Visie op veilig opgroeien en opvoeden in Zeeland

-bijlage 3 bij brief Task Force Jeugd aan Colleges B&W 1 juli 2014-
Visie op veilig opgroeien en opvoeden in Zeeland
Inleiding
In Zeeland zijn de meeste ouders goed in staat om voor hun kinderen te zorgen en ze op te voeden.
In sommige gevallen zijn er zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, dan is meer aandacht of
zorg nodig. Vanuit de Zeeuwse zorg voor jeugd worden ouders en kinderen/jeugdigen bij het
opvoeden en opgroeien ondersteund. Door te versterken wat goed gaat, door te ondersteunen bij wat
beter kan in gezinnen en door de opvoeding (tijdelijk) over te nemen waar dat nodig is. En altijd weer
los te laten als ouders en kinderen in hun eigen kracht zijn gezet (Task Force Jeugd, 2013; 2014). In
dit visie-document maken wij als Zeeuwse gemeenten en zorgaanbieders verenigd in de Task Force
Jeugd duidelijk vanuit welke pedagogische visie we dat doen, wat we vanuit die visie beschouwen als
veilig opgroeien en opvoeden voor kinderen en jeugdigen en wat we doen als die veiligheid in het
geding is.
Opvoeden is van ouders zelf
Opgroeien doet elk kind. Opvoeden doet elke ouder, alleen of samen met een partner. Soms met wat
hulp van opa’s en oma’s, van andere ouders of de buitenschoolse opvang en de school. Kortom:
opvoeden is iets van iedereen. ‘It takes a whole village to raise a child’. En meestal gaat het goed met
dat opvoeden, doen ouders dat stimulerend en op een intuïtief aansprekende manier. En groeien
kinderen veilig en gezond op met voldoende uitdagingen en kansen. Bij dat opvoeden hoort ook, dat
ouders soms onzeker zijn over hoe je het aanpakt en dat het soms (tijdelijk) mis gaat. Vragen hebben
over het opvoeden is de meest normale zaak van de wereld: 70% van de ouders heeft opvoedvragen.
Dat is van alle tijden en van alle culturen! Jo Hermanns verwoorde het in 2009 zo: ‘Het mooie aan het
opvoeden is nu juist dat het vanzelf gaat. Opvoeden is een zelfregulatief, coregulatief en adaptief
proces. Dat wil zeggen dat verreweg de meeste ouders genetisch en sociaal voldoende toegerust zijn
om opvoeder te kunnen worden. Kinderen roepen in en door hun ontwikkeling vanzelf en voortdurend
de goede opvoedingsvragen op. Ouders en kinderen zorgen in het proces van wederkerige
beïnvloeding dat zo ontstaat, ervoor dat ze zich aanpassen aan de context waarin ze leven. Voor
kinderen volgen een groot aantal ontwikkelingstaken elkaar op die op hun beurt weer opvoedtaken
geven. Er is geen opleiding of wetenschappelijke achtergrond nodig om goed te kunnen opvoeden.’
Ten principale is het opvoeden dus iets van ouders zelf!
Samen redzaam
Ouders geven naar beste kunnen invulling aan de opvoeding van hun kinderen. Bijna zonder
uitzondering willen alle ouders het beste voor hun kind. Kinderen en jongeren groeien niet alleen thuis
op. Opgroeien gebeurt in allerlei situaties: bij familie, vrienden, op school, in de buurt, op de sportclub,
bij de kinderopvang of buitenschoolse opvang. Opgroeien en opvoeden zijn natuurlijke processen, ook
al gaan ze niet altijd vanzelf. Gemeenten vinden die ontwikkeling van hun minderjarige inwoners van
het allergrootste belang en leveren daar een goede bijdrage aan, onder meer door de opvang van
jonge kinderen, door preventie, toegankelijke sportvoorzieningen, welzijnsactiviteiten in de buurt en
een kindvriendelijke leefbaarheid.
Soms lukt het opvoeden tijdelijk – en soms voor altijd - niet of niet goed genoeg en krijgen ouders de
opvoeding niet goed onder de knie. Ook dan weten de meeste ouders voor veel problemen zelf een
oplossing te vinden door op internet te kijken, een boek of tijdschrift over gezin en opvoeding te lezen,
door andere ouders of hun eigen ouders te raadplegen, of hun zorgen te delen met vrienden of buren.
Wel lijkt dat “samen delen van het opvoeden” er in de huidige tijd steeds meer bij in te schieten.
Onderlinge, informele en sociale steun – de basis van alle opvoedingsondersteuning – is aan erosie
onderhevig (RMO, 2008; 2013). Dat maakt opvoeden minder een vanzelfsprekende opgave voor de
samenleving als geheel. Het verbindt burgers niet per se met elkaar en appelleert minder
vanzelfsprekend aan het beschikbare steunvermogen in ieders persoonlijke netwerk. Tegelijk
constateren we ook, dat zelfhulp en onderlinge steun niet altijd voldoende is voor ouders. Soms
kunnen ouders het op eigen kracht of met steun van hun omgeving niet meer “redden”. Dan kunnen
ouders in Zeeland dichtbij opvoedhulp krijgen. Dan zoeken ze vaak vooral iemand – een professional,
een vrijwilliger - waar ze veel vertrouwen in stellen. Niet meteen een deskundige of specialist, maar
meer iemand die ze op weg kan helpen. De verwachting van ouders is niet allereerst dat het probleem
wordt opgelost, maar dat ze hun zorgen kunnen delen, dat ze een luisterend oor vinden. Dat ze als
Visie op veilig opgroeien en opvoeden in Zeeland- Zeeuwse gemeenten juni 2014
ouders erkenning krijgen voor hun probleem en dat ze op weg worden geholpen.
Vertrouwen vormt daarin de sleutel. En soms zijn ouders (en andere opvoeders) niet in
staat tot goed opvoeden of heeft hun kind dermate veel of lastige opgroeiproblemen dat gewoon
opvoeden niet genoeg is. Dan zijn extra inspanningen vanuit de omgeving en de samenleving nodig of
is chronische of gespecialiseerde hulp gewenst. Of dat nu gaat om hulpvragen – leer een kind met
ADHD en zijn opvoeders maar eens goed om te gaan met zijn/haar peer-groep - of de
toegankelijkheid van de GGZ, voldoende inkomen of de ondersteuning bij schulden, ook voor
dergelijke problemen van ouders en jeugdigen hebben Zeeuwse gemeenten aandacht. Integraal staan
gemeenten en de toekomstige Zeeuwse zorg voor de jeugd daar borg voor.
De kern van opvoeden
Ouders zijn als eerste verantwoordelijk en aansprakelijk voor het opvoeden en opgroeien van hun kind
of kinderen. Van hen mag in alle gevallen verwacht worden, dat ze:
 Kinderen een veilige en stimulerende omgeving bieden
 Kinderen een goede verzorging bieden (voeding, gezondheid e.d.)
 Kinderen laten leren en zich ontwikkelen door positieve ondersteuning en stimulans
 Een aansprekende discipline hanteren
 Realistische verwachtingen hebben van het kind
 Als ouder goed voor zichzelf en de directe omgeving van hun kind zorgen
In essentie is opvoeden: stimuleren, steunen en sturen in alle leeftijdsperioden, zodat gewone
ontwikkelings- en opvoedingsopgaven ‘normaal’ blijven en vervuld worden (zie bijlage 1; Meij, 2011).
Het houdt in dat elk kind recht heeft op onvoorwaardelijke steun van volwassenen (ouders en andere
opvoeders) in de vorm van tijd, liefde, aandacht en betrokkenheid (steunen). Een goede opvoeding
biedt kinderen de ruimte om zich te ontwikkelen overeenkomstig hun eigen capaciteiten, uitdagingen
aan te gaan en te leren om moeilijkheden te overwinnen (stimuleren). En een goede opvoeding biedt
kinderen in alle ontwikkelingsfasen structuur en houvast in de vorm van regels en grenzen en draagt
bij aan sociale aanpassing en goed burgerschap (sturen).
Uitgangspunten
In alle gevallen – de intuïtieve, meer of minder zelfredzame ouder, die op eigen kracht met een meer
of minder steunend netwerk opvoedt, maar ook bij professionele hulp en ondersteuning van het
opvoeden - gaan we er van uit, dat:
- opvoeden een natuurlijk, vanzelfsprekend en dynamisch proces is, waarbij ouders (en andere
opvoeders) en kinderen elkaar (en kinderen onderling) beïnvloeden;
- ouders en professionals de rechten van kinderen, vastgelegd in het verdrag van de Verenigde
Naties voor de Rechten van het Kind respecteren;
- ouders in eerste instantie zelf bepalen welke waarden en normen zij aan hun kind willen
overdragen, professionals sluiten daar op aan;
- een goede opvoeding essentieel is voor een optimale ontwikkeling van kinderen en voor een
gezonde samenleving;
- ouders recht hebben op steun bij de opvoeding omdat opvoeden iets is van de samenleving als
geheel en is verbonden met andere domeinen (onderwijs, werk, wijk, huisvesting, inkomen);
- opvoeden betekent rekening houden met de mogelijkheden en behoeften van het kind.
De vorm en de mate waarin ouders opvoeden varieert per ouder en gezin en is afhankelijk van
kenmerken van de ouder zelf, het kind en van de omgeving (Bucx, 2011). In de context van het gezin
is een aantal voorwaarden belangrijk voor het creëren van een goede opvoedingsomgeving (Blokland,
2010; CJG Zeeuws Vlaanderen, 2013). Een stimulerende pedagogische ‘civil society’ biedt continuïteit
en stabiliteit in de levensomstandigheden, mogelijkheden voor educatie, scholing en sociale omgang
met leeftijdgenoten, zorgt voor adequate voorbeelden waaraan een kind zich kan spiegelen, brengt
jeugdigen in contact met het eigen verleden en borgt het opgenomen zijn in een sociaal verband van
familie, vrienden, school en buurt. Daarnaast is het van belang dat de ouder zich gesteund voelt door
de partner, de omgeving (familie, buurt, belangrijke anderen) en het informele netwerk. Ook wordt de
opvoeding positief beïnvloed als ouders zelfvertrouwen hebben, een gevoel van overzicht en het
2
Visie op veilig opgroeien en opvoeden in Zeeland- Zeeuwse gemeenten juni 2014
gevoel invloed te kunnen uitoefenen op de opvoeding. In dat perspectief dragen
voorzieningen bij door ouders te ondersteunen en te versterken in dit “gewone opvoeden”,
zoals bepleit door van Yperen en Stam. Die ondersteuning moet in Zeeland in ruime mate en goed
toegankelijk voor ouders beschikbaar zijn vanuit de basisvoorzieningen, het onderwijs en het CJG.
De grenzen van het opvoeden
Als ouders samen met hun directe omgeving de verantwoordelijkheid voor de opvoeding niet (meer)
aan kunnen, nemen de Zeeuwse gemeenten en professionals hun verantwoordelijkheid. Gestoeld op
de ‘Rechten van het kind’ (bijlage 2) zullen we de veiligheid van het kind of de jongere altijd zo veel
mogelijk waarborgen. Waar mogelijk doen we dit door ouders (samen met hun sociale omgeving) de
verantwoordelijkheid voor de opvoeding te laten behouden. Waar dat niet kan, zetten we door en
grijpen we in. Dat betekent tijdig signaleren waar het misgaat en versterken van de factoren die
kinderen, jongeren en ouders positief in hun kracht zetten. Maar ook risico’s onder ogen zien en
daarop actie ondernemen. Dat roept vanzelf de vraag op wanneer is het opvoeden nog goed genoeg,
wanneer bereikt het z’n grens en is opvoeden niet meer ‘onderhandelbaar’.
Goed genoeg opvoeden
Goed opvoeden geldt voor alle ouders ongeacht hun sociale, economische of persoonlijke situatie of
eventuele beperkingen. Elk kind heeft recht op een opvoeding die goed genoeg is, ook kinderen van
ouders met een beperking of ouders in benarde omstandigheden. Dat laat onverlet dat er ouders zijn
(bijvoorbeeld met een beperking of in een benarde situatie), die niet in staat zijn om in de volle breedte
zelfstandig hun kind goed op te voeden. Vaak zullen anderen - uit het sociale netwerk rondom het
gezin, maar soms ook professionele ondersteuners - nodig zijn. Goed opvoederschap is dan wat de
1
ouder zelf kan, aangevuld met wat de ouder aan hulp om zich heen heeft .
Onder goed genoeg opvoeden verstaan we de handelwijze van ouders naar hun kind, waarin zij al
dan niet samen met anderen de ontwikkeling en groei van hun kind begeleiden met (Ten Berge en
Vinke, 2006):
•
Basale verzorging: ze voorzien in de fysieke behoeften van de jeugdige (o.a. onderdak,
voeding, kleding) en noodzakelijke medische zorg.
•
Emotionele warmte: ouders zorgen dat aan de emotionele behoeften van de jeugdige wordt
voldaan en geven de jeugdige het gevoel dat het gewaardeerd wordt. Zij reageren sensitief en
responsief op de behoeften van de jeugdige en zorgen ervoor dat de jeugdige veilige, stabiele
en affectieve relaties met belangrijke anderen kan aangaan.
•
Regels en grenzen: ouders stellen de jeugdige in staat om diens eigen gedrag en emoties te
leren reguleren, door het stellen van duidelijke regels en grenzen, en het stimuleren en
voordoen van positief gedrag.
•
Stimulering: ouders ondersteunen de cognitieve en sociale ontwikkeling van de jeugdige do
interactie, aanmoedigen, praten met en reageren op de jeugdige, zorgen voor onderwijs en
bevorderen van sociale contacten.
•
Stabiliteit: ze voorzien in een voldoende stabiele gezinsomgeving, zodat de jeugdige kan
rekenen op continuïteit in zijn opvoeding en verzorging. Ouders zijn voorspelbaar in hun
gedrag en proberen één lijn te trekken.
•
Bescherming en veiligheid: ouders beschermen de jeugdige tegen gevaar of schade,
waaronder contacten met mensen die mogelijk gevaar opleveren voor de jeugdige.
Of de grenzen van ‘goed genoeg opvoeden’ bereikt zijn, kan goed worden vastgesteld met de LIRIK,
het 'Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid' (NJi, 2014). In de Zeeuwse praktijk van de zorg voor
jeugd worden verwante instrumenten toegepast. Om met ouders het gesprek aan te kunnen gaan
over goed genoeg opvoeden heeft de William Schrikker Groep een kaartenset met 15 onderwerpen
gemaakt (zie bijlage 3). De Gecertificeerde Instelling Zeeland (het huidige Bureau Jeugdzorg) hanteert
tien veiligheidsnormen (zie bijlage 4) in het gesprek met ouders en jeugdigen over veilig opvoeden en
1
Bij de ouder met de rolstoel vinden we dat vaak vanzelfsprekend, bij de ouder met een lichte verstandelijke beperking is
dat denkkader vaak minder voor de hand liggend. Overigens speelt daarbij mee, dat ouders met een verstandelijke
beperking vaak moeilijk hulp accepteren, en dat is zeker een complicerende factor!
3
Visie op veilig opgroeien en opvoeden in Zeeland- Zeeuwse gemeenten juni 2014
opgroeien. En op Walcheren zal de taxatie door het routeteam waarschijnlijk plaatsvinden
aan de hand van vier risicozwaartes gebaseerd op de North Carolina Gezinsrisicotaxatie
en een snelle aanpak vanuit een familienetwerkberaad (Pentekening, 2014).
De grens bereikt
Soms gaat het met het opvoeden niet goed genoeg en worden de grenzen van goed opvoederschap
van ouders en andere opvoeders bereikt. Die grenzen zijn zonder meer bereikt als er sprake is van:
1. Direct fysiek gevaar voor het (ongeboren) kind:
• Letsel of dreiging door opvoeder, verslaving, (ernstig) fysiek geweld, seksueel
misbruik;
• Onvoldoende bescherming tegen gevaar of bedreiging door anderen, vluchtgedrag;
• Onvoldoende basiszorg, waaronder toezicht, eten, kleding, medische zorg,
woonsituatie;
• Opvoeder niet beschikbaar, bijvoorbeeld door verslaving, emotionele instabiliteit,
fysieke afwezigheid;
• Ouder(s) belemmeren het zicht op of de toegang tot de jeugdige;
• De jeugdige kan een bedreiging zijn voor zichzelf als hij/zij psychotisch, verslaafd,
crimineel of suïcidaal is.
2. Mishandeling of geweld, nader onderscheiden naar:
• Lichamelijk geweld: slaan, schoppen, bijten, knijpen, krabben, toebrengen van
brandwonden of de jeugdige laten vallen.
• Psychisch geweld: afwijzing en vijandigheid uitstralen tegenover jeugdige:
uitschelden, opzettelijk bang maken.
• Verwaarlozing: het ontbreken van lichamelijke zorg en verzorging of doorlopend tekort
schieten in het geven van positieve aandacht aan de jeugdige.
• Seksueel misbruik: alle seksuele aanrakingen die een volwassene een jeugdige
opdringt (ook loverboys).
2
• Getuige zijn van huiselijk geweld : de jeugdige is getuige van geweld tussen
gezinsleden.
• Vechtscheidingsproblematiek.
• De ouderlijke stoornis ‘Munchhausen by proxy’.
3. Bedreigend of nalatig opvoedkundig handelen, dat wil zeggen er is geen bescherming,
verzorging, emotionele warmte, regels, stimulering en stabiliteit voor het kind. Er wordt niet
goed genoeg opgevoed.
Van elke professional in de Zeeuwse zorg voor de jeugd mag daarbij op elk moment verwacht worden,
dat hij/zij in staat is – in dialoog met ouders en jeugdigen - een betrouwbare taxatie te maken van de
veiligheid van het kind en een inschatting te maken of de ontwikkeling en veiligheid van het kind
bedreigd wordt en ouders de grenzen van hun pedagogische verantwoordelijkheid overschrijden.
Daarbij maken ze gebruik van betrouwbaar, goed toegepast instrumentarium (Signs of Wellbeing,
Signs of Safety, LIRIK, SPARK, North Carolina Gezinsrisicotaxatie). En vervolgens zijn ze in staat
oplossingsgericht en snel te handelen.
In dit visie-document gaan we bovengestelde grens niet voor alle situaties “dicht regelen”. Er
blijft altijd een ‘grijs gebied’. Het is ondoenlijk en ook onwenselijk voor elke denkbare situatie
een richtlijn af te geven, die professionals in staat stelt – samen met ouders en jeugdigen –
2
We gebruiken de definities uit de wetten. Kindermishandeling = 'Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of
gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de
minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige
schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel'.
Huiselijk geweld = ‘Lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring’.
Veiligheid = ‘Het effectief beschermd zijn tegen persoonlijk leed: tegen de aantasting van hun lichamelijke en geestelijke
integriteit’.
4
Visie op veilig opgroeien en opvoeden in Zeeland- Zeeuwse gemeenten juni 2014
een waterdicht besluit (= met 100% garantie op een veilige afloop) te nemen. Het
beoordelen van de veiligheid van een kind blijft mensenwerk en dus (ten dele)
subjectief. Tegelijkertijd gaat het om ingrijpende en gevoelige beslissingen, die zorgvuldig,
weloverwogen en snel moeten worden genomen om de veiligheid van het kind te kunnen
waarborgen. In dat licht mag van professionals wel verwacht worden dat ze effectief, efficiënt
en volgens de beroepsrichtlijnen en standaarden handelen. Dat ze valide methoden gebruiken
om de opvoedsituatie in kaart te brengen, met zowel de zorgen als de krachten van ouders en
jeugdigen en hun sociale omgeving. Besluitvorming is vervolgens altijd een multidisciplinaire
zaak. De beslissing is nooit een individuele zaak. Op die handelwijze mogen en moeten ze
ook getoetst worden. En in dat perspectief mag van gemeenten een volledig vertrouwen in het
beoordelingsvermogen en de kwaliteit van hun professionals verwacht worden.
We realiseren ons, dat het ingrijpend is voor ouders als professionals zich met belangrijke
beslissingen in de opvoeding bemoeien. Als het nodig is deze stap te zetten om de veiligheid van het
kind te waarborgen, moet hierover zorgvuldig en afgewogen worden besloten, waar mogelijk in
samenspraak met de ouders. Daarin spelen onder andere het gebiedsteam, het CJG, de huisarts, het
MDO, de GGW-er, het AMHK en de Raad van de Kinderbescherming een rol. Waar nodig speelt de
kinderrechter een onafhankelijke rol. We nemen ouders, ook in deze situaties, altijd serieus en blijven
erop inzetten dat de ouders (samen met hun sociale omgeving) de verantwoordelijkheid voor de
opvoeding weer opnieuw zelfstandig kunnen oppakken, waar nodig met hulp of ondersteuning. Deze
werkwijze over de verbinding van de lokale zorgstructuur met drang en dwang in de Zeeuwse zorg
voor jeugd (2014) is door de ‘Werkgroep Verbinding JB/JR, RvK, AMHK, Veiligheidshuis’ beschreven.
Veiligheid in het geding
Op elk moment kan de veiligheid van kinderen, ouders en de professional in het geding raken. In alle
gevallen dat de veiligheid van kinderen in het geding is, wordt van iedereen in Zeeland, die met
kinderen en jeugdigen werkt, verwacht, dat ze:
• Hun zorgen delen met ouders en jeugdigen.
• Hun zorgen delen met tenminste één collega of leidinggevende.
Van elke Zeeuwse beroepskracht – in hulp- of zorgverlening, onderwijs,etc - mag daarnaast verwacht
worden, dat ze:
• De signalen en de situatie in kaart brengen, zo eenvoudig en integraal (Signs of
Wellbeing) als mogelijk, zo uitvoerig (Signs of Safety, LIRIK, e.d.) als nodig.
• Consultatie inroepen van hun teamleider of collega’s in het Gebiedsteam / MDO /
Routeteam of van een specialist van het AMHK (of het Veiligheidshuis).
• In multidisciplinair verband in het Gebiedsteam / MDO / Routeteam besluiten nemen
over hulp of melden bij het AMHK.
• Werken vanuit 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur.
• Nooit loslaten totdat er actie is ondernomen.
Voor het ingrijpen in situaties waar de veiligheid in het geding is, hebben gemeenten en
zorgaanbieders de volgende richtinggevende kaders en werkwijzen afgesproken:
• De meldcodes kindermishandeling en huiselijk geweld 3 (www.meldcode.nl),
• De afspraken over coördinatie van zorg,
• De werkwijze ‘Drang en dwang in de Zeeuwse zorg voor jeugd’.
In geval van (ernstig) bedreigend geweld in het gezin of een andere crisis wordt meteen opgeschaald
naar de aanpak door het AMHK - voorgesteld in de regiovisie aanpak huiselijk geweld en
kindermishandeling Zeeland 2014 – en het samenwerkingsprotocol van de gemeenten met de Raad
voor de Kinderbescherming (juni 2014).
3
Stap 1: In kaart brengen van signalen. Stap 2: Overleggen met een collega. En eventueel raadplegen van het AMHK of een
deskundige op het gebied van letselduiding. Stap 3: Gesprek met de betrokkene(n). Stap 4: Wegen van het huiselijk geweld
of de kindermishandeling. En bij twijfel altijd het AMHK raadplegen. Stap 5: Beslissen over zelf hulp organiseren of melden.
5
Visie op veilig opgroeien en opvoeden in Zeeland- Zeeuwse gemeenten juni 2014
De consequenties voor de zorg voor de Zeeuwse jeugd
Het uitgangspunt van de hulp bij het opvoeden en opgroeien is dat deze hulp een tijdelijk karakter
heeft. Hulp is zo zwaar als nodig en duurt zo lang als nodig is en zo kort als mogelijk. Hulp is snel
beschikbaar. Hulp aan de ouders is erop gericht hun draagkracht zo snel mogelijk te vergroten, zodat
zij zelf verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de opvoeding en de regie kunnen nemen. Als dat zo
veilig mogelijk is, prefereert deze aanpak, zelfs als er sprake is van geweld, mishandeling en
bedreigend of nalatig handelen. Daarom vinden we het belangrijk de hulp zoveel mogelijk dichtbij te
organiseren en te verbinden met lokale voorzieningen. Specialistische hulp wordt daarbij zoveel
mogelijk verbonden met de sociale context van het kind en het gezin en dus ook altijd afgestemd met
onderwijs, jongerenwerk en de hulpverlening aan ouders. In alle gevallen wordt over die hulp nooit
anders besloten dan in samenspraak met de ouder en/of de jeugdige, tenzij deze zich daartegen
verzetten en besluitvorming uit oogpunt van (on)veiligheid meteen nodig is.
Competente professionals
Waar ouders in Zeeland ook terecht komen, hoe bedreigend de situatie ook is, aan alle ondersteuning
en hulp mag de eis worden gesteld, dat die wordt geboden door een gekwalificeerde professional. Dat
is iemand – bijvoorbeeld een pedagoog, een jeugdverpleegkundige, een schoolmaatschappelijk
werker, een gezinsgericht werker - die:
• de eigen (des)kundigheid van ouders en hun visie op opvoeden respecteert en benut,
• uitgaat van de (eigen) kracht en competenties van ouders en jeugdigen,
• een wederkerige, betrokken, open, gelijkwaardige relatie met de ouder en de jeugdige nastreeft,
• ouders de regie laat, d.w.z. de vragen en problemen van ouders als uitgangspunt neemt en
aansluit bij de manier waarop ouders en jeugdigen zelf hun situatie beleven en aansluiten bij de
oplossingsstrategieën die zij zelf bedacht hebben,
• anderzijds het kind (gezin) niet ‘loslaat’ als de (onveilige, bedreigende) situatie dat niet toestaat,
• aan overeengekomen, concrete doelen werkt met een heldere planning,
• z’n werkwijze richt op het versterken van de autonomie en zelfregulatie van ouders en jeugdigen,
zodat zij greep houden of krijgen op hun eigen leven,
• begint met ‘goede ouder’ ervaringen te creëren (ouders hier en nu laten ervaren, dat zij het goed
doen; goed opvoedgedrag eerder beloont dan verkeerd opvoedgedrag aandacht geeft),
• sociale netwerken (en andere opvoeders) rond ouders en jeugdigen activeert,
• ‘normale opvoedproblemen’ met gangbare informatie en adviezen helpt op te lossen alvorens
‘zwaardere interventies’ in te zetten,
• zelf informatie, advies en hulp biedt waar dat maar mogelijk is, zo nodig met consultatie van
collega’s,
• verwijzingen probeert te beperken door aanvullende expertise naar de ouder toe te halen, waar
mogelijk ook in geval van onveilige opvoedsituaties
• te allen tijde een taxatie kan maken van de veiligheidssituatie van het kind /gezin met betrouwbare
instrumenten (onder andere Signs of Wellbeing, Signs of Safety) en gebruik maakt van de
Verwijsindex
• werkt vanuit een gemeenschappelijke visie en aanpak, namelijk: vraaggericht, integraal (een kind,
een gezin, een plan), oplossingsgericht, systeemgericht, signalerend, dialooggericht en
• met toepassing van effectieve en kwaliteitsinterventies en –instrumenten, zoals bijvoorbeeld Triple
P en ‘wrap around care’ met IPT.
6
Visie op veilig opgroeien en opvoeden in Zeeland- Zeeuwse gemeenten juni 2014
Bijlage 1.
Overzicht van leeftijdsfasen, veel voorkomende ‘normale’ en ernstiger problemen (Meij, 2011).
Leeftijd
Belangrijk
milieu
Gezin
Opvang
Ontwikkelingsopgave
Fysiologische
zelfregulatie
Veilige hechting
Exploratie
autonomie en
individuatie
± 2-4
jaar
Gezin
Opvang
(Voor)Scho
ol
Representationale
vaardigheden
(o.a. taal)
Constructieve
omgang met
leeftijdsgenoten
Internaliseren van
eisen
(zindelijkheid)
Sekserolidentificatie
± 5-12
jaar
Gezin
School
‘Peer
group’
Vereniging
± 12-19
jaar
Gezin
School
‘Peer
group’
Internet
gemeenschappen
Vereniging
Werkkring
Diverse
sociaalculturele
velden
± 0-2
jaar
Opvoedingsopgave
Soepele
verzorging
Sensitieve en
responsieve
interactie bieden
Beschikbaarheid
Ruimte en steun
geven
Sensitiviteit voor
cognitief niveau
Positieve en
bevestigende
omgang
Omgaan met
ambiguïteit kind
Disciplinering
Sekse specifieke
benadering
‘Normaal’ probleem
Decentratie
Schoolvaardighed
en
IJver (‘industry’)
Acceptatie door
leeftijdsgenoten
Gelegenheid
geven voor
omgang met
leeftijdgenoten
Schools
onderricht
Waardering voor
schoolwerk
Democratische en
warme
opvoedingsstijl
Ruzies
Concentratieprobleme
n
Laag prestatieniveau
Schoolweigering
Stelen of vandalisme
als incident
Ritualistisch gedrag
Emotionele (en
praktische)
zelfstandigheid
Omgaan met
eigen en andere
sekse
Ontwikkeling van
waardesysteem
Ontwikkeling
persoonlijke
Identiteit
School, beroep en
samenleving
Emotionele steun
bieden
Tolerantie voor
experimenten
Leeftijd adequate
grenzen stellen
Voorbeeldfunctie
vervullen
Meer
symmetrische
relatie met kind
aangaan
Gebruik psychoactieve
stoffen (alcohol, drugs)
Twijfels over identiteit
en/of toekomst
Problemen met uiterlijk
Problemen met
autoriteiten
Incidenteel
spijbelen
Voedingsproblemen
Slaapproblemen
Scheidingsangst
Angst voor vreemden,
donkerte en geluiden
Angst voor vreemden,
donkerte, geluiden
Koppigheid driftbuien
Agressie
Ongehoorzaamheid
Druk gedrag /
overactiviteit
Angst i.s.m. sekserol
en identiteit
Onzindelijkheid
Voorbeelden van
ernstig probleem kind
Eet/slaapstoornis
Reactieve
hechtingsstoornis
Excessief huilen
Scheidingsangst
Fobische/sociale angststoornis;
Stoornis in taal, spraak,
motoriek
Encopresis
ADHD
Gedragsstoornis beperkt
tot gezin
Oppositionele
gedragsstoornis jonge
kind
Enuresis
Stoornissen in
schoolvaardigheden
Sociale terugtrekking
Persistente
schoolweigering
Stoornissen in
geslachtsidentiteit
Gedragsstoornis of
vroege delinquentie
Neurosen en
somatoforme
stoornissen
Problemen door alcohol,
drugs
Stoornis in de identiteit
Anorexia en boulimia
(nervosa)
Problemen bij seksuele
oriëntatie
Suïcide
Oppositionele
gedragsstoornis puber
Gedragsstoornis in
groepsverband
Delinquentie
Schooluitval
7
Visie op veilig opgroeien en opvoeden in Zeeland- Zeeuwse gemeenten juni 2014
Bijlage 2
Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind
Op 20 november 1989 is het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind door de
Verenigde Naties (VN) aangenomen. Er zijn 193 landen lid van het Kinderrechtenverdrag. Nederland
is sinds 1995 lid.
Kinderrechten
1) Ieder mens jonger dan achttien jaar is een kind.
2) Alle rechten gelden voor alle kinderen, zonder uitzonderingen. De overheid neemt maatregelen
om alle rechten te realiseren en moet ervoor zorgen dat elk kind wordt beschermd tegen
discriminatie.
3) Het belang van het kind moet voorop staan bij alle maatregelen die kinderen aangaan. De
overheid moet het welzijn van alle kinderen bevorderen en houdt toezicht op alle voorzieningen
voor de zorg en bescherming van kinderen.
4) De overheid neemt alle nodige maatregelen om de rechten van kinderen te realiseren en moet
via internationale samenwerking armere landen hierbij steunen.
5) De overheid moet de rechten, plichten en verantwoordelijkheden van ouders en voogden
respecteren. De ouders en voogden moeten het kind (bege)leiden in de uitoefening van zijn of
haar rechten op een manier die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind.
6) Ieder kind heeft het recht op leven. De overheid waarborgt zoveel mogelijk het overleven en de
ontwikkeling van het kind.
7) Het kind heeft bij de geboorte recht op een naam en een nationaliteit en om geregistreerd te
worden. Het kind heeft het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen verzorgd te worden.
8) Het kind heeft recht zijn of haar identiteit te behouden, zoals nationaliteit, naam en familiebanden.
De overheid steunt het kind om zijn of haar identiteit te herstellen als die ontnomen is.
9) Het kind heeft recht om bij de ouders te leven en op omgang met beide ouders als het kind van
een of beide ouders gescheiden is, tenzij dit niet in zijn of haar belang is. In procedures hierover
moet naar de mening van kinderen en ouders worden geluisterd.
10) Ieder kind heeft recht om herenigd te worden met zijn of haar ouder(s) als het kind en de ouder(s)
niet in hetzelfde land wonen. Aanvragen hiervoor moet de overheid met welwillendheid,
menselijkheid en spoed behandelen. Het kind dat in een ander land dan zijn of haar ouder(s)
verblijft, heeft recht op rechtstreeks en regelmatig contact met die ouder(s).
11) Het kind heeft recht op bescherming tegen kinderontvoering naar het buitenland door een ouder.
De overheid neemt ook maatregelen om ervoor te zorgen dat het kind kan terugkeren vanuit het
buitenland als het ontvoerd is.
12) Het kind heeft recht om zijn of haar mening te geven over alle zaken die het kind aangaan. De
overheid zorgt ervoor dat het kind die mening kan uiten en dat er naar hem of haar wordt
geluisterd. Dit geldt ook voor gerechtelijke en bestuurlijke procedures.
13) Het kind heeft recht op vrijheid van meningsuiting, dit omvat ook de vrijheid inlichtingen en
denkbeelden te verzamelen, te ontvangen en te verspreiden. Daarbij moet rekening gehouden
worden met de rechten van anderen.
14) Het kind heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en de vrijheid deze te uiten.
De overheid respecteert de rechten en plichten van ouders en voogden om het kind te
(bege)leiden bij de uitoefening van dit recht op een manier die past bij zijn of haar leeftijd en
ontwikkeling.
15) Het kind heeft recht met anderen vreedzaam samen te komen, lid te zijn of te worden van een
vereniging en een vereniging op te richten.
16) Ieder kind heeft recht op privacy. De overheid beschermt het kind tegen inmenging in zijn of haar
privé- en gezinsleven, huis of post en respecteert zijn of haar eer en goede naam.
17) Het kind heeft recht op toegang tot informatie en materialen van verschillende bronnen en in het
bijzonder op informatie en materialen die zijn of haar welzijn en gezondheid bevorderen. De
overheid stimuleert de productie en verspreiding hiervan en zorgt ervoor dat het kind beschermd
wordt tegen informatie die schadelijk is.
18) Beide ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. Het belang van het kind
staat hierbij voorop. De overheid respecteert de eerste verantwoordelijkheid van ouders en
8
Visie op veilig opgroeien en opvoeden in Zeeland- Zeeuwse gemeenten juni 2014
19)
20)
21)
22)
23)
24)
25)
26)
27)
28)
29)
30)
31)
32)
33)
34)
voogden, geeft hen ondersteuning en creëert voorzieningen voor de zorg van
kinderen, ook voor kinderopvang als de ouders werken.
Het kind heeft recht op bescherming tegen alle vormen van lichamelijke en geestelijke
mishandeling en verwaarlozing zowel in het gezin als daarbuiten. De overheid neemt maatregelen
ter preventie en signalering hiervan en zorgt voor opvang en behandeling.
Een kind dat tijdelijk of blijvend niet in het eigen gezin kan opgroeien heeft recht op bijzondere
bescherming. De overheid zorgt voor alternatieve opvang, zoals een pleeggezin of indien nodig
een kindertehuis.
Het belang van het kind moet voorop staan bij adoptie. Als er voor het kind geen oplossing
mogelijk is in het eigen land, is internationale adoptie toegestaan. De overheid houdt toezicht op
de adoptieprocedures en bestrijdt commerciële praktijken.
Een kind dat asiel zoekt of erkend is als vluchteling, heeft recht op bijzondere bescherming en
bijstand ongeacht of hij of zij alleenstaand of bij zijn ouders is. De overheid moet proberen de
ouders of andere familieleden van alleenstaande gevluchte kinderen op te sporen. Als dat niet
lukt, heeft het kind recht op dezelfde bescherming als elk ander kind zonder ouderlijke zorg.
Een kind dat geestelijk of lichamelijk gehandicapt is, heeft recht op bijzondere zorg. De overheid
waarborgt het recht van het gehandicapte kind op een waardig en zo zelfstandig mogelijk leven
waarbij het kind actief kan deelnemen aan de maatschappij en zorgt voor bijstand om de toegang
tot onder meer onderwijs, recreatie en gezondheidszorg te verzekeren.
Het kind heeft recht op de best mogelijke gezondheid en op gezondheidszorg-voorzieningen. De
overheid waarborgt dat geen enkel kind de toegang tot deze voorzieningen wordt onthouden.
Extra aandacht is er voor de vermindering van baby- en kindersterfte, eerstelijnsgezondheidszorg,
voldoende voedsel en schoon drinkwater, zorg voor moeders voor en na de bevalling en voor
voorlichting over gezondheid, voeding, borstvoeding en hygiëne. De overheid zorgt ervoor dat
traditionele gewoontes die schadelijk zijn voor de gezondheid van kinderen, worden afgeschaft.
Een kind dat uit huis is geplaatst voor zorg, bescherming of behandeling van zijn of haar
geestelijke of lichamelijke gezondheid, heeft recht op een regelmatige evaluatie van zijn of haar
behandeling en of de uithuisplaatsing nog nodig is.
Ieder kind heeft het recht op voorzieningen voor sociale zekerheid. Voorbehoud: Nederland geeft
kinderen geen eigen aanspraak op sociale zekerheid maar regelt dit via de ouders.
Ieder kind heeft recht op een levensstandaard die voldoende is voor zijn of haar lichamelijke,
geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling. Ouders zijn primair
verantwoordelijk voor de levensomstandig-heden van het kind maar de overheid moet hen hierbij
helpen door bijstand en ondersteuning zodat het kind op het minst voldoende eten en kleding en
adequate huisvesting heeft.
Het kind heeft recht op onderwijs. Basisonderwijs is voor ieder kind gratis en verplicht. De
overheid zorgt ervoor dat het voortgezet - en beroepsonderwijs toegankelijk is voor ieder kind, in
overeenstemming met zijn of haar leerniveau. De overheid pakt vroegtijdig schooluitval aan. De
handhaving van de discipline op school moet de menselijke waardigheid en kinderrechten
respecteren. International samenwerking is nodig om analfabetisme te voorkomen.
Het kind heeft recht op onderwijs dat is gericht op: de ontplooiing van het kind; respect voor
mensenrechten en voor de eigen culturele identiteit, de waarden van het eigen land en van
andere landen; vrede en verdraagzaamheid; gelijkheid tussen geslachten; vriendschap tussen alle
volken en groepen en eerbied voor het milieu. Iedereen is vrij om een school naar eigen inzicht op
te richten met inachtneming van deze beginselen en de door de overheid vastgestelde
minimumnormen voor alle scholen.
Een kind uit een etnische, religieuze of linguïstische minderheidsgroep heeft recht om zijn of haar
eigen cultuur te beleven, godsdienst te belijden of taal te gebruiken.
Het kind heeft recht op rust en vrije tijd, om te spelen en op recreatie, en om deel te nemen aan
kunst en cultuur. De overheid zorgt ervoor dat ieder kind gelijke kansen heeft om dit recht te
realiseren en bevordert recreatieve, artistieke en culturele voorzieningen voor kinderen.
Het kind heeft recht op bescherming tegen economische uitbuiting en tegen werk dat gevaarlijk
en schadelijk is voor zijn of haar gezondheid en ontwikkeling of de opvoeding hindert. De
overheid moet een minimumleeftijd voor arbeid en aangepaste werktijden en arbeidsvoorwaarden
vaststellen.
Het kind heeft recht op bescherming tegen drugsgebruik. De overheid moet maatregelen nemen
zodat kinderen niet ingezet worden bij het maken of in de handel van drugs.
Het kind heeft recht op bescherming tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. De overheid
moet maatregelen nemen om kinderprostitutie en kinderpornografie te voorkomen.
9
Visie op veilig opgroeien en opvoeden in Zeeland- Zeeuwse gemeenten juni 2014
35) Het kind heeft recht op bescherming tegen ontvoering en mensenhandel. De overheid
onderneemt actie om te voorkomen dat kinderen worden ontvoerd, verkocht of
verhandeld.
36) Het kind heeft recht op bescherming tegen alle andere vormen van uitbuiting die schadelijk zijn
voor enig aspect van het welzijn van het kind.
37) Marteling en andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van
het kind zijn verboden. Kinderen mogen niet veroordeeld worden tot de doodstraf of tot
levenslange gevangenisstraf. Opsluiting van een kind mag alleen als uiterste maatregel en dan zo
kort mogelijk. Als een kind wordt opgesloten, moet de rechter zo snel mogelijk beslissen of dat
mag. Het kind heeft daarbij recht op juridische steun. Kinderen mogen niet samen met
volwassenen opgesloten worden. Alle kinderen in detentie hebben recht op een menswaardige
behandeling en op contact met hun familie. Voorbehoud: in Nederland kan op kinderen vanaf
zestien jaar het volwassenenstrafrecht worden toegepast.
38) Een kind in een oorlogssituatie heeft recht op extra bescherming en zorg. De overheid waarborgt
dat kinderen jonger dan vijftien jaar niet voor militaire dienst worden opgeroepen.
39) Een kind dat slachtoffer is van oorlogsgeweld of van uitbuiting, misbruik, foltering of een andere
wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing heeft recht op bijzondere zorg - in
een omgeving die goed is voor het zelfrespect, de gezondheid en de waardigheid van het kind om te herstellen en te herintegreren in de samenleving.
40) Ieder kind dat verdacht, vervolgd of veroordeeld wordt voor een strafbaar feit heeft recht op een
pedagogische behandeling die geen afbreuk doet aan de eigenwaarde en de menselijke
waardigheid van het kind, die rekening houdt met de leeftijd van het kind en die de herintegratie
en de opbouwende rol van het kind in de samenleving bevordert. Ieder kind heeft recht op een
eerlijk proces en op juridische bijstand. De overheid houdt kinderen zoveel mogelijk buiten
strafrechtelijke procedures. Voorbehoud: in Nederland krijgt een kind bij lichte overtredingen soms
geen juridische bijstand.
10
Visie op veilig opgroeien en opvoeden in Zeeland- Zeeuwse gemeenten juni 2014
Bijlage 3
De William Schrikker Groep gebruikt (2009) een kaartenset om op een begrijpelijke manier met ouders
te praten over goed genoeg opvoeden. De onderwerpen van de kaarten zijn:
Dagelijkse verzorging
o Schone kleren
o Gezond eten
o Schoon huis
o Warm huis
Fysieke veiligheid
o Veiligheid in huis
o Gevaarlijke middelen op slot
o Bescherming tegen gevaarlijke dingen
o Bescherming tegen gevaarlijke
mensen
Wonen
o WC, wassen
o Keuken met fornuis
o Eigen bed in eigen kamer
o Een eigen huis
Geld
o Genoeg geld
o Schuldenvrij
o Leren met geld omgaan
o Zakgeld, bijbaantje
Gezondheid
o Vaste huisarts
o Vaste tandarts
o Consultatiebureau
o Specialist
Emotie en affectie
o Troosten bij verdriet
o Kalmeren bij boosheid
o Geruststellen bij angst
o Samen lachen
Aansluiten bij je kind
o Leuke dingen doen
o Helpen
o Weten wat mijn kind doet
o Elkaar begrijpen
Structuur en continuïteit
o Huisregels
o Duidelijk zijn
o Bedtijd
o Vaste woonplek
Geborgenheid
o Beloning bij goed gedrag
o Correctie bij fout gedrag
o Samen opvoeden
o Oppasregeling
Ontwikkeling
o Vriendjes en vriendinnetjes
o Nieuwe dingen laten leren
o Veilig naar buiten
o Andere volwassenen
Begeleiding bij vriendschap en liefde
o Praten over liefde
o Praten over seks
o Leren om te stoppen
o Leren om ‘nee’ te zeggen
Contacten
o Mensen die helpen
o Buren, buurt
o Familie
o Maatschappelijke hulp
Voorbeeldgedrag
o Leren wat mag en niet mag
o Het goede voorbeeld geven
o U aan de wet houden
o Veilig en gezond leven
Dagbesteding
o School of werk
o Prettig leren
o Praten met juf of meester
o Hobby of sport
Begeleiding bij risico’s
o Leren over roken, drinken en drugs
o Leren over groepen
o Leren over internet, film en tv
o Leren over gokken, games
11
Visie op veilig opgroeien en opvoeden in Zeeland- Zeeuwse gemeenten juni 2014
12
Visie op veilig opgroeien en opvoeden in Zeeland- Zeeuwse gemeenten juni 2014
Bijlage 4
Veiligheidsnormen GIZ
Om de veiligheid van een kind zo goed mogelijk te kunnen beoordelen en de beoordeling inzichtelijk
en bespreekbaar te maken voor opvoeders, werken de gezinsmanagers van GIZ met tien
veiligheidsnormen. Deze tien veiligheidsnormen vormen de basis voor het handelen van de
gezinsmanagers van GIZ en geven aan wat GIZ nodig vindt voor een veilige situatie voor een kind.
Hieronder worden de tien normen nader toegelicht.
1. Leeftijdsadequate ontwikkeling
Het is van belang dat de ontwikkeling van kinderen adequaat verloopt met de bijbehorende
ontwikkelingstaken, -uitkomsten en –mijlpalen. Zo horen de lengte, het gewicht, de motorische
ontwikkeling, de sociaal-emotionele ontwikkeling en taalontwikkeling van het kind te passen bij de
leeftijd.
2. Adequate verzorging
Kinderen hebben recht op een adequate verzorging, die gericht is op een goede gezondheid. Hierbij
dient onder andere gedacht te worden aan een goed dag- en nachtritme, voeding, hygiëne en
medische verzorging.
3. Veilige fysieke omgeving
Met een veilige fysieke omgeving doelen we onder meer op een stabiele woon- en leefomgeving die
schoon, droog en warm moet zijn en waar geen agressie, drugsgebruik of alcoholmisbruik plaatsvindt.
4. Continuïteit en stabiliteit
Continuïteit en stabiliteit moet worden geboden in levensomstandigheden, verzorging, aandacht en
relaties. Belangrijke factoren zijn het kunnen voorzien in eerste levensbehoeften, geen plotselinge
wisselingen in woonplek en (emotionele) beschikbaarheid van ouders.
5. Respectvolle leefomgeving
GIZ vindt het van belang dat de wensen en behoeften van het kind serieus genomen worden. Het kind
moet zich gewenst en geaccepteerd voelen en een duidelijke plek in het gezin hebben.
6. Geborgenheid
Een kind heeft steun en begrip van tenminste één volwassene nodig. Troosten, knuffelen, interesse
tonen en erkenning geven zijn manieren om het kind zich geborgen te laten voelen.
7. Structuur
Kinderen hebben structuur en regels nodig, die consequent gehanteerd worden. Hierbij dient onder
andere gedacht te worden aan bedtijd, etenstijd, vaste rituelen en belonen en straffen.
8. Educatie
Aan kinderen dienen mogelijkheden te worden geboden om hun talenten te ontplooien. Kinderen
volgen passend onderwijs en worden door de opvoeders gestimuleerd om te leren.
9. Problematiek van opvoeder(s) is niet overheersend
Indien de ouder(s) van het kind kampen met problematiek (psychisch, financieel, relationeel) is het
belangrijk dat deze problematiek niet overheersend is binnen het gezin. De ouder dient de eigen
problematiek te erkennen en eventueel passende hulp voor zichzelf te vragen. Het is van belang dat
de ouder voor zichzelf kan zorgen en dat het kind geen taken van de ouders overneemt en/of voor de
ouders zorgt.
10. Gezonde seksuele ontwikkeling
Een gezonde seksuele ontwikkeling is een belangrijke onderdeel van de veiligheid van kinderen.
Kinderen dienen beschermd te worden tegen seksueel misbruik en/of seksueel grensoverschrijdend
gedrag.
13
Visie op veilig opgroeien en opvoeden in Zeeland- Zeeuwse gemeenten juni 2014
Bronnen
Berge, I.J. ten & Vinke, A. (2006). Beslissen over vermoedens van kindermishandeling. Handreiking
en
hulpmiddelen voor het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Utrecht/Woerden: NIZW Jeugd /
Adviesbureau Van Montfoort.
Blokland, G. (2010). Over opvoeden gesproken. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Bucx, F. (2011). Gezinsrapport 2011, een portret van het gezinsleven in Nederland. Den Haag:
Sociaal Cultureel Planbureau.
CJG Zeeuws Vlaanderen. (2013). It takes a village to raise a child. Beleidsvisie CJG Zeeuws
Vlaanderen 2013-2015.
Expertisecentrum William Schrikker (2009). Praatwijzer. Amsterdam: William Schrikker Stichting.
Meer, J. van der & Pronk, L. (2012). Kader voor coördinatie van zorg CJG Oosterschelderegio.
Gouda: JSO.
Meij, H. (2011). De basis van opvoeding en ontwikkeling Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
NJi. (2014). Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut,
www.nji.nl
Pentekening. (2014). Het klantproces op Walcheren in het sociaal domein: uitgangspunten voor de
toegang tot ondersteuning en zorg.
RMO. (2008). Versterking voor gezinnen. Versterken van de village. Den Haag: Raad voor de
Maatschappelijke Ontwikkeling.
RMO. (2013). Werken aan een veilig leef- en leerklimaat voor alle kinderen. Den Haag: Raad voor de
Maatschappelijke Ontwikkeling.
Task Force Jeugd. (2013). Een nieuwe opzet van de Zeeuwse zorg voor jeugd. Functioneel ontwerp
transitie jeugdzorg.
Task Force Jeugd. (2014). Voorstel implementatiepilots.
Yperen, T. A. van & Stam, P.M. (2010). Opvoeden versterken. Den Haag: VNG.
Ook is gebruik gemaakt van de volgende concept-documenten:
• Ieder kind blijvend veilig. Visie op veiligheid van Gecertificeerde Instelling Zeeland
• Concept regiovisie aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling Zeeland. CZW
• Terughoudend waar het kan, doorpakken waar nodig. Samenwerkingsprotocol Jeugdhulp en het
gedwongen kader van de gemeenten in Zeeland en Raad voor de Kinderbescherming Zuidwest
Nederland.
• Drang en dwang in de Zeeuwse zorg voor jeugd. Werkgroep ‘Verbinding JB/JR, RvK, AMHK,
Veiligheidshuis’.
Bert Prinsen, de JeugdZaak in opdracht van de Werkgroep ‘Verbinding JB/JR, RvK, AMHK, Veiligheidshuis’
27 mei 2014
14