Sinds mijn 13e jaar heb ik duiven. Eerst een korte periode wat sierduiven zoals Nederlandse Hoogvliegers, meeuwtjes en een enkele aangevlogen postduif. Op advies van mijn vader, die overigens tot op dat moment niets met duiven had, ben ik me toen op postduiven gaan richten en in 1960 nam ik voor het eerst als juniorlid deel aan de wedvluchten. Bij mij thuis waren geen vogels, mijn vader kweekte wel tropische vissen en mijn opa had een paar kanaries. Vanaf mijn 6e jaar heb ik vogels gehad en ik ben begonnen met een kanarie en een paar tropische vogels. Van 1960 tot 2000 heb ik eigenlijk zonder onderbreking postduiven gehad, dit ondanks het feit dat ik in die periode voor mijn werk een aantal malen ben verhuisd. Onder: De duivenhokken met buitenvolière van Roel Bijkerk in de achtertuin in Winschoten. Op mijn huidige adres in Winschoten heb ik mij gespecialiseerd op de zogenaamde “overnachtfond”, dat wil zeggen wedvluchten tussen zo’n 900 en 1250 km. Mijn mooiste prestatie was hierbij het winnen van de eerste prijs Nationaal op een concours uit Ruffec (903 km) in de regio Noord-Nederland. In 2000 kreeg ik een hartaanval en kwam in het ziekenhuis terecht. Na die tijd nam mijn plezier in de postduivensport af, niet zo zeer door de hartaanval, doch meer door oorzaken zoals slechte onderlinge verhoudingen tussen de liefhebbers, schaalvergroting, zaken als medicijnen, doping en technische vooruitgang (?) op het gebied van het constateren van de duiven en de min of meer verplichting om hierin te investeren, waardoor de hobby eigenlijk geen hobby meer was en ook voor een flink aantal mensen niet meer te betalen was. Ik heb toen rigoureus besloten om de postduivensport vaarwel te zeggen en verder te gaan in de sierduivensport. Toen ik begon met de sierduivensport heb ik mij eerst laten leiden door de nostalgie en heb toen weer Ned. Hoogvliegers en Ned. Helmduiven aangeschaft. Vooral met de Ned. Hoogvlieger in de schoorsteenvegerkleur heb ik me enige jaren bezig gehouden. Links: De fokkeuze viel op de Amsterdamse Baardtuimelaar, en als specialisatie de kleur zwart. Via mijn speciaalclub (Fokkersvereniging van Nederlandse Tuimelaars, F.N.T.) kwam ik in aanraking met de Amsterdamse Baardtuimelaar. Ik voelde mij direct aangetrokken tot dit ras en ben toen met dit ras verder gegaan. Rechts: Amsterdamse Baardtuimelaars in bad, zoals bekend een lievelingsbezigheid van duiven, waarbij de onderlinge rivaliteit wordt vergeten. Aanvankelijk fokte ik het in alle erkende kleuren, behalve dun. Al spoedig kwam ik er achter dat dit voor een betrekkelijk kleine liefhebber zoals ik (21 broedhokken) niet de weg naar succes was en ik besloot toen om me in één kleur te specialiseren, met name zwart. Links: Amsterdamse Baardtuimelaar, blauwschimmel geband. In die periode, zo rond 2005 was zwart de kleur waarin wel redelijk goede dieren voorkwamen, doch waaraan met name op het gebied van de kleur en de oogkleur nog veel te verbeteren viel. De Amsterdamse Baardtuimelaar is een gemakkelijke duif om te houden. Ze zijn gehard en stellen weinig bijzondere eisen aan de huisvesting. Het lijkt dus een ideaal ras voor beginners, maar pas op (!) het is niet zo gemakkelijk om een goede te fokken. Twee eieren, 2 jongen, een kreet die mij nog uit de postduiventijd is bijgebleven, gaat hier zeker op, maar 2 eieren, 2 goede jongen, dat is nog een ander verhaal. Zelfs nu ik wel mag zeggen dat ik na zo’n 10 jaar fokken en redelijk doorgefokte stam heb, is het nog altijd zo dat alleen al op het gebied van de tekening de helft van de gefokte jongen de toets der kritiek niet kan doorstaan. Dit wil overigens niet zeggen dat er bij dergelijke jongen geen dieren zitten die geschikt zijn voor de fok, maar voor de show zijn ze dat zeker niet. De standaard van de Amsterdamse Baardtuimelaar is nogal streng op het gebied van de tekening en dan wordt er natuurlijk ook nog het één en ander verlangd op het gebied van het type, de stand etc. Rechts: De Amsterdamse Baardtuimelaar is gelukkig een goede vlieger gebleven. Hoewel ik ze zelf niet los heb vliegen weet ik dat er liefhebbers zijn waarbij de dieren uit mijn stam goed en lang vliegen. Links: Een fraaie Amsterdamse Baardtuimelaar, blauwzilver met donkere banden tijdens de show. Rechts: Amsterdamse Baardtuimelaar, geel. Het koppelen gaat eenvoudig. In de winterperiode zet ik op papier hoe ik ze wil koppelen en als de tijd daar is sluit ik de beoogde koppels ’s avonds in het donker op in hun broedhok en in 90 % van de gevallen zijn ze de volgende dag gekoppeld. Deze methode hanteer ik al zolang ik duiven heb, postduiven of sierduiven, bij mij werkt dit goed. Links: Een zwarte Amsterdamse Baardtuimelaar duivin op de nestschaal. Het koppelen gaat dan over het algemeen goed, hoewel oude koppels die verbroken worden wel wat extra aandacht vragen. Ze verdedigen hun broedhok goed, maar ze zijn niet vechtlustig. Ook voor andere rassen zijn ze verdraagzaam. Zo heb ik de Amsterdamse Baardtuimelaar samen met mijn Engelse kortvoorhoofdtuimelaars in één hok zitten en dit geeft geen problemen. Mijn ervaringen met de Amsterdamse Baardtuimelaar als voedsterduif voor mijn kortsnavels zijn wisselend. Het ene koppel doet het redelijk goed, terwijl het ook voorkomt dat koppels er niets van bakken. Ik gebruik ze liever niet als voedsterduif, ook al omdat ik er mee voor de show fok. Ze kunnen gemakkelijk 4 nestjes jongen per jaar grootbrengen en komen, vooral in de zomer, al snel weer met eieren, vaak als de jongen zo’n twee en een halve week oud zijn. Ik koppel mijn duiven meestal in de tweede helft van februari. Ik zou dat liever nog wat later doen, doch in die periode beginnen de dagen al behoorlijk te lengen en zijn ze vaak niet meer rustig te houden. Scheiden doe ik ze meestal in augustus en doorgaans laat ik na de langste dag geen jongen meer uitkomen, behoudens jongen die ik nog graag wil hebben. Rechts: Twee jonge Amsterdamse Baardtuimelaars, ze liggen er goed gevoerd bij. Op dit moment is de juiste tekening al goed te beoordelen. Links: Het broedhok, waarbij bij op de bovenste plank ongestoord de eieren worden bebroed, terwijl de jongen van de vorige ronde onderin, gewoon nog worden gevoerd. Waar bij de Amsterdamse Baardtuimelaar op gelet dient te worden is de tekening, aantal witte slagpennen, alle duimveren gekleurd, vorm van het baardje, doorgekleurde buik etc. Verder moet de Amsterdamse Baardtuimelaar bijna horizontaal staan, een ronde kop hebben, zo wit mogelijke ogen hebben (verschilt per kleur) en moet hij zo intensief mogelijk gekleurd zijn. In mijn postduiventijd was ik een echte bodemkrabber en deed dit ook dagelijks. Nu ik sierduiven heb, heb ik zowel de bodems van de volières als de bodems van de hokken voorzien van roosters. Zo’n 2 maal per jaar gaan de roosters eruit en wordt de mest eronder opgeruimd. Broedhokken worden, als er jongen zijn, dagelijks schoongemaakt. Rechts: Roosters op de vloer, loketkasten rechts en zitjes tegen de zijwand, alles functioneel en goed schoon te houden. Ventilatie vind ik één van de belangrijkste eigenschappen van een duivenhok. Ik heb voor mijn sierduiven dan ook een postduivenhok, dat binnen in het plafond over de gehele breedte van het hok een open strook heeft van zo’n 60 cm. Deze strook, hoewel met schuiven te regelen, staat dag en nacht, zomer en winter open. Mijn hok staat pal oost en in de wintertijd gaan de ramen ’s-nachts dicht. Links: De aangebouwde volière, wordt niet alleen bevolkt door de Amsterdamse Baardtuimelaar, maar ook door de Engelse Kortvoorhoofd Tuimelaar en de Koningsberger Reinoog. Ik voer een handelsmengeling van goede kwaliteit, zonder maïs. De dieren krijgen zomer en winter hetzelfde voer. Grit, kiezel en mineralen staan altijd ter beschikking en in het fokseizoen voer ik regelmatig een eiwitrijk krachtvoer bij. Rechts: In deze doorkijk van de volière zien we op de voorgrond een jonge Engelse Kortvoorhoofd Tuimelaar in geelagaat en daarachter een voedsterduif, een Amsterdamse Hoogvlieger. Ik kuur zo weinig mogelijk en al helemaal niet als er niets aan de hand is. De enige uitzondering hierop is dat ik, als ze op de eerste ronde eieren zitten, kuur tegen het geel en aansluitend op die kuur een dag een vitaminepreparaat in het water geef. Links: Amsterdamse Baard Tuimelaar in blauwzwartgeband. Er wordt geënt tegen Paramixo, de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat het ook wel eens een jaar vergeten wordt. Maak van je duiven geen kasplantjes is mijn devies. Als ik knappe dieren over heb probeer ik daarmee nieuwe fokkers voor het ras te interesseren. Rechts: Deze zwarte Amsterdamse Baard Tuimelaar duivin won het NBS Kampioensdiploma in 2014. Ik doe jaarlijks ongeveer aan 4 tot 5 maal mee aan provinciale TT’s en aan de Bondsshow. In het buitenland show ik niet. In Duitsland is veel belangstelling voor dit ras, men heeft er zelfs een eigen speciaalclub van. Mijn mooiste herinneringen aan een show zijn dat ik in 2011 de Bondsshow van de NBS heb gewonnen, maar dan met een Engelse Kortvoorhoofdtuimelaar. Links- en rechtsboven: Engelse Kortvoorhoofd Tuimelaars in rood en geel van diverse leeftijden. Uiterst tam zijn deze jongen, vooral wanneer ze, zoals hieronder afgebeeld, door de fokker met de hand worden grootgebracht. Die komen echt naar je toe! Maar mijn Amsterdamse Baardtuimelaars doen het ook goed. Zo behaalde ik in 2009 op de Noordshow de eerste U die aan dit ras werd gegeven. Sinds die tijd heb ik meerdere U’s behaald en mocht ik dit jaar mijn tweede NBSkampioensdiploma voor een Amsterdamse Baardtuimelaar in ontvangst nemen. Ik ben lid van twee speciaalclubs en van één ben ik penningmeester. Verder ben ik lid van de Duitse speciaalclub van Amsterdamse Baardtuimelaars. Daarnaast ben ik nu al ongeveer een kleine 10 jaar secretaris van de NBS. Rechts: Ook zijn er nog wat kippen, met een ruim hok, maar met vrije uitloop naar de tuin. Boven: Verder heb ik nog tropische vogels, voornamelijk Australische prachtvinken. Ik vind het uitoefenen van een bestuursfunctie, zeker op landelijk niveau, een verrijking. Het geeft veel en dieper inzicht in de hobby en de organisatie die daarbij hoort. Het kost tijd en een functie als secretaris van de NBS kost veel tijd, doch ik kan het tot nu toe goed combineren met mijn hobby. Het zou goed zijn als iedere liefhebber een bepaalde tijd een bestuursfunctie zou vervullen, zodat men er van doordrongen raakt wat er achter de schermen van onze hobby allemaal moet gebeuren. Er zou ook veel meer doorstroming in de bestuurs- en commissie functies moeten komen, zodat het ontstaan van koninkrijkjes wordt vermeden. Maar dan moet er wel voldoende bereidheid en geschiktheid zijn om zich voor dit soort functies beschikbaar te stellen. Naast Amsterdamse Baardtuimelaars fok ik ook Engelse kortvoorhoofd tuimelaars en heb ik enkele koppels Reinogen. Als voedsterduiven gebruik ik Amsterdamse hoogvliegers en ik experimenteer hiervoor met Birmingham rollers en Amsterdamse Tipplers. Verder heb ik nog tropische vogels, voornamelijk Australische prachtvinken en heb ik een paar kippen. Voor meer informatie over de Nederlandse Tuimelaarrassen, waaronder de Amsterdamse Baard Tuimelaar, kunt u contact opnemen met de secretaris van de Fokkersvereniging van Nederlandse Tuimelaars: Secretaris R.J. Slikker, J. de Ruiterstraat 2 Balk 8561 GG, Telefoon: 0514-602662 - E-mail: [email protected] - Website : http://home.kpn.nl/wengdewal Copyright ©2014 All rights reserved by the Aviculture-Europe Foundation. Dit is een publicatie uit het online tijdschrift www.aviculture-europe.nl Nederlandse uitgave ISSN: 1871-6865 U mag deze tekst / foto’s niet kopiëren, distribueren, zenden of publiceren zonder schriftelijke toestemming.
© Copyright 2024 ExpyDoc