Basis voor een Nota Verkeerslichten Handvatten voor wegbeheerders om hun verkeerslichtenbeleid vorm te geven Datum Status 26 maart 2014 eindversie Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Colofon Uitgegeven door Informatie Telefoon Uitgevoerd door Informatie rapport Datum Status Versienummer Ministerie van Infrastructuur en Milieu Groene Golf Team Schoemakerstraat 97c 2628 VK Delft Lucas Hemels, afdelingshoofd 088 - 798 2221 Winfred ’t Hoen, projecttrekker Sarah Vanhuysse, adviseur Nitin Biekram, adviseur Robin Los, projectleider Verankering Sarah Vanhuysse 06 520 574 95 [email protected] 26 maart 2014 Definitief 1.2 De missie van het Groene Golf Team is om vanuit haar specialisme een bijdrage te leveren aan een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer op het RWS-netwerk. Het team bereikt dit door zich te richten op het optimaliseren van verkeerskundig beheer. Dit houdt in dat de verkeersmanagementsystemen van RWS worden gecontroleerd, getest en verbeterd. Een ander doel van het Groene Golf Team is samen met lokale en regionale wegbeheerders te komen tot verankering van verkeerskundig beheer. Het GGT ondersteunt in opdracht van DG Bereikbaarheid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu decentrale wegbeheerders met symposia, workshops en adviezen. Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Inhoud Inleiding...................................................................................................... 9 1 1.1 1.2 1.3 1.4 Plaatsingsstrategie / verwijderingsstrategie ............................................ 11 Kruispuntoplossingen 11 Plaatsingsstrategie 12 Overwegingen voor maatregelkeuze 12 Verwijderingsstrategie 14 2 2.1 2.2 2.3 Regelstrategie ........................................................................................... 17 Kruispunttypes 17 Kwaliteitsnormen 19 Toelichting locatiespecifieke uitgangspunten 20 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 Ontwerpstrategie ...................................................................................... 21 Algemene technische en functionele eisen 21 Vormgeving geregeld kruispunt 25 Algemene functionaliteiten verkeersregeling 26 Functionaliteiten verkeersregeling voor specifieke vervoerswijzen 26 Ontwerpproces 26 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 Beheerstrategie ......................................................................................... 28 Technisch beheer 30 Verkeerskundig beheer 30 Financiën 38 Relatie met externe partijen 38 Werken aan de weg 41 Bijlage A Kruispuntvormen....................................................................................... 42 Bijlage B Plaatsingscriteria ...................................................................................... 44 Bijlage C Voorbeeld van een prioriteitenkader ......................................................... 55 Bijlage D Voorbeelden van kwaliteitsnormen ........................................................... 59 Bijlage E Locatiespecifieke uitgangspunten ............................................................. 63 Bijlage F Voorbeelden van specifieke eisen aan de vormgeving ............................... 65 Bijlage G Keuzes over de functionaliteit van het regelprogramma ........................... 69 Bijlage H Voorbeelden van functionaliteit voor specifieke vervoerswijzen ............... 75 Bijlage I Voorbeeld van een ontwerpproces ............................................................ 79 Bijlage J Soorten beheer .......................................................................................... 85 Bijlage K Stappen in de beheercyclus ....................................................................... 87 Bijlage L Voorbeeld van prioritering van VRI’s ........................................................ 91 Bijlage M Aandachtspunten bij uitbesteden van verkeerskundig beheer ................... 95 Bijlage N Hulpmiddelen voor verkeerskundig beheer ................................................ 97 Bijlage O Kosten van verkeerskundig beheer ............................................................ 99 Bijlage P Overdracht van een VRI tussen wegbeheerders ...................................... 103 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Pagina 8 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Inleiding Het Groene Golf Team is een team van verkeerskundig specialisten dat wegbeheerders adviseert over het inrichten, beheren en onderhouden van verkeerssystemen. Het Groene Golf Team heeft van het ministerie van Infrastructuur en Milieu de opdracht gekregen om kennis en expertise op het gebied van verkeerskundig beheer te delen met wegbeheerders op gemeentelijk en provinciaal niveau. Het gaat in deze opdracht met name om het verkeerskundig beheer van verkeerslichten. Onder verkeerskundig beheer wordt verstaan de continue zorg voor de inzet en werking van het verkeerslicht overeenkomstig de gestelde beleidsdoelen, gedurende de hele levenscyclus van het verkeerslicht. Onder verkeerskundig beheer vallen de activiteiten die ervoor zorgen dat de gewenste verkeerskundige werking van het verkeerslicht voor langere tijd gewaarborgd blijft. Dit heeft tot gevolg dat de weggebruiker geen onnodige tijd verliest, minder onveilig gedrag vertoont en dat de leefbaarheid verbetert. Verkeerskundig beheer zorgt kortom voor een optimale werking van een verkeersregelinstallatie (VRI). Een randvoorwaarde voor verkeerskundig beheer van verkeerslichten is beleid over dit onderwerp. “Optimaal” is immers een breed begrip. Betekent het zo min mogelijk voertuigverliesuren? Of gaat het om zo kort mogelijke wachttijden voor fietsers en voetgangers? Of dat bussen en trams bij verkeerslichten niet hoeven te wachten? Of nog iets anders? Het vastleggen van deze keuzes in een beleidsnota heeft een aantal voordelen voor de wegbeheerder: Kennis en keuzes worden expliciet gemaakt. Dit geeft de organisatie een gedeelde visie en het voorkomt dat bij elk nieuw probleem opnieuw nagedacht moet worden over kaders en aanpak. Kennis en keuzes worden vastgelegd. Dit is een vorm van borging binnen de organisatie die voorkomt dat bij vertrek van een VRI-deskundige alle kennis verdwijnt. De aanpak van alle taken rondom VRI’s wordt vastgelegd. Dit helpt de VRIdeskundige om zijn werk te structureren. Diverse wegbeheerders hebben bij het Groene Golf Team de behoefte aan VRIbeleid kenbaar gemaakt. Er is echter geen kant-en-klaar beleidsplan dat door alle wegbeheerders gebruikt kan worden. Daarvoor zijn de verschillen tussen wegbeheerders in VRI-areaal en in organisatie te groot. Het Groene Golf Team heeft daarom dit document opgesteld, als een handreiking voor wegbeheerders die hun beleid over verkeerslichten vorm willen geven. Het biedt een overzicht van de onderwerpen die in een Nota Verkeerslichten ofwel VRInota aan bod zouden moeten (of kunnen) komen: een plaatsings- en verwijderingsstrategie, regelstrategie, ontwerpstrategie en beheerstrategie. Elk van deze thema’s wordt in dit document in een eigen hoofdstuk behandeld. Binnen deze hoofdstukken worden de keuzes die wegbeheerders moeten maken over dat onderwerp gepresenteerd. Het is aan de wegbeheerder zelf om dit eventueel verder te specificeren. Pagina 9 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 De opmaak van dit document is zo gekozen dat het meteen duidelijk is of een stuk tekst: Een standaardtekst is zoals die in vrijwel elke VRI-nota staat. Deze tekst kan een wegbeheerder meestal zonder aanpassingen overnemen. Dit soort teksten is normaal weergegeven. Een keuze betreft die een wegbeheerder moet maken. Wanneer een stuk tekst cursief weergegeven is, betekent dit dat een wegbeheerder danwel een keuze kan maken uit verschillende opties, danwel dat het stuk tekst optioneel is. Een toelichting is op een gedeelte van dit document of een te maken keuze. Dit soort teksten, die niet in de uiteindelijke VRI-nota opgenomen worden, zijn omkaderd en in een ander lettertype. Pagina 10 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 1 Plaatsingsstrategie / verwijderingsstrategie In de plaatsingsstrategie gaat het om de vraag “Wanneer en waarom kies ik als wegbeheerder ervoor om verkeerslichten te plaatsen?” Vergelijkbaar gaat het bij de verwijderingsstrategie om de vraag wanneer de wegbeheerder een VRI weer verwijdert. Om die vragen te beantwoorden, wordt een aantal onderwerpen behandeld: alternatieven voor verkeerslichten; criteria voor het plaatsen van verkeerslichten; argumenten om (in een bepaalde situatie) voor een VRI danwel een alternatieve oplossing te kiezen. De structuur van dit hoofdstuk is zo gekozen dat deze in een VRI-nota overgenomen kan worden. In dit hoofdstuk wordt toegelicht welke stappen ondernomen moeten worden wanneer zich op een kruispunt dusdanig ernstige problemen voordoen, dat maatregelen nodig zijn. Hierbij valt te denken aan lange wachttijden of verkeersveiligheidsproblemen. Het plaatsen van een verkeersregelinstallatie is dan één van de mogelijke maatregelen. Daarnaast kan men overwegen om een VRI te plaatsen als stuurmiddel voor netwerkbreed verkeersmanagement. 1.1 Kruispuntoplossingen Wanneer gaat de wegbeheerder nadenken over kruispuntoplossingen? Meestal zodra duidelijk wordt dat er op een kruispunt of rotonde problemen zijn. Maar het kan ook op basis van klachten of bij (grote) aanleg/onderhoudsprojecten, of zelfs als onderdeel van een periodieke controle van het areaal/netwerk. Wanneer er een probleem is met kruisende verkeersstromen met betrekking tot de verkeersveiligheid, de verwerkingscapaciteit van een kruispunt of de oversteekbaarheid op een ongeregeld kruispunt, kan men denken aan de volgende kleinschalige maatregelen ter verbetering: het verduidelijken of wijzigen van de voorrangssituatie; het verbeteren van het uitzicht op het kruispunt; maatregelen ter verlaging van de snelheid; het verbieden van linksafbewegingen; het realiseren van een middengeleider voor overstekend (langzaam) verkeer; het aanbrengen van extra opstelstroken (bijvoorbeeld voor linksafbewegingen) op het kruispunt; het aanpassen van de vormgeving van het kruispunt. Pas wanneer kleinschalige maatregelen geen goede optie blijken te zijn, kunnen ingrijpende maatregelen zoals het wijzigen van de kruispuntvorm worden overwogen. Mogelijke grotere maatregelen zijn: het plaatsen van een verkeersregelinstallatie (geregeld kruispunt); het aanleggen van een rotonde; het ongelijkvloers maken van de kruising. Pagina 11 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 De voor- en nadelen van de verschillende kruispuntvormen staan beschreven in bijlage A. 1.2 Plaatsingsstrategie Voor het al dan niet plaatsen van verkeerslichten worden de volgende criteria gehanteerd: Er is een aantal standaardcriteria die wegbeheerders één op één kunnen overnemen. Deze worden hieronder opgesomd en in bijlage B toegelicht. De eerste drie criteria in de lijst zijn ook opgenomen in de ASVV-richtlijn van de CROW (CROW, publicatie 723 ASVV. 2012, 6de uitgave). Het is aan de wegbeheerder om te bepalen welke criteria hij relevant vindt en indien wenselijk aanvullende criteria te benoemen. Uiteraard moet in de uiteindelijke nota alleen toelichting over de gekozen criteria opgenomen worden. 1 2 3 4 5 6 7 1.2.1 intensiteitscriterium; verkeersveiligheidscriterium; wachttijdcriterium (oversteekbaarheid); sturingswens (lokaal of in het kader van netwerkbreed verkeersmanagement); doorstroomurgentie; milieu en leefbaarheid; Anders, namelijk… Conclusie Het toepassen van de criteria kan tot drie resultaten leiden: 1 Het plaatsen van verkeerslichten is niet wenselijk. Deze conclusie wordt getrokken wanneer uit geen van de criteria naar voren komt dat verkeerslichten gewenst of noodzakelijk zijn. 2 Het plaatsen van verkeerslichten is zeer wenselijk. Men komt tot deze conclusie wanneer uit één of meer criteria de wenselijkheid (of zelfs noodzaak) van verkeerslichten naar voren komt en niet uit één of meer andere criteria blijkt dat verkeerslichten ongewenst zijn. 3 De criteria leiden niet tot een eenduidige conclusie. Het kan gebeuren dat uit één of meer criteria blijkt dat verkeerslichten gewenst zijn, terwijl andere criteria juist aangeven dat verkeerslichten niet gewenst zijn. In alle gevallen, maar in het bijzonder bij resultaat 3, zijn er andere overwegingen die meewegen bij de besluitvorming (zie § 1.3). 1.3 Overwegingen voor maatregelkeuze Zoals in paragraaf 1.1 beschreven is, zijn er op een punt waar verkeersstromen elkaar kruisen meestal meerdere oplossingen mogelijk. Daarom is het zaak om een gedegen vergelijking van de verschillende opties te maken (rotonde, VRI, ongelijkvloers). Daarbij worden de volgende factoren meegewogen: Ook hier is het aan de wegbeheerder om te bepalen welke criteria hij relevant vindt en indien wenselijk aanvullende criteria te benoemen. Pagina 12 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 1 Verkeersveiligheid Verkeersveiligheid is een randvoorwaarde: een kruispunt mag nooit verkeersonveilig zijn. Verkeersveiligheid is daarom belangrijker dan alle andere overwegingen. Verkeersveiligheid is lastig te kwantificeren, maar experts zoals verkeersveiligheidsauditors kunnen wel inschatten of een voorgestelde oplossing problemen gaat opleveren. Toetsing van plannen door een expert is altijd noodzakelijk. 2 Verkeersafwikkeling De verkeersafwikkeling is meestal goed te kwantificeren. Met verkeerssimulatiesoftware en rekenpakketten (zie § 1.3.1) kunnen voertuigverliesuren, gemiddelde wachttijd en wachtrijlengte berekend worden. Men kan dan de verschillende oplossingen objectief vergelijken. Bij het inschatten van de kwaliteit van de verkeersafwikkeling, is het belangrijk om ook naar de nabije omgeving te kijken. Zo kan bijvoorbeeld het plaatsen van VRI een negatief effect hebben op de verkeersafwikkeling op een nabijgelegen rotonde. 3 Milieu Ook de milieu-impact van verschillende oplossingen is kwantificeerbaar (zie bijlage B.6). 4 Ruimtelijke inpasbaarheid Het ruimtebeslag van mogelijke oplossingen kan ook de keuze bepalen. Soms is er beperkte ruimte, bijvoorbeeld bij een knooppunt van snelwegen of in een dorps- of stadskern. Dit kan ertoe leiden dat bepaalde kruispuntvormen eenvoudigweg niet ruimtelijk inpasbaar zijn. 5 Uniformiteit Voor een vlotte en veilige verkeersafwikkeling is het van belang dat weggebruikers weten wat ze kunnen verwachten. Dit betekent dat uniformiteit in het weggennet van een regio en op trajecten van dit wegennet gewenst is. Bij het kiezen voor een kruispuntvorm moet men daarom ook kijken naar de kruispuntvorm op locaties van hetzelfde type en op hetzelfde traject. 6 Kosteneffectiviteit Bij de kosteneffectiviteit worden –voor elke mogelijke oplossing- de kosten van aanleg, beheer en onderhoud en (indien van toepassing) jaarlijkse energiekosten berekend. Daarna worden de (maatschappelijke) baten geschat: verkeersveiligheid, verkeersafwikkeling en milieu (zie verder). Door kosten en baten tegen elkaar af te zetten, is te zien bij welke oplossing de investering het meeste rendement levert. Uiteraard wordt hierbij ook gekeken naar de toekomstvastheid: hoe lang duurt het voor nieuwe aanpassingen nodig zijn? 7 Anders, namelijk … Daarnaast is het de bedoeling dat een kruispunt na aanleg voor minstens 15 jaar het verkeer vlot en veilig kan afwikkelen. Daarom is het van belang om bij alle factoren en criteria te kijken naar de toekomst. Zowel de autonome groei van het verkeer als ontwikkelingen op gebied van ruimtelijke ordening moeten bekeken worden. Helaas is er geen kant-en-klaar stappenplan dat altijd leidt tot de ideale oplossing. Juist omdat elke situatie uniek is, is het goed om de gemaakte overwegingen die leiden tot de keuze voor een bepaalde oplossing vast te leggen. Zo kan later altijd de oorspronkelijke redenering achterhaald worden. Dit is vooral handig wanneer op een kruispunt problemen ontstaan en (in het geval van een VRI) bij het einde van de levensduur. Pagina 13 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 1.3.1 Verkeerssimulatie Een goede afweging tussen het toepassen van verkeerslichten en een andere kruispuntvorm is vaak erg lastig. Een simulatiestudie of studie met een rekenpakket kan de verkeersafwikkeling van verschillende oplossingen inzichtelijk maken. Belangrijk hierbij is wel dat de gegevens die bij een simulatie gebruikt worden goed en betrouwbaar zijn. Wanneer de gegevens niet betrouwbaar zijn, zal de uitkomst van de simulatie niet bruikbaar zijn. De wegbeheerder kan zelf kiezen of hij in alle gevallen een simulatiestudie laat uitvoeren en zo nee, wanneer wel en wanneer niet. Daarnaast kan de keuze voor een softwarepakket vastgelegd worden of juist niet. Tot slot kan al van tevoren bepaald worden welke aspecten in ieder geval meegenomen worden in een simulatie. Uiteraard moet de simulatie inzicht geven in de factoren die meewegen in de beslissing (zie eerder in § 2.3), maar de wegbeheerder kan ook al verder concretiseren door bijvoorbeeld te zeggen dat uit de simulatie het maximaal te verwerken aantal voertuigen per richting, de gemiddelde wachttijd of de gemiddelde wachtrijlengte moet komen. Uiteindelijk gaat het om de vraag: “Is de afwikkeling in de geregelde situatie significant beter dan in de ongeregelde situatie?” waarbij de wegbeheerder zelf moet kiezen hoe hij het begrip “beter” invult. Er wordt vaak gekozen voor een microscopisch dynamisch verkeerssimulatiemodel zoals Vissim of Aimsun. Met een dergelijk programma wordt ieder voertuig afzonderlijk gesimuleerd (en gevisualiseerd) waarbij ieder voertuig individuele rijeigenschappen meekrijgt (herkomst, bestemming, gewenste rijsnelheid, inhaalgedrag, etc.). De voertuigen en bestuurders in het model representeren het verkeersgedrag zoals zich dit in de werkelijke situatie voordoet. De modellen zijn in staat zowel hoofd- als onderliggend wegennet en verkeerssystemen zoals VRI’s en TDI’s goed te simuleren. Wanneer sprake is van een probleem op een bestaand kruispunt, kan de simulatie uitwijzen welke opties het probleem daadwerkelijk oplossen. Wanneer het wijzigen van de kruispuntvorm overwogen wordt, kan een verkeerssimulatie uitgevoerd worden. Programma’s als bijvoorbeeld Cocon en Omni-X helpen ook bij de keuze van een kruispuntvorm. 1.4 Verwijderingsstrategie In de loop der jaren kan de verkeerssituatie op een locatie dermate veranderen dat de gekozen kruispuntvorm niet meer de optimale is. Daarom mag men bij het einde van de levensduur van een VRI (15 jaar) niet automatisch kiezen voor vervanging. Wanneer het einde van de levensduur nadert (ca. 12 jaar na plaatsing), moet men de overwegingen voor de keuze van de kruispuntvorm opnieuw maken. Het gaat dan om de volgende criteria (zie ook §1.2)1: 1 2 3 4 5 intensiteitscriterium; wachttijdcriterium (oversteekbaarheid); sturingswens (lokaal of in het kader van netwerkbreed verkeersmanagement); doorstroomurgentie; milieu en leefbaarheid. 1 Het verkeersveiligheidscriterium valt uiteraard af, omdat dit uitgaat van ongevallen in een ongeregelde situatie. Echter speelt verkeersveiligheid wel een rol indien overwogen wordt een VRI te vervangen door een rotonde, omdat een rotonde in potentie veiliger kan zijn dan een geregeld kruispunt. Pagina 14 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Wanneer aan de hand van deze criteria blijkt dat verkeerslichten niet langer wenselijk zijn, is er nog voldoende tijd om een andere oplossing uit te werken. Bijvoorbeeld het verduidelijken van de voorrangsregeling met borden en markering, wanneer ervoor gekozen wordt om de VRI te verwijderen en zo een ongeregeld kruispunt ontstaat. Andere momenten om te kijken of grootschalige aanpassingen aan een kruispunt nodig zijn, doen zich voor bij reconstructies en bij grote aanlegprojecten in de omgeving. Voordat de VRI wordt verwijderd, dient te worden gekeken of de geometrische vormgeving van het kruispunt geschikt is om in een situatie zonder VRI’s een vlotte en veilige verkeersafwikkeling te garanderen. Wanneer dit niet het geval is, dient de vormgeving te worden aangepast. Wanneer de VRI wordt gebruikt als meetinstrument moet er, voordat er daadwerkelijk tot verwijdering wordt overgegaan, een ander meetinstrument voor in de plaats zijn gekomen. Het is een optie om voor de verwijdering de VRI uit te schakelen (geelknipperen of gedoofd) gedurende een periode van bijvoorbeeld drie of zes maanden bij wijze van test. Dit geeft een inschatting van de verkeersafwikkeling in ongeregelde situatie. Nadelen van deze methode zijn: dat dit enkel werkt wanneer men een ongeregeld kruispunt wil realiseren met dezelfde voorrangssituatie als die nu met bebording en markering aangegeven wordt. Over de verkeersafwikkeling op bijvoorbeeld een rotonde zegt de test niets. dat weggebruikers niet begrijpen waarom een VRI gedurende langere tijd uitgeschakeld is. In die periode kunnen dan ook klachten verwacht worden. Pagina 15 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Pagina 16 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 2 Regelstrategie Zoals de naam al zegt, geeft de regelstrategie aan hoe het verkeer op een kruispunt geregeld dient te worden. Het gaat dan met name om: verschillende typen kruispunten en de rol ervan in het netwerk; de prioritering en afwikkeling van verschillende vervoerwijzen; daaraan gekoppelde kwaliteitsniveaus op gebied van doorstroming, verkeersveiligheid en leefbaarheid. De structuur van dit hoofdstuk is zo gekozen dat deze in een VRI-nota overgenomen kan worden. De regelstrategie bepaalt welke rol een VRI binnen het wegennetwerk moet gaan vervullen en hoe deze het verkeer moet gaan regelen. Met andere woorden, de regelstrategie bepaalt voor elke VRI objectief wanneer deze het verkeer ‘goed regelt’. De regelstrategie is daarmee het uitgangspunt van het verkeerskundig beheer, want op basis hiervan kan men het functioneren van een VRI beoordelen. Het opstellen van een regelstrategie gebeurt in drie stappen. Eerst wordt vastgesteld welke types kruispunten er zijn, en hoe te bepalen tot welk type een VRI behoort (§ 2.1). Vervolgens worden bij elk kruispunttype de kwaliteitsnormen bepaald (§ 2.2). Hiermee zijn de kwaliteitsnormen voor elk specifiek kruispunt bepaald. Tot slot kunnen normen bijgesteld worden, afhankelijk van de lokale omstandigheden of wensen (§ 2.3). Het toepassen van de regelstrategie op het areaal van de wegbeheerder leidt dus tot een eigen set kwaliteitsnormen voor elke VRI. Wanneer de VRI aan deze normen voldoet, betekent dit dat deze in theorie2 goed functioneert. De kwaliteitsnormen zijn zo gedefinieerd dat op straat gemeten kan worden of een kruispunt hieraan voldoet (zie de “Handleiding verkeerskundige evaluaties”). 2.1 Kruispunttypes Wanneer de wegbeheerder wil vastleggen hoe elke VRI het verkeer moet regelen, is het vrijwel ondoenlijk om dat voor elke VRI apart te doen. Het andere uiterste, dezelfde eisen stellen aan alle VRI’s in het areaal, is meestal ook geen optie. Zo vinden veel wegbeheerders dat een cyclustijd van 120 seconden acceptabel is op een kruispunt zonder langzaam verkeer, terwijl 90 seconden de norm is wanneer er wel langzaam verkeer is. Het verdelen van kruispunten in types is daarin een middenweg: gelijkwaardige VRI’s worden aan dezelfde eisen onderworpen, maar er kan wel onderscheid gemaakt worden waar nodig. 2 De kwaliteitsnormen zijn niet altijd 100% dekkend voor alle problemen. Pagina 17 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Het verkeers- en vervoersplan van een wegbeheerder biedt meestal de aanknopingspunten om te bepalen of en wat voor kruispunttypes onderscheiden worden. Bijvoorbeeld, wanneer sprake is van hoofdroutes voor autoverkeer, ligt het voor de hand om bij VRI’s op die hoofdroutes meer groen te geven voor het autoverkeer op de hoofdroute. Wanneer sprake is van belangrijke fietsroutes, is het aannemelijk om bij VRI’s op fietsroutes de fiets meer of vaker groen te geven. Het kan ook zijn dat er helemaal geen sprake is van routes, maar dat andere aanknopingspunten geschikt zijn. Hieronder wordt een aantal mogelijke indelingen gegeven. Meestal worden drie of vier types gehanteerd. In zeldzame gevallen worden geen kruispunttypes gekozen. Dit komt voor als een wegbeheerder dezelfde kwaliteitseisen stelt aan al zijn VRI’s, bijvoorbeeld omdat het een beperkt aantal is en ze allemaal op elkaar lijken. Dan is een indeling niet nodig. Een andere reden om geen kruispunttypes te definiëren, is wanneer de VRI’s niet individueel beoordeeld worden op goed functioneren, maar dat naar de prestatie van een route of netwerk gekeken wordt. De kruispunten die gemeente X in beheer heeft, zijn onder te verdelen in vijf typen op basis van routes: 1 Kruispunten met meerdere routes; 2 Kruispunten met een autoroute; 3 Kruispunten met een fietsroute; 4 Kruispunten met een looproute; 5 Kruispunten zonder belangrijke route. Andere indelingsmogelijkheden zijn: Op basis van type wegen (“Duurzaam veilig”): - kruispunten met twee stroomwegen; - kruispunten met één stroomweg; - kruispunten zonder stroomweg. Op basis van het omliggende gebied: - binnen bebouwde kom (eventueel nog verder te splitsen in verblijfsgebied versus kantoren en industrie, etc.); - buiten bebouwde kom Uiteraard zijn nog andere indelingen denkbaar. Per kruispunttype wordt een subparagraaf toegevoegd met de prioritering. Bijvoorbeeld: Op kruispunten met een fietsroute: hoge prioriteit voor fietsverkeer op de fietsroute, hulpdiensten en OV; normale prioriteit voor fietsverkeer op andere richtingen dan de hoofdroute; lage prioriteit voor alle overige verkeer. Een uitgebreid voorbeeld van zo’n kader is opgenomen in bijlage C (C.1, C.2 en C.3). Pagina 18 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 2.2 Kwaliteitsnormen De kwaliteitsnormen bestaan uit twee delen: een meetbare grootheid die een indicatie geeft van de verkeersafwikkeling; niveaus die aangeven welke kwaliteit van verkeersafwikkeling gewenst is. Er zijn verschillende veelgebruikte grootheden die als maatstaf van de kwaliteit kunnen dienen: Bij individuele VRI’s: - gemiddelde wachttijd of gemiddelde maximale wachttijd; - verliestijd; - overstaan, ook wel meervoudige stops genoemd; - maximale of gemiddelde cyclustijd; - wachtrijlengte; - kruispuntbelasting; - onbenut groen; - stopkans / groenkans; - blokkades; Bij een streng of netwerk van VRI’s: - totale verliestijd over het hele netwerk; Op een route met VRI’s: - verhouding tussen de reistijd op zwaarbelaste momenten en in de freeflowsituatie; - gemiddeld aantal stops bij het afleggen van de route. Hierna kan een wegbeheerder de kwaliteitsnormen per kruispunttype vaststellen. Een voorbeeld hiervan is opgenomen in bijlage D. Uiteraard kan een wegbeheerder ook andere grootheden dan hier benoemd kiezen. De kwaliteitsniveaus geven grenswaarden per grootheid. Bijvoorbeeld: een hoog niveau van kwaliteit voor gemiddelde maximale wachttijd voor fietsers is 30 seconden, het middelste niveau is 60 seconden en lage kwaliteit is 90 seconden. Terugkijkend naar het voorbeeld in de vorige paragraaf (“kruispunten met een fietsroute”), zou dit betekenen dat op dit type kruispunten voor fietsers op de fietsroute een gemiddelde maximale wachttijd van 30 seconden geëist wordt, en voor fietsers op andere richtingen 60 seconden. 2.2.1 Knelpunten Voor kruispunten waarbij meerdere modaliteiten zijn aangewezen met het hoogste afwikkelingsniveau hoeft dit niet direct te zorgen voor een knelpunt. Afhankelijk van onder andere de vormgeving en belasting van een kruispunt en de routes die de verschillende vervoerswijzen volgen over het kruispunt (parallel aan elkaar of haaks op elkaar) kan het zijn dat voor drie of vier vervoerswijzen een hoog afwikkelingsniveau wordt bereikt. Andersom kan ook blijken dat het onmogelijk is om voor twee vervoerswijzen een hoog afwikkelingsniveau te bewerkstelligen. Wanneer niet voor alle vervoerswijzen met hoge prioriteit een hoog afwikkelingsniveau kan worden bewerkstelligd, is sprake van een knelpunt. Er moet dan een keuze worden gemaakt: een lager afwikkelingsniveau hanteren voor één of meerdere vervoerswijzen, of het aanpassen van een kruispunt. Voor elke VRI is dus maatwerk nodig. Pagina 19 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Tegenwoordig wordt steeds vaker gebruik gemaakt van dynamisch verkeersmanagement (DVM) om verkeer te sturen. Door hiervoor een netwerkvisie op te stellen met daarbij regelscenario’s wordt het mogelijk om bijvoorbeeld verkeer om te leiden wanneer een route geblokkeerd is. Door het inschakelen van een scenario wordt dan de prioritering bij verschillende VRI’s veranderd. Indien een wegbeheerder zijn VRI’s inzet voor dynamisch verkeersmanagement, moet ook hier beleid voor zijn. Meestal is dit een aparte netwerkvisie die samen met andere wegbeheerders opgesteld is. Indien dit het geval is, moet in deze paragraaf van de nota een verwijzing naar die netwerkvisie opgenomen worden en beschreven worden wat de consequenties zijn voor de geëiste kwaliteitsniveaus aan de VRI’s. Bijvoorbeeld: in het kader van incidentenmanagement kan worden vastgesteld welke alternatieve routes worden ingesteld indien een weg gestremd is. Voor deze alternatieve scenario’s dient de regelstrategie ook bepaald te worden, omdat een andere prioriteit op verschillende kruispunten kan gelden. Het verkeersbeeld op momenten dat de omleiding in gebruik is, verschilt dan sterk van het beeld van de reguliere situatie. De kwaliteitsnormen zijn enkel van toepassing op de reguliere situatie. Voor de omleidingsroutes worden aparte verkeerskundige evaluaties uitgevoerd. Dit betreft dan evaluaties van scenario’s. 2.3 Toelichting locatiespecifieke uitgangspunten In de voorgaande paragrafen zijn de types kruispunten en de bijbehorende kwaliteitsniveaus gepresenteerd. Omdat elk kruispunt anders is, kan het voorkomen dat de standaardprioritering en/of het kwaliteitsniveau niet voldoet. In deze paragraaf wordt een aantal locatiespecifieke kenmerken toegelicht dat hiertoe aanleiding kan geven. Het aanpassen van prioritering en kwaliteitsniveaus moet een wegbeheerder doen op basis van zijn kennis van de lokale situatie. De afwijking moet altijd goed beargumenteerd en vastgelegd worden. 1 2 3 4 5 6 7 8 bijzondere vervoerswijzen (bijvoorbeeld landbouwverkeer of ruiters); filevorming bij afrit of gevaarlijke locatie; bufferpunt; goederenvervoer; externe verstoringsbronnen; luchtkwaliteit; traject- of netwerkregeling; anders, namelijk … Een toelichting op elk van deze voorbeelden is opgenomen in bijlage E. In subparagrafen dient die toelichting hier opgenomen te worden voor de gekozen kenmerken. Uitvoeringsactie Nadat een wegbeheerder een regelstrategie vastgelegd heeft, moet die toegepast worden op elke individuele VRI (of route, indien van toepassing). Dit betekent dat een lijst opgesteld wordt met alle VRI’s, waarin opgeschreven wordt van welk type de VRI is en welke kwaliteitsnormen op de VRI van toepassing zijn. Indien de kwaliteitsnormen niet de standaardnormen voor dat type zijn, moet ook in de lijst vastgelegd worden wat de reden is van de afwijking. Pagina 20 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 3 Ontwerpstrategie In de ontwerpstrategie gaat het om alle juridische en verkeersregeltechnische randvoorwaarden waaraan een wegbeheerder gehouden wordt of die hij zelf stelt. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan bod: juridisch kader en aansprakelijkheid; regeltechnische randvoorwaarden zoals veiligheid, efficiëntie en acceptatie; regeltechnische mogelijkheden zoals toestaan van deelconflicten, wenselijkheid van koppelingen, etc. De structuur van dit hoofdstuk is zo gekozen dat deze in een VRI-nota overgenomen kan worden. De ontwerpstrategie is de strategie die zich richt op het wensbeeld van een ontwerp van een geregeld kruispunt. Om een goed inzicht te krijgen wat deze strategie inhoudt, wordt deze in twee onderdelen - de vormgeving en de wijze waarop geregeld wordt - verder toegelicht. De historische oorsprong en inbedding in bestaande bebouwing bepaalt veelal de vormgeving van een kruispunt. Mocht het voorkomen dat een kruispuntreconstructie plaatsvindt, dan gelden er voorwaarden waar men zich aan moet houden, zoals de verkeersveiligheid en de dimensionering van een kruispunt. Voor de regeltechnische kant geldt ongeveer hetzelfde. De kernwoorden hierbij zijn geloofwaardigheid, efficiëntie en effectiviteit. De regeltechnische kant van de ontwerpstrategie heeft een relatie met de eerder genoemde regelstrategie in hoofdstuk 2. Het verschil is dat de regelstrategie bepaalt hoe het verkeer geregeld moet worden, terwijl in de ontwerpstrategie wordt vastgelegd welke middelen en mogelijkheden hiervoor beschikbaar zijn en binnen welk kader dit gerealiseerd wordt. 3.1 Algemene technische en functionele eisen Aan een kruispunt worden verschillende eisen gesteld: algemene, technische en functionele eisen. Er zijn meerdere onderwerpen waartoe deze eisen behoren. Deze drie soorten eisen zijn daarom opgedeeld naar onderwerp waartoe deze behoren. De onderwerpen zijn: vormgeving; markering; bebording; juridische randvoorwaarden; regeltechnische uitgangspunten; overige randvoorwaarden. Deze onderwerpen worden hieronder in aparte subparagrafen verder toegelicht. 3.1.1 Vormgeving In eerste aanleg is er zelden een probleem met de vormgeving van een kruispunt. Indien er toch aanleiding is om hier naar te kijken, wordt een verkeersanalyse uitgevoerd. Hiervoor worden gegevens zoals intensiteit van de verkeersstromen en capaciteit van de richtingen van het kruispunt verzameld. Het resultaat van de verkeersanalyse is een oordeel of het kruispunt bij het huidige verkeersaanbod voldoet aan de gewenste afwikkelingscapaciteit Pagina 21 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Indien blijkt dat het kruispunt niet voldoet en aangepast moet worden, kan men kiezen voor kleinere aanpassingen of voor een volledige reconstructie van het kruispunt. Dit is afhankelijk van de uitkomsten van de verkeersanalyse. Alvorens een civieltechnisch ontwerp te maken, is het raadzaam om ook een verkeersregeltechnische analyse uit te voeren. Op grond van een dergelijke analyse kunnen de juiste rijstrookindeling en benodigde opstellengten worden bepaald. Deze uitkomsten moeten worden meegenomen in het civieltechnische ontwerp en zijn later van belang voor het goed functioneren van de verkeerslichtenregeling. Specifieke eisen waar aan gedacht moet worden in een dergelijk ontwerp zijn: Lengte opstelstroken: minimaal conform de uitgevoerde analyse met een 5% overschrijdingskans. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de wachtrijlengtes op naastgelegen stroken (i.v.m. mogelijke blokkades) en de minimaal benodigde lengte voor het detectieveld. Deze informatie komt uit de kruispuntanalyse zoals beschreven in Bijlage I.2 Boogstralen: houd rekening met de rijcurven van vrachtverkeer, in het bijzonder bij dubbel afslaande opstelstroken (voldoende ruimte voor een vrachtwagen met naast zich een personenauto). Middengeleiders of verkeersdruppels: houd rekening met de plaatsingsmogelijkheden van verkeerslantaarns en de benodigde vrije ruimte. Houd rekening met toekomstig onderhoud (gesloten verharding). Afstand kruispuntvlak tot de stopstreep: houd deze zo kort mogelijk. Dit leidt tot een compact kruispunt, met als voordeel korte ontruimingstijden en goed zicht van weggebruikers op conflicterende richtingen en op elkaar. Dit draagt bij aan een veilige en efficiënte regeling. Anders, namelijk … 3.1.2 Markering De “Richtlijn voor bebakening en markering van wegen” (CROW, publicatie 207. 2005) is hierbij leidend. Over het gehele kruispunt moet markering aangebracht zijn, zodanig dat: het verkeer op de juiste wijze geleid wordt over de weg; er duidelijkheid is en blijft over de voorrangssituatie wanneer de VRI uitvalt. De richtlijn geeft geen prioriteitsstelling. Voor de markering gelden de normale verkeersregels conform het RVV. Dit heeft met name betrekking op voorrangssituaties. De onderdelen uit de richtlijn die extra aandacht krijgen zijn stopstrepen en kanalisatiestrepen, omdat deze afwijkend zijn bij verschillende maximumsnelheden. Dit geldt voor: Paragraaf 2.2 Markeringen in dwarsrichting: stopstrepen binnen de bebouwde kom of buiten de bebouwde kom bij een toegestane maximumsnelheid van 50km/u bestaan uit één streep. Paragraaf 2.2 Markeringen in dwarsrichting: stopstrepen buiten de bebouwde kom bij een toegestane snelheid van meer dan 50km/u bestaan uit twee strepen. Paragraaf 2.2 Markeringen in dwarsrichting: bij met verkeerslichten geregelde kruispunten verdienen kanalisatiestrepen de voorkeur boven zebramarkering, omwille van de voorrangssituatie die ontstaat en het effect op de afrijcapaciteit. Plaats stopstreep (paragraaf 9.2.2): de afstand van het punt op het wegdek loodrecht onder de verkeerslantaarn tot de daarvóór aangebrachte stopstreep voor het gemotoriseerde verkeer bedraagt bibeko ten minste 8m, bubeko ten minste 12m en maximaal 20m. De afstand tussen de stopstreep en terzijde van de rijbaan geplaatste verkeerslantaarns bedraagt 3m tot 6m. Voor (brom)fietsers wordt de stopstreep aangebracht op een afstand van ten minste 3m. Pagina 22 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 3.1.3 Bebording Op het kruispunt moet o.a. de voorrangsregeling duidelijk zijn voor weggebruikers door middel van bebording. De borden moeten voldoen aan de ‘Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens’3 en CROW ‘Richtlijn voor bebakening en markering van wegen’ (publicatie 207, 2005). 3.1.4 Juridische randvoorwaarden De VRI-automaat en de regeling dienen te voldoen aan de eisen die gesteld zijn in: Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Hierin zijn de regels en tekens opgenomen die zich richten tot de weggebruiker. Besluit Administratieve Bepalingen inzake het Wegverkeer (BABW). Hierin zijn de voorschriften met betrekking tot de toepassing van verkeerstekens opgenomen. Deze richten zich tot de wegbeheerder. Het onderdeel “Regeling verkeerslichten” bevat de voorschiften over de inrichting, plaatsing en uitvoering van de verkeerslichten. Er wordt verwezen naar een aantal NEN-normen waaraan verkeersregelinstallaties moeten voldoen. Wet personenvervoer 2000 (indien er sprake is van prioriteitsverdeling voor OV die m.b.v. KAR wordt gerealiseerd). De eerste twee punten zijn uitvoeringsregelingen van de Wegenverkeerswet en bevatten wettelijk geregelde aspecten met betrekking tot verkeerslichten en verkeersregelinstallaties. 3.1.5 Regeltechnische uitgangspunten De regeling moet voldoen aan de volgende uitgangspunten: veilig het ontwerp van de regeling mag niet leiden tot onveilige situaties; geaccepteerd / geloofwaardig de regeling moet geloofwaardig zijn voor de weggebruiker, omdat een ongeloofwaardige regeling kan leiden tot ongewenst gedrag en onveilige situaties; efficiënt de capaciteit van het kruispunt moet optimaal benut worden. Een veilige regeling Een veilige regeling lijkt een vanzelfsprekendheid, maar er moet rekening gehouden worden met de objectieve en de subjectieve veiligheid. Objectieve veiligheid speelt een rol bij het voorkomen van ongevallen en subjectieve veiligheid om het gevoel van schijnveiligheid zoveel mogelijk te vermijden. Verkeerslichten moeten daarom altijd voldoen aan de volgende minimumeisen: Indien verkeersstromen elkaar haaks kruisen, krijgen deze nooit gelijktijdig een geel of groen licht te zien. Weggebruikers moeten voldoende tijd krijgen om te reageren op een beëindiging van rood, geel of groen. Daarom kent de regeling altijd een minimale garantietijd per getoonde lampkleur. Deze minimale garantietijden staan vermeld in CROW, publicatie 213 Handboek verkeerslichtenregelingen (2006). Bij de overgang van groen naar geel licht moet de regeling zorg dragen voor een veilige afwikkeling van het nog aanwezige verkeer. De hiaattijden en de ligging van de detectie moeten dusdanig op elkaar afgestemd staan dat een weggebruiker ofwel veilig kan stoppen ofwel veilig kan doorrijden. 3 In boek 6 van het burgerlijk wetboek staat in artikel 174 de risicoaansprakelijk geregeld voor gebreken aan de openbare weg. Dit slaat op het weglichaam en op de weguitrusting zoals markering en bebording. Pagina 23 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Tussen het einde van het geel van een richting en het begin van het groen van een conflicterende richting moet voldoende ontruimingstijd aanwezig zijn om het kruispunt vrij te maken. Zie bijlage G.4 over ontruimingstijden. Pagina 24 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 De geloofwaardige regeling De geloofwaardigheid van een regeling is de basis van een door de weggebruiker geaccepteerde regeling. Om roodlichtnegatie terug te dringen en daarmee de verkeersveiligheid te verhogen, zouden daarom de volgende aspecten altijd voor ogen moeten worden gehouden: De weggebruiker moet steeds weten waarvoor hij wacht. Het tonen van een rood licht zonder duidelijke reden wordt niet geaccepteerd. De cyclustijd moet aanvaardbaar zijn, te weten maximaal 120 seconden4. Er wordt gestreefd naar zoveel mogelijk zichtbare en logische bewegingen op het kruisingsvlak. De efficiënte regeling De interne verliestijd van een VRI moet zo beperkt mogelijk zijn, zodat de capaciteit optimaal benut wordt. Dit kan worden bereikt door bij het ontwerp met de volgende aspecten rekening te houden: Door het kiezen van een goede fasevolgorde kan de verliestijd worden beperkt (zie ook bijlage G.2). Er moeten zoveel mogelijk niet-conflicterende richtingen tegelijkertijd groen krijgen. Uiteraard mogen de richtingen die alternatief of extra realiseren niet de regeling ophouden. De detectievoorzieningen moeten voldoen aan de IVER specificaties. De garantietijden moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden in CROW publicatie 213, Handboek verkeerslichten regelingen (2006). Door het aanpassen van de groentijden sluit de situatie beter aan bij het verwachtingspatroon van de weggebruiker. De ontruimingstijden moeten voldoen aan de CROW publicatie 321 ontruimingstijden VRI’s (2013). 3.1.6 Overige randvoorwaarden en eisen De automaat en de regeling dienen te voldoen aan de eisen die gesteld zijn in: Standaard RAW bepalingen (hoofdstuk 35 Verkeersregelinstallaties), 2010. Bestek opgesteld door de wegbeheerder met eventuele extra eisen ten aanzien van bijvoorbeeld gewenst straatmeubilair en verkeerslantaarns. In een dergelijk bestek staan ook de technische specificaties waaraan een VRI moet voldoen, zoals het type kabelklem, de soort kabels et cetera, voor zover niet gedekt door of afwijkend van de standaard RAW bepalingen. Hierin kan ook opgenomen zijn welke anticiperende voorzieningen geplaatst moeten worden, zodat technische problemen de verkeersveiligheid en doorstroming zo min mogelijk in gevaar brengen, zoals een roodlampingreep, het toepassen van LED-lampen en een noodstroomvoorziening. Tot slot kan ook de programmeertaal van de regeling vastgelegd worden. CROW publicatie 213 Handboek verkeerslichten regelingen (2006). - Met uitzondering van…. 3.2 Vormgeving geregeld kruispunt De vormgeving is gebonden aan de wettelijke eisen en richtlijnen zoals in paragraaf 3.1 genoemd. Daarnaast worden per onderdeel of vervoerswijze specifieke eisen gesteld. 4 Desgewenst kan hierin onderscheid gemaakt worden tussen verschillende soorten kruispunten. Pagina 25 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 In bijlage F wordt per onderdeel een aantal onderwerpen genoemd waarover een wegbeheerder zich kan uitspreken. Het is aan de wegbeheerder om te bepalen welke eisen hij al dan niet stelt. Deze worden dan in deze paragraaf opgenomen. 3.3 Algemene functionaliteiten verkeersregeling In deze paragraaf worden de algemene functionaliteiten van een verkeerslichtenregeling behandeld. De beschreven functionaliteiten zijn: type regelingen; blokindelingen; signaalgroepafhandeling of fasecyclus; ontruimingstijden; garantietijden; deelconflicten; wachtstand; werkingstijden. In bijlage G wordt per onderdeel een aantal mogelijkheden genoemd waarover een wegbeheerder zich kan uitspreken. Het is aan de wegbeheerder om te bepalen welke functionaliteiten hij al dan niet wil toepassen, en of dit gebonden is aan specifieke situaties. Deze worden dan in deze paragraaf opgenomen als subparagrafen. 3.4 Functionaliteiten verkeersregeling voor specifieke vervoerswijzen In deze paragraaf worden per vervoerswijze de verschillende functionaliteiten toegelicht die toegestaan zijn: hulpdiensten; autoverkeer; openbaar vervoer; fietsers; voetgangers; vrachtverkeer. In bijlage H wordt per vervoerswijze een aantal functionaliteiten genoemd waarover een wegbeheerder zich kan uitspreken. Het is aan de wegbeheerder om te bepalen welke functionaliteiten hij al dan niet wil toepassen, en of dit gebonden is aan specifieke situaties. Deze worden dan in deze paragraaf opgenomen als subparagrafen. 3.5 Ontwerpproces In deze paragraaf is het ontwerpproces vastgelegd. De fasen van het ontwerpproces zijn: 1 initiatieffase; 2 haalbaarheidsfase; 3 aanbestedingsfase; 4 ontwerpfase; 5 realisatiefase; 6 opleverfase; 7 beheerfase. Pagina 26 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 In bijlage I is een voorbeeld van een stappenplan opgenomen. Het is aan de wegbeheerder om te bepalen hoe het stappenplan het beste kan worden opgezet voor zijn eigen organisatie. Punten van aandacht zijn de taken en rollen binnen de eigen organisatie (welke afdeling of team is waarvoor verantwoordelijk) en de controlemomenten (wie kijkt op welke momenten of het proces loopt en of het ontwerp aan alle eisen voldoet). Een helder stappenplan zorgt dat alle partijen (interne organisatie wegbeheerder en eventuele opdrachtnemers) weten wat men wanneer van elkaar kan verwachten. Dit heeft veelal een positief effect op de samenwerking. Bij die partijen mag zeker de toekomstige beheerder niet ontbreken, omdat een realisatieteam vaak onvoldoende aandacht voor of kennis over het toekomstige beheer heeft. Het stappenplan wordt dan in deze paragraaf opgenomen. Pagina 27 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 4 Beheerstrategie In de beheerstrategie gaat het om: de wijze waarop het technisch en verkeerskundig functioneren van een VRI wordt gegarandeerd; welke werkzaamheden en procedures daaraan verbonden zijn; wat dit betekent voor de organisatie (tijdbesteding, FTE, uitbesteden of zelf doen, financiën). Daarnaast komt de vraag aan bod in welke situaties verkeerslichten in eigen beheer gehouden worden en wanneer overdracht van of naar een andere wegbeheerder wenselijk is. De structuur van dit hoofdstuk is zo gekozen dat deze in een VRI-nota overgenomen kan worden. Het beheer begint al tijdens de projectfase, tijdens de aanleg of reconstructie waarbij de VRI geplaatst of vervangen wordt. In die fase moet al worden nagedacht over het toekomstige beheer: hoe kan een VRI zo worden ontworpen, ingeregeld en geplaatst dat het beheer zo efficiënt mogelijk uitgevoerd kan worden? Ook moet in die fase worden nagedacht over uniformiteit, duurzaamheid, bereikbaarheid, verkeershinder bij reparatie et cetera. Na oplevering start het feitelijke beheer. Het beheer heeft als doel dat het functioneren van de VRI overeenkomt met het wensbeeld dat is vastgesteld bij de plaatsing. Met andere woorden, het beheer is zorgdragen dat: de VRI het probleem waarvoor hij is geplaatst daadwerkelijk oplost en blijft oplossen; de VRI functioneert volgens de regelstrategie en zijn prestatie voldoet aan de gedefinieerde kwaliteitsniveaus (m.a.w. de VRI functioneert volgens de beleidsdoelen). De beheerstrategie beschrijft de wijze waarop dit goed functioneren van de VRI wordt gegarandeerd. Het beheren van VRI’s omvat namelijk meer dan men vaak denkt. Vaak gaat men er (onbewust) van uit dat een VRI tussen plaatsing en het einde van de technische levensduur naast technisch onderhoud geen aandacht behoeft. Behalve technische problemen die kunnen optreden, zijn er echter nog twee redenen waardoor het nodig is regelmatig aandacht te besteden aan een VRI gedurende de levensduur. De eerste reden is het dynamisch karakter van verkeer. Door onder andere de autonome verkeersgroei en ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van een VRI, wijken de verkeersstromen die gedurende de levensduur verwerkt moeten worden vaak af van die bij plaatsing. De tweede reden om aandacht te geven aan de VRI is veranderingen van het beleid of de netwerkvisie. Dit heeft vaak consequenties voor de eisen die aan de VRI’s in dat netwerk gesteld worden. Pagina 28 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Bij het beheer van een VRI zijn er verschillende aspecten die aandacht behoeven. Het verkeerskundig beheer is daar één van. De andere aspecten zijn: technisch beheer; functioneel beheer; applicatiebeheer; configuratiebeheer; databeheer; juridisch beheer. In bijlage J worden alle aspecten toegelicht en verduidelijkt met voorbeelden. De samenhang tussen de verschillende vormen van beheer is erg groot. Zonder technisch beheer is geen verkeerskundig beheer mogelijk en zonder een goed functionerend beheer van data, configuraties en applicaties, kan de functioneel beheerder zijn werk niet doen. Voor het uitvoeren van de verschillende beheeraspecten is het van groot belang dat de verschillende beheerders elkaar kunnen vinden op het juiste moment. Wanneer een VRI bijvoorbeeld defect is, en dit is (nog) niet bekend bij de technisch beheerder, dan is de kans groot dat de verkeerskundig beheerder dit opmerkt. Het is immers zijn taak om de werking van de verschillende verkeerssystemen te controleren. In dit geval is het logisch dat de verkeerskundig beheerder contact opneemt met de technisch beheerder. Daarnaast zijn er veel andere gevallen waarin afstemming tussen de verschillende beheerders erg belangrijk is. Het kan zijn dat voor kleine wegbeheerders de verschillende onderdelen van beheer samenvallen onder één afdeling of zelfs in het takenpakket van één persoon. Daarnaast kan het zijn dat sommige onderdelen van beheer niet van toepassing zijn op de wegbeheerder. Dit omdat sommige wegbeheerders bijvoorbeeld geen beheercentrale hebben waardoor de taak van databeheerder wegvalt. In ieder geval moeten alle aanwezige taken en verantwoordelijkheden belegd zijn binnen de organisatie. De taak van verkeerskundig beheer valt vaak moeilijk te beleggen, omdat het samenhangt met zowel het taakveld ‘beheer en onderhoud’ als ‘verkeersmanagement’. In de nota kunnen taken en verantwoordelijkheden per aspect beschreven worden. In dit document zijn alleen technisch en verkeerskundig beheer uitgewerkt, omdat dit voor veel wegbeheerders de logische indeling is. Pagina 29 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 4.1 Technisch beheer Het technisch onderhoud van VRI’s (inclusief buiteninstallaties) kan zowel worden uitbesteed aan de markt of door eigen personeel worden uitgevoerd. Vaak wordt de groepsremplace van de lampen in de verkeerslantaarns bijvoorbeeld uitbesteed. Zaken die vaker zelf worden gedaan zijn: het vervangen van kleine onderdelen en het schilderen van de buiteninstallaties. Afspraken die je o.a. kunt maken voor een technisch onderhoudscontract zijn: het in stand houden van een 24-uurs storingsdienst; coördineren van (storings)werkzaamheden met de fabrikant; uitvoeren van groepsremplace; aanleveren van beheergegevens (revisietekeningen). Bij plotselinge defecten aan VRI’s wordt vaak een maximum responstijd afgesproken met de technisch beheerder (zowel voor eigen personeel als bij inhuur). De wegbeheerder kan in de responstijd verschil aanbrengen afhankelijk van het belang van de VRI. Sommige wegbeheerders kiezen een oplostijd in plaats van een responstijd. Beide opties hebben vooren nadelen. Bij een responstijd wordt de onderhoudsmonteur afgerekend op het snel ter plaatse zijn, maar niet op de tijd waarbinnen er een echte oplossing is. Het voordeel van een oplostijd is dat het probleem ook daadwerkelijk binnen de gestelde termijn is opgelost. Een risico hiervan is dat de onderhoudsmonteur kiest voor een korte termijnoplossing (bijvoorbeeld een reset van de VRI-automaat), in plaats van een kwalitatieve oplossing. Dit risico is bij een afgesproken responstijd kleiner. De keuzes die de wegbeheerder hierin maakt, worden in deze paragraaf opgenomen. Het technisch beheer wordt vaak al bij aanschaf afgekocht voor de verwachte levensduur (zie ook het hoofdstuk Ontwerpstrategie). Dit is verstandig om bepaalde problemen te voorkomen, zoals het niet meer verkrijgbaar zijn van vervangingsonderdelen. Indien dit het geval is, is het goed om dit nogmaals te vermelden in deze paragraaf. Ook andere besluiten omtrent de financiering van technisch onderhoud kunnen in deze paragraaf opgenomen worden. Een wegbeheerder moet daarnaast bepalen bij welke afdeling de verantwoordelijkheid voor het technisch beheer komt te liggen. 4.2 Verkeerskundig beheer 4.2.1 Taken en verantwoordelijkheden In de volgende subparagrafen wordt beschreven welke taken een verkeerskundig beheerder heeft. Een wegbeheerder dient de keuze te maken hoe hij dit in de praktijk vormgeeft. Daarbij is het vooral van belang dat alle verantwoordelijkheden belegd zijn, want de uitvoering kan in veel gevallen uitbesteed worden. Waar in de tekst staat dat de verkeerskundig beheerder iets doet, kan dit dus ook betekenen “laten doen”. In dat geval kun je het beste deze tekst aanpassen zodat duidelijk is dat iets uitbesteed wordt. Pagina 30 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Beleid en strategie Het maken van beleid, strategie en kaders is strikt genomen geen onderdeel van verkeerskundig beheer, maar input ervoor. Een aantal taken zit echter op het snijvlak en hoort daarom ook bij het werkpakket van de verkeerskundig beheerder, te weten: Het uitwerken van de regelstrategie en netwerkvisie voor individuele kruispunten en regelscenario’s. Alternatief: voornoemde taak hoort bij het werkpakket van de beleidsmedewerkers verkeer & vervoer. De taak van de verkeerskundig beheerder is om de beleidsmedewerker hierin te ondersteunen met zijn kennis en expertise. Het feedback geven over beleid, strategie en kaders in de praktijk. Beleid zoals een regelstrategie en een netwerkvisie moet up-to-date gehouden worden. De uitvoerder van het verkeerskundig beheer heeft hierin twee taken. De eerste is het inbrengen van praktijkervaring bij updates. Ten tweede heeft de verkeerskundig beheerder een signaalfunctie. Wanneer het toepassen van beleid en visie in de praktijk problemen oplevert, moet dit teruggekoppeld worden aan de beleidsmakers. Anders, namelijk … Instrumentarium Wanneer blijkt dat een VRI niet functioneert zoals gewenst, kan het nodig zijn om extra functionaliteiten of ICT-voorzieningen te laten ontwikkelen. Ook voor het verkeerskundig beheer zelf is een geschikt instrumentarium nodig (zie ook § 4.2.4 Hulpmiddelen). De verkeerskundig beheerder zorgt ervoor dat het instrumentarium up-to-date blijft. Contractbeheersing De meeste wegbeheerders besteden de monitoring en evaluaties van VRI’s en andere werkzaamheden (bijvoorbeeld het schrijven van nieuwe regelprogramma’s) uit aan externe partijen. Bij het uitbesteden van werkzaamheden aan een aannemer, adviesbureau of fabrikant van VRI’s is het belangrijk om een goed werkbaar contract af te sluiten en daarna de opdrachtnemer te begeleiden. Hieronder valt onder andere het aansturen, het controleren van geleverd werk en het bewaken van budgetten. Wanneer (een deel van) het verkeerskundig beheer uitbesteed is: [omschrijving zoals in kader toevoegen]. Dit is een belangrijke taak van de verantwoordelijke voor het verkeerskundig beheer (zie ook § 4.2.4 Uitbesteden). Alternatief bij geen uitbesteding: subparagraaf weglaten. Programmering van verkeerskundige evaluaties De zogenaamde onderhoudsprogrammering is het basisinstrument van proactief verkeerskundig beheer. De beheerder plant monitoring, evaluaties en onderhoudsbeurten in een onderhoudsprogrammering: welke VRI wordt in welk jaar onder de loep genomen (zie §4.2.2 Proactief beheer). Daarbij wordt uiteraard rekening gehouden met budgetten en de relatie met andere aspecten van beheer, in het bijzonder technisch beheer. Pagina 31 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Monitoring en evaluaties Het idee van monitoren en evalueren is dat de verkeerskundig beheerder toetst of het functioneren van zijn VRI’s voldoet aan de regelstrategie, de netwerkvisie en eventueel ander beleid. Daarnaast kijkt de verkeerskundig beheerder bij monitoring en evaluaties of een VRI voldoet aan de algemene uitgangspunten zoals efficiëntie en geloofwaardigheid (zie § 3.1.5). Hiervoor zijn uiteenlopende methoden beschikbaar, van automatische meldingen uit een beheercentrale, het inzetten van wegverkeersleiders en weginspecteurs als ogen en oren en straatobservaties tot uitgebreide analyses met specialistische softwarepakketten. In deze subparagraaf geef je als wegbeheerder kort aan welke methoden toegepast worden. Een wegbeheerder dient de keuze te maken of hij het monitoren en evalueren van VRI’s zelf doet of uitbesteedt aan een marktpartij. Wanneer blijkt dat het functioneren van een VRI niet (meer) voldoet aan de eisen, moet de verkeerskundig beheerder maatregelen nemen (zie onderstaande paragraaf). Implementatie van verbetermaatregelen Wanneer blijkt dat een VRI niet meer functioneert zoals gewenst (correctief) of wanneer dit dreigt te gebeuren (preventief), moet de beheerder maatregelen nemen. De beheerder stelt dan eerst een maatregelpakket vast: wat moet er gebeuren zodat de VRI weer voldoet aan de eisen of zal blijven voldoen aan de eisen? Voorbeelden van dit soort maatregelen zijn: • het wijzigen van parameterinstellingen; • het maken van een nieuwe regeling of een nieuw regelscenario; • kleine civieltechnische aanpassingen. Vaak is bijkomend onderzoek nodig om het meest kosteneffectieve maatregelenpakket te bepalen. Dit geldt met name voor civieltechnische maatregelen. Nadat de beheerder het maatregelenpakket heeft vastgesteld, werkt hij de maatregelen verder uit en begeleidt het uitvoeren ervan. Als laatste onderdeel van het onderhoud controleert de beheerder of het maatregelenpakket het gewenste effect heeft. Afhankelijk van de gehanteerde procedures, kan de verkeerskundig beheerder hierin zelfstandig opereren of moet hij zijn maatregelenpakket laten goedkeuren. De procedure die van toepassing is, kan in deze subparagraaf worden beschreven. Omgevingsrelaties De verkeerskundig beheerder houdt ook de vinger aan de pols bij wat speelt in de omgeving. Het gaat dan om andere wegbeheerders, hulpdiensten, OV-bedrijven, maar ook individuele weggebruikers en omwonenden. Al deze partijen kunnen wensen hebben voor het (verkeerskundig) functioneren van een VRI (zie ook § 4.4). Als beheerder is het belangrijk om hiervan goed op de hoogte te zijn en adequaat te reageren op signalen zoals klachten. Pagina 32 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 De wegbeheerder kan hiervoor procedures of systemen vaststellen. Voorbeelden zijn een periodiek overleg met de OV-concessiehouder, of een gemeentelijk klachtenmeldpunt dat VRIgerelateerde klachten meteen doorspeelt naar de verkeerskundig beheerder. Het moge daarmee duidelijk zijn dat het contact tussen verkeerskundig beheerder en omgeving niet direct hoeft te zijn, maar ook via collega’s kan lopen. 4.2.2 Cyclus van verkeerskundig beheer Het verkeerskundig beheer van VRI’s is een cyclisch proces, dat bestaat uit de volgende stappen: 1 voorbereiding; 2 toetsing of de VRI nog voldoet aan de doelstellingen; 3 diepere analyse (indien nodig); 4 het nemen van maatregelen (indien nodig); 5 het controleren of maatregelen het gewenste effect hebben (indien van toepassing); 6 documenteren van conclusies en genomen acties. Bovengenoemde stappen vormen de meest gebruikte cyclus. In bijlage K zijn ze verder uitgewerkt. Deze bijlage kan rechtstreeks worden opgenomen in de VRI-nota. Uiteraard zijn aanpassingen mogelijk. Deze worden dan doorgevoerd in bovenstaande opsomming en in de bijlage. In het proces is geen aparte stap opgenomen voor overleg met of informeren van belanghebbenden en betrokkenen. Dit is wel nodig, maar afhankelijk van de partij en van de conclusies van de verschillende stappen, kan dit op andere momenten in de cyclus plaatsvinden. De verkeerskundig beheerder kan zelf besluiten om deze cyclus te doorlopen (proactief beheer) of getriggerd worden (reactief beheer). Deze twee insteken worden in de volgende paragrafen beschreven. Een korte beschrijving van de stappen in de cyclus is terug te vinden in bijlage K. De volledige handleiding voor de verschillende stappen is opgenomen in het document “Handleiding verkeerskundige evaluaties”. Naast de VRI’s zelf, horen ook regelscenario’s aandacht te krijgen. De cyclus voor het functioneren van regelscenario’s komt overeen met de cyclus voor VRI’s: wanneer een regelscenario wordt/is ingezet, wordt getoetst of dit het verwachte effect heeft (gehad). Ook regelscenario’s die eenmalig ingezet worden, moet men evalueren. Het heeft geen zin om het scenario te verbeteren, maar de verkeerskundige kan er veel van leren. De handleiding voor evaluatie van regelscenario’s is opgenomen in het document “Handleiding verkeerskundige evaluaties. Een aspect van regelscenario’s dat nog niet meegenomen wordt in het verkeerskundig beheer, is de gewenste inzet ervan: indien een regelscenario is ingezet, was dit terecht? Indien een regelscenario een tijd lang niet ingezet is, was er dan in die periode geen aanleiding toe, of is het om een andere reden niet gebruikt? Hiervoor is nog geen standaardmethode ontwikkeld. Proactief beheer Proactief beheer heeft als doel het vroegtijdig opsporen en oplossen van problemen, door middel van controlemomenten. De meeste controles vinden periodiek plaats (zie tabel 4.1). Pagina 33 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Hoe vaak een VRI gecontroleerd wordt, is aan de wegbeheerder. De CROW heeft hiervoor richtlijnen opgesteld (CROW, publicatie 313 Verkeerskundig beheer van regel- en informatiesystemen pag. 48. 2012). Het is mogelijk dat deze frequentie niet haalbaar is voor de wegbeheerder. De wegbeheerder controleert zijn VRI’s dan minder vaak of oppervlakkiger dan volgens de richtlijn, bijvoorbeeld vanwege een tekort aan budget. Tabel 4.1 Frequentie monitoring en evaluaties (CROW, publicatie 313 Verkeerskundig beheer van regel- en informatiesystemen, 2012) Categorie VRI Monitoring Evaluatie Hoog 1-3 maanden 6-12 maanden Gemiddeld 3-6 maanden 1-2 jaar Laag 1 jaar 1-3 jaar De frequentie van deze periodieke controles hangt af van de prioriteitscategorie van de VRI. Voor het bepalen in welke categorie een VRI valt, worden de volgende aspecten in overweging genomen: de functie van de VRI in het netwerk; hoe gevoelig het functioneren van de VRI is voor veranderingen in het verkeersbeeld; anders, namelijk … Voor categorisering van VRI’s wordt niet alleen opgenomen welke aspecten in overweging genomen worden, maar ook hoe deze aspecten zich tot elkaar verhouden. In bijlage L is een voorbeeld opgenomen van een methode om verschillende aspecten te wegen. Uitvoeringsactie Het prioriteren van alle VRI’s in het areaal na het vaststellen van het systeem. Controle van een regelscenario vindt plaats wanneer dat scenario ingezet wordt. De controlemomenten worden opgenomen in een onderhoudsplanning, die afgestemd is op de technische levensduur. De planning (ook wel programmering genoemd) zorgt voor een gestructureerde aanpak en geeft de verkeerskundig beheerder overzicht over de activiteiten. Daarbij is het niet de bedoeling dat de programmering een keurslijf wordt. Verkeerskundige controle kan uitgesteld of juist vervroegd worden om diverse redenen, bijvoorbeeld omwille van werkzaamheden in de omgeving van de VRI of omwille van jaarlijkse budgetten. Uitvoeringsactie Het opstellen van een programmering voor verkeerskundige evaluaties. Pagina 34 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Reactief beheer Reactief beheer gaat voornamelijk over het behandelen van klachten en meldingen. Klachten en meldingen kunnen komen van: collega’s zoals wegverkeersleiders en weginspecteurs of medewerkers van de regiodesk; weggebruikers en omwonenden; geautomatiseerde systemen, te weten: de beheercentrale. Onder dit laatste valt ook het systematisch controleren of de beheercentrale meldingen geeft (indien een beheercentrale aanwezig is). Afhankelijk van het systeem kunnen meldingen automatisch naar de gebruiker gemaild worden of moet de gebruiker zelf het systeem opstarten om te zien of er meldingen zijn. De wegbeheerder dient zelf de frequentie hiervan te bepalen. Het analyseren van meldingen levert lang niet altijd bruikbare informatie op. Voor een goede probleemanalyse moeten de volgende gegevens in de melding opgenomen worden: kruispuntlocatie en indien van toepassing, richtingen; tijdstip waarop het probleem is waargenomen; duidelijke omschrijving van het probleem; verkeerssituatie ten tijde van het probleem (bijv. is er sprake van hoge belasting?); betreft het een eenmalig of een structureel probleem (voor zover dit bekend is bij de melder); Anders, namelijk … Of een melding bruikbaar is of niet, het is van belang om altijd binnen 5 werkdagen te reageren en bevindingen of acties terug te koppelen naar de melder. Het aantal meldingen van problemen is kleiner naarmate het proactieve beheer beter uitgevoerd wordt. Toch zijn problemen nooit helemaal te voorkomen. Klachtenregistratie is nodig om overzicht te houden. Wanneer er veel klachten zijn over een VRI, is dit een aanleiding om eerder dan gepland een verkeerskundige evaluatie uit te voeren. Naast klachten en meldingen zijn er nog andere aanleidingen voor reactief beheer, zoals het herzien van afspraken met andere wegbeheerders of OV-bedrijven en wijzigingen in het wegennet (bijv. een wegverbreding). Bij dit soort gebeurtenissen toetst de verkeerskundig beheerder of VRI’s nog voldoen aan de (nieuwe) kwaliteitseisen en neemt maatregelen indien de toetsing hier aanleiding toe geeft. Omdat reactief beheer niet in de onderhoudsprogrammering opgenomen kan worden, dienen hier apart middelen voor gereserveerd te worden. In deze paragraaf kan opgenomen worden hoeveel middelen en capaciteit uit welk budget gereserveerd worden. Dit kan ook in §4.3 over financiën. 4.2.3 Kennis en kwaliteit Een zekere kennis is nodig om de kwaliteit van verkeerskundig beheer te garanderen. Om hun taak goed uit te kunnen voeren, moeten de verkeerskundig beheerders beschikken over expertise op gebied van VRI’s en verschillende subdomeinen: hardware, regelingen, ontruimingstijden, monitoring en evaluaties van de verkeerskundige prestatie. Pagina 35 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Een wegbeheerder dient te beslissen of hij zelf voldoende kennis op dit vlak in huis wil hebben. Als er onvoldoende kennis is, moet deze vergroot worden of moet besloten worden om de taken rondom VRI’s uit te besteden aan een marktpartij of een andere wegbeheerder. In deze paragraaf wordt aangeven welke kennis (en vaardigheden) de verkeerkundige beheerder minimaal moet hebben. Moet hij zelf een regeling kunnen ontwerpen en/of programmeren? Ontruimingstijden berekenen? Een straatobservatie kunnen uitvoeren? Het vastleggen van deze zaken geeft houvast bij het werven van een nieuwe verkeerskundige beheerder of het verder opleiden van een huidige medewerker. Het maakt ook duidelijk dat zaken die de beheerder niet zelf kan, uitbesteed moeten worden. Kennis hebben op zich is niet genoeg om kwaliteit te garanderen. Wanneer de werkdruk hoog is, is het risico groot dat mensen hun werk niet met de vereiste grondigheid uitvoeren. Daarom is kwaliteitsborging ingebouwd in de werkprocessen. Bij kwaliteitsborging gaat het zowel om een kritische check of de verkeerskundige evaluaties voldoende grondig en zorgvuldig uitgevoerd zijn, als om een controle op voorgestelde maatregelen. Controles van voorgestelde maatregelen zijn altijd nodig, of het werk nu uitbesteed is, of wordt uitgevoerd door een eigen medewerker. Het kan zijn dat alle controlemaatregelen al benoemd zijn in het gedeelte over het ontwerpproces, en dat geen controlemaatregelen benoemd zijn die op andere momenten dan tijdens het ontwerpproces van kracht zijn. In dat geval kan ofwel dit stuk tekst vervallen, ofwel worden de controlemaatregelen hier nogmaals opgenomen om het belang te benadrukken. Geef ook aan wie de controles moet uitvoeren. Dit is vaak de persoon die de (kwaliteits)eisen opstelt. Soms worden verschillende controles bewust door verschillende personen uitgevoerd. Het belangrijkste doel van de kwaliteitsborging is om de verkeersveiligheid bij de VRI’s te garanderen. De maatregelen die gebruikt worden zijn: De verkeerskundig beheerder moet een nieuwe regeling altijd zelf testen door middel van een simulatie (bijv. een flashdemo). Wanneer nieuwe ontruimingstijden berekend zijn, moeten deze allemaal gecheckt worden op basis van ervaring en daarnaast (steekproefsgewijs) nagerekend worden. Voor overige maatregelen mag de verkeerskundig beheerder op eigen inzicht bepalen welke diepgang hij aan de controle geeft. Anders, namelijk … Pagina 36 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 4.2.4 Ondersteuning Uitbesteden Het is niet noodzakelijk dat een wegbeheerder alle taken op het gebied van verkeerskundig beheer zelf uitvoert. De meest gebruikte argumenten voor uitbesteden zijn: binnen de eigen organisatie is de benodigde kennis en kunde niet aanwezig; binnen de eigen organisatie is de benodigde kennis en kunde wel aanwezig, maar niet voldoende beschikbaar voor deze taken (capaciteitsvraagstuk); aansluiten bij de beleidskeuzes, zoals “kleinere overheid” en “markt, tenzij”. Bij het uitbesteden van werkzaamheden is er een aantal aandachtspunten (zie bijlage M). Als het goed is, is in voorgaande hoofdstukken en paragrafen al genoemd welke zaken uitbesteed worden en op welke wijze. Het is dus niet nodig om daar in deze paragraaf opnieuw uitgebreid aandacht aan te besteden. Het kan wel nuttig zijn om hier een overzicht op te nemen van zaken die uitbesteed worden. Ook wordt aanbevolen om eventuele uitgangspunten en randvoorwaarden hier in de nota op te nemen, zodat duidelijk vastgelegd is waarom bepaalde zaken uitbesteed worden en andere niet. Hulpmiddelen Er is een groot aantal ondersteunende middelen dat het werk van een verkeerskundig beheerder makkelijker kan maken. Deze middelen vallen uiteen in twee groepen. Aan de ene kant zijn er instrumenten die bedoeld zijn voor andere verkeerskundige taken, zoals het ontwerpen van regelingen of verkeersmanagement. Aan de andere kant zijn er instrumenten die specifiek bedoeld zijn voor het beheer. In bijlage N wordt een overzicht gegeven van veel gebruikte hulpmiddelen. De aanschaf van hulpmiddelen hangt sterk samen met de mate van uitbesteding. Bijvoorbeeld: een verkeerskundig beheerder die het ontwerpen van nieuwe regelingen en uitgebreide verkeerskundige evaluaties uitbesteedt, hoeft slechts zelden ontruimingstijden te berekenen. Het is dan waarschijnlijk (kosten)efficiënter om voor die enkele keer dat het toch nodig is, de berekening met de hand te doen. Bovendien is het niet nodig om over alle software te beschikken die de opdrachtnemer gebruikt. Het werk van de opdrachtnemer is meestal goed te beoordelen op basis van uitdraaien uit de pakketten. Het is wel belangrijk om altijd de originele bestanden te laten opleveren. Dit garandeert dat men niet afhankelijk is van die ene opdrachtnemer wanneer er later reden is om berekeningen of simulaties opnieuw te bekijken of als input te gebruiken voor een nieuwe studie. Twee hulpmiddelen worden vaak als essentieel beschouwd: Een beheercentrale die het monitoren van de technische staat mogelijk maakt. Dit is essentieel voor technisch beheer en het technisch functioneren is een randvoorwaarde voor verkeerskundig functioneren. Het opslaan van de gegevens voor het beoordelen van de verkeerskundige prestatie (de logfiles). In deze paragraaf wordt vastgelegd welke middelen gebruikt worden. Pagina 37 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 4.3 Financiën Elke wegbeheerder dient zelf een budget vast te stellen dat gebruikt kan worden voor het beheer en de vervanging van VRI’s. Het vrij te maken budget hangt uiteraard samen met de gewenste frequentie van zowel technisch onderhoud als verkeerskundige evaluaties en onderhoud. Kosten voor het verkeerskundig beheer zijn voor een deel vast en voor een deel variabel. De kosten van het onderhoud bestaan uit: het beschikbaar hebben van capaciteit voor het uitvoeren van de activiteiten in dit beheerplan; het aanschaffen en in stand houden van de (specifieke) analysetools en databronnen benodigd voor het verkeerskundig beheer; het uitvoeren van maatregelen voor zover deze kosten niet aan projecten toe te kennen zijn; de bijdrage aan het onderhoud van VRI’s in beheer bij andere wegbeheerders op de grens met het eigen beheergebied, als daarover afspraken zijn (zie ook §4.4). In bijlage O is een schatting van de kosten van verkeerskundig beheer opgenomen. Door het onderhoud goed in te richten, worden de kosten beter beheersbaar. Met een goede onderhoudsprogrammering is het mogelijk de kosten te spreiden over verschillende jaren, zodat de jaarlijkse kosten ongeveer gelijk blijven. In deze paragraaf worden alle keuzes m.b.t. financiën vastgelegd: hoe groot het budget is voor welke activiteiten, uit welke budgetten het geld komt. 4.4 Relatie met externe partijen Bij het (verkeerskundig) beheer van VRI’s zijn vrijwel altijd andere partijen betrokken. In deze subparagraaf worden de belangrijkste groepen benoemd en uitgangspunten gegeven voor samenwerking. Andere wegbeheerders Veel kruispunten liggen op de grens van het beheergebied: niet alle poten zijn van gemeente X. In principe maakt het dan niet uit welke van de wegbeheerders het kruispunt beheert, omdat bij goede samenwerking doelstellingen, kwaliteitsniveaus, onderhoudsfrequentie en dergelijke in goed overleg vastgesteld worden. In praktijk is deze samenwerking vaak niet optimaal. Daarnaast kunnen andere overwegingen mee bepalen welke wegbeheerder het beste een kruispunt in beheer kan hebben, zoals het kennisniveau van beide wegbeheerders, de beschikbare mensen en middelen etc. Daarom valt het aan te bevelen een aantal uitgangspunten te hanteren als wegbeheerder. Hieronder worden enkele voorbeelden van uitgangspunten gegeven. Pagina 38 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Om te bepalen of een VRI in eigen beheer blijft, worden de volgende aanknopingspunten gebruikt: In de samenwerking met een andere wegbeheerder kunnen altijd communicatieproblemen optreden (zowel technisch als op menselijk vlak). Wanneer een VRI essentieel is voor verkeersmanagement of uiterst belangrijk voor het eigen netwerk, is het zeer wenselijk het beheer zelf in handen te hebben. Het ligt voor de hand dat de wegbeheerder die de hoofdweg in beheer heeft, ook het voortouw neemt in het beheer van de VRI’s op die hoofdweg. Bij een VRI die een wegbeheerder als belangrijk beschouwt, moet de wegbeheerder erop kunnen rekenen dat het verkeerskundig beheer op orde is. Wanneer de samenwerking met de andere wegbeheerders stroef verloopt, wordt ernaar gestreefd de VRI in eigen beheer te krijgen of te houden. Goed verkeerskundig beheer is moeilijker te organiseren voor een klein aantal VRI’s. Het is dan namelijk lastig om zelf voldoende kennis in huis te houden. Er is dus een ‘kritische massa’ nodig. Anders, namelijk … Welke wegbeheerder ook het beheer doet, het is goed om afspraken vast te leggen. Bij overdracht van een VRI moet een overdrachtsovereenkomst opgesteld worden. Een voorbeeld van zo’n overeenkomst is te vinden in bijlage P. Ook voor VRI’s die niet overgedragen worden, kan men een overeenkomst afsluiten. In een dergelijk document worden de volgende aspecten vastgelegd: Werkafspraken tussen de wegbeheerders. Afspraken over de doelstellingen en kwaliteitsniveaus van de VRI (ook te noemen: randvoorwaarden voor verkeerskundig functioneren). Afspraken over beheer en onderhoud (frequentie, oplostijden, ...). Er dient zowel naar technisch als naar verkeerskundig beheer gekeken te worden. Afspraken over financiering. Soms wordt financiering geregeld via de potentheorie (niet alle wegbeheerders volgen dit principe). Tot op heden wordt daarbij vaak alleen gekeken naar technisch onderhoud en maatregelen, maar niet naar monitoring en evaluatie van de verkeerskundige prestatie. Het is belangrijk dit laatste ook op te nemen. Goede afspraken over financiering voorkomen dat een overdrachtsovereenkomst dood papier wordt. De wegbeheerder die niet verantwoordelijk is voor het beheer heeft dan een stok achter de deur voor het geval de verantwoordelijke wegbeheerder zich niet aan de afspraken houdt. Indien een wegbeheerder wil werken met dergelijke overeenkomsten, is het handig om een vast format te hanteren. Dit soort overeenkomst is echter geen bittere noodzaak. Wanneer er geen financiële afspraken zijn en de relatie met de andere wegbeheerder(s) goed is, kun je ook in goed vertrouwen de zaken regelen. Pagina 39 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Hulpdiensten en OV-aanbieders Met hulpdiensten en OV-bedrijven worden vaak afspraken gemaakt voor prioritering met behulp van KAR op kruispunten (alleen wanneer dit systeem gebruikt wordt). De meeste wegbeheerders gebruiken als uitgangspunt voor de afspraken hierover, de kwaliteitsniveaus in de regelstrategie. Indien dit het geval is, kun je dat hier in de nota opnemen. De politie heeft vaak een bijzondere relatie met de wegbeheerder. Naast (mogelijke) gebruiker van KAR, heeft de politie nog meer belangen die raken aan het werk van de (verkeerskundig) beheerder: Handhaving: bij VRI’s waar veel roodlichtnegatie plaatsvindt, kan een roodlichtcamera geplaatst worden. Strafrechtelijk: wanneer een ernstig ongeval plaatsvindt op een met verkeerslichten geregeld kruispunt, kan de politie de logfiles gebruiken bij het beantwoorden van de schuldvraag. De wegbeheerder stelt deze gegevens beschikbaar wanneer politie of justitie er om vraagt. Regelen van het verkeer: onder bepaalde omstandigheden kan het wenselijk zijn in te grijpen in de werking van de VRI. Via het politiepaneel kan de VRI op geel knipperen gezet worden, maar ook op “alle richtingen rood” of er kan gefixeerd worden. Als hieromtrent bepaalde uitgangspunten, randvoorwaarden of procedures gehanteerd worden, kunnen deze hier in de nota opgenomen worden. Weggebruikers en omwonenden Weggebruikers en omwonenden laten zich meestal pas horen bij de wegbeheerder als zij een probleem ervaren (zie §4.2.2 Reactief beheer). Een wegbeheerder dient een procedure op te stellen voor klachten van burgers. Houd hierin voor ogen dat burgers serieus genomen willen worden. Zaken waarover een wegbeheerder kan beslissen zijn: het instellen van een reactietermijn; de inhoud van een reactie: een weggebruiker wil geen standaardverhaal, maar een inhoudelijke reactie die op zijn persoonlijke klacht ingaat. Als het goed is, zijn de keuzes hieromtrent in §4.2.2 (reactief beheer) al vastgelegd. Hier kunnen de uitgangspunten nog een keer op een rijtje gezet worden, maar het is niet strikt noodzakelijk. Pagina 40 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 IVER en CROW Wanneer een wegbeheerder werkt volgens de richtlijnen die opgesteld worden door het CROW en de IVER, dient hij op de hoogte te blijven van nieuwe publicaties. Het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) is een organisatie die kennis over verkeer en vervoer bundelt. Het CROW werkt daarbij met werkgroepen van experts uit de diverse vakgebieden die samen richtlijnen opstellen. De Initiatiefgroep VErkeersRegeltechnici (IVER) is een wegbeheerderoverleg waarin de provincies, grote gemeenten en Rijkswaterstaat vertegenwoordigd zijn. De CROW- en IVER-richtlijnen hebben geen wettelijke status, maar zijn zo geaccepteerd als standaard, dat een wegbeheerder het goed moet kunnen motiveren als hij van de richtlijnen wil afwijken. Een goede manier om op de hoogte te blijven van nieuwe richtlijnen, is een abonnement op nieuwe publicaties. In deze paragraaf kan de wegbeheerder opnemen of hij altijd werkt volgens de richtlijnen, hoe hij omgaat met het verschijnen van nieuwe publicaties of updates van oude publicaties etc. 4.5 Werken aan de weg Wegwerkzaamheden, tijdelijke verkeersmaatregelen en omleidingsroutes hebben een direct gevolg voor het functioneren van VRI’s. Bij een succesvolle omleiding worden de VRI’s op de omleidingsroutes op de juiste manier ingesteld. Om dit zo goed mogelijk te regelen, moet structureel overleg plaatsvinden tussen de verkeerskundig beheerder en de afdeling(en) die werkzaamheden en verkeersmaatregelen plant en bedenkt. Ditzelfde geldt bij het uitvoeren van (weg)werkzaamheden waarbij tijdelijke verkeerslichten noodzakelijk zijn. De wegbeheerder kan hier opnemen welke afdelingen en/of teams onderling moeten afstemmen. Verkeersmaatregelen Bij werkzaamheden aan de VRI’s dient conform de CROW-publicaties (CROW, deelpublicatie 970 (96a/96b) Beleid, proces en basisinformatie – Werk in Uitvoering, 2005) gewerkt te worden. Aanvullend dienen de volgende voorzieningen te worden getroffen: Bij werken op de weg ten behoeve van kortdurend onderhoud dient het wegvak te worden beveiligd door middel van een botsabsorber. Bij fatale storing (uitval VRI) langer dan een bepaalde tijd, kun je een keuze maken om verkeersregelaars in te zetten als het om een belangrijk kruispunt gaat. Anders, namelijk … Pagina 41 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Bijlage A Kruispuntvormen Tabel A.1 Globaal overzicht van kenmerken van verschillende kruispuntvormen Vorm Ongeregeld kruispunt Rotonde Kenmerk Maximale verwerkings- Basis Kleiner dan rotonde capaciteit* Kruispunt met Ongelijkvloerse VRI kruising Groter dan roton- Grootst de Ruimtebeslag Basis Groot Basis Aanlegkosten Basis Hoog Basis (excl. Installatie) Laag Hoogst Jaarlijkse kosten beheer Laag Groot Hoogst Hoger en onderhoud Jaarlijkse energiekosten Nee Basis Verkeersveiligheid Nee Ja Nee Snelheidsremmer Kan ongevallen Minimaliseert als gevolg van aantal conflicten geen voorrang verlenen terugdringen. Risico op meer kopstaartbotsingen Geloofwaardigheid Aandachtspunt: over- Ook goed tijdens Ernstig aan- Ook goed tijdens steekbaarheid moet vol- rustige periodes dachtspunt: risico rustige periodes doende zijn op roodlichtnegatie Uitbreiding bij groeiende Beperkt: toevoegen van Ja, naar twee- Ja, mits er ruimte Zeer kostbaar, verkeersstromen moge- rijstroken/opstelvakken is strooks- of turboro- is voor de inpas- aangezien meestal lijk vaak een probleem voor tonde, mits er sing aanpassingen aan de verkeersveiligheid ruimte is voor de kunstwerken nodig inpassing Balans brengen bij Nee Nee, tenzij een ongelijkmatige ver- RDI5 toegepast keersbelasting wordt zijn Ja N.v.t. * Afhankelijk van de uitvoering. Bijv. wel of geen aparte opstelstroken bij een VRI, enkelstrooks- vs. meerstrooksrotonde etc. 5 Rotonde Doseer Installatie Pagina 42 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Pagina 43 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Bijlage B Plaatsingscriteria B.1 Intensiteitscriterium Hoge belasting van een kruispunt kan een reden zijn voor het plaatsen van verkeerslichten. Wanneer het aanbod op conflicterende richtingen zo groot is dat een goede verkeersafwikkeling niet meer mogelijk is, kunnen verkeerslichten een uitkomst bieden. Het intensiteitscriterium neemt een ongeregeld kruispunt als uitgangspunt voor vergelijking en gebruikt een aantal gegevens over de situatie om te bepalen of verkeerslichten al dan niet noodzakelijk en/of wenselijk zijn: intensiteit op de verschillende richtingen; het aantal rijstroken en opstelvakken; de geldende maximumsnelheid op het kruispunt. De volledige formule, die ook bekend staat als de methode van Slop, is hieronder opgenomen. Bron van deze informatie is CROW (2012) ASVV 2012. Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom. CROW, Ede Op basis van de uitkomsten van de formule zijn drie conclusies mogelijk: verkeerslichten zijn ongewenst; verkeerslichten zijn gewenst, maar niet noodzakelijk; verkeerslichten zijn noodzakelijk. Omdat afwikkelingsproblemen op kruispunten met vier takken vooral worden veroorzaakt door het gemotoriseerd verkeer, gaat het criterium uit van de intensiteiten van dat verkeer. Fietsers kunnen echter worden meegewogen. Bij het criterium van Slop wordt met een formule bepaald of een verkeersregelinstallatie ongewenst is, een mogelijke oplossing vormt of, bij ontbreken van andere oplossingen, noodzakelijk wordt geacht. De methode wordt ook gebruikt om voor verschillende kruispunten de onderlinge urgentie te bepalen. De werkwijze staat hierna samengevat. Voor een kruispunt wordt voor het achtste drukste uur (of voor de drukste N uren) de waarde van α bepaald met de formule: α = (Iz / I1) ∙ (-1 + √(1 + βIh/Iz) waarin: Ih [pae/h] = intensiteit op de drukst bereden weg (som van beide rijrichtingen, zowel doorgaand als afslaand verkeer) Iz [pae/h] = intensiteit op de zijweg in de drukste naderingsrichting (een rijrichting) I1 [pae/h] en β zijn parameters die afhangen van het aantal rij- of opstelstroken en van de gereden snelheden, de waarden worden ontleend aan tabel 9.4/1. Pagina 44 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Op basis van de berekende α kunnen de volgende conclusies worden getrokken: is α ≤ 1,00, dan zullen in het algemeen de nadelen van een verkeersregelinstallatie groter zijn dan de voordelen; de beoordeling is: verkeersregelinstallatie ongewenst. Is α ≥ 1,33 dan wordt een verkeersregelinstallatie noodzakelijk geacht. Bij 1,00 < α < 1,33 is een verkeersregelinstallatie niet ongewenst, maar ook niet noodzakelijk. Andere factoren moeten dan de doorslag geven. In de figuren 9.4/1 tot en met 9.4/4 staat een grafische weergave van dit criterium. Voor Ih > 1000 pae/h op een tweestrooksweg, respectievelijk Ih > 1200 pae/h op een vierstrooksweg is het beter het verliestijdcriterium te hanteren (zie paragraaf 9.4.3). Figuur 9.4/1. Intensiteitscriterium van Slop voor plaatsen verkeerslichten (een rijstrook op hoofdrichting, een opstelvak op zijweg) Pagina 45 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Figuur 9.4/3. Intensiteitscriterium van Slop voor plaatsen verkeerslichten (een rijstrook op hoofdrichting, twee of meer opstelvakken op zijweg) Figuur 9.4/4. Intensiteitscriterium van Slop voor plaatsen verkeerslichten (twee of meer rijstroken op hoofdrichting, twee of meer opstelvakken op zijweg) Achtste drukste uur Voor de intensiteiten wordt meestal uitgegaan van het achtste drukste uur van een gemiddelde dag. Dit is de intensiteit die op een gemiddelde werkdag gedurende acht uren wordt bereikt of overschreden. De spitsuren zijn dus niet doorslaggevend, evenmin als eventuele andere korte piekbelastingen. Deze mogen geen maatstaf vormen voor de beoordeling van een verkeersregelinstallatie die ten minste van 7 tot 19 uur onafgebroken zal werken. Bij spitsintensiteiten die ver boven het gemiddelde liggen, zoals bij fabrieksuitgangen, kan niet worden gesproken van een gebruikelijke intensiteitsverdeling en een normale situatie. Een andere aanpak is dan nodig. Een regelinstallatie die maar gedurende enkele korte perioden werkt, kan dan worden overwogen. Pagina 46 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 N drukste uren Als er voldoende intensiteitsgegevens bekend zijn, kan de berekening van het intensiteitscriterium ook worden uitgevoerd voor de N drukste uren van de dag. Daarbij ligt de waarde van N tussen de 6 en 12. Met behulp van de zo gevonden α kan de uiteindelijke δ worden bepaald met behulp van de volgende formule: δ= ( α1 + α2 + ... + αn ) / ( N * CN ) waarin: αi = de alfawaarde voor het i-drukste uur van het etmaal N = het aantal uren waarvoor α wordt berekend CN = correctiegetal, gerelateerd aan de waarde van N (zie tabel 9.4/2) Tabel 9.4/2. Waarden CN in intensiteitscriterium N drukste uren N CN N CN N CN N CN 6 1,20 8 1,15 10 1,10 12 1,06 7 1,17 9 1,13 11 1,08 De berekende δ geeft (evenals α) aan of een verkeersregelinstallatie ongewenst is (δ ≤ 1,00), een mogelijke oplossing vormt (1,00 < δ < 1,33), of noodzakelijk wordt geacht (δ ≥ 1,33). Brede middenberm Bij een kruispunt met een brede middenberm (≥ 6,00 m) in de hoofdrichting worden beide rijbanen als afzonderlijke wegen met eenrichtingsverkeer beschouwd. T-kruispunten Bij T-kruispunten wordt met hogere waarden voor α gerekend, namelijk α = 1,33 respectievelijk 1,67 in plaats van 1,00 respectievelijk 1,33. Fietsers Door het gebruik van pae's kunnen fietsen mee in beschouwing worden genomen. Daarvoor kiest men in deze berekening een pae-waarde van 0,3. Echter, als de fietsers sterk afwijkend zijn verdeeld over hoofd- en zijweg, dan kiest men een wat hogere waarde voor de hoofdweg (0,4) en een wat lagere voor de zijweg (0,2). B.2 Veiligheidscriterium Verkeerslichten kunnen ook geplaatst worden om bepaalde typen verkeersongevallen te voorkomen, in het bijzonder ongevallen veroorzaakt door het niet verlenen van voorrang. Het plaatsen van verkeerslichten kan echter ook een negatief effect hebben op de verkeersveiligheid, zoals een toename van kop-staartongevallen. Daarom is het van belang te bepalen of er op het kruispunt één of meerdere dominante ongevalstypes zijn. Indien dit het geval is, moet men nagaan of en met welke maatregelen de ongevallen hadden kunnen worden voorkomen. Door meerdere maatregelen in overweging te nemen, wordt voorkomen dat voor verkeerslichten gekozen wordt wanneer andere maatregelen even effectief en wellicht efficiënter zijn. Ook het risico op nieuwe typen ongevallen als neveneffect moet in de afweging worden meegenomen. Daarnaast is het belangrijk dat de verkeersregelinstallatie geloofwaardig is voor weggebruikers, zodat roodlichtnegatie voorkomen wordt. Wanneer verkeerslichten geplaatst worden zonder dat er op het kruispunt een probleem is met de verkeersafwikkeling of met oversteekbaarheid, is dit vaak niet geloofwaardig. Daarom houdt Pagina 47 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 het veiligheidscriterium ook rekening met intensiteit en wachttijd. Hieronder staat beschreven hoe het criterium moet worden toegepast. Pagina 48 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 B.3 Wachttijdcriterium Een te lange wachttijd kan ook een criterium zijn voor het plaatsen van een VRI. Het gaat dan vooral om wachttijden van voetgangers en fietsers. De gemiddelde wachttijd en het aantal overstekende fietsers en voetgangers spelen hierbij een rol, evenals het feit of een oversteek wel of niet deel uitmaakt van een belangrijke loopof fietsroute. Ook voor gemotoriseerd verkeer kan het criterium meespelen. Dit in het geval van een drukke hoofdweg met daarbij een zeer rustige zijweg (vanwaar het vrijwel onmogelijk is om op te rijden in een ongeregelde situatie). Het wachttijdcriterium houdt rekening met het aantal overstekende weggebruikers, de gemiddelde wachttijd en of de oversteek al dan niet onderdeel is van een belangrijke route. De gemiddelde wachttijd kan worden gemeten in de praktijk of kan worden geschat (zie bijlage B.3.1). De toepassing van het criterium is toegelicht in bijlage B.3.2. B.3.1 Schatting van gemiddelde wachttijd Om te kunnen oversteken moet in de verkeersstroom een hiaat van ten minste de grootte van de oversteektijd optreden. Naarmate de voertuigintensiteit (g1) hoger is, komen zulke hiaten minder vaak voor. Bij hoge intensiteiten is de oversteekbaarheid daardoor onvoldoende. Voor de bepaling van de intensiteit moeten fietsen worden meegerekend met een waarde van 0,3 pae per fiets. Als het verkeer ongestoord komt aanrijden, is het in beginsel Poisson-verdeeld (zie paragraaf 3.4 en paragraaf 3.5). Houd er rekening mee dat binnen de bebouwde kom verkeerslichten en langzaam rijdende voertuigen verstoringen in het Poisson-proces teweegbrengen. Door de onder d genoemde overschatting van voertuigsnelheden hoger dan 50 km/h worden de bijbehorende hiaten onderschat (zie verder onder h). Is een hiaat in een verkeersstroom niet groot genoeg om over te steken, dan moet de voetganger/fietser wachten. Als een nauwkeurig beeld van de wachttijden (gemiddelde en spreiding) gewenst is of als niet mag worden aangenomen dat de verkeersstroom Poisson-verdeeld is (zie hiervoor paragraaf 3.5), moeten de wachttijden rechtstreeks worden gemeten. Als de verkeersstroom wel als Poisson-verdeeld mag worden beschouwd, is de gemiddelde wachttijd alleen afhankelijk van de voertuigintensiteit en de benodigde oversteektijd en kan deze (eventueel na interpolatie) direct worden afgelezen uit figuur 8.4/7. Door de onder g genoemde onderschatting van de hiaten bij hogere voertuigsnelheden dan 50 km/h worden sommige geschikte hiaten echter niet benut. De voetganger/fietser moet daardoor langer wachten dan nodig is (zie verder onder i). Zowel uit het oogpunt van comfort als in verband met de veiligheid van de voetganger/fietser moeten lange wachttijden worden vermeden. Bij een gemiddelde wachttijd van circa 15 seconden of meer komt in situaties zonder verkeerslichten de oversteekbaarheid in het geding. Voetgangers accepteren een maximale wachttijd van ongeveer 30 seconden. Als de wachttijd te lang is, dan gaan voetgangers risico’s nemen. De norm voor de aanvaardbare wachttijd kan beter niet te hoog worden gekozen. Aanbevolen wordt om bij oversteken met vaak gehaaste voetgangers of/en fietsers (zoals bij scholen en ziekenhuizen) de aanvaardbare gemiddelde wachttijd niet groter te kiezen dan 15 seconden. Pagina 49 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Onder d, g en h staat dat overstekende voetgangers/fietsers hogere voertuigsnelheden dan 50 km/h over het algemeen overschatten, waardoor zij de bijbehorende hiaten onderschatten, sommige geschikte hiaten niet benutten en zodoende langer wachten dan nodig is. Dit effect kan worden gecorrigeerd door de gekozen norm voor de aanvaardbare wachttijd te vermenigvuldigen met een factor 0,9 (als de voertuigsnelheden tussen 50 en 60 km/h bedragen) of met een factor 0,7 (als de voertuigsnelheden 60 tot 75 km/h bedragen). Zijn de wachttijden langer dan de norm aangeeft, dan zijn voorzieningen gerechtvaardigd. Uit figuur 8.4/7 kan worden afgeleid dat de wachttijden al kunnen worden gehalveerd door de benodigde oversteektijd (dat wil zeggen de oversteeklengte) of de voertuigintensiteit met 20 tot 30 procent te verminderen. Het eerste heeft nog iets meer effect dan het laatste en heeft bovendien minder invloed op de verkeerscirculatie. De oversteekbaarheid kan verder worden verbeterd door het beïnvloeden van de hiaatverdeling ( bijvoorbeeld door verkeersregeling 'bovenstrooms' of eventueel door verkeerslichten ter plaatse van de oversteek) of door het verminderen van hoge voertuigsnelheden tot beneden de 50 km/h (waardoor de hiervoor vermelde correctiefactor niet meer behoeft te worden toegepast). Bij bushalten, scholen, ziekenhuizen, kantoren en fabrieken is een deel van de overstekende voetganger vaak gehaast (utilitaire verplaatsingen). Bij dergelijke oversteekplaatsen kan zich een groep voetgangers vormen die op grond van de ‘macht van de massa’ een hiaat afdwingt. Tabel 8.4/1 geeft een overzicht van de kwalificatie van de wachttijd voor overstekende voetgangers op oversteeklocaties die niet door verkeerslichten worden geregeld. De waardering van de wachttijd verschilt tussen typen oversteeklocaties. Daar waar een gemiddelde wachttijd van meer dan 30 seconden bij een ongeregeld kruispunt voor voetgangers vrijwel niet acceptabel is, kan deze bij een met verkeerslichten geregeld kruispunt wel acceptabel zijn. Pagina 50 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Figuur 8.4/7. Gemiddelde wachttijd voor overstekende voetgangers, afhankelijk van voertuigintensiteit en benodigde hiaattijd (bij ontbreken van een verkeersregelinstallatie) Pagina 51 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 B.3.2 Wachttijdcriterium Onder de verliestijd wordt verstaan de extra tijd die door de aanwezigheid van ander verkeer nodig is om een kruispunt of ander weggedeelte te passeren, in vergelijking met een situatie zonder ander verkeer. Bij voertuigen is de verliestijd over het algemeen opgebouwd uit wachttijd (als het voertuig tot stilstand komt) en uit afrem- en optrekverliezen. Bij fietsers en voetgangers is de verliestijd praktisch gelijk aan de wachttijd en wordt deze ook meestal zo genoemd. Grote verliestijden kunnen een aanleiding vormen om een verkeersregelinstallatie te plaatsen. Er bestaan afzonderlijke criteria voor de volgende categorieën verkeer: •gemotoriseerd verkeer; •openbaar vervoer; •voetgangers en fietsers. Gemotoriseerd verkeer Bij Ih > 1000 pae/h op een tweestrooksweg, respectievelijk Ih > 1200 pae/h op een vierstrooksweg, is de mogelijkheid tot kruisen of oprijden zeer gering. Een verkeersregelinstallatie kan dan worden geplaatst als de verliestijd voor het verkeer op de zijweg, berekend met de methode Harders (zie paragraaf 9.4.7), gedurende ten minste twee uur per dag minimaal de kwalificatie lang heeft en gedurende ten minste vier uur per dag minimaal de kwalificatie matig. Is de methode Harders niet toepasbaar, dan moet uit onderzoek, uit andere analysemethoden, of uit simulatie blijken dat gedurende vier uur van de dag de gemiddelde verliestijd ten minste twintig seconden bedraagt. Openbaar vervoer Op een niet met een verkeersregelinstallatie geregeld kruispunt kan het openbaar vervoer een lange verliestijd ondervinden. De grootste problemen ontstaan als een bus of een tram een voorrangsweg moet oprijden of kruisen. In een dergelijk geval kan een verkeersregelinstallatie worden geplaatst als wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden: •De verliestijd is aanzienlijk en kan niet op een aanvaardbare andere manier worden verminderd, bijvoorbeeld door verandering van de voorrangsregeling of door routewijziging. •De gemiddelde verliestijd bedraagt gedurende vier uren van de dag ten miste vijftien seconden (hiervoor worden ook wel andere waarden gehanteerd). •De totale verliestijd voor al het openbaar vervoer op het kruispunt neemt niet toe door het plaatsen van de verkeersregelinstallaties. •De waarde van α in het intensiteitscriterium bedraagt ten minste 1,00. Fietsers en voetgangers Het plaatsen van een verkeersregelinstallatie voor fietsers en/of voetgangers dient als laatst mogelijke oplossing voor een probleemsituatie te worden beschouwd (zie paragraaf 10.6.1). Voor de ongeregelde situatie wordt de gemiddelde verliestijd geschat met behulp van figuur 8.4/7. In bestaande situaties moet echter de verdeling van de verliestijden door metingen worden bepaald. Aan de verzamelde cijfers kan een ruwe kwalificatie worden gegeven door raadpleging van tabel 8.4/1. Door de heer Slop is een criterium voor het plaatsen van een verkeersregelinstallatie bij een oversteekplaats opgesteld dat als volgt luidt: Pagina 52 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 1.Gedurende twee uur per dag bedraagt de gemiddelde verliestijd voor overstekers meer dan 12 seconden. 2.Gedurende twee uur per dag moet 15 procent van de overstekers langer dan 30 seconden wachten. 3.Gedurende een uur per dag bedraagt de gemiddelde verliestijd voor overstekers meer dan 18 seconden. 4.Gedurende een uur per dag moet 25 procent van de overstekers langer dan 30 seconden wachten. Waar in twee etappes kan worden overgestoken, moet onder punt 1 voor de gehele oversteek 18 seconden worden gelezen in plaats van 12 seconden en onder punt 3 20 seconden in plaats van 18 seconden. Voorwaarde is verder dat de oversteekplaats een logische verbinding vormt tussen twee aansluitende looproutes en dat er in de beschouwde uren ten minste vijftig overstekers per uur zijn. Als de oversteekplaats binnen 50 meter van een kruispunt ligt, moet in de overweging worden meegenomen dat voor de duidelijkheid van de overige weggebruikers (en daarmee de veiligheid van de betrokken overstekende voetgangers) het gehele kruispunt moet worden geregeld. B.4 Sturingswens Er is sprake van een sturingswens wanneer je als wegbeheerder de mogelijkheid wilt hebben om (handmatig danwel geautomatiseerd) in te grijpen in de verkeersafwikkeling op een bepaald kruispunt. In dat geval wordt niet gekozen voor bijvoorbeeld een rotonde, maar voor een VRI (ook als de sturingswens pas over enkele jaren wordt verwacht). Voorbeelden van een sturingswens zijn: het willen bevoordelen van verkeer op een afrit wanneer de wachtrijvorming op de afrit dusdanig groot is dat de verkeersveiligheid op de snelweg in het gedrang komt; het doseren van verkeer om doorstromingsproblemen stroomafwaarts van het kruispunt te voorkomen; het verbeteren van de doorstroming op een streng kruispunten op het moment dat deze als omleidingsroute fungeert. De eerste twee ingrepen zijn voorbeelden van een lokale sturingswens, de laatste is een typisch voorbeeld van hoe een VRI een sturingsmiddel voor netwerkbreed verkeersmanagement kan zijn. Pagina 53 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 B.5 Doorstroomurgentie Op sommige kruispunten kan worden overwogen een VRI te plaatsen met als doel bepaalde modaliteiten met prioriteit te kunnen doorlaten. Een voorbeeld hiervan is een kruispunt van een N-weg met hoge intensiteit met een zijtak waaraan een brandweerkazerne ligt. Ook de vlotte doorstroming van openbaar vervoer kan met verkeerslichten worden gegarandeerd. Wel dienen in die gevallen aanvullende voorzieningen ten behoeve van deze prioritering te worden getroffen. Het is zeldzaam dat verkeerslichten geplaatst worden met doorstroomurgentie als enige reden, omdat ze dan als ongeloofwaardig ervaren worden. B.6 Milieu en leefbaarheid Bij kruisende verkeersstromen kunnen remmende en optrekkende voertuigen leiden tot geluidsoverlast en luchtvervuiling. De grootte van de milieubelasting is niet alleen afhankelijk van de verkeersstromen, maar ook van de kruispuntvorm. Verkeerslichten kunnen emissies verminderen, bijvoorbeeld wanneer op een streng kruispunten een groene golf ingesteld is voor de (grootste) doorgaande verkeersstroom. Meer informatie hierover is te vinden in de publicatiereeks “Snelle Oplossingen voor Lucht en Verkeer” (SOLVE)6. 6 CROW publicatiepakket 218; in het bijzonder 218i “Kruispunten en luchtkwaliteit: een vergelijking tussen rotondes, verkeerslichten en groene golven” Pagina 54 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Bijlage C Voorbeeld van een prioriteitenkader C.1 Visuele weergave van de prioritering kruispunttype A-weg N-weg Pagina 55 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 C.2 Visuele weergave van de prioritering per kruispunttypen N-weg en N-weg Pagina 56 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 C.3 Visuele weergave van de prioritering per kruispunttypen N-weg en GOW ETW Pagina 57 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Pagina 58 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Bijlage D Voorbeelden van kwaliteitsnormen D.1 Routes voor gemotoriseerd verkeer Je kunt de doorstroming op een bepaald traject onder meer bepalen door de verhouding te nemen tussen de reistijd in een zwaarbelaste situatie (inclusief vertragingen) en in de freeflowsituatie (zonder vertragingen). Voor de situatie met vertragingen kan gekozen worden voor de ochtendspits, avondspits of een koopzondag (afhankelijk van wat meer belasting van het verkeer oplevert). Deze methode kan gebruikt worden voor autoroutes, vrachtroutes en OV-trajecten. Kwaliteitsniveau Slecht Matig (minimale eis) Goed (normale eis) D.2 Hulpdiensten Voor de doorstroming van hulpdienstvoertuigen zijn bijzondere voorzieningen beschikbaar, zoals KAR. Het is aan de wegbeheerder of deze voorziening bij een kruispunt wordt gefaciliteerd. Bij zwaar belaste kruispunten en kruispunten dicht bij uitrukposten worden vaker voorzieningen getroffen dan op andere kruispunten. Hulpdiensten zijn voorzien van sirene en zwaailicht en mogen de verkeerslichten negeren. Er kunnen echter wel onveilige situaties ontstaan wanneer een hulpdienstvoertuig een kruispunt passeert zonder dat de VRI hierop reageert. Het meten van vertraging kan alleen als hulpdiensten gebruik maken van KARmeldingen. Er is een minimale tijd tussen het inmelden en uitmelden van een voertuig (ongehinderd doorrijden). Door deze minimale tijd tussen in- en uitmelden af te trekken van de werkelijke tijd tussen de meldingen, krijgt men de vertraging. Indien KAR niet gebruikt wordt, is het onbekend wat het kwaliteitsniveau is. Het uitgangspunt voor hulpdiensten is vrijwel altijd standaard hoog. Een voorbeeld van de verschillende kwaliteitsniveaus voor hulpdiensten zijn: Kwaliteitsniveau Minimaal Normaal Hoog D.3 Verhouding reistijd belast versus freeflow Groter dan 2,0 Tussen 1,5 en 2,0 Tussen 1,0 en 1,5 Gemiddelde vertraging 10-30 sec 1-10 sec 0 sec Auto’s en goederenvervoer Bij een kruispunt waarop een monitoringssysteem aanwezig is, wordt vaak de gemiddelde wachttijd als criterium gebruikt. Indien dit niet aanwezig is wordt vaak een combinatie van overstaan en cyclustijd gebruikt. Pagina 59 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Een voorbeeld van de verschillende kwaliteitsniveaus voor auto’s en goederenverkeer zijn: Kwaliteitsniveau Gemiddelde wachttijd Gemiddeld aantal stops Minimaal Normaal 100 sec 80 sec Hoog 60 sec 2 stops 2 stops tijdens de 4 drukste uren van het etmaal, 1 stop gedurende de rest van het etmaal 2 stops tijdens topdrukte7, 1 stop gedurende de rest van de tijd Gemiddeld aantal stops en maximale cyclustijd 2 stops; 120 sec 1,5 stops; 120 sec 1 stop; 120 sec Het is aan de wegbeheerder zelf welke richtingen een bepaald kwaliteitsniveau krijgen toebedeeld bij een geregeld kruispunt. Voor belangrijke doorstroomroutes kan bijvoorbeeld worden gekozen voor het hoogste kwaliteitsniveau. En bij een rijrichting met een zeer lage intensiteit kan worden gekozen voor het minimale kwaliteitsniveau. D.4 Openbaar vervoer Voor het openbaar vervoer kun je bepaalde minimum trajectsnelheden bepalen. Een wegbeheerder kan ervoor kiezen bepaalde prioriteitsvoorzieningen aan te leggen waardoor een bus voorrang krijgt bij een VRI. Om vertragingen ten opzichte van de dienstregeling te voorkomen is een scala aan maatregelen beschikbaar, zoals VECOM, VETAG, KAR en aparte opstelstroken en rijbanen. Door het regelmatig checken op storingen van deze prioriteitsvoorzieningen kunnen onnodige vertragingen voorkomen worden. Daarnaast moeten bij veranderende routes van het openbaar vervoer de prioriteitsinstellingen van de VRI gewijzigd worden. Er kunnen hierover afspraken gemaakt worden met het OV-bedrijf. Het OV-bedrijf kan bijvoorbeeld een meldplicht over functionering en technische mankementen hebben. Het bepalen van de coördinatiepunten voor het in- en uitmelden kan bij een nieuwe aanleg samen met het OV-bedrijf bepaald worden. Bij vervanging kan het OV-bedrijf worden gevraagd over eventuele wijzigingen in de ligging van de punten. Het beheer van de lijnnummers kan worden neergelegd bij de OV-dienst. Indien deze wijzigen, kun je afspreken dat het OV-bedrijf dit door geeft aan de wegbeheerder. Het kwaliteitniveau van OV wordt vaak uitgedrukt in gemiddelde wachttijd. Een voorbeeld van de verschillende kwaliteitsniveaus voor OV zijn: Kwaliteitsniveau Minimaal Normaal Hoog 7 Gemiddelde wachttijd 30 sec 15 sec 5 sec Onder topdrukte wordt hier uitzonderlijke drukte verstaan. De dagelijkse spitsdrukte wordt niet als topdrukte gezien. Voorbeelden van topdrukte zijn het vakantieverkeer aan het begin of einde van een schoolvakantie en het verkeer van en naar een populair festival. Pagina 60 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 D.5 Fietsverkeer Qua kwaliteitniveau kun je bij fietsers kiezen voor bijvoorbeeld een maximum wachttijd per kilometer (van bijvoorbeeld 15 sec.). Hierbij kun je als je wilt een onderscheid maken tussen hoofdfietsroutes en overige fietsroutes. Vaak wordt er echter gekozen voor de maximumwachttijd per kruispunt, omdat dit in de beleving van de fietser het belangrijkst is. Een voorbeeld van de verschillende kwaliteitsniveaus voor fietsverkeer zijn: Kwaliteitsniveau Minimaal Normaal Hoog Gemiddelde maximale wachttijd 100 sec 80 sec 60 sec Zo kan bij belangrijke fietsroutes bijvoorbeeld worden gekozen voor het hoogste kwaliteitsniveau, terwijl dit bij onbelangrijke routes met lage intensiteit op het minimale kwaliteitsniveau kan liggen. D.6 Voetgangersverkeer Hierbij kun je kiezen voor prioriteit op routes waar veel mensen lopen. De kwaliteit van de regeling voor voetgangers wordt vaak uitgedrukt in gemiddelde wachttijd8. Wanneer een voetgangersoversteek bestaat uit deeloversteken, moet de gemiddelde wachttijd van beide deeloversteken opgeteld worden. Een voorbeeld van de verschillende kwaliteitsniveaus voor voetgangers zijn: Kwaliteitsniveau Minimaal Normaal Hoog Gemiddelde maximale wachttijd 100 sec 80 sec 60 sec 8 Voetgangers worden niet individueel gedetecteerd (als er op de drukknop wordt gedrukt, is niet bekend of er sprake is van één of meer voetgangers), waardoor het bepalen van een gemiddelde wachttijd niet mogelijk is. Wat wel mogelijk is, is het bepalen van de wachttijd tussen het moment van de groenaanvraag en het daadwerkelijk groen worden van de betreffende richting. Het gaat hierbij om een maximale wachttijd. Uiteraard kan over een aantal maximale wachttijden weer wel een gemiddelde worden bepaald. Ook kan tijdens een observatie de maximale wachttijd worden bepaald. Pagina 61 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Pagina 62 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Bijlage E Locatiespecifieke uitgangspunten E.1 Bijzondere vervoerswijzen Er kunnen ook ongebruikelijke vervoerswijzen aanwezig zijn op een kruispunt. Men kan daarbij denken aan landbouwverkeer of een oversteek die onderdeel is van een ruiterpad. Indien een dergelijke bijzondere vervoerswijze regelmatig voorkomt op een bepaald kruispunt, worden de kwaliteitsniveaus van een vergelijkbare vervoerswijze gebruikt. Bijvoorbeeld: voor landbouwverkeer dat van dezelfde rijstroken gebruik maakt als autoverkeer, wordt dezelfde kwaliteitsnorm gehanteerd als voor dat autoverkeer; voor een oversteekplaats voor landbouwverkeer over een N-weg wordt dezelfde kwaliteitsnorm gehanteerd als wanneer het een oversteekplaats voor fietsers zou zijn. E.2 Filevorming bij afrit of gevaarlijke locatie Filevorming is niet alleen onwenselijk, op sommige locaties is het zelfs gevaarlijk. Het meest bekende voorbeeld is een wachtrij op een afrit die terugslaat op de hoofdrijbaan. Een ander voorbeeld is een wachtrij voor een VRI op een stroomweg die tot vlak bij een bocht komt. Verkeer dat met een snelheid van 80 km/u komt aanrijden, kan door de bocht de stilstaande wachtrij te laat zien om op een normale manier te stoppen. Voor elke VRI dient men na te gaan of er takken zijn waarop filevorming een onveilige situatie kan veroorzaken. Indien dit het geval is, moet worden vastgesteld welke filelengte nog acceptabel is. Dit is locatieverschillend en kan daardoor geen vaste waarden krijgen. Indien de filelengte van toepassing is op een kruispunt, wordt deze aangemerkt als extra kwaliteitscriterium. Bovendien kan de wegbeheerder deze richting een hogere prioriteit geven dan normaal. E.3 Bufferpunt Een bufferpunt wordt toegepast als het wenselijk is om verkeer tegen te houden en zo problemen op een stroomafwaarts gelegen locatie te voorkomen. Als gevolg van dit bufferen of doseren kan de wachttijd sterk oplopen. Daarom moet per kruispunt bewust een keuze gemaakt worden of dit wenselijk is. Een dergelijk kruispunt krijgt daarom twee sets kwaliteitsnormen: normen bij actief bufferen en normen voor niet bufferen. E.4 Goederenvervoer Vrachtverkeer veroorzaakt meer milieubelasting dan personenwagens bij stoppen en weer optrekken. Bij locaties met veel vrachtverkeer houdt dit in dat de milieubelasting navenant groter is. Het is dan aan de verkeerskundige om te bepalen of er ter plaatse voorzieningen nodig zijn. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij een toegangsweg tot een industrieterrein of haven. Op een dergelijke locatie kan het zinvol zijn om speciale voorzieningen in een regeling aan te leggen, zoals Tovergroen9. Wanneer bijzondere voorzieningen voor vrachtverkeer getroffen worden, is het belangrijk om bij verkeerskundige evaluaties te controleren of de voorzieningen goed functioneren. Daarom wordt dan een extra kwaliteitsnorm toegevoegd. Een goed meetbaar criterium hiervoor is de stopkans10. 9 Het systeem van tovergroen controleert vlak voor het einde groen van een richting met een speciale detectielus of er nog een vrachtwagen aankomt. Indien er nog zwaar verkeer aankomt, wordt het groen verlengd. 10 De stopkans is de kans die een weggebruiker heeft om op een traject van VRI’s te moeten stoppen voor rood. Pagina 63 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 E.5 Externe verstoringsbronnen Soms zijn er externe invloeden die de verkeersafwikkeling negatief beïnvloeden. Voorbeelden hiervan zijn bruggen en spoorwegovergangen in de nabijheid van het kruispunt. Indien de externe ingreep buiten de controle van de wegbeheerder valt, heeft hij meestal ook erg weinig invloed op de frequentie en de duur ervan (bijvoorbeeld bij een spoorwegovergang). Men moet de externe ingreep dan als een gegeven beschouwen en vaststellen welke verkeersstromen er hinder van ondervinden. Voor verkeersstromen die niet gehinderd worden, blijven de gewone kwaliteitsnormen van kracht. Voor verkeersstromen die gehinderd worden, zijn de normen niet geldig tijdens en vlak na de ingreep. Als extra norm dient vastgesteld te worden hoe lang het mag duren voor de verkeersafwikkeling na de ingreep weer normaal is. Dit laatste is zeer locatiespecifiek. Wel is het raadzaam om, indien er een probleem is, met de andere partij te overleggen over aanpassingen in de regelstrategie. E.6 Luchtkwaliteit Voor bepaalde plaatsen kan er een norm zijn wat betreft luchtkwaliteit. Bepaalde instellingen van een VRI kunnen ervoor zorgen dat de luchtkwaliteit rondom een VRI verbetert doordat er minder lang gewacht (en bijvoorbeeld minder opgetrokken) hoeft te worden. Je kunt ook de luchtkwaliteit ter hoogte van een VRI zelf verbeteren, door bijvoorbeeld: het verbeteren van de onderlinge relatie tussen meerdere VRI’s om zo een meer gelijkmatig rijgedrag te verkrijgen; het bevorderen van de doorstroming van vrachtverkeer. E.7 Trajecten Kruispunten kunnen solitair beschouwd worden, maar ook als onderdeel van een streng of zelfs een netwerk. Het kan dan gebeuren dat het verkeer op (bepaalde richtingen van) een kruispunt bewust benadeeld wordt om een optimale netwerkprestatie te behalen. De kwaliteitsnormen moeten daarom in de eerste plaats op netwerkniveau gedefinieerd worden. Er kan gekozen worden om naast de criteria op netwerkniveau ook criteria per VRI te gebruiken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de effecten van de netwerkregeling of groene golf. De normale kwaliteitsniveaus voor verkeer op benadeelde takken (bijvoorbeeld de zijtakken bij een groene golf) zijn vaak niet meer haalbaar. Deze normen moeten dan bijgesteld worden. Pagina 64 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Bijlage F Voorbeelden van specifieke eisen aan de vormgeving F.1 Specifieke vormeisen langzaam verkeer In welke situaties worden vrijliggende fietspaden toegepast? In welke situaties worden opgeblazen fietsopstelstroken (OFOS) toegepast? In welke situaties wordt het principe ‘rechtsaf door rood toegestaan’ toegepast? In welke situaties worden onderlichten geplaatst? In welke situaties worden wachttijdvoorspellers aangebracht? In welke situaties worden rateltikkers toegepast? In welke situaties worden aparte voetgangersoversteekplaatsen toegepast? … F.2 Specifieke vormeisen autoverkeer Op welke afstand en bij welke intensiteit mag op afrijdende banen een rijstrookbeëindiging plaatsvinden? Bijvoorbeeld: verder dan 50 meter vanaf het kruisingsvlak. In welke situaties wordt gekozen voor het aanbrengen van een plateau met snelheidsverlaging tot 50 km/uur? Voor welke uitvoering wordt dan gekozen? Bijvoorbeeld: net voor het kruisingsvlak of 100 meter daarvoor. In welke situaties wordt een vrije rechtsaffer aangelegd? Voorbeeld A: indien de omgeving het toelaat om vrije rechtsaffers te realiseren is dit wenselijk. Het kruisingsvlak wordt ontlast en de doorstroming op die richting wordt bevorderd. Voorbeeld B: vrije rechtsaffers worden niet toegepast, omdat dan niet alle verkeerstromen meer te regelen zijn. In welke situaties wordt een roodlicht- en/of snelheidscamera geplaatst? Worden LED-lantaarns en/of achtergrondschilden toegepast, zodat de zichtbaarheid van het licht wordt vergroot? In welke situaties worden waarschuwingsseinen geplaatst? Hiermee worden de verkeersdeelnemers tijdig geattendeerd op de verkeerslichten die ze naderen. Dit gebeurt meest op plaatsen waar de verkeerslichten niet worden verwacht of niet goed zichtbaar zijn. … F.3 Specifieke vormeisen openbaar vervoer In welke situaties wordt een lijnbusstrook of –baan, die tot aan de stopstreep loopt, aangelegd? In welke situaties wordt een kort opstelvak voor de stopstreep, dat bereikbaar is via een naastgelegen rijstrook, voor een richting met weinig verkeer aangelegd? In welke situaties wordt een lijnbusstrook met setback toegepast, waarbij een rijstrook tot kort voor het kruispunt als lijnbusstrook wordt gebruikt en daar in een normaal opstelvak uitloopt? In welke situaties wordt een exclusieve rijrichting aangelegd, die niet voor andere verkeersdeelnemers gebruikt mag worden en geregeld wordt met een speciaal verkeerslicht? In welke situaties wordt gekozen voor het afsluiten van bepaalde wegvakken voor gemotoriseerd verkeer, waarbij gebruik wordt gemaakt van obstakels die alleen aan lijnbussen doorgang bieden (bijvoorbeeld een bussluis)? … Pagina 65 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 F.4 Specifieke vormeisen overig verkeer De vervoerswijzen landbouwverkeer en ruiters zijn op de meeste VRI-geregelde kruispunten een zeldzaamheid. Omwille van de zeldzaamheid nemen de meeste wegbeheerders geen eisen op in hun beleidsplan. Het kan echter voorkomen dat bij een specifieke VRI (één van) deze vervoerswijze(n) wel regelmatig voorkomt / voorkomen. Indien je als wegbeheerder relatief veel VRI’s hebt met deze vervoerswijzen, is het verstandig te bedenken wat je wel en niet wil op het gebied van vormgeving, bijvoorbeeld: al dan niet plaatsen van drukknoppen voor ruiters (hoger dan voor fietsers en voetgangers; landbouwverkeer gebruik laten maken van dezelfde oversteek als fietsers of juist niet; … F.5 Plaats regelautomaat De regelautomaat moet goed bereikbaar zijn met een auto. Vanaf de regelautomaat moet er goed zicht zijn op het kruisingsvlak en de kruispuntarmen. De regelautomaat moet zodanig worden geplaatst dat er vanaf het bedieningspaneel direct zicht is op het kruisingvlak. Bij de plaatsing moet rekening worden gehouden met de verkeersveiligheid. De kans op een aanrijding met de regelautomaat moet minimaal zijn. Bij de plaatsing moet rekening worden gehouden met de eigendomsgrenzen. De automaat moet geplaatst worden op het eigen grondgebied. De regelautomaat moet bereikbaar zijn via verharding (tegels) en ook rondom de kast moet minimaal één tegel brede verharding worden aangebracht. … F.6 Detectiefuncties Via detectie krijgt de regelautomaat informatie over de aard, plaats en omvang van het verkeer dat zich op een kruispunt meldt. De kwaliteit van een regeling is in hoge mate afhankelijk van een goed werkend detectiesysteem. De IVER heeft in hun stuk over signaalgroepafwikkeling en detectieconfiguratie vermeld waaraan een detectieveld moet voldoen. Bij het bepalen van de definitieve detectieconfiguratie is het belangrijk de exacte ligging zo te kiezen, dat de kans op het aanrijden van detectielussen door verkeer dat niet voor de betreffende richting bestemd is, zo klein mogelijk is. Eventueel kan de positie van een lus enkele meters worden aangepast om dit te bereiken. Het verlengen van een opstelvak is hiervoor een andere mogelijkheid. Omdat een detectiestoring de verkeersafwikkeling door een VRI ernstig kan hinderen, wordt meestal detectiebewaking toegepast. Dit is een softwarevoorziening die voortdurend test of de detectielussen nog functioneren en direct maatregelen treft zodra dit niet meer het geval is. Deze voorziening kan ervoor zorgen dat de instellingen van de andere detectielussen zodanig worden gewijzigd dat de kwaliteit van de verkeersafwikkeling zo min mogelijk te lijden heeft onder het defect (zogenaamde detectievervangende maatregelen). Los van de detectievervangende maatregelen is het goed als defecte lussen zo snel mogelijk gemeld worden bij de beheerder zodat ze hersteld kunnen worden. Hiervoor kan de VRI aangesloten worden op een (technische) beheercentrale. Pagina 66 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Per verkeerssoort wordt hieronder aangegeven welke functies van de detectieconfiguratie verwacht worden. F.6.1 Gemotoriseerd verkeer Voor gemotoriseerd verkeer worden vaak detectielussen in het wegdek gelegd. In combinatie met de detector in een verkeersregelautomaat wordt de aan- of afwezigheid van voertuigen boven de detectielus bepaald. Op plaatsen waar geen detectielussen in het wegdek kunnen worden gelegd (bv. op bruggen, viaducten) kan gebruik worden gemaakt van video- of radardetectie. Deze hebben dezelfde functie als massadetectielussen. Vaak wordt er gewerkt met een koplus, een lange lus en één (of meerdere) verweglussen. De keuze voor het al dan niet toepassen van verweglussen kan o.a. afhangen van het belang en de intensiteit van de verkeersstroom. F.6.2 Openbaar vervoer De detectielussen voor gemotoriseerd verkeer zijn ook geschikt om lijnbussen te detecteren. Ze worden echter niet als lijnbussen herkend. Op locaties waarbij lijnbussen met prioriteit afgehandeld dienen te worden is daarom identificatie van lijnbussen noodzakelijk. Er kan in die gevallen gebruik worden gemaakt van speciale detectielussen voor openbaar vervoer (VETAG en VECOM), of detectie door middel van een Korte Afstand Radio (KAR). Voordeel van KAR is dat er geen dure, breukgevoelige detectielussen in het wegdek gelegd hoeven te worden en dat in- en uitmeldpunten relatief eenvoudig te wijzigen zijn. Nadeel is dat KAR complexer is (meer informatie-uitwisseling) waardoor er meer mis kan gaan bij de aanvraag. F.6.3 Fietsers Voor het detecteren van fietsers bij een kruispunt wordt vaak gebruik gemaakt van de combinatie van een drukknop, een koplus bij de stopstreep en een massadetectielus op enige afstand van de stopstreep. De lussen kunnen richtinggevoelig zijn (als er twee vlak achter elkaar worden geplaatst). Daarnaast kun je de keuze maken om radardetectie te gebruiken om fietsers te detecteren op het kruispunt. Deze radardetectie signaleert of er nog fietsers op het kruispunt fietsen waardoor (indien nodig) de groentijd kan worden verlengd. Per locatie en situatie moet worden bekeken of dit gewenst is. F.6.4 Voetgangers Voor het detecteren van voetgangers wordt vrijwel altijd gebruik gemaakt van drukknoppen. Daarnaast kun je ook de keuze maken voor radardetectie. Op deze manier kun je nog zien of er voetgangers bezig zijn aan hun oversteek op het kruispunt. Dit wordt vaker toegepast bij lange oversteken met veel voetgangers en oversteken waar regelmatig gehandicapten oversteken. Pagina 67 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Pagina 68 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Bijlage G Keuzes over de functionaliteit van het regelprogramma G.1 Type regelingen Als wegbeheerder moet je een keuze maken in het type regeling. De ene regeling is beter in staat te anticiperen op wisselingen in het verkeersaanbod dan andere. De mogelijke types regelingen zijn: Starre regeling Deze kenmerkt zich door een vaste volgorde met vaste groen- en roodtijden, ongeacht het verkeersaanbod. Half-starre regeling Deze soort is gebaseerd op een vaste cyclustijd, maar is daarbinnen flexibel. Een voorbeeld is: versneld afdraaien is mogelijk. Dit type wordt veel gebruikt bij het maken van een ‘groene golf’ op een streng van verkeerslichten. Voertuigafhankelijke regeling Kenmerken: veelal een vaste volgorde, maar hier kan van worden afgeweken als er geen verkeersaanbod is, bij prioriteiten of op basis van wachttijden. Groen- en roodtijden en daarmee de cyclustijd zijn afhankelijk van het verkeersaanbod. Informatie over het verkeersaanbod volgt uit de detectie. Verkeersafhankelijke regeling Een kenmerk van een verkeersafhankelijke regeling is dat het totale verkeersproces wordt gemeten. Op basis van de in- en uitmeldingen op de detectoren en drukknoppen wordt de regeling stelselmatig geoptimaliseerd. Op grotere afstand kan het optimaliseren ook gebeuren van kruispunt naar kruispunt. Naast bovengenoemde soorten regelingen zijn speciale modules toe te voegen aan de regeling. Voorbeelden hiervan zijn een adaptieve module, een dynamische netwerkmodule en een KAR module. Voorwaarde is wel dat de regeling dit toestaat. Bij een starre regeling is dit namelijk niet mogelijk. Een adaptieve module meet continu het verkeersaanbod en bepaalt op basis hiervan de volgende optimale cyclustijd. Bij een dynamische netwerkregeling worden de regelingen van verkeerslichten die deel uitmaken van een netwerk permanent geoptimaliseerd op basis van keuzes op netwerkniveau. Er wordt dan niet gekeken naar wat optimaal is voor het individuele kruispunt, maar wat optimaal is voor het gehele netwerk. Als wegbeheerder moet je kiezen welke types en modules je wel of niet wil toepassen, en in welke omstandigheden. G.2 Blokindelingen Per VRI dient een wegbeheerder een blokprocedure op te stellen. De blokprocedure bepaalt wanneer een richting naar groen mag gaan. De voorkeursvolgorde van de richtingen is vastgelegd in een zogenaamd blokkenschema. Elk blok bevat één of meerdere niet conflicterende richtingen. De blokkenindeling wordt bepaald door de ontwerper van de regeling. Als wegbeheerder kun je voorwaarden stellen waaraan die blokindeling moet voldoen. Hieronder volgt een voorbeeld van een set van voorwaarden: Elke signaalgroep moet minimaal één keer in het blokkenschema voorkomen. Signaalgroepen die onderling conflicteren mogen niet in hetzelfde blok worden ondergebracht. De laagst feitelijke verliestijd moet worden toegepast, maar hierbij dient het blokkenschema zo flexibel als mogelijk te worden opgesteld. Door bijvoorbeeld de fasen voor rechtdoorgaande en bijbehorende linksafslaande richtingen direct na Pagina 69 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 elkaar te laten komen. Op deze manier kunnen de groenfasen elkaar flexibel opvolgen. In een blokindeling moeten zoveel mogelijk alternatieve realisaties worden toegevoegd. Een richting mag primair in meerdere blokken voorkomen om zo richtingen een dubbele realisatie te geven. G.3 Signaalgroepafhandeling of fasecyclus In Nederland worden verschillende signaalgroepafwikkelingen gebruikt. Uit deze signaalgroepafwikkelingen dient een keuze te worden gemaakt. De IVERsignaalgroepafwikkeling is er daar één van. Signaalgroepafwikkelingen hebben deeltoestanden die altijd doorlopen worden en optionele deeltoestanden. Meestal zijn de optionele deeltoestanden meeverlenggroen en veiligheidsgroen. Een wegbeheerder kan vastleggen welke optionele deeltoestanden in welke situaties toegepast mogen worden. G.3.1 Meeverlenggroen Meeverlenggroen is de toestand van groen als er geen conflictrichting gerealiseerd kan worden. De lengte van dit groen is afhankelijk van de realisatiemogelijkheden van conflicterende richtingen en niet afhankelijk van een tijdsinstelling. Het meeverlenggroen kan alleen eindigen als het garantiegroen is afgelopen (IVER werkgroep signaalgroepafwikkeling, Signaalgroepafwikkeling Detectieconfiguratie, 2002). Door meeverlenggroen kunnen meerdere realisaties worden gecombineerd waardoor er een geloofwaardigere regeling ontstaat. G.3.2 Veiligheidsgroen De deeltoestand veiligheidsgroen zorgt ervoor dat als meerdere voertuigen zich in de dilemmazone bevinden, de groentijd wordt opgerekt zodat op een veilige wijze het kruisingsvlak wordt vrij gemaakt. Veiligheidsgroen wordt meestal alleen toegepast op rechtdoorgaande richtingen en bij een hoge wettelijke maximumsnelheid (groter of gelijk aan 70 km/u). G.4 Ontruimingstijden Het doel van de ontruimingstijd is het voorkomen dat afrijdend verkeer het conflictvlak nog niet verlaten heeft, wanneer het oprijdend verkeer het conflictvak bereikt. Het is een veiligheidsperiode waarbij een te korte ontruimingstijd een aanrijdingkans geeft en een te lange ontruimingstijd de geloofwaardigheid en efficiëntie van de regeling aantast. De belangrijkste variabelen die de ontruimingstijd bepalen zijn: de oprijsnelheid; de afrijsnelheid; de optrekversnelling; de afremvertraging; de lengte van het voertuig. In de CROW-publicatie over ontruimingstijden (CROW, publicatie 321 Richtlijn ontruimingstijden verkeersregelinstallaties 2013, 2013) zijn richtwaarden voor al deze variabelen opgenomen. De meeste wegbeheerders kiezen ervoor om deze ongewijzigd toe te passen. Pagina 70 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Aandachtspunten kunnen zijn: Als de verkeerssoort bromfiets op de rijbaan mag rijden, dienen er aanpassingen gemaakt te worden door de afrijsnelheid te verlagen. Rijden de bromfietsers op het fietspad dan moet men rekening houden met een verhoogde oprijsnelheid. De lengte waarmee gerekend moet worden hangt af van het aandeel vrachtverkeer. De berekende ontruimingstijden moeten op een bepaalde manier worden afgerond, bijvoorbeeld op tienden, halve of hele seconden. Dit is uiteindelijk een keuze van de wegbeheerder. Hieronder staan toelichtingen vermeld ten aanzien van enkele van de bovenstaande aandachtspunten. 4.5.1 Aandeel vrachtverkeer De lengte van het voertuig heeft invloed op de duur van de ontruimingstijd, aangezien een langer voertuig meer tijd nodig heeft om het conflictvlak vrij te maken. Bij het bepalen van de afrijtijd moet daarom rekening worden gehouden met de voertuiglengte. Deze lengte wordt bepaald op basis van het aandeel vrachtverkeer. Een voorbeeld van het bepalen van de voertuiglengte kan zijn: <10% vrachtverkeer dan bedraagt de voertuiglengte 6,0 meter: <15% vrachtverkeer dan bedraagt de voertuiglengte 12,0 meter; >15% vrachtverkeer dan bedraagt de voertuiglengte 18,0 meter. 4.5.2 Afronding ontruimingstijden Tegenwoordig worden berekende ontruimingstijden afgerond op de dichtstbijzijnde tiende van een seconde. Sommige oude automaten kunnen echter niet met tienden van seconden werken. In die gevallen is de meest gehanteerde afronding: Is het getal groter dan of gelijk aan 0,3 dan wordt dit naar boven afgerond; Is het getal kleiner dan 0,3 dan wordt dit naar beneden afgerond; Ontruimingstijden kleiner dan 0 seconden worden op 0 gesteld. G.5 Garantietijden Een wegbeheerder dient garantietijden in te stellen voor zowel groen, geel als rood. De meest gebruikte waarden zijn terug te vinden in het Handboek verkeerslichtenregelingen (CROW, publicatie 213 Handboek verkeerslichtenregelingen, 2006). G.6 Deelconflicten Er is sprake van een deelconflict als twee conflicterende richtingen tegelijk groen krijgen. In dat geval moeten de verkeersdeelnemers op die richtingen het conflict zelf oplossen volgens de geldende voorrangsregels. De belangrijkste reden om te kiezen voor een deelconflict is het vergroten/beter benutten van de capaciteit. De meeste wegbeheerders zien het toestaan van deelconflicten als uiterste noodzaak en laatste redmiddel om de doorstroming te behouden, wanneer de capaciteit van een kruispunt niet toereikend is voor de verkeersintensiteit. De reden om geen deelconflicten toe te staan is dat de verkeersveiligheid afneemt. Een wegbeheerder dient de keuze te maken of en wanneer hij een deelconflict toepast. Wegbeheerders die deelconflicten niet volledig willen uitsluiten, kunnen voorwaarden vastleggen. Een voorbeeld van een set voorwaarden en regels is hieronder weergegeven: richtingen met een deelconflict hebben altijd een gelijkstart, indien beide een aanvraag hebben; richtingen met een deelconflict verlengen nooit met elkaar mee; Pagina 71 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 de verkeersdeelnemers die een deelconflict met elkaar hebben, moeten goed zicht hebben op elkaar; richtingen met een deelconflict die staan te wachten op doorgang, mogen ander verkeer niet de doorgang blokkeren; de ontruimingstijd moet zo afgesteld worden dat verkeer dat moest wachten op doorgang voldoende tijd heeft om veilig af te rijden; een deelconflict met een fietspad mag alleen worden toegepast wanneer het fietspad slechts in één richting wordt bereden. G.7 Wachtstand In een wachtstand houden de richtingen de groenfase of de roodfase vast zolang er geen verkeersaanbod is op conflicterende richtingen. De wachtstand wordt vooral actief tijdens rustige periodes zoals de nachtelijke uren. Bij een VRI zijn er meerdere mogelijkheden: alle richtingen wachtstand rood; één set niet-conflicterende richtingen wachtstand groen, alle overige richtingen wachtstand rood; wisselend wachtstand groen: de laatste richting die groen had, houdt dit vast. G.7.1 Voor- en nadelen Beide wachtstanden kennen voor- en nadelen. De voordelen van een wachtstand groen zijn dat er minder stop- en startbewegingen op de hoofdroute zijn, wat beter is tegen geluidshinder en voor het milieu. Ook geeft het comfort aan de weggebruiker die op de hoofdstroom rijdt. Het nadeel is dat verkeer op conflicterende richtingen altijd eerst moet wachten tot het groen op de richtingen met wachtstand groen wordt afgekapt. Hierdoor kan er roodlichtnegatie optreden tijdens rustige momenten. Een ander nadeel is dat men bij het naderen van het groene licht harder kan gaan rijden (omdat men het groen nog wil ‘halen’), wat kan zorgen voor een onveilige situatie. De voordelen van een wachtstand rood zijn dat iedereen direct groen krijgt bij het naderen van het verkeerslicht, als er geen ander verkeersaanbod is op de andere richtingen. Hoe dicht men de VRI moet naderen is afhankelijk van de lengte van het detectieveld. Hierdoor treedt roodlichtnegatie minder op tijdens de rustige periodes. Het nadeel is dat tijdens rustige periode er een verwachtingspatroon is. Hierdoor rijden mensen vaker ongewild door rood omdat ze verwachten dat het licht naar groen gaat. Daarom kan de tijd tussen aanvraag en groen worden zodanig lang ingesteld worden, dat automobilisten in ieder geval moeten vertragen. Het vertragen wordt daarmee onderdeel van het verwachtingspatroon. De automobilist rijdt dan altijd met een lage snelheid over het kruispunt. Een ander nadeel is dat op de hoofdroute het comfort omlaag gaat. G.7.2 Wanneer welke wachtstand kiezen: criteria Er kunnen diverse criteria worden opgesteld voor wachtstand groen. Enkele voorbeelden zijn: Er moet een zware rechtdoorgaande hoofdstroom en een sterk ondergeschikte zijstroom aanwezig zijn. De hoofdstroom krijgt dan wachtstand groen en kan profiteren van tijdswinst. Een hoofdstroom is gedefinieerd in termen van een minimaal aantal rechtdoorgaande voertuigen/uur tijdens de rustige perioden (wanneer de wachtstand het meeste zal voorkomen). Een sterk ondergeschikte zijstroom wordt gedefinieerd in Pagina 72 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 termen van een maximaal aantal conflicterende voertuigen/uur (inclusief fietsers en voetgangers) die zich aanmelden. Het detectieveld moet voldoen aan de eisen van de IVER en moet dus beschikken over verweglussen e.d. Dit voorkomt dat verkeer op conflicterende richtingen onnodig moet wachten. Een criterium voor het toepassen van de wachtstand rood is bijvoorbeeld: Wanneer er geen uitgebreid detectieveld (zoals volgens de IVER-normen) aanwezig is, wordt een wachtstand roodregeling toegepast. G.7.3 Wanneer welke wachtstand kiezen: andere overwegingen Bij een keuze voor één van beiden wachtstanden dient bij wegen met meerdere verkeerslichten op één streng rekening gehouden te worden met de uniformiteit van de wachtstand. Wanneer er verschillende wachtstanden op een streng worden gebruikt kan dit bij de automobilist zorgen voor verwarring. G.8 Werkingstijden Voor VRI’s kan een verschil in werkingstijden worden aangebracht. Belangrijke VRI’s moeten dag- en nacht functioneren. Wanneer een bepaald kruispunt ’s nachts vrijwel geen verkeer heeft kan er voor worden gekozen de VRI ’s nachts uit te zetten (i.v.m. besparing stroomkosten) of op geelknipperen (om onnodig wachten te vermijden). Een ander voorbeeld is het alleen gebruiken van een VRI tijdens de beginen eindtijden van een nabij gelegen school. De keuze om een VRI op bepaalde momenten uit te zetten hangt af van de veiligheid en geloofwaardigheid van deze maatregel. Pagina 73 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Pagina 74 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Bijlage H Voorbeelden van functionaliteit voor specifieke vervoerswijzen H.1 Hulpdiensten Qua functionaliteiten bij hulpdiensten zijn er verschillende mogelijkheden. Een voorbeeld is het systeem KAR, dat ook voor openbaar vervoer gebruikt kan worden. H.2 Autoverkeer Voor autoverkeer zijn er ook veel keuzen mogelijk qua functionaliteiten. Enkele voorbeelden zijn: H.2.1 File-ingrepen Dit kun je toepassen op congestiegevoelige plaatsen zoals bij A-wegen en bij bruggen. Een file-ingreep heeft meestal als doel om tijdelijk een congestiegevoelige richting te bevoordelen en wordt geactiveerd op basis van bezetting van speciaal hiervoor aangebrachte filedetectielussen of op basis van tellingen op de “normale” detectielussen. Als wegbeheerder kun je dus vastleggen: waar/wanneer file-ingrepen toegepast kunnen worden; binnen welke randvoorwaarden (bijv. hinder voor het overige verkeer) op welke wijze bepaald wordt of er sprake is van file. H.2.2 Koppelingen tussen kruispunten Het koppelen van twee of meer VRI’s kan soms wenselijk of zelfs noodzakelijk zijn. Een koppeling kan zware verkeerstromen zonder extra stops over meerdere kruispunten sturen. Dit geeft comfort aan de weggebruiker en heeft effect op het milieu omdat er minder start- stopmomenten zijn. Daarnaast is het goed voor de doorstroming. Een koppeling kan eventueel ondersteund worden met (dynamische) borden die een snelheidsadvies tonen aan de weggebruiker. Als wegbeheerder kun je richtlijnen bepalen die aangeven in welke situaties een koppeling gewenst is. Bijvoorbeeld: als de kruispunten minder dan 200 meter van elkaar liggen; als de wachtrij van de ene regeling effect heeft op de afrijcapaciteit van de andere regeling. Bij koppelingen zijn twee varianten te onderscheiden: een harde en een zachte koppeling. De verschillen worden hieronder beschreven. Zachte koppeling Het groen op een stroomafwaarts gelegen kruispunt wordt langer vastgehouden als een peloton voertuigen het kruispunt nadert. Kenmerken van een zachte koppeling zijn: de koppeling is meestal niet gegarandeerd (want deze komt alleen op als het kan); het geeft een logisch / geloofwaardig verkeersbeeld, doordat er altijd rijdend verkeer is; niet iedere cyclus heeft exact dezelfde fasevolgorde (als ingegrepen mag worden op de regeling); de hoofdrichting krijgt maximaal comfort. De zijrichting heeft echter hier weinig hinder van. Pagina 75 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Harde koppeling Een peloton voertuigen krijgt op een stroomafwaarts gelegen kruispunt gegarandeerd groen. Kenmerken van een harde koppeling zijn: de koppeling is gegarandeerd; iedere cyclus dezelfde fasevolgorde; mogelijk niet altijd rijdend verkeer waar te nemen voor wachtende richtingen door de werking van de koppeling (i.v.m. inrijden en tegenhouden van verkeer); een koppeling die niet goed functioneert als gevolg van wijzigende verkeersstromen kan ongeloofwaardigheid en daarmee roodlichtnegatie in de hand werken; maximaal comfort hoofdrichting ten koste van de zijrichtingen. Wanneer een wegbeheerder ervoor kiest een koppeling te hanteren moet uit deze twee koppelingen een keuze worden gemaakt. In het beleidsplan kan een voorkeur uitgesproken worden. Het functioneren van een koppeling is erg gevoelig voor wijzigingen in het verkeersbeeld. Indien gekozen wordt voor een koppeling, dan valt het aan te raden regelmatig een evaluatie te doen of de koppeling wel op de juiste wijze werkt en het beoogde effect heeft. De frequentie van evaluatie kan ook in het beleidsplan benoemd worden. Meestal is dit niet in het hoofdstuk “regelstrategie”, maar in het hoofdstuk “beheerstrategie”. H.2.3 Netwerk Er zijn vier verschillende manieren om een netwerk te regelen: elke VRI solitair; koppelingen, zoals hierboven is genoemd; scenario’s; coöperatieve adaptieve netwerkregelingen, zoals Scoot of Imflow. Scenario’s VRI-scenario’s kunnen gemaakt worden voor zowel solitaire VRI’s als voor een streng van VRI’s. Een scenario is niet meer dan een set voorgedefinieerde parameters die op afstand kunnen worden geactiveerd. Afhankelijk van de wegbeheerder wordt zo’n scenario vaak vanuit een verkeersmanagementcentrale geactiveerd. Als het scenario wordt ingezet is dat vaak in samenhang met ander DVM maatregelen in een regelscenario. Netwerkregelingen Coöperatieve, adaptieve netwerkregelingen voor autoverkeer zijn regelingen die onderling met elkaar afstemming zoeken. Daarbij kunnen er verschillende doelen zijn, bijvoorbeeld: een automobilist zo gemakkelijk als het mogelijk is door een netwerk van VRI’s te loodsen; de totale verliestijd in het netwerk minimaliseren. H.3 Openbaar vervoer Een voorbeeld van een functionaliteit voor OV is prioriteitsvoorziening. Dit kan door middel van KAR of speciale detectielussen voor OV in het wegdek (VECOM en VETAG). Hierdoor kun je de prioriteit van het OV op een kruispunt regelen. Prioriteit kan gegeven worden op verschillende wijzen, bijvoorbeeld: groen vasthouden; de cyclus versneld afdraaien; twee realisaties per cyclus te reserveren; Pagina 76 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 een bijzondere realisatie toekennen, al dan niet gecombineerd met het afkappen van conflicterende richtingen. Voor KAR kunnen verschillende eisen worden opgesteld. Hieronder een voorbeeld: niet meer dan twee keer per cyclus inbreken; een autorichting mag door een OV-ingreep geen hogere wachttijd krijgen dan 120 seconden; een fietsrichting mag door een OV-ingreep geen hogere wachttijd krijgen dan 90 seconden; het OV-voertuig moet informatie meezenden over de stiptheid. De mate van stiptheid bepaalt de prioriteit die men krijgt; het OV-voertuig moet informatie meezenden over het lijnnummer van de bus. Zo kun je onderscheid maken tussen de verschillende lijnen in de mate van prioriteit. het OV-voertuig kan prioriteit krijgen afhankelijk van de periode van de dag. Op een bepaald gedeelte van een dag kan een andere prioriteit worden gegeven. indien er sprake is van een gekoppelde regeling wordt de koppeling niet doorbroken om overige verkeersstromen niet onnodig te verstoren. Bij kruisende OV-routes moet er een keuze worden gemaakt welke van de twee lijnen er prioriteit krijgt. H.4 Voetgangers Voor een voetgangersoversteek kun je verschillende eisen opstellen. Enkele voorbeelden zijn: Het gebruik van een binnen-buiten regeling11 wordt niet toegestaan. Elke oversteek krijgt een eigen aanvraag en is daarom richtingafhankelijk. Voetgangersrichtingen krijgen nooit een meeaanvraag met parallelle fietsrichtingen. Voetgangers krijgen altijd een gelijkstart met een parallelle fietsoversteek. Deeloversteken voor voetgangers mogen niet zelfstandig realiseren. Daarnaast zijn er verschillende functionaliteiten die je kunt inzetten. Enkele voorbeelden zijn: Het aanbrengen van speciale voetgangerslichten voorzien van een geelknipperlicht op geregelde oversteekplaatsen Het aanbrengen van akoestische signaalgevers die de verschillende toestanden van het voetgangerslicht met behulp van verschillende geluidssignalen kunnen weergeven. Het aanbrengen van capacitieve drukknoppen met oplichtende tekst en terugmeldingslampje. Het aanbrengen van wachttijdvoorspellers. H.5 Fietsverkeer Voor een fietsverkeeroversteek kun je verschillende eisen opstellen. Enkele voorbeelden zijn: fietsoversteekplaatsen krijgen altijd een meeaanvraag met parallelle voetgangersoversteekplaatsen; 11 Een binnen-buiten regeling wordt toegepast bij voetgangersoversteken waarbij eerst de binnenste lichten aan beide zijden van de weg de voetgangers naar het midden laten lopen en daarna de buitenste. Op ¾ van de tweede oversteek gaan dan de buitenlichten ook via knipper groen naar rood. Een dergelijke constructie wordt vaak gebruikt als men voetgangers nooit wachtend op de middenberm wil hebben (i.v.m. veiligheid). Het grote nadeel van deze constructie is de tijd die nodig is om te realiseren. Hierdoor ontstaat veel wachttijd voor ander richtingen die eigenlijk niet nodig is. Een betere regeling is de richtingsgevoelige regeling hierdoor kan er al verkeer rijden over de eerste oversteek als de voetganger op dat moment op de tweede oversteek loopt. Pagina 77 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 fietsoversteekplaatsen krijgen een meeverlengfunctie met het groen van de parallelle voetgangersoversteekplaatsen; fietsrichtingen worden nooit groen volgens het principe: allemaal tegelijk groen. Daarnaast zijn er enkele andere functionaliteiten waaruit je kunt kiezen: Het plaatsen van onderlichten op de verkeersmast, aan het begin van de oversteek, waarmee de zichtbaarheid van het licht wordt vergroot. Het aanbrengen van capacitieve drukknoppen met de oplichtende tekst “wacht op groen” en een terugmeldingslampje. Dubbele realisatie Een manier om de wachttijd voor fietsverkeer te beperken is door fietsverkeer een dubbele realisatie te geven gedurende de cyclus. De wachttijd voor conflicterend verkeer neemt door deze maatregel toe. Wachttijdvoorspeller Een wachttijdvoorspeller calculeert en toont de indicatieve wachttijd wanneer een fietser bij het verkeerslicht wordt gedetecteerd. Bij onderzoek is aangetoond dat door toepassing van een wachttijdvoorspeller de roodlichtnegatie met 25 tot 30 procent daalt (Verkeerskunde 2006). Startpaal Voor fietsers kun je een startpaal aanbrengen waardoor fietsers snel kunnen vertrekken na groen licht. Regensensor Kan worden aangebracht waardoor fietsers bij regen eerder groen krijgen. H.6 Vrachtverkeer Indien er op bepaalde richtingen van een VRI een aanzienlijk aandeel van het totale verkeersaanbod vrachtverkeer is, kan men dit faciliteren met behulp van tovergroen. Tovergroen is bedoeld om vrachtverkeer te signaleren en ervoor te zorgen dat zij niet hoeven te stoppen omdat het hiaat valt of de maximumgroentijd net bereikt is. Het heeft een positief effect op de leefbaarheid en ook is er sprake van een economisch voordeel voor ondernemers (minder optrekken betekent minder brandstofverbruik). Daarnaast is het aan de wegbeheerder om te bepalen welke andere functionaliteiten hij wil toepassen. Pagina 78 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Bijlage I Voorbeeld van een ontwerpproces Het komt regelmatig voor dat op een kruispunt ook wegen van andere wegbeheerders aantakken. Indien het ontwerpproces een dergelijk kruispunt betreft, moet vanaf het begin van het proces rekening gehouden worden met de belangen en mogelijkheden van die andere wegbeheerder. Dit voorkomt problemen later in het proces en na plaatsing. Indien er dergelijke VRI’s in je areaal zitten, kun je in de paragraaf over het ontwerpproces precies opnemen op welke momenten de andere wegbeheerder wordt betrokken, en op welke wijze (input leveren, advies geven, eventueel mee beslissen over bepaalde aspecten). Daarnaast kun je uitgangspunten voor de relatie met andere wegbeheerders vaststellen. Het bekendste principe is de “potentheorie”. Deze theorie stelt dat elke wegbeheerder bijdraagt in de kosten naar gelang het aantal poten dat op dat kruispunt in zijn beheer is. Een ander uitgangspunt is dat van “gesloten beurs”. Hierbij vermijden de wegbeheerders geldstromen onderling, bijvoorbeeld door de ene te laten betalen voor de aanschaf van de installatie en de andere voor het onderhoud. I.1 Initiatieffase Het proces begint met een initiatief om een verandering door te voeren op een kruispunt. Deze verandering kan zijn het volledige vervangen van de VRI al dan niet met kruispuntreconstructie, het plaatsen van een nieuwe VRI of het aanpassen van de software. In deze fase wordt een pakket van eisen in conceptvorm opgesteld door de wegbeheerder. Het pakket van eisen maakt duidelijk waar behoefte aan is en wat wel of juist niet mag gaan plaats vinden op het kruispunt. Ook worden de doelstellingen bepaald en regelstrategieën ingevuld. Met andere woorden: in het pakket van eisen worden de principes uit het verkeerslichtenbeleid concreet gemaakt voor de specifieke situatie. In deze paragraaf dient ook te worden opgenomen wie kan besluiten om het proces te starten en wie het pakket van eisen opstelt. Eventueel wordt ook opgenomen wie inbreng moet leveren voor het pakket van eisen en wie het pakket goedkeurt (indien dit niet de opstellers zijn). I.2 Haalbaarheidsfase De haalbaarheid wordt vervolgens getoetst aan de beschikbare middelen. Dit wordt gedaan door het opstellen van: een kruispuntanalyse; een pakket van eisen; een plan van aanpak; een kostenraming. Als eerste wordt een kruispuntanalyse uitgevoerd. Hierin wordt vastgesteld in hoeverre de verkeerstechnische vormgeving en de feitelijke verkeersbelasting overeenkomen of juist een belemmering vormen om de doelstellingen uit de vorige fase te behalen. Pagina 79 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Het wensbeeld wat hierbij gebruikt wordt, is een optimaal functionerende verkeerslichtenregeling. De onderdelen waarnaar gekeken moet worden, zijn: het verkeersaanbod; de verwerkingscapaciteit; of de aangeboden regeling logisch is en geen “dode” momenten kent. dat er gerekend is met de maatgevende intensiteit van een ochtendspitsuur, daluur en avondspitsuur. Deze maatgevende intensiteit kan verkregen worden via een elektronische telling met de regelautomaat of een visuele telling; prognosecijfers. Met deze cijfers kunnen middels computerprogramma’s verschillende oplossingsvarianten doorgerekend worden. Als blijkt dat het verkeer niet kan worden verwerkt of dat de gestelde doelstellingen niet behaald kunnen worden is het volgende mogelijk: Het verlagen van het verkeersaanbod Het verhogen van de capaciteit Het verminderen van tijdsverlies binnen de regeling. Het plan van aanpak wordt vervolgens samen met de kostenraming opgemaakt. Hierin worden de mogelijke oplossingsvarianten verder toegelicht. Bij het maken van een kostenraming moet ook aandacht zijn voor de kosten van onderhoud aan de installatie. Wanneer technisch en verkeerskundig onderhoud afgekocht wordt bij aanschaf van de installatie, is dit vaak goedkoper dan wanneer het achteraf apart aanbesteed wordt. De raming dient als referentie voor de aannemingssom. Ook in deze paragraaf moet je als wegbeheerder verder specificeren wie wat doet. Verder kun je de stap ook nog verder detailleren. Je kunt bijvoorbeeld vastleggen voor hoe lang het onderhoud afgekocht wordt. I.3 Aanbestedingsfase De vraagspecificatie vormt het uitgangspunt voor de aanbesteding. Deze wordt door (de beheerder) opgesteld, evenals de raming. De verdere uitbesteding gebeurt door (zelf in te vullen). Deze bewaakt tevens dat aan alle richtlijnen wordt voldaan. De markt wordt benaderd waarna deze een offerte en een plan van aanpak aanlevert. Controleslag 1 Opstellen vraagspecificatie. Aandachtspunt: zijn alle eisen en wensen benoemd en wordt er verwezen naar de juiste documenten waarin aanvullende eisen of richtlijnen staan? Een aanbestedingsprocedure verloopt over het algemeen op deze manier (procedure zelf vast te stellen door de wegbeheerder): Het plaatsen van het werk op de aanbestedingskalender Het uitnodigen van leveranciers en installateurs (bij onderhandse aanbesteding); Het organiseren en bijwonen van de inlichtingen (bij openbare aanbesteding); Het opstellen van een nota van inlichtingen; Het organiseren, bijwonen en notuleren van de aanbesteding; Het beoordelen van de aanbiedingen en opstellen van een gunningsadvies; Het bekend maken van de gunning; Het verlenen van de opdracht. Pagina 80 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Ook in deze paragraaf moet je als wegbeheerder verder specificeren wie wat doet. Verder kun je de stap ook nog verder detailleren. Je kunt bijvoorbeeld verwijzen naar je algemene inkoopbeleid of –procedures. Daarin kan vastgelegd staan of je onderhands danwel openbaar aanbesteedt, of je in concurrentie moet aanbesteden etc. Als je geen algemeen inkoopbeleid hebt, of als dit onvoldoende specifiek is, kun je uiteraard in deze paragraaf je aanpak van de aanbestedingsprocedure volledig vastleggen. I.4 Ontwerpfase Nadat de gunning is voltooid wordt er een voorlopig ontwerp gemaakt. Het voorlopig ontwerp bestaat uit het opleveren van: een concepttekening; de resultaten van de ontwerpberekeningen; de functionele specificaties van de gekozen systemen, waaronder de regeling. De aannemer moet aantonen aan de vraagspecificatie te voldoen. Beoordeling van de stukken kan zowel door de wegbeheerder (indien de kennis aanwezig is) als door een marktpartij worden gedaan. Controleslag 2 In dit voorlopig ontwerp moet gekeken worden of de vraagspecificatie op een juiste manier is doorgevoerd. Dit kan gecontroleerd worden aan de hand van de eisen die gesteld worden in de offerte-uitvraag. Daarnaast moet gecontroleerd worden of alle wetten en geldende richtlijnen zijn gerespecteerd. Ook de resultaten van de ontwerpberekeningen dienen beoordeeld te worden en er moet een oordeel geveld worden over de te plaatsen systemen. Controleslag 3 Controle ontruimingstijden. De ontwerper van de regeling dient een eerste concept in. De ontruimingstijden in dit concept dienen nagekeken te worden door een verkeerskundige van (zelf in te vullen). (Wegbeheerder X) is als wegbeheerder verantwoordelijk wat er op de weg staat en neemt door de controle de verantwoording over van de aannemer. Vervolgens komt er een definitief ontwerp en wordt er een bestektekening gemaakt. In deze bestektekening moet gedetailleerd ingegaan worden op gebruikte materialen en vormgevingspecificaties. Controleslag 4: Op een bestekstekening moet het volgende zijn aangegeven: armaturen (grootte, sjablonen, geelknipperen, bij tram- of buslichten het model, onderlichten, nummers); masten, portalen en uitleggers (ook aangeven indien van toepassing combi ANWB-OV); detectielussen (afmetingen en nummers); drukknoppen (aanduidingsbordjes en nummers); putsarmatuur (indien gebruikt); voorwaarschuwingen met afstandaanduiding op het onderbord; rijstrookindeling en stopstrepen; signaalgroepnummers; plaats en positie van de kast en het politiepaneel; (tegel) verharding rondom de kast; parkeerplaats; roodlichtcamera’s; Pagina 81 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 kabeltracé en mantelbuizen; maatvoering en legenda; besteksnummer. Controleslag 5 Uitvoeren second opinion: door het uitvoeren van een tweede controle op de ontruimingstijden en de tekeningen wordt de kwaliteit geborgd. Deze controle moet uitgevoerd worden door een verkeerskundige van (wegbeheerder X) en moet een andere persoon zijn dan diegene die de eerste controle heeft uitgevoerd. Ook in deze paragraaf moet je als wegbeheerder verder specificeren wie wat doet. Verder kun je de stap ook nog verder detailleren. Je kunt bijvoorbeeld de aanpak van de controle van de ontruimingstijden bepalen: wordt op basis van ervaring een snelle blik geworpen, of worden de berekeningen opnieuw gedaan als controle; is de controle steekproefsgewijs of volledig? I.5 Realisatiefase Deze fase bestaat uit een aantal onderdelen: en softwareafname; een fabrieksafname (FAT); een afname op straat (SAT); een afname met verbindingen met de beheer- en/of bediencentrale (ISAT)12 ; het inregelen van de verkeerslichtenregeling op straat. I.5.1 De softwareafname Deze bestaat uit de volgende twee onderwerpen: 1 de leverancier van de software levert een executable van de applicatiesoftware op; 2 het testen van deze applicatiesoftware door middel van de applicatiespecificatie en de inzichten van de ontwerper van de regeling. I.5.2 FAT en SAT Voordat een systeem daadwerkelijk in gebruik wordt genomen is het belangrijk om vóór de inbedrijfsname de apparatuur grondig te controleren. Dat gebeurt meestal in twee stappen: 1 keuring van de apparatuur in de fabriek (Factory Acceptance Test of FAT); 2 keuring van de apparatuur op straat (Site Acceptance Test of SAT). Zowel tijdens FAT als SAT bestaat de controle uit twee onderdelen: 1 technische werking 2 functionele werking Controleslag 6 en 7 Het invullen van een checklist van FAT en SAT. I.5.3 Inregelen verkeerslichtenregeling Na de inbedrijfstelling vindt het inregelen van de VRI plaats. Het is aan de wegbeheerder om dit zelf in te vullen. Een voorbeeld van de onderdelen van het inregelen is: Het tweemaal observeren van de regeling tijdens een ochtend- en avondspits en vervolgens de regeling analyseren. 12 ISAT = Integrale Site Acceptance Test. Pagina 82 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Het analyseren van de nieuwe regeling met de verkeerskundige beheercentrale. Dit gebeurt voor drie perioden: ochtend- en avondspits en de dalperiode. Het aanpassen van de regeling naar aanleiding van de evaluatie en analyseresultaten (indien nodig). Het opstellen van een evaluatierapport. Ook in deze paragraaf moet je als wegbeheerder verder specificeren wie wat doet. I.6 Opleveringsfase of overdrachtfase Bij de oplevering van een nieuwe VRI wordt deze overgedragen aan de afdeling beheer van de wegbeheerder. Hierbij moet men een proces verbaal van oplevering en overdracht opstellen. Dit bestaat voornamelijk uit een checklist met restpunten. Daarnaast moet een aantal documenten overgedragen worden aan de wegbeheerder. De wegbeheerder kan bijvoorbeeld de volgende set van documenten vragen: specificaties van de regeling (een COCON-bestand en het gebruikte besturingssysteem); een FAT - / SAT verslag; een verslag van de eerste evaluatie OS, dal en AS (inregelen); de simulatiebestanden (Flash); de regeling zelf (incl. bestanden); specificaties van de geïnstalleerde regeltechnische randapparatuur (armaturen, masten, uithouders, etc.); specificaties van alle gebruikte materialen; garantiebewijzen van fabrikanten ( regelautomaat, masten, overig wegmeubilair, etc.); garantiebewijzen van de installateur. De daadwerkelijke overdracht vindt pas plaats als alle restpunten zijn opgelost. Ook in deze paragraaf moet je als wegbeheerder verder specificeren wie wat doet. Ook het overdrachtsprotocol en de opzet van het proces verbaal moeten uitgewerkt worden. I.7 Beheerfase Vervolgens begint de beheerfase. Deze fase wordt in het hoofdstuk “beheerstrategie” verder toegelicht. In deze fase wordt het aangeraden een evaluatie in te plannen om te kijken of de uitgevoerde werkzaamheden het gewenste effect hebben. Pagina 83 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Pagina 84 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Bijlage J Soorten beheer Waar wordt gesproken over “de beheerder” kan dit één persoon zijn, maar ook een team van meerdere personen. Het is aan de wegbeheerder om in te vullen wie deze personen in zijn organisatie zijn. J.1 Technisch beheer Dit behelst het garanderen van de werking van de buiteninstallatie en de regelautomaat. Voorbeelden van technisch beheer zijn het oplossen van een detectiestoring, het vervangen van een defecte lamp, het zorgdragen voor de aansluitingen, kabels en verbindingen, het onderhoud van de kast met de verkeersregelautomaat en de IVERA-centrale. Goed technisch beheer is daarmee een randvoorwaarde voor goed verkeerskundig functioneren van een VRI. In het technisch beheer wordt onderscheid gemaakt tussen reactieve activiteiten (oplossen van storingen) en proactieve acties (jaarlijkse inspecties en remplace). J.2 Functioneel beheer Functioneel beheer is één van de termen die vaak tot verwarring leidt. Vaak wordt het gebruikt als synoniem voor verkeerskundig beheer. Wanneer het niet gelijkgesteld is aan verkeerskundig beheer, betekent het het volgende: De functioneel beheerder zorgt dat een systeem die functionaliteiten heeft die de gebruikers van het systeem nodig hebben. Bij gebruiker moet men hier niet denken aan de weggebruiker, maar aan de professionele gebruikers: wegverkeersleiders, weginspecteurs, onderhoudsmonteurs en verkeerskundigen. Hiervoor voert de functioneel beheerder overleg met de gebruikers, registreert de wijzigingsverzoeken en stelt de functionele specificaties op. Hij bepaalt ook in overleg met de gebruikers en applicatiebeheerder de prioriteiten van de uit te voeren wijzigingen. Voorbeelden van dit soort functionaliteiten op het gebied van VRI’s zijn ‘een bepaald regelprogramma in een VRI kunnen activeren vanuit de verkeerscentrale’, ‘via het politiepaneel toegang hebben tot allerlei gegevens’, KAR, etc. Ook functioneel beheer is dus nodig voor verkeerskundig beheer. Het zorgt dat de beheerders beschikken over systemen met de benodigde functionaliteiten om hun verkeerskundige doelen te bereiken. J.3 Applicatiebeheer Het applicatiebeheer is nauw verwant aan het functioneel beheer. De applicatiebeheerder is verantwoordelijk voor de applicatiesoftware van een systeem. Hiervoor bepaalt hij de impact van de wijzigingsverzoeken in samenspraak met de leverancier, geeft opdracht tot wijzigingen van de software en draagt zorg voor de kwaliteit en de uitrol van de software. Elke applicatie heeft een eigen applicatiebeheerder. J.4 Configuratiebeheer Configuratiebeheer is ook wel bekend als tabellenbeheer. Het draait om het kennen van de plaats, soort en overige eigenschappen van de systemen langs de weg en van de apparatuur in de verkeerscentrale (wanneer deze aanwezig is bij een wegbeheerder). Toegang tot de configuratiegegevens is belangrijk voor mensen die aan verschillende aspecten van beheer werken. Wanneer men bijvoorbeeld een beheercentrale wil aanschaffen, moet men weten welke VRI’s in het areaal hier (technisch) op voorbereid zijn. Pagina 85 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 J.5 Databeheer Databeheer is nauw verwant aan configuratiebeheer. Het zijn twee delen van gegevensbeheer, maar configuratiebeheer betreft redelijk statische gegevens terwijl het bij databeheer gaat over dynamische gegevens, zoals logfiles13 en storingslogboeken. De keuzes die gemaakt worden bij databeheer hebben een duidelijke relatie met verkeerskundig beheer. De taak van de verkeerskundig beheerder is erg moeilijk als data niet opgeslagen wordt of niet eenvoudig toegankelijk is. J.6 Verkeerskundig beheer Verkeerskundig beheer is de continue zorg voor een juiste inzet en werking van verkeerssystemen die overeenkomt met de gestelde beleidsdoelen gedurende hun gehele levenscyclus (CROW, publicatie 313 Verkeerskundig beheer van regel- en informatiesystemen, 2012 pag.11). De verkeerskundig beheerder zorgt ervoor dat VRI’s het verkeer regelen zoals vastgelegd in de netwerkvisie, de regelstrategie en evt. ander beleid, zoals dat vertaald is in de kwaliteitseisen per VRI. Daarnaast draagt hij zorg voor een efficiënte werking van de regeling, doorstroming, geloofwaardigheid, comfort en veiligheid aangepast op het feitelijke verkeersbeeld. Hij doet dit door de inzet en werking regelmatig te controleren en indien nodig in te grijpen (correctief). Daarnaast anticipeert hij op problemen en handelt waar mogelijk om ze te voorkomen (preventief). J.7 Juridisch beheer Juridisch beheer is de zorg voor het voldoen aan wetten en regelgeving. Voor juridisch beheer is er vaak wel een gespecialiseerde juridisch medewerker, maar geen afzonderlijke verantwoordelijk beheerder. De reden is dat de overige beheerders geacht worden om ook aandacht te besteden aan de juridische kant van hun werkveld. Indien bijvoorbeeld de NEN-norm voor verkeerslantaarns zou veranderen, dan is het aan de technisch beheerder om na te gaan of alle installaties wel aan de nieuwe norm voldoen. Een ander voorbeeld is de verdeling van verantwoordelijkheden tussen wegbeheerders conform de potentheorie14. Ook dit is een juridische aangelegenheid. 13 Logfiles zijn bestanden waarin bijgehouden wordt wat er op het kruispunt gebeurd is. Per seconde of tiende van een seconde wordt vastgelegd welke detectielussen op dat moment een voertuig detecteerden, welke signaalgroepen op groen stonden, hoeveel bussen er ingemeld waren etc. MV-files en V-logbestanden zijn hier de meest bekende varianten van. 14 Het komt regelmatig voor dat een kruispunt op de grens van beheersgebieden van verschillende wegbeheerders ligt. Een voorbeeld is een kruispunt op een provinciale weg die door een dorpskern loopt. Het kan dan zo zijn dat de provinciale weg en de VRI allebei in beheer zijn bij de provincie, maar de zijtakken bij de gemeente waartoe de dorpskern behoort. De verdeling van de onderhoudskosten over de wegbeheerders kan dan vastgesteld worden met behulp van de potentheorie: elke wegbeheerder draagt bij evenredig aan het aantal van zijn wegen dat aantakt op het kruispunt. Pagina 86 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Bijlage K Stappen in de beheercyclus K.1 Voorbereiding Voordat men begint met de verkeerskundige evaluatie van een VRI, is het zaak te controleren of de VRI technisch goed functioneert. Indien de VRI technisch niet in orde is, kan men bij het toetsen niet volledig uitsluiten dat een slechte verkeerskundige prestatie enkel en alleen aan de technische mankementen te wijten is. Indien het technisch functioneren in orde is, kan men aan de verkeerskundige evaluatie beginnen. Daarnaast is het aan te raden dat de relevante gegevens verzameld worden. Voor een evaluatie is het belangrijk om te weten wat het doel van de VRI is, welke kwaliteitseisen eraan gesteld worden, maar ook welk type regeling toegepast is. Hieronder volgt een uitgebreid overzicht: Benodigde gegevens per VRI Indien deze bijlage opgenomen wordt in de nota, is het een optie om deze lijst op te nemen als bijlage in plaats van in de hoofdtekst. Als een VRI op de juiste manier opgeleverd wordt vanuit een project, moeten de volgende gegevens beschikbaar zijn: locatie van de VRI, datum oplevering en inbedrijfstelling; informatie over mogelijke relaties met andere VRI’s (losse VRI, gekoppeld of onderdeel van een netwerkregeling); overige aanwezige koppelingen en afhankelijkheden (met VRI’s, TDI’s, scenario’s); beleidsmatig doel van de VRI (rol in de netwerkvisie); gemaakte afspraken met andere wegbeheerders; gemaakte afspraken met overige partijen, zoals bijv. hulpdiensten en OVbedrijven; technische specificaties; functionele beschrijving van de regeling; parameterinstellingen, incl. onderbouwing (wijzigingen bijhouden!); rapportage van de FAT, de SAT en de eerste evaluatie op straat; revisietekeningen met lusconfiguratie, filelussen, ... Als de hiervoor genoemde gegevens niet beschikbaar zijn, zullen deze gegevens verzameld moeten worden vóór het proces van verkeerskundig beheer opgestart kan worden. Deze informatie kan worden verzameld in een dossier per VRI. Tijdens de levensduur komen hier meer gegevens bij die relevant zijn voor het verkeerskundig beheer: klachten over de VRI deze bepalen aanvullende doelstellingen bij verkeerskundige evaluaties; verkeerstellingen deze zijn nodig bij quick scan onderzoeken om het moment van de observatie te bepalen en bij uitgebreide onderzoeken als input voor simulatieprogramma’s; ongevallengegevens deze zijn nodig voor het uitvoeren van veiligheidsanalyses; Google Streetview of software met gelijksoortige functionaliteit hiermee kan de verkeerskundige zich een beeld vormen van de situatie bij de VRI zonder naar de locatie te reizen; Pagina 87 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 memo’s en rapportages hiermee kan de verkeerskundige kennis nemen van eerder geconstateerde problemen en oplossingen. K.2 Toetsing De verkeerskundige evaluatie begint altijd met een toetsing of de VRI nog voldoet aan de gestelde doelen: Voldoet de verkeersafwikkeling nog aan de kwaliteitscriteria die vastgesteld zijn in de regelstrategie? Voldoet de verkeersafwikkeling nog aan de algemene regeltechnische eisen (veilig, geloofwaardig, effectief en efficiënt)? De toetsing kan plaatsvinden in twee vormen: een straatobservatie of op basis van logfiles (wanneer een beheercentrale aanwezig is). Voor welke van de twee gekozen wordt, hangt af van de mogelijkheden en van de onderhoudsprogrammering. Bij het analyseren van logfiles wordt de verkeersafwikkeling geëvalueerd met behulp van analysetools (zoals de KWC). Aanvullend kan vanuit de verkeerscentrale met camera’s (indien aanwezig) een indruk van de verkeersafwikkeling op het kruispunt verkregen worden. Bij een straatobservatie gaat de verkeerskundige de verkeersafwikkeling ter plekke observeren. Het gebruik van logfiles heeft als voordeel dat er breder gekeken wordt dan bij een straatobservatie (die altijd een momentopname is). Bovendien hoeft de verkeerskundige zich niet te verplaatsen, wat in grote beheergebieden een flinke tijdsbesparing oplevert. Het nadeel is dat dergelijke instrumenten niet het volledige beeld geven: ze “zien” immers enkel wat de VRI detecteert met drukknoppen en lussen. Zo is bijvoorbeeld roodlichtnegatie door voertuigen wel te zien via de beheercentrale, maar blijft roodlichtnegatie door voetgangers onzichtbaar. Kies als wegbeheerder zelf welke (combinatie van) methoden je toepast. Uit de toetsing kunnen vier conclusies komen: 1 De VRI functioneert naar wens. Het enige dat nog moet gebeuren is het documenteren van de toetsing. 2 De VRI functioneert naar wens, maar de analyse geeft aan dat het gewenste kwaliteitsniveau maar net gehaald wordt. Indien de verwachting is dat de prestatie bij het volgende toetsingsmoment onvoldoende is, moet de verkeerskundige preventief maatregelen nemen. 3 De VRI functioneert niet naar wens en oplossingen liggen voor de hand. Dan kan men meteen maatregelen vaststellen. 4 De VRI functioneert niet naar wens, maar er zijn geen voor de hand liggende oplossingen. In dit geval is uitgebreider onderzoek nodig. K.3 Analyse Verder onderzoek heeft als doel een compleet beeld te geven van het (verkeerskundig) functioneren van een VRI. Een uitgebreid onderzoek omvat minimaal een straatobservatie van een maatgevende periode15, een ongevallenanalyse en een kwantitatieve analyse met toekomstperspectief. Voor de kwantitatieve analyse zijn recente verkeerstellingen nodig. 15 Met een maatgevende periode wordt een periode van relatief hoge belasting bedoeld. Dit kan een spitsperiode zijn, maar ook een koopavond. Pagina 88 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Hoe uitgebreid de analyse wordt uitgevoerd, hangt af van de onderhoudsprogrammering. K.4 Maatregelen Indien de verkeersafwikkeling door een VRI niet voldoet aan de gestelde kwaliteitsniveaus, is het zaak dat de verkeerskundig beheerder maatregelen neemt om de prestatie weer op peil te brengen. Soms zijn de maatregelen voor de hand liggend, zoals een eenvoudige parameterwijziging. Soms is het minder voor de hand liggend hoe de verkeersafwikkeling (voldoende) verbeterd kan worden en is een uitgebreide studie nodig waarin het effect van mogelijke maatregelen doorgerekend wordt. De verkeerskundig beheerder bepaalt eerst het maatregelpakket en begeleidt daarna de uitvoering ervan. K.5 Controle op maatregelen Maatregelen worden genomen omdat een probleem geconstateerd is. Het ligt daarom voor de hand dat de verkeerskundig beheerder na het implementeren van de maatregelen controleert of het probleem daadwerkelijk is opgelost. Bovendien moet de beheerder zeker zijn dat de maatregelen geen nieuwe problemen veroorzaken. Wanneer deze actie vergeten wordt, kan het zijn dat problemen blijven bestaan tot de volgende toetsing, waardoor de maatregelen feitelijk zinloos zijn. K.6 Documenteren Het is belangrijk voor het efficiënt uitvoeren van het beheer dat alle beheersactiviteiten goed gedocumenteerd worden. Wanneer bijvoorbeeld een probleem gemeld wordt, kan het veel werk besparen indien gecontroleerd kan worden of dit probleem al bekend is en in behandeling genomen is. Een ander voorbeeld is wanneer parameterinstellingen in een regelautomaat gewijzigd zijn zonder opnieuw software te laden. Bij sommige typen automaten gaan de nieuwe parameterinstellingen verloren wanneer de automaat uitvalt. Ook kunnen bij het opnieuw laden van de software de aangepaste parameterinstellingen verloren gaan. Indien dan niet gedocumenteerd is welke afwijkende parameters ingesteld zijn, zal de verkeersafwikkeling bij die VRI opnieuw onvoldoende zijn, of moet de verkeerskundige opnieuw de parameters berekenen. Een aandachtspunt bij het documenteren is het bijhouden van verschillende “archieven”. Wanneer bijvoorbeeld parameterwijzigingen via de beheercentrale doorgevoerd zijn in een VRI, staan de correcte parameterinstellingen niet meer gedocumenteerd op de logkaart in de VRI-kast. Een mogelijke oplossing hiervoor is het papieren logboek in de kast vervangen door een digitaal logboek. Met de huidige technieken kan dit, maar (voor zover bekend) bieden VRIfabrikanten deze functionaliteit nog niet aan. Tot slot is het belangrijk dat het archief met alle documentatie over de VRI’s op logische wijze opgebouwd en op systematische wijze ingevuld is. Bovendien moet het archief op een toegankelijke locatie opgeslagen worden, bijvoorbeeld op een afdelingsnetwerkschijf en niet op een persoonlijke computer. Dit garandeert de toegankelijkheid en voorkomt dat de kwaliteit van het beheer afhankelijk is van één medewerker. Pagina 89 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Pagina 90 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Bijlage L Voorbeeld van prioritering van VRI’s De hieronder beschreven methode voor het pioriteren van VRI’s wordt gebruikt in verkeerscentrale Rhoon van Rijkswaterstaat. Er is getracht om de volgende aspecten evenwichtig te laten meewegen: verkeersveiligheid; belang van de VRI in het netwerk; beleid / politiek-bestuurlijke visie; complexiteit van de VRI; gevoeligheid van het functioneren van de VRI voor wijzigingen in het verkeersbeeld. Uiteraard is het mogelijk om andere criteria, andere weegfactoren of een volledig ander systeem te gebruiken. Ook is het mogelijk om meer of minder niveaus van prioriteit te hanteren. Voor het opstellen van een programmering waarin is opgenomen welke VRI wanneer geëvalueerd wordt, moeten de VRI’s geprioriteerd worden in drie categorieën (laag/midden/hoog). Onderstaande vragenlijst kan gebruikt worden om te bepalen in welke categorie een kruispunt thuishoort. Alle vragen zijn meerkeuze en aan elke keuzemogelijkheid zijn punten gekoppeld. Voor elk antwoord wordt een aantal punten toegekend. De som van de punten voor een kruispunt bepaalt in welke categorie het kruispunt hoort. In onderstaande vragenlijst zijn antwoorden en punten als volgt: antwoord 1: 3 punten; antwoord 2: 2 punten; antwoord 3: 1 punt; antwoord 4: 0 punten. Voor het totaal van de punten geldt: 9 punten of hoger: prioriteit hoog; tussen 4 en 9 punten: prioriteit middel; tot en met 4 punten: prioriteit laag. Voor het gemak is de vragenlijst ook beschikbaar als invulspreadsheet genaamd: “Bepalen prioriteit VRI voor programmering”. Het komt regelmatig voor dat VRI’s in elkaars directe invloedssfeer liggen. Een voorbeeld: twee afritten van de snelweg waarbij elk kruispunt een eigen VRI heeft. Het is logisch en zelfs noodzakelijk om in dit soort situaties de VRI’s altijd samen te beoordelen. Indien de VRI’s volgens het scoresysteem niet in dezelfde categorie vallen, krijgen ze allebei de prioriteit van de hoogst scorende VRI. Let wel: de vragenlijst is een hulpmiddel. Van de uitkomst kan afgeweken worden indien hier duidelijke argumenten voor zijn. Bijvoorbeeld: een VRI kan hoger geprioriteerd worden als er hierover afspraken zijn met een andere wegbeheerder die één of meer poten beheert. Vragenlijst Let op: er is een aantal vragen waarbij er geen strikte scheidslijn is tussen de antwoorden. Bij die vragen moet de verkeerskundige oordelen op basis van lokale kennis en eigen inzicht en ervaring. Pagina 91 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Wat is het kruispunttype volgens de regelstrategie? 1 A-weg met A-weg 2 A-weg met N-weg of lager 3 N-weg met N-weg 4 N-weg met GOW of lager Rijkswaterstaat heeft het rijkswegennet ingedeeld in vier wegcategorieën met bijbehorende serviceniveaus. Wat is het hoogste serviceniveau dat voorkomt bij de poten16 van de VRI? 5 Niveau D 6 Niveau C 7 Niveau B 8 Niveau A Heeft de VRI een spilfunctie in het netwerk? Met andere woorden: veroorzaakt slechte verkeersafwikkeling op het kruispunt doorstromingsproblemen in de rest van het netwerk? 1 Ja, ernstige problemen 2 Ja, redelijke hinder 3 Ja, beperkte hinder 4 Nee Is 1 2 3 4 de VRI politiek-bestuurlijk gevoelig17? Ja Redelijk Beperkt Nee Hoe belangrijk is het kruispunt (of de wegen waarop het ligt) in de (regionale) netwerkvisie18? 1 Heel belangrijk 2 Redelijk belangrijk 3 Van beperkt belang 4 Onbelangrijk Is het goed functioneren van de VRI-regeling gevoelig voor wijzigingen in het verkeersbeeld? 1 Ja (bijvoorbeeld een groene golf op een streng zwaar belaste kruispunten) 2 Redelijk (bijvoorbeeld VRI’s met vrije koppeling of naloop) 3 Beperkt (bijvoorbeeld een solitaire VRI zonder adaptieve module) 4 Nee (bijvoorbeeld een solitaire VRI met adaptieve module) Hoeveel “features” heeft de regeling? (voorbeelden van features zijn een adaptieve module; intensiteitsgeschakelde programmakeuze; file-, spoor- en brugingrepen; prioriteitsvoorzieningen voor OV; …) 1 Meer dan 4 2 3 of 4 16 Afritten krijgen de categorie van hun snelweg. Een kruispunt is politiek-bestuurlijk gevoelig als het veel aandacht in de (lokale) media krijgt, als er onenigheid met een andere wegbeheerder over is en deze er werk van maakt, als omwonenden veel klagen of zelfs actiecomités oprichten… 18 Indien toepasselijk deze vraag vervangen door: hoe belangrijk is de VRI, rekening houdend met de functionele ordening van wegen volgens gebiedsgericht benutten? 17 Pagina 92 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 3 1 of 2 4 Geen Hoeveel signaalgroepen heeft de VRI (volgrichtingen apart tellen)? 1 Meer dan 20 2 17 tot 20 3 7 tot 16 4 Minder dan 7 Welke vervoerswijzen zijn op het kruispunt aanwezig? 1 Gemotoriseerd verkeer, OV met bijzondere voorzieningen19 en langzaam verkeer 2 Gemotoriseerd verkeer en OV met bijzondere voorzieningen 3 Gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer 4 Alleen gemotoriseerd verkeer Is 1 2 3 4 de VRI een ernstig knelpunt op gebied van verkeersveiligheid20? Ja Redelijk Beperkt Nee 19 bijvoorbeeld prioriteit op basis van KAR, VETAG of VECOM of een aparte rijstrook Een veiligheidsknelpunt is in de eerste plaats een kruispunt waar veel en/of ernstige ongevallen gebeuren, maar het kan ook zijn dat er veel klachten over de veiligheid zijn of dat er een mismatch is tussen functie, gebruik en inrichting (bijv. de aanwezigheid van oversteken voor langzaam verkeer over een rijbaan met een hoge naderingssnelheid). Om als wegbeheerder snel een beeld te krijgen, kunnen de ongevalsstatistieken opgevraagd met ViaStat of Veras. 20 Pagina 93 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Pagina 94 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Bijlage M Aandachtspunten bij uitbesteden van verkeerskundig beheer Deskundig opdrachtgeverschap is nodig wanneer je als wegbeheerder zaken uitbesteedt. Dit houdt in: Het opstellen van een goede vraagspecificatie. Een goede vraagspecificatie is noodzakelijk om geleverd te krijgen wat de verkeerskundig beheerder wil hebben en om het te krijgen voor een redelijke prijs. Marktpartijen baseren immers hun aanbod op de vraagspecificatie. Als de verkeerskundig beheerder de opdracht niet goed definieert, is de kans zeer groot dat er iets anders geleverd wordt dan hij voor ogen had. De specificatie is meestal in de vorm van een dienstenbestek en omvat: - een omschrijving van de te leveren diensten (niet alleen op hoofdlijnen); - kwaliteitseisen en randvoorwaarden. Het selecteren van de juiste marktpartij. Een geschikte opdrachtnemer heeft verstand van verkeersbeleid, van de wijze waarop beleidsuitgangspunten worden doorvertaald naar de vormgeving en instelling van verkeerssystemen en van de technische aspecten. Daarnaast moet hij snel affiniteit kunnen opbouwen met de lokale situatie. Om deze geschiktheid vast te stellen kan in de offerteaanvraag gevraagd worden naar referentieprojecten. In het bijzonder wanneer er sprake is van raam- of koepelcontracten is voor dit aspect extra aandacht nodig om te voorkomen dat het verkeerskundig beheer terechtkomt bij een partij die hier eenvoudigweg niet gekwalificeerd voor is. Het aansturen, begeleiden en controleren van de opdrachtnemer. De opdrachtnemer kan alleen goed werk verrichten als de opdrachtgever de juiste gegevens verstrekt, heldere opdrachten geeft etc. De verantwoordelijkheid voor het functioneren van de VRI’s blijft altijd bij de wegbeheerder liggen. Daarom moet de verkeerskundig beheerder controleren of de opdrachtnemer de afgesproken taken uitvoert en of dit resulteert in een optimaal verkeerskundig functioneren van de VRI’s Dit deskundig opdrachtgeverschap stelt eisen aan de wegbeheerder. De voornaamste is het beschikbaar hebben van voldoende kennis en expertise op het gebied van verkeerskundig beheer. Hierbij zijn twee valkuilen: Het begeleiden kost vaak meer tijd dan verwacht. Bij een uitgebreide verkeerskundige evaluatie zijn er vaak drie of meer overlegmomenten en de eigen expert moet tijd krijgen om opgeleverde rapporten te lezen en te beoordelen. Bij de realisatie van maatregelen komt bij de tijd voor het lezen van rapporten en overlegmomenten ook nog de aanwezigheid bij het inregelen van de VRI. Dit laatste is noodzakelijk om de kennis van de beheerder over het eigen areaal op peil te houden. Het op peil houden van kennis en expertise gaat niet vanzelf. De eigen verkeerskundige moet voorkomen dat hij affiniteit met de lokale situatie verliest, maar ook bijblijven bij nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied. Daarnaast is er het risico op het verminderen van vaardigheden wanneer de verkeerskundige deze niet meer toepast. Uitbesteden kan dus tijdwinst opleveren, maar men mag dit niet overschatten. Naast deze valkuilen op het gebied van te reserveren capaciteit is er nog een derde aandachtspunt bij het uitbesteden: het kiezen van de juiste contractvorm. Zo is het goed mogelijk om het technisch beheer voor 15 jaar af te kopen omdat het beheer en onderhoud behoorlijk voorspelbaar is. Bij verkeerskundig beheer is dit in mindere mate het geval. De noodzaak van verkeerskundig beheer is immers een gevolg van Pagina 95 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 de wijzigingen in verkeersstromen, wat voor individuele VRI’s of VRI-netwerken veel lastiger in te calculeren is. Bij uitbesteding moet dan ook voldoende flexibiliteit in contracten ingebouwd worden. De belangrijkste werkzaamheden die uitbesteed kunnen worden zijn: Monitoring van het verkeerskundige functioneren. Verkeerskundige evaluaties. Het ontwikkelen en realiseren van maatregelen. Het analyseren van de aard van technische en verkeerskundige problemen en onderhoudsacties. Geconstateerde problemen en daaraan gekoppelde onderhoudsacties worden meestal gelogd. Door deze logging te analyseren, kan kennis en inzicht verzameld worden voor toekomstige realisaties: welke types regelingen zijn gevoelig voor problemen? Welke types regelingen kunnen goed omgaan met technische storingen? Er is één aspect van (verkeerskundig) beheer dat beter niet uitbesteed kan worden: het omgevingsmanagement. Het is belangrijk dat de wegbeheerder een actieve rol houdt in de afstemming met andere partijen zoals andere wegbeheerders. Pagina 96 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Bijlage N Hulpmiddelen voor verkeerskundig beheer Tabel N.1 Veelgebruikte hulpmiddelen Instrument Gebruik Voorbeelden VRI-centrale Een beheercentrale is een systeem waarmee verkeers- KwaliteitsCentrale kundigen op afstand toegang hebben tot de aangesloten (KWC), CVMS, VRI’s. De verschillende centrales hebben hun eigen RealM2M Traffic, mogelijkheden: WebStat, … monitoring van de technische staat / storingsalarm; monitoring van de verkeerskundige prestatie; uitvoeren van tellingen (intensiteit, roodlichtnegatie); bedienen van de VRI (bijvoorbeeld programma’s en regelscenario’s activeren of parameters wijzigen). Niet elke centrale beschikt over alle vier de genoemde functies. Evaluatie van ver- Moderne VRI’s houden logfiles bij. Bij VRI’s die niet op keerskundige pres- een beheercentrale aangesloten zijn, kunnen de logfiles tatie ter plekke uit de automaat gelezen worden en achteraf KWC, X-view, V-log geanalyseerd worden. Het regelprogramma moet hier wel op voorzien zijn (Mi- Met simulatiesoftware kan de verkeersafwikkeling voor Flexsyt, Aimsun, cro)simulatiesoftwar een bepaalde situatie nagebootst worden. Dit kan nuttig Vissim, Paramics, e zijn bij verkeerskundig beheer om verschillende maatre- Flash gelen te vergelijken. Regeling of groene Met software die gebruikt wordt voor het ontwerpen van golf ontwerpen regelprogramma’s, kan ook het effect van maatregelen COCON, Transyt inzichtelijk gemaakt worden. Ontruimingstijden Er zijn softwarepakketten die helpen bij het berekenen berekenen van ontruimingstijden. Bij verkeerskundig beheer is het Otto, Q-hot soms nodig om ontruimingstijden opnieuw te berekenen als blijkt dat ze in de praktijk niet voldoen of wanneer door maatregelen de vormgeving verandert. Pagina 97 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Pagina 98 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Bijlage O Kosten van verkeerskundig beheer De kosten voor verkeerskundig beheer van VRI’s bestaan uit: de kosten voor het uitvoeren van verkeerskundige evaluaties; de kosten voor het implementeren van het maatregelenpakket. Onderhoudscyclus Quick scan Uitgebreid onderzoek Scenarioonderzoek Kosten uitvoeren verkeerskundige evaluaties Bij het bepalen van de kosten voor verkeerskundig beheer, wordt uitgegaan van de verdeling van werkzaamheden zoals in onderstaande tabel is opgenomen. De tabel is opgebouwd volgens de werkwijze zoals beschreven in het document “Handleiding verkeerskundige evaluaties”. Monitoring O.1 Voorbereiding √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ Toetsing Op basis van de gegevens uit de beheercentrale Door middel van straatobservatie Verkeersveiligheidscheck met gegevens in de ongevallendatabase (ViaStat of VERAS) Analyse Uitgebreide analyse met model en/of simulatiesoftware, incl. toekomstperspectief en kwantificering van VVU’s (voertuigverliesuren) Netwerkstudie √ Als de VRI onderdeel is van een netwerk Maatregelen Korte termijn maatregelen indien nodig Korte en middellange termijn maatregelen indien nodig Korte, middellange en lange termijn maatregelen indien nodig Indien nodig Controle op maatregelen Indien maatregelen genomen zijn Indien maatregelen genomen zijn Indien maatregelen genomen zijn Indien maatregelen genomen zijn Rapportage √ √ √ √ Pagina 99 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 De activiteit “Monitoring” kan op verschillende niveaus ingestoken worden: A. monitoring puur op basis van meldingen vanuit een beheercentrale; B. monitoring op basis van meldingen en rapportages vanuit een beheercentrale; C. monitoring als ‘mini-quick scan’, maar dan zonder straatobservatie. Het Groene Golf Team adviseert monitoring op niveau B of C. Bij monitoring niveau B wordt het totale areaal frequent (bijv. wekelijks) beoordeeld. Als resultaten uit meldingen en rapportages daar aanleiding toe geven, kunnen voor die VRI logfiles beoordeeld worden. Bij monitoring niveau C wordt ook voor monitoring een programmering (planning) opgesteld, waarbij logfiles van VRI’s bijvoorbeeld eens per drie maanden beoordeeld worden. De keuze voor het niveau van monitoring is afhankelijk van de wensen en mogelijkheden (beschikbaarheid beheercentrale) van de wegbeheerder. De kosten en tijdsbesteding21 per onderzoek staan in onderstaande tabel. Kostenpost (per onderzoek) Bij uitvoering door wegbeheerder (uren) Monitoring niveau B 4-8 uur per week (obv 85 VRI’s) Monitoring niveau C 12 uur € 1.200 – 1.500 4 uur begeleidingstijd Quick scan (exclusief de werkzaamheden van monitoring) 16-20 uur € 1.500 – 2.250 4 uur begeleidingstijd Quick scan (totaal) 28-32 uur € 2.700 – 3.750 4 uur begeleidingstijd Uitgebreid onderzoek zonder netwerkstudie (exclusief de werkzaamheden van monitoring en quick scan) 20-30 uur € 4.000 – 5.000 6 uur begeleidingstijd Uitgebreid onderzoek zonder netwerkstudie (totaal) 36-50 uur € 6.500 – 9.000 6 uur begeleidingstijd Uitgebreid onderzoek met netwerkstudie (exclusief de werkzaamheden van monitoring en quick scan) 120-150 uur € 10.000 – 15.000 8 uur begeleidingstijd Uitgebreid onderzoek met netwerkstudie (totaal) 21 Bij inkopen/uitbesteden (€ + uren voor begeleiding) € 16.500 – 24.000 8 uur begeleidingstijd De tijdsbesteding is geschat op basis van projecten die het Groene Golf Team heeft uitgevoerd als intern adviesteam van RWS. Pagina 100 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 O.2 Kosten implementeren maatregelenpakket De verkeerskundige evaluatie resulteert in een maatregelenpakket. Dit maatregelenpakket kan bestaan uit: parameterwijzigingen; het aanpassen of vernieuwen van het regelprogramma; infrastructurele / civieltechnische aanpassingen. Als uit een verkeerskundige evaluatie blijkt dat civieltechnische aanpassingen nodig zijn, vallen de kosten meestal onder een project en niet onder verkeerskundig beheer. Als aangenomen wordt dat uit een quick scan alleen parameterwijzigingen komen (doorvoeren: € 500,-) en dat een uitgebreide analyse altijd resulteert in het aanpassen of vernieuwen van een regelprogramma (€ 10.000 - € 15.000), kunnen de kosten voor het maatregelenpakket per VRI per jaar berekend worden. Pagina 101 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Pagina 102 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 Bijlage P Overdracht van een VRI tussen wegbeheerders Onderstaande is een voorbeeld van een overdrachtsdocument opgesteld door RWS Limburg. Verkeerskundig beheer verkeersregelinstallaties P.1 Inleiding Naast het technische beheer neemt ook het functioneel of verkeerskundig beheer een steeds belangrijkere rol in. Hierbij is de centrale vraag, functioneert de regeling goed vanuit het oogpunt van veiligheid en doorstroming. P.2 Uitgangspunten Voor het goed functioneren van een verkeersregelinstallatie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: P.2.1 Verkeersveiligheid Veiligheidseisen voorkomen dat conflicterende richtingen gelijktijdig groen krijgen. Deze veiligheidseisen zijn vastgelegd in: NEN-EN 12368 en de NEN-3322 voor verkeerslantaarns. NEN-EN 12375 en de NEN-3384 voor regelautomaten. Eisen en vaste instellingen: Ontruimingstijden berekend volgens CROW-publicatie 321 (Richtlijn ontruimingstijden verkeersregelinstallaties 2013); Geelfase, garantiegroentijd en – roodtijd bepaald volgens CROW-publicatie 213 (Handboek verkeerslichtenregeling); Geen deelconflicten toegestaan; VRI is 24 uur per dag in bedrijf; Detectielusconfiguratie volgens Signaalgroepafwikkeling Detectieconfiguratie, IVER 31-01-2002; Bij solitair opererende VRI’s worden voertuigafhankelijke regelingen toegepast. P.2.2 Doorstroming Bij voertuigafhankelijke regelingen zijn, de lengten van de groenfasen, de lengte van de cyclustijd en de volgorde waarin richtingen groen worden, afhankelijk van het verkeersaanbod. Daarnaast past een voertuigafhankelijke regeling zich aan aan bijzondere, incidentele situaties als, brugopeningen, gesloten spoorwegovergangen en inmelden van bus/brandweer/ambulances. Eisen en vaste instellingen: regeling volgens het principe: verkeersafhankelijke selectie uit vooraf berekende maximum(verleng)groentijden; optimale benutting van mee-aanvragen, mee-verlengen en alternatieve realisaties; wachtstandgroen alleen bij duidelijke hoofdrichtingen, anders wachtstandrood; Korte Afstands Radio (KAR) prioriteringsvoorziening voor openbaar vervoer en hulpdiensten; voetgangers, max. 1 aanvraag per cyclus, alleen aanvraag bij detectie, geen mee-aanvraag; Pagina 103 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 (brom)fietsers, max.1 aanvraag per cyclus, alleen aanvraag bij detectie, meeaanvraag met voetgangers, geen toepassing “OFOS” en “rechtsaf door rood”; instellingen belangrijke tijden: - garantie groentijden > 4seconden; - vast groentijdafslaand/rechtdoorgaand > 4/6 seconden; - geeltijd afslaand/rechtdoorgaand > 3/4 seconden; - garantie geeltijd > 3 seconden; - garantie roodtijd > 2 seconden. P.3 Invulling verkeerskundig beheer: Bovenstaande eisen en uitgangspunten zijn belangrijk om te testen in de praktijk. Dat betekent dat er regelmatig gekeken moet worden hoe de VRI functioneert. De volgende acties maken hier onderdeel vanuit: adequaat reageren op klachten van weggebruikers; snel reageren op bevindingen van wegbeheerder(s) en politie; kordaat anticiperen op detectiestoringen; jaarlijks toetsen parameterinstellingen en verkeersafwikkeling; 3- jaarlijkse observatie en evaluatie van het kruispunt ter plekke. Uitwerking Onder observatie en evaluatie worden de volgende werkzaamheden verstaan: P.3.1 Observatie Dient te bestaan uit 3 perioden, namelijk een ochtendspits (06:30-9:30 uur), een dalperiode (10:00 – 12:00 uur) en een avondspits (15:30-18:30 uur). Per periode dient voor elke signaalgroep uitgevoerd te worden: intensiteitstelling, met interval van 15 minuten en onderscheid in 3 voertuigcategorieën, inclusief bepaling drukste uur; wachtrijmeting, gedurende 15 tot 30 minuten tijdens drukste periode voor betreffende signaalgroep; verliestijdmeting, gedurende 15 tot 30 minuten tijdens drukste periode voor betreffende signaalgroep; afrijcapaciteitmeting, gedurende 15 tot 30 minuten tijdens drukste periode voor betreffende signaalgroep; registratie cyclustijden, gedurende 15 tot 30 minuten tijdens drukste periode voor betreffende signaalgroep; registratie rood-lichtrijders, gedurende 15 tot 30 minuten tijdens drukste periode voor betreffende signaalgroep; registratie “dubbele stops”, gedurende 15 tot 30 minuten tijdens drukste periode voor betreffende signaalgroep; registratie “wachten voor niks” (geloofwaardigheid regeling). P.3.2 Evaluatie In de evaluatie dienen, naast de genoemde items voor de observatie, in ieder geval de volgende aspecten aan de orde te komen: capaciteitsberekeningen (COCON) op basis van uitgevoerde verkeerstellingen; toetsing ontruimingstijden volgens CROW- publicatie 321; toetsing structuur (blokkenindeling, fasevolgorde) van de regeling; toetsing verkeersregeltechnische voorwaarden; toetsing prioriteit doelgroepen; toetsing veiligheidsnormen op basis van ongevallen analyse; aanbevelingen t.a.v. doorstroming en veiligheid. Pagina 104 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 26 maart 2014 P.3.3 Rapportage De onderdelen observatie en evaluatie dienen gerapporteerd te worden, waarbij de registratieformulieren als bijlage dienen te worden meegenomen. De verkeersstromen in de drukste spitsuren dienen in een verkeersstromendiagram te worden weergegeven. Deze rapportage dient zowel schriftelijk als digitaal beschikbaar te zijn in Word of Excel. Kwaliteitscriteria De maximaal aanvaardbare cyclustijd is 120 seconden. Er mogen geen wachtrijen ontstaan op de afritten waarbij voertuigen dubbele stops maken. Overige punten Doorvoeren van wijzigingen: indien uit de verkeerskundige observatie en evaluatie blijkt dat de VRI niet (meer) voldoet aan de kwaliteitscriteria, is de gemeente Venlo verplicht om maatregelen te nemen. Indien het nemen van passende maatregelen volgens de gemeente Venlo onmogelijk is, dient dit – met onderbouwing - gerapporteerd te worden aan RWS Limburg. Pagina 105 van 106 Basis voor een Nota Verkeerslichten | 21 juni 2013 Pagina 106 van 106
© Copyright 2024 ExpyDoc