DE RIJDENDE RECHTER Zaaknummer: S21-12 Datum uitspraak: donderdag 3 juli Plaats uitspraak: Zaandam Bindend Advies in het geschil tussen: R. Dragt te Dedemsvaart verder te noemen: Dragt, tegen: H. van den Berg en B.A. Hommes te Dedemsvaart verder te noemen Van den Berg, gegeven door mr. F.M.Visser, verder te noemen de rijdende rechter. De procedure. Partijen zijn schriftelijk overeengekomen dit geschil door middel van een bindend advies op basis van het bindend advies reglement "De Rijdende Rechter" editie januari 2014 te laten beslechten. De vordering van Dragt is opgenomen in de bindend advies overeenkomst. Daarin is ook een tegenvordering van Van den Berg opgenomen. De rijdende rechter heeft kennis genomen van alle door partijen overgelegde stukken. Het geschil is behandeld op de hoorzitting van 12 mei 2014, welke is gehouden te Dedemsvaart. Partijen zijn behoorlijk opgeroepen voor de hoorzitting. Voorafgaande daaraan heeft de rijdende rechter zich begeven naar de in deze procedure bedoelde percelen en heeft hij deze in het bijzijn van partijen bezichtigd. De relevante kadastrale erfgrens is gereconstrueerd door het kadaster (landmeter M. Slomp). Daarbij was tevens aanwezig ing. P. Borgers als deskundige. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op- en aanmerkingen te maken. Partijen zijn op de hoorzitting verschenen en hebben hun standpunten toegelicht. De deskundige heeft mondeling verslag uitgebracht. Hierna is de uitspraak bepaald op vandaag. Vaststaande feiten. In deze procedure mag van de volgende feiten worden uitgegaan, omdat deze voldoende zijn komen vast te staan. 1. Dragt is met ingang van 11 april 1979 eigenaar van het woonhuis met verdere opstallen, erf, tuin en weiland, staande en gelegen te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, plaatselijk bekend als Langewijk 384, kadastraal bekend als gemeente Avereest, sectie L, nummer 3302. 2. Van den Berg is sinds 15 oktober 2012 eigenaar van a.) het woonhuis met erf, tuin, ondergrond en verder toebehoren, staande en gelegen te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, plaatselijk bekend als Langewijk 386, kadastraal bekend als gemeente Avereest, sectie L, nummer 5020, alsmede van b.) een achter de hiervoor onder a. bedoelde woning gelegen perceel land kadastraal bekend als gemeente Avereest, sectie L, nummer 5731, alsmede van c.) een perceeltje grond gelegen tussen de hiervoor onder a. en b. gelegen percelen, kadastraal bekend als gemeente Avereest, sectie L, nummer 5753. 3. Op 27 oktober 1978 is een erfdienstbaarheid van weg gevestigd ten laste van een gedeelte van perceel L 3302 als lijdend erf en ten gunste van perceel L 4656 (welk laatste perceel is samengevoegd met een deel van het 4. 5. 6. 7. 8. 9. toenmalige perceel L 3765 tot het huidige perceel L 5020) als heersend erf, ‘zulks om te komen van het deel van gemeld perceel nummer 4656 gelegen achter (ten noorden van) de woning Langewijk 386 en te gaan naar de Langewijk te Dedemsvaart en omgekeerd.’ Het lijdend erf heeft een breedte van drie meter en een lengte van tweeëndertig meter en grenst aan de oostelijke zijde evenwijdig aan de erfgrens met het heersend erf en sluit aan de zuidelijke zijde aan op de Langewijk. Ten tijde van het vestigen van de erfdienstbaarheid bevond zich op het bijna noordoostelijke punt van het lijdend erf een berk, die volgens de bepalingen van de vestigingsakte niet mocht worden verwijderd of beschadigd. De inrit naar het heersend erf moest volgens de vestigingsakte namelijk komen te liggen ‘ten zuiden van deze berk.’ Dat is inderdaad gebeurd, na het vestigen van de erfdienstbaarheid is een inrit van ongeveer 4 meter breed gemaakt. De berkenboom is inmiddels verwijderd. Volgens de vestigingsakte mogen partijen elkaar in het gebruik van het lijdend erf ‘op generlei wijze belemmeren of beperken.’ Volgens de vestigingsakte was de toenmalige eigenaar van het heersend erf verplicht het lijdend erf te verharden met puin en komt het onderhoud van het lijdend erf te laste van de eigenaar van het heersend erf. Dragt heeft echter op eigen kosten een asfaltweg gelegd op het dienende erf, welke weg doorloopt naar zijn woning. Deze asfaltweg is aan de zijde van Van den Berg, ter zijdelingse ondersteuning, afgezet met een betonnen rand. Aan de andere zijde van de asfaltweg staat een coniferenhaag. Toen Van den Berg eigenaar werd van het heersend erf, heeft hij deze inrit feitelijk verbreed tot ongeveer 6 meter, waarbij de betonnen rand ter plaatse is verlaagd, dit om het heersend erf via de asfaltweg te kunnen bereiken met een bestelbus met aanhangwagen (bij een kleinere breedte kan hij de draai niet maken). Daarna heeft Dragt deze inrit weer versmald, door het plaatsen van twee betonnen palen en het plaatsen van een laag hekwerk. Van den Berg heeft deze palen verwijderd. Van den Berg heeft zijn perceel op enkele plaatsen opgehoogd. Het conflict (artikel 15 lid 2 van het bindend advies reglement ). Het conflict dat partijen verdeeld houdt laat zich kort samengevat als volgt omschrijven. Partijen blijken in de kern verdeeld over de uitleg van de in deze procedure bedoelde erfdienstbaarheid, meer in het bijzonder over de vraag welke rechten Van den Berg daaraan mag ontlenen voor wat betreft de inrit. Daarnaast klaagt Dragt over een slechte afwatering van het verhoogde perceel van Van den Berg. De vordering van Dragt. Dragt vordert, kort gezegd, een verklaring voor recht, dat de in deze procedure bedoelde inrit slechts drie meter breed mag zijn, en dat de bestaande inrit tot deze breedte wordt teruggebracht. Verder, dat hij de hiervoor onder 8. bedoelde betonnen palen mag terugplaatsen en dat Van den Berg dezen met rust laat. Tenslotte vordert Dragt, kort gezegd, dat Van den Berg wordt verplicht te zorgen voor een behoorlijke afwatering van zijn terrein, zodat Dragt daarvan geen overlast meer ondervindt. De tegenvordering van Van den Berg. Van den Berg vordert, kort gezegd, een verklaring voor recht, dat hij de in deze procedure bedoelde inrit mag verbreden tot acht meter en zo niet, dat het Dragt wordt verboden om de hiervoor onder 7. bedoelde coniferenhaag te vervangen door een schutting. Verder vordert Van den Berg een verklaring voor recht, dat het door Dragt geplaatste lage hekwerk onrechtmatig is, althans een verklaring voor recht over wat dan wel is toegestaan, dit in verband met de wens van Van den Berg om ook een doorgang naar het woonhuis aan de voorkant van de asfaltweg te realiseren. Tenslotte vordert Van den Berg een verbod voor Dragt, om de verwijderde betonnen palen weer terug te plaatsen. Standpunten van partijen. Het standpunt van Dragt komt kort samengevat en voor zover thans van belang op het volgende neer. Volgens Dragt heeft Van den Berg, die volgens hem in strijd met de woonbestemming een bedrijf heeft gevestigd op het heersend erf, de aan de erfdienstbaarheid van weg verbonden last onaanvaardbaar verzwaard, door daarvan gebruik te maken met een bestelbus met aanhangwagen. Dragt kan en wil niet akkoord gaan met het in dat verband onrechtmatig verwijderen van een deel van de betonnen rand (die volgens hem zijn eigendom is) en het onrechtmatig verbreden van de inrit en wil dat de oude situatie wordt hersteld. Om het inmiddels door hem geplaatste lage hekwerk te beschermen en de toegestane inrit aan te duiden, had Dragt betonnen palen neergezet, maar die zijn ten onrechte door Van den Berg verwijderd. Hij wil die palen terugplaatsen. Daarnaast beklaagt Dragt zich over wateroverlast die hij ondervindt doordat Van den Berg diens erf heeft opgehoogd zonder te zorgen voor een behoorlijke afwatering. Het standpunt van Van den Berg komt kort samengevat en voor zover thans van belang op het volgende neer. Volgens Van den Berg staat nergens beschreven hoe breed de inrit mag zijn. Volgens hem mag hij zelf bepalen hoe en waar hij vanaf de asfaltweg zijn perceel bereikt. Hij ziet dan ook niet in, waarom hij de inrit niet zou mogen verbreden tot acht meter. Ook wil hij aan de voorkant een doorgang maken naar zijn huis. Het is juist Dragt die verkeerd bezig is door hem te hinderen in het uitoefenen van de erfdienstbaarheid, meer in het bijzonder door het plaatsen van betonnen palen en het lage hekwerk, waardoor hij met zijn bestelbus met aanhangwagen de draai van en naar de asfaltweg niet meer normaal kan maken. Van den Berg vreest het ergste, als Dragt de bestaande coniferenhaag mogelijk gaat vervangen door een schutting. De betonnen rand is geheel op zijn eigen perceel gelegen, zodat Van den Berg niet inziet, waarom hij deze niet mocht verlagen. Voor wat betreft de afwatering houdt Van den Berg het erop, dat hij daarvoor nog gaat zorgen. Hij is nog altijd druk met het verrichten van werkzaamheden op zijn terrein. Beoordeling van het geschil. De betonnen rand. Uit de kadastrale reconstructie, waarvan gesteld noch gebleken is dat deze afwijkt van de werkelijke eigendomsverhoudingen, volgt dat de betonnen rand op de grond van Van den Berg is gelegen en dus eigendom is van laatstgenoemde. Niets stond of staat er dus aan in de weg, dat hij deze betonnen rand verlaagt, mits er voldoende betonnen rand overblijft, om de asfaltweg zijdelings te steunen. De thans bestaande situatie voldoet daaraan en uit niets blijkt dat Van den Berg van plan is daar verandering in te brengen. Breedte van de inrit. Volgens het bepaalde in artikel 5.73 van het Burgerlijk Wetboek wordt de inhoud en werking van de erfdienstbaarheid eerst en vooral beheerst door de bepalingen van de akte van vestiging. In die akte is de bedoeling van die erfdienstbaarheid aldus verwoord, dat deze strekt om het achter het woonhuis gelegen deel van het toenmalige perceel L 4656 te ontsluiten. Uit niets blijkt dat toen is bedoeld die ontsluiting te beperken tot luxe auto’s. Kennelijk vond men het voldoende om de lengte en breedte van het lijdende erf (de weg) heel precies te omschrijven en verder te volstaan met de aanduiding van de plaats waar de inrit moest komen (ten zuiden van de berk), waarbij het aan de gebruiker van het heersend erf werd overgelaten om een inrit te maken naar eigen behoefte. De rijdende rechter leidt daaruit af, dat het Van den Berg als eigenaar van het heersend erf vrij stond en staat om de bestaande inrit te verbreden, mits dat niet leidt tot een onredelijke verzwaring van de op het dienende erf rustende last. Naar het oordeel van de rijdende rechter is van een dergelijke onredelijke verzwaring in dit geval geen sprake. Het enige verschil met vroeger is, dat Van den Berg de erfdienstbaarheid niet gebruikt voor een luxe auto, maar voor een bestelbus met aanhanger. Daarvan heeft het heersende erf geen enkele last. Sterker: zoals nog is gebleken heeft Van den Berg ten gunste van het heersend erf nog een tweede erfdienstbaarheid van weg weten te bewerkstelligen, via het aan de andere zijde van zijn woning gelegen erf, waardoor de asfaltweg dus juist wordt ontlast! In zoverre Dragt mocht vrezen dat een verbrede inrit mocht gaan dienen voor het ontsluiten van een achter de woning van Van den Berg te realiseren bedrijfsterrein moet worden vastgesteld, dat van een dergelijk bouwterrein vooralsnog geen sprake is en dat dit volgens de huidige bestemming overigens ook niet is toegestaan. Dit alles betekent dat Van den Berg de inrit mag verbreden tot de gewenste 8 meter. Het lage hekwerk mag blijven staan, omdat het Dragt juridisch nu eenmaal vrij staat een dergelijk hekwerk te plaatsen. Uiteraard moet dat hekwerk wel iets worden ingekort door Dragt, zodat hij niet voor die 8 meter brede inrit staat. Dragt mag een en ander niet frustreren door het (her)plaatsen van de betonnen palen. Geen tweede doorgang. Naar het oordeel van de rijdende rechter laat de akte van vestiging geen ruimte voor de wens van Van den Berg om een tweede doorgang te realiseren, waardoor hij via de asfaltweg (het lijdend erf) de voorkant zijn huis kan bereiken. Klaarblijkelijk is bij de vestiging slechts gedacht aan één inrit. Tot op heden is daarvan ook altijd sprake geweest (artikel 5.73 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek). Coniferenhaag. Er bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat Dragt van plan is de hiervoor onder 7. bedoelde, thans nog bestaande coniferenhaag te vervangen door een schutting. Een verbod is dan ook prematuur. De afwatering. Volgens het bepaalde in artikel 5.39 van het Burgerlijk Wetboek mag de eigenaar van een erf niet onrechtmatig hinder veroorzaken aan eigenaars van andere erven, door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf stromend water of van het grondwater. In de onderhavige zaak is daarvan echter niet gebleken. Op gezag van de deskundige oordeelt de rijdende rechter dat er geen overtollig regenwater van enige betekenis vanaf het perceel van Van den Berg afstroomt op het perceel van Dragt. Op grond van het voorgaande ben ik van oordeel, dat als volgt moet worden beslist. BESLISSING Voor wat betreft de vordering en de tegenvordering. Voor recht wordt verklaard dat het Van den Berg vrij staat de bestaande inrit te verbreden tot 8 meter. Het lage hekwerk mag blijven staan. Van den Berg mag dat hekwerk zelf inkorten, om de verbrede inrit mogelijk te maken, als Dragt dat niet binnen twee weken na eerste aanzegging zelf heeft gedaan. Voor recht wordt verder verklaard dat Van den Berg niet is toegestaan een (tweede) doorgang te realiseren vanaf de asfaltweg naar zijn eigen erf.. Het wordt Dragt verboden de in deze procedure bedoelde betonnen palen terug te (doen) plaatsen, op straffe van een boete van € 1.000,-- per keer dat hij dat wel doet, met machtiging van Van den Berg om eventueel toch herplaatste betonnen palen op kosten van Dragt zelf te (doen) verwijderen. Het over en weer meer of anders gevorderde wordt afgewezen. Dit bindend advies is gegeven door mr. F.M.Visser als rijdende rechter en uitgesproken te Zaandam op 3 juli 2014. Bindend Adviseur Secretaris mr F.M. Visser mr C.M. Sharif
© Copyright 2024 ExpyDoc