Europese verkiezingen naderden, begonnen plots veel politieke fracties te pleiten voor ‘een ander Europa’. Ruiterlijk laat want ik publiceerde reeds in 2004 en 2009 boekjes over dat andere Europa. Het ‘andere’ Europa van liberalen en christendemocraten is in elk geval niet geloofwaardig. Zij zijn al decennia aan zet op de verschillende Europese bestuursniveaus en blijven het huidige beleid verdedigen. Frustratie en gevoelens van machteloosheid nemen bij een aanzienlijk deel van de Europese bevolking(en) steeds vaker de bovenhand. Aan oplossingen van Europese toppolitici en hun bevlogen aanhangers geen gebrek. De meeste pro-Europese politieke partijen ontvouwen plannen voor de ‘herlancering van groei’ of het ‘herstellen van onze 31 competitiviteit’. Dit soort zoutloze intentieverklaringen zijn hoogstens een pleister op een houten been. Los van de betwijfelbare waarde van deze voornemens blijven de technocraten aan het Brusselse Schumanplein zoals gezegd blind voor het echte probleem dat de desinteresse en de Europahaat blijft voeden: de burger kan hun beleid niet belonen of bestraffen in het stemhokje. Om dit democratisch deficit te begrijpen keren we even terug in de tijd. Europa is gebouwd op de consensus dat iedereen erbij wint. Dat was zo bij de uitbreiding van de Europese Unie doorheen de jaren, zodat lidstaten telkens een deel van de koek kregen in de vorm van landbouwsubsidies of sociale cohesiefondsen. Ook had vrijwel elke economische sector baat bij de vorming van de interne markt in de jaren ’80 en ’90. Het was beter om gezamenlijke standaarden vast te leggen dan helemaal geen, omdat eengemaakte normen een enorme Europese markt openden. Zo vonden zowel Britse conservatieven als bijvoorbeeld progressieve krachten zich verenigd in een politiek en economisch project. Dankzij de recente EU uitbreiding naar Oost-Europa en de ongebreidelde globalisering sinds de jaren ’90 is die consensus diep de grond in geboord. Niet alleen gaan allerlei Europese geldstromen nu naar de ondersteuning van nieuwe lidstaten, nog erger is de moordende sociale concurrentie nu Europa aan een sneltempo liberaliseert. Terwijl het alles uit de kast haalt om de financiële bankenwereld te redden, laat het na om een goed uitgeruste sociale pijler en fiscale harmonisatie op poten te zetten. Onder druk van de competitiviteits-mantra is Europa niet langer een beschermende kracht die voor welvaart zorgt, integendeel. Europa wordt aangevoeld als een grote anonieme macht die de beschermende hekjes van de welvaartsstaten onderuit haalt, zoals de filosoof Philippe Van Parijs het treffend beschrijft. Hierdoor voelt een groot deel van de middenklasse en vooral de arbeiders in West-Europa zich in de steek gelaten. Erasmus+ en andere paradepaardjes van Europa zijn niet aan hen besteed. Het zijn daarentegen de sociale, culturele en economische elites die met de Oost-Europese arbeiders en vaklui de meeste garen spinnen bij het hedendaags Europa. De oplossing ligt voor de hand. De ‘verliezers’ van het geliberaliseerde Europa moeten opnieuw delen in de winst, of we verliezen hen definitief aan navelstaarderij en ranzig populisme à la Wilders en co. Het grote politieke project voor de volgende kwarteeuw ligt niet in de abstracte utopie van economische groei. Nee, de strategie van consensus zoals ze jarenlang is gevoerd, moet 32 plaats maken voor een openlijke politieke strijd over een nieuw Europees sociaaleconomisch model. Het is tijd voor een sociaal Europa. Democratie in nood Op de weg naar het werkelijk politiseren van deze sociaaleconomische hervorming ligt echter een knoert van democratisch probleem. De meeste argumenten die eurosceptici aanhalen omtrent het beruchte ‘democratische deficit’ van Europa drijven in hoofdzaak op mythes. De Europese Unie beantwoordt wel degelijk aan de basisvoorwaarden van de democratie. Bovendien zijn een batterij checks en balances op de besluitvorming ingeschakeld en vechten parlementsleden en lidstaten geregeld pittige politieke gevechten uit met elkaar. Vergeleken met de autonomie en slagkracht van het Europees Parlement bestaan de leden van nationale parlementen eerder uit stemvee van de meerderheid. Maar als burgers in nationale democratieën een verlies incasseren door bepaalde beleidskeuzes, krijgt de regering er van langs, niet het systeem. Het probleem met Europa is dat burgers wel degelijk Europa als systeem afbranden, want welke regering kunnen zij immers wegstemmen? Een wezenlijk kenmerk van de democratie is dat verliezers hun verlies aanvaarden omdat ze zicht behouden op een overwinning tijdens de volgende verkiezingen. In Europa is er slechts een beperkt verband tussen de uitkomst van de Europese verkiezingen en de algemene marsrichting van het effectief gevoerde beleid. Tijdens de crisis was het wachten op de tussenkomst van nationale regeringen of premiers zoals Di Rupo om de scherpe kantjes te vijlen van de spijkerharde bezuinigingsrondes van de Troïka en het begrotingsfetisjisme van Olli Rehn. Voor de kritiek van het democratisch verkozen Europese Parlement bleef de uitvoerende macht in Europa Oost-Indisch doof. Tony Judt schreef midden jaren ’90 een essay over Europa als een ‘grand illusion’. Europa stond volgens hem voor de winnaars, de kosmopolitische elites. Voor de verliezers blijft er alleen nog de natiestaat en het vastklampen aan de identiteit die er aan verbonden is, als een reddingsboei tegen de bedreiging van Europa. De inzet is duidelijk. Dit rampscenario kan enkel worden vermeden als er een openlijke strijd wordt geleverd om de uitvoerende macht in Europa. Enkel zo krijgen Europese leiders het mandaat om hun agenda uit te voeren. Enkel zo kan de burger zich identificeren met 33 Europa en geven we hen de kans om het vertrouwen in Europa opnieuw te doen toenemen. Met voldoende politieke wil vindt Europa zo een nieuwe raison d’être. De vrede staat al op het palmares, nu rest nog de sociale vrede. Een niet minder grote uitdaging, maar wel eentje die de beste garantie biedt om een nieuwe generatie Europese jongeren hoop en toekomstperspectief te bieden. Voor de Europese Groenen is er geen twijfel: Europa moet dringend een stevige sociale poot krijgen en inzetten op ecologische transitie. Alleen een rechtvaardiger en solidair Europa kan het vertrouwen van de Europese burger terugwinnen. Een socialer Europa kan, maar vereist andere keuzes, een andere visie en politieke wil. Het feit dat veel Europese burgers, zeker in de zuidelijke crisislanden, dat niet zo ervaren, heeft puur te maken met de nu neoliberaal geïnspireerde keuzes. Die kunnen we veranderen. Commissievoorzitter Barroso zei ooit: ‘Europa zal sociaal zijn of niet zijn.’ Dat is hij als christendemocraat ‘en cours de route’ snel vergeten. Ook Guy Verhofstadt en zijn liberale vrienden duwen wel eens op het verkeerde stemknopje als het gaat om het aan banden leggen van het financiële casino-kapitalisme. Verhofstadt is ziende blind als hij pleit voor meer Europa en tegelijk niet ingaat tegen het snoeiharde, orthodoxe liberale besparingsbeleid, dat in Griekenland zelfs leidt tot het schenden van fundamentele mensenrechten. Verhofstadt voert daarbij campagne met soberheidsfundamentalist Olli Rehn. Dat is de Eurocommissaris die in 2014 op het verkiezingscongres van de Europese liberalen zei: ‘We weten allemaal hoe belangrijk een sterke liberale aanwezigheid, een sterke liberale invloed is op de besluitvorming van de Europese Unie’. Inderdaad: meer ongelijkheid, meer armoede, meer werklozen. Drie tijdbommen! Een concreet voorbeeld dat politieke partijen die ‘voor een ander Europa zijn’ daarmee niet perse een meer sociaal Europa bedoelen, was het Refitrapport. De Europese vakbonden voerden er sinds 2013 terecht actie rond. Refit is een pakket beleidsmaatregelen waarbij de Europese Commissie onder het motto van eenvoudiger en efficiëntere Europese wetgeving een frontale aanval organiseerde op essentiële sociale verworvenheden. Ondanks alle publieke druk, lieten de centrumrechtse fracties in het Europees Parlement op 4 april 2014 in een belangrijke stemming over het Refit-rapport wederom hun asociale gezicht zien, door dat goed te keuren. Het is niet acceptabel dat onder het motto van eenvoudiger Europese wetgeving, men een frontale aanval opent op essentiële sociale rechten die in 34 heel Europa jarenlange syndicale en politieke strijd vergden, zowel in de nationale parlementen als in het Europees Parlement. De algemene en heel redelijk klinkende argumentatie achter deze Refit, stelt dat ‘wetgeving die op Europees niveau wordt voorgesteld en aangenomen, eenvoudig, doeltreffend en efficiënt, gemakkelijk begrijpelijk en in alle officiële talen van de lidstaten toegankelijk moet zijn, een duidelijke meerwaarde moet bieden en grote voordelen moet opleveren tegen minimale kosten’. De rapporteur was de Britse Conservatief Sajjad Karim. Hij steunt de drie mededelingen van de Europese Commissie: betere wetgeving, gezonde EU-regelgeving en slimme regelgeving voor kmo’s. Wie kan daar nu tegen zijn? Maar zoals wel vaker worden de crisis en de eurosceptische sentimenten gebruikt om een politiek ideologische agenda door te duwen. Met Refit wil de Europese Commissie ook een reeks sociale verworvenheden op de arbeidsmarkt terugdraaien. Europese Groenen stemden samen met de linkse en sociaaldemocratische fracties tegen Refit. De liberalen van Verhofstadt en de EVP van de CD&V én de Britse conservatieven stemden voor. De Groenen stemden tegen omdat zeven cruciale amendementen werden verworpen. Die voorstellen hadden betrekking op het niet uithollen van de arbeidswetgeving, en verdedigden bepaald geen extreme standpunten. Ze stelden dat er bijvoorbeeld geen discriminatie mag bestaan van werknemers op basis van de omvang van het bedrijf. Dat het Refit programma geen verslechtering mag inhouden voor grondrechten inzake het recht op voorlichting en informatie van werknemers, een respect voor afgesloten cao’s, dat Refit geen verslechtering mag inhouden van de arbeidsomstandigheden en geen belemmering vormen voor de bescherming van de beroepsrisico’s. Samen met het Europees Vakverbond (European Trade Union Confederation, ETUC) en de drie Belgische vakbonden vonden de Groenen het onaanvaardbaar dat de Europese Commissie lopende en nieuwe initiatieven van Europese regelgeving inzake veiligheid en gezondheid op het werk meteen zou worden gestopt. Zo blokkeert men voorstellen waar al elf jaar lang aan gewerkt werd, zoals de regels rond bescherming van werknemers tegen kankerverwekkende stoffen op het werk. Voor een reeks andere Europese regels zou een herzieningsproces worden opgestart om die regelgeving af te zwakken; opnieuw rond veiligheid en 35 gezondheid, maar ook inzake sociale dialoog, informatie en raadpleging van werknemers, bescherming van uitzendkrachten, milieu en informatie over arbeidsovereenkomsten. De Europese Commissie wenst dus blijkbaar allerlei Europese sociale wetgeving af te schaffen omdat ze die een administratieve last vindt. Daarmee verzaakt de Commissie aan haar opdracht, zoals beschreven in artikel 151 van het Verdrag van Lissabon. Dat stelt net dat de Europese Commissie moet zorgen voor een gestage verbetering van de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden. Als het Refit-programma onverminderd wordt gerealiseerd, is dit een schoolvoorbeeld waarom het, nochtans cruciale, sociale aspect van de EU maar niet van de grond komt. Eens te meer laat men zien dat de EU niet langer een beschermend, maar een bedreigend project geworden is. Geluksmachine Het is belangrijk omdat mensen, burgers en kiezers goed moeten begrijpen dat de Europese Unie wordt gestuurd door interacties tussen verschillende mensen en verschillende instellingen: ECB (Europese Centrale Bank), EC (Europese Commissie), Raad en Europees Parlement. In al die instellingen is het nu eenmaal zo dat de kiezers de macht hebben gegeven aan conservatieve en (neo)liberale krachten. De EU wordt nu bevolkt door mensen die overwegend neoliberaal denken. Dat is echter geen natuurwet. Dat kunnen we veranderen, door andere mensen en andere ideeën. Maar dat zal alleen gebeuren als Europese burgers op 25 mei op die partijen stemmen die geen neoliberaal beleid voorstaan, en dus niet op N-VA of VLD. De Nederlandse liberale premier Rutte zei herhaaldelijk op tamelijk populistische wijze met zijn brede grijns: ‘We gaan de geluksmachine uitzetten’. In het rapport Burgerkracht van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling lezen we: ‘Die uitspraak markeert de nieuwe tijd. Vanaf nu worden er zonder meer taken afgestoten. Dat is een paradigmashift: mensen moeten het voortaan zelf maar oplossen.’ Het rapport bepleit ook kort samengevat dat burgers meer ruimte krijgen van instituties om de samenleving vorm te geven. Onder het mom van ‘de participatiemaatschappij’ en zelfredzaamheid van de burgers wordt er streng bespaard en staan mensen in de kou. De verantwoordelijkheid voor het vinden van 36 een baan wordt geheel bij werkzoekenden gelegd. Het beleid gaat uit van het idee dat werkzoekenden meer geprikkeld en gestraft moeten worden, zodat ze zich gaan aanbieden op de arbeidsmarkt. Maar wat als er helemaal geen werk is? Veel jongeren, zeker zij met een kleurtje, worden erop aangekeken dat ze niet werken, terwijl velen niet liever zouden willen. In vele Europese landen staat de geïnstitutionaliseerde verzorgingsstaat onder druk. In het Verenigd Koninkrijk is er het motto van de regering Cameron: The Big Society, een concept van filosoof Phillip Blond. In een lezing in Amsterdam in 2011 uitte hij forse kritiek op die beroemde uitspraak van Margaret Thatcher: ‘There is no such a thing as society, there are only individuals and their families’. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling schrijft: ‘Blond zoekt een uitweg uit het individualisme, het marktdenken en het etatisme. Een weg waarin het conservatisme thema’s als armoede en ongelijkheid weer toe eigent en waarin links haar onverschilligheid over oude conservatieve thema’s als gemeenschapszin, deugden en moraal weet te overwinnen. Blond wil economie en gemeenschap weer bij elkaar brengen. Dat betekent: ontstatelijking, verregaande decentralisatie en een verplaatsing van beslissingsmacht naar lokale verbanden. Blond bestrijdt dat dit een nostalgisch of romantisch programma is, dat het een terugkeer zou zijn naar de geborgenheid van het verleden. Zelf vindt hij dat hij op het spoor is van een nieuw soort denken dat juist de 21ste eeuw vorm gaat geven. Als hij over gemeenschappen praat, spreekt hij niet over oude dorpsachtige enclaves, maar over beweeglijke lokale netwerken, die zich door moderne technologie aaneenschakelen. Om oplossingen te vinden moet je sociale media gebruiken en andere communicatievormen om nieuwe lokale gemeenschappen te stutten en nieuwe lokale financiering van de grond te krijgen. Neem een voorbeeld aan voetbalclubs. Dat zijn lokale organisaties die veel betekenen voor mensen. We moeten weg van al die gecentraliseerde instituties, en nieuwe ruimtes vullen op regionaal of stedelijk niveau. Dat is een 21ste-eeuwse manier van doen.’ Alleen jammer dat de regering Cameron en de zijnen al jaren een keihard beleid voeren ten aanzien van migranten en poeslief zijn voor de financiële sector van The City. Dat is dan weer een 20ste-eeuwse manier van doen. Paul Verhaeghe, klinisch psycholoog en auteur van ‘Identiteit’ één van de belangrijkste boeken van de laatste jaren, zei in een dubbelinterview met Karel De Gucht in Humo het volgende over de survival of the fittest: ‘Wij zijn 37 sociale dieren, die dragende verhoudingen nodig hebben. die worden systematisch kapotgemaakt, waardoor we alleen achterblijven. Daar worden we ziek van. Dat is de basisstelling van mijn boek: dat we een identiteit aan het ontwikkelen zijn op grond waarvan we bang moeten zijn van de ander. De sociale angst is enorm toegenomen, nota bene in één van de veiligste gebieden ter wereld. Dat is knettergek.’ Knettergek inderdaad. Verhaeghe heeft overschot van gelijk als hij stelt dat onze (maatschappelijke) omgeving onze identiteit bepaalt. Politiek en beleid doen er wel degelijk toe omdat ze die omgeving mee vormgeven. We moeten in opstand komen, de barricaden op, niet tégen de ander, maar voor de resten van de Europese beschaving. Voor een Europese droom, een Europese renaissance. 38 HET IS TIJD VOOR EEN TEGENLOBBY Een fundamenteel probleem van de Europese Unie is dat de besluit vorming stelselmatig en fors onder invloed is geraakt van gelobby door grote financieel-economische spelers achter de schermen die daarmee soms de democratische besluitvorming ondermijnen. De invloed komt vanuit een soort eenentwintigste-eeuws super-kapitalisme en machtige multinationals, ‘zo machtig en alomvattend dat geen overheid daarop nog enige controle heeft. Laat staan dat traditionele democratieën daartegen nog weerwerk kunnen bieden,’ aldus Geert Mak in ‘Thuis in de tijd’. Geert Mak: ‘Waarom wordt de hoogstnoodzakelijke regulering van het bankenstelsel almaar op de lange baan geschoven? Daarvoor bestaan allerlei verklaringen, maar de simpelste wordt zelden genoemd: de macht van de Brusselse lobby van deze sector is overweldigend. Het intomen en reguleren van deze plutocratie is absoluut noodzakelijk, al was het alleen al om het normale kapitaalsverkeer te herstellen. Het gaat om veel meer: het is een grondvoorwaarde voor het voortbestaan van onze nationale en Europese democratie.’ Drie voorbeelden waarom Europa niet de koers vaart die het zou moeten varen ten einde het algemeen belang meer te dienen: de lobby van de financiële sector, die van de agro-industriële business en die van multinationale ondernemingen, die ons een nieuw handelsverdrag (TTIP) met de VS door de strot willen duwen. Voor alle duidelijkheid: de Groenen hebben niets tegen handel, privéeigendom of het bedrijfsleven. Integendeel. Wél hebben we iets tegen de schijnvrijheid van zogenaamde deregulerende vrijhandelsakkoorden en vrijhandelszones, waardoor kapitaal en macht nog meer geconcentreerd raakt bij een beperkt aantal multinationale bedrijven. 39 Teresa Forcades, een Spaanse non, theologe en invloedrijk links denker zei hier over het volgende in De Morgen: ‘Crisis en kapitalisme zijn intrinsiek met elkaar verbonden. Het kapitaal heeft de crisis nodig om de concentratie te verhevigen. Deze crisis is met andere woorden niet conjunctureel, maar zit mee in het systeem vervat. Er is ook niet zoiets als een onzichtbare hand aan het werk, dit is geen blind resultaat van een kapitalistische dynamiek. Ik ben wars van complottheorieën, maar de crisis is het gevolg van een aantal bewuste beslissingen door bepaalde belangengroepen. De cumulatie van kapitaal schept een macht die superieur is aan die van de verkozen democratie. Neem een Afrikaanse staat als Gambia: daar wilde de regering onlangs paal en perk stellen aan de zorgwekkende tabaksverslaving van adolescenten. Wel Philip Morris is dat faliekant gaan tegenwerken, met dank aan een batterij raadslui waar ‘s lands politici niet tegen opgewassen waren. Uiteindelijk is de regering geplooid voor de tabaksreus. Dankzij geld kan een minderheid haar wil opleggen aan de meerderheid. Dat is de brutaal onrechtvaardige werkelijkheid.’ Krijtstreep lobby Begin april 2014 zat de Oostenrijkse EU-ambassade afgeladen vol met diplomaten, journalisten en lobbyisten. Corporate Europe Observatory (CEO) presenteerde er een studie die al bij voorbaat stof deed opwaaien over de macht van de lobby van de financiële sector. Dat die macht enorm is, staat voor vriend en vijand van die sector vast. De onderzoekers van CEO brengen voor het eerst in kaart hoe sterk de vuurkracht en de omvang van die lobby echt is. Het is niet niks. In Brussel heeft deze sector alleen ruim 1700 lobbyisten rond lopen die voortdurend bezig zijn met het in hun voordeel beïnvloeden of bijsturen van Europese wetgeving. Dat gebeurt ook vóór er wetgeving naar het Europees Parlement wordt gestuurd, via de zogenaamde expertgroepen die de Europese Commissie ter voorbereiding consulteert. AlterEU publiceerde in 2008 een analyse over de samenstelling van deze expertgroepen die de Commissie adviseerden op het vlak van financiële regelgeving. Deze groepen bleken volledig gedomineerd door grote commerciële spelers uit die financiële sector. Veranderde dit sinds de crash van 2008? CEO is duidelijk. In 15 van de 17 expertgroepen heeft 70 procent van de adviseurs banden met de 40 financiële sector. Slechts een handjevol adviseurs komt van vakbonden, consumenten- of andere maatschappelijke organisaties. Kenneth Haar, één van de onderzoekers van CEO: ‘De crisis van 2008 onthulde de noodzaak van strengere regelgeving voor financiële markten. Maar die hervorming bleek moeizaam te gaan en deze cijfers over de lobbykracht van de sector, verspreid over 700 verschillende organisaties, vormen een deel van de verklaring.’ Veel mensen vroegen het zich de afgelopen jaren inderdaad af: hoe het eigenlijk kan dat na de implosies van de verschillende mondiale ‘piramidespelen’ in 2008, we massaal over de bankiers van Wall Street en de City heen vielen, dat allerlei politieke leiders verklaarden dat ‘het gedaan was met dit onverantwoorde gedrag in de financiële sector’, maar dat de snelle financiële jongens anno 2014 nog steeds aan het langste eind trekken? Een krachtige lobby is het zeker. Maar lobbyisten krijgen alleen maar iets voor elkaar als hun argumenten in vruchtbare bodem vallen bij ambtenaren en politici. Daar zit het andere, nog grotendeels duistere deel van de verklaring. Never waste a good crisis ‘De financiële crisis van het afgelopen jaar heeft aangetoond dat de markten geglobaliseerd zijn en dat de politiek die hen moet controleren in een lagere divisie speelt. Natuurlijk vraag je dan om ellende. Geen enkele nationale toezichthouder zag de crisis aankomen. Politiek en economie moeten dichter bij elkaar gebracht worden, willen we verder onheil voorkomen. Concreet betekent het dat de Europese schaalvergroting ervoor moet zorgen dat financiële producten niet degraderen tot toxische producten. Voor melk, wijn en huizen worden kwaliteitsnormen opgelegd. Voor financiële producten niet. Te gek om los te lopen. De markt zonder regels is een jungle. Tegenover markten die in een nanoseconde honderden miljarden van de ene kant van de wereld naar de andere versturen kun je niet optornen met nationaal beleid. Wie dat nog denkt, bezondigt zich aan kwaadaardige naïviteit.’ De persoon die deze wijze woorden sprak, is niet Philippe Lamberts, mijn Ecolo-collega in het Europees Parlement die keihard vocht voor striktere regelgeving, noch de nieuwe voorzitter van het ACV, maar wel opperliberaal in het Europees Parlement Guy Verhofstadt, in een interview met 41 De Morgen. Te pas en te onpas praat hij over ‘de jungle’ die de financiële markten geworden zijn. Ook in zijn boek A New Age of Empires pleitte hij voor een ‘deugdelijke en derhalve eenvormige financiële en prudentiële controle’. Niet omdat hij verontwaardigd is omdat staten gigantisch moeten besparen en Europese welvaartsstaten steeds meer de allure krijgen van een Amerikaans, neoliberaal kerkhof. Neen, omdat dat noodzakelijk is voor ‘het goed functioneren van een monetaire unie’. We zouden in eerste instantie zeggen: ‘noodzakelijk voor de stabiliteit van de financiële sector zélf en voor het overleven van het Europees welvaartsmodel’, zoals we dat (nog) kennen. Te vaak bleek de laatste jaren dat tussen droom en daad, een gebrek aan wetten, praktische bezwaren en neoliberale ideologie stond. Een ‘pietluttig’ Belgisch voorbeeld: het waren de Vlaamse meerderheidspartijen CD&V en Open Vld die géén onderzoekscommissie mét tanden wilden om te achterhalen wat er fout liep bij Fortis en Dexia. Die partijen zegden zonder zelf in de lach te schieten dat die onderzoekscommissie ‘het vertrouwen in de banken opnieuw zou schaden’. Of was het misschien meer omdat er anders te veel ideologische en politieke rotzooi naar boven zou komen? Groen, maar ook waarnemers als Jean-Louis Duplat, voormalig voorzitter van de banktoezichthouder CBFA, vonden dat er wél een parlementaire onderzoekscommissie, die naam waardig, moest komen. Duplat schreef in De Standaard dat ‘er voor Dutroux een parlementaire onderzoekscommissie is gekomen. Welnu, voor dit drama is dat ook meer dan ooit noodzakelijk. Ze moet bevolkt worden door sterke personen met vakkennis.’ De bijwijlen schizofrene opstelling van liberalen en christendemocraten – zij bevolken 25 van de 28 regeringen in Europa – verklaart deels waarom we sinds de crisis van 2008 een kans hebben laten schieten om het anonieme en internationale monster dat de financiële markt is geworden te temmen en te muilkorven. Nochtans waarschuwde Rahm Emanuel, de kabinetschef van president Obama, in 2008: ‘Never waste a good crisis.’ Een probleem van deze mooi klinkende uitspraak is dat ze onvoldoende onderkent dat de basisoorzaken van de crisis voor een groot deel van politieke snit waren, onder invloed van belangengroepen. Zo nam het Amerikaanse Congres in 1999 de Gramm-Leach-Bliley Act aan, wetgeving die het mogelijk maakte dat banken weer als zowel commerciële zakenbank als een spaarbank functioneerden. Die strikte scheiding 42 werd tijdens de Grote Depressie van de jaren dertig ingevoerd via de Glass-Steagal Act. De wijziging van 1999, gebeurde vooral onder druk van Citigroup, dat via overnames de facto een multifunctionele bank én verzekeraar werd. Maar ook de druk die Europa uitoefende, tijdens de onderhandelingen in de schoot van Wereldhandelsorganisatie over liberalisering van de dienstensector, speelde een rol. De Europese systeembanken konden toen de Amerikaanse markt amper betreden en verloren dus competitiviteit. De VS hebben zich toen geëngageerd om die verplichte scheiding op te heffen. Banken redden, deel twee Is intussen, ruim vijf jaar later, de strikte scheiding tussen zakenbanken en spaar- of consumentenbanken op zijn minst weer ingezet? Zijn banken die too big to fail zijn, opgesplitst en kleiner gemaakt, opdat ze hele landen niet meer zouden kunnen meesleuren in hun val? Dream on. De grote financiële instellingen in Europa blijven onderling verstrengeld en too dangerous to exist. Eind 2013 schreef kredietbeoordelaar Standard & Poor’s dat de vijftig grootste banken in Europa een kapitaalinjectie van liefst 110 miljard euro nodig hebben om hun rating te behouden. Die rating is weer van invloed op de tarieven waaraan zij kunnen lenen op de financiële markten. Dit alarmsignaal was geen kerstcadeau voor de belastingbetalers en bevestigde subtiele signalen. Een nieuwe ronde ‘banken redden’ door overheden (dus de belastingbetaler) zit er aan te komen. Nochtans, sinds het begin van de financiële crisis, herhaalden de Europese beleidsmakers herhaaldelijk dat de enorme reddingsoperatie van de banken door belastingbetalers een hoge uitzondering was die zich nooit meer zou herhalen. Zowel Mario Draghi, voorzitter van de Europese Centrale Bank, JoséManuel Barroso, voorzitter van de Europese Commissie, en Herman Van Rompuy, voorzitter van de Europese Raad herhalen: ‘Trop is te veel’. Het is niet aan de belastingbetaler om te betalen voor de fouten van de financiële sector. Het zijn de aandeelhouders en de crediteuren die de gevolgen van hun onverantwoorde gedrag moeten dragen. Als een bank desondanks toch nog bij de staat moet aankloppen voor hulp, dan moet die 43 draconische voorwaarden accepteren. Minstens een diepgaande hervorming van de bank en de vervanging van het management. Dit soort van krachtige verklaringen zijn in tegenspraak met de houding die de eerder genoemde beleidsmakers in realiteit aannemen. Vanaf 2015 zal de ECB in het kader van de eerste pijler van de Europese Bankenunie, de ‘politieman’ worden van de Europese bancaire sector en toezicht uitoefenen op 130 van de belangrijkste financiële instellingen in de eurozone. Om geen ‘kat in de zak’ te kopen besloot de ECB om de gezondheid van de banken diepgaand te analyseren, en zo het vertrouwen te herstellen. De Europese Centrale Bank startte begin 2014 met de eigen ‘stress tests’ van banken maar bereidde ons tegelijk in subtiele bewoordingen voor op een nieuwe hold-up op de nationale begrotingen. Eind vorig jaar bereikten het Europees Parlement en de Raad van Ministers een akkoord over hoe banken in nood geherstructureerd moeten worden (BRRD richtlijn of de tweede pijler van de Europese Bankenunie) en de wijze waarop regels die binnen de eurozone moeten worden toegepast (SRM mechanisme). Het akkoord bepaalt wel dat banken in problemen in eerste instantie door aandeelhouders, crediteuren en institutionele beleggers gered moeten worden (de zogenaamde bail-in). Dat aandeelhouders en crediteuren als eersten hun verlies moeten nemen, is wel degelijk belangrijk. Pas nadien kan een Europees herstructureringsfonds in oprichting tussenkomen. Maar toch valt niet uit te sluiten dat de overheden en dus de belastingbetaler in bepaalde gevallen toch nog moeten tussenkomen. De doorbraak werd immers afgezwakt door regels over preventieve herfinanciering van banken of over het tussenkomen van overheden in geval er sprake is van een acute crisissituatie bij grensoverschrijdende systeembanken. Als uit een stresstest van de ECB blijkt dat er bij een bank een probleem is met de kapitaalbuffers of kredietwaardigheid, dan kan een overheid dus beslissen om publiek geld in te zetten om die bank te stutten. Al moet een land hiervoor wel toestemming van de Europese Commissie vragen, toch betekent dit dat belastingbetalers grote risico’s blijven lopen. Wat men ook moge beweren. Dat is in het licht van de ongeziene hold-up op de begrotingen van landen na het Lehman-failliet van 5 jaar geleden, en de daarmee samenhangende sociaaleconomische gevolgen, een onverantwoorde houding van de ministers van Financiën. Er zijn de laatste tijd al vele signalen geweest die suggereren dat we op weg zijn naar ‘De Grote redding der Banken, deel II’. In oktober 2013 44 bleek al dat meerdere Europese autoriteiten appetijt hadden gekregen om opnieuw tussen te komen ten voordele van hun zombiebanken, uiteraard omwille van het hogere belang van ‘de financiële stabiliteit’. Vooraanstaand liberaal politicus Olli Rehn, als Europees Commissaris belast met toezicht op de overheidsfinanciën, stelde in een brief de lidstaten gerust: ‘Volgens het Stabiliteits- en Groeipact, worden kapitaalinjecties over het algemeen beschouwd als uitzonderlijke en tijdelijke maatregelen, noodzakelijk om de financiële stabiliteit te garanderen, hetgeen betekent dat ze niet in rekening worden gebracht in het kader van de procedure van het begrotingstekort.’ In mensentaal: als u uw banken herkapitaliseert met belastinggeld, dan wordt u daarvoor niet gestraft. Samengevat: vijf jaar na het begin van een financiële crisis die uitmondde in een sociaaleconomische crisis zonder weerga, wordt een aantal van de grote Europese banken er nu van verdacht hun kwetsbaarheid te hebben verhuld. En omdat de politieke klasse er al vanuit gaat dat de private investeerders hen niet te hulp zullen schieten, bereiden ze zich in alle stilte voor om nog maar eens een beroep op belastinggeld te doen om dit nog eens te doen, zonder strikte herstructureringen van het bankwezen af te dwingen. We zouden het nog begrijpen als de financiële sector een zekere waardering had laten zien voor het feit dat belastingbetalers hen gered hebben en banken daardoor nu weer volop forse winsten boeken. Maar terwijl overheden zich extra in de schulden staken om de financiële sector overeind te houden, heeft dezelfde sector geld geleend aan overheden tegen bestraffende tarieven, hetgeen overheden mede heeft gedwongen tot een politiek van besparingen, waarvan gewone burgers en vooral de allerzwaksten het slachtoffer zijn. Is het in een markteconomie normaal dat banken die volgens toezichthouders, noch investeerders niet levensvatbaar zijn, toch overeind gehouden moeten worden door belastingbetalers? Op deze eenvoudige vraag antwoorden de Europese ministers van Financiën dat we niet altijd kunnen vertrouwen op het oordeel van de markten. Die blijken immers soms ‘dysfunctioneel’. Met andere woorden, als die markten weigeren te investeren in bepaalde banken omdat ze die niet levensvatbaar achten, dan zijn die markten ‘irrationeel’. Maar als dezelfde markten staten als Griekenland aanvallen en een besparingspolitiek opdringen dan zijn ze blijkbaar wél perfect rationeel. Over ‘kwaadaardige naïviteit’ gesproken. 45 Finance Watch In het Europees Parlement vonden de financiële lobbyisten vruchtbare grond bij conservatieve en liberale parlementsleden in hun poging om een voldoende strenge regelgeving voor banken, hedgefondsen en ratingbureaus (CRA) tegen te houden. NRC-correspondent Caroline de Gruyter beschreef in een reportage hoe europarlementsleden, lobbyisten, diplomaten en ambtenaren unisono bevestigen dat de financiële crisis een ‘titanic-moment’ was voor de financiële sector. Er kwam een helse lobby op gang. De Gruyter citeert onder anderen het Franse conservatieve europarlementslid Jean-Paul Gauzès, die openlijk meldt dat ‘enkele details’ in zijn rapport over hedgefondsen en derivatenhandel – de latere aangenomen wettekst over derivaten – op aangeven van Goldman Sachs zijn aangepast. Gauzès verdedigde zich door te stellen dat er altijd duizenden amendementen worden ingediend, die vaak voor lobbyisten worden geschreven. ‘Zo werkt de democratie. Dit gebeurt in nationale parlementen ook. Feit is dat de derivatenhandel en de hedgefondsen die voorheen ongereguleerd waren, dat nu wel zijn. Zo effectief is de lobby nu ook weer niet.’ En verderop zegt Gauzès, die maar liefst 195 lobbyisten ontving voor zijn rapport: ‘Wij zijn leken, met anderhalve man en een paardenkop aan assistentie. We hebben hun informatie nodig.’ Gauzès is tenminste open en eerlijk, maar het feit dat er geen tegenmacht of amper tegenlobby bestaat van bijvoorbeeld consumenten tegenover de almacht van de big finance is zeer ongezond. Zo werkt de democratie dus níét, zo draait ze vierkant. Het tempo en de omvang van het aantal Europese aanpassingen van de financiële en economische regelgeving zijn sinds de start van de crisis wel fors toegenomen. De Groenen droegen in de afgelopen jaren ook zeer actief bij tot verschillende belangrijke hervormingen – dat werd openlijk erkend door bijvoorbeeld Europees Commissaris Barnier. De collega’s Sven Giegold en Philippe Lamberts (the most hated man in the City) speelden een cruciale rol bij de begrenzing van de bankiersbonussen en de oprichting van financiële toezichthouders. Ze brachten de bevoegdheden van de ECB voor het bankentoezicht met succes onder parlementaire controle. Daarnaast waren de Groenen een van de drijvende krachten achter de belasting op financiële transacties (FTT), die elf lidstaten zouden willen invoeren. Dit voornemen werd door de Britse conservatieve regering 46 Cameron aangeklaagd bij het Europees Hof van Justitie dat eind april 2014 oordeelde dat de kopgroep van landen met invoering FTT door mag gaan. Ook het Europees Parlement sprak zich op 23 mei 2012 uit voor het afremmen van de op hol geslagen speculatie op de financiële markten met een verbeterd FTT-voorstel binnen de EU. Dat zou het ook moeilijker maken de belasting te ontwijken. Het water staat zijn geliefde Europa aan de lippen, er waren geen technische argumenten meer om tegen een FTT te zijn en toch stemde Guy Verhofstadt en een groot deel van zijn fractie tégen. Het scheppen van strenge regels en transparantie binnen financiële markten: wie sprak daar over ‘kwaadaardige naïviteit’? Myriam Vander Stichele, een Vlaamse senior onderzoekster van de financiële sector bij de in Amsterdam gevestigde Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (Somo): ‘Er zijn in 2011 vele voorbeelden geweest waarbij Europarlementsleden exact dezelfde amendementen indienden, bijvoorbeeld bij de zogenaamde EMIR-wetgeving (European Market Infrastructure Regulation) om de enorme derivatenhandel te reguleren, en misschien zelfs zonder het goed te beseffen de letterlijke teksten van de lobbyisten als amendement ter stemming voorlegden. Lobbyisten van financiële instellingen proberen vaak goede relaties op te bouwen met bijvoorbeeld de medewerkers van die parlementsleden. Er zijn ook parlementsleden, zoals mevrouw Kay Swinburne (Britse conservatieven), die zelfs openlijk en schaamteloos pleiten voor méér gelobby van de financiële sector. Het grote probleem is dat onafhankelijke vertegenwoordigers van consumenten, NGO’s en academici amper vertegenwoordigd zijn in deze beleidsbeïnvloeding. Daar zit te weinig geld, mankracht en kennis. We doen wat we kunnen, maar het is vechten tegen een overmacht.’ Het was reden genoeg voor mijn Franse groene collega Pascal Canfin om met enkele collegae de tegenmacht dan maar zelf te creëren en de NGO-lobbygroep Finance Watch op te richten. Die organisatie doet zelf onderzoek, om met informatie en dossiers tegenwicht en tegenargumenten te bieden en ook te lobbyen. Vruchtbare grond In een recent dubbelgesprek van Verhofstadt met de Nederlandse filosoof Hans Achterhuis, zegt de laatste terecht dat het in de financiële sector weer business as usual is en dat hij niet ‘begrijpt waarom er zo weinig 47 wordt nagedacht over hoe we gaan zorgen dat het kapitalisme maat houdt.’ Een vrije markt blijft op zich het best werkbare systeem. Maar dan moet het spel door marktpartijen wel gespeeld worden mét heldere en rechtvaardige spelregels en zijn er onafhankelijke scheidsrechters met macht nodig. En omdat vertrouwen goed is, maar controle beter, moet er écht onafhankelijk toezicht zijn en democratische controle, om het falen van die vrije markt zo snel mogelijk te kunnen detecteren en corrigeren. Ja, ook liberale politici zoals Verhofstadt scharen zich sinds 2008 wel grotendeels achter deze idee. Tenminste, in woord en geschrift, want op het vlak van politieke daadkracht en stemgedrag ziet het er soms anders uit. In zijn antwoord op Achterhuis zegt Verhofstadt zelf dat hij niet helemaal akkoord gaat: ‘In Europa is iedereen het ermee eens dat er dingen moeten veranderen. Alleen is het aartsmoeilijk. Je belandt heel snel van te weinig regels in overregulering.’ En hier komt het liberale aapje uit de mouw. Want de vrees voor overregulering is in de huidige ultrasnelle en niet transparante jungle van de financiële markten, écht te zot voor woorden. Verhofstadt wijst erop dat we ‘sinds de financiële crisis al een waslijst directieven hebben uitgevaardigd’. Het klopt dat er heel wat is gebeurd de afgelopen jaren, maar dat was lang niet altijd voldoende of er kwamen maatregelen met achterpoortjes. En de essentiële maatregel rond het scheiden van investeringsbanken en spaarbanken kwam er niet, noch het meer aan banden leggen van speculeren met gevaarlijke financiële producten door onder andere de verzekeringsindustrie en andere spelers, noch het afremmen en meer transparant maken van de high frequency trading. Het net verschenen boek Flashboys van de Amerikaanse journalist Michael Lewis, doet in de VS veel stof opwaaien omdat andermaal blijkt dat handige beursjongens met ultrasnelle computers (de high frequency trading) de markten manipuleren en gewone beleggers en pensioenfondsen voor miljarden oplichten. De Amerikaanse justitie en de FBI zijn een onderzoek begonnen. Misschien moeten ze ook eens onderzoek doen naar de wijze waarop de zeer invloedrijke lobbykoepel IRSG (International Regulatory Strategy Group) de financiële regelgeving al jaren afzwakt. De IRSG, die vol zit met mensen uit de commerciële financiële sector, wordt geleid door publieke functionarissen van ministeries en van bijvoorbeeld the City of London Corporation (CLC). Deze lobbyclub probeert de financiële regelgeving ook 48 onderdeel te laten zijn van de TTIP-onderhandelingen (EU-VS vrijhandelsverdrag, zie verder) om zo de strengere Amerikaanse wetgeving te ondergraven. Want op dít vlak loopt Europa achter bij de VS. In Europese politieke debatten blijft het mantra dat ‘de markten gerustgesteld worden’, maar de Europese belastingbetaler is nog steeds onvoldoende beschermd, stelde de European Federation of Financial Services Users in hun campagne Better Finance for all. Wat er dan wél aan nieuwe Europese wetgeving kwam, was niet altijd met volle goesting van met name Britse en andere conservatieven noch die van de liberalen. Het varieerde van dossier tot dossier maar de liberale ALDE fractie van Verhofstadt was erg verdeeld volgens grofweg de Duitse, Franse en Britse as, waarbij ook de Nederlanders zich niet onbetuigd lieten. Open Vld-parlementslid Philippe Debacker, stelde zich eerder mild op voor de spelers van de financiële markten. En iemand als Derk-Jan Eppink, nu lijstduwer op de Nederlandse VVD-lijst, die lid was van de fractie van (Britse) conservatieven, was vaak sterk gekant tégen een strenge Europese aanpak van de financiële markten. Het Europees Parlement liet op 18 mei 2010 zijn tanden zien aan speculatieve fondsen, zoals hedgefunds. Die hefboomfondsen speelden een uiterst belangrijke rol bij de kredietcrisis. Een meerderheid van de parlementaire Commissie Economische en Monetaire Zaken keurde toen wetgeving goed waarbij speculatieve fondsen verantwoording moeten afleggen aan toezichthouders. De liberalen stemden tegen. Door de nieuwe regelgeving moeten speculatieve fondsen vragen beantwoorden over het risiconiveau dat ze nemen en maatregelen nemen die leiden tot meer transparantie. Omdat ze werken op basis van geleend geld, moeten ze bovendien een fiks startkapitaal hebben, alsook voldoende kapitaal in huis hebben als ze grote bedragen beheren. Agressief speculeren tegen de euro of tegen een land als Griekenland wordt aan banden gelegd. Op 15 november 2012 stemde het Europees Parlement op voorstel van de Groenen ook al in met een verbod op het speculeren met ongedekte verzekeringen op staatsobligaties (naked credit default swaps). De handel in deze financiële producten heeft de schuldencrisis van eurolanden in problemen verergerd. Met Credit Default Swaps (CDS) kunnen obligatiehouders zich indekken tegen het risico op wanbetaling van de tegenpartij. Maar dergelijke verzekeringen worden ook verhandeld door partijen 49 zonder dat zij de betreffende staatsobligaties zelf bezitten. Wanneer twijfel ontstaat over de kredietwaardigheid van een land, stijgt de waarde van een CDS. Bezitters van deze ongedekte CDS zijn dus gebaat bij wantrouwen. De Europese overeenkomst om de handel in naked credit default swaps aan banden te leggen, was dus een belangrijke eerste stap om de speculatie op staatsschulden te verminderen, een activiteit die landen van de eurozone extra zwaar in de problemen heeft gebracht. Het toonde ook aan dat Europa wel degelijk politiek kán optreden. Onverantwoord speculeren – dat gevolgen heeft voor het huishoudboekje van landen en dus burgers – aan banden leggen, is gezond verstand, en ook wat miljoenen Europeanen verwachten van de politiek. Wat deden Verhofstadt en velen van zijn liberale parlementsleden toen het akkoord ter stemming voorlag in de plenaire vergadering van het Europees Parlement? Ze onthouden zich. Een duidelijk gebrek aan coherentie of toch weer ‘kwaadaardige naïviteit?’ De mislukte hervorming van het Europees landbouwbeleid Willen we honger en ondervoeding echt aanpakken dan moeten we het globale voedselsysteem herdenken. Dat zeggen de Groenen, maar ook vele burgers en (boeren)organisaties al jaren. 11.11.11., de koepel van de NGO’s voor ontwikkelingssamenwerking, verwoordde dat treffend in de slagzin ‘Ik kook van woede’. Op 10 maart 2014 kwam er bijval van een wel heel gezaghebbende stem. De Belgische wetenschapper Olivier De Schutter was zes jaar lang de speciale rapporteur voor de Verenigde Naties over het recht op voedsel en presenteerde toen zijn eindrapport. De Schutter zei het klaar en duidelijk: honger uitroeien kan, maar dan moet het beleid drastisch veranderen. De huidige status quo een beetje bijschaven zal de klus niet klaren, het roer moet drastisch om. Hij stelde dat het huidige systeem alleen efficiënt is als je het maximaliseren van de winsten van grote bedrijven uit de agro-business als doel hebt. Op zowel lokaal, nationaal en internationaal niveau moet het beleid dringend alternatieve, democratisch gedragen visies gaan ondersteunen. De Schutter in De Standaard: ‘Al sinds het begin van de twintigste eeuw hebben technologische innovaties de voedselproductie veranderd. Maar die innovaties hebben tot nu toe vooral de monoculturen in de kaart gespeeld. Ik denk dan aan 50 innovaties als kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen. Die hebben de oogstopbrengst verhoogd, maar ze hebben de boeren ook afhankelijker gemaakt van de industrie, en van de olieprijs. Een klein aantal grote ondernemingen heeft veel macht gekregen heeft. Nu wordt er meer gezocht naar andere vormen van technologische innovatie, die kleinschaliger zijn en meer respect hebben voor diversificatie, en die ook minder duur zijn. Zo kan de agro-technologie worden ingezet om de biodiversiteit te ondersteunen. Dergelijke technologieën kunnen verspreid worden in ontwikkelingslanden.’ De Schutter veegt de vloer aan met de afgezaagde mantra dat om tegen 2050 9 miljard mensen te voeden de productie via technologie omhoog moet. Die mantra komt van de landbouwlobby’s en grote multinationals als Syngenta en Monsanto, die een steeds grotere greep op de hele voedselketen krijgen, van de zaden tot de chemische bestrijdingsmiddelen. De Schutter: ‘De nadruk wordt vaak gelegd op de kwantitatieve kant van de voedselproductie. Maar nu al wordt er dubbel zoveel voedsel geproduceerd als er nodig is. Heel veel voedsel wordt gebruikt als veevoer, en er gaat ook enorm veel verloren door allerlei vormen van verspilling. Van de 2,4 miljard ton voedsel die jaarlijks wereldwijd wordt geproduceerd, komt 1,3 miljard ton niet op de borden terecht. De voornaamste prioriteit is naar mijn mening die verliezen reduceren. Daarnaast kan de productiviteit in veel ontwikkelingslanden, vooral in Afrika, nog sterk worden opgevoerd.’ Maar het doel van het beleid moet volgens hem in de eerste plaats zijn zo divers mogelijk voedsel te verbouwen. Voedsel dat bovendien beantwoordt aan lokaal of regionaal aanvaarde en gewenste normen, waarbij de productie vooral gebeurt door kleinschaliger boerenbedrijven, die op een agro-ecologische wijze produceren en zo de bodem en watervoorraden niet uitputten. In plaats van zoveel mogelijk en eenzijdig produceren van cash crops voor de export richting internationale grondstoffenmarkten, moet voedselzekerheid en voedselsoevereiniteit weer op het voorplan komen. Volgens De Schutter is het grootste deficit in de economie van voedsel... het democratische deficit. Hoewel er ook zeker goede kanten zitten aan het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, zeker als je het vergelijkt met bijvoorbeeld de Amerikaanse situatie, was het duidelijk dat ook in Europa de status quo niet houdbaar is op lange termijn. Het Europese landbouwbeleid is slecht voor werkgelegenheid op het platteland, slecht voor het milieu en nefast voor ontwikkelingslanden. De voorbije vijf jaar werd flink 51 nagedacht over de hervorming van het Europees landbouwbeleid. De centrale vraag was: ‘Hoe?’ Laten we de landbouw geheel over aan de vrije markt of blijven we de Europese boeren inkomenssteun geven? Of vinden we een derde weg waarbij EU bijdragen in de landbouw een duurzame en tevens economisch toekomstgerichte ontwikkeling van de sector in gang zetten? Groenen strijden allang voor een meer sociale en duurzame landbouw. De volksgezondheid, dierenwelzijn en een ecologisch verantwoorde voedselproductie moeten centraal staan in het Europees landbouwbeleid, dat moet loskomen van de destructieve spiraal van overproductie, verspilling en overconsumptie. We kunnen de leegloop van het Europese platteland tegen gaan door het Europees Landbouwbeleid zo te hervormen dat landbouwers en burgers kunnen kiezen voor duurzame landbouw en duurzaam voedsel. Wij kiezen voor een diverse, agro-ecologische landbouw, die kleinschalige boeren een eerlijke prijs biedt. Niet voor een industrieel model dat boeren wurgt in een prijsoorlog. Wij kiezen voor gewasrotatie en biologische technieken in plaats van steeds meer monoculturen, pesticiden en kunstmest, uitgeputte bodems en minder biodiversiteit. Vergroenen Het huidige Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) berust op twee pijlers. De eerste pijler: het directe markt- en prijsbeleid en de directe inkomenssteun, voor een totaalbedrag (begrotingsperiode 20072013 van circa 320 miljard euro). De tweede pijler is het plattelandsbeleid, waarbij de EU projecten die plattelandsontwikkeling ten goede komen steunt voor 50 procent voor een totaalbedrag (2007-2013) van 91 miljard euro. Helaas krijgt, volgens het huidige EU-beleid, 20 procent van de bedrijven (de meest intensieve landbouwbedrijven of multinationals uit de voedingsindustrie) liefst 80 procent van alle rechtstreekse betalingen uit de Europese landbouwpot. In Europa is amper zes procent van de landbouwers jonger dan 35 jaar, terwijl tachtig procent ouder is dan 55. Indien dit beleid ongewijzigd blijft, zullen de komende tien jaar meer dan zeven miljoen landbouwers verdwijnen, zonder dat zij worden opgevolgd. Wanneer dorpen leeglopen, scholen sluiten en medische zorg niet langer is gewaarborgd, is er 52 eenvoudigweg geen plaats voor jonge families op het Europese platteland, zelfs niet voor de meest competitieve jonge landbouwers. Wie gaat er dan nog voor gezond voedsel zorgen? Hoe komt het toch dat de grote politieke families vorig jaar in het Europese parlement dan toch voor de destructieve status quo hebben gestemd? Ze hebben hun oren laten hangen naar de belangengroepen uit de agro-industrie, samengebald in de machtige boerenlobby-organisatie Copa-Cogeca. Zo simpel en triest is het. En er is sprake van diep gewortelde denkpatronen in vele instituties, ministeries, Europese diensten, landbouwopleidingen. Toen Europees landbouwcommissaris Dacian Ciolos, als Roemeen goed bekend met de kleine landbouwbedrijven, zijn plannen voor de hervorming presenteerde op 18 november 2010 zag het er nog redelijk goed uit. Ciolos wilde het landbouwbeleid flink vergroenen en meer aandacht voor kleine boerenbedrijven. Zo wilde hij een plafond instellen voor het subsidiebedrag dat iedere ontvanger kon krijgen: 300.000 euro per jaar. In alle lidstaten ontving een handvol grote agro-industriële producenten meer dan 300 000 euro per jaar – voornamelijk om meer competitiviteit en een sterkere groei te stimuleren. In Frankrijk ontvangen de 160 grootste landbouwbedrijven 123 miljoen euro, hetzelfde bedrag dat alle 100.000 kleinere Franse landbouwers samen ontvangen. De Groenen stelden voor de betalingen per landbouwbedrijf te beperken tot maximaal 100 000 euro per jaar. Zo kon zowat 7 miljard euro opnieuw worden verdeeld onder de lidstaten en de landbouwers. Geld dat zo kan dienen om de verschuiving naar duurzame landbouw en langdurige werkgelegenheid in plattelandseconomieën te bevorderen. Het voorstel werd weggestemd door de grote politieke groepen. Cherry picking Toen we het compromis inzake het herziene landbouwbeleid op onze tafel kregen, was zowat elke oorspronkelijke ambitie tot vergroening er uit gehaald door de 28 nationale ministers van landbouw en een select groepje Europarlementsleden van de parlementaire Commissie Landbouw en Plattelandsontwikkeling. Sommigen speelden een echt nefaste rol. Ik denk aan de Italiaanse en Portugese socialisten Paolo De Castro (voorzitter van de landbouwcommissie) en Luis Manuel Capoulas Santos, beiden 53 oud-minister van landbouw. Maar ook de christendemocraten Michel Dantin (voormalig voorzitter van de Franse boerenlobby) en Joseph Daul (ex-lobbyist van de Franse vleesindustrie) lieten zich niet van hun schoonste kant zien. Socialisten, liberalen en christen-democraten stemden uiteindelijk voor de status quo en het voort subsidiëren van de industriële landbouw. Copa-Cogeca had al eerder laten weten de voorstellen van Ciolos niet te zien zitten. Exact één week voor de eerste behandeling van de voorstellen in het Europees Parlement – op 6 oktober 2012 – verklaart De Castro op een conferentie van Copa-Cogeca dat ze zich géén zorgen moeten maken: ‘Het Europees Parlement heeft dankzij het verdrag van Lissabon volledige medebeslissingsbevoegdheid en zal zijn rol spelen om ervoor te zorgen dat de voorstellen de productiviteit van de landbouwers niet aantasten.’ Op 13 maart 2013 roept het Europees Parlement bij de eindstemming van het hervormingspakket dus geen halt aan de verdere intensivering en schaalvergroting. Daardoor zullen megastallen en intensieve akkerbouw voor de boerenbedrijven lucratiever blijven dan vrij lopende koeien of meer duurzame teelten. Het is echt onbegrijpelijk dat in tijden van voedselschandalen het Europarlement de toename van grootschalige productiefabrieken niet een halt toe roept. Het grenzeloze gemarchandeer met voedsel gaat door en dierenwelzijn wordt geen leidend principe. Behalve de kleinschalige boeren worden ook de Europese consumenten benadeeld. Uiteindelijk bepalen de supermarkten in grote mate de – té lage – prijzen die zij betalen aan de boeren voor hun producten. De grote bedrijven krijgen de lage prijs gecompenseerd met landbouwsubsidies, terwijl de consument die een eerlijk en duurzaam product wil, daar flink voor moet betalen. Daar gaat het landbouwbeleid immers ook om: het eten op ons bord. De natuur- en milieuschade en de schade door antibiotica via de intensieve landbouw komt vervolgens ook weer voor de rekening van de belastingbetaler. Zo wordt ons goedkope kipfiletje duur betaald. De vergroeningsvoorstellen die de Europese Groenen ultiem toch opnieuw indienen om voorwaarden te stellen aan de subsidies, zoals het beperken van vervuiling van het oppervlaktewater, worden bij de eindstemming naar de prullenbak verwezen. De grote politieke families in het parlement stemden mee met hun landbouwwoordvoerders. Daarmee wordt vergroening alleen op vrijwillige basis aangemoedigd. De grootschalige intensieve 54 landbouw strijkt het geld op. Onrechtvaardig, want eigenlijk zou de kleinschalige boer die oog heeft voor dierenwelzijn en natuur de grootste steun in de rug moeten krijgen. Door de vergroening overal optioneel te maken, kunnen sommigen straks twee keer langs de kassa passeren. De omgekeerde wereld. Eerst krijgen grote landbouwbedrijven een vergoeding om het milieu aan te tasten met een ecologisch onhoudbare, intensieve landbouw en daarna krijgen ze een bonus om vervuiling op te ruimen. De landbouwsector wordt niet gestimuleerd om zich voor te bereiden op toekomstige uitdagingen op het gebied van klimaatverandering, verlies van biodiversiteit en bodemkwaliteit. De lidstaten mogen bovendien zelf bepalen welke vergroeningsmaatregelen ze extra belonen. Dat laat dus veel ruimte over voor cherry picking. Landen en bedrijven krijgen een beloning voor maatregelen die ze toch al uitvoeren, die het minste kosten en geen echte verduurzaming opleveren. Ik hoor landbouwminister Kris Peeters roepen dat we het allemaal maar rustig aan moeten met die vergroening van de landbouw en dus respect tonen voor de ecologische grenzen waar landbouw per definitie op leunt. Het aloude liedje van de korte termijn, het belang van de exportcijfers voor Vlaanderen. Dit in plaats van jonge boeren aan te moedigen om in het vak te stappen zonder te belanden in een helse spiraal van steeds meer competitiviteit, onduurzaam produceren en schuldenlast. Crashen Ronduit schandalig is ook het feit dat een meerderheid stemde voor het verder stimuleren van de export van Europese landbouwproducten. Dat ontwricht verder de fragiele, regionale markten in ontwikkelingslanden. Expert De Schutter zegt hierover: ‘De voedselagenda van de twintigste eeuw kwam vooral neer op het belonen van efficiëntie. Wie niet efficiënt kon produceren, moest het maar uitzoeken. Dat is duidelijk niet de oplossing. Ik pleit er niet voor om kleine boeren bloot te stellen aan harde concurrentie. Want dat betekent ook dat je ze blootstelt aan de volatiliteit van de markten. Wat we moeten doen, is de voedselproductie deconcentreren, zodat het aantal producenten veel groter wordt. Helaas zit de Wereldhandelsorganisatie niet op die lijn. En het spijtige is dat de kloof tussen beide agenda’s groter wordt in plaats van kleiner. Handel is nodig, maar moet in dienst staan van de lokale productie. Wat je nu vaak ziet, is 55 dat er vooral wordt geïnvesteerd in exportgerichte infrastructuur, niet in lokale systemen. Dat moet meer in evenwicht worden gebracht. Ik erken dat protectionisme gevaren met zich meebrengt. Maar een zekere vorm van bescherming is niet slecht. Ik denk bijvoorbeeld aan sociale bescherming van kleine producenten, of inkomenssteun.’ Het gaat er niet om de landbouwers de schuld te geven van dit niet-duurzame model. Het is Europa dat de boeren on-duurzaam laat voort ploegen in soms barre economische omstandigheden, in weerwil van de wens van vele consumenten, burgers en kleine landbouwbedrijven om het roer om te gooien. Dat alles ondanks het feit dat wetenschappelijke studies aantonen dat dit model op een ecologische muur zal crashen. Het vergroot de kloof tussen burgers en boeren, hetgeen een slechte zaak is. Onze droom voor de toekomst? Landbouw wordt milieubouw. Op vlak van energie wordt de landbouw en bij uitbreiding heel de voedingsindustrie zelfbedruipend. Organisch afval van landbouw en voedingsindustrie wordt zoveel mogelijk herbruikt als secundaire grondstof, bodemverbeteraar of brandstof (in die rangorde). In de landbouw wordt maximaal gebruik gemaakt van hernieuwbare energie op basis van zon, wind en waterkracht. Ook de voedsel-distributieketen wordt meer ecologisch : minder transporten over lange afstand en dus kortere ketens. Het aantal voedselkilometers wordt fors beperkt, streekproductie komt terug waar dit kan. Er wordt ook naar alternatieven gezocht voor de energieverspilling door grootwarenhuizen zeker op het vlak van de uitstalling van voedingswaren in halfopen diepvrieskasten. De biologische en ecologische productie wordt standaard. Op termijn is een landbouw mogelijk die enkel nog natuurlijke bestrijdingsmethoden toepast. Boeren kiezen voor een systeem van integrale kwaliteitszorg. Door rotatie of vruchtwisseling, onderhoud van de bodemkwaliteit, natuurlijke bemesting een consequente keuze voor het maximaal sluiten van de nutriëntenkringlopen kan een maximum aan eco-efficiëntie in de landbouwproductie bereikt worden. En we gaan naar een optimale diergrondverhouding. Minder dieren per hectare, meer ruimte voor dieren. Dit is maar mogelijk als we minder vlees eten. En het ideaal zou zijn dat landbouw de motor wordt van natuurbouw, dat landbouwgronden 56 dienen als natuurverbindingsgebied en als waterbergingsgebied in het integraal waterbeleid. Volgens De Schutter kan het: ‘Het is een misverstand dat kleine boeren minder productief zijn dan grote plantages. De opbrengst per hectare ligt bij kleine producenten vaak hoger. Wel is het zo dat grote plantages concurrentiëler zijn, omdat monoculturen heel efficiënt kunnen worden beheerd. Het probleem is vooral hoe we ervoor kunnen zorgen dat de kleine boeren kunnen concurreren met de grote plantages. Volgens mij moeten we de oplossing vooral zoeken in een vorm van compensatie voor hun tekort aan concurrentiekracht. We moeten ze incentives geven om hun toegang tot de markt te verbeteren.’ TTIP: alle macht aan de multinationals! Op zaterdag 25 januari doet Guy Verhofstadt iets opmerkelijks: in De Standaard geeft hij partijgenoot Karel De Gucht, Europees Commissaris voor Internationale Handel, een compliment: ‘Karel doet zijn werk perfect. Het vrijhandelsakkoord onderhandelen met de VS is geen klein bier. Zo geeft hij Europa weer een stem in de wereld en kunnen we samen met de Amerikanen op tegen de Chinezen en andere opkomende landen.’ Hoe ontroerend. Een Atlantisch monsterverbond tegen de Chinezen! Het gaat om de grootste bilaterale handelsgesprekken ooit, tussen de twee grootste handelsblokken ter wereld. Het Trans-Atlantisch Vrijhandels- en Investeringsverdrag, afgekort de TTIP (Transatlantic Trade and Investment Partnership) wil een vrijhandelszone creëren en zoveel mogelijk handelsbarrières afschaffen. Einde maart 2014 was er de wervelwind veroorzaakt door het bezoek van de Amerikaanse president Barack Obama aan Nederland en België. Het belangrijkste deel van zijn bezoek was het meest onderbelichte, want ingewikkeld en te complex: het vrijhandelsverdrag waar de Europese Commissie en de VS sinds de zomer van 2013 over onderhandelen. Obama en Barroso lieten gezamenlijk weten dat de Europese Unie en de Verenigde Staten de kritiek op hun geplande vrijhandelsakkoord afwijzen. Obama: ‘Niemand moet zich opwinden over provisies die nog niet eens in teksten gegoten zijn. We zullen er alles aan doen om de consumenten- en milieubescherming niet te verzwakken, maar net te versterken.’ 57 Het overtuigt mij in elk geval niet want het zou dan voor het eerst in de geschiedenis van vrijhandelsverdragen zijn dat die bijdragen aan het verhogen en niet het verlagen van standaarden rond milieu en sociale rechten. De uitspraak van de Amerikaanse president is voorts ronduit arrogant, want de onderhandelingen gebeuren in het grootste geheim. Zelfs de lidstaten krijgen geen inzage. De Gucht zélf erkent dat er onvoldoende transparantie is, maar schuift de schuld daarvoor op de VS. De Amerikanen stelden voor dat de Europese bevoegde ministers in een geheim kamertje op de Amerikaanse ambassade eventueel de stukken mogen inkijken. Zonder medeneming van GSM, pen noch papier. Dat zegt genoeg. De klachten over gebrek aan transparantie zijn wijdverbreid, bij vele Europese en Amerikaanse NGO’s, en ook bij vakbonden, consumenten organisaties, academici en parlementsleden. Bij de onderhandelingen zit het bedrijfsleven mee aan tafel, maar de middenveldorganisaties worden slechts zeer beperkt en voor de schone schijn geconsulteerd. Ook het Europees Parlement zelf wordt niet betekenisvol betrokken in het onderhandelingsproces en zal uiteindelijk alleen ‘ja’ of ‘nee’ mogen stemmen. Recentelijk probeerde de Europese hoofdonderhandelaar de leden van de parlementaire commissie Milieu, Volksgezondheid en Voedselveiligheid te sussen door ons te beloven dat we ‘echt wel geïnformeerd’ zouden worden. Dit terwijl multinationals aan weerszijden van de Atlantische Oceaan – die de drijvende factor zijn voor deze onderhandelingen – allerlei consumenten en milieuregels als ‘handelsbelemmeringen’ omschreven en volgens de Amerikaanse organisatie Citizen Watch een leger van 600 handelsadviseurs van Amerikaanse bedrijven toegang heeft tot de onderhandelingsdocumenten. Dit gebrek aan transparantie is erg onrustwekkend en belooft niet veel goeds. Toen in november 2013 in Brussel de TTIP-onderhandelingen opnieuw van start gingen met een tweede ronde, vroegen de Groenen de onderhandelingen op te schorten, naar aanleiding van de aanhoudende onthullingen over Amerikaanse afluisterpraktijken en grootschalig toezicht op Europese overheden, bedrijven en burgers. Toen de eerste berichten opdoken over de afluisterpraktijken door de VS vond Europees Commissaris voor Handelsbeleid Karel De Gucht dit belachelijk. ‘De onderhandelingen over een omvangrijk vrijhandelsakkoord hebben niets te maken met de afluisterschandalen’, klonk het. De onthullingen bleven elkaar ondertussen opvolgen. Nadat bleek dat ook het telefoonverkeer 58 van Angela Merkel afgeluisterd werd, steeg de druk en eisten Europese leiders en het Europees Parlement grondige uitklaring. Zelfs De Gucht noemt de aan het licht gekomen afluisterpraktijken van de Amerikanen ondertussen ‘beschamend’. Een transatlantisch partnerschap impliceert een relatie gebaseerd op wederzijds vertrouwen, respect en gedeelde waarden. Maar de Amerikaanse autoriteiten hebben de Europese burgers en regeringsleden tot op het hoogste niveau op systematische wijze afgeluisterd als waren zij Koude Oorlogsvijanden. Het is onmogelijk om in te zien hoe de onderhandelingen over een omvangrijk transatlantisch partnerschap binnen deze context in goed vertrouwen voortgezet kunnen worden. En toch gaan De Gucht & co vrolijk verder. Meer dan handel alleen De TTIP besprekingen gaan over veel meer dan handel. De klassieke, tarifaire handelsbelemmeringen zijn namelijk al erg laag tussen de VS en de EU (gemiddeld 5,2 procent voor importen in de VS en 3,5 procent voor importen in de EU). De belangrijkste onderhandelingen gaan over het afbouwen van de zogenaamde non-tarifaire handelsbelemmeringen en verschillen in regelgeving en controles. Dat kan door de bestaande regelgeving op elkaar af te stemmen en toekomstig regelgevende samenwerking op te zetten. Zo wil men tegelijk mondiale standaarden voor handel en investeringen bepalen. Een toekomstig akkoord zou dan ook grote impact hebben op de Europese en Amerikaanse interne markten, onze manier van reguleren, en via de beoogde ‘gouden standaarden’ ook op andere toekomstige handelsakkoorden en internationale handel. De Europese Commissie en voorstanders van de TTIP verwijzen vooral naar de beloftes voor groei en jobs. TTIP zal volgens De Gucht leiden tot ‘groei van zowel de Amerikaanse als de Europese economie’ een ‘dringende noodzaak’. Zijn sleutelargument is vals. Dit verdrag gaat ons helemaal niet uit de crisis helpen. Die geweldige economische groei wortel die De Gucht en nu ook Obama ons steevast voorhouden: veel extra jobs, economische groei en 500 euro extra per gezin per jaar! Kassa! Het lijkt een mooi sprookje, maar het zijn ‘trucjes van de foor’. De diensten van Karel De Gucht schetsen een misleidend beeld over de economische 59 voordelen van een potentieel TTIP-akkoord. De potentiële economische groeicijfers waar de Commissie zich steeds op beroept zijn minimaal en ook zeer onrealistisch. Ze zijn gebaseerd op studies van ECORYS en CEPR die de economische groeiverwachtingen duidelijk overschatten. De economische groei zou op basis van het ‘optimistische’ scenario, waarbij de helft van alle wetgeving en reguleringen uit de VS en de EU geharmoniseerd zou moeten worden, jaarlijks 0,5 procent bedragen! Men geeft zelf toe dat dit een bijna onrealistisch en zeer optimistisch scenario is. De Commissie verwijst bovendien telkens naar deze cijfers, maar zonder hierbij te vermelden dat dit pas vanaf 2027 zou zijn. Iedereen weet dat eventuele winsten eerder een beperkt aantal grote, transnationale bedrijven toekomen, niet de Europese gezinnen of KMO’s. Het zullen vooral de transnationale bedrijven zijn die direct voordeel hebben bij harmonisering van regelgeving in de EU en VS en wederzijdse erkenning. Voor bedrijven die niet aan internationale handel doen en nationaal of lokaal produceren, betekent dit vooral meer competitie. Het is zeer de vraag of een TTIPakkoord tot meer jobs zal leiden. In de studie From Myths to Facts over de extra jobs door vrijhandelsakkoorden uit 2011 schreven de ILO en de EU dat ‘de theoretische en empirische literatuur’ over de economische voordelen van handelsliberaliseringen altijd zo wordt opgezet dat ‘uit de simulatiemodellen blijkt dat het gunstig uitpakt’, wat dan weer door de onderhandelaars wordt misbruikt omdat ze de meest gunstige scenario’s er uit plukken. De studie noemt de simulatiemodellen vaak gebaseerd op sterke simplificaties en aannames. Op basis van gelekte documenten blijkt de Commissie een heuse positieve communicatiecampagne/PR-strategie over TTIP op te zetten. De Commissie informeert dus niet maar ze doet in deze effectief aan ‘propaganda’. De voor- en nadelen van een mogelijk verdrag worden niet op een gebalanceerde wijze weergegeven. Kritische stemmen worden niet ernstig genomen en zo snel mogelijk ontkracht. Dat terwijl grote bedrijven en bedrijfsverbanden duidelijk wel grote inspraak hebben. Uitverkoop: Europese normen De geruststelling van Obama rond de Europese normen op het vlak van voedselveiligheid, consumentenbescherming, milieu, gegevensbescherming, gezondheid, en werknemersbescherming is onbetrouwbaar. 60 Normen die democratisch bevochten werden en die men wel degelijk voor een hypothetische en kleine economische groei op lange termijn, op de helling zet. Het Europese en Amerikaanse beleid rond voedselveiligheid, milieu en klimaat, sociale rechten, werknemersbescherming, gezondheid, en gegevensbescherming is immers gestoeld op een zeer verschillende logica. Voor ons staat het voorzorgsprincipe centraal. Lobbyisten van de Amerikaanse ambassade in Brussel pleiten in de Europese instellingen actief tégen dat voorzorgsprincipe. Tijdens ontmoetingen met ngo’s en anderen stellen de Amerikanen ronduit dat hun beleid gebaseerd is op keiharde wetenschap en het voorzorgsprincipe ‘zweverig gedoe’ is. In een rapport van de Amerikaanse handelsvertegenwoordiger over de sanitaire en fytosanitaire maatregelen in de Europese Unie lezen we het volgende: ‘Het EU-beleid zorgt voor ‘onnodige vertraging in de goedkeuring van GGO’s (genetisch gewijzigde gewassen), ondanks positieve evaluatie door het EFSA’. De Europese Unie staat voor ‘commercieel onhaalbare verwachtingen rond traceerbaarheid en etikettering van GGOs’. De EU bepleit ‘moeilijke registratie in de nationale catalogus voor landbouwzaden’. En verder: de EU wil ‘onnozele (unnecessary and burdensome) richtlijnen inzake GGO co-existentie’. Dit zijn allemaal kwesties die rechtstreeks te maken hebben met de bedrijfsbelangen van een agrochemische gigant als Monsanto. Het landbouwbeleid in Europa verschilt fundamenteel van dat in Amerika. Begin juli 2013 schreven tientallen sociale, consumenten-, burgerrechtenen milieuorganisaties uit VS én EU een open brief naar Obama, Barroso en Van Rompuy waarin ze hun zorg uitten over de échte doelen van dit deregulerende verdrag die de Amerikaanse Transatlantic Business Council (en de European Rountable of Industrialists, ERT), al jaren nastreeft. Via ‘harmonisering’ van standaarden voor producten, wil die alle handelsbelemmeringen opruimen. De organisaties stellen terecht dat verworven wettelijke sociale en ecologische bescherming, hierdoor ondergraven worden. En daarmee het vertrouwen van burgers. Wat blijft er over van de Europese strategie inzake voedselveiligheid als straks hormonenvlees, chloorkippen, genetisch gewijzigde gewassen en gekloonde dieren vrij ingevoerd kunnen worden? Boerenbond-voorzitter Piet Vanthemsche zei in een recent dubbelinterview met mij in De Zondag: ‘Wij zijn heel bevreesd voor zo’n vrijhandelsakkoord. Dit zou een serieuze 61 bedreiging zijn voor onze concurrentiepositie. Europa is het werelddeel met de strengste regels voor zijn landbouwsector. Als de consument en de maatschappij dat vraagt, willen wij daar aan voldoen. Maar we moeten dan wel beschermd worden tegen oneerlijke concurrentie van producenten die niet aan die regels moeten voldoen.’ Voedsel- en landbouwbeleid is een prioriteit voor de Verenigde Staten in de TTIP-onderhandelingen. Deze worden door Amerikaanse actoren gezien als dé opportuniteit om de Europese regelgeving op het gebied van voedselveiligheid aan te pakken. Verschillende Amerikaanse bedrijven en politici wezen er al op dat ze het Europese voorzorgsprincipe beschouwen als een voorwendsel om genetisch gemanipuleerde gewassen en andere Amerikaanse producten van de Europese markt te weren en bestempelen het als ‘onwetenschappelijke handelsbarrière’. Senator Max Baucus, voorzitter van de Commissie Financiën, schreef in een open brief aan Ron Kirk, voormalig VS-toponderhandelaar en in een opiniestuk: ‘Steun van het Congres hangt grotendeels af van het afbouwen van handelsbarrières voor Amerikaanse landbouwproducten.’ Ook vanuit Europa komt er enorme druk vanuit de GGO-lobby. Zo heeft EuropaBio, de Europese biotech-koepel, haar wensen aan de Commissie overgemaakt. Het wil een gelijkaardig systeem voor GGO-autorisaties als in de VS. Zelfs zonder akkoord voel je in het Europees Parlement de impact van die onderhandelingen op de besluitvorming. In de parlementaire Commissie Milieu en Voedselveiligheid lag op een bepaald moment een voorstel van de Commissie over het gebruik van melkzuur voor. Toen kwamen plots ambtenaren van het directoraat-generaal Handel ons opleggen dat we dat voorstel moesten goedkeuren omdat we anders de Europese onderhandelingspositie voor het vrijhandelsakkoord in het gevaar brachten en dat we toch geen handelsoorlog op ons geweten wilden hebben. Een ander heel recent en concreet voorbeeld hiervan gaat over hoe Europa om moet gaan met de Amerikaanse export van vlees van gekloonde dieren. In een recente documentaire van de Duitse televisiezender Das Erste vraagt collega parlementslid Dagmar Roth-Behrendt zich ironisch af of we de Europese en nationale politiek niet beter gewoon direct afschaffen, opdat de TTIP-onderhandelaars de handen vrij krijgen. Roth-Berendt bevestigt wat ik al wist, namelijk dat de diensten van De Gucht voordat er ook maar een begin van akkoord ligt, EU-wetgeving voor consumenten beïnvloeden: ‘Bijvoorbeeld in de wetsvoorstellen over 62 novel foods (dat gaat onder meer over vlees van gekloonde dieren). Daar vragen ze ons om meerdere elementen te laten passeren, zodat de onderhandelingen over het TTIP niet in gevaar komen en de VS de deur niet dichtgooien.’ Wij hebben er bij de Commissie altijd op aangedrongen zeer ernstig werk te maken van wetgeving hieromtrent, maar ze schoof het op de lange baan. Pas in december 2013, minder dan vijf maanden voor het einde van de legislatuur, kwam commissaris van Volksgezondheid Tonio Borg plots met een reeks zwakke voorstellen inzake kloonvlees. Hét cruciale element etikettering, dus informatie op de verpakking van ingevoerde producten wat van belang is voor consumenten, maakte er geen deel van uit. Borg vertelde me zelf dat hij wél een heel eind verder wilde gaan, maar onder druk stond van De Gucht om dat vooral niet te doen. Met haar uiterst voorzichtige voorstellen doet de Commissie nu al, preventief, aan zelfcensuur om de VS gunstig te stemmen. En als er nú al zo’n druk is, wat kunnen we dan verwachten als de onderhandelingen goed en wel op gang zijn? Een TTIP-akkoord inclusief landbouw- en voedselbeleid dreigt dus een achterpoort te betekenen voor het afzwakken van onze voedselveiligheidsnormen. De lobby van Monsanto & co is gigantisch. Het vrijhandelsakkoord met de VS moet er toe dienen dat douanetarieven op landbouwproducten afgeschaft worden. Maar is het zinvol onze markten te laten overspoelen met industriële producten uit de Amerikaanse en Canadese agro-industrie? Hebben wij nood aan biefstuk vol hormonen? Willen wij chloorkippen? Willen wij genetisch gemanipuleerde gewassen? Willen wij de standaarden voor voedselveiligheid en de milieunormen verlagen om te kunnen concurreren? Willen wij dat bedrijven landen kunnen aanklagen omdat sommige wetten hun investeerders niet zinnen? ISDS Dat aanklagen van staten door bedrijven gebeurt via het ISDS (Investor State Dispute Settlement). Dit arbitragemechanisme uit het vrijhandelsakkoord holt de democratie uit. De Groenen hebben zich vanaf het begin van de onderhandelingen – samen met honderden middenveldorganisaties, vakbonden, NGO’s, kleine bedrijven – verzet tegen dit arbitragemechanisme waarin bedrijven staten kunnen aanklagen omwille van bepaalde 63 democratische tot stand gekomen wetgeving, ook al dienen deze om de burgers of het milieu te beschermen. Vermogende bedrijven misbruiken het klachtenrecht bij internationale arbitragehoven om overheidsmaatregelen die de verwachte winst van de bedrijven mogelijk aantast, aan te vallen, zelfs al dienen deze maatregelen om de burgers of het milieu te beschermen. Dat gebeurt nu al, via andere handelsverdragen. Zeker vijftien Europese lidstaten kregen al te maken met dit soort dagvaardingen. Energiegigant Vattenfall dagvaardde Duitsland wegens de uitstap uit kernenergie voor een bedrag van 3,7 miljard dollar. Reden waarom Angela Merkel trouwens eist dat dat ISDSmechanisme uit het akkoord gehaald wordt. Het Franse waterbedrijf Veolia heeft een akkoord over waterzuivering met de Egypte en heeft de Egyptische staat een proces aangedaan omdat die de minimumlonen verhoogd heeft, waardoor Veolia minder winst maakt. Recent betaalde Slowakije miljoenen dollar aan een Nederlandse verzekeringsgigant, wegens ‘schadelijke’ wetgeving rond volksgezondheid. Het Amerikaanse bedrijf Lone Pine klaagde Canada aan voor 250 miljoen dollar wegens een moratorium op schaliegas. Tabaksgigant Philip Morris sleepte Australië en Uruguay voor de rechter wegens wetgeving inzake tabaksverpakkingen. Ecuador moest 1,77 miljard dollar betalen aan het Amerikaanse oliebedrijf Occidental omdat het land zijn Amazone wilde beschermen. Deze dagvaardingen zullen toenemen als dit principe onderdeel van TTIP wordt. Het gevolg is dat vele parlementen geen beperkende wetgeving meer durven stemmen uit angst voor forse schadevergoedingen. Europees Commissaris voor Handel Karel De Gucht kondigde in januari aan dat er een publieke consultatieronde komt rond de ISDS. Alle burgers en organisaties in Europa krijgen drie maanden de tijd om commentaar te geven. Opmerkelijk want eind december 2013 noemde Karel De Gucht in zijn reactie op mijn opiniestuk in De Morgen de fundamentele problemen met de arbitragemechanismen van de TTIP-onderhandelingen nog ‘gecultiveerde misverstanden’. Het valt bovendien te betwijfelen dat de raadpleging echt gemeend is. Op 19 januari 2014 schreef De Gucht een brief naar alle Europese buitenlandministers, waarin hij een pleidooi houdt voor het ISDS-mechanisme. In het onderhandelingsmandaat van De Gucht staat dat de ISDS geen legitieme bescherming van het algemeen belang mag ondermijnen. Maar wat is het algemene belang? Het recht om blijvend naar olie te boren in de Amazone of het recht om dat ecosysteem 64 te bewaren voor toekomstige generaties? Hier botsen opnieuw fundamenteel twee maatschappijvisies. De dominante neoliberale visie die steeds weer de rode loper uitrolt voor multinationale bedrijfslobbies, en de minder dominante, maar maatschappelijk breed gedragen visie die het algemeen belang en de lange termijn op de eerste plaats zet. Als Brussel en Washington een akkoord vinden over het TTIP, zal het Europees Parlement gevraagd worden om het in zijn geheel goed te keuren. Het akkoord bijsturen zal dus niet kunnen, het wordt een eenvoudige ‘ja’ of ‘neen’. Daarom riep ik op 6 maart 2014 de andere Vlaamse lijsttrekkers voor de Europese verkiezingen om het handelsakkoord tussen de EU en de VS zoals het nu onderhandeld wordt, te verwerpen. Ik ondertekende een principeverklaring die stelt dat ik geen verdrag kan steunen dat ‘niet transparant onderhandeld wordt en afgestemd wordt op de belangen van de grote bedrijfslobbies’. Geen EU-VS vrijhandelsakkoord dat de democratie ondermijnt en Europese regelgeving bedreigt is de titel van de verklaring. Ik hoopte op meer handtekeningen om vanuit Vlaanderen ‘een sterk signaal te geven inzake de noodzaak deze onderhandelingen democratisch, transparant en naar inhoud goed te laten verlopen’. Helaas, niemand tekende. 65 BOUWSTENEN VOOR EEN EUROPESE DROOM VISIES VOOR EEN DUURZAAM EN SOLIDAIR EUROPA Terecht wordt alom door pro-Europese critici als Jonathan Holslag en anderen geroepen om een nieuwe visie voor Europa. Sowieso klinkt wel vaker het pleidooi voor een politiek van ideeën en visies in plaats van een politiek door louter boekhouders. Op 12 april publiceerde De Morgen het belangwekkende en boeiende artikel ‘Geen valse profeten, maar échte dromen’. Verschillende academici kanten er zich tegen de trend van het laten doorrekenen van partijprograma’s, omdat ze vaak toch maar een vals beeld van neutraliteit en zekerheid bieden. We weten immers allemaal dat macro-economische modellen vaak bepaald niet gelijk lopen met de realiteit. Dries Deweer, politiek filosoof aan de KU Leuven, poneert: ‘Door het heersende paradigma dreigen politici te verworden tot pure boekhoudkundigen. In de politieke cultuur is weinig hoop aanwezig. Politici en kiezers delen in dezelfde gelatenheid. En dat terwijl politici net zouden moeten inzetten op een toekomstvisie die enthousiasmeert. De bankencrisis en de klimaatopwarming zouden politici moeten dwingen tot moedige projecten. Het klinkt wat beladen, dat besef ik, maar welke politicus durft nog echt een utopie uit te dragen? Geen luchtkasteel of zweverige profetie, maar een gedragen totaalvisie op een betere samenleving?’ Welnu, de Europese Groenen dragen die utopie – die eigenlijk geen utopie is maar maatschappelijke verandering aan de basis – al jaren uit. Ze werd in 2009 vervat in de term Green New Deal en was en is ook nu weer eigenlijk de kern van de groene verkiezingscampagne. Ook al zal ik hieronder heel wat cijfers en studies citeren, het gaat om niets meer of minder dan ‘een gedragen totaalvisie op een betere samenleving’. 66 De kern van onze boodschap is: wij bieden een alternatief voor het neoliberale Europa en verklaren TINA dood. Tina staat voor There Is No Alternative (uitspraak van Margaret Thatcher). Er is wel degelijk een alternatief. Een aanpak waar zo veel mensen bewust en onbewust naar verlangen: een Europese visie, een Europa dat een toekomstperspectief biedt, dat een veilige ruimte biedt en inspireert, dat de negatieve aspecten van globalisering zo goed mogelijk in goede banen leidt. Een Europa dat gezamenlijk iets doet aan de uitbouw van een duurzaam energienetwerk en de klimaatverandering aanpakt. Kortom, een Europese Unie die gestalte geeft aan ‘een Europese droom’ met twee stevige poten ‘rechtvaardigheid en duurzaamheid’. De Europese Groenen verkondigen die droom al jarenlang. Wellicht omdat we een relatief kleine politieke macht vertegenwoordigen, kregen we daar niet altijd het krediet voor wat we op basis van de inhoud en resultaten in het Europees Parlement verdienden. Uit recent Brits onderzoek bleek opnieuw dat de Europese groene fractie de meest consistente is. Ik herlas onlangs op mijn website een edito van eind 2011 met de ironische titel ‘Is Groen dan toch niet gek?’ ‘Uit onderzoek van een Britse universiteit blijkt dat de Groenen in het Europees Parlement behoren tot de meest consistente en coherente politieke familie. Ik ben ervan overtuigd dat we de komende, cruciale jaren een heel sterke groene politieke familie nodig zullen hebben om de transformatie naar een koolstofarmere en duurzamere economie en samenleving – middels een Green New Deal – mogelijk te maken. Maar omdat we niet per se altijd zelf aan het woord moeten zijn, laat ik hierna uitzonderlijk twee andere sprekers, die u misschien wel kent, aan het woord: Ban Ki-moon, secretaris-generaal van de Verenigde Naties en Al Gore, voormalige vicepresident van de Verenigde Staten. (…) De Europese Groenen zijn er in geslaagd om hen na geheime onderhandelingen als PR-medewerkers aan te trekken! Leest u maar enkele van door hen bedachte strijdkreten: ‘(…) Groene groei moet ons nieuwe mantra worden.’ En: ‘Leiders overal ter wereld en met name in de Verenigde Staten en China worden er zich stilaan van bewust dat groen geen optie maar een noodzaak is, als ze hun economieën weer vlot willen krijgen en banen willen scheppen.’ En verder: ‘We dringen er bij alle regeringen op aan om groene stimuli in te voeren op het vlak van energiebesparing, hernieuwbare grondstoffen, openbaar vervoer, nieuwe intelligente 67 elektriciteitsnetten en herbebossing, en om hun inspanningen op elkaar af te stemmen zodat de resultaten snel volgen.’ Bij de stemming over de zogenaamde SixPack, Europese regelgeving voor macro-economisch toezicht op de lidstaten, stemden de Groenen tegen drie van de zes wetgevende teksten omdat het te eenzijdig gericht was op besparen. De Groenen waarschuwden toen dat het de crisis zou verdiepen in plaats van verlichten. Volgens ons waren er met name ook investeringen nodig, en ook een toezicht op alle schulden, op sociale onevenwichtigheden, en op verschillen tussen de handelsbalans van lidstaten. Maar een coalitie van liberalen en christendemocraten duwden hun besparingsvisie door. Na de stemming begon Verhofstadt in een plenair debat te klagen over het gebrek aan visie van de Commissie en een gebrek aan toekomstgerichte investeringen. Faut le faire. Dezelfde rechtse coalitie hield op 20 mei 2010 een stemming in het Europees Parlement tegen van een progressief voorstel voor de sociale en duurzame EU2020-strategie, uitgewerkt door de Groenen en sociaaldemocraten. Daardoor liepen oplossingen voor de aanpak van de crisis weer vertraging op. De Groenen waren er als enigen in geslaagd een coalitie te vormen met een andere fractie om te komen tot een gezamenlijke visie. Dat de sociaaldemocraten dit keer met een andere partij zaken doen dan met de liberalen en christendemocraten is kennelijk zo’n doorn in het oog van de laatste twee, dat ze de stemming tegenhielden. Ons voorstel bevatte een aantal belangrijke stappen naar een duurzaam en sociaal Europa en aanpak van de crisis: concrete plannen om de EU duurzaam uit de begrotingscrisis en economische crisis te helpen, zoals de invoering van een belasting op financiële transacties, groene belastingen (op consumptie en vervuiling en minder op arbeid) en de aanpak van belastingparadijzen. Financiële speculanten die de stabiliteit van de euro in gevaar brengen worden aangepakt door strikte regels en streng toezicht in te voeren. Ook de groene, meer gebalanceerde plannen voor een versterkte economische integratie met meer toezicht op de begrotingen van EU-lidstaten, moet voorkomen dat onverantwoord economisch beleid tot nieuwe crises zou leiden. In het najaar van 2011, stelden de Europese Groenen de zogenaamde ‘Verklaring van Parijs’ voor. Het is een twaalf punten plan om uit de crisis te geraken. Vertrekkende vanuit de financieel-economische, ecologische, sociale en democratische crises die toen de Europese Unie en de euro 68 zwaar in de tang namen, was het op dat ogenblik al erg duidelijk dat er nood was aan een politieke visie om de problemen en de groeiende onrust wereldwijd het hoofd te kunnen bieden. Veel van de genoemde crises hebben één zaak gemeen: ze vertrekken vanuit een onhoudbaar, niet duurzaam economisch model, dat gefocust is op economische groei alleen, en ecologische en sociale factoren negeert. Als we ervan uitgaan dat ieder mens gelijke rechten heeft, en dus ook recht op eenzelfde consumptiepatroon als westerlingen, dan hebben we aan één planeet niet genoeg, maar hebben we drie (Europese leefstijl) tot vijf planeten (Amerikaanse leefstijl) nodig. Dit niet-duurzame economische model wordt nog eens aangevuurd door onhoudbare publieke en private schulden, privatiseringen en deregulering. Met de eurocrisis stonden de fundamenten van Europa onder druk, en daarmee ons samenlevingsmodel dat sinds de Tweede Wereldoorlog was opgebouwd. Het antwoord van de bekende politieke leiders in Europa was en is volstrekt onvoldoende. Zij negeren voortdurend vier factoren. Vooreerst leiden de simultane en gecoördineerde besparingen in de lidstaten als enige antwoord op de crisis, alleen maar tot economische recessie. En zo stijgt de staatsschuld nog meer. Ten tweede is Griekenland in het huidige systeem in wezen failliet en zal het de staatsschulden nooit volledig kunnen terugbetalen. Ten derde is geen enkele monetaire unie duurzaam als er ook niet een sterke fiscale en politieke eenheid boven hangt. Tot slot zijn te hoge overheidsschulden of een gebrek aan competitiviteit niet de belangrijkste oorzaken van de crisis. De kern van het probleem ligt in de mondiale toename van ongelijkheid in inkomen en welvaart, in een te grote financiële sector die teveel risico neemt, verslaafd is aan schuld en speculatie en daarbij ook nog profiteert van staatsgaranties als het mis gaat. Juist daarom werkten de Groenen de laatste jaren hard aan bouwstenen om die financiële sector weer veiliger en betrouwbaar te maken, helaas niet altijd even enthousiast ondersteund door andere politieke fracties. Sinds 2007 werd in de hele EU wél ruim 4.600 miljard euro geïnvesteerd in leningen en garantstellingen voor de financiële sector. Maar de regulering van die sector is nog onvoldoende. De deuren van het casinokapitalisme staan nog steeds open en de pokerspelers van de banken lenen te 69 weinig aan mensen die in een duurzame transitie van economische sectoren willen investeren. De Spaanse socioloog professor Manuel Castells zei dat ‘de crisis wordt gebruikt om de macht en de winst te vergroten van de financiële groepen. Alle grote banken en financiële instellingen hebben de afgelopen jaren enorme winsten geboekt. Maar nu zitten de overheden met een begrotingscrisis en hebben ze geld nodig. En nu zeggen de banken: we lenen het alleen maar als jullie de lonen matigen, mensen ontslaan, sociale voorzieningen inperken en de macht van de vakbonden doorbreken.’ Green New Deal De financiële crisis mondde uit in een vertrouwenscrisis, de staatsschuldencrisis is dat ook. De markten en de EU-burgers zijn ergens onderweg hun vertrouwen in Europa kwijtgespeeld. De Europese Raad leek teveel op een praatbarak. Vroeger bliezen de Europese regeringsleiders twee keer per jaar verzamelen voor een Europese Raad. Tussen 2010 en 2012 waren er maar liefst veertien Europese toppen. Ze liepen bijna allemaal met een sisser af. Na elke beslissing volgde er eventjes euforie op de markten. Twee dagen later was die weer helemaal weggeëbd en was alles weer bij het oude. Het is te makkelijk om dat alleen toe te schrijven aan de wispelturigheid van de anonieme spelers op de financiële markten. Het punt is dat de politieke leiders in Europa – dat is dus niet altijd synoniem met dé Europese Unie – er niet in slaagden een consistent verhaal te vertellen. Een verhaal met een antwoord op het wantrouwen. De door ons voorgestelde Green New Deal is ons concreet, omvattend en duurzaam antwoord op de genoemde crises. Dat plan omvat, behalve een herschikking van de financiële architectuur, onder andere ook forse, pan-Europese investeringen in hernieuwbare energie, energiebesparing en -infrastructuur. Daarnaast wil het banen creëren in de sector van het hergebruik en de recyclage van grondstoffen. Over dat laatste werd op 17 april 2014, de allerlaatste zittingsdag van het Europees Parlement, een door mij met de lidstaten onderhandeld akkoord rond het bestrijden van de illegale exporten van afval goedgekeurd. Daardoor krijgt de Europese Unie veel striktere wetgeving voor het 70 controleren van de export van gigantische afvalstromen vanuit Europa. Het in Europa houden van afval, zal leiden tot minder schandalige dumpingpraktijken én tot een potentieel enorme toename van groene jobs in Europa. Dit is een voorbeeld van het moderne Europa: het creëren van gelijke spelregels en een interne markt opdat milieubescherming, volksgezondheid én werkgelegenheid hand in hand gaan. Daarvoor is echter niet alleen goede wetgeving nodig, maar ook investeringen. Omdat de EU zelf over een nogal bescheiden budget beschikt – een slordige 140 miljard euro per jaar of iets meer dan 1 procent van het bnp van de EU-28, pleitten de Europese Groenen er in volle crisis voor diverse inkomstenbronnen aan te boren om de Green New Deal te financieren. We denken daarbij aan een tobintaks, een CO2-heffing, een Europese vermogensbelasting, het verleggen van belastingen van werk naar consumptie en een serieuze bestrijding van belastingsfraude en -ontwijking die geschat wordt op 1.000 miljard euro per jaar aan mislopen inkomsten. In mei 2011 publiceerde de Europese Groenen met de denktank re-Define de studie Funding the Green New Deal: Building a Green Financial System. We willen jaarlijks 300 miljard euro investeren in de economie. Dat op zich astronomische bedrag moet komen uit een mix van meer duurzame consumptie, investeringen in efficiëntie (die zichzelf terugverdienen), private investeerders, bestaande bedrijven of van belastingbetalers via publieke investeringen. Ook het afschaffen van bijvoorbeeld de honderden miljoenen euro directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen en het opkrikken van de te lage koolstofprijs (tot zeker 30 euro per ton), zou het opheffen van een aantal drempels voor de Green New Deal betekenen. Het zou ook de vermeende risico’s op groene investeringen doen afnemen. Een grijzemuizendeal Driehonderd miljard euro lijkt een duizelingwekkend bedrag. De auteurs van de studie zetten echter alles in perspectief. Ze verwijzen naar de gigantische beschikbare private kapitalen: 64.000 miljard dollar aan financiële middelen in de EU, 46.000 miljard dollar aan spaartegoeden in de EU en 27.000 miljard dollar aan lange termijn financiële bezittingen wereldwijd. Dat zijn kapitaalstromen waar de Green New Deal makkelijk mee 71 gefinancierd kan worden, mits overheden dat willen. Ook staatsleningen of obligaties, liefst nog op Europees niveau, kunnen een grote rol spelen bij de financiering. Veel economen wijzen er op dat er veel geconcentreerd kapitaal zit onder samenlevingen, dat door de privésector onvoldoende wordt geactiveerd. MO*-journalist John Vandaele: ‘Merkwaardig genoeg wordt deze visie dezer dagen gedeeld door een van de peetvaders van het neoliberalisme, de Amerikaanse econoom Larry Summers. Ook die vreest dat er niet echt meer groei komt als de overheid geen gebruik maakt van haar mogelijkheden om zeer goedkoop te lenen en massaal te investeren in infrastructuur en een vergroening van de economie. Martin Wolf, de hoofdeconoom van de Financial Times, zit op dezelfde lijn.’ In de jaren na het uitbreken van de crisis negeerden de mainstream media de goed onderbouwde plannen voor een Green New Deal helaas grotendeels. Misschien omdat het teveel een buzzword was geworden, dat iedereen naar eigen believen invulde? De Indiase econoom en Nobelprijswinnaar Amartya Sen zei begin 2014 in een interview met MO*-hoofdredacteur Gie Goris dat een goed geïnformeerd publiek fundamenteel is voor goed openbaar beleid. Volgens Sen kunnen de media wel degelijk een belangrijke rol spelen, namelijk door ervoor te zorgen dat een redelijk en goed onderbouwd publiek debat over relevante onderwerpen mogelijk is en ook echt plaatsvindt. Minstens even schadelijk was dat de Europese leiders en dominante politieke stromingen het constructieve, duurzame relanceplan voor Europa negeerden. Driewerf helaas, want de Green New Deal had de Europese economie echt zuurstof kunnen geven in een meer duurzame richting. Het plan had Europese burgers in volle crisis een politieke toekomstvisie kunnen bieden. Maar het was steeds too little, too late. Op 6 mei 2009 keurde de EU een miniem Europees Economisch Herstelplan goed voor een bedrag van hoop en al 4 miljard euro energieinvesteringen. Daarvan ging 2,2 miljard euro naar nieuwe gaspijpleidingen en een miljard naar testinstallaties voor de opvang en opslag van koolstof (CCS). Een schamele 375 miljoen euro werd uitgetrokken voor windenergie op zee. Dankzij een interventie van het Europees Parlement werd een 72 nog beschamender restbedrag van 146 miljoen euro gebruikt voor energiebesparing op lokaal niveau. ‘In de EU werd de Green New Deal dus een grijzemuizendeal’, concludeerde John Vandaele terecht. Groene jobs Net door ernstig werk te maken van de Europese 20-20-20-doelstellingen (20% minder CO2, 20% duurzame energie en 20% energiebesparing tegen 2020) zouden overheden de duurzame en innovatieve economie een enorme boost kunnen geven en jobs kunnen creëren. Net daarom pleitten de Europese Groenen altijd voor striktere CO2-reducies in combinatie met serieuze overheidsinvesteringen. Dat kan 6 miljoen extra banen opleveren. De Groenen zetten zich in het Europees Parlement de laatste jaren steevast in voor meer groene jobs in Europa. Een ‘groene job’ wordt gedefinieerd als een professionele activiteit die tot de bescherming van het milieu en de bestrijding van de klimaatverandering bijdraagt door energie en grondstoffen te besparen, hernieuwbare energie te promoten, de afvalberg en de vervuiling te beperken of de biodiversiteit en de ecosystemen te beschermen. De ontwikkeling van duurzame consumptie- en productiepatronen maakt het mogelijk om nieuwe banen te scheppen en bestaande banen om te vormen tot groene kwaliteitsbanen, niet alleen in de hele keten (van onderzoek tot productie, distributie en dienstverlening) maar ook in bijna alle sectoren. Iedereen profiteert: de nieuwe hoogtechnologische sectoren zoals de hernieuwbare energie), de traditionele sectoren zoals productie en bouw), de landbouw en de visserij, maar ook de dienstensectoren zoals horeca, toerisme, transport en onderwijs. Erene Sinds 2008 werden in Europa veel jobs gecreëerd in de sector van de hernieuwbare energie, mede dankzij de Duitse Energiewende. In 2009 telde deze crisisbestendige sector al 1 miljoen banen. In de periode 2010-2011 steeg het aantal banen aanzienlijk. Daarmee komt het totaal aantal banen 73 op 1.186.000 te liggen. Als Europa ambitieuze én bindende klimaatmaatregelen goedkeurt, wordt het potentieel van de sector nog groter. De Europese Commissie berekende dat bijkomend drie miljoen banen kunnen worden gecreëerd tegen 2026 en dat een streefdoel van zes miljoen banen tegen 2050 haalbaar is, indien we echt gaan voor 100 procent duurzame energie tegen 2050. Net daarom promoten de Europese Groenen en de Duitse denktank Heinrich Böll Foundation de oprichting van het nieuwe alomvattende Europees duurzaam energieplan ERENE genaamd (European Union for Renewable Energy). ERENE moet de moderne opvolger worden van Euratom. Duurzame, decentrale en democratische energievoorziening versus centralistische, niet transparante en gevaarlijke nucleaire energievoorziening. Ook Oostenrijk toont hoe het kan. In 1997 besliste de Oostenrijkse deelstaat Burgenland tegen 2050 energieonafhankelijk te worden door zelf elektriciteit op te wekken met lokaal beschikbare hernieuwbare hulpbronnen. Op die manier wilde Burgenland de lokale werkgelegenheid een boost geven, de economische ontwikkeling stimuleren en tegelijk de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verminderen en de energie-uitgaven van de regio beperken. In 2013 werd Burgenland de eerste Europese regio die zelf in zijn elektriciteitsbehoeften voorzag met hernieuwbare lokale energiebronnen: wind, zonne-energie en biomassa. Deze strategie zorgde voor 5.560 nieuwe banen in deze deelstaat die 284.000 inwoners telt. In heel Burgenland werden 250 projecten rond hernieuwbare energie opgestart. De stad Güssing besloot om te focussen op de productie van biomassa met lokale hulpbronnen uit de bos- en landbouw, en bouwde een aantal stadsverwarmingsinstallaties en een biomassacentrale. De implementatie van deze projecten trok heel wat biomassa-experts aan die in Burgenland het Europees Centrum voor Hernieuwbare Energie oprichtten, evenals het zogenaamde Technikum, een gespecialiseerd onderzoekscentrum voor bio-energie. Deze onderzoekspool stelde Güssing in staat om alle bestaande technologieën te ontwikkelen waarmee biomassa in energie kan worden omgezet. Zo werden in Güssing, een stadje van nauwelijks 26.507 inwoners meer dan 1.000 nieuwe banen gecreëerd. De voorbije twintig jaar trok het stadje meer dan vijftig nieuwe bedrijven in de stad aan. Hierdoor groeide Güssing 74 uit tot een model voor andere regio’s die actieve klimaatbeschermingsmaatregelen willen nemen. Er was heel wat tijd nodig en er werden heel wat inspanningen en middelen geïnvesteerd in communicatie- en sensibiliseringscampagnes om de burgers te informeren over hoe ze konden bijdragen tot de energieonafhankelijkheid en over hoe ze baat zouden hebben bij de duurzame, milieuvriendelijke aanpak van Burgenland. Dit alles leidde tot een sterke betrokkenheid van burgers, onderzoekers, lokale kleine en middelgrote ondernemingen en boeren. De blijvende toegang tot financiering is wel van cruciaal belang indien Burgenland zijn groene transitie wil voortzetten. De Oostenrijkse Groenen hebben actief gelobbyd voor meer middelen en een nog efficiënter gebruik van de overheidsinvesteringen zodat de regio zijn innovatieve en succesrijke groene agenda verder kan uitvoeren. Das kapitaal John Vandaele vermeldde in MO* een studie over hernieuwbare bronnen die in opdracht van de Europese Commissie werd uitgevoerd door studiebureau Ecofys, Ernst & Young en het Fraunhofer Institut, over het halen van de doelstellingen: ‘Resultaat? Er is een tekort van 350 miljard euro, omgerekend 35 miljard euro per jaar.’ De Ecofysstudie stelde dat forsere overheidsinvesteringen nodig waren om de doelstellingen te halen. ‘De voordelen van een proactieve en participerende regering zijn veelvuldig en hebben een significante impact op de toegang tot en de kost van kapitaal’, besluit het Ecofysrapport. Een deel van het Duitse succesmodel is dan ook dat ongeveer de helft van het Duitse kapitaal bij kleinere spaarkassen zit, die wel leningen verschaffen aan KMO’s, die op hun beurt zorgen voor heel wat werkgelegenheid. De overheid moet investeren in innovatieve bedrijven zoals IMEC, lokale initiatieven van coöperaties en burgers en in onderwijs en beroepsopleidingen. Ook voor Aziaten is dat geen verbazende conclusie, noteerde Vandaele: ‘De VN rangschikten Zuid-Korea en China het hoogste inzake groene investeringen. Dat heeft er ongetwijfeld mee te maken dat een wezenskenmerk van het Oost-Aziatische ontwikkelingsmodel de controle over de financiële sector is. In China is die controle veel groter dan in Zuid-Korea. In China 75 kan het geld amper het land uit en moeten de spaarders wel lage rentes aanvaarden. Ook de banken, goeddeels in staatshanden, luisteren als ze van de Chinese staat opdracht krijgen om kredieten te verschaffen in deze of gene richting. Dat is een voordeel als het gaat om de massieve langetermijninvesteringen (vaak met bescheiden rendement) die nodig zijn voor de groene energieomwenteling. De klimaatcrisis was en is een gigantisch markt falen. Overheden moeten dus hun verantwoordelijkheid nemen en niet hopen dat de markt het probleem voor hen zal oplossen.’ Jammer dus dat de bedragen die de EU reserveerde voor de economische relanceplannen schril afsteken tegenover wat de lidstaten en de EU samen in de financiële sector pompten om faillissementen te voorkomen. Het is weinig flaterend voor een Europese Commissie die beweert een Europa2020-strategie na te streven. Andere politieke families zéggen wel dat ze een ander Europa willen, dat ze minder afhankelijk willen zijn van Russisch gas, maar als het op stemmen en initiatief aankomt, geven ze niet thuis. Daarom betoogde de Europese groene fractie op 20 maart 2014 bij de Schumann rotonde, om daar samen met maatschappelijke organisaties te bepleiten dat er voor 2030 bindende doelstellingen komen voor meer duurzame energie en energiebesparing om zo afgesproken doelstellingen rond klimaatverandering te halen. Deze eis gaat lijnrecht in tegen de slappe voorstellen die de Europese Commissie eind januari 2014 presenteerde. Daar waar de Europese Commissie koos voor een renaissance van olie, schaliegas en kernenergie, wil een meerderheid van het Europarlement dat de weg wordt vrijgemaakt voor de nieuwe, groene industriële revolutie die nodig is om onze economie toekomstbestendig te maken. Het Europese energie- en klimaatbeleid, zal de Europese koers de komende decennia mee bepalen. De vraag is of onze leiders wederom hun oren laten hangen naar de gevestigde orde van fossiele bedrijven waardoor groene innovaties en efficiënte technologieën moeilijk van de grond komen. Er is ambitie nodig, zodat het Europese beleid op klimaat en duurzame energie niet tot stilstand komt. De Commissievoorstellen inzake het klimaat- en energiebeleid tegen 2030 zijn ondermaats en niet in overeenstemming met de doelstellingen van de EU om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 terug te dringen tot 76 80 à 95 procent. Zo stelt de Commissie voor slechts 27 procent duurzame energie te realiseren tegen 2030. Maar dat is het cijfer dat we sowieso al halen volgens het business as usual scenario. Deze zogenaamde nieuwe Europese doelstelling is dus een lege huls. Maar erger nog is dat de mogelijk honderdduizenden nieuwe jobs zonder bindende en striktere doelstellingen niet gerealiseerd zullen worden. Een 40 procent reductie van energieconsumptie, 45 procent duurzame energie en 60 procent reductie in de uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 is haalbaar met een beetje politieke wil. Het zal jobs opleveren en onze afhankelijkheid van onder meer Russische fossiele importen beperken. Door zich op te werpen als een toonaangevende groene speler op de wereldmarkt, zou de EU zo’n 25 miljard euro per jaar aan bijkomende exportinkomsten kunnen genereren. Bovendien zou de EU haar energierekening tegen 2050 met maar liefst 350 miljard euro per jaar kunnen doen slinken, door voluit in te zetten op besparing en duurzame bronnen. De EU zou ook minder afhankelijk worden van ingevoerde energie en hulpbronnen die tegen schommelende prijzen moeten worden aangekocht, en zou haar bevoorradingszekerheid zien stijgen. Nog meer groene jobs en nog eens jobs! Eind januari 2012 maakte de Europese Commissie bekend dat in 2011 vanuit de Europese Structuurfondsen voor bijna 33 miljard euro betalingen aan de lidstaten werden gedaan, dit is een stijging met 8 procent tegenover 2010. De stijging kwam er omdat er vanuit het ‘Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling’ en het ‘Europees Sociaal Fonds’ meer programma’s werden gefinancierd. Belangrijk, zo stelt de Commissie, want deze programma’s zorgen voor economische groei, door investeringen in infrastructuur, innovatie van kleine en middelgrote bedrijven en educatie. Johannes Hahn, de Oostenrijkse Europees Commissaris voor Regionaal Beleid zei te hopen dat de lidstaten die fondsen verstandig gebruiken om de werkgelegenheid op te schroeven. In Griekenland alleen zou in de hele periode voor een totaalbedrag van 11,5 miljard euro gepompt zijn in ongeveer 180 projecten, die zouden moeten leiden tot de creatie van ongeveer 100.000 banen. Tegelijk wees de Commissie erop dat eind 2011 voor alle 77 programma’s slechts gemiddeld een derde van de beschikbare bedragen was uitgegeven, wat betekende dat er nog tientallen miljarden beschikbaar waren om bijvoorbeeld te investeren in jobs voor honderdduizenden werkloze jongeren. Nog maar eens een voorbeeld dat laat zien dat de nationalistische tendensen in lidstaten soms echt onterecht zijn: het indienen van projecten en uitbetalen van subsidies is voor ruim 80 procent de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Commissievoorzitter José Manuel Barroso gaf op 28 september 2011 in zijn State of the Union toe: ‘Economisch succes en sociale cohesie hangen in Europa nauw samen. De grote werkloosheid zorgt op dit moment voor forse problemen en vormt een enorme bedreiging voor de sociale cohesie en economische ontwikkeling in de EU. Europa kan deze moeilijkheden alleen te boven komen als iedereen de kans krijgt om aan de slag te gaan en de samenleving vooruit te helpen.’ Mooie woorden. Maar de daden waren anders. Men ging nadien vrolijk door met een keihard besparingsbeleid onder gezag van liberaal Eurocommissaris Olli Rehn, de running mate van Guy Verhofstadt. De werkloosheid is in toenemende mate één van de dringendste problemen waar Europa mee worstelt. Meer dan 25 miljoen Europeanen – meer dan 10 procent van de beroepsbevolking – hebben geen baan. Voor jongeren ziet de toestand er nog somberder uit: bijna één op de vier volwassenen jonger dan 25 is werkloos. In de zwaarst getroffen Europese landen zoals Griekenland en Spanje is meer dan de helft van alle jongeren werkloos, terwijl de besparingsmaatregelen van de overheden onder dwang van de Europese Commissie en de financiële markten de toestand alleen maar verergeren. Indien we een sterke betrokkenheid van de sociale partners kunnen garanderen, gerichte opleidings- en onderwijsprogramma’s kunnen uitwerken en ambitieuze, stabiele beleidsstrategieën kunnen implementeren om innovatie en groene investeringen te promoten, kunnen miljoenen duurzame, groene banen worden gecreëerd, waarvan vele in lokale kleine en middelgrote ondernemingen in heel Europa. Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat investeren in een duurzame economie heel wat nieuwe banen creëert – en behoudt – in zowel opkomende als traditionele sectoren. Er zijn sterke argumenten om aan te 78 nemen dat een groene transitie alles bij elkaar genomen een positieve impact zal hebben op de werkgelegenheid, aangezien duurzame economische activiteiten zoals energiebesparing of biologische landbouw arbeidsintensiever zijn dan de activiteiten die ze vervangen. Fair trade Komt daarbovenop dat een efficiënter hulpbronnengebruik 1,4 tot 2,8 miljoen banen kan opleveren in Europa. Daarnaast zijn zo’n 14,6 miljoen jobs rechtstreeks afhankelijk van de ecosystemen en de biodiversiteit. Het gaat daarbij onder meer om werk in de bosbouw, de landbouw en de visserij. Door een vergroening van deze sectoren zouden meer mensen aan de slag kunnen. Zo biedt de biologische landbouw per hectare aan naar schatting 10-20 procent meer mensen werk dan de traditionele landbouw. Het voorbeeld van de staalsector toont hoe de groene transitie ook helpt om banen te behouden in traditionele sectoren die het minder goed doen. Voor windturbines is hoogwaardig staal vereist en de vraag hiernaar doet momenteel nieuwe marktniches voor de industrie ontstaan waardoor jobs kunnen worden behouden. Het volledige potentieel aan groene banen kan slechts worden benut indien de juridische en financiële randvoorwaarden op lange termijn duurzame investeringen garanderen en innovatie aanmoedigen. De Groenen zetten zich in het Europees Parlement actief in voor de goedkeuring van dit soort randvoorwaarden. In verband met energiebesparing slaagden we erin om een meerderheid te vinden die de realisatie van ambitieuze, bindende doelstellingen tegen 2020 en 2030 steunt. Energie-efficiëntiemaatregelen kunnen in Europa 2 miljoen groene jobs creëren of behouden. Heel wat van deze banen houden verband met de renovatie van gebouwen, terwijl de bouw uitgerekend één van de sectoren is die het zwaarst onder de economische crisis te lijden heeft. Bovendien zou het gaan om banen die in lokale kleine en middelgrote ondernemingen worden gecreëerd en die niet voor ‘delokalisatie’ in aanmerking komen. De Groenen slaagden er ook in strengere regels door te drukken voor de EU-uitgaven voor duurzame projecten die baancreatie stimuleren. 79 Zo verdedigden we met succes de verplichte investering door Europese regio’s in energiebesparing en hernieuwbare energie. Vooral armere lidstaten zullen kunnen rekenen op meer Europese subsidies dan ooit tevoren voor klimaat- en milieubeschermingsmaatregelen. Eén recent rapport geeft aan dat er meer banen worden gecreëerd wanneer de Europese regionale ontwikkelingsfondsen aan groene investeringen worden gespendeerd, dan wanneer hetzelfde bedrag wordt uitgegeven aan de activiteiten die in het verleden werden ondersteund. Daarnaast slaagden we er ook in regels te laten vastleggen voor de investering van EU-fondsen in biologische landbouw en duurzame visserij. Van groot belang is ook dat de Groenen de nieuwe EU-regels voor openbare aanbestedingen in de goede richting aanpasten. Voortaan zal men verplicht rekening moeten houden met ecologische, sociale en fairtrade-criteria en kan er worden gewerkt met verplichte ecolabels. Al deze verwezenlijkingen zouden een belangrijke stimulans kunnen vormen voor het scheppen van nieuwe arbeid. Voedsel voor de stad In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bijvoorbeeld is de vraag naar duurzame voeding bij de consumenten de voorbije jaren blijven stijgen. Tussen 2009 en 2010 steeg de vraag naar biologische voeding met 20 procent. In Brussel heeft deze sector, die momenteel al 2.500 mensen tewerkstelt, het potentieel om – alleen al in de stedelijke landbouw – nog eens 3.633 bijkomende banen te creëren op domeinen zoals voedselteelt, voedseldistributie, afvalbeheer, informatie en communicatie, adviesverlening en consulting. Sinds 2009 hebben de groene ministers in twee van de drie Belgische gewestregeringen (het Brussels en het Waals Gewest) geijverd voor de ontwikkeling van zogenaamde ‘Allianties Werkgelegenheid-Milieu’ die voor groene banen moeten zorgen. In Wallonië kregen deze Allianties een totaal bedrag van 879 miljoen euro toegewezen in het kader van het Marshall Plan 2.Green. Dat is een kaderprogramma dat de Waalse regering goedkeurde om duurzame ontwikkeling binnen alle beleidsmaatregelen te integreren en de Waalse economie weer aan te zwengelen. 80 Het idee achter de Allianties is dat de beleidsmaatregelen die de groene transitie van economische sectoren moeten begeleiden, nieuwe banen creëren en de leefbaarheid van deze sectoren op lange termijn verzekeren. Er gaat bijzondere aandacht naar de energie-efficiëntie van gebouwen. Bijna vijftig procent van de gebouwen in Wallonië werd vóór 1945 gebouwd. Ze zijn erg slecht geïsoleerd en zorgen dus voor een zeer hoog energieverbruik. Alle banen die als gevolg van de begeleidende maatregelen worden gecreëerd, zijn lokaal en kunnen dus niet verloren gaan door ‘delokalisatie’. Het initiatief kwam tot stand in nauwe samenwerking met alle belanghebbenden uit de bouwsector en moet ervoor zorgen dat die tot een duurzame sector wordt omgevormd. De partners promoten energiebesparende en milieuvriendelijke verbeteringen aan bestaande gebouwen, definiëren doelstellingen voor hernieuwbare energiebronnen, identificeren nieuwe vaardigheden en starten een renovatieplan voor bestaande sociale woningen. Op die manier wordt de vraag naar renovatie en ecologisch bouwen gestimuleerd. Concrete maatregelen zijn onder meer opleidingsprogramma’s, het uitwisselen van goede praktijken, het financieren van projecten voor zowel particulieren als kleine en middelgrote ondernemingen, onderzoeksprogramma’s en het verlenen van technische ondersteuning. Tot dusver hebben 2.000 gezinnen en 5.500 overheidsgebouwen van het initiatief gebruikgemaakt, en dat terwijl het in Brussel pas in 2011 en in Wallonië pas in 2012 werd opgestart. De eerste cijfers over het aantal gecreëerde banen worden weldra verwacht. De Allianties zijn in Brussel en Wallonië ook actief op andere domeinen zoals water, afval en voeding. Eén van de initiatieven die door de groene ministers in de Brusselse gewestregering werden geïmplementeerd, is het promoten van duurzame school- en bedrijfsrestaurants. Al 95 restaurants van deelnemende scholen, privébedrijven en overheidsadministraties serveren dagelijks in totaal 80.000 maaltijden. De overheidssteun omvat een helpdesk voor de restaurantmanagers, verscheidene zelfbeoordelingstools rond duurzaamheid, opleidingsactiviteiten, duurzaamheidsaudits en subsidies. 81 Rise Europe Alleen met dergelijke stabiele beleidsstrategieën ter ondersteuning van een groene transitie kunnen we groene banen scheppen en garanderen dat deze banen op lange termijn behouden blijven. In Spanje, een land dat in 2008 nog Europees leider op het vlak van hernieuwbare energie was, hebben de opeenvolgende centrale regeringen sinds 2009 helaas drastisch het mes gezet in de programma’s ter ondersteuning van deze sector. Vooral door deze besparingen is het aantal banen in deze sector in het hele land met de helft gedaald. De Europese Unie moet nu investeren in een duurzame economie als zij haar leiderspositie op het vlak van de ontwikkeling en de productie van ecologische goederen wil behouden. Europa was lange tijd wereldleider op het gebied van milieubescherming en duurzaamheid, en domineerde de wereldwijde concurrentie op de markt van de hernieuwbare energie. Andere economieën zijn inmiddels een inhaalslag aan het maken. Sinds 2011 zijn de Europese investeringen in hernieuwbare energie gedaald, terwijl Chinese investeringen de laatste jaren fors zijn toegenomen. Europa kan zijn globale leiderschap slechts behouden indien het nu – en op grote schaal – in een duurzame economie investeert, een ambitieuze milieuwetgeving goedkeurt en klimaat- en milieubescherming voorrang verleent in zijn begroting. Alleen dan kan een groot aantal van de wereldwijd verwachte groene banen in Europa worden gecreëerd. In die optiek hebben de Groenen in het Europees Parlement de RISEstrategie voorgesteld (Renaissance of Industry for a Sustainable Europe) die als doel heeft duurzaamheid te gebruiken als hefboom om Europa’s wereldwijde competitiviteit te vergroten en een brede waaier van groene kwaliteitsjobs te scheppen. Verder verlenen de Groenen actieve steun aan innovatieve ondernemingen die in efficiënte, duurzame producten investeren. Zo zijn de meeste koel- en aircosystemen nog steeds afhankelijk van ‘superbroeikasgassen’ die buitengewoon ernstige schade toebrengen aan ons klimaat. Gelukkig zijn er milieuvriendelijke alternatieven beschikbaar en zijn er al meer dan 400 Europese fabrikanten en bedrijven die hiermee werken. Op initiatief van Bas Eickhout, europarlementslid voor GroenLinks, heeft het Europees Parlement besloten tot een uitfasering van deze schadelijke 82 gassen. Aangezien tot 90 procent van de systemen die met uiterst schadelijke gassen werken wordt geïmporteerd, komt het verbod de Europese fabrikanten van duurzame alternatieven ten goede en geeft het een stimulans aan de creatie van groene banen. Onderwijs en opleiding De Groenen pleiten voor een breed onderwijs- en opleidingsinitiatief voor groene banen op alle vaardigheidsniveaus. De groene transitie moet iedereen kansen bieden: jong en oud, mannen en vrouwen, hoog- en laaggeschoolden, werklozen en werkenden. Alle werknemers hebben recht op opleiding en levenslang leren. Beroepsopleidingen en onderwijsprogramma’s moeten ervoor zorgen dat een werknemer die bijvoorbeeld tientallen jaren in de steenkoolmijnen of fabrieken heeft gewerkt, de nodige vaardigheden kan verwerven om naar een groene baan over te stappen. Dit is absoluut nodig als we het baanpotentieel van de groene transitie volledig willen benutten. Werkgevers, werknemers en overheden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het uitwerken van coherente onderwijs- en opleidingsstrategieën. Een eerste stap bestaat erin om nieuwe en toekomstige competentiebehoeften te identificeren en lacunes in de vaardigheden van de werknemers te ontdekken. De Groenen hebben er in het Europees Parlement voor gezorgd dat de werkgelegenheids- en opleidingsmaatregelen die met EU-geld worden gefinancierd, rekening moeten houden met de verschuiving naar een groene economie. We doen er ook alles aan om het fundamentele recht van werknemers op een opleiding te promoten en om de democratisering op de werkvloer verder door te voeren. Per slot van rekening komen innovatie en creativiteit niet uitsluitend uit onderzoekscentra. Wanneer werknemers nieuwe ideeën voorstellen, kunnen ook zij op de werkvloer voor innovatie en creativiteit zorgen. Afval, het nieuwe goud Sinds lang proberen Europese ondernemingen wereldwijd te concurreren door de arbeidskosten te drukken en door lonen en sociale zekerheidsbijdragen te verminderen. De kosten van het materiaal en de energie die 83 het productieproces vereist, liggen vaak echter vele malen hoger dan de arbeidskost. Besparen op het energie- en materiaalverbruik – in feite de essentie van een vergroening van de economie – kan dus concurrentievoordelen voor de toekomst opleveren. Energiebesparing en een efficiënter hulpbronnengebruik helpen niet alleen om de productiekosten te beperken en fabriekssluitingen te voorkomen. Ze garanderen de werknemers ook een passend loon. Vele vakbonden en ondernemingsraden hebben dit al erkend en zijn vastbesloten een efficiënte productie van energie en hulpbronnen te promoten met als doel de druk op de arbeidskosten te verlichten. De Groenen kregen de opdracht om namens het Europees Parlement een grondstoffenstrategie uit te werken die focust op de verwezenlijking van een nog grotere hulpbronnenefficiëntie en op het hergebruik van hulpbronnen met het doel banen te scheppen, de competitiviteit te verhogen en het milieu te beschermen. In deze discussie wordt één belangrijke grondstof wel eens uit het oog verloren: afval. De Standaard publiceerde op 19 april twee pagina’s over mijn parlementair dossier rond het verschepen van miljoenen tonnen afval vanuit Europa naar elders. De wijze waarop het artikel opent, raakte me. Het gaat over Rhaman Dauda, een graatmagere 12-jarige Ghanese jongen, die reeds drie jaar werkt op Agbogbloshie aan de rand van de hoofdstad Accra. Hier op deze grote stortplaats voor elektronisch afval halen jongens als Rhaman nog restjes waardevolle metalen en andere grondstoffen uit het vooral Europese afval. De meeste jongens sterven aan een vorm van kanker voor ze 30 jaar oud zijn. Het afval komt massaal van bij ons, vaak op illegale of semilegale wijze. Het Europees Milieuagentschap schat dat slechts de helft van het digitale afval in de landen van consumptie zelf wordt ingezameld en gerecycleerd. In totaal produceerden de Europese landen gemiddeld 100 miljoen ton giftig afval. Ik wil dus ook niet wegsteken dat dit parlementaire mandaat voor mij persoonlijk erg gelukkig eindigde op 17 april 2014. Die dag keurde het Europees Parlement een nieuwe wetgeving goed die ik gedurende een klein half jaar met de lidstaten heb onderhandeld en waardoor de Europese Unie veel striktere wetgeving krijgt voor het controleren van de export van gigantische afvalstromen vanuit Europa. Dit is de essentie van waarom ik actief ben in de politiek. Door verstandig beleid kun je jongens 84 als Rhaman helpen én tegelijk ook een duurzamere economie en werkgelegenheid stimuleren. De noodzaak voor een herziening en verstrenging van de bestaande Europese wetgeving was duidelijk door het aanhoudende hoge aantal illegale afvaltransporten naar derde landen en de vele schandalen rond het dumpen van gevaarlijk afval in ontwikkelingslanden. Veel lidstaten voerden de bestaande wetgeving op zeer verschillende wijze uit en sommigen voerden bijna geen controles op het terrein uit. Naar schatting een kwart van alle afvaltransporten voldeed niet aan de regels. Volgens de effectbeoordeling van de Commissie hebben de lidstaten in 2009 zo’n 400 gevallen gemeld van illegaal afvaltransport, waarvan de helft van lidstaat naar lidstaat en de andere helft naar of vanuit de EU. Volgens een rapport uit 2009 van het European Environmental Bureau (EEB), de koepel van meer dan 140 milieu NGO’s, vormen deze gemelde gevallen slechts het topje van de ijsberg, en moet het aantal illegale transporten in werkelijkheid veel groter worden geacht. Bij een drietal gezamenlijke handhavingsacties door het Europees Netwerk voor uitvoering en handhaving van de milieuwetgeving (IMPEL) tussen 2003 en 2010, waarbij in meerdere lidstaten afvaltransporten werden geïnspecteerd, bleek 20-51 procent van die afvaltransporten illegaal te zijn. De totale afvalstroom is enorm. Volgens het Europese Milieuagentschap (EEA) hebben de EU-lidstaten in 2009 liefst 74 miljoen ton (Mt) gevaarlijk afval gegenereerd (28 procent meer dan in 2000). Volgens Eurostat, hebben de EU-lidstaten in 2010, 101 Mt gevaarlijk afval geproduceerd, en in totaal 927 Mt afval, met uitzondering van de belangrijkste minerale afvalstoffen. Eén van die acht wetten heb ik nu kunnen aanscherpen. Het doel van deze afvalexport-wet, die ik de afgelopen maanden moest bevechten met de lidstaten, is het tegengaan van de illegale export van afval en daarmee het voorkomen van schade aan volksgezondheid en het milieu. Deze nieuwe regels zijn een belangrijke stap vooruit om dit doel te realiseren, met bepalingen die ook voorzien in een striktere naleving door lidstaten van het verbod op de export van gevaarlijk afval. Door het nu goedgekeurde akkoord, worden lidstaten gedwongen om uitgebreide, doortastende en betekenisvolle inspectieplannen op te stellen, gericht op afvaltransporten, met een voldoende aantal fysieke controles. Deze inspectieplannen moeten toegankelijk zijn voor het publiek, hetgeen overigens in overeenstemming is met de richtlijn op de toegang tot 85 essentiële milieu-informatie. De handhaving zal worden opgevoerd. De autoriteiten die betrokken zijn bij de inspecties krijgen meer volmachten en handelingsbevoegdheden. Tot slot zal de samenwerking tussen de lidstaten worden verbeterd. Het heeft immers weinig zin als men in de haven van Antwerpen wél en in de haven van een andere lidstaat de controles niet serieus neemt. Dan krijg je vormen van afvaltoerisme. De nieuwe Europese wetgeving zal de ongezonde consequenties van afvalcriminaliteit tegen gaan, maar is tegelijk ook in het economische belang van de Europese recyclage-industrie. In een tijd van stijgende productiekosten, mede door hogere grondstof prijzen, moeten we afval nog veel méér gaan beschouwen als waardevol product. Eens te meer heb ik in dit wetgevend dossier de stugheid van de Raad van Ministers ondervonden, zeker met betrekking tot transparantie en actieve openbaarheid van documenten. Het was vreemd te moeten vaststellen dat mensen die op het terrein werken, vragen om een zo groot mogelijke openbaarheid van inspectieplannen. Daartegenover staan de mensen in de centrale ministeries en de diplomaten die openbaarheid blijkbaar zien als iets dat hen hindert. De nieuwe verordening zal er in elk geval voor zorgen dat alle lidstaten nu met duidelijke inspectieplannen moeten komen en dat die openbaar zijn. Dat zorgt ervoor dat landen die achterblijven (zoals bijvoorbeeld Frankrijk) nauwlettend in het oog zullen gehouden worden door de andere (omliggende) inspectiediensten. Ook de uitwisseling van gegevens tussen de inspectiediensten zal ervoor zorgen dat dit soort criminaliteit op een veel doeltreffender manier bestreden kan worden. Dit wetgevend dossier toont ook aan dat – mits er enige politieke wil bestaat- een bestaande Europese verordening snel en efficiënt kan worden aangepast. Op nauwelijks zeven maanden tijd. Een groen Europa werkt. In alle opzichten. Om dat potentieel te benutten is het wel nodig om het nu goedgekeurde beleid strikt uit te voeren, om de Europese doelstelling voor recyclage aan te scherpen en om aparte doelstellingen te formuleren voor preventie, hergebruik en restafvalverbranding. De nieuwe Europese regels zullen de ongezonde gevolgen van de Europese afvalcriminaliteit bestrijden, maar ze komen ook de Europese recyclage-industrie ten goede. We moeten afval meer gaan beschouwen als een waardevol product, zeker in tijden van stijgende grondstofprijzen. Gesteld dat Europese lidstaten de wetgeving ernstig zullen naleven en uitvoeren, dan zou volgens berekeningen van de Europese Commissie tegen 2020 de omzet van de 86 afvalverwerkende bedrijven in de EU toenemen met 42 miljard euro. En dat zou weer 400.000 mensen werk kunnen bieden. Volgens het meest optimistische scenario – en ik beschouw optimist zijn als een plicht – van het European Environmental Bureau (EEB) zou een strikt Europees afvalbeleid en naleving ervan, dankzij recyclage, hergebruik en vermeden aankoop- en milieukosten de EU tegen 2030 liefst 860.000 jobs opleveren. Een krachtig afvalbeleid vermindert bovendien de CO2-uitstoot met 415 miljoen ton. Dat is het equivalent van vier maal de uitstoot van de Belgische economie. We do have a European dream: minder markt en munt, meer mens en milieu. 87 De vraag is niet ‘voor of tegen Europa’, ook niet ‘meer of minder Europese Unie’. De fundamentele vraag is: ‘wélk Europa willen we?’ In ‘Europa wordt wakker!’ beschrijft Bart Staes de ingrediënten voor een meer sociale, solidaire en duurzame Europese Unie. Staes legt uit waarom Europa in een diepe crisis is geraakt. Hij rekent af met de foute keuzes van bestuurlijke elites. KKER! A W T D R O ese Unie EUROPAr eeW uurzame Europ d en re ai lid so n sociale, Hij analyseert de uitdagingen waar we voor staan en de drastische koersveranderingen die ingezet moeten worden, willen we Europa gezond en leefbaar houden. Volgens Staes zijn de nieuwe, overal opduikende eurosceptici een spiegelbeeld van de neoliberale en conservatieve krachten die de Unie al decennia besturen. Een Europese Unie die louter inzet op draconisch besparen, niets doet aan fiscaal en sociaal beleid en onvoldoende duurzame werkgelegenheid creëert, is gedoemd te mislukken. De komende jaren zijn cruciaal. Europa moet weer een gezamenlijke droom worden. Niet door te zwaaien met blauwe Europese vlaggen, maar door samen een sociaal en duurzaam Europa te realiseren. Minder markt en munt, meer mens en milieu! Bart Staes (1958) is Europees parlementslid en lijsttrekker voor Groen bij de Europese verkiezingen van mei 2014. Hij werkt sinds 1983 in het Europees parlement, eerst als fractiemedewerker en sinds 1999 als Europees parlementslid. Begaan met de rechten van minderheden. Rechtvaardigheid en solidariteit staan hoog in zijn vaandel. Geen doemdenker, maar ook niet recht pratend wat krom is. Iemand die blijft vechten voor zijn strijdbare politieke boodschap van hoop. Bart Staes EUROPA WORDT WAKKER! Op essentiële punten is er nood aan een sterk Europees beleid dat het algemeen belang dient. Daarom de noodzaak de financiële sector sterker te reguleren en banken die nog steeds too big to fail zijn, op te knippen. Daarom de keuze voor een meer rechtvaardige fiscaliteit en het bestrijden van belastingparadijzen. Daarom de nood aan een sterk en dwingend Europees klimaat- en energiebeleid. Daarom de dwingende opdracht Europees vorm te geven aan minimale Europese sociale standaarden. Daarom de opdracht een duurzame, leefbare landbouw en voedselproductie mogelijk te maken. ale naa Van een neoliber Bart Staes
© Copyright 2024 ExpyDoc