watersysteemrapportage

Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat
RIZA Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling
Biologische monitoring zoete rijkswateren
0
Randmeren
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat
RIZA Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en
Biologische monitoring zoete rijkswateren
Randmeren
RIZA Rapport nr.: 95.003
ISBN nummer 9036904641
nummer 1386-0143
Redactie:
R. Noordhuis
Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer
en Afvalwaterbehandeling, Lelystad
Biologische monitoring zoete
bij citaten
monitoring zoete
watersysteemrapportage Randmeren. RIZA Rapport nr. 95.003.
Watersysteemrapportage Randmeren
Inhoud
Samenvatting 5
Summary 7
Inleiding Ruurd Noordhuis (Koeman en
2.
BV /
Ruurd Noordhuis
9
en Bijkerk BV / RIZA)
3. Ecosysteembeschrijving Ruurd Noordhuis (Koeman en Bijkerk BV /
4. Fytoplankton Ronald Bijkerk (Koeman en Bijkerk
5. Zooplankton Pina Dekker
en Bijkerk BV
Ruurd Noordhuis
23
er
en Bijkerk BV / RIZA) 37
6. Water- en oeverplanten Ruurd Noordhuis
en Bijkerk BV / RIZA) 45
7. Macrofauna Ruurd Noordhuis ( Koeman en Bijkerk BV / RIZA) 57
8. Vissen Ruurd Noordhuis
en
Backx
BV /
+ Bos Raadgevende ingenieurs BV / RIZA)
en Wobbe Cazemier
67
9. Vogels Ruurd Noordhuis (Koeman en Bijkerk BV / Rl/A |,
Marc van
Jaap
Ronald Zollinger (SOVON
10. Ecotoxicologie Ruurd Noordhuis
Koeman en Bijkerk BV / RIZA), Els de
(RIVO)
Integratie Ruurd Noordhuis Koeman en Bijkerk BV / RIZA
Literatuur
Verantwoording
Colofon
Nederland
cn Wouter Bouw (Provincie Flevoland) 77
(RIZA)
Biologische monitoring zoete rijkswateren
Watersysteemrapportage Randmeren
Samenvatting
Inleiding
er een
De randmeren hebben in de loop der jaren onder
de zoete waters)
veel aandacht
gestuurd
noten. Dit betekent onder meer dat relatief veel
plaatsgevonden van
naar andere blauwwieren,
In de meeste randmeren wordt het ecosysteem
door
geohydrologische
en groenwieren. Alleen het
randvoor-
in deze ontwikkeling achtergebleven.
waarden ab geringe diepte en lange
informatie over ontwikkelingen in waterkwali-
Deze randvoorwaarden hebben er toe bij
teit en ecosystemen beschikbaar is. In dit rapport
de ontwikkeling van het ecosys-
kie-
de
luwerandmeren werd de dominantie doorbroken nadat het fosfaatgehalte was gedaald
be-
is veel van de/.e informatie bijeen gebracht. om
teem sterk door eutrofiering werd
neden 0.12
zo een beeld te scheppen van de ontwikkelingen
Rond
als strenge winters en afvissing een belangrijke
die zich in de randmeren afspelen, de effecten
in de vorm van een omslag van een helder-
van genomen
werden
Hierbij hebben "catastrofen"
rol gespeeld.
met veel waterplanten en een rijk
en van de huidige
stand van het ecosysteem. De gepresenteerde inie is tevens van belang om te komen tot
een verantwoorde
elfecten hiervan duideliik
van de vele ge-
van het gebied.
buna naar een troebel systeem,
gedomineerd
door
blauwalgen
Achtereenvolgens
ring
en
Brasem.
de Werkgroep
Randmeren
(WSR),
de
alle randmeren. met uitzondering van het
Projectgroep
Eutrofiering Randmeren (PER) en de projectgroep Bestrijding
Zooplankton
Ketelmeer, zijn de dichtheden van zooplankton
hoog. Er is weinig verschil in
Algengroei Rand-
tussen de meren. Talrijk zijn onder meer wa-
meren (BOV'AR) zich met dit probleem be/ig.
tervlooien van het geslacht Daphnia, in verband
Het huidige watersysteem randmeren is groten-
Maatregelen
met predatie vaak van geringe grootte. Het
deels kunstmatig ontstaan na de afsluiting van de
defosfatering in de
Ketelmeer wijkt af door een hoog aandeel van de
Zuiderzee en de aanleg van de Flevopolders.
van Elburg en Harderwijk, doorspoeling van de
watervlo
Door verschillen in waterbeheer, mogelijk ge-
Veluwerandmeren met fosfaatarm water uit de
in de rivieren relatief veel voorkomen.
worden door compartimentering en aanleg van
polders en Actief Biologisch Beheer.
name in
Veluwerandmeren is de diversiteit van het zoo-
de Roggebotsluis en de
de vorm van een beheersexperiment
in
plankton toegenomen met de terugkeer van de
vloed van
en de in-
wateren zijn drie deelsys-
te onderscheiden: de deltarandmeren
Zwarte Meer, Ketelmeer en Vossemeer), de
Veluwerandmeren (Drontermeer, Veluwemeer,
1990/91 drie
van
van de vis uit het Wolderwijd
en van raderdieren. die ook
Ste jaren in een
het heldere ecosys-
teem. In de zuidelijke randmeren heeft de
de
diverse vegetatie- en
werd verwijderd. Deze aanpak resulteert de
soorten die bekend waren uit
de jaren zestig, worden
tegenwoordig weer
aangetroffen.
Eutrofieringsbestrijding Gooi-
Wolderwijd cn Nuldernauw) en de
randmeren (Nijkerkernauw,
en Gooi-
Door de invloed van de
wijken de
in veel
vooral de start
af van de an-
en
zich sinds
ingespannen voor
Water- en oeverplanten
vermindering van de
Met name in het Ketelmeer
eutrofiering min-
Zowel in het Zwarte Meer als in de Veluwe-
ecosysteem om-
randmeren is de ondergedoken vegetatie in de
dere meren. Hydrologische veranderingen die in
der van invloed geweest
de loop der jaren invloed op het systeem hebben
dat, als gevolg van de grotere diepte en de veel
jaren vijftig en zestig grotendeels verdwenen
gehad
maar voor-
kortere verblijftijd, de algenconcentraties hier
gevolg van de eutrofiering en de daaruit voorko-
al de doorspoeling van de Veluwerandmeren
veel lager bleven. Ook op ander manieren drukt
mende algenbloei. Ook de oevervegetatie is een-
met fosfaatarm water uit de polders, waardoor
de Ussel hier een duidelijk
zijdiger geworden:
de verblijftijden in de meren afnamen.
teem dat
De randmeren hebben
samenstelling van flora
enkele
groot aantal functies.
waaronder ecologische, maar ook functies met
op het ecosys-
onder meer in soortenfauna, afwijkt van dat
van de andere meren.
die vroeger met
name in het Zwarte Meer stonden, zijn grotendeels verdwenen
vervangen door Riet. In de
Veluwerandmeren
is dankzij
fosfaatvermin-
betrekking tot bijv. landbouw, scheepvaart en
dering en doorspoeling het doorzicht inmiddels
recreatie. Voor dc
zodanig verbeterd dat eerst de fonteinkruiden en
afstemming van
Fytoplankton
later de kranswieren zich
Randmeren
In de jaren zeventig en tachtig hebben vooral de
den. In het Veluwemeer en het Wolderwijd
Usselmeerpolders (CIBRII) zich ingespannen.
Veluwerandmeren en de zuidelijke randmeren te
laatste jaren
functies
in de randmeren
heeft
Commissie Integraal Beleidsplan
vooral
de
Met betrekking tot de Veluwerandmeren is de
afstemming van functies recent georganiseerd
in het project
Inrichting
van BOVAR.
gehad van sterke
van blauwalgen,
groot
konden uitbrei-
van de bodems met
een diepte van minder dan een meter
agardhii. Dankzij verla-
niseerd door kranswier. In de deltarandmeren en
ging van de fosfaatgehalten en doorspoeling van
de zuidelijke randmeren is nog geen sprake van
de Veluwerandmeren zijn in de meeste meren
duidelijke ontwikkelingen in deze richting, zij
de chlorofylgehalten sindsdien gedaald, en heeft
het dat dit ten dele een gevolg is van de grotere
met name
Biologische monitoring zoete rijkswateren
diepte (Ketelmeer en Gooimeer). De deltarand-
het voorkomen van velden
waterplanten (Gele
m.n. in
Water-
/wane Meer)
Veluwerandmeren
weer
toe te
Driehoeksmossel. Ook de bodemfauna
gezien vangsten van een soort als de Kleine
toont, met
Modderkruiper. In het
diment, nog duidelijk
wordt de vis-
ver-
in de gebieden met slibbig severstoring in
de vorm van verlaagde dichtheid en soorlenrijk-
stand nog steeds overheerst door Brasem.
dom en
en Rivierfonteinkruid
voorkomen van afwijkingen. In
andere randmeren is deze situatie aanmerkelijk
Macrofauna
de deltarandmeren is de bodemfauna nog
Vogels
beter, en bij
In de jaren
en zestig
accumulatie. Toch is lokaal sprake van ver-
derdduizenden watervogels in de randmeren
ontreiniging, met name de verspreiding van
van
door verontreiniging.
dacht, zowel in de Veluwerandmeren (lindaan,
Door de
als in dc
de laatste twee voedselbronnen, als gevolg van
randmeren.
eutrofiering en verontreiniging, nam het aantal
ven komen vooral voor in de
van het Ketelmeer, maar ook in het
Zwarle Meer.
in de meren verdient aan-
als vis, waterplanten en
de soortenrijkdom, verlaagde dichtheden en ver
percentages afwijkingen van muggelar-
stoffen is nauwelijks sprake van
de Veluwerandmeren is deze
situatie aanmerkelijk beter. Wel zijn
vogels eind jaren vijftig in het Zwarte Meer en
eind jaren zestig in de Veluwerandmeren dras-
effecten
af. Omdat Schedefonteinkruid het als enige waterplant min
van eutrofiering zichtbaar (geweest):
op de bodem is vermoedelijk een van de
jarenlang alleen
meer uithield, bereikte
Kleine Zwaan, die de
Integratie
Het Ketelmeer neemt een afwijkende positie in
onder de randmeren. Door de zeer korte
blijftijd en de relatief grote
heeft eutrofie-
oorzaken geweesl voor het verdwijnen van de
knoUetjeS van deze plant als voedsel gebruikt,
ring op
Driehoeksmossel in de tweede helft van de jaren
aantallen van
betekenis. Sinds
elders, en kan van de desbetreffende aanpak dan
is
ook minder resultaat worden verwacht. Des te
het
meer problematisch is nog steeds de verontrei-
De laatste jaren is de Driehoeksmossel
rond
de kranswieren
teruggekeerd en is de diversiteit van de macro-
het
fauna ten opzichte van de jaren zeventig en tach-
Veluwemeer spectaculair toegenomen. Vooral
tig toegenomen.
aantal
met
in
Kleine Zwaan,
niging, die ook recent nog grote invloed heeft op
en
de samenstelling en vitaliteit van dc bodemfauna.
Meerkoet bereiken hoge aantallen. Op meer be-
In de andere meren overheerst de eutrofierings-
de zuidelijke randmeren is
waarschijnlijk nog niet het geval.
name
scheiden schaal profiteren ook soorten als
zelfs Krooneend.
Vissen
minder effect gehad dan
In de Veluwerandmeren leidt
recent worden
aanpak in dc vorm van
ook grote aantallen Kuifeenden aangetrokken
en doorspoeling recent tot
door de toenemende dichtheid van Driehoeks-
culair ecologisch herstel. Effecten van strenge
Meer, is door het voorkomen van zowel vissen
mosselen.
winters en visserij hebben hieraan belangrijke
van stagnant als
len ook zichtbaar in
let Ketelmeer, en in mindere mate het Zwarle
stromend
(prikken,
Zeeforel) een van de meest soortenrijke wateren
mindere mate zijn deze ontwikke-
Wolderwijd.
Drontermeer en het
bijdragen geleverd. Verdere verlaging van de
>e deltarandmeren en de zuidelij-
nutricntbclasting en een natuurlijk peilbeheer
in Nederland. In de andere meren ontbreken de
ke randmeren hebben door de relatief hoge
kunnen
meeste
de
dichtheden van Driehoeksmosselen onder meer
ren en het
vaak
betekenis voor duikeenden. Het / w a n e Meer
stroomminnende
diversiteit
soorten
en
De totale biomassa
is
maar wordt hoofdzakelijk bepaald door
neemt
een
bijzondere
positie
in
i.v.m.
de zuidcliikc randmeren zijn de nutrientge-
de betekenis voor
Brasem het visbestand gedomineerd sinds de wa-
Purperreiger en de Grote Karekiet. Vooral door
meer heeft
terplanten eind jaren zestig verdwenen, waarna
de ontwikkelingen in
Veluwerandmeren ech-
diepte. In
deze
ter, neemt de
en internationale bete-
door bodemwoeling en consumptie van watervlooien. Sinds
kenis
de randmeren
vogels snel toe.
af te nemen. ten gunste van Blankvoorn. In het
Ecotoxicologie
Wolderwijd werd in 1990/91 driekwarl van de
Sinds dc jaren zeventig zijn gehalten van toxi-
de goede richting te geven. Met de
van
canten als metalen cn PCB's in water, bodem en
biota behoorlijk
loch
er met name in
de waterplanten die onder meer door deze maat-
het
regel werd
lijke accumulatie in de weefseb van Aal en
lijkt de diversiteit in de
zo hoog dat
te maken met de relatief grote
waren de
van fytoplank-
ton nu pas in zicht komt. Verdere
prioriteit.
van Brasem in de Veluwerandmeren echter weer
in
wikkeling is nog nauwelijks sprake. ln het Gooi
reductie houdt hier dus voorlopig de hoogste
jaren tachtig lijkt de biomassa
vis verwijderd om het ecosysteem een
stabiliseren.
hallen sterk gedaald, maar van ecologische ont-
grote Brasem. ln de Veluwerandmeren heeft
de effecten van
broedvogels als de
voortgang van het herstel bevorde-
Ketelmeer
nog
sprake
van
aanzien-
Watersysteemrapportage Randmeren
Summary
tion has had on the systems. Around
a
the genus
being particularly common.
The borderlakes have always enjoyed a great
clear-water system, characterized by large stands
Due to predation the average length of
ot attention. This resulted in a large amount of
of submerged macrophytes and a rich and
ans is often relatively low.
information being available on the lake ecosys-
diverse fauna, turned
share of the
terns. For this report much of this information
nated by
has been assembled in order to present a picture
cessive committees and projects dealt with this
the case in
of the changes that took place,
problem, resulting in measures like removal of
versity has increased as several species known
sures taken and the present status
the
information presented
ap-
proach a proper balance between the
a turbid system
algae and Bream. Several
Lake Ketelmeer the
was relatively
high, as was the share of rotifers, which is often
as well.
the central lakes di-
phosphorus in waste water treatment plants,
from the vegetated areas in the 1960s were re-
flushing the lakes with water from the polders,
ported back
which was much
tions that have been assigned to the borderlakes.
lower
in
nutrients,
and
(large-scale removal of Bream).
This approach has recently resulted in restoration
the original ecosystem in the eastern
Both in Lake Zwarte Meer and in the central
(central subsystem
southern
lakes submerged macrophytes largely disap-
The present borderlakes are largely artificially
lakes nutrient levels have dropped considerably
peared when algal blooms started to occur as a
made;
are remnants
ln
a brackish inland Sea
as well, but they will have to increase further still
result of eutrophication. In Lake Zwarte Meet
(the "Zuiderzee", which turned fresh after con-
in order to create conditions suitable for macro-
the bank vegetation also changed as rushes were
struction of the "Afsluitdijk" in 1932) that were
phytes.
largely replaced by Reed. In the central borderla-
isolated as a result of reclamation of the present
ln Lake Ketelmeer in the riverdelta the situation
kes transparency has improved to such an extent
Two sluices divide the lakes into
different. Due to the short retention time (3
three separate subsystems: three lakes in the
days) the algae have not been able to deminish
that
recently
pondweeds
and
subsequently
stoneworts managed to return and expand. Since
delta of the River Ussel (Lake Zwarte Meer,
transparency as much. Also in other respects,
Ketelmeer and Vossemeer), four lakes to the east
like floral and faunal species
of the Flevopolders (Lake Drontermeer, Veluwe-
ecosystem of Lake Ketelmeer is influenced by the
Veluwemeer. In the delta area and the southern
meer, Wolderwijd and Nuldernauw) and three
River Ussel to a large extent.
lakes such a development has not been detected
to the south of the polders
the
stoneworts have covered much of the areas
less than 1
deep in Lake Wolderwijd and Lake
Nijkerkernauw,
yet. In part this is due to the larger depth of Lake
Eemmeer and Gooimeer). The subsystem men-
Ketelmeer and Gooimeer. Lake Ketelmeer and
Zwarte Meer are also different in that fields of
tioned first differs from the other two in possessing several riverine characteristics as a result of
the impact of River
The hydrology of the
central subsystem has been changed around
In the central borderlakes, the 1970s and 1980s
nymphaeids and Potamogeton
were characterized by extensive blooms of blue-
parts of these lakes.
green
especially
agardhii.
occur in
a
1980. From that year onwards these lakes were
result of
"Hushed" with water from the polders in order
flushing, the density of filamentous bluegreens
decrease of phosphorous levels and
to improve water quality. This shortened the re-
has dropped in most lakes. There has been a shift
In Lake Ketelmeer, and to a lesser extent in Lake
tention time in the lakes considerably.
towards other bluegreen algae, diatoms and
Zwarte Meer and Vossemeer, macrozoobenthos
The borderlakes serve several functions, among
green algae. Only in Lake Eemmeer, where phos-
is still influenced by pollution. Low species
which not only ecological ones, but also func-
phorous levels are still relatively high, the situa-
diversity, low densities and high proportions of
tions with respect to agriculture, shipping and
tion remains unchanged. In the central lakes the
abnormally developed
are found
recreation. A committee established in the 1980s
dominance of
especially in
Ketelmeer.
was broken when
sediments in
and a more recent project are involved in inte-
phosphorous levels dropped below
In the central borderlakes the situation with res-
gration
"Catastrophies" like harsh winters and fish re-
pect to toxic substances is a lot better. Effects
these functions.
have helped.
of eutrophication however, can still be found.
Oxygen shortage near the lake bottom was probably one of the reasons for Zebra Mussels to dis-
most borderlakes the ecosystem is influenced
by the small waterdepth (1-2
on average in
most lakes) and the short retention time of the
appear in the second half of the 1960s. Recently
all borderlakes. with the exception of Lake
Ketelmeer, zooplankton densities were
the mussels have returned and the diversity of
macrozoobenthos has increased since the 1970s
lakes (several months). These characteristics
There was not much difference in species com-
have contributed to the huge impact eutrophica-
position between these lakes, with
of
In the southern lakes such an increase
has not been recorded yet.
Biologische monitoring zoete rijkswateren
Potamogeton pectinatus man- this situation is much better, and many subIn
Ketelmeer
lake
species
aged to maintain stands worth
of fish from stagnant water as well as riverine
feeding
the
spedes (lampreys, Seatrout) occur, as a result of
which these lakes are among the richest in spefreshwaterbodies
the
numbers.
much
herbicides, are found in high concentrations,
after the stoneworts returned
both in the central and the southern borderlakes.
increase again. Especially numbers of
but
the situation by stirring
p sill and con-
like
Pintail and even Red crested Pochard benefitted
dominated the stocks since the lakes turned
bid around 1970, and has subsequently wors-
in particular insecticides
Others
significant
Mute Swan, Bewick's Swan, Pochard en Coot
lower. Biomass per ha is often higher, but is
composed of Bream. This spedes has
were the
stances do not seem lo accumulate significantly.
around 1990 did the numbers of other bird
other borderlakes riverine species arc either abmuch less common and diversity
and
Ducks,
by
the growing densities of Zebra Mussels, are also
Lake
different from
derlakes in several respects. Due to the short
retention time and the relatively large depth,
eutrophication
an impact as
increasing. Similar developments, although in in
eutrophi-
the larger ZOOplankters. During the much smaller numbers, have been recorded in
1980s biomass ol Bream in the central border-
Lake Drontermeer and
lakes seemed to decrease to the benefit of
the River Ussel delta area and the southern lakes
ln
he
of
Wolderwijd three quarters of the fish have high numbers of benthivorous ducks, while
was removed during winter
in order to
help improve water quality.
seems as though
vegetal ion,
bor-
Lake Zwarte Meer has special
common breeding birds
to less
Purple Heron and
to
All the more impact
tions of toxic
much result.
the high concentra
that still influence di-
versity
fauna.
the other lakes eutrophication caused
problems.
the central lakes
term
Great Reed Warbler. Especially due to the in-
sures have lowered nutrient levels, which is
which was the result of this and other measures,
creasing
internation-
presently resulting in spectacular ecological re-
the diversity of the fish stocks also
al significance of the borderlakes is growing
of severe winters and fishery
Among other species, Spined Loach and Bull-
rapidly.
ol waterbirds.
have contributed to this result. Continued de-
head can be found in considerable numbers
nowadays.
fish stock is
of nutrients and a more natural manage-
Eemmeer on the other hand,
further stimulate rehabil-
dominated by Bream.
itation and stabilize the clear-water system.
Ever since the 1970s the levels ol many toxic substances
the tissues of Eel and Zebra Mussel
have been decreasing. Nevertheless in Lake
During the 1950s and '60s hundreds of thousands
waterbirds benefited from food sources
Ketelmeer these substances still strongly accuin their tissues. Apart from
effects
like fish, waterplants and Zebra Mussels that
like lowered diversity and density and elevated
were available in large quantities in the border-
proportions of improperly developed chirono-
lakes. When the latter two foodtypes all but disappeared from the
bird numbers dropped
are still
especially in
found
in macrozoobenthos.
In the other lakes
the southern
lakes nutrient
levels have
dropped considerably as well, but ecological
rehabilitation
is hardly visible yet. In Lake
Gooimeer
is largely due to the relatively
large depth.
Lake Eemmeer nutrient levels
were so high that only now nutrient limitation
of phytoplankton growth
further
required.
reduction
within
of nutrients is therefore
Watersysteemrapportage Randmeren
Inleiding
Ruurd Noordhuis (Koeman en Bijkerk BV / RIZA)
De randmeren van flevoland mogen zich de
monitoring het mogelijk om de vele inrichtings-
laatste paar jaar verheugen in een groeiende be-
en
langstelling. Dat is met name het gevolg van het
eren.
ecologisch herstel dat zich hier als gevolg van
diverse beheersmaatregelen begint af te
De terugkerende
natuurwaarden
in de randmeren te evalu-
s die in ander verband
zijn uitgevoerd.
De gegevens uit het MWTL programma in de
het kader van
(Monitoring van dc
W aterstaatkundige Toestand des Lands) is na het
ontmoeten
programma een biologisch
randmeren zijn verzameld met
van
Directie Usselmeergebied,
de Meetkundige Dienst, het Rijksinstituut voor
echter onder meer een sterk toegenomen recre-
meetprogramma opgezet dat sinds
atieve druk, die nog eens extra wordt versterkt
zoete rijkswateren wordt uitgevoerd. Dit basis
door de toenemende aantrekkelijkheid van
programma, dat iaarlijks wordt gepresenteerd in
stituut voorVoIksgezondheid en
gebied. Hoewel de aanpak van de waterkwaliteit
de vorm van Jaarrapportages (Prins el al. 1993,
(RIVM).
in alle
nog veel aandacht vergt, beginnen de activiteiten
Noordhuis 1995,
van de beheerder langzamerhand
verschuiven
wordt in de afzonderlijke watersystemen eens
in de richting van de zorg voor
verantwoor-
per vier jaar aangevuld met extra metingen
de afstemming van de verschillende gebruiksfuncties (zie
tabel 1) bij de
ting van het gebied.
Biologische Monitoring
Tegen
de hiervoor
beschreven
achtergrond
Enerzijds zijn deze gegevens
om
te
Onderzoek
SOVON
Nederland, en het
Rijksin-
Prins 1996),
In
Het besproken gebied
is dit gebeurd in het
Usselmeer/ Markermeer en in de Maas, en in
De betekenis van de aanduiding "randmeren" is
1993 in de randmeren. Na deze peiljaren worden
niet altijd duidelijk. In de meest
betekenis
Systeemrapportages samengesteld (Usselmeer:
("randmeren van Flevoland") wordt hiermee
Prins
een keten van wateren bedoeld die zich
Maas: Kerkhofs & Prins 1995,
Volkerak-Zoommeer:
groeit ook de behoefte aan biologische gegevens.
Visserij
et al. 1996), die
tussen Amsterdam en Blokziil, terwijl in engere
ruimte bieden voor een meer uitgebreide analyse
zin vaak de meren tussen de Roggebotsluis bij
dan de
onderhavige
port is zo'n
in
Kampen en de Nijkerkersluis worden bedoeld
De gegevens die
("Veluwerandmeren"). De randmeren in wijde
zijn verzameld rijn aangevuld met
zin vormen een onderdeel van het waterhuis-
krijgen in de huidige en de potentiele
vens uit de
van 1992 en 1994,
waarde van het gebied en in de kwetsbaarheden
en waar mogelijk zijn ook
ge-
door het rijk (RWS Dir. Usselmeer-
van het ecosysteem. Anderzijds maakt
bruikt, veelal afkomstig uit projecten of uit
gebied). Dit geldt niet voor het Vollenhovcr en
houdkundig hoofdsysteem, en worden daarom
dit zijn dus geen rijkswateren.
Het I|meer is in verband met de nauwe samenhang met het Markermeer in de
Zwarte Meer.
rap-
portage besproken. De in dit rapport
teerde gegevens zijn dus afkomstig uit de
Ketelmeer
volgende wateren: Zwarte Meer, Ketelmeer,
Vossemeer
#
Vossemeer, Drontermeer, Veluwemeer. Wolderwiid, Nuldernauw,
Lelystad
§ Drontermeer
• Elburg
/
Veluwemeer
Eemmeer en
Gooimeer (figuur
Opbouw rapport
Dit rapport geeft
beeld van de huidige situ
van het ecosysteem van de randmeren. Deze
situatie wordt bekeken tegen dc achtergrond
van historische gegevens, die in het geval van de
Wolderwijd
Hierdense Beek
Eemmeer
randmeren rijkelijk voorhanden
.. .
Nuldernauw
kan zo
relatie worden gelegd tussen ontwikkelingen
bij diverse biologische parametergroepen en die
van fysisch-chemische parameters, zodat het
Figuur 1
De ligging van de besproken randmeren met de daarin
The borderlakes and connected waters
mogelijk wordt beheersmaatregelen ook op lange
mijn te evalueren.
Biologische monitoring zoete rijkswateren
10
rapport begint met een
ving
watersysteem randmeren en
globale beschrijving van het ecosysteem.
hoofdstukken 4 t / m 9 komen
die nu nog een
rol spelen en waarover
weinig informatie beschikbaar
rapport niet opgenomen.
aangegeven. Tenslotte wordt in hoofdstuk
dc
is, zijn in dit
eerder gebruikte informatie geintegreerd tol een
hoofdstuk 10 wor-
algemeen beeld van het functioneren van het
gegevens over de chemische kwaliteit van
de belangrijkste biologische groepen van het sys-
water en bodem gegeven cn w o r d t de mogelijke
teem aan b o d . Zoogdieren, amfibien en reptielen,
invloed o p de in het gebied levende organismen
systeem,
in
en aan-
voor beleid en beheer.
Een zeilboot passeert een groep foeragerende watervogels
het Vossemeer. Dankzi] herstel van de waterkwaliteit en de ondergedoken vegetatie neemt onder meer het aantal
watervogels toe en wordt de belevingswaarde voor de bezoekers van de randmeren vergroot.
waterbirds in Lake
Improving
results
the return ol submerged vegetation and increasing numbers ot birds, which makes a
Sailing boat passes
visit to the lakes all the more
Watersysteemrapportage Randmeren
11
2. Watersysteembeschrijving
Ruurd Noordhuis (Koeman en Bijkerk BV / RIZA)
het algemeen
watersysteem randmeren dankt rijn
vanaf de stuwwallen in noord-
die nu in grote delen van het
Meer.
westelijke richting. Alleen in
de
brak, ondiep kustgebied met enige getijwerking,
deel van het Gooimeer en op enkele plaatsen in
Gooimeer de waterbodem
afgewisseld door de delta's van de
het Nuldernauw komt bet pleistocene zand nog
teriaal, dat grotendeels bestaat uit
aan het
opnieuw afgezet
aan de aanleg van de
In een
en de
ontstond door
ke-
ten
van der
natie
hydrologie. Dc combide geomorfologische (en biologi-
Na de
de
werden op
ertenis en
fologie
Aanvankelijk
pleistocene
veenpak-
afgezet. maar deze werden later grotenbasis voor de
huidige ecosysteem.
deels weer weggcspoeld. Resten hiervan
rijn
le vinden
het
in
het
zuidelijke
Nuldernauw,
deel
van
dit ma-
Bodemgesteldheid
en
zand, zijn door de
gevormd.
ge
beurde met name langs de Veluwerand, waar de
wallen een Stijle
hadden en tot 3 meter
boven het achterland mistaken. Als gevolg van
en egalisatie in de loop van
twintigste eeuw
verdwenen
en Eemmeer.
Vervolgens werd, in dc
de
de strandwallen grotendeels
Stoffer & van
(800-
in vrijwel het gehele gebied klei
later overdekt met soortgelijke afzettin-
>c oude
en
ook
met een grotendeels
kunstmatig
van
voor
Vduwerandmeren
Zuiderzee gen (maar nu vermengd met
oever van
wordt voor een belangrijk
gevormd door
teriaal) uit
Aanleg van de randmeren
schelpmaDit materiaal
De
plannen
ir.
voor de
uitlopers van de stuwwallen die tijdens de voor-
vormt de huidige bodem van het
inpoldering van het Usselmeer
laatste ijstijd (Saalien) zijn gevormd; die van de
ke
van het Veluwemeer en Wolderwijd, en
de aanleg van randmeren, ze waren simpelweg
Veluwe grenzen aan het huidige Veluwemeer,
van
delen van de zuidelijke randmeren.
Wolderwijd en Nuldernauw, die van de Utrecht-
Sinds het begin van de bedijking van de
se Heuvelrug aan het Gooimeer. Tijdens
rond
ste ijstijd (Weichselien, tot
laat-
het huidige
(poolwoestijn), werd overal in
zand afgezet, vooral
in de vorm van door de wind
dekzanden". Dit pleistocene
in
het Vossemeer en het oostelijk deel
het
over in zware
Tenslotte
overal
oosteliike Zuiderzeekust
en alwatering
het niet, en
(1930) en
de
(1942) zijn
of meer
op het oude land
leidelijk
de oostelijke en
voorstellen voor brede rand-
t.b.v.
Ketelmeer. In westelijke richting gaat dit materiaal
zoveel mogelijk land
figuur 2 I.
zand afgezet
dat nu de bodem vormt van
jaar geleden),
waarin het ijs Nederland niet bereikte maar wel
sterk
werd in de
gericht op het
niet in
echter het inzicht dat door een
aanzuigende werking van de
polders de
lot ver in
oude land zou
afgezet,
dalen, en dat dit effect door de aanleg van
Figuur 2
Plan tot
van de Zuiderzee
met polders zonder randmeren. Bosatlas
1916
the
designs tor reclamation ol the
former Zuiderzee, borderlakes were not
taken into account
meren aanzienlijk zou kunnen worden beperkt
(figuur 3). Langs de zandige Veluwe werd daarbij
nog een stcrkere verdroging verwacht dan die
welke in het oude
achter dc Noordoost-
polder inderdaad werd gemeten.
ve ontwerp voor de
het
(en in die voor
de
Flevoland) werden
daarom brede randmeren opgenomen.
>e werkzaamheden aan Oostelijk Flevoland zijn
begonnen in
In juli 1956 werden de dijken
rond het huidige Veluwemeer en Drontermeer
gesloten, in September van dat jaar was de hele
dijk rond Oostelijk Flevoland gereed. In juni
1957
de polder droog. Zuidelijk
werd van
afgescheiden in oktober
1966. De dijk Harderwijk - Nijkerk kwam gereed
in oktober
Nijkerk
•
Putten
waarmee het
Wolderwijd
en het Nuldernauw waren ontstaan. Zuidelijk
Flevoland viel droog in mei
12
Biologische monitoring zoete rijkswateren
ontvangt vrijwel al ziin water
open verbinding met het Usselmeer en het
debiet van gem. ca. 300 m'/s zorgen voor
verblijftijd in het Ketelmeer; ca. 3 dagen.
Veel aspecten van de waterkwaliteit worden dan
ook gedicteerd door de kwaliteit van het Rijn- en
(zie ook figuur 5).
Dat geldt ook voor het Zwarte Meer. Hier is de
aanvoer via het Zwarte Water (Vecht), met een
gemiddelde winteraanvoer van 95
lang.
van be-
de zomer is deze aanvoer
en is
groot deel van het water afkomstig uit het
Ketelmeer, waardoor de verblijftijd kan Oplopen
van enkele dagen tot ongeveer een maand (van
oorspronkeli|ke grondwaterstand
original
De hydrologie en walerkwalileil van
waterspiegel
original
verlaagde grondwaterstand
lowered
meer wordt
Vosse-
zomers bepaald door menging met
water uit het Ketelmeer, s winters door de afvoer
borderlake
van
via de Roggebotsluis. De
indeling van het Vossemeer bij de
ren is dan ook enigszins
in een aantal
opzichten sluit het ecosysteem beter aan bij dat
van het Drontermeer.
2) Veluwerandmeren: Drontermeer, Veluwemeer, Wolderwijd/Nuldernauw.
B. D r o o g l e g g i n g m e t r a n d m e r e n
Reclamation without borderlakes
Deze meren worden afgescheiden door de Roggebotsluis in het noorden en de
in
het zuiden. Door middel van de Hardersluis
Figuur 3
Na drooglegging van een polder zonder randmeer daalt het grondwaterpeil
het
king van de polder. Dit effect kan worden beperkt door de aanleg van
As a result ol reclamation
groundwaterlevels
the
areas
door de aanzuigende wer-
zijn verschillen mogelijk in het waterbeheer van
Naar Van der Kaa 1991
fall. The construction
of borderlakes
minimizes
this effect.
Veluwemeer
Wolderwijd
en
Drontermeer
enerzijds
Nuldernauw anderzijds.
en
de
huidige situatie (zie doorspoeling) is het water in
>c wisselende breedte van de randmeren staat
relatie tot de geomorfologie van het achteriand
neemt dc diepte in westelijke richting toe tot
de Veluwerandmeren voor een groot deel af-
dan 5 m. De meren ziin doorsneden door
komstig uit de polder. Dit water wordt vanuit de
(doorlatendheid, hoogteligging). Soms hebben
een vaargeul die in diepte
ook landschappelijke
6 m (Gooin
(Eemmeer)
van ca. 3.2 tot
ontwerp van de randmeren. De hier besproken
randmeren hebben een
Hydrologie
meer is verwaarloosbaar). In het Wolderwijd bedroeg deze aanvoer in 1992 met ca. 100
oppervlak-
km (label
dat voor dc
is (de invloed van gemaal Colijn op het Ketel-
lijkheden Gooimeer) een rol gespeeld bij het
te van ruim
enige
waterhuishouding van de randmeren van belang
of economische belangen
2
Hoge Vaart in het Veluwemeer gemalen door gemaal Lovink,
ongeveer 76 % van de totale aanvoer, in het
de grootste breed-
randmeren kunnen drie hydrologische sys-
te bedraagt ca. 4 km. De diepte van de meren
temen worden onderscheiden. Deze indeling
Veluwemeer bedraagt dit aandeel jaarlijks ca.
wordt in de rest van
40 %. Andere bronnen zijn beken (Veluwemeer
(uitgezonderd
Zwarte
Meer
en
Ketelmeer)
rapport gebruikt
en Nuldernauw) en gemalen van het oude land
neemt geleidelijk toe in de richting van het nieuwe land, de diepste van deze meren
Deltarandmeren: Ketelmeer, Vossemeer en
(Drontermeer), kwel (Veluwemeer en Wolder-
meer, Wolderwijd, Eemmeer en Gooimeer) be-
Zwarte Meer.
wijd) en depositie (Wolderwijd). De verblijftijd
reiken een diepte van ca. 3 m -NAP aan de voet
Deze meren worden van de Veluwerandmeren
bedraagt tegenwoordig ca. 2 maanden in het
van
gescheiden
Veluwemeer en 3 maanden in het
Alleen het Ketelmeer is
Roggebotsluis.
Ketelmeer
Watersysteemrapportage Randmeren
3) Zuidelijke
13
randmeren sluiten met resp. -20 en -40 cm NAP
Randmeren:
met fos-
aan bij die van het Usselmeer en Markermeer.
faatarm polderwater. De verblijftijd daalde daar-
De belangrijkste aanvoerbron is hier de
Het zomerpeil wordt meestal in maart of april
na weer tot ca. 3 maanden en het chloridegehal-
met een gem. debiet van ca. 10
opgezet, waarna het watervolume in de meren
Eemmeer en Gooimeer.
In het
met tien tot twintig procent. Rond
meer/Nijkerkernauw was dit tot 1990 ca. 75 %
van de totale aanvoer, met als enige andere be-
eind
langrijke bron de aanvoer via de Nijkerkersluis
(figuur 4).
(65
wordt het peil weer verlaagd
te steeg weer tot 150-200
(gehalte Lovink
tegenwoordig 200-215
Vanaf 1990 werd
een hoger percentage van het
naar
het Wolderwijd gevoerd, gemiddeld 45 % in de
m-Vjr of 14 % ) . Tegenwoordig is het
jaren 1992-94 (zie
3, figuur 9). Ook hier
aandeel vanuit het Nuldernauw toegenomen tot
Doorspoeling, zout- en
nam de verblijftijd vervolgens af van bijna een
ongeveer een derde van de totale aanvoer. Het
Tot de aanleg van de Afsluitdijk was de Zuider-
jaar tot ca. 3 maanden, terwijl het chloridegehal-
zee een brak getijdegebied met
te toenam tot het niveau van het Veluwemeer.
had
ook
daarvoor
door de aanvoer van de Eem een relatief korte
halte dat varieerde van
verblijftijd: ca. 2-4 weken. Het Gooimeer ont-
den tot 2000
uit het Umeer (21 % ) . De verblijftijd
mg/l in het noor-
in
vangt enerzijds water uit het 1 cm nicer (74 % ) , in mei
chloridege-
zuiden. Na
afsluiting
Het
nam
60
in
toe van
tot ca. 100
in 1993.
een snelle daling van dc chlo-
De zoutgehaltes in de andere randmeren sluiten
ridegehalten totdat in 1937 in het hele Usselmeer
aan op de gehaltes in het Usselmeer en Marker-
is ca. 2-3 maanden.
meer. De gehaltes in het Usselmeer worden op
niveau van 150-200 mg/l werd bereikt.
Na het
van Oostelijk Flevoland
hun beurt sterk
door de Rijn en Ussel.
Peilbeheer
werd de hoeveelheid water die naar het Veluwe-
Dit geldt nog sterker voor het Ketelmeer, dat
In het zomerhalfjaar wordt in verband met recre-
meer werd gepompt steeds meer beperkt, onder
door de afvoer van de Ussel ecu verblijftijd heeft
atie en handhaving van een voldoende hoog
meer omdat men de verhoging van het chloride-
van slechts enkele dagen. De chloridegehalten
grondwaterpeil in de bodem van het oude land,
gehalte in de randmeren, die door de toevoer van
zijn hier nagenoeg gelijk aan die in de Rijn bij
een relatief hoog peil in de randmeren gehand-
het relatief zoute
Lobith, en van enige invloed van de doorspoe-
haafd. Gedurende de eerste jaren uit het bestaan
beperken. Ondanks het verlaagde streefpeil kon
ling van de Veluwerandmeren is geen sprake
(figuur 5b).
plaatsvond,
van het Drontermeer en het Veluwemeer werd een
minder water worden uitgelaten via de Rogge-
zomerpeil van +30 cm NAP nagestreefd (1959-
botsluis en steeg de verblijftijd van het water in
61). In de periode 1962-70 werd een
Veluwe- en Drontermeer. Door de toegenomen
van +5 a +10 cm gehanteerd, en na
werd het streefpeil nogmaals
dige peil van -5 a
tot het hui-
cm NAP. Het huidige winter-
van de Veluwerandmeren
bedraagt
-30 cm NAP. Zomer- en winterpeil van de overige
invloed
van
de
aanvoer
(beken, depositie) daalde
ca.
van
zoet
water
Inrichting
chloridegehalte tot
(figuur 5a).
Ten aanzien van de randmeren wordt een groot
In verband met de
aantal functies herkend (tabel 2). Alle randme-
werd echter vanaf 1979 via gemaal Lovink het
ren
behoren
tot
het
Hoofdsysteem zoals aangegeven in de Derde
Gemiddeld waterpeil Veluwemeer, 1988-1994
Mean waterlevel Lake Veluwemeer. 1988-1994
EL
<Z
10
°
Figuur 4
Werkelijk waterpeil
het Veluwemeer
Elburg. gemiddelden, standaarddeviatie en range per week over de jaren
1988-94 Onder meer door op- en afwaaiing vertoont het werkelijke waterpeil
rond het streefpeil. het winterhalfjaar zijn deze fluctuates relatief
sterk en
de gemiddelde waarde vaak
boven het streefpeil Gegevens Dir Usselmeergebied.
Nota
Waterhuishouding
(Ministerie
V&W
1989). Daarbij staan functies als bescherming
tegen overstroming,
scheepvaart
en aanvoer en
maar de laatste jaren
li-
nen ook de natuur- en recreatiefuncties aan
betekenis (Ministerie V&W 1993). Volgens het
Natuurbeleidsplan (NBP, Ministerie LNV 1990)
de randmeren onderdeel van de Ecologische
Mean waterlevel of Lake Veluwemeer
per week
standard deviation and Hoofdstructuur (EHS), wat inhoud dat de narange.
summer the level
tuurwaarden in het gebied behouden dan wel
maintained at 5cm below sealevel.
winter the average levels are lower.
versterkt dienen te worden.
NAP
In de praktijk concentreert de beheers- en ontvan de randmeren zich
enerzijds om de ruimtelijke verdeling van func-
-
r
teb mrt apr mei
standard
anderzijds om de waterkwaliteit. In de tweeaug sept
dec
winter standard
de helft van de jaren tachtig is voor beide
probleemvelden een integraal plan van aanpak
monitoring zoete rijkswateren
14
streekplannen; Streekplan Flevoland (1993) laat
natuurontwikkeling aan Gelderland over en
Doorspoeling en chloride Veluwemeer
Flushing and chlorine Lake Veluwemeer
richt zich op recreatie. langs
kuststrook van
de bredere delen van de randmeren en
landinwaarts van de
delen. Streekplan
Gelderland biedt vooral bescherming aan de
oeverzone tussen Harderwijk en Elburg, die is
aangewezen als kerngebied in de zin van het
i
Natuurbeleidsplan
van de Ecologi-
9
sche
Hoewel de nadruk in het
algemeen steeds meer komt te liggen op de
vingswaarde van "de natuur". waardoor integratie van natuur en recreatie
wordt
I I
58
60
61
I I
64
66
I I
68
70
I I
72
76
78
80
84
BB 90
92
noodzakelijk
94
wordt,
zekere
in dit gebied
geacht.
Samenwerking
tussen
flevoland en Gelderland is er op het gebied
van ontwikkeling van de infrastructuur t.b.v.
Chloride Rijn en Ketelmeer
Chlorine River Rhine and Lake Ketelmeer
het
toerisme: het
Veluwemeer Wolderwijd
richt zich op
o.a. de aanleg van recreatie eilanden, het
River Rhine
Ketelmeer. Lake
fen van de Hardersluis en het verbeteren van
vaar- en
BOVAR
In het kader van
verder hoofdstuk 3) is recent
project "Integrale Inrichting VeluwcRandmeren"
gestart. De doelstelling van dit project is
-
het maken van een uitvoeringsgericht inrichtingsplan voor het
(meren tussen
Roggebotsluis en Nijkerkersluis) waarin natuur,
recreatie en economische belangen op
en
II
SB
60
62
64
66
68
70
72
74
76
80
86
88
90
92
niveau zijn afgestemd.
94
Figuur 5
a) Relatie tussen de wateraanvoer naar de Veluwerandmeren via gemaal Lovink en het chloridegehalte in het VeluweHet verloop van het zoutgehalte, maar ook dat van andere parameters zoals het kalkgehalte. wordt grotendeels gedicteerd door de aanvoer vanuit de polder.
The chlorine content of the water in Lake Veluwemeer largely depends on the amount of water pumped into
the lake from out of the polders.
b) Chloridegehalten
de Rijn
Lobith en in het Ketelmeer. Zoals ook geldt voor andere fysisch-chemische
en zelfs biologische parameters wordt het zoutgehalte hier volledig bepaald door de aanvoer vanuit de
Like many other parameters the chlorine content in Lake Ketelmeer
closely linked to the contents
the
Rivers Rhine and
Eilandjes en dammen
de jaren na het ontstaan van
verrezen uit sediment
randmeren
bij het gra-
ven van de vaargeul een aantal eilandjes. Een
deel van die eilandjes is later ingericht voor recreatie, een ander deel als broedgebied voor o.a.
sterns. De laatste jaren zijn opnieuw een aantal
structuren in de randmeren aangelegd (RWS
Dir. Usselmeergebied 1995b). Voorbeelden zijn
opgesteld; m.b.t. de ruimtelijke verdeling door
Randmeren Usselmeerpolders
de Stuurgroep/Commissie Integraal Beleidsplan
als samenwerkingsverband van de ministeries van
Randmeren Usselmeerpolders (STIBRIJ/C1BR1J)
V&W, van Landbouw en van Volkshuisvesting &
(1989) en bij Horst in het Wolderwijd (1992),
en m.b.t. de waterkwaliteit (eutrofiering) in de
Ruimtelijke Ordening en andere instituten.
die zijn aangelegd om een scheiding aan te
De CIBRIJ
brengen tussen de natuur- en recreatiefuncties
Veluwerandmeren via het project
Bestrijding
Algengroei (BOVAR; zie hfdst. 3).
Dc Commissie Integraal Beleidsplan Randme-
opgezet
voor duurzame intregratie van
de
bij
in
Veluwemeer
functies, maar wel met een zekere onderlinge
van het gebied.
afscherming (ontmenging). De plannen voor-
Andere voorbeelden zijn het sterneneilandje in
zien in een natuuraccent op Gelderse oever, en
het Eemmeer
ren Usselmeerpolders (CIBRIJ) is evenals zijn
recreatie met name aan Flevolandse zijde.
voorganger, de Commissie Recreatief Gebruik
verdeling is terug te vinden in de betreffende
>czc jes en
Drontermeer
en een verzameling eilandbij de
in het
Deze projecten zijn primair
Watersysteemrapportage Randmeren
gericht op het creeren van habitats met al of niet
Voor
het
speelt visserij een grotere
opgaande vegetatie en broedgelegenheid voor
rol. In het Zwarte Meer en het
vogels.
door resp. vijf en twee bedrijven zowel op aal als
waarbij in
wordt
waarde
aan
en hoewel minder dan vroeger (Genemuiden
was in de vorige eeuw het centrum van de
en zegens.
de
staande
Veluwerandmeren (vier
betekenis. Te denken valt aan jacht, visserij
door de beroepsvissers wordt gevangen en de
Jacht treedt bij-
schubvis door de hengelaars. In de praktijk van-
voorbeeld naar voren in het Drontermeer, waar
rietlanden
Snoekbaars! gevist. waarbij gebruik wordt ge-
bedrijven) is het visrecht gesplitst, d.w.z. dat Aal
en de oogst van riet en
drie kwart van het visbestand
maakt van vaste fuiken,
in het gebied ook enige
flora en
Wolderwijd,
het Zwarte Meer worden grote delen van de
Baars, maar ook Spiering en in het Zwarte Meer
Behalve natuur- en
in het
werd
op schubvis (pootvis; Brasem, Blankvoorn en
Exploitatie flora en fauna
beheersexperiment
Nederlandse biezenteelt), wordt in
meer ook
nog steeds Mattenbies gesneden (Coops 1992).
het
bevinden zich voor hetzelf-
de doel enkele
gen de beroepsvissers in overleg met de
echter ook Brasem. Een groot aantal be-
schuilplaatsen prominent aanwezig zijn in de
roepsvissers heeft medewerking verleend aan
oeverstrook.
Tabel 1
Oppervlakte, diepte, bodemtype en verblijftijd van de
Area,
sediment and retention
of the borderlakes.
opp2
diepte
0-1
zomer-
winter-
NAP
NAP
%opp4
peil
peil
•20
-40
3500
3748
2.9
10
400
600
876'
-20
-20
NAP
Zwarle Meer
Ketelmeer
1700
Vossemeer
Drontermeer
Veluwemeer
Wolderwijd/Nuldernauw
Gooimeer
876'
3178
1.24
1 37
47
1540
1 72
1.91
26
17
2585
3.60
17
3400
2700
2550
1900
2400
en diepte bij NAP als gebruikt in dit
Scheer(1994)
Vossemeer en Drontermeer
76'
omen.
verblijftijd
enk
17
74
-40
75'
-5
-30
-5
-10
-30
-30
75'
67
64
-20
-40
-20
-40
volgens Berger (1987), opp2, percentage <1
water
%zand
Berger 1987 verblijftijd zwevend mate
11'
0
0.25jr
2
14
20
0
66
47
9
0
30
bi| NAP
3dg
11'
0
0
0
0.8-0 9jr
0.3jr
0.4-0.9mnd
6-3.3mnd
bodemtype volgens recente metingen var Stoffer en van der
ca. 4x zo lang.
Tabel 2
Functies van de randmeren. (Uit Rijkswaterkwaliteitsplan en Derde Nota Waterhuishouding).
Functions of the borderlakes
Zwarte
Meer
Ketelmeer
Vossemeer
Veluwemeer
Wolderwijd
meer
Dronter-
*
*
*
*
*
*
Nulder-
Gooi-
nauw
nauw
Eemmeer
meer
*
*
*
*
*
*
*
*
*
ecologische doelstelling
ecology
water voor karperachtigen
water voor landbouw en industrie
agriculture and
industry
*
*
#
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
»
*
*
*
*
*
*
swimming
scheepvaart
shipping
geohydrologische buffer
geohydrology
ontvangst,
*
•
*
(groundwaterlevels)
berging en toelevenng water
transport and supply of water
recreatie
recreation
*
*
*
*
»
*
*
•
*
*
*
*
*
*
*
»
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
#
*
natuur en landschap
nature and landscape
*
Biologische
zoete rijkswateren
2
Natuurontwikkelingspro|ect "Abbert II" het Drontermeer, begin 1996, ruim een jaar na de aanleg.
the second half of
a complex of islets was thrown up Lake Drontermeer in order to create more space for waders and swamp breeders.
Watersysteemrapportage Randmeren
17
3. Ecosysteembeschrijving
Ruurd Noordhuis (Koeman en Bijkerk BV / RIZA)
en Veluwemeer, maar ontbreekt in
De ecologie van de randmeren wordt in eerste
instantie bepaald door de
het Wolderwijd. Ook verschillen in
Door de geringe diepte van de
meeste meren rijn er, mits
waterkwaliteit vol-
men van vissoorten cn de
afwezig-
heid van Driehoeksmosselen in
Verontreiniging
voorko-
Veluwerand-
het algemeen behoren de randmeerbodems
tot de
waterbodems
Nederland.
belangrijkste uitzondering daarop is de bodem
doet, uitgebreide mogelijkheden voor het voor-
meren
komen van waterplanten en
compartimentering.
fen ziin o.a. kwik, cadmium, koper, zink en
Nog belangrijker dan
ren I992-1996).
de fauna.
daarbij behoren-
hebben
te maken
(gehad)
met
de
en bodemfauna (filtratie)
hebben dan ook relatief veel invloed op
Rijkswate-
leem. Aan de andere kant rijn ondiepe systemen
karakteristieken is
relatief gevoelig voor weersinvloeden
liteit op bet ecosysteem. Als gevolg van veront-
de meren van de
met name het
reinigingen
ketelmeer, waar de verblijftijd slechts enkele dagen bedraagt. vertoont
een mengsel van
Naast
levensgemeenschap
en
die ook in de andere randmeren
voorkomen
worden
hier
cn diersoorten aangetroffen, zoals Rivierfonteinkruid,
soorten
van het Ketelmeer
Slijkgarnaal en diverse
De soortenriikdom is door de-
ze combinatie
invloed van de waterkwaeutrofiering is in het verleden
sterke vcrarming van de flora en fauna opgetreden. De
effect van de betrokken stoffen op dc flora
en
vaak
vermogen aangetast zodat dichtheden
men. Bij
in
speelt
verband worden vastgesteld tussen de
randmeren. Vooral eutrofiering heeft een grote
muggelarven met kaakafwijkingen. Dit percen-
invloed op
in
tage nam
soortensamenstelling en biomassaverdeling van
ketelmeer
de flora
hoeksmosselen in de Rijntakken in
ecosysteem.
fauna van
randmeren zijn verbon-
den aan veranderingen in de
cn het percentage
af naarmate de afstand
ln de Veluwe- en zuidcliikc randmeren, die
Deltarandmeren
verblijftijd van enkele maanden hebben, bestaat
lot het midden van
de
in het Zwarte
meren. Bij
voldoende doorzicht hebben velden van kransen fonteinkruid een belangrijke plaats in
zestig werd in verband gebracht met
maar waarschijnlijk ook in
gescbakeerd ecosysteem met vele
waterplanten en watervogels
len
jaren vijttig was hiervan, als gevolg van verontreiniging en
goed
andere stoffen
figuur 6) en kwamen de mosse-
len terug. Vooral in
langrijke
voedselbron
Meerkoeten
9).
gewervelde dieren en vogels
de geringe diepte, ook
en
water. Midden jaren
Ketelmeer vormen de
Driehoeksmosselen
ecosysteem, Dc planten trekken een keuraan onwaarbij, gezien
jaren
zeventig verbeterde dc situatie m.b.t. deze en
jaren viiftig was met name
het OOStelijke deel van bet Ketelmeer, sprake
ecu
tot
van Drie-
in
zijn voor ondiepe,
Vossemeer kon
met name in het Ketelmeer, eutrofiering in alle
groot.
uit soorten die karakteristiek
reproduc-
weer een bevoor
duikeenden
en
hfdst 7).
weinig meer over.
soorten
zijn.
Behalve diepte cn verblijftijd heeft ook de com-
Zuurstofgehalte Ketelmeer
Oxygen content lake Ketelmeer
van de randmeren invloed op de
Door de stroomrichting
het water en de aanwezigheid \.\n sluizen
ziin voor sommige soorten
alle meren
bereikbaar. Als gevolg van dc doorspoeling
uit gemaal Lovink en de aanwezigheid van
Roggebotsluis en de
ziin
dc
Veluwerandmeren in zekere mate geisoleerd van
de Deltarandmeren en dc zuidelijke randmeren.
Ook tussen het Veluwemeer en het Wolderwijd
is hydrologisch weinig uitwisseling. De meeste
oxygen content
mean
soorten blijken desondanks in alle meren voor te
komen. Toch
ten beperkt
enkele flora- en
bepaalde randmeren. Zo komt
(Zoetwaterneriet)
talrijk voor in het Wolderwijd en Nuldernauw,
terwijl het in de andere meren ontbreekt.
derkruid daarentegen. komt veel voor in
73
76 71
79 80 II
83 84
S6
89 90 91
94
Figuur 6
Verloop van het zuurstofgehalte het
De gepresenteerde waarden geven de gehalten het water, de
situatie voor bodembewonende organismen is in de
zeventig waarschijnlijk nog aanmerkelijk slechter
Door diverse maatregelen begon in de tweede helft van de jaren zeventig verbetenng op te treden in de waterkwaliteit
Oxygen content in Lake Ketelmeer. During the seventies concentrations in the water were low, but to
organisms the situation must have been considerably worse.
Biologische monitoring zoete rijkswateren
18
Eutrofiering
1 toor de invloed van de
bonden
toont
en de daaraan ver-
verblijftijd in het Ketelmeer verhet ecosysteem
past
rivierkcnmcrkcn.
feit dat ondanks relatief hoge
nutrientgehallen de chlorofylgehalten laag rijn
en het doorzicht relatief goed is. De
tcn van het water dat door de
wordt aange-
voerd bereikte halverwege de jaren
tepunt
ca. 0.7
een hoog-
De gehalten in het
Ketelmeer waren niet veel
najaar
zomer en
zuurstofgehalten er soms tot
4
(figuur 6). De
grote delen
was waarschijnlijk
jaar nagenoeg
met de nodige gevolgen voor bodemorganismen
zoals
Driehoeksmossel. Tegenwoordig komen
Figuur 7
Verloop van het zomergemiddelde van de
hoeveelheid zwevend stof
het Ketelmeer, Veluwemeer en Eemmeer. In het
Ketelmeer is in verband met de korte verblijftijd het aandeel van de organische
component relatief laag (ca. 30-40 %). In
het Veluwemeer was dit aandeel in de jaren zeventig meer dan 75 %, maar door
de doorspoeling daalde het tot ca 45 %.
Ondanks een lichte toename van de anorganische component (met name na de
start van de zomer doorspoeling
daalde de totale concentratie zwevend
stof met zo'n 40
het Eemmeer het
beeld min of meer constant
Suspended matter content during summer
Lake Ketelmeer, Veluwemeer and Eemmeer. In Lake Ketelmeer the share of organic compounds is low due to the influence of the River
In Lake
Veluwemeer
share was much higher,
but dropped considerably when the lake
started to be flushed
water from the
polders.
Lake Eemmeer no change
visible yet
Zwevend stofgehalte randmeren
Dry matter content
70
60
%
E
E
•:
n
•
7i
n
Veluwemeer
zulke lage gehalten niet of nauwelijks meer voor.
Dc
zijn,
het Ketelmeer,
in
als in
gedaald en tegenwoor-
dig wordt de norm van 0.15
de
Ook
lijken sinds
gedaald, en hoewel
iets te zijn
aandeel van fytoplankton
in het zwevend stof relatief gering is (figuur 7)
lijkt er ook van enig
op het doorzicht spra-
ke te zijn (figuur 8).
7|
ten van eutrofiering komen in het Zwarte
Meer
naar voren dan in
organic
gloerest. inorganic
Ketelmeer.
Terwijl de nutrientgehallen vergelijkbaar zijn,
ziin de chlorofylgehalten veel hoger en is het
doorzicht geringer. Dit heeft te maken met de
water
en verdwenen de meeste
planten,
Driehoeksmosselen en
geringe afvoer van het Zwarle Water in het
merhalfjaar; de verblijftijd in
halte
en Ketelmeer daalde
het
Meer vanaf
de jaren zeventig, cn in dit geval
watervogels.
daarna het
voer naar bet
ruim 80 % (tabel 3). Om ook de nalevering van
fosfaat uit
bovendien
ln 1974 werd door de Minister van V&W
fosfaatge-
Werkgroep Sanering Randmeren (WSR)
midden van
ook enige
I
teit
concludeerde in 1978 dat waterkwaliworden verbeterd door het beperken
verbetering op in het chlorofylgehalte en het
van de
doorzicht. Van een duidelijk herstel van de on-
onderzoek door de latere Projectgroep Eutrofie-
vegetatie en de biibehorende vogel
concentraties is echter nog nauwelijks sprake.
bodem aan te pakken werd
Veluwemeer vanaf hetzelfde jaar (november
/ w a n e Meet
dan op lot ongeveer een maand.
ging van
-
Mede door middel van
ring Randmeren
werd
mogelijk be-
polder.
met water uit de
water, dat via gemaal Lovink bij
Harderhaven in het Veluwemeer werd gepompt,
was
armer aan nutrienten.
jaar werd vooral in
sinds
halfjaar (figuur
zo mogelijk ook in het zomerDe fosfaat-, stikstof- en chlo-
trouwbare normen in te stellen om de gewenste
rofylgehalten lieten van
terugdringing van
lijke afname zien
te kunnen
Veluwerandmeren
bereiken. De maatregelen die
Ook
tegen
was in de eerste periode n,\ de aanleg
plaats brongericht: naast landelijke maatregelen
maken, zoals
waterplanten en vogels
(landbouw,
veelheid anorganisch
fen gestage loevoer van nutrienten had echter
vond in
>at
een duidetoename van
doorzicht minder snel verliep dan dc andere
sprake van helder water met grote hoeveelheden
o.a.
op
8
proces ziin genomen zijn dan ook in de eerste
huishoudens]
eerste
winter doorgespoeld,
veranderingen heeft met een aantal factoren te
geringe toename van de hoezwevend stof door
Catering van de effluenten van
doorspoeling (figuur
een verlaging van de
tot gevolg dat er een omslag plaats-
ringen ter hand genomen: in Elburg vanaf
hoeveelheid chlorofyl
algencd (hoofdstuk 4)
richting van door
in Harderwiik
algen gedomineerde systemen.
blauwwerd
februari 1979. Dit betekende en activiteit van de nog steeds aanwezige Brasem
vermindering van
jaarlijkse fosfaataan-
(hoofdstuk
trad in de loop van
Watersysteemrapportage Randmeren
19
randmeren
Eutrophication parameters borderlakes
E
a
A
»
— Zwarte Meer
Ketelmeer
—
Veluwemeer
Drontermeer
—
Wolderwijd
—
Eemmeer
Figuur
Verloop van eutrofieringsparameters in de randmeren,
Zomerhalfjaar gemiddelden. De AMK normen (grenswaarden)
weergegeven d v horizontale
de jaren tachtig en negentig is alle meren enige mate van verbetering
Course of eutrophication parameters (mean values
in the borderlakes, 1969-94. Standards for sufficient water quality given als horizontal
and nineties water quality more or less improved all
jaren tachtig ook met betrekking tot deze parameter verbetering op.
en natuur. Daarbij worden drie
gehanteerd: een fosfaatgehalte van minder dan 0.06
doorzicht
Wolderwijd. Hier is sinds dc winter
In
During the
de
md sterk gereduceerd om de
(Brasem) en de
op zooplankton te ver-
minderen. Ook is Snoek uitgezet
de
In de geest van Integraal Waterbeheer werd ten-
van meer dan een meter en een doorbreking van
slotte in
de dominantie van blauwalgen in het plankton.
van Brasem e.d. kort te houden en zijn er experi-
Nog steeds nemen brongerichte maatregelen
menten uitgevoerd
als opvolger van de WSR en de
PER het project Bestrijding Overmatige
groei (BOVAR) gestart. In dit project werken de
belangrijke plaats in. Sinds enkele jaren wordt
van moge-
voor uitbreiding van het areaal van on-
behalve het Veluwemeer ook het Wolderwijd
dergedoken
van Flevoland en
doorgespoeld met fosfaatarm polderwater.
introductie van Driehoeksmosselen
Gelderland en een drietal betrokken schappen.
Een belangrijk onderdeel van het BOVAR
Hosper 1995).
ject is tenslotte het Actief Biologisch
De laatste jaren is er in het Veluwemeer en
van VROM,
met provincies en
Het
en V&W samen
richt zich op maatrege-
len ter verbetering van de waterkwaliteit in de
(ABB), met name een grootschalige, experimen-
Veluwerandmeren, ten behoeve van recreatie,
die is uitgevoerd in het
waterplanten
Wolderwijd duidelijk sprake
en
voor de her-
herstel van het
ecosysteem. Waterplanten en Driehoeksmosselen
monitoring zoete rijkswateren
20
rwzi Harderwijk
plant Harderwijk
rwzi Elburg
plant Elburg
beken
zonder defosfatering
without dephosphorization
met defosfatering
with dephosphorization
120
102
7.8
BO
keren terug, gevolgd door de watervogels,
benutten. Dit proves ze( rich van jaar op jaar
12.8
12.8
gemalen oude land
pumping engins east
Lovink
pumping engin polder
neerslag
precipitation
kwel
percolation
3.0
2.5
2.5
1.9
1.9
1.6
1.6
voort en lijkt rich
te breiden naar de andere
randmeren.
Zuidelijke Randmeren
Het Eemmeer behoort lot
wateren in Nederland:
hypertrofe
loslaatgehalten ziin cr
lot vier keer zo hoog als in
totaal
total
de-
ze voedselbronnen weer in groeiende aantallen
221.8
39.8
1
andere rand-
geringe doorzicht
van waterplanten en de fauna is
Wel
Tabel 3
kan zich, waarschijnlijk
door de aanvoer
Fosfaattoevoer Veluwemeer-Drontermeer in ton P per
met en zonder defosfatering in de rwzi's van Harderwijk en
Elburg, metingen juni 79
mei 1980, Lovink zonder geforceerde
(H.
interne notitie
van larven uit het Markermeer, een populatie
De aanvoer neemt door defosfatering af met ruim 80 %
zijn
Supply ot phophorous (x1000 kg/year) to lake Veluwemeer-Drontermeer
and without dephosphorization
the Driehoeksmosselen handhaven die
treatment plant of
1979/80. Dephosphorization results in an 80 % decrease in supply.
een aantal benthivore watervogds onderhoudt.
De fosfaatbelasting
Eemmeer
voorna-
melijk afkomstig uit de Eem, die
Doorspoeling Veluwerandmeren
Flushing of eastern borderlakes
van
wateraanvoer in het Eemmeer voor zijn reken i n g neemt.
let verloop van de waterkwaliteit
het Gooimeer wordt sterk beinvloed door die in
het Eemmeer (driekwart van de wateraanvoer
komt n i l het Eemmeer), maar door menging
met water uit
liggen de nutrient- en
ruwweg
dan in
factor
lager
Eemmeer en is het doorzicht
dend groter.
De invloed van de Eem, waarop
op de waterkwalivan Hem- en
werd i n 1978 aange-
geven door de Werkgroep Sanering Randmeren.
Er zijn echte] ook andere fosfaatbronnen aanwezig, waaronder de landbouw. Onder nicer naar
aanleiding van aanbevelingen van dc
van Provincie Utrecht in
op
werd
de
S t u u r g r o e p E u t r o f i e r i n g s b e s t r i j d i n g G o o i - en
Eemmeer
Alle betrokken
heerders werden hierin
stuurgroep
78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94
•
Veluwemeer winter,
Lake Veluwemeer winter
Veluwemeer zomer.
Lake Veluwemeer summer
•
Wolderwijd
Lake Wolderwijd winter
Wolderwijd zomer,
Lake Wolderwijd summer
waterbeDc
vervolgens een
commissie samen die onderzoek deed naar de
o f defosfatering in dc RWZI's
water-
kwaliteit in de meren k o n verbeteren. De c o n clusie was dat o o k de andere fosfaatbronnen
moesten worden aangepakt (met name i n de
Figuur 9
Verloop van de hoeveelheid
die vanuit gemaal Lovink naar het Veluwemeer en naar het Wolderwijd
maart) en het zomerhalfjaar
De winterdoorspoegaat. resp in het winterhalfjaar (okt voorgaande jaar
van het Veluwemeer startle de winter van
in 1985 Doorspoeling van het Wolderin 1989/90
wijd werd. afgezien van de jaren 1981 -83.
winter (Oct preceding year to March) and
from the polders to Lakes Veluwemeer and Wolderwijd,
summer (Apr-Sept) Flushing of Lake Veluwemeer started autumn 1979. ot Lake
As a result ot
these and other
nutrient levels these lakes dropped considerably
vorm van v e r m i n d e r i n g van landbouwemissies)
om tot
verbetering van
situatie
te komen (Commissie Eutrofieringsbestrijding
Eemmeer,
Tussen
en
is de
naar
Watersysteemrapportage Randmeren
het Eemmeer gedaald met 41 %, de stikstofaanvoer met 50 %
21
Voedselrelaties Randmeren
Dir. Usselmeergebied
Food relationships borderlakes
Dit is met name ecu gevolg van
in
van de
maar ook de aanvoer vanuit
daald (-24
(-58%),
landbouw is ge-
Het fosfaatgehalte in
ter daalde nog
dan
VOGELS
aanvoer. namelijk
met ca. 54 %. Doorspoeling met polderwater via
het Wolderwijd vanaf
1
getuige
Lakes ol River
kan hieraan hebben
de nutrientgehallen zijn
ze nog
Deltarandmeren
S
zijn
beperkend voor
feit dat nog
NUTRIENTEN
verbetering is opge-
treden in chlorofylgehalten en doorzicht. De
grenswaarden voor fosfor en stikstof worden nog
steeds
overschreden.
forse ver-
betering is de huidige situatie in het Eemmeer
vergelijkbaar met die in de slechtste periode van
Veluwemeer.
Veluwerandmeren
Eastern borderlakes
PLANTENETENDE
1 >c verschillen tussen
VOGELS
ecosysteem van de drie
deelsystemen van de randmeren komen naar voren in de schematische weergave in figuur III.
recent optredende herstel vertonen
NUTRIENTEN
de Veluwerandmeren dc laatste jaren het meest
evenwichtige beeld. Dc overmaat aan nutrienten
VOGELS
in de
randmeren resulteert in
on-
evenredig groot aandeel van fytoplankton, met
MOSSELETENDE
VOGELS
name ten koste van macrofauna. De totale biomassa
echter hoger dan in dc Veluwerandme-
en absoluut gezien ziin dc dichtheden van
bijvoorbeeld
Driehoeksmosselen
Zuidelijke randmeren
Southern borderlakes
toch relatief
hoog. Dat geldt ook voor de Deltarandmeren,
FYTOPLANKTON
maar daar is ook het aandeel van de mollusken
hoger, omdat de totale biomassa hier juist lager
let fytoplankton heeft hier ondanks absoluut
gezien lage waarden juist een
deel.
groot aan-
alle drie dc deelsystemen is de situatie
echter de laatste jaren sterk in beweging.
NUTRIENTEN
Figuur 10
Voedselpiramide's van de drie deelsystemen van de randmeren.
Food pyramids of the borderlakes of the River
the eastern borderlakes and the southern borderlakes
22
Biologische monitoring zoete rijkswateren
3
het kader van Actief Biologisch Beheer (ABB) werd behalve aan de mogelijkheden van
ook onderzoek gedaan naar de mogelijke rol van Driehoeksmosselen voor
de
De mosselen filteren algen uit het water, waardoor de helderheid wordt vergroot
deze
bij de Roggebotsluis werd in 1990 als experiment een grote hoeveelheid mosselen aangebracht op een ondergrond van kippengaas (in verband met de zachte bodem ter plaatse). Het doorzicht nam daarna toe van 40 naar 80 cm. De vertaling
van dit experiment naar de randmeren zelf stuitte echter op problemen met de voortplanting van de
Recent keerden de mosselen spontaan terug in de Veluwerandmeren,
en leveren ze mogelijk een significante bijdrage aan de toename van de helderheid
increased transparency. Adding a large number of mussels in
Zebra Mussels help improve water quality by filtering phytoplankton out of the water column, which results
to prevent them from sinking into the soft sediment) caused
to double from 40 to 80 cm. In Lake Veluwemeer however, reintroduced mussels
pond (on chicken
refused to reproduce. More recently they returned spontaneously and add to the increase of transparency.
23
Watersysteemrapportage Randmeren
4. Fytoplankton
Ronald Bijkerk (Koeman en Bijkerk BV)
Inleiding
fosfaatbelasting, doorspoeling en Actief Biolo-
In deze beschrijving van het fytoplankton van de
dichtheid van
randmeren over de afgelopen 30
meeste randmeren aanzienlijk lager dan in de
gisch Beheer (Reeders &
blauwwier Planktothrix
staat het
-
agardhii periode
(foto
centraal Deze soort is sinds de zestiger
jaren
geweest voor de troebel-
heid van het
daarmee bij aan
in de randmeren en droeg
In het peiljaar
groeit langzaam maar
lange verblijftijd in
on-
1993 zijn
uitgebreide
planktonanalyses verricht op de meetpunten in
zodat geconcludeerd mag wor-
het Eemmeer, het Wolderwijd en het Veluwe-
beheer effect heeft gehad. Andere
meer. De resultaten hiervan worden hier ge-
zijn de uitbreiding van
de
de toegenomen soor-
bruikt voor een beschrijving
fytoplank-
tonsuccessie en de
onder het fytoplankton. Alleen
van een ongewenste wa-
terkwaliteit. /'.
1996). Dc
agardhii is in recente jaren in de
symptomen van
slechte reputatie van
als
kan bij
den dat
Resultaten 1993
nutrienten-
en
Eemmeer is in deze ontwikkeling wat achterge-
overige randmeren is
fytoplankton in
bleven. Hoe de ontwikkeling in de randmeren
het zomerhalfjaar globaal geanalyseerd. voor het
zal verlopen zonder verdere ingrepen is
regionale meetnet van Rijkswaterstaat Directie
be-
diepe meren zo'n hoge dichtheid bereiken, dat
langrijke vraag. Welke factoren direct hebben
Usselmeergebied. De resultaten geven
andere algensoorten door
bijgedragen aan de omslag naar een
catie van de huidige verschillen tussen de rand-
ver-
dwijnen. Door P.
ziin
en grauw
meren
voor re-
sys-
teem gedomineerd door
is niet met
zekerheid te zeggen en ook rond
afname van
indi-
meren.
creatie.
dit blauwwier zijn nog vragen te beantwoorden.
Deltarandmeren
Onderzoek van de Rijksdienst voor de
Nutrienten vormen een belangrijke
maar
Hydrografisch gezien houdt het Ketelmeer het
meerpolders naar de effecten van eutrofiering
van oorzaken en mechanismen is nog niet alles
midden tussen een rivier en een meer. De ver-
naar maatregelen ter bestrijding daarvan, nam
precies begrepen. Wel staat vast dat de situatie in
al in
het peiljaar
een aanvang (Berger 1975 en
Het beheer werd gericht op het terugdringen
van de dominantie van Planktothrix agardhii in
de Veluwerandmeren, via een reductie van de
in een
een
is geweest
van het water ligt in de orde van enkele
dagen (hoofdstuk 2). Hierdoor blijven de
die nog ver verwijderd is van
en waarin
met zich
nieuw jaar weer
kan brengen.
relatief laag en is de fytoplanktongemeenschap in het Ketelmeer een afgeleide van het plankton in de Rijn: Weinig
blauwwieren en veel kiezelwieren (tabel 4, figuur
Wel is de hoeveelheid kiezelwieren afgenomen, deels door begrazing, deels vermoedelijk
door siliciumuitputting. Evenals in de Rijn d o in
in het Ketelmeer
wieren Stephanodiscus
Deze beide soorten zijn ook in het
Zwarte
gedurende een deel van het jaar
riik.
blauwwieren,
waaronder
Planktothrix agardhii en
zijn in het Zwarte Meer nog wel algemeen,
maar de dichtheden
momenteel een factor
10 tot 20 lager dan in Veluwemeer of Vossemeer.
Wat
de soortensamenstelling betreft vertoont
Vossemeer een grote
met
Drontermeer
Het
het Veluwemeer.
zomergemiddelde percentage van
Planktothrix
agardhii is in deze meren in 1993 kleiner dan
50 % en blauwwieren uit dc orde Chroococcales
(o.a.
zijn op sommiHet blauwwier Planktothrix
agardhii
het fytoplankton in de randmeren op het
ge tijdstippen
in dc monsters aanwezig.
van de
maar is de afgelopen
jaar teruggedrongen door vermindering van de fosfaatbelasting en doorspoeling. Planktothrix is minder gevoelig voor vraat dan andere algen, maar kortere
kunnen
ten
vallen aan zooplankton, in geval een planktivore
Veluwerandmeren
The bluegreen alga Planktothrix
agardhii dominated
the borderlakes during the height
of the eutrophication process, but declined during the eighties as a result ol decreasing phosphorous levels and flushln het Drontermeer en Veluwemeer was de
ing of the
Planktothrix less sensitive to grazing than many other
but shorter filaments may be taken by
zooplankters,
case by a planktivorous
dominantie
Planktothrix agardhii in
Foto A
Biologische monitoring zoete rijkswateren
Tabel 4
Vergelijking van zomergemiddelde waterkwaliteitsparameters en samenstelling van fytoplankton tussen de randmeren voor het
Mean summer value ot waterquality
parameters and phytoplankton
Zwarte
parameter
Ketelmeer
composition
Vossemeer
the borderlakes
Drontermeer
Veluwemeer
Wolderwijd
Nuldernauw
Eemmeer
Gooimeer
Umeer
Meer
norm
P-totaal (mg/l)
0.24
0.23
013
0.09
009
N-totaal (mg/l)
4.9
41
2.2
2.0
1.8
20.6
0044
18.1
15.3
22.6
N-tot/P-tot (mg)
DRP
mg/l)
(mg/l)
(mg/l)
DIN /DRP (mg)
0.13
2.0
154
0 56
0.24
0.15
4.0
2.6
22
7.1
0.088
0.010
0.009
0.005
0 21
13.3
0.080
0.21
0.09
0.05
0.03
2.78
3.19
0.21
3807
0.05
0.34
0.11
0.86
0.59
724.5
(mg/l)
AMK-
387
85
31
009
26.3
49.8
44
68
48
4.4
74
0.05
232.6
176
100
84
Doorzicht
Transparency (dm)
3.6
5.3
3.7
3.5
38
3.1
1.9
4.0
4.1
Dominante taxa:
Planktothrix
agardhii
650
40
10500
+
tenuis
Aphanocapsa
6700
5100
+
+
+
+
+
spp.
+
+
23400
+
+
20200
2800
+
+
+
*
+
spp.
+
Scenedesmus spp.
Skeletonema
•
-
spp.
•
+
subsalsum
+
Samenstelling fytoplankton,
Phytoplankton composition
de
1993
1993
anorganisch
•
too
90 -
•
Z0 -
tussen
en opgdost
opgelost
fosfaat
op gewichtsbasis), lager was (figuur
Planktothrix agardhii
overige
ren.
bluegreen algae
deze verhouding in 1993 vrijwel
was dan 7,
is
optreden van
Green algae
groter
voor algen ideale
groei niet
Kiezelwieren. Diatoms
-
60 -
verhouding
daalde alleen in
het Wolderwijd onder
in janu-
ari en eind augustus/begin September, maar dit
50 -
algen. others
niet le betekenen dat sprake was van
Wel werden de
40 1
fen N en I in
Wolderwijd in
uit-
dan in het Veluwemeer. Dit is toe te schrijaan de invloed van P. agardhii, die onder
lichtbeperking beter dan andere algen in staat
om zijn groei in stand te houden (Berger 1987).
Zwarte
meer
meer
meer
Eemmeer
meer
meer
Bij de gemeten doorzichten van ) a 3.5 dm ligt
meer
het
optreden
van
Figuur 11
Samenstelling van het fytoplankton in de randmeren
het zomerhalfjaar van
(aantalspercentages) Het Zwarte Meer
en Ketelmeer vallen op door hun lage percentage blauwwieren en het grote aandeel van kiezelwieren;
in dc Veluwerandmeren voor de hand.
doorzicht wordt echter gemeten in de geul
zijn voor
Phytoplankton
algae and a
composition
proportion
summer
Lake Zwarte Meer and Lake Ketelmeer show low percentages of bluegreen
of diatoms; characteristics shared
the phytoplankton
of the Rivers Rhine and Ussel
en tegenwoordig kan de zichtdiepte
de
randmeren aanmerkelijk hoger ziin, met name
boven kranswiervelden.
veel minder sterk dan
in het
Nuldernauw, ofschoon er tussen Veluwemeer en
Wolderwijd op het eerste gezichl vrijwd geen
is
zomergemiddelde waarden van
gehalten
4). Wel was het
en chlorofyl-a (label
in het Wolderwijd
aanmerkelijk lager dan in het Veluwemeer en
Drontermeer, waardoor ook de
verhouding
Veluwemeer
Drontermeer
abundant in Veluwemeer en Drontermeer
is de blauwwiersoort (
25
Watersysteemrapportage Randmeren
Seizoensverloop eutrofieringsparameters 1993
Eutrophication parameters during 1993
Veluwemeer
Eemmeer
Wolderwijd
0.05-
0.04
0.04-
04 -
0.03-
0.03-
03 -
0.02 -
0 02 -
0 2 -
001 -
0.01 -
-
0
i
0
J F M A M I
I
A
S
O
N
J F M A M I
D
J A S O N D
-
.; _
|
•1
J F M A M J
I A S O N D
J F M A M J
J A S O N D
0J F M A M J
50
I
02-
02-
E
0.1 -
1000 -
100-
80-
80-
60-
60-
J F M A M J
J
A
S
O
N
D
J F M A M J
J A S O N D
40-
20-
20-
0J F M A M J
J A S O N D
Figuur 12
Gehalte van opgeloste
de verhouding
en het
in enkele randmeren gedurende 1993
geeft de verhouding op
tussen de hoeveelheid opgeloste stikstof
en opgelost reactief fosfaat
het algemeen bedraagt de ideale verhouding voor algen ca. 7.
ratio of dissolved nitrogen and dissolved reactive phosphorous and chlorophyll- content three borderlakes,
DIN/DRP represents the
Concentration of dissolved
and dissolved reactive phosphorous
The ratio ideal to phytoplankton is 7.
ratio of dissolved nitrogen
Biologische monitoring zoete rijkswateren
In lagere dichtheden
Fytoplankton V e l u w e m e e r 1 9 9 3
deze soort in
en
1994 ook elders in dc randmeren
Phytoplankton Lake Veluwemeer 1993
( imperfectum behoort momenteel tol de meest
Blauwwieren, Bluegreen algae
blauwwieren in
rijkswateren.
fytoplankton in het Veluwemeer toonde in
duidelijke successie figuur 13).
sp
Draadvormige blauwwieren, P. agardhii en
spp., domineerden in de
maar werden in maart en april voor-
others
bijgestreefd door een aantal
kie-
waaronder
F
A
A
S
N
Fragilana ulna var.
0
voorjaarsbloei abrupt
umgebrek of
Kiezelwieren, Diatoms
tenuis
In april kwam deze
een
door
stijging van de watertempera-
tuur, in combinatie met begrazing door copepoden. Aanvankelijk
e .1
de dichtheid
van
blauwwieren vrijwel gelijk, maar na half mei waren ook
werd
algen
Op
hoge dichtheid gevonden
vlooien
mei
de waterdan in voor-
gaande jaren (hoofdstuk 5), wat zou kunnen betekenen dat
t
A
A
S
blauwwieren verdwenen door
begrazing. De toename van het ammoniumge-
N
halte in de periode half april tot eind mei is een
aanwijzing voor het optreden van begrazing
Green algae
(figuur 12). Na het verdwijnen van deze blauwwieren ontwikkelde zich een kortstondige
sp
van het kiezelwier
en van
het groenwier Oocystis. Bdde soorten worden
minder effectief begraasd door
kmsclv & Geller
zomermaanden
H
F
was
fl
watervlooien
Sterner 1989).
de
soortenrijke
aanwezig met een min of
A
M
S
D
meer gelijke vcrtegenwoordiging van de groepen
blauwwieren, kiezelwieren. groenwieren en
Overige
other algae
algen. Pas vanaf eind augustus nam
dicht-
heid van P. agardhii weer langzaam toe (figuur
small
vp
13).
J
Wolderwijd
In het Wolderwijd (figuur 14) was in 1993
geen sprake van een
van de
in mei-juni. Dat was wel het
en
tomeeenbloei in
Figuur 13
De soortensamenstelling van fytoplankton in het Veluwemeer
1993 Begrazing door zooplankton
heeft waarschijnlijk bijgedragen aan de afname van blauwwieren en kiezelwieren en de toename van
Oocystis. Deze algen worden minder effectief begraasd
april en mei
en
Species composition of phytoplankton
Lake Veluwemeer.
Crazing by zooplankton in April and May has probably contributed to the decrease of bluegreen algae and diatoms and the increase of Astenonella and
Both
of these species are generally not grazed very efficiently
Behalve tijdens
dia-
was
in 1993 het gehele jaar de dominante algensoort.
aantal P.
per ml in het
Wolderwijd was meestal twee- tot
hoger dan in het Veluwemeer. De voorjaarspiek
Watersysteemrapportage Randmeren
van kiezelwieren was in beide meren wel even
hoog en eindigde op hetzelfde moment. Na deze
27
Wolderwijd 1993
P h y t o p l a n k t o n Lake Wolderwijd 1 9 9 3
diatomeeenbloei ontwikkelde de P. agardhiiBluegreen algae
populatie zich tot een maximale dichtheid van
32.000 individuen per ml en er zijn geen aanwijzingen voor het optreden van een significante
sp
graasdruk in mei. loch was het aantal Daphnia's
onder het zooplankton
Veluwemeer. Alleen
hoog als in het
aantal
was in
het Wolderwijd een factor 10 lager
5). De soortenrijkdom van het fytoplankton in
de zomer was vergelijkbaar met die in het
Veluwemeer, maar door de
domi-
nantie van /'. agardhii was de diversiteit lager.
Kiezelwieren. Diatoms
Chrysochromulina
In beide meren trad nu en dan een hoge dicht-
Diatom*
heid op van de flagellaat Chrysochromulina
(. parva kan
groeien. Bij plotselinge verbete-
ringen in het lichtklimaat of
aanbod (bijvoorbeeld na sterfte van andere
kan deze soort in korte tijd een hoge dichtheid
ontwikkelen (Parke et al. 1962,
1989).
Zuidelijke
Groenwieren, Green aJgae
Het
en het Gooimeer
sp
verschillen van de Veluwerandmeren door de
gemiddeld kortere verblijftijd van het water, de
hogere nutrientenbelasting, beide door de invloed van de rivier de Eem, en de grotere
delde diepte.
Eemmeer
Het Eemmeer werd in 1993 gekenmerkt door
hoge gehalten aan stikstof en fosfaat en een hoog
Overige algen, other algae
Ook
percentage Planktothrix agardhii was hoog, maar
de absolute dichtheid van deze soort was gemid-
....
deld lager dan in het Wolderwijd (tabel 4, figuur
Ondanks het hogere
was
dus ook de totale
in het Eemmeer
lager dan in het
Evenals in de
Veluwerandmeren trad er in het Eemmeer in
april een
voorjaarsbloei op met
tenuis en andere
met een
piekdichtheid van ca. 40.000
cellen per ml (figuur
Net als in het Wolder-
wijd nam de dichtheid van P. agardhii toe na het
verdwijnen van
d e maanden
Figuur 14
De
van fytoplankton het Wolderwijd in
De dichtheid van de
in 1993
de hele zomer hoog De dichtheden van de watervlo Bosmina waren veel lager dan in het Veluwemeer en er is geen
voor significante graasdruk op de blauwwieren in
Species composition of phytoplankton Lake
1993. The density of bluegreen
remained relatively
during
Densities of the zooplankter Bosmina were much lower than in Lake Veluwemeer and there does
not seem to have been a significant grazing pressure in May.
Biologische monitoring zoete rijkswateren
juli was P. agardhii bijna de enige soort in het
fytoplankton
en
zooplankton
dc
dichtheid
Fytoplankton Eemmeer 1993
groter
Phytoplankton Lake Eemmeer 1993
relatief laag (hoofdstuk 5).
Opmerkelijk in deze
-
was een sterke
Blauwwieren. Bluegreen algae
accumulatie van opgelost
000 -
(figuur 12). Samen met de lage verhouding
]
DIN/DRP, gemiddeld slechts 2.6 op
basis, is het aannemelijk
de
|
-
fytoplank-
s zomers in het Eemmeer potentieel
beperkt wordt door de beschikbaarheid van stik-
—
"
stof, naast de beschikbaarheid van licht. Opvallend in de zomermaanden was de abundantie
P
van
centrale diatomeeen
Stephanodiscus
A
J
J
A
S
N
D
uit de
en
Vermoedelijk
OOO -
Kiezelwieren. Diatoms
worden deze aangevoerd door de rivier de
10 000
a
-
Gooimeer
let t
tenuis
nicer kende in 1993
centage
nog hoger per-
feitelijke dichtheid van
lijk lager (tabel
agardhii was aanzien-
Ook
het Eemmeer. Met een gemiddelde diepte van
is
sp
Gooimeer zo'n 2 m dieper dan de
andere randmeren. Hierdoor vormt dit meer
geen optimaal habitat voor P. agardhii. Naast deze soort wordt in het Gooimeer relatief veel
Aphanizomenon
'oooo -
zomergemiddelde
was slechts de belli \.\n dat in
3.6
—
dan het Eemmeer, maar de
.
j
1
F
A
I
A
N
D
j
Groenwieren. Green algae
2
1
J
000 —
gevonden, een blauwsp
wier dat
zijn beter ontwikkelde vermogen tot
opwaarlse migratie wel
—
in diepere meren.
olhm
—
—
Historische ontwikkeling
Planktothrix
en
J
I
*
A
)
A
S
N
D
Aphanizomenon
De blauwwieren Planktothrix
hebben
•
o
Aphanizomenon
40 000
-
Overige
other algae
verschillende invloed op de water000 -
kwaliteit: de eerste zorgt voor
tweede kan drijflagen vormen (tabel
zijn
000 -
in staat tot de productie van
1994).
10.000 -
ln de iaren 7 0 werd
en toe
aangetroffen in de randmeren (PER 1982, Berger
Op jaarbasis is
vermoedelijk
altijd in de schaduw blijven staan van P.
agardhii. Voor 1974 geeft Berger
centage Aphanizomenon
tijdens een
een per-
van maximaal 23-34 %
periode in mei in het Dronter-
I
A
J
J
A
S
D
Figuur 15
De soortensamenstelling van fytoplankton in het Eemmeer in 1993 Net als in het Wolderwijd nam de dichtheid van de
blauwwieren toe na de
van de kiezelwieren Ook
heeft begrazing de dominantie van blauwalgen
de zomer niet kunnen doorbreken
Species composition of phytoplankton Lake Eemmeer, 1993. Like in Lake
the density ot bluegreen
gae increased after the spring bloom of diatoms. During summer, zooplankton grazing could not break the dominan
ol bluegreen algae.
Watersysteemrapportage Randmeren
Tabel 5
Enkele verschillen
Planktothrix
agardhii
Planktothrix
lias-aquae
aquae.
Differences
Optimale diepte
Optimum
depth
Lichtbehoefte
Weed tor light
Overwintering
de
blauwwieren
agardhii en Aphanizomenon
Ifssdwater nicer verontreinigde
between Planktothrix agardhii and
Drontermeer
met een bruine
aangroei van diatomeeen
hoog
high
Vanaf 1965 nam de ontwikkeling van waterplan-
bottom
(leentvaar
1961).
door een toenemende aanvoer van nutrienten.
Omstreeks 1970 echter nam de groei van water-
fixation
Dnjflagen
Layers ot floating
Kolonievorming
waren de waterplanten
0.5-3.5
Stikstoli
nitrogen
Veluwe-
meer is gevonden. In het door de invloed van
ten in het Drontermeer en Veluwemeer snel toe
plankton
plankton
Wintering
overigens in de laatste jaren weer in
tussen
Aphanizomenon
2m
0.2-0.3
laag
29
planten plotseling af (Berger 1987) en nam de
algae
troebelheid toe. Het fytoplankton bestond in
Colonies
Troebelheid
augustus-december 1970 nog voornamelijk uit
Causing
groenwieren.
turbidity
maart
nam de dicht-
heid van het blauwwier
De verhouding tussen de diepte van de eufotische zone (de
zone waann
kan plaatsvinden) en de
bron: Reynolds
Walsby
Ratio of depth of euphotic zone and mixing
in
Veluwemeer toe en in
slechts vier maanden ontwikkelde
soort
zich van een onbeduidende populatie tot een
met een allesoverheersende dichtheid (Berger
meer en het Veluwemeer. In het Wolderwijd, het
Met zomergemiddelde doorzicht in het
Aphanothece,
Gooimeer en het Eemmeer was het aandeel op
Limnothrix
Veluwemeer daalde in de periode 1969-72 van
en
dat moment veel lager en buiten de voorjaars-
ontwikkeling is gepaard gegaan met een
maanden bedroeg de abundantie van deze soort
daling van de gehalten van fosfaat, stikstof en
hier slechts 0-5 %.
en een toename van het doorzicht
ln
het
de monitoring van de
plankton in de randmeren.
Voor de Veluwerandmeren, waarover de meeste
informatie
toe van 0.2 tot 0.5
is, wordt deze ontwikke-
(figuur 8, hfdst. 3). Ook
in het Drontermeer
af juli
figuur 8, hfdst. 3).
dichtheid en soortensamenstelling van het fyto-
4.5 tot 2.5 dm en het totaal-fosfaatgehalte nam
P. agardhii van-
maar in het Wolderwijd was al eer-
der sprake van dominantie van deze soort
(Berger 1975) en een zichtdiepte kleiner dan
4 dm (figuur 8, hfdst.
Het Drontermeer werd
de eerste jaren van
ling hieronder besproken. Aan het einde van de-
van vrijwel alle randmeren
ze paragraaf wordt kort aandacht besteed aan bet
in
gegevens verzameld, met een frequentie van
Eem- en Gooimeer, omdat de ontwikkelingen
polderuitslag van het oude land, het Veluwemeer
omstreeks eens in de twee weken. Daarna wer-
hier wat afwijken van die in de overige randmeren.
door
dit onderzoek
Veluwemeer en het
effluent
van
de
rioolwaterzuive-
Veluwse beken en het Wolderwijd door afvalwa-
Veluwerandmeren
ter uit de intensieve veehouderij (Berger 1975).
Wolderwijd. Bij deze analyses is geen consistent
onderscheid gemaakt tussen de blauwwiersoor-
het
en
ringsinstallatie te Harderwijk en een aantal
den de routinematige analyses tot 1992 beperkt
tot de monsters uit
tijd verontreinigd door
De hoeveelheid plankton in
Veluwemeer was
Het Wolderwijd
een lagere nutrientenbe-
ten P. agardhii en Aphanizomenon
in de jaren 1957-65 gering en het water was zo
lasting dan het Veluwemeer en
zodat een deel van de historische waarnemingen
helder dat de bodem gezien kon worden, bij
responderend lager zomergemiddeld gehalte aan
van P. agardhii betrekking kan hebben op
waterdiepten van 0.5-1.5
lotaal fosfaat en
A. flos-aquae. Op het beeld van de ontwikkeling
in de soorten-samenstelling heeft het
1961,
el al. 1986). Alleen in de nabijheid van
reinigde beken kon een opbloei van plankton
Met het oog op hun verschillende levenswijze en
aanwezig zijn. De planktongemeenschap was ka-
kan het maken van on-
derscheid tussen beide soorten in een
wel zinvol zijn.
rakteristiek voor een zwak eutroof milieu waarin
Nuldernauw
Gooimeer
langrijker rol dan planktische. In het Veluwe-
is gedaald, met uitzondering van het Eemmeer.
Toegenomen
is de
dichtheid
van
Drontermeer
Veluwemeer
en benthische algen in het zomerhalfjaar
randmeren
Vossemeer
ontwikkelen. Vermoedelijk
(inclusief
in
dat met ingang
Meer
ondergedoken waterplanten zich rijk konden
Figuur 16 toont dat de dichtheid van P. agardhii
Aphanizomenon)
(figuur 8, hfdst.
recreatiestranden of de uitmonding van veront-
van beide soorten echter geen grote invloed.
| tabel
3). Ook het
hiermee cor-
meer
was op
waterplanten
het
blauwwier
andere
nutans talrijk, een soort van matig
blauvvwiersoorten uit de geslachten Aphanocap-
schone wateren (Whitton 1973), die
62
63
56
47
68
Gemiddeld aantal cellen per filament van
Planktothrix
in het zomerhalfjaar van 1994 (4 tot 5
Bron: Joosten
Mean number ol cells per filament
hii. summer 1994.
of Planktothrix agard-
Biologische monitoring zoete rijkswateren
30
Blauwwieren en nutrienten
Bluegreen algae and nutrients 1 9 7 5 - 1 9 9 4
Ketelmeer
Zwarte Meer
Vossemeer
Drontermeer
rt'
•
|
a
-60000 >
I
-
76
94
76
78
BO 97
86
90
92
94
76
78
80
82
84
86
88
90
76
80
84
90
100'"
- 100
-
••
10-
•
4
1•
| |
76 78
1
82
86
90
92
94
1" T
76
80
76
80
78
82
84
84
84
1 I I
86 88
90
1
92 9-1
Wolderwiid
Veluwemeer
76
82
I
76
84
90
99
76
78
80
81
84
86
BO
82
88
90
86
84
90
92
94
Gooimeer
Eemmeer
86
88
78
B8
til
90
80
84
94
Figuur 16
Zomergemiddelde van de dichtheid van twee groepen blauwwieren en de verhouding tussen stikstof en fosfor in het oppervlaktewater
het Eemmeer, waar de
in
het algemeen lager dan
de zomer naast beperking van de algengroei door gebrek aan licht waarschijnlijk ook sprake van stikstoflimitatie
Mean summer value ol density of two categories of bluegreen algae and of the ratio of nitrogen and phosphorous the borderlakes. In Lake Eemmeer, where the DIN/DRP-ratio
is usually below 7, phytoplankton growth probably limited not only by light conditions but also by nitrogen shortage.
van 1975 routinematig werd gemeten als maat
Beheerseffecten
1979 op 1980 (Hosper et
voor de biomassa van het fytoplankton, was
Door het defosfateren van de rwzi Harderwijk
hfdst.
in het Wolderwijd tot 1979 lager dan in het
vanaf 1979 werd de fosfaatbelasting op het
Veluwemeer (figuur 8, hfdst. 3).
1986; figuur 8,
Vanaf dat moment daalde ook het
en nam het doorzicht toe.
Veluwemeer met 60 % verminderd en in
Het Drontermeer, dat in open verbinding staat
natie met het doorspoelen van het meer met fos-
met het Veluwemeer, volgde in deze ontwikke-
faatarm polderwater in de winter, daalden in het
ling. Met de doorspoeling in het winterhalljaar
Veluwemeer
nutrientengehaiten sterk van
om
van P. agardhii
Watersysteemrapportage Randmeren
uit te
het effect komt tot uiting in de la-
Fytoplankton Veluwemeer 1975-1994
gere dichtheden van deze soort in januari-maart,
vanaf
Phytoplankton Lake
1975-1994
(figuur 17). Hierdoor ontstonden er
Blauwwieren. Bluegreen algae
mogelijkheden voor de ontwikkeling van om-
vangrijke
van
wieren
tenuis en
ulna
die in de plaats
van de
60000 •
van de centrale
&
|
Stephanodiscus
40000 -
die indicatiel is voor antropogene eutrofiering
(Digerfeldt in
Steinberg 1987).
de
zomermaanden ontstonden geleidelijk hogere
76 77 78 79 80
86 87 88 89 90 91 92 93 94
dichtheden groenwieren
en
Kiezelwieren. Diatoms
nam ook de diversiteit onder de blauwwieren toe
1982 werd de
dominantie van
agardhii ook in de zomer kor-
te tijd doorbroken. maar na mei 1985 verdween
P, agardhii voor langere tijd vrijwel geheel uit de
60000 -
Overige
"5
others
j
monsters van het Veluwemeer (zie ook (Hosper
et al. 1986). Deze afwezigheid voor langere tijd
zou het gevolg kunnen zijn geweest van de
zomerdoorspoeling die in juli 1985
77 78
aanvang
79 80 81 62
84 85 86 87
88
91
93 94
nam cn de opeenvolging van twee strenge winGroenwieren, Green algae
ters met langdurige ijsbedekking tol in februari.
De oorzaak van de plotselinge afname in mei is
evenals in 1993 niet met
wo
aan te geven.
In een volgende paragraaf van dit hoofdstuk
worden enkele mogelijke
gegeven.
Pas in de zomer van
agardhii
eer
groenwieren.
60000
i
40000 -
terug als dominerende soort, maar de
den van voor
zijn tot op heden bij lange na
niet meer
Sinds
verschilt de ont-
7S 76 77
78 79 80
82 83
84
1 92 93
94
wikkeling van P. agardhii in het Veluwemeer
van
tot jaar. In sommige ja-
Overige algen. other algae
ren (1989, 1990, 1992, 1993) verdwijnt de soort
na
om in de loop van augustus-decemweer geleidelijk toe te nemen.
de tussen-
e
60000
liggende jaren is P. agardhii in het voorjaar vrijwel afwezig om vanaf
De
te domineren.
daling van het totaal-fosfaat-
gehalte is vanaf 1988 ook gepaard gegaan met
een afname van de dichtheid van groenwieren en
een afname van de hoogte van de voorjaarspiek
kiezelwieren.
Het Wolderwijd
werd
rond
1982 versterkt
doorgespoeld (figuur 9, hfdst. 3), wat ook hier
gepaard ging met een afname van de gehalten
76 77
78 79 80
82
Figuur
Ontwikkeling van de soortensamenstelling van fytoplankton het Veluwemeer,
Door de maatregelen tegen
en de effecten van enkele strenge
1986) werd de dominantie van Planktothrix in 1985 deAndere categonen algen
daarvan, maar namen weer in dichtheid af naarmate de fosfaatgehalten verder
Lake Veluwemeer, 1975-94. As a result ol measures taken
Development of species composition of phytoplankton
against eutrophication. the dominance ot Planktothrix was finally broken in
Other categories of algae benefitbut their densities decreased again when phosphate levels continued dropping.
Biologische monitoring zoete rijkswateren
32
en
en
van het doorzicht
toename
figuur 8,
Fytoplankton Wolderwijd 1975-1994
Een
Phytoplankton Uke
van dc dichtheid van P. agardhii ten
van dc jaren '70
echter uit. Wel nam de
dichtheid van
groenwieren en an-
dere blauwwieren na
wat toe. Door
Bluegreen algae
•
others
ruimtelijke opbouw heeft het Wolderwiid altiid
betere mogelijkheden geboden dan het Veluwe-
60000
i
meer, voor de overwintering en ontwikkeling
van P. agardhii (Berger
Ook
Wol-
jaar van 1985 voor
en
1
|
derwijd verdween P. agardhii echter na
20000 •
tiid op de achtergrond.
was de soort weer
75 76 77 78 79 80 81
aanwe-
83 84
86 87 88 89 90 91 92 93 9
zig (figuur 18), ofschoon de zomergemiddelde
dichtheid nu
wat lager was dan
(figuur 16). F.en sterke reductie
trad
Diatoms
1985
de dichtheid
tenuis
na de afvissing in de winter van
de daarop volgende jaren
ipp
de popu-
60000 -
others
o
latiedichtheid van P. agardhii eenzelfde perioals in het Veluwemeer, maar niet synchroon. Evenals in het Veluwemeer lijkt er een
cyclus op
;
1
treden: Dc reeks van jaren
1992 en 1994 met P.
zo-
75 76 77 78 79 80
82 83 84
86 87
90 91 92 93 94
mers, werden onderbroken door een
zomer in
Groenwieren, Green algae
80000 -
Zuidelijke randmeren
I
Overige groenwieren,
60000 -5
Eemmeer
Evenals in
Wolderwijd
a!
sprake van dominantie van
agardhii. Dit nicer
ontreinigd
door
in
in deze tijd vooral verongezuiverd
afvalwater (Berger
20 000
huishoudelijk
bleven het
middelde
75
76
77 78 79 80
S3 84
85
86 87
88 89 90 91 92 93
94
zomerge-
Overige algen, other algae
en de dichtheid
van /'. agardhii in
zo'n grote
1
Ondanks
ge totaal-fosfaatgehalte
lage kant.
Eemmeer
Eemmeer
aan de
e
>il komt omdat P. agardhii hier nooit
populatiedichtheid
heeft
|
60000
|
40000
-
|
kunnen
opbouwen, door uitspoeling in de
den en het vroege voorjaar, bij hoge afvoeren
van de rivier de
Door de invloed
deze
rivier kunnen ook in de zomer nu en dan
hoge
dichtheden
optreden
van
de
wieren Stephanodiscus
in September 1972 verantwoordelijk voor een
van
79 80
82
85 86
89 90
92 93
94
Figuur 18
De laatste soon was vermoedelijk ook
van het totale aantal
76 77
kiezel-
cf. minus", waarbij 45-55 %
uit
Ontwikkeling van de soortensamenstelling van fytoplankton in het Wolderwijd, 1975-94 (geen gegevens over
Ook in het Wolderwijd waren de dichtheden van Planktothrix laag 1985-87. maar daarna kwam de soort sterker terug
dan in het Veluwemeer Na de afvissing de winter 1990/91 waren de dichtheden weer sterk verlaagd
Development of species composition of phytoplankton in Lake Wolderwijd, 1975-94 (no data from 1980-82). Like
Lake Veluwemeer, densities ol Planktothrix were low in 1985-87, but
case the species came back almost as
strong as before. After the removal of most of the fish winter
densities were lower
33
Watersysteemrapportage Randmeren
deze soort bestond (Berger 1987). Sinds
is
van P. agardhii per eenheid biomassa dus sterk
het totaal-fosfaatgehalte in het Eemmeer
gedaald. Gezien de lage N/P-verhouding is
Stikstoflimitatie
Fosfaatlimitatie
Light limited
cr echter nog steeds sprake van een overmaat en
het gehalte van
% chlorofyl
verschillen. Bij een combinatie van
0.15
0.3
0.5
een factor 2 tot 5 hoger zijn dan onder
1.5
0.8
1.7
en weinig licht kan dit
geen duidelijke
limitatie (Zevenboom et al. 1982). In het Eem-
afname. Wel was de soortensamenstelling van het
meer, met een zomergemiddelde N/P-verhouvan Planktothrix agardhii als % van ding van 7, is stikstof relatief schaars vergeleken
het drooggewicht. Bron: Zevenboom et al.
Share of
in dryweight ot Planktothrix agard- met de Veluwerandmeren die N/P-verhouhii.
dingen kennen van 20 en hoger (figuur 16).
fytoplankton ook hier in 1992-93 wat gevarieerder dan in 1975-77 met hogere dichtheden van
kiezelwieren en groenwieren in voor- cn najaar.
Tabel 7
Vooralsnog
Gooimeer
individu. Analyses van 1994 tonen geen groot
Ook het Gooimeer was al v66r
verschil in de gemiddelde lengte van
naar een troebel meer met een dominantie van
du tussen de randmeren (tabel 7), zodat ook het
Planktothrix
gemiddelde biovolume
agardhii.
De dichtheid van dit
individuen per ml en uitschieters tot 80.000
van het
(Berger
niet parallel
Vanaf juli 1972 was de dichtheid
plotseling lager cn ook in de jaren
de
kwam
duen per ml. Volgens Berger
ning. De/e nam
lichtklimaat door
en een aan-
zienlijke verdieping
in
hoeveelheid
zomer-
op basis van
wordt overschat.
Wat de hydromorfologie betreft vormen de
meeste randmeren een bij uitstek geschikt habi-
jaren voor
per eenheid
P. agardhii in de jaren daarna met
tat voor Planktothrix agardhii. De
waarden voor een succesvolle ontwikkeling van
deze soort zijn door Berger (1987)
:
le zijn afblijkt dat de
per eenheid droogge-
De verblijftijd van het zwevend materiaal
draagt minstens
wicht onder stikstof- en lichtlimitatie hoger kan
2) De gemiddelde diepte is kleiner dan 2.5 m.
zijn dan onder fosfaatlimitatie (tabel 7).
3) De verhouding tussen de diepte van
Door verschillen in de aard van de groei-
gemiddelde diepte van
nam toe van 2
in het
met de afname van het totale
genomen. Uit
aanvang in de zomer van
en ging gepaard met een verstoring van het
de
van P. agardhii
1980 bleek het
was deze af-
name een gevolg van de grootschalige zandwin-
dat
individu niet sterk
algenvolume. Ten opzichte van
niet meer uit boven 25.000 indivi-
erop
in het Eemmeer met een factor 4 a 5
indivi-
merkten al op dat de afname
ger dan in het Eemmeer, met 20.000-40.000
het
gemiddelde
uileen zal lopen.
blauwwier was hier tot medio 1972 zelfs nog ho-
lijkt
limiterende factor kan het
in 1971 tot 3.6 m
zone,
diepte,
en de gemiddelde
bedraagt 0.2 - 0.3.
Voor een optimale ontwikkeling van
P. agardhii is een diepte kleiner dan 2.5
nodig.
Door deze verdieping zijn ook de
gehalten in de periode 1975-94
factor twee
lager dan in het Eemmeer (figuur 8, hfdst.
Eigenschappen en interacties
van Planktothrix agardhii
Biomassa en chlorofyl
Eemmeer doet zich nog een opvallend vervoor. Terwijl de
in het Eemmeer in
na
bij-
hoger zijn dan in het Wolderwijd, is
het aantal algenindividuen per ml in het Eemmeer veel lager dan in het
In beide
'
meren leverde P. agardhii in 1993 de voorbijdrage aan het
Dit opvallende verschil kan alleen
verklaard uit
worden
hoger chlorofyl-a-gehalte per
Het kolonievormende
vlokje is een
in de
The colony-building bluegreen alga CyanodK
a common species the borderlakes.
oppervlakkige beschouwing lijkt op een detritus-
34
Biologische monitoring zoete rijkswateren
4) Het lichtklimaat is in de winter
Een
om in het onderhoud te kunnen voorzien.
5) De
in
april moet
niet te hoog zijn.
schaarste aan stikstof waarbij N/P
<
kan leiden tot de ontwikkeling van stikstof-
fixcrendc
blauwwieren (Schindler 1977, Smith
1983,
6) Lichtklimaat en verticale opbouw van de waniet te vaak veranderen; de
et al.
ben
naar
Verdugt
Veluwemeer (Berger 1987,
Deze lozing leidde vermoedelijk
tot verhoogde gehalten van ammonium
opgeloste organische stof, waarvan bekend
In de randmeren
blauwwieren lot op heden geen rol
de groei van
betekenis gespeeld.
of als het lichtklimaat verbetert.
ren kunnen stimuleren (Schindler 1977,
et
Concurrentie met
blauwwieren
let optreden van stikstoflimitatie kan leiden lot
de ontwikkeling van blauwwieren die in staat
/'. agardhii heeft weinig licht nodig, maar groeit
langzaam. Bij een voldoend lange verblijftijd in
ondiepe meren kan hij
om
voorstelbaar dat de ontwikkeling van andere
de tweede helft van 1970 (Berger 1987) zou dan
cn
gevolg
Microcystis
en Planktothrix kunnen
niet
afgenomen graas-
druk. De toegenomen troebelheid (van 4.4 dm
in 1969 tot 3.7 dm in 1970) zorgde vervolgens
Het vermogen tot stikstoffixatie is niet permaaanwezig,
voor een situatie waarin P. agardhii kon
teren van zijn aanpassingsvermogen aan lage
reductie van de verhouding tussen stikstof en
wanneer de beschikbare hoeveelheid opgeloste
fosfaat tot
anorganische stikstof (DIN) daalt beneden 0.3
(Reynolds
Nutrientenverhouding
of toegenomen gehalten van
alle blauwwieren zijn hiertoe in staat. Soorten uit
door P. agardhii wordt belemmerd via een
waarden (N/P < 7).
ontwikkeling van zooplankton
gehinderd werd, door het toxische ammonium
delen. De hogere dichtheid van groenwieren in
hoge
verdwijnen. Het is ook
mogelijk dat
Daarnaast is
stikstof te gebruiken. Niet
dichtheid bereiken, dat andere algensoorten
door
dat
ie
groei van P. agardhii stagneert wanneer de
mengdiepte zich eens per 2 tot 7 dagen wij-
en
Stikstoffixatie kost veel
\
van Planktothrix
energie, die de algen moeten kunnen ontlencn
agardhii
P. agardhii heeft relatief weinig fosfaat nodig per
aan
geven. Naast een verlaging van de fosfaatgehal-
eenheid biomassa en is in staat
ren sprake zou kunnen zijn geweest van stikstof-
ten lijken er "catastrofes" nodig te zijn geweest
limitatie, doorgaans in de periode iuni-septem-
om
naast am-
nitraat, organische
te
ten. Een belangrijk voordeel biedt zijn vermogen
Op het moment dat in de
eveneens meerdere
te
dominantie van /'. agardhii te
ber (PER 1986, Meijer & Hosper 1995), was de
winters,
afvissing?).
o m stikstofverbindingen op te nemen en te ver-
algenbiomassa al
hoog dat het lichtklimaat te
Intrigerend is de huidige dynamiek in het
werken tijdens de
slecht was voor
massale ontwikkeling van
Veluwemeer (en Wolderwijd?), waarbij jaren
met behulp
van reservevoedsel dat
is opgeslagen.
slikstoffixerende blauwwieren.
zomergemiddelde dichtheden
Hierdoor wordt stikstoflimitatie tijdens de volgende lichtperiode vermeden
1987).
Door deze beide eigenschappen kan
N/P-
abrupte afname in mei,
Opkomsl en ondergang van P. agardhii
omslag naar ecu
in het oppervlaktewater tijdens dovan P. agardhii
in
afnemen, met na-
fractie.
een jaar met een hoge zomergemiddelde
door het blauwwier
agardhii gedomineerd systeem
leen beschreven voor het
(figuur 16. 17, 18). Deze periodiciteit ont-
al-
stond nadat het zomergemiddelde gehalte to-
het
gedaald was tot 0.12 mg
Bij de start van het onderzoek in de
Voor de abrupte afname van de populatiedicht-
vlaktewater heeft een duidelijke relatie met de
randmeren, in 1970, was het Wolderwiid al heid in mei zijn
soortensamenstelling van het fytoplankton. De
een stabiel
N/P-verhouding voor de groei van kiezelwieren, groenwieren en goudwieren ligt tusen 27 (Kilham &
1988). In de jaren met de
Sandgren
dominantie
/'. agardhii lag de verhouding N/P tussen 5
en
en de verhoudig DIN/DRP soms nog aan-
zienlijk
<4
figuur lb).
de
in het fytoplankton, inclusief
een
de
houding en, duidelijker nog, van de DIN/DRPverhouding.
(Berger
wa-
Begrazing van P. agardhii door groter zoo-
in 1969 en 1970 gelijk in Veluwemeer en
Wolderwiid
figuur 8, hfdst. 3
Dit betekent dat
een zomergemiddeld
0.20-0.25
plankton (watervlooien en copepoden).
2)
van
in het ene nicer
(Wolderwiid),
agardhii om het fyto-
plankton te kunnen overheersen. Een mogelijke
dit
verplaatsing
van het lozingspunt voor afvalwater van HarderVan
Wolderwijd,
tot
in
werd geloosd op het
1969 werd
het lozingspunt
verbetering van het lichtklimaat in mei
als gevolg van begrazing van andere
planktonorganismen of een verhoging van
maar in het andere meer niet (Veluwemeer
doende was voor
aantal verklaringen mogelijk:
1987).
De zomergemiddelde
toename van andere blauwwiersoorten,
loopt parallel met een toename
en werd
Drontermeer en voltrok zich in de periode
De verhouding tussen N en P in het opper-
sen
een
worden door
achtergronddoorzicht.
3)
van
groei van /'.
te frequente veranderingen van de
diepte.
Directe begrazing van P. agardhii door waterin
(Knisely &Geller
1986), maar het is denkbaar dat de effectiviteit
Watersysteemrapportage Randmeren
van begrazing
de
afneemt met een
aan
De huidige situatie in de randmeren is com-
Stagnering van
Doorzicht en
groei van grotere watervlooien kan vervvacht
worden bij dichtheden groter dan 4000
per
(Gliwicz
geul
tegenwoordig anders dan in
filamen
van kleinere watervlooien bij dicht-
heden groter dan 60.000
de soort in de voorzomer
van de soortenrijkdom kunnen worden ver-
in de
uit inspanningen om de blauwwier-
water-
dominantie te doorbreken: Verlaging van het
delen. Voor een analyse
van de planklondv
per ml
Veluwemeer en het
Wolderwiid
35
ziin gegevens nodig
representatief ziin voor het gehele nicer en
deze kunnen
meer worden ontleend aan
metingen op de locaties in de geul alleen.
door defosfatering
spoeling.
De
van
agardhii
blauwwier
in
Planktothrix
Wolderwiid
ren gedaald tot beneden 0.12 mg
1992, bij dichtheden
> 30.000 per ml
/'. agardhii de ge-
Belangrijkste
nodig geweest die resulteerden in ecu
dit blauwwier.
De
gemeten als het zo-
in de periode 1989-93 echter geen patroon dat
afwisseling
hoofdMeijer St
het voorjaar kunnen worden
in twee jaren met P.
zomers ge-
worden
P. agardhii
op het
van dc
-rijke zomer. Het mechanisme hierachter is
duidelijk.
aan
ln de overige randmeren is de afname kleiner
Nuldernauw, Gooimeer), of is geen sprake van
begonnen. Vanaf dat moment ziin
dicht-
dan daarvoor (figuur 17). Strenge winters met
waar-
Wolderwijd tegenwoordig een factor twee tot
werd
duidelijker lager geweest
tegenwoor-
Zwarte Meer. Drontermeer, Veluwemeer en
in
de winterdoorspoeling,
Veluwemeer en Wolderwiid
is in het
vier lager dan in dc periode
agardhii in
Voor de
doorbreking van dc dominantie zijn ook
zomer in het Wolderwijd domineren. De
van watervlooien vertonen
door-
doorbroken nadat de
bij dichtheden
individuen per
heden in
en
Het
in het Eemmeer
overschatting van de fytoplanktonbiomassa
verandering
een factor 4 a 5, wanneer ecu vergelijking
alle randmeren heeft zich
wordt gemaakt
in de soortensamenstelling van
Wolderwiid. Het
gemiddelde
zijn ook wel genoemd als oorzaak
fytoplankton. De belangrijkste verandering is
is in
in het Eemmeer
keer hoger dan in het Wolderwijd,
van extra sterfte. De winters 1985/86 en 1986/87
een afname van dc dichtheid van het blauwwier
terwijl de dichtheid aan
vallen in een periode met extreem lage
Planktothrix agardhii Toegenomen is
lager is. Door stikstofbeperking in combinatie
den van /'.
heid van andere blauwwiersoorten, kiezelwieren
IV strenge winter 1978/79
dicht
leidde wel tol lagere dichtheden in januari-
en groenwieren. Alleen het Eemmeer is in
maart,
ontwikkeling wat
in de loop van het voorjaar nam de
populatiedichtheid
snel toe.
in het Veluwemeer ook begonnen
werd
met
terwijl de zomer zelf vrij
somber en winderig was. Ook de hoeveelheid
Brasem was sterk verlaagd in dit jaar, met mogelijke positieve effecten op de graasdruk. Een
accumulatie van factoren die leidde tot een le
trage biomassa-opbouw van P. agardhii.
6
komt voor in de
De sieralg Cosmarium
van het Veluwemeer. Deze soort elders bekend uit een aantal
en laagveenplassen.
alle gevallen
Cosmarium didymoprotupsum which was recently
between the stoneworks in Lake
wise known only from a few
waters.
de
met
slecht
zou is het
per eenheid biomassa \.\n
Planktothrix
agardhii in het Eemmeer een factor 2 a 5 hoger
toename
kunnen zijn dan in het Wolderwijd.
36
Biologische monitoring zoete rijkswateren
Sieralgen in de randmeren
T Joosten en R. Bijkerk
Sieralgen worden vaak geassocieerd met
vennen waar de waterkwaliteit uitstekend is. De
kan echter ook in eutrofe meren hoog zijn, mits de
waterkwaliteit goed is en
hydrologische omstandigheden tot hun recht kunnen komen. Sieralgen
over het algemeen geen uitgesproken planktonalgen. Veel
soorten leven op of tussen waterplanten, of brengen een deel van hun leven op de bodem
De meeste sieralgen groeien relatief
Hierdoor blijven de popuin het plankton in het algemeen laag.
Door hun geringe diepte en tamelijk lange verblijftijden vormen de randmeren in beginsel geschikte wateren voor de ontwikkeling van
Omdat van deze
groep relatief veel bekend over verspreiding en ecologie, kan een
nuftige aanvullende informatie opleveren over de ecologische kwaliteit van deze meren.
Een inventarisatie van sieralgen heeft als praktische voordelen, dat de bemonstering beperkt kan blijven tot een tijdstip
|aar, bijvoorbeeld augustus. en dat de determinatie van sieralgen geen speciale preparaten vereist.
de fytoplanktonanalyses voor het regionale meetnet 1994 van
aandacht besteed aan het voorkomen van
sieralgen (Joosten 1995). De resultaten zijn
maar als
waarschijnlijk onvolledig, omdat de monstername alleen in het open water plaatsvond
Aangetroffen werd een soortenarme
(tabel 8), karakteristiek voor uitgesproken eutrofe tot hypertrofe wateren. neutraal tot alkalisch (pH tussen 7 en ca. 9.5).
(geleidbaarheid tot 3000
arm aan waterplanten, sterk
en met bloeien van blauwwieren, groenwieren, en/of
(Coesel 1975,
Joosten 1996). De meeste soorten uit deze gemeenschap komen voor in eutrofe wateren van uiteenlopende kwaliteit. zelfs in wateren die niet voldoen aan de normen voor
de basiskwaliteit, voor fosfaat en
Dit geldt bijvoorbeeld voor de
limneticum en Staurastrum tetracerum. dit watertype kunnen verder nog
diverse kleine Cosmarium- en
worden aangetroffen, die een aantal gevallen taxonomische
behoeven
Cosmarium
var.
pseudooctangulare en C. stnostegos var.
Wat sieralgen betreft
wateren relatief weinig
Van de opvallende soort Closterium
zijn slechts enkele waarnemingen
Nederland blijkt de soort meerdere eutrofe wateren voor te komen. Cosmarium
sensu Coesel is vermoedelijk een nog onbeschreven soort die eveneens regelmatig in eutrofe wateren in Nederland gevonden
Waarschijnlijk
dergelijke soorten, die overwegend in uitgesproken eutroof water
in het verleden over het hoofd gezien door kenners van sieralgen.
Verwacht mag worden dat een uitbreiding van het areaal van waterplanten in de randmeren zal leiden tot een toename van het aantal sieralgsoorten. In kranswiervelden
kan de soortenrijkdom laag
althans lager dan in vegetaties van andere planten, met name Vederkruid (Coesel &
1994).
1961 waren de
vegetaties van wat hogere kranswieren (ca. 50 cm) in het Veluwemeer juist
aan sieralgen dan dan de
vegetaties van Waterpest en Doorgroeid fonteinkruid
(Leentvaar 1961).
Terwijl 1994 de dichtheid van het overige fytoplankton een kranswierveld het Veluwemeer een factor 10 kleiner was dan daarbuiten, waren de aantallen sieralgen
niet veel lager. Ook het aantal sieralgsoorten was vergelijkbaar. Enkele soorten werden alleen binnen het kranswierveld aangetroffen. Vermeldenswaard is met name de
soort Cosmarium didymoprotupsum, een sieralg van eutroof,
water, die zelden waargenomen
Nederland is deze soort bekend van een aantal duinplassen
en laagveenplassen. Ook voor de eutrofiering, 1960. waren de kranswiervelden het Veluwemeer rijk aan sieralgen (Leentvaar
De soortensamenstelling buiten
het kranswierveld vertoonde veel overeenkomst met die in het Vossemeer. Drontermeer en Nuldernauw.
Ketelmeer
Zwarte Meer
Vossemeer
Drontermeer
Sieralg
buiten
Closterium
acerosum
+
44
44
C. acutum var. var labile
C. limneticum
limneticum
+
++
+
+
C. limneticum
fallax
+
+
C. limneticum
var. tenue
C. praelongum
binnen
+
+
++
+
++
+
++
+
+
+
+
+
+
cf
•
+
+
sensu Coesel
pseudooctangulare
•
C. regnesii
+
++
+
+
++
+
++
+
C. cf. sinostegos var. obtusius
C.
+•
+
++
+
Cosmarium
Staurastrum
•
+
+
C. laeve var. laeve
laeve vat.
+
++
++
didymoprotupsum
granatum
kiellmanh
+
++
+
var. brevius
+
+
tortum
Cosmarium
+
+
++
boreale
+
S. chaetoceras
S.
S.
Gooimeer
+
•
C.
C.
Nuldernauw
+
C.
C.
C.
Veluwemeer
++
- groep
tetracerum
+
+
+
+
++
•
11
10
11
+
+4
Staurastrum sp.
Staurodesmus
cuspidatus
aantal taxa
+
5
13
+
= op een datum waargenomen
1994
++
= op meerdere data waargenomen in april-september 1994
binnen = gevonden in monster
1994
buiten = gevonden in monsters van
in
meer
Bron : Joosten 1995, Joosten ongepubl
Tabel 8
Sieralgen in planktonmonsters
de randmeren, periode april-september 1994.
13
12
37
Watersysteemrapportage Randmeren
5. Zooplankton
Pina
(Koeman en Bijkerk BV) en Ruurd Noordhuis (Koeman en Bijkerk BV / RIZA)
Inleiding
genomen van 1989 tot cn met 1994 (Meijer &
copepodieten
Hosper 1995).
Zooplankton is een
voor kleine
dierlijke organismen in de waterkolom.
grootte ervan kan
De
van een paar micro-
tot enkele millimeters.
oppervlak-
tewater spelen raderdieren (Rotatoria), roeien
watervlooien
dieren) van dc orde Cy-
voor. Het merendeel van
In de meeste meren is gemonsterd op
cen-
volwassen
copepoden behoorde tot het geslacht
traal gelegen locatie (in de vaargeul). In het
dops. De meeste van deze soorten en groepen
Wolderwijd en het Veluwemeer ziin ook mon-
ziin ook in
sters genomen buiten de vaargeul, op minder
algemeen. In het ketelmeer werden echter hoge-
diepe locaties of boven kranswiervelden. Voor
re aantallen gevonden van de raderdieren Asplan-
deze rapportage zijn in eerste instantie de gege-
overige onderzochte
Brachionus angularis
B. cafyciflorus.
(Cladocera) een belangrijke rol als
vens van
centrale monsterpunten gebruikt
In het Ketelmeer waren in 1993 de totale dicht-
fytoplankton. Vooral de wat grotere soorten
Voor uitgebreidere informatie over het ABB-
heden van zooplankton in vergelijking met an-
project en de effecten daarvan op
dere randmeren laag (figuur 19). Hetzelfde geldt
kunnen indrukwekkende hoeveelhe-
zooplank-
den algen 'weggrazen', waardoor het water
ton in het Wolderwijd en het Veluwemeer wordt
voor de dichtheid van het fytoplankton
derder wordt. Naast algen kan het voedsel van
verwezen naar Meijer
hoofdstuk 4). Blijkbaar is de verblijftijd van het
Hosper
deze zooplanktongroepen bestaan uit detritus.
(zie
water in het Ketelmeer, dat de overgang vormt
bacterien en kleiner zooplankton.
tussen de
en het Usselmeer, te laag voor de
Resultaten 1992-1994
ontwikkeling van omvangrijkere populaties van
ton. Anders dan Zwane- en Erwtemosselen
Deltarandmeren (Ketelmeer)
Een uitzondering wordt gevormd door de kleine
(maar net als dc meeste tweekleppigen in zee)
Algemeen en talrijk in het Ketelmeer waren
watervlo Bosmina
doorloopt de Driehoeksmossel een vrijzwem-
de raderdieren
wel vergelijkbaar ziin met
Ook de "veligerlarven" van de Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha behoren tot het zooplank-
algen en zooplankton.
planktonisch larvestadium, voordat hij
sp.,
zich na twee tot drie weken op de bodem
B.
Deze larven worden in grote aantallen geprodu-
vlooien waren Bosmina
ceerd en bereiken dichtheden tot meer dan
rend tot het Daphnia
per liter. De veligers zijn filterfeeders, die leven
(i.v.m.
van bacterien. blauwalgen en
samengenomen;
Zooplankton is zelf weer
belangrijke voed-
waarvan de dichtheden
in de andere me-
angularis,
ren. Bosmina sp. is een watervlo die relatief goed
sp. Talrijke water-
bestand is tegen stromend water (Hynes 1970);
en de vormen beho-
mogelijk begint deze soort zijn ontwikkeling al
in
met oudere gegevens
als gevolg van
veranderde
hogere
Ketelmeer bereikte Bosmina
dichtheden dan
Daphnia.
Opvallend
is verder dat de Daphnia's in het Ketelmeer
taxonomische inzichten is
gemiddeld relatief klein waren (figuur 20,
selbron voor jonge en planktivore vis. Vis heeft
van deze groep recent gewijzigd). Van de cope-
Mogelijk is de verblijftijd in het Ketelmeer be-
voorkeur voor de grotere exemplaren onder
poden kwamen naast nauplius-larven vooral
perkend voor de ontwikkeling van Daphnia. Een
het zooplankton, zodat de grootste grazers als
eerste worden opgegeten. Om de helderheid van
het water te vergroten kan daarom
beheers-
de aanwezige vis worden weggevangen. De dichtheid van het zooplankton en daarmee
graasdruk op het fytoplankton
dan toe. ln de randmeren is zo'n maatregel uitgevoerd in het Wolderwijd, voor het eerst in de
winter van 1990/91.
Het monitoringprogramma 1992-1994 heeft zich
voor
bemonstering
van
zooplankton
in
dc randmeren beperkt tot het peiljaar 1993,
waarbij
monsters
zijn
genomen
in
het
ketelmeer, Veluwemeer, Wolderwiid en Eemmeer (Adriaanse 1992). In het Wolderwijd is
"Actief Biologisch Beheer" (ABB) uitgevoerd; hier
is vanaf de winter van 1990/91 een groot deel van
v isstand verwijderd
zie intermezzo hoofdstuk
8). Ten behoeve van dit project ziin in het Wolderwijd en Veluwemeer
7
Het raderdier Brachionus
die met name in het Ketelmeer zeer talrijk voorkomt.
The rotifer Brachionus calyciflorus, very common in the borderlakes, especially Lake Ketelmeer.
Biologische
38
zoete rijkswateren
Figuur 19
Aantalsverloop van zooplankton het Ketelmeer. Veluwemeer.
en Eemmeer
Door de korte verblijftijd de dichtheid van zooplankton het Ketelmeer relatief
het Veluwemeer en het Wolderwijd is van maart tot September veel
aanwezig. Dit wijst op een hoog voedselaanbod gedurende het hele groeiseizoen Het
Eemmeer neemt wat betreft de dichtheid van groter
een
in tussen het Ketelmeer en de Veluwerandmeren. De dichtheid van raderdieren wisselt er
Related to the short residence
of the water, densities are low in Lak
Abundance ol zooplankton Lake Ketelmeer, Veluwemeer, Wolderwijd and Eemmeer
Lake Veluwemeer and Lake Wolderwiid densities are relatively high during the entire growing season, indicating favourable food
Lake Eemmeer
an intermediate position
respect to larger zooplankton. Densities rotifers fluctuate
andere factor die dominantie van kleinere watervlooien kan veroorzaken is een hoge
druk door
In het
Brasem
aanwezig.
weergegeven). Deze larven worden waarschijn-
de monsters uit het Ketelmeer werden van
vis (o.a. STOWA 1993).
lijk voor een belangrijk deel aangevoerd door
mei tot juli hoge dichtheden van veligerlarven
de
en
van de Driehoeksmossel aangetroffen. Omstreeks
Driehoeksmosselen in het Ketelmeer zelf, waar
het Ketelmeer
half iuni bereikten ze een dichtheid van bijna
ze eveneens in hoge dichtheden voorkomen.
is veel Spiering (25
kan dus ook de visstand bijdragen
middelde afmeting van dc watervlooien.
de lage ge-
exemplaren
per
liter
(niet
in
figuur
Een deel zal ook afkomstig van de
Watersysteemrapportage Randmeren
39
Figuur 20
Lengteverdeling van Daphnia
in de
randmeren 1993.
Length-frequency distribution of Daphnia
sp. in the borderlakes,
Dichtheid en lengteverdeling Daphnia, 1993
Density and size distribution
| <0.6 mm
| 0.6-1 mm
1993
>1 5 mm
gemeten. unknown
5 mm
Veluwerandmeren
fytoplankton een gevarieerde samenstelling van
figuur 14), maar in het Veluwemeer niet. Daar
De soortensamenstelling in de Veluwerandme-
kiezelwieren, blauwalgen,
en crypto-
was de dichtheid van blauwalgen in de tweede
ren was ongeveer hetzelfde als die in het Ketel-
fyceeen. Veel hiervan zijn goed eetbaar voor ver-
helft van mei juist erg laag (hoofdstuk 4, figuur
meer. Een verschil is dat de dichtheden van
schillende groepen zooplankton
1986, Bogdan
copepoden, met name van de soort
gracilis, in het Wolderwijd en
blijkt ook
hoger waren. Een interessant gege-
begrazen
&
13). De oorzaak voor het instorten van de water-
Gilbert 1987). Daphnia sp.
blauwalgen efficient te
8c
1986).
De maximale dichtheid van watervlooien werd
opduikt na manipulatie van de visstand. Moge-
omstreeks half mei bereikt. In het Veluwemeer
is cr een verband met de relatief hoge voed-
nam daarna de dichtheid van Planktothrix
voedselrijke omstandigheden (Gulatti 1990). In
niet veroorzaakt door voedsdtekort,
maar door
is dat deze soort vaker in Nederlandse meren
selopname van Eudiaptomus gracilis in minder
vlooienpiek in mei wordt daarom in 1993
Opvallend in beide meren was in
de relatief
lage
lengte van Daphnia sp. ten
af. Na de watervlooienpiek namen alle opzichte van 1992.
1992 lag deze in het
genoemde fytoplanktongroepen weer in dicht- Wolderwijd in het voorjaar rond de
mm, en
het Veluwemeer was in 1993 overigens ook
heid toe (hoofdstuk 4, figuren 13 en 14), ze
vanaf juli rond de 1.2 mm (Aquasense 1994). In
Eurytemora affinis een belangrijke soort.
lijken dus van de afgenomen graasdruk te heb-
1993 was de gemiddelde lengte het hele jaar
Opvallend in het Wolderwijd en het Veluwe-
ben
lager dan
meer zijn verder de hoge dichtheden van de ver-
met het instorten van de watervlooi-
schillende zooplanktongroepen in 1992 en 1993.
enpiek nam de dichtheid van raderdieren sterk
mm, en in
verder terug
te in
ging
Vooral in 1993 was de voorjaarspiek van Daphnia toe (figuur 19). Blijkbaar was nog voldoende
met 300 tot 400 individuen per liter bijzonder voedsel aanwezig.
als oorzaak
hoog (figuren 22 en 23). Ook copepoden en voor het instorten van de watervlooienpiek
ontwikkeling
raderdieren kwamen in hoge aantallen voor.
vanaf
De oorzaak
is een ruim voedselaanbod.
het Veluwemeer en Wolderwijd heeft
wordt daardoor minder waarschiinliik.
het
de lengte nog
De afname van de lengdoor een lager percen-
tage adulten (Mdjer 8t Hosper 1995). Deze
een
voor een toena-
me van de predatiedruk op groter zooplankton
Ook de hoge dichtheid van
Wolderwiid kan sprake geweest zijn van hinder-
Bosmina sp. in mei en juni in het Veluwemeer
hoeveelheden Planktothrix (hoofdstuk 4,
(figuur 19) zou hiermee verband kunnen houden.
40
Biologische monitoring zoete rijkswateren
van ecu aantal vis-
grote verschillen tussen het Eemmeer cn de
negatieve zin van invloed zijn op de reproductie
soorten in het Wolderwijd blijkt dat juveniele
onderzoek naar het
overige onderzochte randmeren. Net als in
van
Blankvoorn
het Ketelmeer werden
cm) en Brasem (20-25 cm) in
mei en juni belangrijke
als resultaat ecu afname van
aantal jongen per volwassen dier. Dit is aan-
Asplanchna sp. en
van Daphnia
Brachionus angularis in hogere aantallen ge-
getoond
zijn (Meijer & Hosper 1995). De biomassa van
vonden dan in het Veluwemeer en Wolderwijd,
rata (Infante
deze groepen
terwijl daarnaast de soort Brachionus urccolaris overigens niet in de randmeren voorkomen. Op-
van de overige groepen plankti-
vore vis en visbroed was echter
extreem
Daphnia
twee soorten die
kelijk is wel
voorkomt.
en Daphnia
een vergelijkbaar effect op de
hoog vergeleken met de jaren daarvoor (Meijer
In het Eemmeer waren de maximale dichtheden
lengteverdeling niet optreedt in het Wolderwiid,
& Hosper
van Daphnia
waar de dichtheid van Planktothrix nog hoger is
Wel werd melding gemaakt van
hoge aantallen Spiering en de ondiepere delen
van het
in 1993 (hoofdstuk 8). Op
in 1993 wat lager dan in het
Veluwemeer en Wolderwijd (figuur
dan in het Eemmeer.
dichtheid van Bosmina had hetzelfde verloop als
grond van cijfers over de biomassa van Spiering
die van
(Meijer St Hosper
De ontwikkeling van de
lijkt voor deze soort
De
maar de aantallen hlcvcn lager.
is
echter als predator van Daphnia geen belangrijke
vergelijkbaar met het verloop in het Veluwe-
rol weggelegd.
meer.
In 1994 waren de aantallen van dadoceren cn
nen de
copepoden in het Wolderwijd in vergelijking
lager dan in de overige meren,
Ontwikkelingen
Over het zooplankton van de randmeren is niet
historisch materiaal beschikbaar. De be-
aandeel van juveniele dieren (<0.6 mm) bin-
met voorgaande jaren
laag (figuur
was in het Eemmeer
lengte van Daphnia (figuren 20 en
is. Van een toename van kleiner zooplankton,
schil in bezetting van de laagste
een aanwijzing zou vormen voor een toena-
Verdugt
de in verhouding wat hogere gemiddelde
23). Het is niet duidelijk wat hiervan de oorzaak
langrijkste bronnen die hier werden gebruikt zijn
(1957-60), een inventarisatie die
in 1961 door P. Leentvaar is uitgevoerd in de
Het ver-
meren rond het toen pas aangelegde Oostelijk
viel
Flevoland en een (globale?) inventarisatie uit
vooral op in mei en juni. tijdens de piekdichthe-
1972
is geen sprake. De dicht-
den. Wat hiervan de oorzaak is is niet duidelijk.
ten zijn niet volledig gepubliceerd.
heid van raderdieren was eerder aan de lage kant
De dichtheid van predatoren van embryo's (zie
me van de
(figuur 23). Evenmin was er sprake van grote
& I.ampert 1994) of juveniele
verschillen in kwaliteit of omvang van het voed-
ziin in
selaanbod
ger dan in de andere randmeren.
voorgaande jaren Izie hoofdstuk
zodat het
is wat de lage dicht-
Deltarandmeren
Eemmeer voor zover bekend niet ho-
Kenmerkend
voor het
De beide
Historische informatie is er uit de jaren 19571960
Eemmeer zijn
hoge
toen
Verdugt 1981) en uit 1961,
door
Leentvaar
bij
heid van zooplankton kan hebben veroorzaakt.
dichtheden van de blauwalg Planktothrix agard-
Ketelhaven en in
ln het Veluwemeer waren de
hii (hoofdstuk 4). Het is denkbaar dat deze in
sluis werden verzameld (Leentvaar
van d a -
Vossemeer bij dc Roggebot1961 en
doceren en raderdieren eveneens relatief laag,
het verschil met andere jaren is minder exGemiddelde lengte Daphnia
treem dan in het Wolderwijd. Copepoden kwa-
Mean length of Daphnia
men hier in 1994 wel in aanzienlijke aantallen
voor (figuur 22). In hoeverre ook in andere
1993
randmeren in 1994 sprake was van lagere aantallen
1.6
dan in voorgaande jaren is niet
bekend.
In het Veluwemeer en Wolderwijd is planktivore
vis de belangrijkste predator van Daphnia. Daarnaast speelde in
1994
1.4-
-
-
-
0.8c
0.6-
1
\
06-
Wolderwijd in nazomer van
1
en 1993 echter ook
J A S O N D
integer een - zij het waarschijnlijk bescheiden rol als predator (Meijer
Hosper
J
F
M
A
M
J
J
A
0
D
Veluwemeer
zie ook
hoofdstuk
Zuidelijke randmeren
Wat soortensamenstelling betreft zijn er geen
Figuur 21
Gemiddelde lengtes van Daphnia sp. in de randmeren
randmeren
en de verdere afname ervan
door planktivore
en
De relatief lage gemiddelde lengte
de Veluwevormen een aanwijzing voor een mogelijke toename van de pre-
Mean lengths of Daphnia
the bordedakes
1993 and
The relatively small length
crease
1994
Lake Wolderwijd and Lake Veluwemeer indicate increasing
1993 and the further de-
Randmeren
41
Zooplankton Veluwemeer, 1989-1994
Zooplankton Wolderwijd, 1989-1994
Zooplankton lake Veluwemeer, 1989-1994
Zooplankton Lake Wolderwijd, 1989-1994
300
200100-
1991
1992
1993
1994
1989
400|
1990
1991
1992
1993
1994
1991
1992
1993
1994
1991
1992
1993
1994
400
300-
c
200-
,
'
1989
1990
1991
1992
1993
1989
6000
6000
5000 400030002000-
2000
1000-
1000
0
0
1991
Daphnia
1992
1993
Copepoda totaal
1989
1994
Copepoda
1990
Copepoda totaal
Daphnia sp
totaal
Copepoda
Cladocera totaal
Figuur 22
van Cladocera, Copepoda. naupliuslarven van copepoden en raderdieren in het Veluwemeer 1989-1994 (raderdieren vanaf 1993) Met name in het voorjaar
van 1993 waren de dichtheden relatief hoog.
Abundancy of
copepods, nauplius larvae of copepods and rotifers in Lake
Veluwemeer
were relatively high during spring
Figuur 23
Aantalsverloop van Cladocera, Copepoda. naupliuslarven van copepoden en raderdieren in het Wolderwijd 1989-1994 (raderdieren 1989 en vanaf 1993). Na de afvissing
nam het aandeel van
onder de copepoden toe.
Abundancy of
copepods, nauplius larvae of copepods and rotifers
lake Wolderwiid 1989-1994. After the removal of
1990/91 calanoid
copepods appear the samples in conspicious
ongep. geg.). De monsters van Ketelhaven waren
gevonden waren grotendeels planktisch. Opval-
1972 werden echter maar vier van de dertien
vooral arm aan crustaceeen, en hadden een rela-
lend is het ontbreken
soorten raderdieren uit
het tegenwoordig vrij
en waren
tief groot aandeel van raderdieren. Een hoog
talrijke genus Daphnia. Ook het ontbreken van
de crustaceeen {Bosmina sp., Chydorus
aandeel van Rotatoria is karakteristiek voor
de copepoden
Daphnia
rivierplankton en verraadt dus de invloed van de
lacustris valt op, twee soorten die tegenwoordig
op het Ketelmeer. Er is niet zoveel verschil
voorkomen van
naast Eurytemora
het Ketelmeer voorko-
us.
en Cyclops sp.
ker (Oudelaar, ongep. geg.). Mogelijk heeft dit te
met veranderingen in de waterhuishou-
die
ding van de randmeren. Zo heeft de peilverlaging
zeer talrijk
van de Veluwerandmeren, van +30 cm NAP in
tussen dc soortensamenstelling in 1957-61
in recente monsters. Opvallend is
en
sp. in 1988-90. terwijl
het Vossemeer werden in
1971,
meer soorten
verande-
niet werd gevonden. Ook
aangetroffen dan in het Ketelmeer. Het was echter
ring gebracht in de hoeveelheid water die
opvallend is het hoge aantal individuen en soor-
armer aan soorten dan de Veluwerandmeren.
Roggebotsluis
ten uit het geslacht
met een laag aandeel van crustaceeen (alleen
deze soort in
zowel in oudere
meer recente monsters. In 1988-90 behoorde
gemiddeld
Brachionus
% van alle raderdieren tot de soort
9 % tot ft
De weinige crustaceeen die in
Cyclops sp. en
sp. en relatief veel
situatie niet verwonderlijk.
werd, anders dan in de
Veluwerandmeren, in het plankton van het
soorten raderdieren (Leentvaar, ongep.
Gezien de hydrologie van het Vossemeer is een
werden
In de periode
Vossemeer werd
In
Ketelmeer en het Vossemeer geen enkele larve
van de Driehoeksmossel gevonden. De reden die
Biologische monitoring zoete njkswateren
43
hiervoor werd aangevoerd was de slechte water
kwaliteit
waren
in
in 1993
jaren
dichtheden van deze larven juist bij-
1972
1987-92
1995
Veluwemeer
Veluwemeer
Wolderwijd
Wolderwijd
Veluwemeer
(+)
+
-
meren
hoog. Deze verandering komt
het feit dat de Driehoeksmossel tot in
Sida
ren zeventig ontbrak in de Rijntakken als gevolg
van verontreiniging met o.a. zware
+
+
Daphnia sp.2
Simocephalus
en
(+)
Toen in de loop van de jaren
tachtig de waterkwaliteit verbeterde
soort terug
1957-61
Bosmina
Eurycercus
dc
Acroperus
tussen de kranswieren, in
rijke
de
Opvallend was
+
den, tussen
taxa gevon-
•
(4-)
4-I-+
+
-
13
3
++
+
+
• •
9
15
kranswier en tussen fontein- en
Aarvederkruid slechts 6 (Leentvaar 1961 en ongep. geg.). Ook het aantal soorten raderdieren
was hoog in de dichte kranswiervegetatie; hier
werden in 1961 17 soorten aangetroffen, tegenover 9 en 4 in de beide andere vegetatietypen.
Een hoge diversiteit in dichte t.o.v. ijlere vegetaen open water is een gevolg van het feit dat
tussen
(+)
-
soorten
Species of vegetation and littoral
levende soorten
Pelagic species
Aarvederkruid: tussen dicht kranswier werden
door Leentvaar van de Crustacea
+
(-)
-
•
-
van het plankton tussen kranswier in
vergelijking met die tussen fonteinkruiden en
4-
-
|
Pleuroxus sp.1
Chydorus sp.1
Monospilus
Leptodora
soorten-
++
+
-
Disparalona
en dan met name
+
++
+
hoofdstuk 7).
Veluwerandmeren
•
planten zowel planktische als subsoorten kunnen
voorkomen.
Met het verdwijnen van dc
uit
Veluwemeer, rond 1970, is de diversiteit van het
plankton daarom ongetwijfeld sterk achteruit
gegaan. Bij bemonsteringen in
(Oudelaar en van
werd
sp. en Bosmina
alleen de altijd algemene Chydorus
aangetroffen
Cladocerans found in Lake Veluwemeer and Lake
Lake Veluwemeer
especially between aquatic macrophytes, diversity was high Between parentheses species that were only found in dense charophyte vegetation Lake Veluwemeer 1972: after around 1970 aquatic macrophytes disappeared only pelagic species remained La
Veluwemeer and Wolderwiid
more species were found, but some of them only occurred in areas
beginning recovery of vegetation (parentheses). Lake Veluwemeer 1995: after Chara returned and increased, even mo
species were
some of which only dense Chara vegetation (parenthesis).
en 1973
ongep.
naast de planktische
Tabel 9
Taxa van
aangetroffen in het Veluwemeer en
Veluwemeer
gegevens ontleend aan
Verdugt 1981 (vier monsters uit 1957-60) en Leentvaar
(7 locaties in
Tussen
soorten
door Leentvaar alleen dicht kranswier werden
Het aantal soorten was hier
groter dan in open
water of tussen
Veluwemeer en Wolderwijd 1972: gegevens ontleend aan Oudelaar ongep. geg. (5 locaties) Na het verdwijnen van de waterplanten kwamen alleen soorten van open water in de
voor. Wolderwijd 1987-92: gegevens verzameld in het kader van het project "Actief Biologisch Beheer Wolderwijd" Tussen haakjes
soorten die alleen buiten de vaargeul
werden gevonden Veluwemeer
gegevens verzameld in het
kader van onderzoek naar de relatie tussen kranswier en zodplankton (van den Berg ongep. geg.). Tussen haakjes soorten
alleen in dichte kranswiervegetaties werden gevonden Door het voorkomen van zowel substraatgebonden als
planktische soorten is de soortenrijkdom tussen waterplanten relatief groot. (Het aantal
geeft een willekeurige
van het relatieve voorkomen van de taxa).
sphaericus
tabel 9),
Tegenwoordig worden de
zooplank-
een recent onderzoek naar de relatie tussen
zestig: net als in het Ketelmeer werd in het Vdu-
kranswier en zooplankton in het Veluwemeer
wemeer in
(van den Berg, ongep. geg.) werden
leen Eurytemora
nog
meer soorten gevonden, waaronder een aantal
van het geslacht Eurytemora alaangetroffen
Leentvaar
1993 was van dit geslacht de soort Eu-
die alleen in dichte kranswiervegetaties werden
rytemora
het nicest
water (vaargeul) genomen. Het is daarom met
aangetroffen.
rytemora
niet in de monsters gevonden.
behulp
[Camptocercus rectirostris)
in
randmeren meestal in
deze monsters minder goed mogelijk
om de invloed van
Met
uit
herstel van de waterplan-
slechts
nu
een
uitzondering
alle
van de
present (tabel
hiervan de
Een aantal hiervan heeft zich in de jaren zeventig
brak
was de
en tachtig mogelijk in
kunnen verdragen.
in
monsters
nog enigszins
begroeide delen van de meren kunnen handha-
groter dan die in het Veluwemeer in 1972. Elders
ven. De algehele diversiteit zal met de
in het meer, vooral aan
de planten echter weer sterk ziin toegenomen.
kant van Harderwijk
waar de vegetatie zich begun te herstellen, werden echter meer soorten gevonden
De situatie oij de copepoden
tabel 9). Bij niet
tegenwoordig
hetzelfde te zijn als in de
is met duidelijk;
beide soorten gelden als typische soorten voor
ten op de soortensamenstelling te bepalen. Zo
eind jaren tachtig in het Wolderwijd
kan
cn werd /
die een brede range aan zoutgehalten
Een opvallend verschil tussen de gegevens van
en
en die van na
is dat er in het
Wolderwijd en het Veluwemeer in de eerstgeperiode vrijwel uitsluitend
43
Watersysteemrapportage Randmeren
copepoden (bijv. Cyclops) werden gevonden.
De soortensamenstelling was ongeveer gelijk
onderzochte
Vanaf 1991 werden naast cyclopoiden ook aan-
die van de Veluwerandmeren in hetzelfde jaar,
groot. Verschillen in dichtheden en lengte van
zienlijke aantallen
maar de dichtheden waren beduidend lager
Daphnia tussen meren, of tussen opeenvolgende
copepoden (bijv.
Eudiaptomus, Eurytemora) aangetroffen, met de
(Oudelaar ongep. geg.).
Vergelijking met latere gegevens laat ook
jaren, kunnen echter slechts ten dele worden ver-
soorten
sp., Daphnia
hoogste dichtheden in 1991 direct na de afvis-
in de periode
Chydorus sphaeri-
cus en Cyclops sp.) en slechts twee soorten
klaard door verschillen in omvang van het
stand.
zien dat de totale dichtheid van copepoden in
raderdieren
1992-93 hoger was dan in 1989-91 (figuur 22,
calyciflorus) werden gemeld. De tegenwoordig al-
In het Wolderwijd was de dichtheid van water-
23).
gemene raderdieren
vlooien, raderdieren en copepoden in 1994 uit-
Wanneer de gegevens over dichtheid (figuur 22,
23) en
en Brachionus
sp. en Brachionus
angularis werden niet gevonden.
laag. Een goede verklaring hiervoor
ontbreekt nog.
lengte (Meijer & Hosper
van Daphnia van voor en na de afvissing in
met elkaar worden vergeleken blijkt dat
er geen
verschillen zijn.
De aanwezigheid van waterplanten heeft een
de periode
waren de maximale dichtheden lager
dan in
Belangrijkste conclusies
sterk positief effect op de soortenrijkdom van het
Met uitzondering van het Ketelmeer ziin in
zooplankton, doordat hier behalve planktoni-
en ten opzichte van 1992 was Daph-
onderzochte randmeren de maximale dichthe-
sche ook substraatgebonden soorten
nia sp. gemiddeld kleiner. Bij combinatie van de-
den van watervlooien, copepoden en raderdie-
voorkomen. In de Veluwerandmeren zijn sinds
ze gegevens blijkt dat in het Wolderwijd in 1989
ren hoog, wat vvijst op
het herstel van de vegetatie weer vele soorten
en
ruim voedselaanbod.
wel sprake was van een lagere biomassa
aangetroffen die ook uit de jaren
van Daphnia dan in 1991-93. In het Veluwemeer
De soortensamenstelling van het zooplankton in
geldt dit laatste alleen ten opzichte van het jaar
het open water van de verschillende onderzochte
In 1994 was de biomassa lager dan alle
kunnen
en zestig
bekend waren.
randmeren vertoont een grote
Om dat de reguliere monsters veelal buiten de
voorgaande jaren sinds 1989 (Meijer & Hosper
Het meest talriik onder de crustaceeen zijn
vegetatie in de vaargeul worden genomen is
1995).
watervlooien van
geslacht Daphnia. met een
vrij lage gemiddelde lengte.
soortensamenstelling hiervan niet representatief
voor de diversiteit van het zooplankton in de
randmeren.
Zuidelijke Randmeren
le invloed van predatie door vis op dc
Uit het Eemmeer en Gooimeer is alleen een
uit 1972 beschikbaar.
van
8
Door de terugkeer van waterplanten knjgen diverse vegetatie- of substraatgebonden planktonsoorten weer een
kans Dat geldt echter ook voor een aantal van hun predatoren, zoals de Zoetwaterpoliep.
The return of
brought back several species
of zooplankters typical of vegetation, as well as a few of
their
Hydra
ang
lijkt in alle
44
Biologische monitoring zoete rijkswateren
Keratella in proefvijvers bij de Roggebotsluis
Driehoeksmosselen hebben invloed o p de hoeveelheid
en soortensamenstelling van raderdiertjes. Dat bleek
uit een
dat in 1990 en 1991 is uitgevoerd in
twee proefvijvers
de Roggebotsluis. waarbij in een
vijver Driehoeksmosselen werden uitgezet en in de andere niet Deze mosselen konden, in een dichtheid van
350 per
in 2 3 dagen een hoeveelheid water,
gelijk aan de inhoud van dc vijver
de
bleven na het aanbrengen van de mosselen
de aantallen raderdieren veel lager dan in de andere
vijver. Vooral de kleinere soorten als Pompholyx sp.,
Keratella
en Polyarthra sp. liepen sterk in
aantal terug. Keratella
kan voorkomen met
en zonder eindstekel. zonder eindstekel wordt hij
ratella cochlearis f. (=forma)
genoemd
foto). Een
uitkomst van het onderzoek was
dat juist Keratella cochlearis f.
in de
vrijwel
was. terwijl hij in de vijver ernaast bijna
evenveel voorkwam als de gestekelde vorm (figuur
24) Filteren de Driehoeksmosselen vooral de kleinere
raderdiertjes, waaronder K. cochlearis f.
uit het
en zijn de aantallen daarom zo laag? Driehoeksmosselen verorberen voornamelijk deeltjes met
een grootte tot 140 m m . en de stekel van K. cochlearis
kan ervoor zorgen dat hij net iets groter wordt. O f is er
een
invloed doordat de
in
de vijver vooral het voedsel van de kleinere raderdiertjes
voor hun neus wegfilteren? Keratella cochlearis f
tecta geldt als typische vorm voor warme eutrofe wateren (Pontin 1978) en het is daarom denkbaar dat
deze vorm in een minder voedselrijke omgeving gewoon
of veel minder vaak, ontstaat. Hoe het ook
zij, ook in de randmeren lijkt het erop dat Keratella
cochlearis f. tecta vaker voorkomt in het Wolderwijd
en Veluwemeer, waar tot voor kort weinig Driehoeksmosselen voorkwamen, dan in het Ketelmeer, waar
de dichtheid van Driehoeksmosselen hoog
Flguur 24
Dichtheden van Keratella cochlearis in twee proefvijvers bij de Roggebotsluis, 1990 en
de controlevijver vertoonde Keratella
beide jaren een hoge
een korte
en een
Gemiddeld 38 %
behoorde tot de vorm
de andere vijver bereikte Keratella alleen in het vroege
als de mosselen bij de lage watertemperatuur nog weinig actief
zijn, nog dichtheden van betekenis De kleinere vorm
tecta kwam hier nauwelijks voor, ca 5 % behoorde tot
deze vorm (niet onderscheiden
monsters van
1990
maart 1991)
9
Raderdieren van de zeer algemene soort Keratella cochlearis met en zonder (forma tecta)
en
Watersysteemrapportage Randmeren
45
6. Water- en oeverplanten
Ruurd Noordhuis (Koeman en Bijkerk BV / RIZA)
Inleiding
macroalgen op; zowel
Deltarandmeren
als draad- cn
darmwieren kwamen op meer dan de helft
Gegevens over waterplanten worden in het kader
Waterplanten
de locaties tot l m voor en
van Biologische Monitoring op twee manieren
In
dichtheden dan in de andere randmeren
verzameld.
waterplanten aangetroffen. Slechts 21 % van de
raaien
de
plaats wordt langs vaste
Zwarte Meer werden opvallend weinig
figuur 25) om de honderd meter per
geschat welk percentage van
tol
was
(tabel 10), terwijl
hogere
Oeverplanten
uit dc luchtfoto's een nog ongunstiger beeld naar
Hoewel het Zwarte Meer opvalt door
dem ter plaatse bedekt wordt. Dit gebeurt jaar-
voren komt (figuur 26). Alleen Schedefontein-
percentage begroeide oevers is
lijks in alle Rijkswateren.
kruid werd plaatselijk in dichtheden van enige
drie noordelijke randmeren vergelijkbaar. Het
worden in de peiljaren (dus om de vier jaar)
betekenis aangetroffen. Vermeldenswaard is
nicer onderscheidt zich van de andere randme-
luchtfoto's gemaakt, waarop de belangrijkste
een veld van
ren door een zeer hoog percentage oevers met
de tweede plaats
t
drijfbladplanten tus-
hoog
beeld van
zijn. De foto's worden
sen het Vogeleiland en de monding van het
Riet Phragmites
gemaakt met een overlap van 60 %, waardoor
Zwarte Water, waarin Witte Waterlelie, Gele
struweel (figuur
Karakteristiek voor het
Zwarte Meer en
oostelijke deel
onder een stereoscoop ook verschillende typen
en Watergentiaan voorkomen (in tabel
oevervegetatie kunnen worden onderscheiden.
komt dit veld niet lot uitling omdat dit deel
Door
slechte
in
van de raai alleen in
groeiseizoen van 1993 ziin alleen foto's gemaakt
van het
Van de overige meren wor-
den daarom opnamen uit
gebruikt.
de hoogste dichtheden in de
ondiepe delen van de meren, met een zekere
tiering van soorten langs het
het
Naast Riet
Mattenbies Scirpus lacustris komt ook lisdodde
Typha spp. regelmatig voor, en bij het Vogeleiland
in het Zwarte Meer is Kalmoes Acorus calamus
Zw arte \
er aangetroffen.
is die in het oostelijk deel van het Ketelmeer verrassend; op de hier gelegen raai werden meer
soorten aangetroffen dan op
(zie
ha
Dienst).
Ten opzichte van de vegetatie in
verband met de beschikbaarheid van licht bereiken
is opgenomen). In
had dit veld een grootte van ongeveer
zijn de vele
en weinig ruigte en
Veluwerandmeren
raai in het
Zwarte Meer. De invloed van de
is terug te
Waterplanten
verder). De randmeren verschillen onderling
vinden in het voorkomen van Rivierfontein-
Hier springen vooral de uitgestrekte kranswier-
sterk in diepte (hoofdstuk 2). Om een
kruid, dat in geen van de andere randmeren
velden van het Veluwemeer en het Wolderwijd
werd aangetroffen. De nymphaeiden zijn hier
in het oog. In het Veluwemeer bevindt dit veld
alleen door Gele
zich met name in het smalle, oostelijke deel, ten
vergelijking
maken van de mogelijkheden
voor waterplanten wordt
bodemoppervlak met
bedekking van het
diepte tot
ge-
\
valt vooral
grote hoeveelheid
oosten van de vaargeul. Het veld was in
bruikt.
Foto
Door het heldere water is het
in het Veluwemeer op deze luchtopname uit
Midden op het veld foerageren enkele
1993.
field Lake Veluwemeer as seen from the air,
Resultaten 1992-1994
1
raaien ziin in de jaren
in totaal
22 soorten (bij algen soortgroepen) waterplanten aangetroffen, waarvan 5 drijfbladplanten.
ondergedoken, hogere waterplanten
en vier
macroalgen (tabel 10). Het meest talrijk en verbreid waren Doorgroeid Fonteinkruid, Schedelonteinkruid en kranswier. Enkele andere soorten
werden
plaatselijk
in hoge
dichtheden
aangetroffen (figuur
Op 67 % van de monsterpunten die op een
te van maximaal
lagen werden waterplanten
aangetroffen, met per meer een minimum van
in het Eemmeer lot maximaal 95 % in het
Drontermeer en het Vossemeer (tabel
Ook
met betrekking tot de soortsamenstelling waren
er grote verschillen tussen
meren.
duidelijk zichtbaar.
Biologische
46
zoete rijkswateren
Waterplantenraaien 1993
Aquatic macrophytes, 1 9 9 3
Cirkeldiagrammen, circles:
(biomassa). species composition
Dwarsdoorsneden. cross sections:
Fonteinkruid. Potamogeton
J
Potamogeton pectinatus
totale bedekking planten, coverage macrophytes
Potamogeton
doorzicht (vanaf
transparency (from
Gele
overige hogere waterplanten. other
kranswier. Characea
ovenge
other macro-algae
Figuur 25
Dwarsdoorsneden door de randmeren ter hoogte van de monitoring raaien, 1993. Aangegeven de totale bedekking van waterplanten langs de raaien (groen). geprojecteerd op
het
De paarse lijn geeft het doorzicht ter plaatse weer, negatief vanaf het wateroppervlak uitgezet Bij twee raaien in het Veluwemeer (De Klink en De Kwak) is goed
te zien hoe het doorzicht ter plaatse van de hoogste
toeneemt tot bodemzicht
Naast de doorsnedes is cirkeldiagrammen per
de relatieve soortsamenstelling weergegeven
Hierbij
alleen punten gebruikt die ook 1992 en 1994
opgenomen, waardoor o.a de bestanden van drijfbladplanten het Zwarte Meer
tot uiting komen.
Transverse sections through the borderlakes at the transects
Macrophyte coverage is shown
superimposed on the depth
The purple
shows trans
subtracted from the water surface. At sites
macrophyte coverage transparancy increases untill equals (exceeds) water depth (transects De Klink and De Kw
in Lake Veluwemeer). The
diagrams show the species
(biomass) at each transect
ca. 650 ha groot (Doef et al. 1994). waarvan 300 kleinere hoeveelheid C. contraria en C. globularis een bedekking van meer dan 15 % Doef et al.
ha (in 1994 400) met een bedekking van meer
dan 15 % (het deel met lagere bedekking komt
bestond
grotendeels uit de soort Chara aspera, met een
et al. 1997).
het Wolderwijd had het veld, hier gevormd
door Chara contraria en Chara vulgaris, in 1993
een grootte van ca. 440 ha, waarvan 160 ha met
In 1994 was het totale veld kleiner
ha),
maar het deel met hogere dichtheden was toegetot 180 ha (dc Witte et al. 1995; 211 ha
volgens de MWTL luchtfotokartering). In het
Watersysteemrapportage Randmeren
47
Drontermeer kwamen kranswieren in 1993 nog
slechts in
lage dichtheden voor (de Witte et
al. 1995). maar in
Bedekking waterplanten volgens
1994
Coverage aquatic macrophytes in aerial photographs,
werd op de luchtfoto's
een algenveld van 90 ha gevonden met een
kranswieren,
van meer dan 15 % (figuur 26).
Waarschijnlijk
dit kranswieren geweest
Kranswieren zijn op de luchtfoto's echter niet
onderscheiden
Characea
90
> 1 5 % coverage
80 overig.
van andere
macrophytes < 1 5 % coverage
waternetje en
raaigegevens komt alleen
1 5 % coverage
fonteinkruiden.
•
•
In de
toename van
tot uiting omdat de raai hier buihet bewuste veld ligt.
macrophytes absent
dieper dan 1m.
over 1m
De vastlegging van bodemmateriaal die het gevolg is van de bedekking van de kranswieren, in
combinatie met mogelijke
effecten
voor algen) van
(d.w.z.
scheiden,
stoffen en voedselmet planktonische algen, resulteert
in uitzonderlijke helderheid van het water boven
kranswieren.
Dit effect
is zichtbaar in
figuur 25, waar bijv. langs de raai De Klink in het
Veluwemeer in oostelijke richting het doorzicht
toeneemt met toenemende
tot in het kranswierveld tenslotte bodemzicht
wordt bereikt. Hetzelfde effect
veld
Schedefonteinkruid
Figuur 26
Overzicht van de bedekking van de
met waterplanten volgens de
Aangegeven is ook
het percentage oppervlak met een diepte van meer dan een meter. Door
is in 1993 alleen het
Veluwemeer volledig gefotografeerd. de andere meren zijn
1994 gefotografeerd. NB: Op de luchtfoto's kan geen
worden gemaakt tussen kranswieren en andere macro-algen. Met name het voor het Vossemeer aangegeven kranswier kan in werkelijkheid betrekking hebben op
darmwier en/of Waternetje.
of the surface area of each
covered with macrophytes according to interpretation of aerial photographs, taken 1994 (Lake Veluwemeer
zichtbaar in
(Veluwemeer
De Kwak), op een raai waarop kranswier
slechts in lage bedekkingen voorkomt (zie ook
Oeverbegroeiing 1994
Noordhuis 1995).
Sank vegetation. 1994
Bij de hogere waterplanten in de Veluwerandmeren viel naast Schedefonteinkruid en het
harde oevers.
banks
relatief talrijke Doorgroeid Fonteinkruid (m.n.
Nuldernauw)
kale
vooral Aarvederkruid op, dat
ban tanks
in het Veluwemeer en vooral in het
Drontermeer, waar het veruit de talrijkste soort
was.
genoeg ontbreekt deze soort geheel
in de andere meren.
tangled herbs
De bedekking van de planten is het hoogst in de
struweel.
meest ondiepe delen; op diepten van meer dan
een meter komen nauwelijks planten meer voor
(figuur
ovenge
other vegetation
Gedurende de drie besproken jaren
is een toename van de presentie en de bedekking
zichtbaar (tabel 10) die op grotere diepten het
sterkst is. De vegetatie
zich dus naar de die-
pere delen van de meren uit te breiden (figuur
28). Hierbij ontwikkdl
een zonering waarbij
Schedefonteinkruid en kranswier de nicest ondiepe delen
terwijl Aarvederkruid en
vooral Doorgroeid fonteinkruid, soorten met
Figuur 27
Verdeling van de
typen oevervegetatie over de totale oeverlengte van de
het Veluwemeer
uitgewerkt. Harde oever onbegroeide dijk, havens e.d . kale oever
met <50 % struiken. struweel = struiken; overig m.n.
grasland en
Characteristics ot banks of each of the borderlakes.
De gegevens van
strandjes e d . ruigte =
•18
Biologische monitoring zoete njkswateren
D i e p t e v e r d e l i n g p l a n t e n V e l u w e r a n d m e r e n 1 9 9 2 . 1 9 9 3 en 1 9 9 4
Depth distribution macrophytes eastern borderlakes. 1992. 1993 and 1994
Pijlkruid
sagittifolia (Drontermeer),
en lisdodde
meren). ln 1989 werd langs het
Nuldernauw, op
plaats
ringraaien
de
Zwanebloem Butomus
aangetroffen
et al 1991). Smalle
vooral in het
voorkomt, werd tot de waterplanten gerekend.
Zuidelijke Randmeren
40
50
60
70
80
90
100
110
120
130
140
Waterplanten
150
het
Eemmeer werden slechts enke-
le
plukjes kranswier, draadwier en
Schedefonteinkruid gevonden (tabel
D i e p t e v e r d e l i n g p l a n t e n z u i d e l i j k e randmeren 1 9 9 2 , 1 9 9 3 en 1 9 9 4
Depth distribution macrophytes southern borderlakes,
and 1994
Ten
opzichte van
eerder besproken randmeren,
waar
soorten werden gevonden, een
het
van
le
g 50
met
Eemmeer; ruim -
van
een diepte van meer
dan
meter
figuur 26). Maar ook als alleen de
ondiepe delen worden vergeleken, stelt de be-
£ 30-
dekking in het Eemmeer
voor in vergelij-
king met de andere meren.
In het Gooimeer, waar de waterkwaliteit
door menging met water nit bet
I
80
90
100
diepte. waterdepth (cm)
is
kwam
een relatief omvangrijk bestand van Schede120
140
150
fonteinkruid
VOOr. In dit
is
oppervlak
ondiepe bodems
dan in het
Eemmeer. Toch werden hier in totaal
1992
soor-
ten gevonden, terwijl het gem.
Figuur 28
in
Diepteverdeling van de totale vegetatie op de raaien
de Veluwerandmeren en het (Eemmeer/) Gooimeer in 1992,
1993 en 1994 M e t name in de Veluwerandmeren is sprake van uitbreiding van de vegetatie naar de diepere
In
het Gooimeer werd de toename in 1994 veroorzaakt door de ontwikkeling van een
draadwierveld.
Changes of total macrophyte coverage
depth
1992.
and 1994 in eastern and southern
borderlakes.
Especially in the eastern borderlakes the vegetation appears to expand to greater depths. Development of a large field
of filamentous macroalgae caused the
coverage in the southern borderlakes
buitenzijde van de rietkraag tus-
zelfs hoger was dan in de vier
meren ten
van
(tabel
In
het beeld overheerst door een enorme
hoeveelheid draadwier, dat voorkwam tot op een
diepte van een meter
figuur 28).
een sterk vertikale groeistrategie, op grotere
stroken aan
diepte voorkomen (figuur 29).
sen Elburg en het eilandje Het Eek en aan
westkant van het eiland Het Reve. Bij het
relatief weinig riet en veel
Oeverplanten
genoemde eiland ligt een achttal
in beperkte mate voor. Andere emergenten zijn,
Meer dan bij de noordelijke randmeren ziin
percelen met Mattenbies
met uitzondering van lisdodde, niet
langs de oevers van de Veluwerandmeren ruig-
Ook een deel van de "vrije" bestanden is
opp. bijna 6 ha).
Het beeld langs de oevers komt in grote Lijnen
overeen met dat langs de Veluwerandmeren;
Kiezen komen
tevegetaties te vinden, terwijl aan de nieuwe
schijnlijk
landzijde een niet
deel wordt ge-
omvangrijke bestanden ook in de andere meren
Biez.en komen in minder
vormd door kale oevers, veelal in de vorm van
voor, maar een deel hiervan heeft betrekking
strandjes (figuur 27). Opvallend is het grote
op Zeebies Scirpus
aandeel van Mattenbies in het Drontermeer. De
Veluwemeer voorkomt (de Witte el al. 1995).
keld uit een door Schedefonteinkruid
belangrijkste bestanden kwamen voor in smalle
Andere emergenten die zijn aangetroffen ziin
neerde
die bijv. in het
Ontwikkelingen
De vegetatie in de randmeren heeft zich ontwik-
voor
tussen
49
Watersysteemrapportage Randmeren
Diepteverdeling Veluwerandmeren per soort,
Depth distribution eastern borderlakes per species, 1992-1994
van de randmeren kenmerkt zich door een perio-
Potamogeton pectinatus
de van
voorkomen in
relatie tot
tachtig
Sinds de jaren
door diverse maatregelen de
weer
treedt
40
50
60
ZO
80
90
100
110
120
130
140
150
en de laatste jaren
stel van de vegetatie op. De mate
waarin dat herstel tot nu toe heeft plaat- gevonden
Kranswier Characea
echter sterk
figuur
1 en deel van de ontwikkelingen
in
tol
gegevens die van de monitoring raaien af-
komstig ziin
10). Bij de interpretatie van
dez.e gegevens moet echter rekening worden gehouden met factoren als veranderingen in personele bezetting, verschillen in
en de verschillen tussen jaren (weerseffecten).
Bepaalde soorten kunnen
jaar op
plaat-
selijk in sterk verschillende mate opkomen.
Deltarandmeren
Waterplanten
het Zwarte Meer was begin jaren vijftig nog
sprake van fonteinkruidvegetatie tot op 120 cm
Naast
en Schedefonteinkruid
plaatselijk ook Gekroesd, Tenger, Puntig
(Potamogeton mucronatus), Glanzig [P.
Haarfonteinkruid (P.
40
50
60
70
80
90
100 110
diepte, waterdepth (cm)
120
130
140
voor, even-
als een aantal andere hogere waterplanten. De
150
rijkdom van de watervegetatie rond de monding
van het
Water werd onder meer toegede toevoer
Figuur 29
eutroof water al-
daar. Verder waren er
van de belangrijkste macrofyten in de Veluwerandmeren
1992. 1993 en
Kranswier kwam in
1992 vooral voor op dieptes rond 50 cm, maar
zich
uit tot
Met name Doorgroeid Fonteinkruid
lijkt hierop te hebben gereageerd d.m.v. een
naar dieptes van m.n.
Aarvederkruid ontbreekt
het Wolderwijd, bedekking berekend over Veluwemeer en Drontermeer
1993 and 1994.
Specific depth distribution of the four most abundant macrophytes in the eastern borderlakes.
response, Potamogeton
During these years stonewort fields expanded by colonizing deeper parts ot the
foliatus moved to even greater depth
ten marten van
kranswieren Chara vulgaris
(mogelijk de huidige C. contraria. die destijds
nog niet als aparte soort werd gezien en Nitellopsis obtusa
Bruijns &
1933, Dresscher 1954)). Op deze planten en
begeleidende macrofauna foerageerde in die
en
die hier dankzij de invloed
van het zoete
ook \oor de afsluiting
al aanwezig was (van Goor
Tinbergen
aanleg van
in 1932 breidde
monding van
Brouwer &
afsluitdijk
vegetatie zich uit over een
zonering van achter-
eenvolgens kranswieren
40 cm diep,
breed). Schedefonteinkruid (tot meer
dan 1000
uit de kust)
Doorgroeid Fontein-
jaren een
September
Krooneendcn
(Timmerman
in
Deze in
Nederland zeldzame eendesoort voedt zich bij
met kranswieren.
(vooral vanaf 70 cm). Dit beeld was langs
Van de kranswieren, die in 1957 nog
groot deel van bet huidige randmerengebied.
de hele
Dit blijkt ook uit de uitbreiding van het foerageer-
randmeren ontstonden door
gebied van dc Kleine Zwaan, die bij voorkeur op
tering en de verschillen in waterhuishouding
meer
wortelknolletjes van Schedefonteinkruid foera-
nicer uitgesproken, lokale verschillen in de ve-
ontwikkeling nam ook het aantal vogels sterk al.
geert (figuur 30). In
getatieopbouw.
en
beschreven Brouwer
(I939) tussen Harderwijk en de
te vinden. Na aanleg van de
vogelbevolking. met als climax
een concentratie van
compartimen-
De ontwikkeling van de vegetatie na de aanleg
aanwezig waren, bleek echter al in 1962 niets
zijn terug te vinden. Parallel aan deze
dit aantalsverloop zou de afname van de
kranswieren al in
midden van de jaren viiltig
50
Biologische monitoring zoete rijkswateren
Fonteinkruiden en Kleine Zwanen voor en na de Afsluitdijk
and Bewick's Swans before and after construdion of the "Afsluitdijk"
Waterplanten voor 1932, Aquatic Macrophytes
1932
Kleine Zwanen voor en na 1932, Bewick's Swans betore and after 1932
voor en na verzoeting, Swans before and after damming
Zostera
Potamogeton pectinatus
zwanen pas na
Swans only
damming
Figuur 30
Verspreiding van waterplanten langs de oostelijke Zuiderzeekust voor de afsluiting in
en de uitbreiding van het
van de
Zwanen na de afsluiting (naar
Brouwer & Tinbergen 1939).
Swans after
Distribution of aquatic macrophytes off the eastcoast of the former, brackish Zuiderzee before damming 1932, and the expansion ot the foraging area of
the Zuiderzee was dammed and turned
begonnen kunnen ziin (zie ook figuur 54 in
De verschillen tussen
hoofdstuk
ge randmeren worden wel het
Timmerman
fonteinkruiden hidden het
De
Linger vol en
zouden hun top pas in I960 hebben bereikt
van
Mogelijk hebben ze
van
verminderde concurrentie
Ketelmeer en de overiweer-
werd door
verwante soorten lange
zien en
pas in
(Doef et a l
en
werd van
gegeven door bet voorkomen van
kruid. Deze
de Ramsgeul en het Kattendiep als ten zuiden
gelijkenis
over het hoofd ge-
jaren veertig
als
weinig
teruggevonden en was het totale oppervlak kleiner;
ca. 70 en
23 ha
dc Wide et
De omvang van het bestand van Schedefontein-
door de eerdere afname van de kranswieren. De
standig onderdeel van de Nederlandse
kruid
veranderingen van dezelfde orde
Kleine Zwanen, die zoals gezegd bii voorkeur wor-
voorkomen in de
kan achteraf worden
telknolletjes van Schedefonteinkruid eten, waren
getraceerd tot in
In de jaren daarna nam
rond
vanuit de
uitzonderlrjk talrijk (figuur 54, hoofd-
stuk 9). I.nkele jaren later verdwenen echter ook
kwamen in
het bestand toe; in
en het Ketelmeer riike
over de genoemde drie jaren
waarschijnlijk dat
bedekking van
jaar op jaar
kunnen verschillen. Op dc raai
drie
van Rivierfonteinkruid herken-
waren in 1992
vegetaties voor, die zich uitstrekten langs de
Anders dan in andere wateren in het Usselmeergebied is in het
nauwelijks
lot op heden nog
van herstel van de hierboven
beschreven situatie. Terwijl zich elders weer uit-
van de polders tot ver in het Usselmeer
richting Lelystad. Later zijn deze vegetaties
baar, waarvan er in 1993 en
grotendeels weer verdwenen (van der
was terug te vinden.
Bij een kartering van het
ca.
en ca. 90 ha i. Voor beide fonteinkruiden geldt
nog maar een
deel van
gestrekte velden ontwikkelen is in het Zwarte
het Ketelmeer in 1987 werd echter een
Anders dan bij
Meer de lerugkeer van de kranswieren nog niet
vangrijk bestand aangetroffen,
meer ook oudere informatie beschikbaar (de
geconstateerd.
gebied van 223 ha, zowel o p de
over een
tussen
Ketelmeer is over het Vosse-
& Scheffer
kwam
Watersysteemrapportage Randmeren
Areaal fonteinkruiden 1969-1994
Area covered with
1969-1994
Doorgroeid Fonteinkruid
Schedefonteinkruid
50
40
40 3020 10-
10-
f
1968
19Z2
1976
1980
1984
1988
1992
1996
1968
19Z2
1976
1980
1984
1988
1992
1996
Drontermeer
Figuur 31
Verloop van het met Schedefonteinkruid en Doorgroeid
Fonteinkruid begroeide oppervlak van de randmeren vanaf 1969. Schedefonteinkruid in de meeste meren nooit
helemaal
Doorgroeid Fonteinkruid is gevoeliger voor een beperkt doorzicht en bijv in het Eemmeer
nog steeds
Samengesteld m.b.v. De Redelijkheid
Scheffer
Doef et
1994 en De Witte et
al.
Development of the share of surface area of each
borderlake covered with pondweeds.
Only
Potamogeton pectinatus was able to withstand poor conditions throughout the 70s and
50 3040 30-
hier
20 -
van het
10-
nam echter snel
1968
1972
1976
1980
1984
1988
1992
1996
1968
1972
1976
1980
1984
1988
1992
1996
Veluwemeer
nicer dan III
voor. Dit percentage
en vanaf 1972 werd de soort
niet meer aangetroffen (figuur 31). Doorgroeid
Fonteinkruid was in de gehele periode
Het is daarom verassend dat beide
30-
soorten in
periode 1992-94 op een toene-
mend aantal punten op de raaien werden gevonden
10). In 1993 werd
de kartering
van Dir. Usselmeergebied op maar liefst 37 %
van
1968
1972
1976
1980
1984
1988
1992
1996
1968
1972
1976
1980
1984
1988
1992
1996
meeroppervlak Schedefonteinkruid aan-
getroffen, en op 16 % Doorgroeid Fonteinkruid
Witte
Wolderwijd
40-
Oeverplanten
30-
de monding van de IJssel en dc Vecht was
20-
het water ook v66r 1932 al zwak brak lot zoet
Eeuwen gdeden al werden in
gebied
aangeplant, enerzijds als methode van landaan1968
1972
1976
1980
1984
1988
1992
1996
1968
1976
1980
1984
1988
1992
1996
behoeve van dc
terii. Oorspronkelijk ging het om Ruwe
Eemmeer
50-,
anderzijds
Scirpus lacustris
die goed be-
40-
stand is tegen brakke omstandigheden. Later
30-
werden ook "zoete" vormen van deze
Mattenbies) veel aangeplant. In het
20 -
Meer worden nog steeds biezen gesneden, maar
door veranderingen in de hydrologie van het gebied en in de
1968
1972
1976
1984
1988
1992
1996
1968
1976
1980
1984
1988
1992
1996
Gooimeer
is zowel het
areaal als de kwaliteit van de biezen in dit meer
achteruit gegaan. Een groot deel van het oorspronkelijke areaal wordt nu door Riet in beslag
40-
genomen (Coops
3020 -
Veluwerandmeren
ll
10-
-
Waterplanten
1972
1976
1980
1984
1988
1992
1996
1968
1976
1980
1988
1992
1996
In het heldere water van het Veluwemeer
52
Biologische monitoring zoete
Drontermeer
in de jaren zestig een
getatie
Het beeld werd bepaald door
ve-
kranswiervelden (Leentvaar 1961,
Langs de vaargeul stonden stroken Doorgroeid Fonteinkruid,
het Schedefonteinkruid
van voor de inpoldering grotendeels had vervanDaarnaast kwamen soorten als Aarvederkruid, waterpest en in het Veluwemeer
VVaterranonkel en Smalle
voor.
het Veluwemeer had dc vegetatie in
zestig nog
jaren
dienst
de
voor
de Usselmeerpolders de werkgroep
met name kranswier cn Doorgroeid Fonteinkruid van
aanpakken.
(figuur 31).
die tot doel hadden "de vegetatie te vernietigen
Het water werd troebel, de kranswieren verdwe-
of dusdanig in hoeveelheid te laten afnemen dat
nen
Na
ge-
beurde dit vanzelf.
het
zich naar het Veluwemeer. In 1965
en werd het water
Eind jaren
Doorgroeid Fonteinkruid weer in dichtheid toe
Drontermeer raakten de planten in
kregen de kranswiervelden een omvang van
1965 al sterk overgroeid door algen ("perifyton";
waarbij de fonteinkruiden weer enigs-
teem.
relatie met een
dan toe het
Veluwemeer is de
bet kranswier-
bestand was ingestort (Schuster 1976).
den. Vanaf het midden van de jaren tachtig nam
en werden er weer kranswieren gevonden. Vanaf
record voor Nederland bereikt, waarschijnlijk in
voor deze vogels, waar
maar hadden geen
direct effed op de vegetatie.
S
omslag plaats in de samenstelling van het
tot
31). Maatregelen als defosfatering en
doorspoeling vanaf 1979 brachten de nutrient-
zestig vond in relatief korte tiid een drastische
werd hier met 1600 Krooneenden een absoluut
in de
figuur
met name Doorgroeid Fonteinkruid,
Eind jaren tachtig begon echter herstel op te
water werd de groei van fytoplankton
kranswieren in het Zwarte Meer verplaatsten de
af
en chlorofylgehalten
de toenemende hoeveelheid nutrienten in
verdwijnen van de
de fonteinkruiden namen sterk in dicht-
ondervonden" (de long
zich begonnen le
de planten konden vele slakken (m.n. Valvata
(
op 1970 nagenoeg verdwenen
Nog in 1969 voerde deze werkgroep proeven uit
1970). Een jaar later, nadat de effecten van eu-
de blauwalg Gloeotrichia
nen deze \ogels geheel. en de eerste schattingen
de overlast voor
waterplanten
van
I970verdwe-
Waterplanten Veluwemeer" werd opgericht, die
geen hinder meer
worden aangetroffen cn
(zie figuur 58, hoofdstuk 9).
van het areaal van de waterplanten laten zien dat
Net als in het Zwarte Meer
gevarieerde fauna.
van waterplantenetende watervo-
zodanige omvang dat door de
zins werden teruggedrongen (figuur 32). ln fi-
vegetatie waarschijnlijk in
drastisch
guur 29 is zichtbaar hoe het kranswier zich van-
uit gegaan, gezien
verkorting in
uit
de ondiepe
delen
naar grotere
diepte
uitbreidt, waarbij met name Doorgroeid Fonteinkruid naar nog grotere diepte wordt gedwongen. Waarschijnlijk zijn hier echter de
lichtomstandigheden inmiddels verbeterd, want
Fonteinkruid
zich sinds 1993 le
herstellen van de tijdelijke afname van de biomassa die
op
toename van de krans-
wieren (figuur 32). Hiermee herstell zich iets van
de
die al in
werd
dertig voor tic
opgemerkt
(Brouwer
&
Tinbergen 1939).
1
11
Aan de polderzi|de van de randmeren is
het overgrote deel van de oevers versterkt met
Dat dit
betekent
dat op deze plaatsen de oevervegetatie
ontbreekt blijkt uit deze foto. gemaakt
langs het Wolderwijd
van hogere planten
tussen de stenen groeikomt er op de stenen een specifieke
gemeenschap van
of, onder
water, macroalgen
Met name die
algen
van belang als
voedsel voor watervogels, zoals Knobbelzwanen en
The banks of the lakes bordering the
polders are lined
basalt While the
rocks above
are partly covered by
the rocks under water
often get overgrown by macroalgae
which may serve as an important food source for Mute Swans and
Cadwalls.
huidige vegetatie van het Veluwemeer lijkt
Sterk op dc beschrijvingen uit
iaren zestig;
uitzondering van Stijve Waterranonkd komen alle door Leentvaar
1966) genoemde soorten
in vergdijkbare bestanden voor. Mel de waterplanten zijn ook de kolonies van Gloeotrichia en
teruggekeerd en
zijn weer grote aan-
tallen Valvata's tussen de kranswieren le vinden.
het najaar foerageren opnieuw grote concenwatervogels op de plantenvelden, en een
enkele keer worden Krooneenden
(zie hoofdstuk 9).
andere Veluwerandmeren ziin vergelijkbare ontwikkelingen gaande.
het Wolderwijd
is, ook hier volgend op een herstel van
53
Watersysteemrapportage Randmeren
waterplanten Veluwemeer, 1987-1994
Biomass aquatic microphytes
.
Veluwemeer, 1987-1994
12001000 -
2001987
1988
1990
Figuur 32
oever langs de Veluwe in die periode begroeid
Ontwikkeling van de biomassa van de bemet hier en daar bewaterplanten in het Veluwe- was met een zoom
meer en Wolderwijd vanaf
Hoewel
van Ruwe Bies en Riet (Coops I992). Al
de fonteinkruiden aanvankeli|k door het
oprukkende kranswier werden terugge- in 1961 waren de biezen grotendeels vervangen
drongen lijkt
1993 van enig herstel
sprake te zijn. Samengesteld uit Doef al. door Riet, en tegenwoordig komen nog
1991. 1994, Witte
1995.
zeer kleine restbestanden voor.
Development of biomass of macrophytes
in Lakes Veluwemeer and Wolderwijd. At
pondweeds were suppressed by the
Zuidelijke Randmeren
increasing stoneworts, but recently some
recovery can be noticed.
Waterplanten
1991
Ook hier is eind jaren zestig in verband met
Biomassaverloop waterplanten Wolderwijd, 1987-1994
eutrofiering dc
Biomass aquatic macrophytes Lake Wolderwijd. 1987-1994
vegetatie sterk
gegaan (STIBRIJ 1986). In het Eem-
800
meer, waar alleen langs de oevers nog wat water-
700600-
planten te vinden ziin. is sinds de jaren zeventig
500-
nauwelijks herstel opgetreden. In
400
Gooimeer
300
bevindt zich een vrij omvangrijk bestand van
200 -
Schedefonteinkruid. dat zich sinds
beperkte
tot het ondiepe gedeelte tussen
en Naar-
1000
D
I
1987
1988 1989
1990
Potamogeton
I
Tenger Fonteinkruid
Potamogeton
I
den, ten
1991
van de vaargeul (de
& Scheffer 1990, de Witte et al. 1995). De laatste
jaren ontwikkelen zich echter ook ten oosten van
kranswier Characea
spp
Huizen en in het noordwestelijke deel van het
nicer kleine velden, waarmee de situatie die
I Doorgroeid
Potamogeton
lets dergelijks geldt voor
Kranswier en watervogels 1994
fonteinkruiden, sinds 1990 eveneens sprake van
and waterbirds.
een sterk groeiend kranswierveld (omvang van
betekenis sinds 1992), wat ook
weer een te-
rugslag bij de fonteinkruiden heeft veroorzaakt
(figuur 32). De planten taken in
Wolderwijd
sterk overgroeid met perifyton, net als
het
in de jaren zestig. In 1994
bleek het groeiseizoen mede daardoor in het
Wolderwijd aanmerkelijk korter te ziin dan in
het
waardoor watervogels nauwe-
lijks van de planten konden profiteren (figuur
33).
In het Drontermeer was in 1994 w d sprake van
een
van aantallen waterplantenetende
vogels. Dit is een
dat het
16/04
dat
in dat jaar op de luchtfoto's verscheen inderdaad
uit kranswier bestond. Hier lijken dus recent
zowel de fonteinkruiden (tabel 10) als de kranswieren toe te nemen.
Oeverplanten
Uit luchtfoto's uit 1949 blijkt dat de
05/07
14/08
23/09
02/11
12/12
21/01
kranswier
stonewort Lake
kranswier Veluwemeer. stonewort lake Veluwemeer
watervogels Veluwemeer. waterbirds Uke Veluwemeer
Figuur 33
Verloop van de biomassa van kranswieren in het Veluwemeer en het
en van het aantal
Door het kortere seizoen het Wolderwijd was er op het moment dat de meeste vogels
de broedgebieden arriveerden in dit meer al niet veel voedsel meer
Gegevens kranswier
van den
gegevens watervogels
Bureau Waardenburg
Biomass development of stoneworts Lakes Veluwemeer and Wolderwijd 1994, compared with the development
of
numbers in the lakes. Few birds were present Lake Wolderwijd. as most of the macrophytes were gone by
the time they
Biologische monitonng zoete rijkswateren
Doorgroeid Fonteinkruid, waarvan weer kleine
weerslag op
hoeveelheden in het uiterste westen van het
In
Gooimeer gevonden worden.
enig herstel van de soortenrijke fonteinkruidge-
delijke
meenschappen uit
vegetaties en struwelen belangrijker. Biezen
komen
de totale
veranderingen echter
/ w a n e Meer
van
gebied.
jaren vijftig ol
rugkeer van de kranswiervdden.
nog niet tol uitting (figuur
De oevervegetatie
nog nauwelijks sprake van
de
het Eemmeer
zijn waterplanten nog steeds nagenoeg afwezig
Oeverplanten
en ook in het Gooimeer
Bij Oud
van toename geconstateerd.
langs de
Gooimeer, kwam in de
van
huidige
veertig langs
vers een zoom
voor, in
geval aan
de buitenkanl van een strook Riet.
is dit be-
stand echter sterk teruggelopen en in dc
ventig is het geheel verdwenen. Lisdodde, dat al
in
de buitenkanl van
oevervegetatie bij
zich
uitgebreid
luizen
tot de oevers bij Oud Valkeveen (Coops
Belangrijkste conclusies
Vooral tot op een diepte van een meter komen in
de randmeren waterplanten voor. De
rijke
is Schedefonteinkruid. In
Zwarte
Meer komen daarnaast
voor,
in het Ketelmeer Rivierfonteinkruid en in de
Veluwerandmeren staan omvangrijke bestanden
van Doorgroeid Fonteinkruid en kranswier.
Door eutrofiering is dc
van
randmeren rond
vegetatie
achteruitge-
gaan. Sinds het midden van de jaren tachtig
treedt vooral in de Veluwerandmeren herstel op.
Na
toename van dc fonteinkruiden begon-
nen zich hier rond
grote kranswiervelden
te ontwikkelen, die de fonteinkruiden
weer
enigszins terugdrongen. Deze ontwikkeling, die
nog
gaande is, heeft een sterke positieve
Foto
Doorgroeid Fonteinkruid is een hoog opgaande soort die
tot op relatief grote diepte kan groeien en daardoor aan
de onderkant van de zonenng van soorten
is echter relatief gevoelig voor troebel water en was daardoor tegenstelling tot Schedefonteinkruid lange
afwezig de
The pondweed Potamogeton perfoliatus produces long
stems and occurs at greater depths than other
provided
water is reasonably
It was absent
from the eastern borderlakes during the seventies and
first half of the
nog geen
de randmeren concen-
treert zich aan de oude landzijde. 1 angs de nooroverheerst Riet, elders zijn ruigte-
komen met name in het Zwarte Meer. Ketelmeer
en Drontermeer voor, maar
in de afgelopen
slerk in omvang afgenomen.
Watersysteemrapportage Randmeren
Tabel 10
Voorkomen van waterplanten
de randmeren,
55
Aantal punten waarop de soort gevonden is. Alleen punten die elk jaar
gemonsterd
Number of locations along the transects at which each species was found
+ = soort alleen op punten die niet elk jaar zijn bemonsterd only found outside standard
de ligging van de raaien in 1992 wijkt in veel gevallen af van die in 1993 en 1994.
Zwarte Meer Ketelmeer
92
Macro-algen
94
92 93 94
Vossemeer
Drontermeer
Veluwemeer
Wolderwijd
Nuldernauw
92 93 94
92 93 94
92 93 94
92 93 94
92 93 94
8 3 8 54
32 41
Eemmeer
Totaal
Gooimeer
93
94
74
99
-
13
22
.
13
22
92 93 94 92 93 94
92
Macroalgae
kranswier Charophyta
-
3
1
1
{Chara spp.)
27
Waternetje
darmwier
Enteromorpha
draadwier
•
22
28
5
-
-
8
-
-
-
-
-
1
15
-
-
- 12
5
4 14
1
19 10 2 6
- 11
-
11 31
1
.
.
spp.
•24
+
+
-
+
-
1 17 16 61
47
70 113
other
Hogere planten
Doorgroeid Fonteinkruid
Potamogeton
Fonteinkruid
Potamogeton lucens
Gekroesd Fonteinkruid
Potamogeton
Rivierfonteinkruid
Potamogeton nodosus
Schedefonteinkruid
Potamogeton
pectinatus
Tenger Fonteinkruid
Potamogeton
pusillus
Zannichellia
Zanmchellia
palustris
Aarvederkruid
-
2
-
-
5
3
-
9
10 16
4 0 62 45
50 61 7 0
11 15 11
.
.
16 19
.
-
.
8
.
-
25 15 17
3
2
-
-
2
-
•
-
-
+
-
4
7
8
4
-
5
30 45 4 5
4 24 46
-
8
-
-
4
-
-
3
-
- 15
-
- 10
12 12
4
-
+
5
-
-
1
-
-
-
-
11 16 18
36
Grof Hoornblad
Ceratophyllum
115
153
147
1
1
5
3
172
198
-
40
3
1
.
-
-
-
4
1
+
3 17 19
1
6
6
35 4 5 5 0
.
3
.
.
.
-
-
.
.
121
15
18
23
47
71
62
+
Elodea sp.
Smalle Waterpest
Elodea nuttallii
Brede Waterpest
Elodea canadensis
Smalle Waterweegbree
7
4
-
4
-
3
2
3
5
-
- 12
1
12
4
Witte
Nymphaea
Gele
Nuphar
alba
+
4
3
2
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
3
2
2 35 45 62 266 326
359
peltata
Klein Kroos
+
-
+
.
-
-
minor
Kroos
.
.
polyrhiza
Totale present* waterplanten
macrophytes
2 8 2 0 28
39 2 7 30
8
15 11
13 18 18
63 9 0 9 7
6 8 84 8 8
12 24 23
0
3
total
Totaal aantal soorten 1992-94
10
12
10
5
nr. of species
Aantal
of
16
22
35/1
locations/transects
15
16/1
21/1
176/3
47/2
90/2
152/2
19
56
Biologische monitoring zoete rijkswateren
Tabel
Gemiddeld bedekkingspercentage van de in 1993 op de raaien aangetroffen waterplanten, berekend met gebruik van het midden van de
over de punten met
een diepte van ten hoogste 1m.
Mean coverage at the transects per species per lake. 1993
Macro-algen
Zwarte Meer
Ketelmeer
-
-
Vossemeer
Drontermeer
Veluwemeer
Wolderwijd
Nuldernauw
Eemmeer
Gooimeer
Macroalgae
kranswier Charophyta
00
10.4'
0.0
00
{Chara spp.)
Waternetje
Hydrodictyon
reticulatum
darmwier
Enteromorpha
spp.
draadwier
other
-
06
4.3
-
0.0
0.6
-
0.1
1.7
-
0.2
-
0.1
-
.
.
0.0
-
Hogere planten
Doorgroeid Fonteinkruid
0.0
Potamogeton
Gekroesd Fonteinkruid
Potamogeton
-
Rivierfonteinkruid
Potamogeton
nodosus
-
Schedefonteinkruid
Potamogeton
pectinatus
3.3
1.5
00
Smalle Waterweegbree
-
Gele
-
Totale bedekking monsterpunten
-
6.2
.
06
-
-
2.4
16.8
6.0
-
-
0.0
-
50
-
0.5
0.1
0.0
40
139
.
-
1.5
0.1
.
0.3
00
-
29.8
14.4
68
30
0.0
5.9
coverage
Aantal punten
nr. of
1 7
0.7
0.9
.
2.2
-
0.4
-
-
Elodea
0.5
-
0.3
0.3
-
Aarvederkruid
0.6
-
-
Zannichellia
Zanmchellia
palustris
mean total
-
110
42
20
19
105
12
55
locations
door gebruik van klassemidden w o r d t de gemiddelde bedekking van kranswier in het Veluwemeer en het Wolderwijd te laag ingeschat, omdat de feitelijke bedekking
% ) gemiddeld waarschijnlijk beduidend hoger is dan het klassemidden
binnen de hoogste klasse
coverage probably
substantially
as a result of the methods used
13
Het Ketelmeer is een van de weinige
plaatsen
groei-
Nederland van het Rivierfonteinkruid. een
soort van stromend water.
de andere randmeren komt
niet voor
The pondweed Potamogeton nodosus
Lake Ketelmeer.
only found
Watersysteemrapportage Randmeren
57
7. Macrofauna
Ruurd Noordhuis (Koeman en Bijkerk BV / RIZA)
Inleiding
Resultaten 1993
muggenlarven, maar dat wordt
door
September 1993 is in de randmeren
breid
uitge-
Resultaten per
oligochaeten
uitgevoerd om
bodemfauna in kaart te brengen. Op een wisselend aantal
per randmeer, verdeeld
de substraattypen zandbodem,
en tussen oeverplanten, ziin telkens
genomen, en op
aantal andere
Bodemmonsters
is in vergelijking
het substraat
arm aan soorten
(figuur 34, label
tol
70.000 dieren per
wijze verzamelde materiaal werd gezeefd over
ter grote verschillen in
een
maaswijdte van 500 pm. Alle
die
macrofauna uit deze monsters is, bij talrijk voor-
na.
komende groepen
eigenschappen hierbij
is
welke specifieke
rijk aan organisch
mentanalyses uitgevoerd Aanvullend ziin in een
gehalle en
zelfs uitsluitend in dit substraat werden gevonden. terwijl oligochaeten uit andere families
relatief laag zijn. Dit type substraat
troffen dan zandig substraat.
Unionidae
waren de
slibrijk substraat
hoofdgroepen gemiddeld min-
der talrijk dan in
totale dichtheid
dieren per
wat lager dan in zand, waar gemiddeld ruim
in 1993 verzamelde gegevens
27.000 dieren per m- werden gevonden (sub-
vooral voor
pen
vergelijking tussen substraatty-
straat-typering op grond van
tussen de randmeren onderling, en in be-
perkte male tot vergelijking
historische ge-
gevens. Naast de soortsamenstelling
en
Dit verschil is relatief groot
kienwslakken.
(Naididae) over het algemeen
in zandsub-
straat voorkwamen. loch zijn er ook binnen de
tubificiden verschillen in substraatvoorkeur; de
worm
beeld nog
in slib gemiddeld
ke veranderingen onderhevige macrofauna. De
zich daarom
berkend, die
alle veel talrijker waren in slibrijk substraat, of
algemeen ook
bovendien vaak op grotere diepte aange-
met ca.
overheerst door de familie Tubificidae. In
en water, terwijl zuurstof-
met een kornet, met als doel dichtheden van
op van de in de loop van het jaar aan ster-
onderscheiden groepen kunnen
echter belangrijke verschillen bestaan.
totaal zijn acht soorten
rol spelen; sediment
met een hoog slibgehalte is in
i enmalige bemonstering levert
Ook binnen
substraat worden de oligochaeten bijvoorbeeld
lot op soort gedetermineerd en gekwantificeerd
te kunnen bepalen.
35a
in de samenstelling van de fau-
Van de bodemlocaties werden bovendien sedi-
aantal randmeren bovendien monsters genomen
ziin ech-
niet
alleen in dichtheid, maar ook in soortenrijkdom
De berekende totale dicht-
heden in de bodemmonsters konden per locatie
zo mogelijk
wormen"). De ver-
daarom in de richting van de oligocha-
De
zijn vijf stenen verzameld Het op deze
met
van
houding tussen muggenlarven en oligochaeten
de fauna van de
steekbuis-
gedeeltelijk
hoge dichtheden
bijvooraan slibrijk substraat te zijn
gebonden dan dc nauw verwante /.. hoffmeisteri
(figuur
de muggenlarven worden Lipiniella sp., PolyStictochironomus sp. en
pedilum gr.
bij
(
en
gevonden, terwijl Chironomus spp.,
vooral in zandig substraat
gr.
de
specifieke en relatieve dichtheden kan daarbij gebruik worden gemaakt van o.a.
dexen
biotische indexen.
Soortenrijkdom substraten 1993
Number ot species per substrate. 1993
diversiteitsin-
dex geeft niet alleen de soortenrijkdom weer,
maar ook de
weekdieren. Mollusca
van de aantalsver-
deling over dc voorkomende soorten. hen lage
index
aanwijzing voor
.
Crustacea
verontreiniging in een systeem. Uit
index.
bruik van de
geval gekozen voor de
en biotische index maakt ge-
•
•
•
3
30-
vele beschikbare indexen overzicht in Washington 1984) is in
en
and
eutrofiering
I
wormen, Oligochaeta
muggenlarven. Chironomidae
ovenge
van de voorkomende
soorten en geeft informatie over de organische
verontreiniging in het systeem.
indexen
ziin in bet algemeen op stromend water van toepassing. Ook een
dichtheid van oligochae-
ten (tubificiden) of een hoog aandeel van
-
in een gegeven bodemtype) op de totale
macrofauna kan echter als aanwijzing van een
hoge
gebruikt worden.
bodem. bottom
bank vegetation
Figuur 34
Gemiddeld aantal soorten per locatie, verdeeld over de
bodem. oeverplanten en
Mean number of species in lake bottom
between bank vegetations and on
other
58
Biologische
en Procladius sp. bij
taxa van
substraat,
fijnere sedimenten zijn. Het aandeel van de laat-
vertoont
ste
van
de Chironomini, op de muggelarven
neemt bij stijgend slibgehalte tenslotte toe lot
een fauna die
die op
De meeste Chironomini
zijn rood door het bezit van
bovendien
problemen
die minder
en insekten een veel grotere
Stenen langs de oevers
meren.
genoemde kreeft-
achtigen maken o.a. ook de Diepslak, Bithynia
en,
(figuur 35b). Dit heeft te maken met hun
en hun
zoete rijkswateren
door de
Stane prooidichtheid, enkele
die in
is het aantal soorteii muggenlarven ca. twee keer
zo
als op de bodem, ook
pen (o.a.
eendagsvliegen en
gers deel uit van deze gemeenschap. Hogere
dan elders. Op de stenen zijn hard substraat
dichtheden
van Driehoeksmosselen
kwamen
Ketelmeer
en
Gooimeer), maar
het
komt sterk overeen met de situatie in
ten nemen tol waterverversing door middel van
t iouwzee, waar
soorten als de slakken
de
Driehoeksmosselen in hoge mate bepalend was
voor de totale dichtheid
de
goed
name het Ketelmeer. blijkt sterk gerelateerd te
>c in meest
zin aan hard substraat
en
zijn als gevolg van de probemonstering
Stenen en
meen
een afzonderlijk
niet
Oeverplanten
De oevergebonden biotopen
ziin aan de dichtheid van Driehoeksmosselen.
vormen in
die op de
groepen
Het voorkomen van vlokreeften Gammarus en
uit met
evenals
gebonden groepen, de sessiele sponzen,
van de overige bodemfauna (Noordhuis 1994).
in enkele
vertegenwoordigd,
en
dichtheid en verspreiding van
gingen (Smit
Theodoxus,
Ancylus cn Bithynia. maar ook longslakken en
beeld crustaceeen
energetisch relatief kostbare,
slijkgarnalen Corophium in de bodemmonsters,
andere groe
werden hier meer soorten aangetroffen
dergelijke omstandigheden hun toevlucht moe-
al. 1993).
vooral tussen de oeverplanten talrijk; niet alleen
bloedzui-
slechts in drie monsters uit de randmeren voor
met lage
ties dan depositfeeders (bijv.
Insekten ziin
in het alge-
grotere soortenrijkdom dan de meet bo
(figuur 34). Op deze locaties spelen onder
meer
het monitoringprogramma opgenomen.
Niettemin zijn
algemeen langs de oevers
van alle randmeren en leveren ze een bijdrage
aan de
in de oeverzones. De
Cordylophora caspia, waarvan
als longslakken
de kolonies op nagenoeg elke steen uit de oeverbeschoeiing voorkomen, is net als de
Relatie bodemfauna en slibgehalte
Neomysis integer, die door zijn mobiele, min of
Macrozoobenthos and sediment composition
meer pelagische levenswijze ook buiten het
5
monsterprogramma valt, een van de
:
licten uit de
re-
•
I
$
3 -
Resultaten
1
0
per meer
r
40
oo
60
% silt (<63
In de monsters uit het Zwarte Meer en het
Ketelmeer werd een relatief groot aantal
|
gevonden; met name de variatie aan mollusken
viel op. De soortenrijkdom in het Zwarte Meer
!
zo-
op alle
GO
groter dan in
re meren. De
Figuur 35
De invloed van het slibgehalte
het
sediment o p de samenstelling van de
a
%
9080-
1
zo6050403020100 0
L.
L
r
20
40
60
%
(<63
A) Verhouding tussen muggenlarven en
oligochaeten, B) het aandeel van de
Chironomini onder de
en
C) de verdeling tussen de twee tubificide
oligochaeten Limnodrilus
hoffmeisteri
en
Relative abundance
ol
chironomids
and
(A), share ot the
Chironomini
amongst chironomids
(B)
and relative abundance of the oligochaets Limnodnlus hoffmeisteri and L claparedeianus (C) as a function of the
content of the sediment
ande-
oorzaak hiervan is
wellicht dc invloed van de
en de Vecht, die
resulteert in een grolere
aan habitats
in dit gebied. Stromend water
betere
voor
fillrerende
soorten, die via de waterbeweging
vers water en vers voedsel kriigen toegevoerd.
van stromend water als de Kaspische
Corophium
curvispinum
Ecnomus
en
de
maar ook de
Driehoeksmossel
Dreissena
hier relatief
Opvallend is
polymorpha
zijn
dichtheid
Watersysteemrapportage Randmeren
Diversiteit macrofauna per locatie, 1993
Dichtheid macrofauna per meer. 1993
Density of
Diversity invertebrates per location. 1993
per lake, 1993
bodem,
sand
0.90807 -
n
06-
n
0.4 020 1 -
o
J
-_
bank
stones
Mollusca
kreeftachttgen,
Ostracoda
Oligochaeta
muggelarven, Chironomidae
others
Figuur 36
De gemiddelde dichtheden van de macrofauna per meer per
verdeling over de belangrijkste
groepen.
Mean densities of macroinvertebrates per lake.
Figuur 37
PIE Diverstteitsindex
voor vergelijking met andere indexen
Washington 1984) per locatie, gerangschikt van oost naar west. Een hoge waarde betekent een soortenrijke gemeenschap met een
aantalsverdetussen de soorten. De ostracoden en de
meegeteld omdat
hiervan niet op alle locaties de soorten
bepaald.
Diversity index for all locations sampled
en de
van tenonitis tenellus in het Zwarte Meer \ecl
in ongeveer dezelfde soortsamenstelling ook in
heden in het Zwarte Meer en het Ketelmeer niet
hoger was dan in het Ketelmeer, mogelijk in
de andere randmeren
waren de
onder doen voor die in de andere randmeren,
verband met
dichtheden daar in het algemeen veel lager. Twee
zijn er aanwijzingen dat de relatief slechte kwali-
dat de gem. dichtheid van
Corophium hier juist beduidend lager was.
andere mollusken die hier werden aangetroffen
teit van het sediment enige invloed heeft op de
Opvallend is ook de hoge dichtheid van
hebben wel een beperkte verspreiding in de
van de macrofauna (zie ook hfdst
kleppige schelpdieren op de meeste locaties in
randmeren: de
10). De diversiteitsindex van de bodemfauna
beide meren. Bij de Driehoeksmossel heeft dit te
kwam in een gem. dichtheid van 235/m 2 voor op
was vooral in
maken met de stroming en de mogelijkheid voor
zand in het Ketelmeer,
door sterke overheersing door
aanvoer van larven vanuit de
Bij de
nen op een van de locaties in
nemosselen valt op dat de
anders dan in de andere randmeren, veel minder
was dan
de
Theodoxus fluviatilis werd aangetroffen op ste-
Schilders-
2). Ook erwtenmosseltjes (Pisidiidae) waren relatief talrijk; hoewel ze
(88/m 2 ). Om
Zwarte Meer
redenen komen beide
Corophium
en Dreissena (steen). Bij dc
was sprake van een tendens tot
diversiteit in westelijke richting, die in
soorten verder alleen voor in het Wolderwijd/
is met de hogere
Nuldernauw.
Hoewel de soortenrijkdom en de totale dicht-
Ketelmeer laag (figuur 37), o.a.
en
op de westelijke locaties
el al.
Op grond van de
Biologische
60
/eer
dichtheden van oligochaeten moeten
echter ook enkele
in het
als
sterk (organisch) verontreinigd
aange-
merkt
o.a. Washington
met name in
slechts
bij de muggenlarven was de situatie minder
en
lijk veel lager dan in andere
Chironomus en
(figuur 39a).
die in de andere meren
door
m.b.t.
op Veluwerandmeren
afwezigheid van de soort
meren
de Veluwerandmeren was
in het algemeen niet
ren.
soortenrijkdom
dan in de andere me-
de oevervegetatie was de variatie aan
zelfs enigszins
pas als
Wel kwamen bij deze muggenlarven veel afwij-
Drontermeer, Veluwemeer en Wolderwijd wor-
kingen voor
den samengenomen is
Klink
al.
ook
het percentage
met dat van de oevers van
raisvormingen aan de ka-
vertoonde nam toe
taxa, in de
Chironomus
verlaagde dichtheden vertoonde.
dat afwijkingen
als
"schoon" sediment
percentage hooguil enkele procenten.
terwijl (.'. plumosus t.o.v. dc andere
als tolerant aangemerkt, zowel m.b.t.
en
larven
de genoemde shblocaties vooral veroorzaakt is
veel voorkomen, waren hier nauwelijks aanwezig. Beide taxa worden door Wilson en
kwart van
telmeer in het geheel
den niet sterk verschilden van die in andere
in slibbig substraat duide-
Meer vertoonde
het
de verlaagde dichtheden van
gunstig; terwijl in zandig substraat dc dichthe-
randmeren, waren
door Ta-
Tanytarsus) waren op de sliblocaties
het oostelijk deel (figuur 38 >.
t
zoete rijkswateren
te
het slibgehal-
geliik
Dichtheid oligochaeten
Zwarle Meer. Mo-
le maken met een
soortsamenstelling van de oevervegetatie
werd (figuur 39b). In het centrale deel
van het Ketelmeer en langs dc vaargeul van
beeld vergelijkbaar
Veluwerandmeren en met het ontbreken van
rivierinvloed.
1993
Density oligochaetes in sand and
1993
r
5000 - 10.000
0
o o ©
o
r
I
0
•
Figuur 38
Dichtheden van oligochaeten op de bodemlocaties September
matig en sterk verontreinigd (zie Washington 1984).
Densities of
at the lake bottom
1993
Het overschrijden van de grenzen van
5000 en 10000
klassificeert de bodem als resp. licht.
Watersysteemrapportage Randmeren
klassificatie van het sediment
tot sterk
Figuur 39
Verband tussen de slibfractie van het sedeel van het nicer werden
diment en (A) de dichtheid van muggen- belast, in
larven en (B) het percentage
gevonden.
gen
Chironomus spp. in het Zwarte
Meer en Ketelmeer De dichtheden in deze meren bedraagt in slibbig substraat
slechts een fractie van die in de andere
meren. inclusief het Gooimeer (drie
ten rechts boven)
Density of chironomids (A) and percengegetage of growth deformities
Chirono- Er een beperkte hoeveelheid
mus (B) as a function of silt content Lakvens Over
van de randmeren bees Zwarte Meer and Ketelmeer, 1993.
schikbaar. Oudere gegevens hebben vooral be-
Dichtheid muggelarven 1993
Densities of
•
10000 -
II
Ontwikkelingen
•
1000-
61
.
•
•
•5
•
0
10
20
30
40
Ketelmeer —
50
60
trekking op de Veluwerandmeren, terwijl over
met
overige Randmeren,
Ketelmeer een
ander kan wor-
den afgeleid uit historische informatie van de
Chironomus Ketelmeer en Zwarte Meer 1993
Ren bruikbare
Abnormalities chironomids. 1993
keten van meren
over de totale
die van
het najaar van 1987. Deze gegevens
van Ketelmeer naar Gooimeer een afname in
•
30 -j
dichtheid
•
E
- -
soortenrijkdom zien, doorbroken
door een relatief rijk Veluwemeer. De dicht-
20
heden waren echter overal veel lager dan in 1993
•
10-
E
(label
de toename van Valvata en
Poiamopyrgus zijn vooral
0
10
20
30
40
50
dichtheden van de
mollusken sterk
%
maar ook de
dichtheden van oligochaeten en muggenlarven
• Zwarte Meer • Ketelmeer
lijken sterk te zijn
De toename van
de oligochaeten wekt enige bevreemding i.v.m.
de algemene tendens van
Je dichtheden in de
lief hoog,
waren
dit werd geheel veroorzaakt door
Gooimeer bemonsterd. Dit meer scoorde redeop het gebied van soortenrijkdom. De diver-
enorme aantallen ostracoden (figuur 36). Wel
kwaliteit Hr
uit
Deltarandmeren
van deze ostracoden,
muggenlarven
Hoewel over deze
me op dc meeste
hoog.
bekend over
was echter relatief laag (figuur 37)
door een onevenredig groot aandeel van de
dan in de
echter
de soortsamenstelling van deze groep.
leek de opbouw van de bodemfauna,
andere meren; de diversiteitsindex was met na-
water-
Cladotanytar-
sus en
en
oligochaeten, een aanwij-
weinig historische in-
formatie beschikbaar is, kan op grond van o.a.
zing voor sterke organische verrijking. De totale
gegevens uit de
Op een aantal locaties was de diversiteitsindex wal
dichtheid van de bodemfauna was de laagste van
me in het Ketelmeer de situatie in de jaren zestig
lager
alle bemonsterde randmeren. Ook de dichthe-
en zeventig zeer slecht moet zijn geweest (figuur
den van
40; bij de Vaate & Greijdanus-Klaas 1993). Als
door het massaal voorkomen van
slakken Poiamopyrgus anlipodarum en Valvata
Met name de laatste soort heeft een
voor waterplanten, waarop de eieren
waren beperkt, met
van die van de Driehoeksmossel,
die hier dezelfde dichtheden als in
Ketelmeer
worden gesteld dat met na-
gevolg van
en verontreini-
ging met o.a. zware metalen en pesticiden waren
worden afgezet Tweekleppige schelpdieren wa-
bereikte (tabel
Dit hangt samen met het feit
onder meer Driehoeksmosselen en vele insek-
ren in de Veluwerandmeren relatief schaars,
dat de Markermeerpopulatie van deze soort zijn
tensoorten uit de Rijntakken verdwenen. Leent-
uitzondering van de
grootste dichtheden heeft in
tumidus, die juist relatief talrijk leek
zijn (tabel
De Driehoeksmossel kwam in beperkte
dichtheden voor maar was veel minder algemeen
dan in
Ketelmeer en het Gooimeer.
Zuidelijke Randmeren
Van de zuidelijke randmeren werd alleen
vaar vond in
Opvallend is dat de diversiteitsindex zowel op
zand en slib als op de stenen
ook in het Ketelmeer geen lar-
ven van Driehoeksmosselen, in tegenstelling tot
(bij dc Vaate
in westelij-
de situatie in dc Veluwerandmeren, waar ze algemeen in
plankton voorkwamen. In
en
ke richting, dus naarmale dc invloed van
1976, het dieptepunt
hypertrofe
dc Rijntakken. werden op stenen langs de l)ssel
wordt. Dit is in
overeenstemming met het feit dat ook de hoogvan oligochaeten, genoeg voor
slechts elf
dc waterkwaliteit van
gevonden (exclu-
sief muggenlarven en oligochaeten). Sindsdien
Biologische
bi
verbeterde de situatie en keerden
meer en nicer soorten
geleidelijk
aangevuld door een
aantal nieuwkomers,
o.a.
1984) en
Behalve
massale optreden
granten
Kaspische Slijkgarnaal na
in
is inmiddels toegenomen tot
(figuur
jaar
sinds
toen de
'aanloop' van drie
werkelijk zware aanspraak op het be-
schikbare substraat ging maken. Deze
heeft
Ketelmeer
treedt
stel hier bovendien slechts
her-
nodige vertra-
de
>riehoeksmosselen,
kluiten overal op
bodem voor-
kwamen.
Rond
was echter het doorzicht sterk afge-
nomen en dc dichtheid van de waterplanten hep
drastisch terug. Dit had zijn weerslag op de
substraat, en door
demfauna,
te kampen
van andere soorten
jaar 9 genera van mollusken
onderscheiden, waaronder
dichtheden wordt daarbij de vestiging
slibbige huisjes op
slib uit de Ussel ontvangen. Doordat dit slib grotendeels in
rol,
monsters uit
waarvan
enkele recente
stenen in de
Zo werden bij analyse van bodem
slakken waren
aspecten van wa
speelt hier waarschijnlijk ook het
Kaspische
Slijkgarnaal (1987). Het aantal soorten op dc
Met name
ri|kswateren
bloedzuigers
echter relatie!
waaronder
Tijgervlokreeft
zoete
Tol nu toe is
under meer met
Driehoeksmosselen ver-
dwenen en tijdens een
in
I974 waren twee slakjes {Valvata
de
ging op. Van Urk en Kerkum (1986) vonden
Ketelmeer het enige randmeer waar de Kaspische
vanuit het Vossemeer naar het Ketelmeer een
Slijkgarnaal een belangrijke rol speelt, in
enige mollusken die in
sterke toename in het percentage afwijkingen bij
Zwarte Meer zijn de dichtheden nog belangrijk
gevonden. Ook
muggenlarven (zie ook hfdst 10). De huidige
ziin echter inmiddels ook vondsten
die uit deze monsters werd berekend was met
het Vossemeer, Veluwemeer en
laag (van Urk, ongep.
percentages in het Ketelmeer zijn lager, maar zijn
bekend
in vergelijking met "schonere" bodems nog
Gooimeer.
geg)-
Veluwerandmeren
eutrofiering
steeds hoog. Zoals al eerder werd geconstateerd
wijst ook de samenstelling van de huidige bo-
>c diverse maatregelen die ter bestrijding van
demfauna erop dat de kwaliteit van het bodemmateriaal nog steeds te wensen overlaat.
macrofauna op de stenen langs de oevers
Veluwemeer werden
dichtheid van muggenlarven
werden
uitgevoerd
de Veluwerandmeren is in veel mindere mate
echter geleidelijk in verbeteringen die de laatste
sprake van verontreiniging dan in de I|sseldclta,
jaren ook op de macrofauna hun uitwerking lij-
zodat het accent van de problematiek in deze me-
ken te hebben. Hoewel verschillen in
reageert wellicht wat sneller op verbeteringen
ren ligt op de eutrofiering die zich vanaf dc twee-
ringstechniek eigenlijk nog wal aandacht ver-
van de waterkwaliteit; in het Ketelmeer werden
de
September
chaeten)
muggenlarven en
soorten aangetroffen,
len nicer dan in
Begin
vijf
van
iaren zestig manifesteerde.
een reeks najaarsbemon-
zestig wordt door 1 eentvaar
steringen over de jaren
het Veluwemeer beschreven als een helder,
Dc dichtheden
systeem met
toch een aan-
tal duidelijke trends naar voren; de dichtheden
variatie aan
en
soortenrijkdom zijn in heide meren toege
nomen (figuur
In 1987
Wolderwijd
met slechts drie taxa van muggenlarven en een
totale gemiddelde dichtheid van 320 ind./m-
S o o r t e n r i j k d o m IJssel 1 9 7 5 - 1 9 9 4
Number of species River
armer dan
is
30-1
digd cn is
28-
Veluwemeer. Sindsdien
aantal taxa in het Wolderwijd verdrievoudichtheid zes keer
hoog
den. In het Veluwemeer is dc toename minder
26-
zodat nu tussen de beide meren weinig
2422-
verschil meer bestaat.
201816-
Macrofauna en
14-
De toenames van
12I
Waterplanten
deel van de macrofauna-
soorten en die van de diversiteit is zonder
-
verbonden aan de toename van de biomassa van
:-
de waterplanten in dezelfde periode. Uit macro•
launabemonsteringen in
--
in
en 1992 blijkt dat de dichtheid van een aan' 6 77 78 79 80
tal soorten een duidelijke relatie vertoont met de
biomassa van de planten. Valvata vertoonde bijv.
Figuur 4 0
Toename van het aantal
o p stenen langs de
Increase of the number of macroinvertebrate
banks of the river IJssel,
1975-1994.
species (chironomids
Muggenlarven en oligochaeten zijn
and oligochaels
excluded)
on stones along
the
een sterk positief verband met de biomassa van
kranswieren, waarbij de dichtheden opliepen tot
50.0(H) ind./m 2 . Ook soorten als de chironomide
Watersysteemrapportage Randmeren
Muggenlarven en mollusken in het Veluwemeer en Wolderwijd, (1974), 1987-1993
Chironomids and
zoals toenemende zuurstof- of calciumgehalten.
het Wolderwijd kan ook een effect van door
In Lake Veluwemeer and W o l d e r w i j d , (1974), 1987-1993
het visstandsbeheer
predatiedruk
niet worden uitgesloten.
de winter van
1990/91 werd hier 75 % van de vis verwijderd
hoofdstuk 8). Uit exclosure proeven die in
1988 in het Wolderwijd en het Veluwemeer zijn
uitgevoerd (Naber 1989) bleek dat de dichtheden van muggenlarven en wormen (slakken niet
onderzocht) na
uitsluiten van
kunnen toenemen. De afname van de
hoeveelheid bodemwoelende vis in het Wolderwijd doet daarom
toename onder de
-
faunasoorten verwachten. Uit figuur 41 blijkt
1974
1987
1990
1991
1992
1993
dichtheid weekdieren, Mollusca
aantal soorten weekdieren, Mollusca
dichtheid muggelarven.
aantal soorten muggelarven, Chironomidae
Figuur 41
Dichtheden en soortenrijkdom (aantal genera) van
en mollusken het Veluwemeer en Wolderwijd. na1987-1993 (in 1989 alleen
De toename van de mollusken werd vooral veroorzaakt
door sterk gestegen dichtheden van Valvata en Poiamopyrgus. De diversiteitsindex van de mollusken heeft daardoor
geen toename laten
Densities and number ot genera ot macroinvertebrates
in Lakes Veluwemeer and Wolderwijd, 1987-1993.
echter dat de toename bij de muggelarven al
voor de afvissing
is ingezet.
Ook andere maatregelen kunnen effed hebben
op de macrofauna. Zo kunnen veranderingen in
het doorspoelregime effect hebben gehad op de
verspreiding van soorten via vrijzwemmende of
zwevende stadia. De Driehoeksmossel was bijv.
in de Veluwerandmeren jarenlang beperkt tot
het
vlokreeften
rupsen
van watervlinders
duikwantsen als
Sigara striata en kokerjuffers worden voornametussen planten aangetroffen. Het
die sinds de jaren zestig
(Leentvaar
niet meer was
kan
genwoordig weer op de kranswieren worden
waargenomen.
Ook bij andere
is
verrijking
zichtbaar. Zo vielen in het kranswierveld van
Veluwemeer in 1993 de met waterplanten
geassocieerde
Sida en
voor het eerst op,
werden daar
de bemonsteringen steeds meer Kleine
gevangen. De diversiteit van de
fauna lijkt dus sterk toe te nemen onder invloed
van de ontwikkeling van de vegetatie.
Er ziin echter ook soorten toegenomen die geen
zelfs een negatieve relatie met de planten vertonen. De muggenlarven
Cryptochironomus
horentje
Poiamopyrgus
vooral buiten de
Cladotanytarsus
en
en het
komen
bijvoorbeeld
voor. Hun
toename zou verbonden kunnen zijn aan
chemische veranderingen in het ecosysteem,
Foto
Langs de
bestaat een
grote variatie aan
zoals hier o.a
het
steenoppervlak aan de
buitenkant van de beschoeiing, de beplas achter de stortstenen dam en
de
Onder meer omdat
ook luchtademende invertebraten zoals
longslakken en
kunnen leven. is de diversiteit langs de oevers veel
groter dan op de
As a result of a large variation of habiinvertebrate diversity along the
banks much higher than on the lake
deel van het Veluwemeer
64
Biologische monitoring zoete rl|kswateren
(Noordhuis
Deze populatie kwam voor
op geringe diepte op de dijkbeschoeiingen rond
Gooi- en Eemmeer
Uit
Gemaal Lovink en vertoonde tekenen van
beschikbaar. Hoewel
een problematische
heden van
waarschijn-
lijk in verband met
in Stand door jaarlijkse
vrijzwevende larven vanuit de
recente
van de Driehoeksmossel in
Wolderwijd
in
gevonden dicht- soorten gevonden als op de bodem.
" Met
larven beduidend hoger waren
die uit
De popula- (label 3), kan gezien de nutrientgehallen en de en
van beperkte
van de
vegetatie
V'aart. De
label
nog nauwelijks sprake
van een herstel van de
oorspronkelijke variatie in habitats. Ontwikke-
ongetwijfeld te lingen in de fauna van de oeverzones zouden in
maken met de start van de doorspoeling van dit
meer met water uit het Veluwemeer. Ondertus-
toekomst kunnen worden
door
gcluige
talrijk voorkomt
oeinmid-
dels ook in het Gooimeer is aangetroffen.
In de
komen slerk
verlaagde dichtheden van muggenlarven voor,
terwijl de oligochaeten
talrijk zijn,
Vergelijking met gegevens van voor de start
van
programma laat zien dat de
MW
sinds de jaren tachtig is toegenomen.
van
op wat grotere diepte
invloed van resp.
door
Eem en de
dichtheden en de diversiteit van de macrofauna
toename in de bodemmonsters. Theoretisch
hebben deze mosselen door
m het Gooimeer en in het Ketelmeer
Meer is sprake van verlaagde diversi-
hetgeen wijst op organische verontreiniging.
Kaspische Slijkgarnaal, die langs
sen lijken ook de meerbodems weer geschikt te vers van het
worden voor
talkeer zoveel
oligochaeten en muggen-
relatief grote temperaop
tie
oeverplanten, waar vooral
meren is weinig historische informatie rijk ziin, werden gemiddeld
samen met verbetering van de waterkwaliteit
Belangrijkste conclusies
de toename van de
kansen op succesvolle voortplanting,
waardoor ook op grotere afstand van Gemaal
In
werden een kleine
macrofaunasoorLovink sprake kan zijn van toename, bijv. in het ten in de randmeren gevonden. De oeverzones
Drontermeer (tabel 13).
op de locaties tussen
waren relatief
Tabel 12
Gemiddelde dichtheid per substraattype (aantal per
Mean densities
de randmeren in 1993. Monsters met <10 %
<16
zijn als zand
and number of species of macroinvertebrates per habitat borderlakes 1993.
Dichth eid
Aantal Soorten
of species
Density
zand
slib
sand
2431
Longslakken Pulmonats
Tweekleppigen Bivalves
Crustaceans
Ostracoden Ostracods
Bloedzuigers Leeches
Oligochaeten
Muggelarven
Kokerjuffers
Chironomids
Overige insekten other
Mites
Totaal Total
plant
steen
zand
plant
stone
sand
5
1
2373
144
603
718
1652
4912
0
470
12497
1
25
5658
3187
51
5
i
612
1774
258
307
3062
3
5
2226
0
1
49
163
74
1
48
1908
5099
14305
9271
225
2546
154
27
4
798
15
2
65
61
43
3
8
27427
16806
34250
6859
1835
43
8
6
steen
totaal
stone
total
6
6
8
6
9
1
5
11
12
1
3
0
1
4
7
11
6
13
24
28
19
44
12
•
11
12
6
5
2
10
74
102
11
748
4
plant
plant
9
i
5
8
21
9
147
Watersysteemrapportage Randmeren
65
Tabel 13
Verspreiding van tweekleppigen over de randmeren. Pisididae: dichtheden uit bodemmonsters 1987
en 1993 (steekbuis).
aantallen en dichtheden uit
met mosselkor (1x100 en dichtheden uit bodemmonsters 1987 (Eckmann-happer) en 1993 (steekbuis).
dichtheden van
kor en steekbuis (1993)
vloeien voort uit de maaswijdte van de mosselkor (ca 3
waardoor kleinere mosselen in deze monsters ontbreken. Dreissena. dichtheden uit bodemmonsters 1987 (Eckmannhapper; Noordhuis 1992) en 1993 (steekbuis). dichtheden op
sept 1993 (MWTL) en aantal op vijf stenen, 1994 (Noordhuis ongep).
Distribution of bivalves the borderlakes (densities in
in nr./5 stones or /us/ the numbers
Several methods have been
which makes comparison of res
from different years rather difficult
Zwarte Meer
Pisidiidae,
Wolderwijd
Gooimeer
325
9%
5
27
0
2
1343
897
143
107
30
32
8
62
4
0
3
33
5
23
0
52
33
272
0
0
0
12
anatina aant 1993
Unionidae.
happer 1987
Unionidae,
kor 1993
Unionidae,
buis 1993
bodem 1987
bodem 1993
Dreissena. aant/5 stenen oever 1993
Dreissena.
Veluwemeer
1993
aant 1993
Dreissena,
Dreissena.
Drontermeer
1987
aant 1993
Anodonta
Ketelmeer
stenen oever 1994
1
11
23
002
25.4
1
13
200
7.4
0
056
6.3
56
337
0
0
14
159
-
100
11
44
0
2.2
0.06
0.10
0.11
32
11.4
0
0
17
0
28
95
0
•
15
de jaren zeventig en tachtig kwamen Driehoeksmosselen de Veluwerandmeren alleen voor langs de oevers
waar larven met water uit de Hoge
meer werden
1993 begon het herstel van de
die vooral de schelpen van zwanemosselen als substraat
Zebra Mussels were virtually absent from the eastern borderlakes during the seventies and
1993 they returned, often growing on the shells ot
11
470
121
265
naar het
Biologische monitoring zoete rijkswateren
66
Tabel 14
Vergelijking
(5
Densities of
dichtheden mollusken. oligochaeten en chironomiden (aantal per
uit bodemmonsters van 1993 (15 steken per locatie) met die uit bodemmonsters uit 1987
per locatie).
and chironomids in samples from 1993 to densities found 1987.
Zwarte Meer
Ketelmeer
Drontermeer
Veluwemeer
Gooimeer
Mollusken totaal
1987
328
1222
10
397
2
5
Mollusks total
1993
2591
8603
5914
2750
4422
2603
4158
2771
684
3137
602
5153
Oligochaeten totaal
1987
5056
693
876
Oligochaets total
1993
12149
3889
2429
1987
1931
241
3007
2037
320
617
1993
1708
1940
6671
2238
1634
3784
totaal
Chironomids total
actor
Difference
Mollusken
Oligochaeten
Muggelarven
7.9
7.0
591.4
6.9
2.4
56
2.8
07
4.6
0.9
8.0
2.2
1.1
51
8
4
5
7
6
6
Aantal locaties
1987
8
4
6
Nr. of locations
1993
6
6
2
520.6
8.6
6.3
A a s g a r n a l e n , Baars en Glaskreeftjes
De Aasgarnaal Neomysis integer is met de Brakwaterpoliep Cordylophora
een van de weinige relicten
de
Ondanks dat het zoutgehalte
onder het optimum voor deze soort ligt,
komt de Aasgarnaal algemeen in de randmeren voor.
Hoewel uit veldproeven bleek dat bij een gevarieerd
voedselaanbod dadoceren maar een beperkt aandeel
van het menu vormen, kunnen
als ze in
hoge dichtheden voorkomen. in principe invloed uitoefenen op het
van zooplankton.
waaronder Daphnia (alleen volwassen
Anderzijds vormt Neomysis op zijn beurt een belangrijke voedselbron voor vis. met name jonge Baars. Van
1989 tot en met 1993 zi|n in het Wolderwijd
1992
en 1993 ook in het Veluwemeer) met behulp van een
vrijwel
gen uitgevoerd
et al. 1995)
de randmeren vormen de Aasgarnalen elk jaar drie
de overwinterende generatie brengt rond
een voorjaarsgeneratie voort. die
rond
een
produceert Deze generatie
produceert tenslotte in
de nieuwe overwinterende generatie.
slechts twee van de
vijf jaren, 1991 en 1993, werd de voorjaarsgeneratie in
aantal
door de
en
de dichtheden langdurig hoge waarden (ca.
figuur 42a). De
jaren bij de Aasgarnaal lijken ook de jaren te
waarin sprake is van
een relatief sterke jaarklasse van jonge Baars. Aangezien bij
naar voren is gekomen dat
deze Baars
vrijwel uitsluitend met Neomysis voedt
(Meijer
Hosper 1994), ligt het voor de hand hierin
een oorzakelijk verband te zien.
1990 viel tijdens
het
Wolderwijd op dat grote hoeveelheden Glaskreeftjes
Leptodora kindtii in de netten werden gevangen. Dit
is een carnivore cladoceer van ongeveer hetzelfde
als Neomysis, die eveneens als predator van watervlooien kan optreden. Sinds deze ontdekking is ook
aan deze soort extra aandacht besteed door
proefsgewijs de dichtheden te bepalen (figuur 42b).
alle onderzoeksjaren zijn de dichtheden
maand sterk verhoogd. Het tijdstip van
eerder dan juni) en van maximale dichtheden
sterk van jaar tot jaar.
1991 en 1993 was de opkomst laat en het maximum beduidend lager dan
de andere drie
Opvallend is dat de opeenvolging van 'goede' en
'slechte' iaren bij Leptodora complementair lijkt
aan die van
In Lake Erie blijkt Leptodora
ten opzichte van Bytotrephes (een andere carnivore
cladoceer) een relatief slechte concurrentie-positie te
hebben bij lage temperaturen
°C) (Garton et
al. 1990). 1991 was vooral in mei en
de watertemperatuur veel lager dan in de andere jaren.
Leptodora werd toen pas in oktober voor het eerst
aangetroffen. 1993 waren de voorjaarstemperaturen normaal, maar kwam het maandgemiddelde de
zomer niet hoger dan 18.1 °C
Leptodora verscheen toen
augustus, maar zette met goed door.
In hetzelfde jaar waren echter
het Veluwemeer,
waar de dichtheid van Neomysis veel lager was dan
het Wolderwijd. de dichtheden van Leptodora juist
veel
Leptodora
het in het Veluwemeer
bovendien langer vol
van Schie) De lage dichtheden van Leptodora in het Wolderwijd in
1991 en 1993 zouden dus kunnen zijn veroorzaakt
door een combinatie van ongunstige temperatuuronten de interactie met Neomysis, waarbij
kennelijk een
rol
i
-
Figuur 42
Dichtheden van de Aasgarnaal Neomysis integer
(A:
uit
sters op zandig substraat) en het Glaskreeftje Leptodora
kindtii
tweewekelijkse dichtheidsschattingen, combinatie van gegevens uit planktonmonsters en sleepmonsters voor Neomysis) in het Wolderwijd, 19891993.
67
Watersysteemrapportage Randmeren
8. Vissen
Joost Backx2 en Wobbe Cazemier3
Ruurd
Koeman en Bijkerk
Witteveen + Bos Raadgevende ingenieurs
Inleiding
Al in de tweede helft van de jaren zestig werd
van reductie van de hoeveelheid planktivore meer representatief is. Fuiken geven,
de
en bodemwoelende vis ("Actief Biologisch langdurige inzet, in het algemeen een goed beeld
Beheer") werd getracht de waterkwaliteit te ver- van
(in I993 en
door de Directie Visserijen van het ministerie beteren (zie verder intermezzo).
1994 in de randmeren resp, 32 en 34 soorten
tegenover 17 in
van LNV gestart met systematische bemonste-
seizoen 1993/94), terwijl sleepnetten een beter
ringen van de visstand in de randmeren. Dit project werd helaas in 1987 stopgezet,
de resul-
sleepnetten in
Resultaten 1993-1994
beeld geven van de aantalsverhoudingen van de
algemene soorten.
taten van bijna twintig jaar monitoring leveren
niettemin een belangrijke bijdrage aan het begrip In 1993-94 werden 39 vissoorten in de randme- De vangst per eenheid inspanning (Catch Per
van de processen die zich in de randmeren heb- ren vastgesteld, bijna driekwart van het totaal Unit Effort, CPUE) is, net als in de andere meben afgespeeld. Veranderingen in de samenstel- aantal soorten in de zoete rijkswateren. Twaalf ren, hoog in vergelijking met die uit de rivieren.
ling van de visstand kunnen ingrijpende gevol- soorten kwamen echter alleen in de
De waarden zijn echter lang niet
hoog als die
gen hebben voor
betreffende ecosysteem, o.a. boven water. Soorten als Driedoornige Stekel- van het Usselmeer en Markermeer/IJmeer, tervia wijziging van de predatiedruk op zooplank- baars, Karper, Brasem en Snoek werden in de wijl soortsamenstelling en aantalsverhouding
ton of van de mate van opwerveling van
materiaal door
randmeren meer gevangen dan in de andere vooral herinneren aan die van de Benedenrivie(bodemfauna-etende) zoete rijkswateren.
ren (zie ook de vergelijking in jaarrapportage
vis. Dit laatste geldt vooral voor de Veluwerand-
Er zijn grote verschillen tussen de samenstelling
Uit de resultaten van de sleepnetten ko-
meren en de zuidelijke randmeren, waar de ver- van de vangst in de verschillende
blijftijd van het water relatief groot is. De situatie (figuur
Het gebruik van elk soort tuig lein het Ketelmeer en Zwarte Meer wordt sterk vert een specifieke selectie van het aanwezige vis-
meren naar voren: met de kor werd in de diepe-
bei'nvloed door de IJssel en ook dc samenstelling bestand op, waardoor de vangst niet zonder
van de visstand wijkt daardoor af van die in de
andere meren.
De monitoring van de vis in de randmeren is in
het kader van MWTL in
hervat, en wordt
nu grotendeels uitgevoerd door het RIVO. Er
wordt gevist met drie soorten vistuig. Elk jaar
wordt in de periode
per maand
alle vis uit fuiken van beroepsvissers gereDat gebeurt in het Zwarte Meer,
Ketelmeer, Veluwemeer, Wolderwijd en Gooimeer. In dezelfde wateren wordt in de peiljaren
(hier in oktober en november 1993) bovendien
gevist met sleepnetten. In de diepe delen van de
meren wordt daarvoor een kor gebruikt, in de
ondiepere delen een wonderkuil.
Het is nog niet duidelijk in hoeverre de resultaten kunnen worden gekoppeld aan die van de
bemonsteringen van de Directie van Visserijen.
Gezien enkele verschillen in
niek is daartoe in deze presentatie geen poging
Wel wordt bij de interpretatie gebruik gemaakt van de resultaten van projectonderzoek dat met name in het Veluwemeer en
Wolderwijd is verricht. Nauwkeurige bestandsopnamen, uitgevoerd door Witteveen en Bos,
begeleidden hier een project waarbij door middel
Foto
De Snoek is een oogjager die het moet
die vaak
hebben van
vanuit de dekking van water- of oeverplanten worden uitgevoerd. Als het water troebel wordt en de vegetatie achteruitgaat, verdwijnt deze vis.
The Pike needs its eyesight when it
strikes out of the cover of vegetation.
When the water turns turbid and aquatic
macrophytes
Pike is no longer
able to catch enough prey.
ook ruimtelijke verschillen binnen de randre delen van de meren veel meer vis gevangen
dan met de
in de ondiepe delen. In dc kor
68
Biologische monitoring zoete
Aantal en biomassa vissen in sleepnetten
A a n t a l vissen in f u i k e n
of
in like
Number and biomass of
Aantal
1993
in trawl nets
kornet
Number in beam trawl
200
BO
0
Ketel-
Veluwe-
Woldermeer
Zwarte
Meer
Veluwe*
Wolder-
meer
meer
Aantal in kuilnet
Number
Zwarte
Meer
Veluwemeer
Pos, Ruffe
trawl
Woldermeer
Wolder-
Brasem, Bream
Baars. Perch
Spiering, Smelt
Snoekbaars.
overig. others
Gooi/Eemmeer
Biomassa in kornet
Blankvoorn. Roach
Biomass
beam trawl
Figuur 4 3
Overzicht van de vangsten in fuiken in 1993 en
Composition
of the 1993 and 1994 catch in fikes.
was vooral de Pos zeer talrijk, maar ook Baars en
Snoekbaars
een groter aandeel dan in de
ondiepe delen was vooral het aandeel
van Brasem, Spiering en Stekelbaars groot.
Zwarte
voor de fuiken was een groot aandeel
van Snoekbaars en Aal.
Ketel
meer
Veluwe-
Wolder-
Biomassa in kuilnet
Biomass
trawl
Deltarandmeren
Van de bemonsterde randmeren zijn de deltarandmeren, in het bijzonder het
reweg het meest soortenrijk (tabel
Slechts
twee van de 39 soorten uit de randmeren
94), de Beekforel en de
werden in het
Ketelmeer niet gevangen, terwijl
alleen in
in de
en
soorten
soorten alleen
werden gevangen. Nog eens vijf
andere soorten werden in de periode
Zwarle
Meer
in
meer
Wolderwijd
meer
aalfuiken in het Ketelmeer gevangen (Cazemier
et al. 1995b). waarmee het totaal aantal soorten
het
op
komt, uit
totaal
Figuur 44
Overzicht van de vangsten in kor en
Composition of the 1993 catch
trawl
in 1993 Legenda
figuur 1
Watersysteemrapportage Randmeren
69
van 44 voor de randmeren als geheel
ln het Zwarte Meer werden
minder
soorten gevangen (26 over de gehele
maar
nicer dan in de andere
Vooral de vangst van relatief grote aantallen
Kroeskarpers, Grote en Kleine
en
sluit aan bij het
komen van deze soorten in het Ketelmeer, evenals meer incidentele vangsten als die van Grote
Marene,
en Riviergrondel.
De grote soortenrijkdom in de
is een
gevolg van het feit dat hier dc visgemeenschap
uit de meren
met die
de IJssel. Naast
("eurytope") soorten, die overal
algemeen zijn, en soorten van plantenrijk water
("limnofiele" soorten, die in dc delta ook opvallend goed vertegenwoordigd zijn) vinden we hier
een groot aantal
("rheofiele")
Een deel hiervan is waarschijnlijk afkomstig uit de IJssel, zoals Barbeel, Rivierdonderpad en Riviergrondel. Meer toevallige vangsten
uit deze categoric zijn die van
Beekprikken en drie Grote
twee
in 1993. De
Beekprik komt voor in
17
Sinds het begin van de jaren zeventig is de visstand in de randmeren sterk door Brasem
Door het
bezit van een "
kieuwapparaat kan Brasem tot op relatief grote lengte
eten, waardoor de graasdruk van zodplankton op fytoplankton verlaagd wordt. Grotere Brasem leeft bovendien van
en wormen
uit de bodem en
daarbij bodemmateriaal met nutrienten
De algengroei wordt daardoor nog
en het water blijft troebel.
During the seventies and eighties Bream heavily dominated the
community in the borderlakes. Bream preys on
Daphnia more than other fish, while larger Bream stirs up bottom material in search ot chironomids. Both habits resu
more excessive growth of algae.
in het oosten en
zuiden van het land. Het Ketelmeer ligt in
buiten het verspreidingsgebied van deze soort,
inderdaad uit zee afkomstig is, blijkt uit
zodat kan worden gesproken van een bijzondere
dat bij maagonderzoek soms mariene prooisoor-
uit veldonderzoek bekend dat dez.e soort in elk
worden aangetroffen (Dekker & van Willigen
geval sinds 1994 in grote aantallen voorkomt in
vangst. De Grote Marene kent
feit
fuiken slechts ten exemplaar werd gevangen is
in met de bovenstroomse delen van de Rijn ver-
I996). In het Kelelnieer wordt gedurende het
bonden meren. Bij hoog water worden ze soms
grootste deel van het jaar alleen kleinere Zeeforel
M. van den Berg). Ook in de vangsten van
stroomafwaarts gevoerd (van Nie 1996).
gevangen, maar in augustus passeren grote, paai-
is de soort in 1994 toegenomen
Een ander deel van de stroomminnende vis in de
rijpe individuen op weg naar de bovenstroomse
Het lijkt niet onwaar-
Ener-
paaigronden (Platteeuw & Beekman 1993). In
schijnlijk dat dc Kleine Modderkruiper van de
zijds zijn dit typisch estuariene soorten, met na-
hoeverre de trekvis daadwerkelijk de paaigron-
recente toename van de waterplanten in het
me Driedoornige Stekelbaars. Bot en Spiering.
den bereikt is niet geheel duidelijk, waarschijn-
Veluwemeer heeft geprofiteerd. Bij
De laatste soort trekt in maart en april
lijk blijft een deel in het kustgebied
nofiele soorten als Rietvoorn en Zeelt laten zich
is afkomstig uit het
naar
het
en
mate
trekt na korte tijd onverrichter zake terug naar
het Zwarte Meer en de IJssel om te paaien
zee ("dummy run"; Dekker & van Willigen
&
in mindere
of
1993). Anderzijds ligt het
Dat geldt met name voor Rivierprik, Zeeprik
en Zeeforel. De Rivierprik paait nog steeds in
delen van het
terwijl ook de
hier na een periode van afwezigheid
weer wordt waargenomen. Ook van de Zeeforel
bevinden zich in zijtakken van de Rijn (Sieg)
nog paaiplaatsen (van Nie
Dat ten
een deel van de Zeeforel in het Usselmeergebied
lim-
in het Veluwemeer echter nog nauweliik- zien.
Het Wolderwijd was met 17 soorten het
Ketelmeer op de trekroute van soorten die om
paaien tot ver in Duitsland kunnen doordringen.
kranswierveld van het Veluwemeer
soortenrijk van de bemonsterde randmeren. Dit
heeft ongetwijfeld
Veluwerandmeren
maken met de zeer beperk-
In het Veluwemeer en Wolderwijd werden 23
te migratiemogelijkheden tussen het Wolderwijd
soorten gevangen, waarvan zes alleen in het
en enerzijds het Veluwemeer
Veluwemeer. Het gaat bij deze zes om incidentele
zijds het eveneens soortenarme
vangsten van soorten die in
algemeen ook
(afwateringssluis).
Geen
ander-
enkele
trekvissoort
in het Ketelmeer voorkomen. Slechts een daar-
werd in de
van verdient extra aandacht, nl. de Kleine
aangetroffen. De estuariene soorten waren wel
Modderkruiper. Wellicht is deze soort te klein
aanwezig. maar in beperkte dichtheden. Spiering
voor de gebruikte
terwijl in de
uit het Wolderwijd
met name in de fuikvangsten van 1993
Biologische monitoring zoete
n
Ussel
Zwarte Meer
Ketelmeer
-
11
Veluwemeer
Wolderwijd
Gooi-/Eemmeer
Markermeer
Usselmeer
Rheofiel;
Riverine species
Zeeprik Petromyzon
Rivierpnk Lampetra
Lampetra
-
Steur Acipenser sp.
Barbeel Barbus barbus
12
Riviergrondel Gobio gobio
Kopvoorn Leuciscus
Winde Leuciscus idus
Serpeling Leuciscus leuciscus
Kleine Modderkruiper
Spiering
-
169
15
47
16
4
-
+
3
9
1317
2
taenia
+
91
+
+
-
-
++
1
-
-
lavaretus
trutta
Beekforel Salmo
2
+
+
Zalm Salmo
Zeeforel Salmo
2
1
eperlanus
Grote Marene Coregonus
1
1
108
cephalus
trutta
Kwabaal Lota lota
Dried. Stekelbaars
-
35
1
1
57
Rivierdonderpad Cottus gobio
Chelon labrosus
26
38
60
-
21
+
Bot Pleuronectes
-
351
1234
44
7
5
-
+
17
357
329
-
1
62
++
++
-
-
12
3956
11
-
J
42
156
1
4
-
1
14
-
56
77
-
-
39633
-
1979
2
+
225
9
6
-
+
3
2
128
1
•
-
-
1
41
-
aculeatus
flesus
3
1
28
-
-
258
7
18857
Limnofiel; stagnant, begroeid water
Stagnant water species
Kroeskarper Carassius carassius
Vetje Leucaspius
delineatus
Rietvoorn
-
erythrophthalmus
12
Zeelt
Grote Modderkruiper
Tiend. Stekelbaars Pungitius
12
16
17
28
++
5
13
-
-
+
pungitius
-
2
124
16
-
5
28
-
1
-
10
-
178
10
"
-
12
1
1
128
geen voorkeur
No clear
preference
Aal Anguilla
anguilla
Brasem
Kolblei Abramis
bioerkna
5104
2907
9649
3939
4714
2824
8440
562
7926
2415
2526
149
3737
1680
535
10559
159
6
98
8138
430
107
504
75
1
202
20
23
221
-
81
16842
4265
95
1680
29
9825
1
30
15605
1
18658
alburnus
516
1576
125
26
510
Giebel Carassius auratus
++
31
4
-
13
3201
28
8586
-
5
-
-
56
11
33
23
122
86
19
8956
1596
34602
1957
646
Alver Alburnus
Karper Cyprinus
carpio
1112
+
Blankvoorn Rutilus rutilus
Meerval Silurus glanis
Snoek Esox lucius
Pos Cymnocephalus
cernuus
Baars Perca tluviatilis
Snoekbaars
-
22261
24285
7029
1860
802
892
92609
12737
10517
213
190
62345
6362
780
6805
2
26
2
+
-
-
-
2
-
-
105782
Exoten
Introduced
species
Graskarper Ctenopharyngodon
Zilverkarper
-
nobilis
Bruine Dwergmeerval Ictalurus
Regenboogforel Oncorhynchus
nebulosus
•
2
1
-
•
1
-
1
1
-
-
-
-
2
11812
37406
59146
145301
27682
11530
172643
185799
249
1062
1809
1451
672
1453
2612
2730
Gup Lebistes
Totaal per
1
•
Total per 24 hrs
Aantal fulketmalen
Number of
tike-nights
Tabel
Aantal vissen per 1000
in de randmeren en
wateren,
1993 en 1994 (berekend over de som van de beide
Indeling
glides volgens
Quak
Number of fish of each species caught per 24 hs in tikes in the borderlakes.
• soort ontbreekt, maar wel gevangen
Species only caught outside sampling programme
March-November
of in aalproeffuiken
or in previous
1993 and 1994.
van de jaren 1987-92 (Cazemier et al 1995a,
schaars, maar de aanwezige Spiering was in het
verband met predatie van de kleinere individu-
ren beduidend minder Snoekbaars en meer
Wolderwijd en Veluwemeer gemiddeld wel gro-
en door een sterke jaarklasse van de Snoekbaars
Spiering gevangen. Naast predatie kunnen echter
ter dan in de andere meren. Mogelijk houdt dit
in deze twee meren. In 1994 werd in beide me-
ook andere factoren een rol spelen, bijvoorbeeld
Randmeren
Figuur 45
Lengteverdeling van Brasem uit kor en
okt-nov 1993, in de verschillende
Door een sterke vertegenwoordiging van de lengteklasse
cm
is de Brasem in het Eemmeer gemiddeld
groter dan elders de
Length distribution of Bream caught
with trawl nets in separate borderlakes,
1993. As a result of high numbers of
between 15 and 40 cm, the average
length of Bream from Lake Eemmeer is
much higher than elsewhere in the borderlakes.
Lengteverdeling Brasem 1993
Length distribution Bream 1993
800 -
Over het algemeen lijkt Brasem zich rond 1970
in de meren een dominante positie te hebben
verworven (in het Ketelmeer mogelijk al eerder).
Deze positie
hij vast tot het midden van de
jaren tachtig. Pas in 1985, een jaar met waarin
uitzonderlijk weinig Brasem werd gevangen,
werd de dominantie van deze soort voor het
eerst weer doorbroken, en wel door Blankvoorn.
Deltarandmeren
Uit het Ketelmeer zijn gegevens bekend vanaf
1972. Brasem was toen al sterk dominant, de
biomassa van deze soort was in 1972 en 1973
hoog in vergelijking
-10 -15
-25 -30 -35 -40 -45 -50 -55 -60
totale lengte. total length
Gooi-/Eemmeer
Meer
de andere randmeren.
Ook het verdere verloop van de visstand wijkt
duidelijk af van dat in de andere randmeren,
en sluit evenmin aan bij het verloop in het
ln het Ketelmeer nam de biomassa
van met name de grote brasem na
het trekgedrag van de vissen, De Spiering lijkt
Zuidelijke Randmeren
zich in de Veluwerandmeren niet voort te plan- In het
werd verassenderwijs niet
ten, zodat dichtheidsverschillen een gevolg kun- zoveel vis gevangen (19 soorten). Het aandeel
nen zijn van verschillen in de mate van intrek van Brasem was in de fuiken veel hoger dan
(o.a. sluisbeheer).
De aantals- en
van de alge-
gestaag af
(figuur 46), ondanks dat in het
tegelijkertijd een sterke toename plaatsvond
(Lammens et al. 1994). Vooral 1985 valt op door
een zeer kleine hoeveelheid Brasem (figuur
elders, maar in de sleepnetten was dit aandeel De twee jaren daarna was er echter meer jonge
niet
hoog. Dit is echter vooral een ge- Brasem dan ooit, en in het laatste jaar uit de
reeks was de Brasem weer sterk dominant
mene soorten in het Wolderwijd is de laatste ia-
volg van de leeftijdsopbouw; Brasem groter dan
ren
waarbij grote hoeveelheden vis zijn verwijderd
cm was vele malen talrijker dan elders (figuur (figuur 47). Uit vergelijking met de situatie in
45).
werden de sleepmonsters sterk 1993 (figuur 44) blijkt echter dat deze terugkeer
(zie intermezzo). Met name grote Brasem werd
overheerst door Spiering, hetgeen overeenkomt
daardoor schaars. De hoeveelheid jonge vis
met de situatie in het
(Brasem en Blankvoorn) nam na de ingrepen
Dit laatste geldt ook voor het voorkomen van re- dere randmeren.
eerder toe en Pos profiteerde van het verdwijnen
latief grote aantallen Bot en van Rivierdonder- Terwijl de hoeveelheid Brasem
was de
pad.
biomassa van Blankvoorn in de jaren tachtig
door een beheersexperiment
van de grote Brasem. In
in de sleepnetten ten
werden daardoor
hoger dan daarvoor. Deze verandering kan
twee keer zoveel
uitzetten van Snoek; met name in
in dat jaar weer ver achter bij die uit de an-
en het Markermeer.
zijn
sen per uur gevangen dan in de andere meren.
Een onderdeel van het experiment was ook het
niet definitief is geweest; de hoeveelheid Brasem
Historische Gegevens
door de terugkeer van de
Driehoeksmossel Dreissena
die in
de jaren zestig als gevolg van verontreiniging in
werd een
relatief groot aantal Snoeken in de fuiken gevan-
In de periode 1968-87 zijn de een aantal randme-
de Rijntakken ontbrak, maar in de jaren zeventig
Net als in het Veluwemeer is in het Wolder-
ren (Ketelmeer, Drontermeer, Veluwemeer,
terugkeerde en vanaf
sterk in dichtheid
(zie hfdst. 9, figuur 55). De Blankvoorn,
de laatste iaren sprake van herstel van de Wolderwijd en Eem-Gooimeer) jaarlijks met een
ondergedoken vegetatie, waaraan in dit geval het wonderkuil bemonsterd door de Operationele die een veel steviger set keeltanden heeft dan
visstandsbeheer waarschijnlijk heeft bijgedragen. Groep van de Directie Visserijen van het minis- Brasem, is een van de weinige vissoorten die deterie van LNV. Van het Drontermeer en het ze schelpdieren weet te kraken.
minder snel verloopt is het opvallend dat, anders Veluwemeer zijn zelfs reeksen beschikbaar vanaf
dan in het Veluwemeer, grotere limnofiele soor- 1966. Door
verschillen zijn deze Veluwerandmeren
ten in het Wolderwijd wel degelijk verschenen: reeksen niet
te
aan de huidi- Gegevens over de visstand in het Veluwemeer en
in
werd in de fuiken een drietal Zeelten ge- ge bemonsteringen. Ze bieden echter wel een Drontermeer zijn bekend vanaf 1966, uit het
vangen, evenals een vrij groot aantal (81) Riet- bruikbaar overzicht van de grovere verschuivin- Wolderwijd vanaf
werd de
In 1966 en
Hoewel het herstel hier in een aantal opzichten
gen in de genoemde periode (figuur 46, 47). visstand in het Drontermeer overheerst door
Biologische monitoring zoete rijkswateren
n
Figuur 46
Historisch overzicht van het biomassaverloop van zes belangrijke vissoorten in de randmeren.
gemiddelde
over vijf jaar Gegevens Operationele Groep
Visserijen,
Biomassaverloop vis randmeren, 1966-1987
Changes in fish biomass
borderlakes. 1966-1987
Ketelmeer
Biomass ot
main fish species
ing mean values over five years.
the borderlakes. slid-
6040-
n
20-
0
T
66 67 68 69 ZO 71 72 73 74 75 76 77
80 81 82 83 84 85 86 87
Drontermeer
concurrentiepositie kon met name Brasem sterk
in aantal toenemen, en vanaf
werd het vis-
bestand volledig door deze soort overheerst
Brasem leeft vooral van bodemfauna
ven en wormen; figuur 48), en door tijdens het
Veluwemeer
foerageren de
om le
het troebele,
houdt hij zo
systeem in stand. Ook
de Snoekbaars doet het goed in
water,
deze soort was vooral in de eerste jaren
74) talrijk.
Aanvankelijk werd een groot deel van de biomassa bepaald door
66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87
a
Wolderwijd
klassen van 1970-73 (figuur 49).
gels
50-
Brasem nil de jaar-
van de
vo-
hoeveelheid jonge
40-
vis in die periode; Fuut en
30 -
aantal toe (zie hfdst 9). De Brasem van de ge-
20-
namen in
noemde jaarklassen groeide aanvankelijk snel en
10 -
de visstand domineren; de jaarklassen uit
66 67 68 69 70
72 73 74 75
slaagden er niet in zich te handhaven. In
77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87
het Wolderwijd was het zelfs maar een jaarklasse
Eemmeer
(1973) die de visstand de rest van het decennium
domineerde (figuur
de jaren zeventig was
In de
van
gros van de Brasem-.
dus groter dan 30 cm. Andere soorten, waaronder de Snoekbaars, waren weer minder talrijk.
Voor viseters waren de Veluwerandmeren in de66 67 68 69 70
72
74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87
| Brasem. Bream
Snoekbaars.
| Blankvoorn, Roach
Pos, Ruffe
I
Perch
|
ze periode daarom minder
en
Fuut en Aalscholver namen in aantal
si-
tuatie veranderde in de loop van de jaren tachtig,
Smelt
toen de aantallen viseters tot ongekende hoogte
Hoewel deze toename een onderdeel is
van een proces dat zich op veel grotere schaal
Blankvoorn, in het Veluwemeer door Blank-
len, waardoor ook de schuilplaatsen voor Snoek
voorn en Baars. Daarna
verdwenen.
verbeterde ook de
Ter-
1969 werd in het Veluwemeer de
wijl het bestand aan grote Brasem uitdunde,
grote veranderingen op in het ecosysteem. Door
laatste Snoek gevangen (Backx 1989). Door de
zorgden de jaarklassen uit 1979, 1981 en 1983
doorzicht verdwenen de waterplan-
afwezigheid van deze roofvis en een versterkte
voor vernieuwing, waardoor de biomassa rond
door eutrofiering
Watersysteemrapportage Randmeren
Figuur 47
Historisch
van de jaarlijkse biomassaverhoudingen van vier belangrijke vissoorten de randmeren. In
1985 en 1986 werd in alle meren weinig Brasem gevangen Gegevens Operationele Groep Dir. Vissenjen, Min.
Verdeling biomassa vier vissoorten randmeren, 1966-1987
Relative biomass four species of fish, 1966-1987
r
80-
73
Ketelmeer
Relative biomass of four main species in the borderlakes,
1966-1987. In 1985 and 1986 biomass of Bream was
very low in all of the borderlakes.
604020 0 66 67 68 69 70 71
73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87
Drontermeer
bovendien
geleidelijk
nicer
Baars gevangen
figuur 46). Opvallend is de
van de iaren
en
(figuur 47). In die ja-
ren ging, net als in het
een
lage biomassa van Brasem
Veluwemeer
een
goede stand van Baars en Blankvoorn.
hadden Baars en Blankvoorn ecu slecht jaar,
recent
stand van beide soorten weer reook Witteveen + Bos
delijk le noemen
factoren een vergelijking tus-
66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87
sen recente en oudere gegevens bemoeilijken
Wolderwijd
verschillen in methodiek kan ook de
vangbaarheid zijn veranderd door de grotere
helderheid van
voor
water) ziin er
verdere verschuiving van de biomassa
verhoudingen.
I
66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81
het Veluwemeer
de
ding tussen Blankvoorn en Brasem sinds de
i
83 84 85 86 87
tachtig gestegen van
Eemmeer
tot 1:7. en in het
Wolderwijd van 1:27 tot
Het is
eenvoudig aan te geven in hoeverre deze
het gevolg zijn van verbetering
van de waterkwaliteit. In
proces natuurlijk
Wolderwiid is
sterk bei'nvloed door het
verwijderen van grote hoeveelheden Brasem in
66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81
Brasem.
| Baars. Perch
Blankvoorn. Roach
| Snoekbaars.
kader van Actief Biologisch Beheer
83 84 85 86 87
inter-
In het najaar van 1994 werd ten opzichte van
ook in het Veluwemeer
daling
van
de
hoeveelheid
sterke
Brasem
die door sport- en beroepsvisserij
in de tussenliggende winter zou zijn bewerkstelI98I (ondanks
groei dan in de iaren ze-
in alle Veluwerandmeren een nieuw
maximum bereikte.
Daarna vond echter weer een afname plaats. In
Wolderwijd (waar minder
per tijds-
eenheid werden gevangen dan in het Drontermeer en Veluwemeer) nam
biomassa van Blankvoorn sterk toe en werd
(Witteveen+Bos 1994a). Daarentegen is het
aandeel van
(Baars en Snoekbaars) in
meren nog te gering om een rol van betekenis le spelen in
de hoeveelheid
Biologische monitoring zoete rijkswateren
Figuur 48
Voedselsamenstelling van Baars, Blankvoorn en Brasem, gevangen in het
derwijd,
Naar Meijer &
V o e d s e l s a m e n s t e l l i n g vis W o l d e r w i j d
Food composition
from Lake Wolderwijd
Hosper 1995.
f o o d composition
snelheid minder
.
. ,
dan in
jaren
en
af. Net als in de meeste andere meren was de
,
ol Perch. Roach and
Bream from lake Wolderwiid, 1989-
laag.
voorn en
Brasem 20-25 cm.
Bream 20-25 cm
w e r d het
visbestand echter niet aangevuld door
geen
waardoor de
verandering
vertoonde
(Spiering
echter lalrijker le ziin geworden; figuur 46). De
Brasem in de recente monsters uit het Eemmeer
waren gemiddeld nog steeds beduidend
dan die in de andere
maar dit
vooral veroorzaakt door de grote
vis
in de lengteklasse 15-40 cm (figuur 45, tabel 16).
biomassa aandeel van deze categoric bena
weer de gemiddelde waarde uit de periode
Blankvoorn
Roach
cm,
1971-87, terwijl dit aandeel in
cm
andere meren
in hct Wolderwijd na verwijdering van de
muggelarven. chironomids
Aasgarnaal.
grote Brasem
integer
wormen. oligochaets
beduidend lager was dan voor-
heen. Een groot aandeel van deze lengteklasse
slakken en mosselen. mollusks
Baars 10-15 cm
Perch 10-15 cm
plankton, plankton
kan een aanwijzing zijn voor een minder gunstige voedselsituatie en slechle groei
(STORA
planten. plants
1991).
other
Belangrijkste conclusies
kleinere, planktivore vis (Witteveen+Bos 1994a,
grotere, mosseletende Blankvoorn
1994b).
was. ln het Veluwemeer (waar de dichtheid in
Als gevolg van verbetering van de waterkwaliteit
van
de
Driehoeksmosselen
Met
hoger
is;
[Witteveen+Bos
herstel van de ondergedoken vegetatie is ook
Ook in het Eemmeer werden vanaf
Randmeren
be-
piscinalis ("Vijverpluimdrager") bereikt tussen
monsteringen uitgevoerd. De eerste
de waterplanten enorme dichtheden (hfdst. 7).
de biomassa van Brasem nog relatief gering was,
De eerste tekenen van reactie van de visstand op
behalve Brasem ook Blankvoorn belangrijk.
toen
dergelijke veranderingen zijn o.a. de toename
In de jaren zeventig nam de Brasem sterk toe,
van de Kleine Modderkruiper in het Veluwe-
waarbij snelle groei van
meer en het verschijnen van
resulteerde
in
hoger
percentage
Sinds 1993 neemt ook de Driehoeksmossel
randmeren. Ook Snoekbaars werd talrijk. De
Dreissena polymorpha, na 25
hoeveelheid Brasem was vergelijkbaar met die in
een
schelpdieren eel en ook
planten als voedsel neemt (figuur 48),
voor-
van deze ontwikkelingen te profiteren.
het Wolderwijd, maar
em) dan in de andere
meer werden bereikt (figuur
Net als in de
Veluwerandmeren trad er na enkele slechtere ja-
Uit bemonsteringen van Witteveen + Bos blijkt
ren
dat in
brasembestand op, maar ook hier was
en
in het Wolderwijd vooral de
door dc invloed
af van die in de andere randmeren.
Het Ketelmeer is
belang als paaiplaats voor
1993
1971-87
>40
15-40
Ketelmeer
Veluwemeer
Wolderwijd
Eemmeer
76.9
673
67.1
548
19 2
25 1
216
352
12.4
31 3
50.1
63.0
71.4
67 5
38.9
34 1
beduidend lager dan
de waarden die in het Drontermeer en Veluwe
ongeveer
Zwarte
van de
grote
Brasem (ca 40 %
zekere lengte bij
die
Ketelmeer en in mindere mate ook
jaarklassen 1970-76
in het Wolderwijd.
sterk toe (hfdst. 7). De Blankvoorn. die
meer en Markermeer.
De samenstelling en ontwikkeling van de
sterk toegenomen. Vooral het
jaren, weer
maar beduidend minder dan in hct Ussel-
stand in
Zuidelijke
en
algemeen meer vis gevangen dan in de ri-
1994b).
de dichtheid en diversiteit van de macrofauna
Valvata
de randmeren wordt per eenheid inspanning
van
is dit echter minder duidelijk
is dc diversiteit van beschikbare habitats en
voedselaanbod echter belangrijk
talrijk
een verjonging van
groei-
Tabel
Aandeel (%) van de lengte-categonen 15-40 cm en
cm o p de totale biomassa van
de randmeren, gevangen
sleepnetten
de periode 1971-87 en
1993.
Share
of size classes 15-40
ot Bream caught
trawl nets
and
and >40 cm
biomass
borderlakes, 1971-
Watersysteemrapportage Randmeren
Figuur 49
Verloop van de verdeling van de biomassa van Brasem
(uitgedrukt in biomassa per uur kuilen) over de
in het Wolderwijd, 1971-1987. Jarenlang werd de
stand het Wolderwijd overheerst door Brasem uit een
enkele jaarklasse, die uit 1973. Pas begin jaren
wist de jonge Brasem weer door te breken, waarbij de
totale biomassa weer
figuur 46) Gegevens
Operationele Groep
Visserijen,
LNV
Biomass of Bream from lake Wolderwijd per cm length
class,
During the 1970s the Bream stock was
dominated by a single yearclass (1973). When finally the
cohorts from
took over in the first half of the
1980s,
biomass reached a new
46).
Biomassa Brasem per
Wolderwijd 1971-1987 (kg/uur kuilen)
Bream biomass cm length class, Lake
(kg/hour fishing)
kg/uur
0.1 - 0.3
0.3-1 kg/uur
1 - 3 kg/uur
71 72 73 74 75 76 77
79
81
enkele stroomminnende (estuariene) vissoorten
wateren
83 84 85 86 87
jaarklassen 1970-73 domineerde de
Spiering), en als onder- in
deel van de trekroute van enkele andere
le soorten
waarna de biomassa rond
De soortenrijk-
dom is groter dan in de andere meren.
tot
opnieuw een sterke jaarklasse
een maximum
Deze Brasem groeide echter minder
hard
na
1981
nam
de
Veranderingen in het visbestand onder invloed
van de recente toename van waterplanten cn
biomassa
in
macrofauna in dc Veluwerandmeren zijn
zien van
ingrepen nog slechts in beperk-
te male
kleine Modderkruiper). De
alle onderzochte randmeren af. Terwijl in
terugkeer
In het Ketelmeer nam in de loop van de iaren
Veluwerandmeren het aandeel van vooral
mende iaren een factor van betekenis kunnen
ventig en tachtig de biomassa van Brasem ge-
voorn lijkt te groeien, wordt de visstand in het
ziin Blankvoorn).
nog
staag al, waardoor het aandeel van vooral Blank-
steeds
door
Driehoeksmosselen zou de ko-
grote
Brasem.
voorn relatief groot werd.
de Veluwerandmeren en de zuidelijke randmeren, waar de verblijftijd vaak
18
De Kleine Modderkruiper komt de laatste
jaren in grote aantallen voor de kranswiervelden van het Veluwemeer en het
Wolderwijd. Blijkbaar weet deze soort te
profiteren van het ecologisch herstel dat
in deze meren
large numbers of Spined Loach occur
the stonewort fields of Lake Veluwemeer
- and Wolderwiid. seems to benefit
' from the recent ecological develop-
maanden
bedraagt, ontbreken rheofiele vissoorten nagenoeg. Vooral het Wolderwijd is relatief soortenDe samenstelling van de visstand is sterk
door
In de Veluwerandmeren cn in het Eemmeer trad
rond 1970 een
Blankvoorn (en Baars)
op van een door
visstand
naar een visstand die door Brasem en Snoekbaars
werd gedomineerd.
Brasem nit de
j
Biologische monitoring zoete rijkswateren
76
U i t d u n n i n g van de visstand in het W o l d e r w i j d / N u l d e r n a u w
Meijer
het Wolderwijd/Nuldernauw is sinds de zeventiger
jaren het fosfaatgehalte gedaald, maar de troebele
toestand van het meer leek moeilijk te doorbreken. Uit
andere gebieden Is bekend dat een hoge visstand van
vooral Brasem een toename van de helderheid van
het water
de w e g kan
Veel Brasem houdt het
water troebel, omdat deze vis watervlooien en b o demdieren
Door het eten van watervlooien worden algen niet meer w e g gegeten en kunnen algen
een hoge biomassa bereiken Door het eten van bodemdieren w o r d t de bodem opgewerveld en komen
aanwezigheid
mogelijk nutrienten vrij. Het water is
van veel
vaak troebel door algen en door opgewerveld slib.
winters is aanvullend
veerd met als doel het fosfaatgehalte en het aantal
blauwwieren te verlagen.
1990-1994
In 1989 is besloten ABB als aanvullende maatregel in
het Wolderwijd te gaan toepassen
Maatregelen
Tussen november
en |uni
totaal 425 000
kg vis, vooral Brasem en Blankvoorn, verwi|derd. De
beoogde 75 % reductie van de visstand is daarmee
behaald (figuur
In
1991
575.000 jonge
Snoek|es uitgezet om de
op jonge Brasem en Blankvoorn te
de daaropvolgende
a
:
II
Als aanvullende maatregel voor het Wolderwijd/Nuldernauw is een
uitdunning van de visstand
(ook wel Actief Biologisch Beheer, k o r t w e g ABB genoemd) overwogen.
kleine wateren (<5 ha) heeft
uitdunning van meer dan 75 % van de visstand
geleid tot helder water en de terugkeer van waterplanten Waterplanten houden het water helder doordat ze de resuspensie van de bodem verminderen, ze
bieden schuilgelegenheid aan zodplankton, ze bevorderen de kansen voor
zoals Snoek en Baars en
ze
de algengroei door een verlaging van het
De succesvolle resultaten van kleine wateren
automatisch te vertalen naar het veel grotere Wolderwijd. omdat in grote wateren ook opwerveling van slib
door
plaatsvindt. Voorafgaande aan een eventuele toepassing in het Wolderwijd/Nuldernauw is daaro m eerst onderzocht of de opwerveling van de bodem
door w i n d
het Wolderwijd
erg groot was Dit
bleek
zo te zijn door de aanwezigheid van een
zandbodem en de aanwezigheid van diepere delen
waar materiaal kan bezinken.
Ter ondersteuning van de
maatregel is de doorspoeling van het meer
achtergebleven
hoger en was na de uitdunning van
de visstand gedurende slechts twee weken het doorzicht wat hoger.
Hoewel na de heldere periode
het
in
1992 en 1993 slechts
en in beperkte mate verhoogd was, er
1991 veel veranderd. De
totale hoeveelheid waterplanten is ongeveer gelijk gebleven, maar de hoeveelheid kranswieren sterk toegenomen. Boven de kranswieren blijft het water de
hele zomer helder
1994 was de visstand ongeveer
6 0 % van de visstand voorafgaande aan de uitdunning. De visstand neemt langzaam
De kranswieren bli|ven zich langzaam uitbreiden.
Momenteel is er een situatie van helder water boven
de kranswieren en troebel water buiten de kranswieMogelijk zal
een groot oppervlak van kranswieren,
50 % bedekking van het
ook de helderheid buiten de velden wat hoger worEen uitbreiding van de kranswieren
gewenst.
Mogelijk gaat dit
Zo
dan kan eventueel
een afvissing
worden o m
het voorjaar
weer helder water te
waardoor de uitbreiding
van kranswieren wordt
Figuur 50
Biomassaschattingen van de visstand in het Wolderwijd
en September
Afvissing vond
voor het eerst plaats
de winter van
dus na
de eerste
de volgende winters
werd aanvullend
Bron: Witteveen+Bos
Resultaten
Voorafgaande aan de
was het
doorzicht ongeveer
Na de uitdunningsvisserij
was het water van
mei tot begin
1991 zeer
helder, daarna werd het doorzicht weer minder (figuur
51). Tijdens d e
periode was de dichtheid
van grote watervlooien
de zomermaanden
waren de watervlooien afwezig, mogelijk door consumptie door jonge vis en aasgarnalen, waardoor de
algenbiomassa
nam de visstand
weer toe, waardoor ook in latere jaren uitdunning
nodig was
1992 en 1993 was de hoeveelheid
Figuur 51
Verloop van het
in de vaargeul van het
Wolderwijd, voor en na de start van het
periment.
de meer recente jaren is het doorzicht
de vaargeul
representatief voor het hele meer, boven de kranswiervelden is het water vaak belangrijk
helderder
Foto
Bi| het
van het
is onder meer
gebruik gemaakt van een zegen met een lengte
van 1200
Dankzij de inzet van 16 beroepsvissers en diverse soorten
kon in de
winter van 1990/91 77 % van de vis uit het
meer worden verwijderd
Watersysteemrapportage Randmeren
77
9. Vogels
Ruurd Noordhuis 1 , Marc van
Koeman
Ronald Zollinger2, Jaap
SOVON
Nederland,
Inleiding
en Wouter Bouw3
Provincie Flevoland
in de randmeren het belangrijkst
zijn. Deze zijn vooral in het
aan
een goed beeld van hel gebruik van de meren
voor afzonderlijke soorten. De ontwikkelingen
wezig, reden waarom bij de presentatie niet
die zo in beeld gebracht worden
de randmeren. Maandelijkse tellingen zijn vrij-
wordt uitgegaan van
maar van
stekend voor vergelijking met veranderingen in
wel continu uitgevoerd vanaf de
de periode
meeuwen
bijv. voedselbeschikbaarheid, die blijken uit
Er is een
aan
van watervogels in
vijftig en
Ook
zich uit-
zestig, de bloeiperiode voor de natuur van
worden geteld, maar deze ziin voor de randme-
torische reeksen van andere parametergroepen
Veluwerandmeren, door de
ren minder karakterisliek en worden in
(zie par. Ontwikkelingen
jaren zeven-
in mindere mate naar voren gebracht.
tig en tachtig tot in de jaren negentig, waarin
is van
broedvogels worden
ecologisch herstel. Hel
hel kader
overgrote deel van deze tellingen is door SBB
van MWTL nog niet
en later
uit andere bronnen beschikbaar (zie intermezzo).
(NBLF) vanaf het water verricht.
Tegenwoordig worden de
vanuit
maar zijn soms
Voor dez.e rapportage worden de
Resultaten 1992-1994
Algemeen
Provincie Flevoland georganiseerd.
lingen tot en met seizoen 94/95 gebruikt. De re-
vinden de tellingen mede plaats in het kader van
cente situatie in de randmeren wordt geschetst
Biologische Monitoring Zoete Rijkswateren, de
met behulp van de periode
watervogelmonitoring wordt daarbij
de laatste vier seizoenen (in de zomermaanden
neerd door SOVON Vogelonderzoek Neder-
wordt niet overal geteld). Met behulp van de
land.
maandelijkse tellingen wordt een schatting ge-
ber het maximum
maakt van het aantal "vogeldagen" dat in de me-
zie ook Noordhuis & van Roomen
ren per jaar (of per seizoen) is doorgebracht
na nemen de aantallen weer af, tot in april de
dit zelfde kader zijn door SOVON
Natuurbeheer ( B I O alle beschikbare randin
men zod.tl analyses
centrale database opgeno-
mogelijk werden. Het betreft tellingen van nietwaaronder de "echte" watervogels
(futen, aalscholvers,
van de
een lange tijdsperiode
en
hele
de
van
van
aanlallen
dc zomermaanden ziin de aantallen
gels in
randmeren beperkt. Vanaf September
de aantallen toe tot meestal rond decembereikt (figuur 52;
Daar-
vogels, als het meeste watervogels hun broedgebieden weer
geteld is ongeveer het gemiddelde van
maandelijkse tellingen x 365 dagen, verge
mensjaren" e.d.). Dez.e
hebben opgezocht.
de hier besproken periode,
1991-95, zijn tot meer dan 150.000 watervogels
in de randmeren geteld (dus exclusief steltlopers
en meeuwen), verdeeld over ca. 45 soorten. De
meest
soorten waren
Wilde
Foto 20
De aanpak van verontreiniging en eutrofiering, waarmee al in de jaren zeventig werd gestart. heeft tot gevolg dat de Eend,
en
elk met
laatste jaren de
in de randmeren voor veel watervogelsoorten verbetert. Kuifeenden profiteren van de
een maximum van meer dan 20.000 vogels.
terugkeer van de Driehoeksmossel,
als de Kleine Zwaan van de toename van de waterplanten.
het noordelijke deel van het Vossemeer, december 1995
Het totaal aantal vogeldagen dat in de periode
the borderlakes the food situation of many species of waterbirds has improved
As a result of ecological rehabilitation
while Bewick's September - april in de randmeren werd doorNumbers of Tufted Duck have increased as a result of the return ol the Zebra
Swans benelit
the increase of pondweeds and stoneworts.
gebracht
de laatste drie seizoenen
17-19 miljoen (gemiddeld over die perioden waren er dus 70-80.000 watervogels aanwezig). In
bedroeg het aantal vogeldagen slechts
12.5 miljoen. Vooral Smient,
Kuif-
eend en Meerkoet, maar ook bijv. Knobbelzwaan
en Pijlstaart waren toen minder talrijk.
betekenis
Vergelijking met de landelijke totalen is alleen
mogelijk in januari. In januari
werden resp. 86.605,
1994 en
en
watervogels op de randmeren geteld. Dat was
gem. 4.0 % van het landelijk lotaal en
% van
het totaal in de Zoete Rijkswateren. Voor een
aantal soorten waren de randmeren
echter
van relatief groter belang; vooral Aalscholver,
Kuifeend en Grote Zaagbek staken
Biologische monitoring zoete rijkswateren
78
Figuur 52
Verloop van het totaal aantal vogels in de randmeren in vier recente seizoenen
en het aandeel daarin van de
meest talrijke soorten.
most numerous species.
Total numbers of waterbirds in the borderlakes during four recent seasons (September-April) and numbers of the
boven de gemiddelde waarden
(tabel 17). De
Ketelmeer, Eemmeer en
(figuur 53). was met gem. 1756
Tafeleend neemt met gem. meer dan een kwart
Door zeer grote aantallen van telkens twee of
van het Nederlandse totaal een bijzondere posi
drie soorten ligt ook de vogeldichtheid in deze april 1991-1995).
tie in.
meren twee tot vier keer zo hoog als die in de vier
randmeren. Het Zwarte Meer en
Verdeling over de meren
het Eemmeer waren, vooral door grote aantallen
Meer dan driekwart van het totaal aantal vogel-
Smienten, met gem. 7576 resp.
dagen werd doorgebracht op het
Meer, de meest vogelrijke randmeren, het Wolderwijd
het
(dicht-
heden berekend over de perioden
Deltarandmeren
Hct Zwarte Meer was met gemiddeld 28 soorten
watervogels per seizoen het meest
Watersysteemrapportage Randmeren
79
verband met een enorme toename van vooral
Verspreiding watervogels over de randmeren, 1991-1995
Meerkoeten, maar ook duikeenden en Knobbel-
Distribution waterbirds over the borderlakes,
zwanen in de periode September
verdeling vogeldagen
gecorrigeerd voor oppervlakte
distribution
corrected for
area
Gooimeer
1
november. In
deze periode werd massaal op het recent ontstane kranswierveld bij Elburg gefoerageerd.
Zwarte Meer
In het
de aantallen vogels. met
uitzondering van een
in november
relatief laag. De dichtheid was met gem.
Eemmeer
1756 vogels/km 2 de laagste van alle randmeren.
r (J 9
De Smient, die niet in hel nicer
meer
foerageert,
is in het Wolderwijd dc nicest
)ssemeer
Vossemeer
(0
Veluwemeer (1
De Smienten nemen in de loop van de winter
Drontermeer
geleidelijk in aantal toe, waardoor
seizoens-
Figuur 53
in het Wolderwijd pas laat wordt beGemiddelde verdeling
van de seizoenen 1991/92-1994/95) van het totaal aantal vogeldagen over de
randmeren (tussen haakjes totaal aantal vogeldagen; links), en dezelfde verdeling,
voor de oppervlakte reikt.
van de meren (aantal
Average distribution of waterbirds
total given between brackets) over separate lakes
1991/92-1994/95), and the same distribution, corrected for differences in area of the lakes (bird-days per ha given
Zuidelijke
between brackets).
het Eemmeer waren de aantallen vogels in de
laatste drie seizoenen hoger dan in
door
randmeer (tabel 18), en ook de vogeldichtheid
het geringe aantal soorten (gem. 22), vooral te
een toename van de twee belangrijkste soorten;
was met gem. 7576 vogels/km- relatief hoog. On-
maken met de geringe afmetingen van dit
Smient en Wilde Eend. In de wintermaanden na-
der de meest
de vogeldichtheid lag in
met
men, parallel aan de toename in het Gooimeer,
en 5040 vogels/km 2 bijvoorbeeld be-
ook Kuif- en Tafeleend toe. Hierdoor was de ge-
Iel Zwarte Meer was duidend hoger dan die van het Drontermeer,
middelde vogeldichtheid met 7196 vogels/km 2
soorten waren Smient cn
Wilde fend, die beide in seizoen
dend minder talrijk waren.
bedui-
resp.
en
bovendien het enige randmeer waarin ganzen in
Veluwemeer en Wolderwijd.
aantallen van betekenis werden geteld. De hoog-
seizoenen daalde deze dichtheid echter tot resp.
ook hier de aantallen worden opgeschroefd door
ste aantallen werden bereikt door de Kolgans,
2259 en 2038 vogels/km 2 , vooral door lagere
een soort die voor hun voedsel niet van het meer
waarvan in februari en maart steeds
aantallen Wilde Eenden en Kuifeenden. De dui-
afhankelijk is Smient). De piek lag laat in
10.000 vogels aanwezig
zenden Kuifeenden die in de eerste
seizoen; december of januari.
rageren in de
Deze vogels foe-
de laatste twee
seizoe-
dat
nen resp. in december en november dc totalen
de
werden in 1993/94 en 1994/95
en gebruiken het meer vooral als rust- en
Het
o.a. door de
niet
gezien.
Ook
Ketelmeer vertoont over de vier
grote aantallen Kuif- en Tafeleenden.
Drontermeer
in verband met
het geringe oppervlak slechts een klein aantal
laatste seizoenen talrijk. In de laatste twee seizoenen waren ook de aantallen Meerkoeten in de
2 96
hel
aantal vogeldagen).
aantal vogeldagen was in 1993/94 veel hoger maanden hoog. Net als in het Eemmeer lag de
1
twee seizoenen lager dan daarvoor. De Kuifeend,
dan in de twee voorgaande seizoenen, met name
waarvan tot meer dan 17.000 vogels op het
2
maar ook Kuif- en
Tafeleend namen behoorliik toe. Ook in
paalde ook grotendeels het seizoensverloop, dat
was het aantal vogeldagen hoog.
december (november in 1993/94) een maxi-
lage aantal vogels in het Vossemeer (1-3 %
Ontwikkelingen
aantallen
Smienten werden toen vooral
Gegevens over watervogels ziin beschikbaar van-
door sterk verhoogde aantallen Meerkoeten.
af 1957, het jaar waarin Oostelijk Flevoland
Het
van het totaal aantal vogeldagen) heeft, net als
pick van de aantallen pas in december of januari.
Dit werd vooral veroorzaakt door grotere aantallen
dichtheid op tot 4549 vogels/km . Deze soort be-
mum bereikte.
>eze soor-
ten waren vooral in de wintermaanden van de
vogels
al lijken de aantallen Meerkoeten in de
gemiddelde vogel-
maar 7627/km 2 in
1993/94), in dit geval grotendeels als gevolg van
Veluwerandmeren
teerde seizoenen een opmerkelijk constant beeld,
Ook in het Gooimeer was de vogeldichtheid vrij
hoog (gem. 4961
aantallen ganzen, in het Zwarte
grillig (figuur 52).
Ketelmeer
bijna de hoogste van de randmeren,
met
2056 vogels/km 2
riiker dan het Wolderwijd. Dit verschil
in 1993/94 en 1994/95 echter veel groter in
bet Zwarte Meet is zelfs al vanaf de
jaren veertig geteld. Uit deze gegevens komt een
Sterke
van de randmeren in de jaren
HO
Biologische monitoring zoete ri|kswateren
vijftig en zestig naar voren, waarna in de jaren
zeventig en tachtig
Watervogels Zwarte Meer 1945-1995
vogelarme periode
de, en tenslotte een
Waterbirds U k e Zwarle Meer
herstel in de iaren
Meerkoet,
Coot
Enkele soorten vertonen een aantalsgedeeltelijk
situatie op
niveau wordt
zoals
count
landelijke of
internationale toename van Fuut, Aalscholver,
en Krakeend en de afname van de
Zomertaling. De meeste soorten vertonen echter
veranderingen in
die door de
situatie in het gebied zelf verklaard kunnen worden.
,n,
vooral voor soorten die hun
1970
1975
1985
1990
1995
voedsel in de meren zelf zoeken. Daarbij kunnen
drie
worden onderscheiden:
700
Krooneend,
Red-crested Pochard
1) waterplanten, 2) Driehoeksmosselen (en an600 -
dere bodemfauna) cn 3) vis.
incomplete count
-
Deltarandmeren
De sterke
van
geeft het Ketel-
afname
decline
meer een uitzonderlijke positie onder de randmeren.
male geldl dit ook voor het
-
Zwarte Meer (Vecht) en voor het Vossemeer, dat
echter in veel
1945
beter aansluit bij de
1950
1955
I960
1965
1970
1975
1980
1 en van de manieren waarop de invloed van
1985
1990
1995
Kleine zwaan,
Bewick's Swan
zich heeft laten gelden is via de waterkwali*
incomplete count
teit. Nog voordat de eutrofiering toesloeg ziin de
deltarandmeren, met name hel Ketelmeer, sterk
door verontreiniging bei'nvloed. Via verminder-
decline
de beschikbaarheid en kwaliteit van voedsel heeft
dat doorgewerkt in het aantalsverloop van watervogels (zie par. Mosseleters). Ook eutrofiering
heeft hier een rol gespeeld, de gevolgen daarvan
1945
manifesteerden
1950
1955
1965
1970
1975
1980
1990
1995
veel eerder dan in
de andere randmeren.
Kuifeend,
Tufted Duck
Planteneters
»
de jaren vijftig
Meer een
incomplete count
met name het Zwarte
watervogelgemeenschap. Grote
aantallen (tot
Kleine Zwanen foerageer-
den op uitgestrekte fonteinkruidvelden, en van
de kranswieren
die in September
bereikten
o.a. Krooneenden,
een aantal van 650 vogels
(Timmerman
1962).
Tcgelijkertijd
geerde het ongekend hoge aantal van 100
Witoogeenden in het Zwarte Meer, net als de
Krooneend een indicatorsoort voor rijke
Kuif- en Tafeleenden waren zeer talrijk ( figuur 54; Gerritsen & Lok 1986,
Figuur 54
Verloop van de
van Meerkoet, Krooneend, Kleine Zwaan en Kuifeend in het Zwarte Meer,
De relatief late piek van de Kleine Zwanen vertegenwoordigt waarschijnlijk een tijdelijke opleving van de fonteinkruiden
tijdens de afname van de kranswieren.
Maximum numbers of Coot Red-crested
Numbers of Bewick's Swan were highest
the decrease of stonewort
telling, incomplete
count
Pochard.
Swan and Tufted Duck in Lake Zwarte
the second half of the 1950s, when pondweeds probably
Meer,
benefitted
from
Watersysteemrapportage Randmeren
Platteeuw & Beekman
81
Na 1953 liepen de
Driehoeksmosselen en
aantallen echter terug. Dit kwam voor een deel
1964-1995
Zebra
River Ussel delta.
door het ontstaan van nieuwe voedselgebieden
in de nieuwe Veluwerandmeren
was echter waarschijnlijk
Belangrijker
• 700
achteruitgang van
-
de waterplanten in hct Zwarte Meer als gevolg
de
(Timmerman & Koridon
I963). Tussen 1957 en 1962
velden
van
het
de kranswier-
Zwarte
hetgeen
met hel
2500 -
van de
E
Krooneenden vanaf 1957. De Fonteinkruiden
g
zouden pas rond 1960 hun pick bereikt hebben
2000 -
i
van Schaik 1980), mogelijk hebben ze
gcprofiteerd van dc
met kranswieren. Opvallend in dat verband is
de Kleine Zwanen, die bij voorkeur fontein-
-8 i i
1000 -
i
\
I
eten, juist in die periode sterk
65
verhoogde aantallen bereikten (figuur 54). Na
Z0
80
85
Tufted
Meerkoet, Coot
1960 namen met de fonteinkruiden ook de
I
Kleine Zwanen weer af.
het Vossemeer,
achteruitgang
later voltrok, kwamen in de periode
belangrijke
pas
nog
van
nen voor, met een maximum van 600 vogels. In
Pochard
•
Figuur 55
Verloop van het aantal vogeldagen
Driehoeksmosselen de IJssel (G van Urk).
Number of bird-days
of
upstream in River Ussel.
van mosseleters op het Ketelmeer vergeleken met de dichtheid van
spent on Lake Ketelmeer, compared to densities ol Zebra Mussels
de iaren zeventig (1974-76) kwamen
Ketelmeer in strenge winters
Lake Ketelmeer
Driehoeksmossel. Zebra Mussel
cold winters
vooral in
Kelelnieer voor
290 vo-
gels), waar de zwanen in deze periode vooral
Duck
draadwieren
Usselmeer
en
Sinds 1989 ziin in
Ketelmeer weer
•
Ketelmeer
randmeren.
van dc bein hct
aantallen aanw
maar anderszins zijn de deltarandmeren tegenwoordig voor herbivoren nog niet van
be-
lang; er is nog nauwelijks sprake van herstel van
tie vegetatie zoals in het Veluwemeer.
Mosseleters
effect van verontreiniging is het
te zien aan de aantalsontwikkelingen van
mosseleters.
in de winter-
maanden de belangrijkste voedselbron voor deze
vogels, waren in de jaren vijftig of zestig uit de
zacht
COW
cold
Figuur 56
Verdeling van Kuif- en Tafeleend over Usselmeer, Markermeer. Ketelmeer en de overige randmeren in strenge winters
(gem temperatuur tweede kwartaal |anuari <0 °C) en zachte winters Omdat het Ketelmeer bt| vorst langer open blijft
de aantallen strenge winters relatief hoog.
Distribution ol Tufted Duck and Pochard over Lakes Usselmeer. Markermeer. Ketelmeer and remaining borderlakes
during cold winters (mean temperature during second quarter ol January <0 °) and
During cold winters,
numbers
Lake Ketelmeer are relatively
because
lake is least likely to freeze.
rijntakken verdwenen als gevolg van verontreiniging (cadmium,
van de Kuifeend in het Zwarte Meer
De afname
54
heeft waarschijnlijk te maken met de
rende mosselstand. Behalve de
waren
ook Tafeleend, Brilduiker en Meerkoet in de
Biologische
jaren zeventig relatief schaars, maar
zo-
wel in hel Kelelnieer als in het Zwarte Meer vanaf het begin van dc
duidelijk in aan-
tal toe. Deze toename komt overeen met het
zoete rijkswateren
September
een toe
nemend aantal
waarschijnlijk af-
en
voedselaanbod van de meren zelf, voor
een ander
loewel
komstig uit Denemarken.
Ook de Grote Zaagbek vertoont
laatste tien
door de aangrenzende
aantallen van de meeste soorten later
sterk zijn afgenomen. ziin
grote verschillen in
als bij de mossele-
aantalsverloop per soort Ruwweg kan onder-
keerden de mosselen hier terug
ters zijn de aantallen in het Kelelnieer relatief
scheid worden gemaakt tussen soorten waarvan
en vanaf 1980 namen ze sterk toe dankzij de ver-
hoog in strenge winters, waarbij uitschieters
dichtheidsverloop van Driehoeksmosselen in de
Rond
waterkwaliteit (figuur 55;
ook
jaar
geringe toename.
kunnen voorkomen tot bijv. 4500 in januari
hfdst 7).
6000 in februari 1979,
en
>e invloed van de IJssel geeft het Ketelmeer aan
de andere kant ook
in strenge
in februari
nicer le maken met
winters, als andere wateren in hel
omstandigheden in
gebied dichlvriezen.
gebieden (dichtvriezen Oostzee) dan met
zulke winters zijn de
in de
aantallen Kuif- en Tafeleenden in het Ketelmeer
en soorten die
op veran-
deringen in de voedselbeschikbaarheid in
me-
ren zelf.
Nadat
beduidend hoger; ongeveer de helft van deze vo-
ontwikkeling
polders werd bepaald (vegetatie-SUCCessie,
in februari
Het optreden van
dergelijke concentraties
aantalsverloop vooral door
van
Oostelijk
Flevoland
drooggevallen ontwikkelde
(juni
was
een pioniervege-
gels in het Usselmeergebied bevindt zich dan in
Veluwerandmeren
tatie waarvan bijv. de Wintertaling profiteerde.
het Ketelmeer, tegen ca.
In de jaren na de aanleg van de dijken voor
Ook de aantallen van Wilde
Oostelijk Flevoland en het droogvallen van de
Pijlstaart en Zomertaling in het Veluwemeer
% in
winters
(figuur 56).
polder pleisterden zeer grote aantallen watervo-
er
\iselers
gels in de nieuwe randmeren.
Net als in de andere randmeren zijn de Fuut en
liep het totaal aantal watervogels in oktober 1960
De polder werd echter in hoog tempo in
de Aalscholver in met name het Zwarte Meer en
en
gebracht, en na het vogelrijke seizoen van
hct Ketelmeer sinds begin jaren tachtig sterk toe-
dan 220.000, Er werden volgens deze tellingen in
1965/66 liep het aantal
seizoen 1962/63
rug (figuur 57).
Bij dc Aalscholvers
toename
aanvankelijk parallel aan die in de kolonie van
(1050 paar in 1993; van Eerden
&Gregerscn
iaren tachtig versnelt de
toename echter en verschuift de aantalspiek van
op tot ca.
Veluwemeer
deze situatie; waarschijnlijk
in 1962 zelfs tot meer
- april) niet minder
dan 16.7 miljoen vogeldagen
Veluwemeer alleen (ter vergelijking:
in
Deze vogels werden voor
aangetrokken door
in het
veel uitwisseling tussen het meer en de polder.
De drooglegging van
had veel minder effect op de aantallen
deel
van deze groep watervogels in de randmeren.
Wilde
end en Wintertaling lijken nauwelijks
Grondeleenden in de Veluwerandmeren, 1957-1995
Dabling ducks in the eastern borderlakes, 1957-1995
Veluwemeer
Figuur 57
Verloop van de aantallen van Wintertaling en Slobeend Veluwemeer en Wolderwijd, 1957-95.
Lake Veluwemeer and Lake Wolderwijd.
Numbers of Teal and Shoveler
Flevoland (mei
miljoen
beschutting van de dijken
Wintertaling. Teal
slerk te-
Slobeend, Shoveler
83
Watersysteemrapportage Randmeren
te h e b b e n
helemaal
Pijlstaart en
niet.
Mogelijk
het feit
heeft
dit
te
de meest geschikte
(Oostvaardersplassengebied)
de
gebieden
westkant
Kleine Z w a a n .
van de p o l d e r lagen, mogelijk heeft o o k d e o n g e -
Bewick's S w a n
veer
aan
Herbivoren r a n d m e r e n Oostelijk Flevoland, 1 9 5 9 - 1 9 9 5
Herbivores
polder
flevoland, 1959-1995
maken
tegelijkertijd
mei
deel van de vogels
bijv. b r a c h t e n d a a r in d e jaren na
de
tot nicer d a n
miljoen
g e n p e r jaar d o o r ( P r o p & van Eerden
Opvallend is tegen
1981).
achtergrond de reactie
van de S l o b e e n d , d i e in de r a n d m e r e n wel een
tweede o p l e v i n g
zien. In d e Lauwerszeepolder
w a s dez.e s o o r t weinig talrijk. De aantallen w a r e n
300-1
in d e iaren zeventig weliswaar iets lager d a n in d e
iaren
m a a r ze
enkele
wat o v e r e e n
feit dat d e
v e r i n g van Zuidelijk Flevoland
d a n die van Oostelijk Flevoland
De
Mute Swan
340 -
langer
verliep
figuur 5 7 ) .
soorten zochten hun voed-
sel g r o t e n d e e l s in d e n i e u w e p o l d e r en w a r e n d u s
hel v o e d s e l a a n b o d in d e m e r e n
Volgens v e r w a c h t i n g zullen deze
dus
nauwelijks
hel e c o s y s t e e m in
op
soorten
herstd
van
Meerkoet,
Coot
m e r e n lafgezien van het
aanleggen van n i e u w e h a b i t a t s d o o r n a t u u r o n t w i k k e l i n g s p r o j e c t e n ) . Dat is wel le
bij d e
volgende
soorten die hun
voedsel zoeken in de m e r e n
S
ft
n ft n
M e e r k o e t r a n d m e r e n Zuidelijk Flevoland, 1 9 6 4 - 1 9 9 5
Coot polder Zuidelijk Flevoland.
Figuur 58
A-C) Verloop van het aantal vogeldagen van Kleine
Zwaan, Knobbelzwaan en Meerkoet de randmeren van
Oostelijk Flevoland (Vossemeer. Drontermeer en Veluwemeer) met het aandeel van de belangri|kste maanden.
de Kleine Zwaan tevens het verloop van
het areaal (percentage begroeid oppervlak Veluwemeer)
van Schedefonteinkruid weergegeven,
de Knobbelzwaan en de Meerkoet dat van kranswier (gegevens over
bedekking in het Vossemeer en Drontermeer zijn beperkt.
maar door hun gennge oppervlakte verandert toevoeging
van deze meren
aan het weergegeven
beeld, zie verder hfdst 6). D) Verloop van het aantal vogeldagen Meerkoet
de randmeren van Zuidelijk FlevoA-C) Number ol bird-days spent by Bewick's
Mute
Swan and Coot
the borderlakes ol Oostelijk Flevoland
(Lakes Vossemeer, Drontermeer and
Veluwemeer),
For comparison areas covered
PotamogeChara spp.
ton pectinatus (Bewick s Swan) and
(Mute Swan and Coot) is also given. D) Number of birddays spent
Coots on Lake Wolderwijd and the southern borderlakes.
Trm
Meerkoet,
75
oktober. October
80
85
november.
September. September
•
december.
Potamogeton
84
Biologische monitoring zoete rijkswateren
Waterplanteneters
ln 1967 was er echter
In de eerste tien jaar na de aanleg van de dijken
hand. De Krooneenden
iets
de
voor Oostelijk Flevoland bestond in de nieuwe
enorme
randmeren een rijk gevarieerd ecosysteem. Be-
Knobbelzwaan
langrijk onderdeel daarvan was een
niet meer op (figuur 58). Zowel in het Dronter-
vegetatie, bestaande uit vooral
fonteinkruiden en kranswieren (Leentvaar
Een aantal
rich verplaatsten naar de omliggende polders
weg en ook de
van
aantallen slerk
(Gerritsen
meer als in het Veluwemeer waren in
iaren
il historische gegevens over
schikbaar vanaf
be-
figuur 58, zie ook hfdst
daarna alleen nog in September aantallen van be-
blijkt inderdaad dat zowel fonteinkruiden als
tekenis aanwezig;
kranswieren tussen 1969 en 1970 sterk
was kennelijk
drastische
van het seizoen voor planteneters
met name zwa-
Hoewel het met kranswier
nen, Meerkoeten en enkele eendensoorten wer-
bekend dat
afname van de kranswieren al
oppervlak nog aanzienlijk moet ziin geweest
eerder was begonnen
topjaren waren de eerste paar jaar na de droog-
(Diender & Smit
Terwijl het Veluwemeer voorheen
legging en de
al verlaagd. ol is hct seizoen verkort doordat
als meest spectaculaire ontwikkeling die van de
kranswier
krooneend, de nicest specifieke kranswiereter
gen
de watervogels. Van deze soort verbleef in
het Veluwemeer in oktober
nadat de pop-
ulatie van de Bodensee in Zwitserland was
door het verdwijnen van de kranswieren
is mogelijk de dichtheid
door
waardoor
vroegtijdig
Dit was in het Drontermeer al eerder geconstateerd (Leentvaar
&
hoogste aantallen
al-
afge-
nomen. Uit karteringen in het Drontermeer
den door deze voedselbron aangelrokken. De
(figuur 58), met
Lok
Meerkoet baden plotseling
s.,,. .
de
was in 1970 behalve
hel absolute aanlal ook hel aandeel
Veluwemeer
in hel
extreem laag. In
ren daarna was,
ia-
van een kleine opleving
en is recent waarschijn-
in 1971 (die overeenkomt met een opleving van
lijk een oorzaak van het relatief korte groeisei-
Schedefonteinkruid; vergelijk figuur 58), het
zoen in
Wolderwijd
6). Opvallend is
daar (Schuster 1976), het nog steeds geldende
Nederlandse record van
vogels (Ruiters tt
aantallen Knobbelzwanen en Meerkoeten laat
In I976 trad een zeker herstel op. Na I975
al. 1994). Er kwamen zelfs enkele paartjes tot
zien (figuur 58d), kennelijk waren de omstan-
het areaal van Schedefonteinkruid weer enigs-
broeden. Maar ook de Kleine Zwaan cn meer
digheden hier nog relatief goed (dc aantallen wa-
zins
algemene planteneters zoals Knobbelzwaan en
ren
Meerkoet bereikten in deze periode record aan-
meer waren geweest).
werd ook het aandeel van de Knobbelzwanen en
tallen,
De volgende
Meerkoeten in
in
en november. In het
Drontermeer en Veluwemeer
werden tot
ber
veel lager dan ze in het Veluwe-
kwam in 1970, toen ook de
nog overgebleven concentraties Meerkoeten in
Kleine Zwanen geteld (novem-
augustus
1775 Knobbelzwanen (oktober
1965) en tot 56.600 Meerkoeten
en 1969 verhoogde
Veluwemeer nog minder in trek dan de andere
dat het Wolderwijd in
(november
September verdwenen, evenals de
Knobbelzwanen
zich in de
voorgaande jaren in hct Drontermeer had ge-
randmeren (figuur 59).
De Kleine Zwanen kwamen daarop te-
rug (figuur 58, 59) en in augustus en September
Veluwemeer weer wat groter.
Anders dan bij de Kleine Zwanen bleven hun absolute aantallen echter laag, waarschijnlijk in
verband met
feit dal Doorgroeid Fontein-
kruid en kranswier nog
herstel vertoonden
58).
vormd. Van de Knobbelzwanen is bekend dat ze
Pas toen vanaf 1990 de kranswieren
A a n d e e l v a n h e r b i v o r e n a a n w e z i g in V e l u w e m e e r , 1 9 6 4 - 1 9 9 5
Share ot herbivores present in Uke Veluwemeer, 1964-1995
Figuur 5 9
Het aantal Kleine Zwanen. Knobbelzwanen en Meerkoeten dat op het
Veluwemeer werd geteld, uitgedrukt
percentage van het totaal van Drontermeer. Veluwemeer, Wolderwijd en Eemmeer. de
meren waar gedurende volledige periode tellingen
Numbers
ol Bewick's
Swans,
Mute
Swans and Coots on Lake Veluwemeer,
shown as percentage of total of Lakes
Drontermeer.
Veluwemeer,
Wolderwiid
and Eemmeer
terug-
keerden vertoonden de andere soorlen in hel
Veluwemeer
overtuigende reactie.
dat
jaar verschenen in September grote aantallen
Meerkoeten en Knobbelzwanen (figuur 58). Hel
jaar daarna
vanaf
ongeveer hetzelfde, maar
is er duidelijk sprake van een ver-
lenging van hct seizoen in de richting van
december. Hier is dus het omgekeerde gebeurd
van het proces dat zich eind
zestig
de, toen het seizoen zich verkortte tot de maand
September alvorens de vogels geheel verdwenen.
Knobbelzwaan en Meerkoet evenaren in het
Veluwemeer inmiddels de aantallen uit dc iaren
II
80
Kleine Zwaan, Bewick's Swan
Knobbelzwaan, Mute Swan
Coot
85
90
maar het seizoen is nog steeds korter.
Knobbelzwanen
in de jaren zestig het he-
le seizoen aanwezig, nu verdwijnen ze aan het
eind van
groeiseizoen uit het gebied (figuur
Randmeren
85
Seizoensverloop Meerkoet en Knobbelzwaan
Seasonal pattern Coot and M u t e Swan
1959/60-1966/67
10.000 -
|
1993/94-1994/95
1993/94-1994/95
1000-
1
20 0 0 0 -
15.000-
600-
400-
200-
sept
okt
nov
feb
mrt
apr
E
sept
|—|
okt
Zwarte Meer
1
Ketelmeer
nov
|an
feb
mrt
apr
Knobbelzwaan, M u t e Swan
Meerkoet. Coot
1 Veluwemeer
Wolderwijd
Figuur 60
Gemiddeld
van de
Meerkoeten en Knobbelzwanen
Average seasonal pattern of Coots and Mute Swans
60).
de randmeren in de jaren zestig en in twee recente seizoenen.
the borderlakes during the 1960s and two recent
dergelijks geldt voor de Meerkoet, maar Van de grondeleenden
bij deze
zig en
blijft een deel in het gebied aanweover op ander voedsel, met name
Driehoeksmosselen. Veel vogels verplaatsen zich
daarvoor naar het Ketelmeer of het Gooimeer
de Pijlstaart het
meest van het kranswieraanbod (van der
herbivoren toe, in navolging van herstel van de
vegetatie (figuur 52). In het Drontermeer is ten
el al. 1997). Als enige uit deze groep is de opzichte van de situatie in de jaren zestig nog
Pijlstaart in bet Veluwemeer toegenomen veel ruimte voor verdere toename (figuur 60), In
max. 640 in 1993/94, 2640 najaar 1995; Bureau het Wolderwijd zijn de aantallen door de latere
aanleg
opzichte van het eutrofieringsproces)
(figuur 60), maar door een toename van de Waardenburg BV). Anders dan voor de zwanen
Driehoeksmosselen kan de laatste jaren ook in en de duikende watervogels is voor de Pijlstaart
het
zelf op mosselen worden gefoe-
rageerd (figuur 6I, zie verder "Mosseleters"
Steeds
nooit van vergelijkbare hoogte geweest, zodat
nabije toekomst wellicht gemakkelijk
en andere grondeleenden het waterpeil boven de hier in
historische aantalsrecords kunnen worden beplanten van essentieel belang (figuur 62).
worden weer Krooneenden in het Al met al is, ondanks dat Smient en Wilde Eend
Veluwemeer waargenomen en ook de sterk toe- ondertussen geleidelijk ziin afgenomen
reikt. In het Wolderwijd ontstond in 1990
kranswierveld, dat zich vooral sinds 1992 sterk
van de kranswieren. Voor deze soorten kan ook
met de toename van deze soorten in resp. uitbreidde. Dat de herbivoren pas in 1994
Drontermeer en
het totaal aantal vo- begonnen toe te nemen heeft waarschijnlijk le
de macrofauna die zich tussen de kranswieren
geldagen in het Veluwemeer in drie iaar tiid
genomen Kuif- en vooral Tafeleenden profiteren
bevindt (m.n. het slakje Valvata
de dubbeld.
een belangrijke voedselbron ziin.
maken met het veel
groeiseizoen in
het Wolderwijd. Het kranswier raakt hier
(algen die op het
In het laatste seizoen, 1994/95, namen ook in het sterk overgroeid met
Drontermeer en het Wolderwijd de aantallen plantoppervlak groeien) en bezwijkt enkele
86
Biologische monitoring zoete rijkswateren
Verspreiding Meerkoeten Veluwemeer 1994-1995
Distribution Coots in Lake Veluwemeer, 1 9 9 4 - 1 9 9 5
6 sept
N=3996
2 nov
29 nov
N=8121
14 jan
Coots
Figuur 61
Locatie van het kranswierveld in het Veluwemeer
1994, met de verspreiding van de Meerkoeten in de loop van het seizoen. De Meerkoeten nemen de loop van September
sterk aantal toe Enkele maanden lang wordt dan massaal op het kranswierveld
Eerst wordt, mede onder invloed van recreatiedruk van de nieuwe landzijde. dicht
onder de netkraag van de oude landoever gefoerageerd, maar als de aantallen
de activiteit naar het midden van het
Als aan het eind van het seizoen de
planten afsterven nemen de aantallen sterk af en
de activiteit van de overgebleven koeten naar het
deel van het meer, waar op Driehoeksmosselen wordt gefoerageerd. Gegevens Bureau Waardenburg
distribution of
During the season, Coots proceed from the southern banks to the centre of the lake. After the
Position of stonewort field in Lake Veluwemeer. 1994,
stoneworts have gone, the remaining Coots gather in the western part of the lake to forage on Zebra Mussels
Watersysteemrapportage Randmeren
Waterpeil en grondeleenden Veluwemeer
Waterlevel and dabllng ducks
Veluwemeer
Figuur 62
Gemiddeld verloop van de waterstand in
het Veluwemeer bij Elburg (en zevendaags voortschnjdend gemiddelde van
minimum en maximum waterstanden),
1988-94, in relatie tot
de bereikbaarheid van de kranswieren.
Omdat de Pijlstaart nauwelijks
is
hij meer dan zwanen. Tafeleenden en
Meerkoeten afhankelijk van de waterstand. Hoewel de kranswieren
het
Veluwemeer op geringe diepte staan kan
de 25 cm verschil tussen zomer- en winterpeil het verschil betekenen tussen het
al of niet bereikbaar zi|n van dit voedsel
voor de
augustus September
•
maximum
minimaal, minimum
— gemiddeld. mean
oktober
november
Average course of waterlevels in Lake
Veluwemeer,
1988-94,
and
ol stoneworts. When the waterlevel
lowered
in
October,
stoneworts on deeper locations become
available to non-diving waterbirds like
Pintail.
Flevoland r o n d
(figuur 5 5 , 6 3 ) .
Kuif- e n T a f e l e e n d e n foerageren in het a l g e m e e n
's n a c h t s . D e o v e r d a g in de r a n d m e r e n
z o u d e n dus in p r i n c i p e ciders k u n n e n
foerageren.
aangevoerd
In
oudere
dat
met
literatuur
het
wordt
droogvallen
wel
van
Zuidelijk Flevoland belangrijke
v e r d w e n e n , w a a r d o o r de d u i k e e n d e n
nachts
kwamen
zijds af le leiden dat
daar 's
m e e r o p de r a n d m e r e n
figuur 6 3 valt e c h t e r e n e r in
randmeren van
Oostelijk Flevoland ten tijde van d e z e d r o o g legging al g r o t e n d e e l s h a d p l a a t s g e v o n d e n . a n derzijds d a t in het W o l d e r w i j d e n d e a n d e r e
m a a n d e n e e r d e r d a n in het V e l u w e m e e r , w a a r door
tegen de
ren niet
Kuifeend V e l u w e m e e r 1 9 5 7 - 1 9 9 5
Tutted Duck Lake Veluwemeer, 1957-1995
dat d e m e e s t e vogels arrive-
nicer te h a l e n
(hfdst. 6,
Een a n d e r verschil is het
figuur
dat in hel
Wolderwijd andere kranswiersoorten overheersen
contraria
en
vulgaris).
s o o r t e n v o r m e n geen " b u l b i l l e n " .
voortplantingsstructurcn
vergelijkbaar
met
met
Deze
vegetatieve
veel
de
van
i
S c h e d e f o n t e i n k r u i d waar de Kleine Z w a n e n o p
foerageren. In het V e l u w e m e e r v o r m e n de bulbillen van Chara aspera een belangrijke voedsel-
S
b r o n v o o r w a t e r v o g e l s (van d e r W i n d e n er al
Mosseleters
Hoewel
v e r l o o p van d e d i c h t h e d e n
Kuifeend Wolderwijd 1 9 6 4 - 1 9 9 5
Duck
van
D r i e h o e k s m o s s e l e n in d e V e l u w e r a n d m e r e n niet
gedetailleerd is vastgelegd, is duidelijk d a t na een
p e r i o d e m e t g r o t e d i c h t h e d e n in de iaren zestig
eentvaar I 9 6 1 , 1966) een
brak ( N o o r d h u i s
periode aan-
De oorzaken
i? 180 -
hiervan
liggen v o o r een deel in d e e u t r o f i e r i n g , en hoewel
140-
d e m o s s e l e n mogelijk iets e e r d e r v e r d w e n e n k o -
120 -
m e n de ontwikkelingen grotendeels overeen
1 100 c
d c w a t e r p l a n t e n . T a f e l e e n d , Kuifeend e n
BO -
Brilduiker v e r d w e n e n d a n o o k m i n o f m e e r tegemet d e p l a n t e n e t e r s . Dit p r o c e s lijkt vanuit
n o o r d e n le h e b b e n p l a a t s g e v o n d e n ; de d e finitieve
3
a f n a m e v a n d e K u i f e e n d w e r d in
K e t e l m e e r e n V o s s e m e e r in
geconstateerd,
het D r o n t e r m e e r in 1967, in het V e l u w e m e e r
in
3
1968 en
in d e r a n d m e r e n
van
Zuidelijk
Figuur 63
Verloop van het aantal vogeldagen van de Kuileend Veluwemeer en Wolderwijd.
cente toename houdt waarschijnlijk verband met het herstel van de populatie
Number of bird-days spent by Tufted Ducks on Lakes Veluwemeer and Wolderwijd, Sept-April
increase corresponds to an increase of Zebra Mussel densities
the lakes.
1957-94. De reThe recent
Biologische monitoring zoete rijkswateren
88
randmeren van Zuidelijk Flevoland juist na de
op een
drooglegging hoge aantallen werden waargeno-
F.r zijn momenteel duidelijke aanwijzingen dat
op de watervogels: de aantallen
de mosselpopulatie in het Veluwemeer cn het
Tafeleenden nemen sinds 1990 weer enigszins
Wolderwijd de laatste paar jaar weer is toegeno
toe.
men.
van de Brildui-
die voornamelijk overdag foerageert, duidt
met dc
zell.
men. Deze
nu al zijn weerslag
it
Piscivores in t h e eastern Borderlakes,
Fuut
Aalscholver
Cormorant
1990
1990
1985
1985
1980
1980
1975
1975
1970
1970
1965
1965
J
51-100
101-300
A S O N D J
>300
en
op het Veluwemeer
Viseters in de Veluwerandmeren, 1964-1995
Great Crested Orebe
Kuif-
F M A M J
>500
Figuur 64
Aantallen Futen en Aalscholvers in de Veluwerandmeren, weergegeven per jaar en per
De grootte van de
geeft het aantal vogels
Numbers ol Great Crested Grebe and Cormorant the eastern borderlakes per month.
The size ol the circles depicts numbers.
Watersysteemrapportage Randmeren
blijkt inderdaad dal de randmeren niet alleen als
in augustus en September. Sinds
slaapplaats gebruikt worden; 's avonds vliegen
jaren tachtig wordt echter in toenemende mate
met name de
overwinterd, en sinds 1986 worden zelfs de
in 1969 worden verklaard nil veranderingen in
hoogste aanlallen bereikt in
de visstand. Met het verdwijnen van de water-
van
in
de-
len van hel nicer gelegen
naar hel
begin van
wintermaanden;
midden van de
waar op mosselen wordt
de piek van de Aalscholvers verschuift naar okto-
gefoerageerd
Waardenburg BV; van der
ber. >e toename in de randmeren
Ook Meerkoeten doen dit,
bij die van de aantallen broedparen in
et
Behalve het profijtelijk worden van sociaal vissen
door
afnemende doorzicht, kan de toename
planten
daarregio;
het verslechleren van hel
de Snoek cn namen zijn
in dichtheid
de periode 1969-73 werd
met name nadat de beschikbare hoeveelheid
de in oktober aanwezige concentraties bestaan
kranswier in het oostelijke deel van het meer be-
waarschijnlijk grotendeels uit
uitzonderlijk veel vis gevangen, waaronder aan-
waarnemingen doen vermoeden dat ze vooral af-
vankelijk relatief veel Baars en Blankvoorn, later
komstig zijn uit
vooral Snoekbaars, Pos en Brasem. Vanaf
nemen.
populatie
tijdens dc bemonsteringen in
Veluwemeer
Viseters
nog sneller is toegenomen dan in Nederland.
nam de hoeveelheid vis sterk af en werd hel be-
Voor viseters
De overeenkomsten tussen
stand overheerst door grote Brasem (hfdst.
enerzijds de samenstelling van
het visbestand van belang, anderzijds
aantalsontwikke-
van Fuut en Aalscholver ziin zeer
vang-
door hel verminderde voedselaanbod
baarheid van deze vis. Door de effecten van eu-
keliik. Van de Aalscholver is bekend dat hij door
in de randmeren kan de afname en relatieve
trofiering
gebruik van een andere vislechniek ("sociaal foe-
afwezigheid van Fuut en Aalscholver in de jaren
rageren", waarbij groepsgewijs de \
zeventig ook
eind iaren zestig in beide facto-
ren drastische veranderingen op. De hoeveelheid
\,\n (Inder-
vis nam aanvankelijk toe (zie hfdst. 8), maar
tegen
vangbaarheid verminderde door
Voslamber 1995) aan de nadelen van een ver- op in de stand van
slechterend doorzicht kan ontsnappen. Hoewel
doorzicht (viseters jagen in het
op
Zaagbek en Nonnetje, wel-
licht geen weg
met het
na-
men at. Hun aantalsverloop
licht gejaagd wordt; van Eerden
daardoor
overeen met dat van de planteneters
mos-
seleters, zij hct dat de
pas
sociaal
ook deze
naar het Usselmeer. Hier trad sterke verbetering
weinig
Baars en Snoekbaars na
hel kuilverbod van 1970
bij de Fuut niet bekend is,
ol lien later kwam aan deze situatie weer
le hebben met hel
vissen in troebel water. Net als
gevolg zijn van "wegzuiging"
een eind door de toenemende visseriidruk via
Aalscholver
benaderl hij de vis vaak van onderaf (Wiersma
1995).
netten.
nam ondertussen
de randmeren (Veluwemeer)
visstand weer wat toe en
trad een verschuiving van de soortsamenstelling
rond 1974 plaatsvond. De relatief hoge aantallen
Grote
die voor die tijd in de rand-
meren van Zuidelijk Flevoland werden geteld
kunnen
Aandeel viseters in Wolderwijd,
Share of plsclvores
door Spiering, die
eerste iaren na de afsluiting
Uke Wolderwijd.
198Z-1994
meren nog
Na een
Grote Zaagbek. Goosander
mage-
re periode lijken de aanlallen zaagbekken vanaf
140 -
Nonnetje,
midden van dc jaren tachtig weer iets hoger
le ziin.
en
Aalscholvers. Cormorant
ander patroon is dat van
twee
Crested Grebe
andere viseters: de Fuut en de Aalscholver.
eerst valt bij beide soorten een vrij abrupte
name rond 1969 op, waarbij van de Aalscholver
voor het eerst aanlallen van enige
den geteld. Ongeveer drie jaar later namen de
aantallen weer iets af, om vervolgens een jaar of
tien min of nicer constant te blijven.
In
ontstond de
in dc
90
Oostvaardersplassen. Met het aantal broedparen
nam daarna ook het aantal Aalscholvers in het
Veluwemeer en Wolderwijd toe.
Tot ongeveer 1980 waren zowel Fuut als
voornamelijk aanwezig tussen maart en
oktober. de Aalscholvers waren hel nicest talriik
91
92
93
Figuur 65
Aandeel van de viseters de randmeren (vogeldagen september-december. Zwarte Meer en Ketelmeer
meegerekend), dat het Wolderwijd toerageerde
de Aalscholver werden Veluwemeer en Wolderwijd samengenomen omdat de Aalscholvers die slapen in de
in het Veluwemeer ook (grotendeels) in het Wolderwijd foeraShare ol
and 1993
the bordedakes foraging Lake Wolderwiid, September-December 1987-94. Between 1990
amounts of
were removed from this lake as part ot an experiment.
Biologische monitoring zoete rijkswateren
90
op in de richting van Blankvoorn. Aalscholver en
geprofiteerd van de eerste en meest intensieve af-
Fuut namen daarna in de randmeren sterk toe
visperiode (figuur
(figuur 64), sterker dan kan worden verklaard
deel van de viseters
de hand van de
of regionale popu
de mosselen,
was het
aantalsverloop van
Zaagbek
sterk ziin toegenomen,
terwijl
Zuidelijke Randmeren
schikbaarheid, die door de
de laatste twee seizoenen ook de
talrijk was. Een verbetering in de voedselbe-
gen van de vogels wordt
kan niet
door gegevens worden bevestigd. Mogelijk heb-
Planteneters
in de
sinds
Wolderwijd groter dan
nadrukkelijk in de richting van
op w
De
en Grote
dal de aanlallen Kuif- cn
voor de afvissing.
Ook duidelijke overeenkomsten
tussen
de laatste iaren is de soort hier
Opvallend
vegetatie van betekenis is alleen te ben ook veranderingen in
relevante verandering van de laatste
beschikbaarheid
vinden in het Gooimeer, waar wat Schedefon-
van Driehoeksmosselen in
eer-
teinkruid voorkomt. De hoeveelheden ziin echter
Markermeer (bii
ste winter (1990/91). waarin bijna 80 % van dc
beperkt en de planten staan op relabel grote diep-
visbiomassa werd verwijderd,
te.
ren in hel voedselaanbod van de viseters is hel afvissen
he! Wolderwijd (hfdst
die
op
paar
Zeewolde
aanlallen kleine Zwanen.
veel zwanen in
broedden niet in staat voldoende vis te
hun jongen. Mede door slechte
standigheden kwam tenslotte slechts
sommige jaren foerageren er redelijk grote
hand-
zijn
nam af in de loop van
seizoen en was relatief laag in de twee daar-
opvolgende seizoenen. Dat laatste gold
voor
Fuut, Grote Zaagbek en Nonnetje, zii het dat de
Fuut
een
'andere manier
le hebben
geresuheerd in ruimtelijke verschuivingen
in
verspreiding van de genoemde vogelsoorten.
Veluwemeer. In bet Eemmeer
Viseters
zijn de aanlallen hel hoogsl in januari en februari.
De aanlallen Aalscholvers in hel Gooimeer wa-
Fr wordt dan
ren laag
in de
ter-
Het aandeel van de Aalscholvers dat in het
Wolderwijd
Greijdanus-Klaas
ook
wijl het nicer als rustplaats wordt gebruikt.
jongen groot (Noordhuis et al
Vaate
en
in 1985, waarna ze slerk
De dichtstbijzijnde kolonies van betekenis
die van
en die van dc LepeIn het Naardermeer nam het aantal
Mosseleters
Doordat het Gooimeer in
met
verbinding
is er sprake van
aanvoer van
Er is wei-
nig informatie over de historische situatie m.b.t.
paren al van 5200 in 1984
1875 in 1993. De
kolonie in de
ontstond in
en
in
5500 nesten (van Eerden &
Gregersen 1995). Wellicht wordt vanuit beide
Natuurontwikkelingsprojecten
De laatste jaren
in de randmeren een aantal natuurontwikkelingsprojecten uitgevoerd waarbij het bevorderen van de vogelstand een belangrijk onderdeel
van de doelstelling vormt Een voorbeeld een eilandje in het Eemmeer. dat in 1993 opgespoten voor
sterns en andere kale grondbroeders (zie intermezzo
Daarnaast
bijvoorbeeld het Veluwemeer en
het Wolderwijd resp. in 1989 en 1992
aangelegd
de Veluwse kust het meer in
De bedoeling was een scheiding tussen
en
natuur aan te leggen en achter de dammen rustgebieden voor vogels te creeren Achter de dam bij Polsmaten
het Veluwemeer daarvoor een zandplaat opgespoten, de ruimte achter de dam (eigenlijk een reeks
van
dammetjes) bij Horst het Wolderwijd
wilgen en drijfbladplanten gepoot (Dir
bied/LNV 1995; Zant 1994) Beide complexen worden
inmiddels veelvuldig door vogels als rustplaats gebruikt. vooral groepen Aalscholvers, zwanen en eenden
er vaak te vinden.
de
tellingen per randmeer komt een
eventueel effect van deze projecten alleen bij de steltlopers tot uiting, omdat, anders dan bij watervogels,
de randmeren verder weinig potentiele rustplaatsen voor dergelijke vogels voorhanden zijn. In het
Veluwemeer komt zo een duidelijke toename van
steltlopers naar voren na de aanleg van de dam en
de zandplaat
Polsmaten (figuur 66) Vooral
Watersnip en Grutto lijken van de situatie te hebben
Na twee jaar nam echter
de aantrekkingskracht van het gebied weer al: sinds
1992 neemt de diversiteit weer
De aanleg van de
dammetjes in het Wolderwijd heeft. volgens de
maandelijkse tellingen, geen effect gehad op het
voorkomen van
Ook het
een project uitvoering
dat mede op vogels gericht. Hier is in
1989 voor eenden, ganzen en
ten
zuiden van heit eiland Abbert een onverdedigde
zandplaat van 1 ha aangelegd ("Abbert
Uit de
tellingen komen bij de steltlopers en
ganzen echter geen
ontwikkelingen
naar
Eind 1994 is Abbert opgegaan in het
project "Abbert
veronzijn aangelegd
Hier
moet 15 ha open rietland ontstaan als broed-. foerageer- en
voor vogels.
de tellingen van
seizoen
lijkt een geringe verhoging van de
diversiteit van de
naar voren
te komen. Het verschijnen van grotere aantallen
Watersnippen, vooral in het najaar van 1995 (200
oktober) herinnert aan de gang van zaken in het
Veluwemeer.
Tenslotte wordt het Vossemeer een natuurontwikkelingsproject
met ondiepe en droogvallende platen) uitgevoerd dat vooral op vogels Is geproject wordt vanaf
dne fasen uitgevoerd (Dir.
1995)
Steltlopers Veluwemeer
•
"*
.
Figuur 66
Verloop van het aantal vogeldagen van
in
het Veluwemeer in de periode
uitgeen het verloop van het aantal soorten dat
per |aar
periode werd vastgesteld. Zowel hel
aantal soorten als het aantal vogels per soort was na de
aanleg van de dam (aug/sept 1989) en de zandplaat
(maart 1990) bi| Polsmaten gedurende twee jaar verhoogd
Watersysteemrapportage Randmeren
kolonies in de
De
randmeren
bereikle in
Het Zwarte Meer
label 18). De
op met behoorlij-
ke overschrijdingen van Grauwe
Gooimeer
91
situatie trad ech-
ter Op met betrekking tot de Pijlstaart.
en
aantal-
aantallen van alle randmeren. Nog
dan in
gans, in hel Ketelmeer overschreden vooral Kuif-
len van deze soort in het Veluwemeer werden in
de Veluwerandmeren namen hier
de
eenden de norm. Drontermeer en Veluwemeer
de
meeste
vooral voor de Kleine Zwaan van belang,
aanlallen
vooral in het najaar. In
de periode
schat op resp.
ge-
40.000, 70.000 en 75.000.
randmeren was in 1985 en 1986
het Eemmeer voor de Smient en het Gooimeer
Volgens de meesl recente schatting (Meininger
veel Blankvoorn en Baars beschikbaar
voor Kuif- en Tafeleend.
et
het
en
Wolderwijd overschreed geen enkele
de
overwinteren grote aanlallen
betrouwbare schattingen van de
Er ziin
populatie
van de watervogels in de ia-
die niet tot dez.e populatie gerekend worden. Het
ren zestig. Hoewel deze omvang in een aantal ge-
is
meren gebruik maken zijn afkomstig van een
vallen veranderd zal zijn en
de jaren zestig wel door ons land trek.
zeer uitgestrekl gebied. De
huidige normen dus
De vogels die in het winterhalfjaar van
deze vogels strekken
van
uit over het gehele
gebied tussen
de
Kleine
rand-
die van de
tionaal belang, in
inzicht geven in de rol
gold
behalve voor de Kleine Zwaan
o.a. voor de Krooneend (8 % in
1965) en de
den ziin normen vastgesteld voor het bepalen
zestig.
overschreden hier toen geregeld de
bepaald door dc
Iran, heeft plaatsgevon-
de jaren zeventig was het Veluwemeer alleen
voor Slobeend en Kleine Zwaan
(huidige)
die in I97l in
deel van de/e vogels in
normen loch wal
voor watervogels kan dan ook het best worden
naal perspectief te plaatsen. Op een
dal
is, kan vergelijking van de aanlallen met deze
De betekenis van een watersysteem (wetland)
aantallen in internatio-
toepassing van de
genomen niet correct
van het Veluwemeer in de
liggen zelfs in arctisch
West
Al'rika en in hel oostelijke Middellandse Zeege-
norm.
Internationale betekenis
bedraagt de totale omvang van de
NW-Europese populatie 70.000 vogels.
waarvan met ca. 10.000
ongeveer een
meer gebruikte (met een
van internaalleen dc
Kleine Zwaan over.
1993/94 kwam de Kleine Zwaan er met
van de populatie relatief bekaaid
%
Met 840 vo-
gels was dit voor de randmeren een mager seizoen, in 1991/92
van de populatie hel
van 55 %,
jaren tachtig
1800 (10.6
(najaar
aantallen bijvoorbeeld
De recente waarneming
van 9000 Kleine Zwanen
de
de internationale betekenis van wetlands
(Gonventie van
normen ziin dat
De twee belangrijkste
geregeld meer dan 20.000
watervogels van het gebied gebruik moeten maken en/of 2) regelmatig meer dan
ografische (vaak
een
% an de gepopulatie van
in het gebied aanwezig is (de
%-
norm"). Schattingen van de grootte van de
vante populaties worden verstrekt
woordelijkheid
verant-
de organisatie
(voorheen
Aan de
norm voldeed in
alleen hel Ketelmeer. In
cn 1994/95 ver-
dankzij sterke toename van een aantal
soorten echter ook in hel Zwarte Meer,
meer, Eemmeer en Gooimeer meer dan li
watervogels | figuur 52). De
op hel gehele
%-norm kan zowel
als op de
ke randmeren worden toegepast (tabel 18).
In
hele watersysteem voldeden in
8 soorten aan de
%-norm, in de twee daar-
opvolgende winters waren dat er al
Zwaan, Grauwe
Kuifeend
Kleine
Smient, Tafeleend en
de
Foto 21
De zeldzame Krooneend voedt zich het najaar hoofdzakelijk met kranswier. Op de kranswiervelden van het Zwarte
Meer en het Veluwemeer foerageerden
de iaren vijftig en zestig de grootste concentraties Krooneenden die Nederland ooit gekend heeft. Op de eilandjes het Veluwemeer kwamen midden jaren zestig bovendien maximaal
paren
tot
Sinds de terugkeer van het kranswier rond 1990 worden Krooneenden in de Veluwerandmeren weer in
toenemende aantallen
Krooneendvrouwtje met
Vinkeveense Plassen, |uni
More than any other species, Red-crested Pochards depend on stoneworts for food. During the fifties and sixties th
largest concentrations ever recorded were found foraging on the borderlakes autumn, and up to 18 pairs bred on
islets in Lake Veluwemeer. Following the return ol stoneworts 1990, numbers ot Red-crested Pochards started to
crease again
Biologische monitoring zoete
92
Tabel
Aantallen watervogels de randmeren januari 1993, 1994 en 1995 (RM) en het percentage van het totaal in de Zoete Rijkswateren (ZRW) en van het landelijke totaal
Numbers ol waterbirds in the borderlakes lanuary 1993,
and 1995 (RM)
percentages ot total National
(ZRW) and ol total in The Netherla
(TOT).
RM93
Fuut Great Crested Grebe
Aalscholver
Cormorant
Blauwe
RM94
TOT93
ZRW94
1169
15.4
39
2061
25.7
999
15.4
8.4
2111
3.6
1.7
101
100
9.0
2.2
121
27.6
11.3
2.9
0.8
0
0.0
0.0
0.7
145
7
130
73
5.2
62
0.8
495
4.3
0.5
1.1
15.4
01
0
0.0
0.2
1750
111
0.0
2.6
0.4
15.6
36
11.6
7.9
22.4
0.3
01
2.4
22
8.3
229
14.1
18453
29752
1.7
Swan
131
Grauwe Gans Graylag
Bean Goose
Goose
586
35
1006
251
19487
Krakeend Gadwall
343
287
Wintertaling Teal
Wilde Eend Mallard
Pijlstaart Pintail
23893
Slobeend Shoveler
Tafeleend Pochard
Kuifeend Tufted Duck
Goldeneye
4.2
1.3
0.6
4.3
6.7
03
208
13.9
4.0
33435
16 1
6.3
5.9
940
14.3
4.5
4.1
272
2.2
1426
20941
16.6
00
50
0.0
21695
168
19.9
36.2
26.2
436
24.8
3.9
16.0
2.2
20782
32597
0
2.9
56
5.3
8.9
06
18.8
35
155
3.9
144
11.7
46
796
9.8
10.7
7.8
1242
17.2
36
1.5
7442
3.3
11234
42.8
11.7
187
3351
27.6
8.2
535
1667
86605
11.2
3.6
113183
12.8
3.8
135866
14.4
47
gemaakt. Circa een
Belangrijkste conclusies
ge-
waar de
In hel seizoen 1993/94 werden in de
1.0
34.8
19.5
25.2
4.4
253
1.6
10.7
25.1
4.6
die door verontreiniging lange tijd
ongeveer 150.000 watervogels geleid
fend,
Meerkoet de nicest
ke soorten waren.
januari was ca.
% van
was
geweest
In
Veluwerandmeren
na een toename
van dc fonteinkruiden rond 1990 ook de kranswieren terug, en ook de Driehoeksmossel lijkt re-
hel landelijk totaal aan watervogels in de rand-
centelijk
meren aanwezig.
Veluwemeer, maar sinds
Kleine Zwanen veel korter verbleven dan in
voorgaande jaren (med. |.H. Beekman).
8.1
48.3
aantallen duikeenden toe door de terugkeer en
(november), waarbij Smient, Wilde
voedselbeschikbaarheid in andere gebie-
62
23
geleidelijke toename van de Driehoeksmossel,
verbeterde omstandigheden in de randmeren
groeit het
1 5
5067
63
21368
216
langere tijd in het Veluwemeer. Behalve
Vooral sinds
8.2
18.2
zesde van de populatie (3000 vogels) foerageerde
den, bijvoorbeeld het
408
29.0
randmeren betekent dat in dat seizoen meet
echter ook te maken hebben met
1734
14.0
7.4
dan de helft van de Europese winterpopulatie
van het gebied gebruik
0.1
12559
Meerkoet Coot
waterbirds
1.1
0.2
103
28713
301
1.0
2.6
4.8
4
37
Nonnetje Smew
Grote Zaagbek Goosander
Totaal watervogels Total
7.9
17.1
4.2
71
190
Bergeend Shelduck
Smient Wigeon
TOT95
9.8
Swan
Goose
ZRW95
753
Heron
Kolgans White- fronted
RM95
1012
Kleine Zwaan Bewick's
kan
TOT94
119
12.6
Knobbelzwaan Mute
Brilduiker
ZRW93
toe
te
nemen.
Vooral
ook
in
in het
Drontermeer, Vossemeer en Wolderwijd, koIn de jaren vijftig (Zwarte Meer) en zestig
internationale
men hierop sindsdien steeds grotere aantallen
aantallen wa-
watervogels af. Vooral Knobbelzwaan, Pijlstaart,
belang van het Veluwemeer weer enigszins. Als
tervogels; vaak was een aanzienlijk deel van de
Tafeleend en Meerkoet profiteren van de ont-
eerste nam de Tafeleend zodanig toe dat in
Europese populatie hier aanwezig (m.n. bij de
wikkelingen
1993/94 de norm weer werd overschreden. en in
Pijlstaart
in de randmeren zeer
hetzelfde seizoen naderde de Pijlstaart met 640
-
norm van 700. In het najaar van 1995
werd door deze soort met 2600 vogels de norm
overschreden
een factor 3.7. Ook de aantal-
Vooral het Veluwemeer was
Door
van de nieuwe polder
overschrijden
bedroeg.
zijn de randmeren
en door verslechtering van de waterkwaliteit nam
voor vogels van internationale betekenis ge-
eind
weest. met name voor
zestig dc voedselbeschikbaarheid af en
de aantallen vogels drastisch terug.
len Meerkoeten, Knobbelzwanen en Krakeenden
boven de norm, waarmee het aantal
Zelfs in de "slechte"
Kleine
recente ontwikkelingen
het gebied toe
1 )oor de
betekenis van
van
meer soorteii
ln de jaren tachtig begon enig herstel op te tre-
internationaal belangrijke aantallen van het ge-
den: in het Ketelmeer en Zwarte Meer namen de
bied gebruik maken.
Watersysteemrapportage Randmeren
93
Tabel
Overzicht van de maxima van watervogels in alle randmeren, September 1993 - april 1994, en maxima alle randmeren samen. vergeleken met de 1 %-normen volgens Meininger
et al. 1995. Aantallen die de norm overschrijden
dikgedrukt, ook bij de afzonderlijke meren. Ter vergelijking zijn voor het Veluwemeer de maximum aantallen uit de jaren zestig
toegevoegd.
Maximum numbers of waterbirds in each borderlake. September 1993 • April
and maxima in the entire
compared tot
according to
Meininger et al. 1995. Numbers exceeding
printed tat Maxima in Lake Veluwemeer during the 1960s included for comparison.
Meer lake
Zwarte
Meer
Great Northern
Diver
Parelduiker Black-throated
Diver
Roodkeelduiker Red-throated
Dodaars Little
Diver
Grebe
Fuut Great-crested Grebe
Roodhalsfuut Red-necked Grebe
Geoorde Fuut Black-necked Grebe
Slavonian Grebe
Aalscholver
Cormorant
Grote
Heron
Great White Egret
Bittern
Flamingo Greater
Flamingo
Spoonbill
Knobbelzwaan Mute
Swan
Zwarte Zwaan Black Swan
Kleine Zwaan Bewick's Swan
Wilde Zwaan Whooper
Vosse-
Dronter-
meer
meer
Veluwemeer
Wolder-
Eem-
wijd
meer
0
0
0
0
0
.
1
0
0
0
0
1200
0
0.0
1
0
7
0
0
0
0
0
0
0
750
0
1
84
2
1
2
155
358
12
1782
1.8
525
0
1
0
218
0
1000
1000
1
6
92
0
0
742
0.0
0.0
273
5
938
0
0
0
0
-
1
0
0
0
0
0
0
1284
0
0
61
0
0
382
0
475
1000
50
665
0
776
0
0
0
0
0
0
2000
4500
3200
139
0
31
128
8
12
22
47
29
13
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2
0
0
0
1
0
1
2
0
0
2
3
0
0
50
69
0
85
0
0
0
0
0
250
4
0
0
0
0
0
995
4
0
13
0
13
0
8
0
0
22
-
0
0
525
829
0
104
0
187
0
4
0
18
0
0
0
0
0
385
0
970
0
0
165
0
0
0
0
0
0
7
0
0
241
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
2
25
0
324
196
0
9
77
9
75
0
0
12
2825
12
45
Goose
Brandgans Barnacle Goose
Rotgans Brent Goose
Egyptian
0
22
Goose
Bergeend Shelduck
Mandarin
136
1
6000
Smient
Krakeend Gadwall
Wintertaling Teal
Wilde Eend
Mallard
Pijlstaart Pintail
Zomertaling Garganey
Slobeend Shoveler
Tafeleend Pochard
Witoogeend Ferruginous
Kuifeend Tufted Duck
Duck
Toppereend Scaup
Krooneend Red-crested
0.0
-
0.0
0.7
30
3
0
0
1
1
1551
1
1452
250
0
4 9
0.0
1200
7179
6.0
70
03
200
900
0
0
30
12
210
0
4500
9562
2.1
0
12
1200
3
2
0
12
0
23
2500
12
3
0.0
0.0
-
43
70
48
8
2500
100
0
0
417
1
0.2
0
652
3610
28789
3.8
0
15000
191
160
4869
79
7500
100
15210
52
250
393
1.6
285
351
212
4000
1335
7728
6203
20000
2569
25116
0.6
1.3
50000
50000
19
3
28
0
0
0
700
20000
687
1.0
0.0
75000
22
0.0
4500
7
0
0
95
72
0
1312
7593
41
279
7164
7
285
670
430
325
1615
28
69
640
0
4
0
12
133
2044
11
6133
0
675
35
285
3
80
30
85
175
400
369
0.9
3940
1437
3762
10455
3500
7.0
0
2957
0
0
0
0
0
17202
500
381
2590
1310
0
2906
0
14640
24632
0
22000
35000
7500
35913
48
12000
2
0
0
0
3100
2
0.0
0
0
0
1
00
0.0
205
1600
2
0.0
0
0
0
0
0
Scoter
0
0
0
0
0
0
0
2
0
1
4
0
0
0
200
20000
0
0
0
0
8000
0
28
0
32
2500
0
0.0
10
3000
352
0.1
12500
0
304
0.0
2.0
8
3000
5
0.0
32
0
0
0
0
0
50
199
0
15
21
0
48
0
14
0
25
1800
1
1
0
16
0
0
20000
32
0
24
0
29
125
46
25
1
4
0
0
0
2
0
0
150
1000
78
127
189
193
359
172
94
117
1500
1070
0.7
900
8
4
2
2
2
7
7
2
10000
15
1498
3581
175
225
12135
1063
2279
7983
15000
20936
0.0
1.4
18000
29
26
20
26
26
28
23
21
Merganser
Grote Zaagbek Goosander
Waterhoen
4
840
12
150
i
0
0
Nonnetje Smew
Middelste Zaagbek
1170
1
18
970
0
0
Goldeneye
Long-tailed Duck
0
25
3
0.0
0.0
3000
300
0
Grote Zeeeend Velvet Scoter
0
230
0
2
4
-
0
0
0
Eider
33
1800
2
1
0
40
0
Pochard
Zwarte Zeeeend Common
Red-breasted
9542
0
-
0
0
0
Goose
x1 %
0
7100
Kolgans White-fronted
Totaal
0
Swan
Kleine Rietgans Pink-looted
%-norm
1
0
Grauwe Gans Greylag Goose
Sneeuwgand
Rietgans Bean Goose
Gooimeer
0
0
963
51
Reiger Grey Heron
Purperreiger Purple
Ketelmeer
Moorhen
Meerkoet Coot
Aantal soorten Nr. ol species
40
8
45
Biologische monitoring zoete njkswateren
Broedvogels in en om de randmeren
De meeste randmeren
in de huidige situatie voor
broedvogels van minder groot belang dan voor
teraars in het winterhalf|aar Het Zwarte Meer is hiero p een uitzondering: de moerassen langs de oevers
van dit meer herbergen belangrijke broedbestanden
van rietvogels. Aparte aandachl verdient de kolonie
Purperreigers in het Zwarte Meer. met de kolonies van
de Wieden en de Weerribben behoort deze kolonie tot
de meest noordeli|ke van
de jaren
nam,
naarmate door de
de
voortschreed, het aantal paren toe. tot in 1968 een
maximum van meer d a n
paren w e r d bereikt
ritsen & Lok 1986). Daarna nam het aantal paren, net
als in de rest van Nederland, weer af, mogelijk mede
onder invloed van verdroging van de overwinteringsgebieden in Afrika.
1993 broedden er in het Zwarte
Meer 26 paren. toch nog bijna 10 % van de Nederlandse populatie
Een andere soort die aandacht verdient
dc Grote
Karekiet. Ook voor deze soort is de verdroging in Afrika een probleem, en net als de
is het aantal broedparen
Nederland sinds d e jaren zestig sterk
achteruitgegaan De Grote Karekiet bouwt
nest
de buitenrand van overjang riet, o p plaatsen waar de
Stengels in het water staan
De soort
daarom gevoelig voor overmatig
en voor
recreatie,
door sterke golfslag
gen
O o k door eutrofiering is de hoeveelheid waterriet sterk achteruit gegaan (Graveland
Tegenwoordig bestaat de Nederlandse populatie Grote Karekieten nog maar
enkele honderden
broedparen. waarbij de populatie in Noordwest-Overdie zich sinds 1989 handhaaft o p ongeveer 175
paar (de Roder 1993), een belangrijk bolwerk
Behalve
het Zwarte Meer broeden ook enkele
tientallen paren in de
van het Ketelmeer,
Vossemeer en Drontermeer
de Veluwerandmeren en de zuidelijke randmeren
behoren de meeuwen en sterns tot de meest
de broedvogels.
de eerste jaren na de aanleg van de
randmeren profiteerden de sterns, evenals
en
Bontbek-, Strand- en Kleine Plevieren van de nieuw
ontstane broedgelegenheid op strandjes langs de
dijken en op de eilanden. Eind jaren vijftig. begin jaren
zestig beleefden de sterns een
In heel
Flevoland broeden toen t o t 6650 paar
(1958, tot meer dan 2000
de randmeren
1956 cn
57), 2 0 paar
(1955) en, veelal onbekend,
tot
paar Grote Sterns, waarvan zich o p het eiland
De Krooneend acht jaar lang een kolonie
paar
1959) bevond (figuur
Begin
zestig
beleefden de
Nederland een dramatisch dieptepunt door lozingen van gechloreerde
koolwaterstoffen door een
aan de Nieuwe
Waterweg in de periode 1958-65
& Brenninkmeijer
Hoewel deze lozingen geen direct effect zullen hebben
gehad op de broedvogels van de
nam ook
hier het aantal paren af; de Grote Sterns verdwenen
na 1964 geheel. O m d a t Grote Sterns voedsel zoeken
tot
of zelfs 40 km van hun kolonie het zeker niet
onmogelijk dat verontreinigd voedsel uit de Ussel
invloed is geweest op het verdwijnen van deze sterns
(afstand Krooneend - Ketelmeer ca 25 km), maar de
successie van de vegetatie op de broedplaatsen heeft
wellicht een grotere rol gespeeld In figuur 68 is het
aantal broedparen van
en Kokmeeuw o p eilandjes in de randmeren uitgezet tegen d e leeftijd van
die eilandjes. Daaruit blijkt dat de Visdief, die een min
of meer kale ondergrond vraagt, vooral profiteert in de
eerste iaren na de aanleg. Als de vegetatie-ontwikkeling
nemen de Kokmeeuwen, die hun
nest
een
gras- of
het eiland geleidelijk over. Visdieven
hebben dus de beste kansen als de vegetatie-ontwikkeling
door
waterstanden wordt beTegenwoordig zijn er grote kokmeeuwenkolonies op de Zegge in het Wolderwijd (tot meer dan
10.000 paar) en De
het Veluwemeer (tot
meer dan 20.000 paar). Visdieven broeden n o g op De
Kluut en o p 't Hoorntje (ook wel Huizerhoef genoemd)
het Gooimeer (ca 750 paar: Mayenburg
1995) Voor Visdieven en andere
broeders
is tenslotte bij de Stichtse Brug
het Eemmeer in
nuan 1993 een ca. 1 ha grote zandplaat
aangelegd. Mede onder de toenemende druk van recreatie en de
verplaatste een deel
van dc sterns van 't Hoorntje
1994 naar dit
eilandje (Mayenburg
Recent kwamen hier ook
enkele
tot broeden, nadat in
1992 al een broedgeval o p t Hoornt|e was geconstateerd
D Jonkers) Het broedareaal van deze
soort breid
de laatste jaren uit In
Nederland is vooral
het deltagebied sprake van
een toenemend aantal broedgevallen, waarbij het
Volkerak een bijzondere plaats
(van Dam
Noordhuis 1996).
--.
-ISO
-'»
.110
-'00
- GO
*
J
•
•
Figuur 67
Aantallen broedparen van Visdief en Grote Stern in de
randmeren en (Visdief) elders
Flevoland (SBB).
eiland.
Figuur 6 8
Aantal broedparen van Visdief en Kokmeeuw op eilandjes
de randmeren als functie van de leeftijd van
die eilandjes Inbegrepen zijn Reve. Abbert, Eek (Drontermeer), Zwaan, Krooneend, Kluut (Veluwemeer),
Zegge (Wolderwijd) en Dode Hond (Eemmeer).
Watersysteemrapportage Randmeren
10.
95
toxicologic
Ruurd Noordhuis (Koeman en Bijkerk BV / RIZA), Els de Jong (RIZA) en Henk Pieters (RIVO)
Inleiding
het intermezzo van
Al sinds een lange
nen
van jaren worden bin-
chemische meetprogramma
concentraties van een deel van de
stoflfen in hel water, zwevend
op
ecosysteem, daarvoor
tal
ook in hel veld
waterbodemkwaliteit. In hct kader van
De
in de water-
bodem bepaald. Bij
geslacht
wordt bovendien vastgesteld welk percentage
den blootgesteld aan
van de dieren afwijkingen
sediment, Er word)
voortplanting van deze organismen gedurende
een periode van 28 dagen (Van Urk
Kerkum
door middel van eco-
De toxiciteit van het poriewater wordt bepaald
effect en
toxicologisch onderzoek in gestandaardiseerde
door middel van bioassays waarin watervlooien
komen
{Daphnia magna) worden
met
partimenten van hel
bodem en
biota (accumulatie).
aan
verdunningsreeks van gecentrifugeerd poriewater.
21 dagen
vervolgens
sterfte en reproduktie gemeten. Het eindoordeel
waarvoor het
waargenomen
chemische analyses
resp. de
Prins
en
(de
al
de
zie
32. wordt hier niet ge-
bruikt). Bii de bioassays wordt een complex van
m.b.t groei, voort planting en sterfte
gebruikt
de
op
Toxiciteit van het oppervlaktewater
De toxiciteit
effect is
effect Bij
geen effect, matig
grenzen tussen dez.e klassen overeen
signaleringswaarde
over de beide bioassays wordt bepaald door de
Methoden
vertoont
De resultaten nil deze drie groepen worden ingedeeld in drie klassen: weinig
let onderzoek richt zich dus op drie com-
de
(zie ook intermezzo).
1991, Maas 1993).
den
Chironomus
van muggenlarven (Chironomus riparius) wor-
keken naar de overleving. groei. ontwikkeling en
De beschikbaarheid
Chironomiden
ran het sediment wordt bepaald
door middel van bioassays waarin eipakketten
kan de combinatie van een aan-
biota en de eventuele cumulatieve effecten wor-
geven
biologische monitoring worden de dichtheden
Toxiciteit van sediment en poriewater
een sterker effect veroorzaken dan de
individuele
en het voor-
komen van fysieke afwijkingen kan de
schadelijke)
en waterbo-
inzicht bestaan in de biologische beschikbaarheid".
Via dichtheid,
met twee typen biologisch onderzoek:
voldoende informatie over
de risico's voor
benadering wor-
den chemische metingen in de bodem
MW
dem gemeten. Concentraties van
zich geven echter
in hel
de Guchte, pag. 35 in
el a\. 1993). Volgens
Mulder &
1992) en bij
worden
grenzen gesteld
per
en
resp. 500/m- en 20
het oppervlaktewater wordt
vastgesteld door het te concentreren en aan
te bieden aan de licht
Photobacterium
De eventuele
van deze
uitgedrukt in de
is een maat voor de ver-
ontreiniging. In verband met de gebruikte methoden (adsorptie
en elutie met
organisch oplosmiddel)
het daarbij om
effecten van organische verbindingen, de biologisch meesl actieve
re en
Metalen, sterk polai-
verbindingen komen in hel con-
centraat niet voor.
sprake van
van
of meer
gevaar voor biota. Deze
worden maandelijks uitgevoerd met water uit de
Rijn (Lobith) en
Maas (Eysden). In april, juni,
augustus, oktober en december 1993 werden ze
ook uitgevoerd met water uit het Ketelmeer en
het Wolderwijd.
Waterbodemkwaliteit
Voor
wordt de waterbodemkwaliteit
Foto 22
jaarlijks
figuur 5). Door de lage fosfaatgehalten
de polder
dit een gunstig effect op de waterkwaliteit in de
Met dit water komt echter ook een zekere hoeveelheid bestrijdingsmiddelen de meren
engine large amounts of water enter the borderlakes yearly (see chapter 2. Figure 5).
wate
low in phosphorous, resulting better water quality the lakes.
water also
a certain amoun
of herbicides and insecticides into the lakes.
hfdst
gemonilord in het Ketelmeer en in
Wolderwijd
Hierbij wordt de
TRIADE-benadering gevolgd (zie ook
Biologische monitoring zoete rijkswateren
96
Tabel
Dichtheid en soortenn|kdom van muggenlarven op de
(voor Ketelmeer zie figuur 70) September 1993
de TRIADE-benadering wordt uitgegaan van matig
ongeacht de
Maas
naar AquaSense 1993) geeft
effect van verontreiniging bij Chironomus -dichtheden lager dan 1500. ernstig effect onder
"normaalwaarden" per sedimenttype. waarbij lagere dichtheden een aanwijzing zijn voor effect van
Dergelijke effecten li|ken vooral op te treden op de sliblocavoor
het Zwarte Meer en het
van het Ketelmeer (vetgedrukte waarden)
het laatste geval is ook de soortenrijkdom bijzonder laag, een andere
een slechte bodemkwaliteit Den Besten (1993)
op
in de Nieuwe Merwede gemeenschappen met 4 of minder soorten als verstoord Opvallend is dat op
grond van deze
ook enkele locaties de Veluwerandmeren slecht
Er echter niet gekeken naar de fysische geschiktheid van het sediment voor muggelarven, bijv. In
de vorm van de stabiliteit van de bodem
from the borderlakes. Figures printed fat may represent effects ol toxic substances.
Density and number of species of chironomids
Zwarte Meer
Chironomus
tot
Ketelmeer
Chironomus
tot
N
N
zand (normaalwaarden Chironomus 0-50. totaal chironomiden
1 2027
2 760
3 117
4424
4638
292
12
8
5
253
1812
877
(normaalwaarden Chironomus
4
5
6
132
19
113
548
303
246
8
5
4
2982
5866
2553
Wolde wijd
Chironomus tot
N
9617'
9
4131 11
3449 6
1629
1929
195
1984
4930
838
5
9
7
19
0
0
2904
4755
3897
9
6
5
3914' 15
1078 1
454 3
1153
359
321
1399
492
321
4
2
1
151
794
1247
5918
2264
3139
6
5
5
Dronter-/V
Chironomus tot
N
Chironomus
neer
lot
N
sand
8
8
6
1198'
19
2280
totaal chironomiden 1050-2850), silt
227
189
57
227
208
57
1
2
1
28'
1078
397
' Drontermeer
deze classificatie houdt echter geen rekening cumuleren. Door
met de
zie commentaar
tabel
Aal bestaat via
"doorvergiftiging" gevaar voor verdere accumulatie in toppredatoren
en
in Driehoeksmossel en Aal
Voor het
van accumulatie
biota zijn
twee diersoorten van verschillende
Resultaten 1992-94
als visetende vogels,
Deltarandmeren
mens. Voor de metingen wordt ge-
bruik gemaakt van op locatie gevangen Aal met
Toxiciteit van het oppervlaktewater
een lengte van 30-40 cm. Deze zogenaamde
Net als in
Aal"
ni-
veel, waardoor de
tingen representatief zijn voor de situatie op de
gingen in
betreffende locatie. Alleen als er niet voldoende
van
polymorpha is een primair consument die zich
(25) Rode
veau voor
voedt door zwevend materiaal nil het water te
grotere
aan hel zwevend Stofzijn
Pieters
vervolgens in de
De metingen aan Driehoeksmosselen worden al-
veau's gekozen;
Driehoeksmossel en de Va]
(Maas 1993). De Driehoeksmossel
gebonden
Dreissena
van de mossel. Door mosselen. afkomstig uit het
1995).
niveau
Het ni-
gevaar TI>1) werd echter niet
grille sprei-
geen significante verschillen met
de situatie in de Rijn (de / w a n &
figuur 69).
de rand-
uit te hangen op de monsterlocaties
meren worden metingen gedaan in het Ketel-
en vervolgens metingen te doen, wordt een rela-
meer en in het Wolderwijd. Toetsing van de ge-
tieve maal voor accumulatie op de betreffende
meten
locaties verkregen (Pieters 1993b, Pieters &
waarden" (gehalten Driehoeksmosselen in
Verboom 1994). Daarnaast worden metingen
Usselmeer) en aan het "Maximaal
gedaan aan mosselen uit lokale
Risico" (MTR). Dit is het
waar-
in bijna alle monsters
aanvaardbaar risico
ding en cr
. die aan Rode Aal
in het Ketelmeer
bereikt. De resultaten vertonen
leen in de peiljaren verricht (voor de randmeren
relatief schone Usselmeer, gedurende enkele
ken in
beschikbaar ziin, worden ook
gebruikt (Pieters 1993a,
Rijn
de belasting met organische
vindt plaats aan de "bianco
Toelaatbare
Waterbodemkwaliteit
hel Kelelnieer werden in
bij metingen van
chemische verbindingen in de bodem
van AMK-2000 waarden geconstateerd.
Terwijl andere overschrijdingen in de randmeren alleen I'AK's
werd in het Kelel-
door een beeld wordt verkregen van accumulatie
waarbij 95 % van de organismen in hel ecosys-
nieer ook de AMK-2000 voor zware metalen
op lange termijn.
teem
overschreden. l i t gegevens van Winkels en van
De Aal Anguilla anguilla is een secundaire consu-
met doorvergiftiging (Beek 1995).
ment, die
van een breed spectrum aan voed-
scllypen, waaronder vis en
Hierbij is rekening gehouden
Diem
en Platteeuw el al
blijkt dal
de verspreiding van met name de metalen in de
sterk gerelateerd is aan sedi-
De Aal heeft een hoog vetgehalte, waardoor
als gehalten van organisch stof
vooral lipofiele verbindingen in de weefsels ac-
en lutum (korrelgrootteverdeling). Hel slibrijke
Watersysteemrapportage Randmeren
97
van de kwaliteit van dit water. Kerkum en van
Urk bepaalden
Toxiciteit van het oppervlaktewater, 1993
Toxicity surface waters,
dichtheden van mug-
genlarven langs een raai van zes locaties die van
de monding van de IJssel
Lobith. River Rhine
Vossemeer in liep.
Langs deze raai namen de gehalten van verontreinigingen af.
Lake
vonden toenemende dicht-
heden van Chironomus en
Wolderwiid. Lake Wolderwiid
percenta-
ges kaakafwijkingen (Kerkum & van Urk 1989;
zie ook intermezzo). Later werd in bioassays met
sediment van dezelfde locaties eveneens een afnemende invloed van de bodem op groei en
overleving van muggelarven en Daphnia's gevonden
ik
1992).
Op grond van deze resultaten werd
effect op
de vier meest westelijke locaties geclassificeerd
als "ernstig*. Hoewel er op grond van de geme-
maximaal aanvaardbaar risico.
' maximum acceptable risk
ten gehalten geen noodzaak tot saneren
geven de veldstudies cn de bioassays aan dat de
augustus
kwaliteit van de bodem suboptimaal is. Het
Figuur 69
effect op de twee oostelijke locaties werd geclas-
van water uit het Ketelmeer en het Wolderwijd, vergeleken met
van water
de Rijn bij
In
alle gevallen lag de index ver onder het niveau van acuut gevaar
het Wolderwijd daalde de index zelfs onder sificeerd als "gering".
het niveau van het maximaal aanvaardbaar
of water from Lake Ketelmeer and Lake Wolderwijd, compared to indexes ot water from the River
In Lake Wolderwijd the index even decreased until
Rhine at Lobith. All indexes were below the danger level
in October.
it was below the maximum acceptable
Zware
metalen
In het Ketelmeer
in
het kwikgehalte in
middengedeelte van het meer is het meest ver-
Chironomus
ontreinigd, een groot deel van de bodem valt
wijkingen (N=150). In slibsubstraat
het mid-
Driehoeksmosselen min of meer onveranderd
hier in klasse 3 (figuur 70).
dengedeelte van het meer) bedroegen de dichthe-
t.o.v. de bianco uit het Usselmeer (Pieters &
den echter gemiddeld slechts 57-227 ind./m 2 ,
Verboom 1994; figuur
De bioassays zijn uitgevoerd met sediment uit
westelijke deel van het Ketelmeer. Er werd
hier geen ernstig of zelfs matig effect van sedi
en poriewater geconstateerd. In het veld
vertoonde 2 % af-
ondanks dat Chironomus in principe
keur
voor slibrijk substraat. Ook de soor-
maar in Rode Aal uit het Ketelmeer werd de
van
een enkele vondst
van
Chironomus plumosus gevonden. Niet minder
Chironomus dan 24 % hiervan vertoonde afwijkingen (N=25).
Wel was het percentage dieren dat afwijkingen vertoonde vrij hoog
%).
een factor 5.5. Het
laag;
troffen in hoge
gem. 4485 ind/nv",
toe
le
Polypedilum sp. werd op de sliblocaties alleen
4369 uit het geslacht
nam
tenrijkdom was op deze locaties uitzonderlijk
werden op dezelfde locatie muggenlarven aange-
waarvan
Het cadmiumgehalte
echter bijna en het gehalte van
voor-
Driehoeksmosselen bleef onder de MTR,
MTR voor vis in
en 1994 ver over-
(figuur 74). Lood bleef in de
hoeksmosselweelsels eveneens onder de norm.
Zowel de lage dichtheden en dc geringe soorten-
Het cadmiumgehalte daarentegen overschreed
rijkdom als het hoge percentage afwijkingen wij-
zelfs in de bianco
Uit vergelijking met figuur 70 blijkt echter dat
ernstig effect van verontreinigingen in het
de MTR, en wel
met een factor 5. Voor cadmium
dit beeld niet representatief is voor het hele
middengedeelte van het Ketelmeer.
selmeer dus in feite geen geschikte referentie; in
nicer, omdat het meetpunt gelegen is op een re-
Ook in het Zwarte Meer waren de dichtheden in
andere "schone" wateren, zoals
latief zandige cn (dus) "schone" locatie. Op de
slib
sen en de Maarsseveense Plassen, worden gehal-
zes
wijkingen gevonden
werden
veel
lagere
maar cr werden in dit substraat geen afen de
dichtheden van Chironomus gevonden (Klink et
was met gem. 5.7 soorten per locatie bedui-
al. 1993; tabel 19). In deze monsters werden in
dend hoger dan in het slib uit het Ketelmeer
zandsubstraat (in het oosten van het Ketelmeer)
(Klink et aL 1993; zie ook hoofdstuk 7).
gemiddeld 2553-5866 muggenlarven per
ge-
Plas-
ten gevonden die een factor 10 lager liggen. In
Rode Aal werden lood en cadmium
gemeten.
Na het uitzetten van mosselen in het Ketelmeer
vonden, behorende tot gem. 7.3 soorten per
Het Vossemeer ontvangt veel van zijn water van-
nam het gehalte aan PCB's met gemiddeld
locatie. Van de muggelarven van het geslacht
uit het Ketelmeer, en ondervindt ook invloed
factor 6 toe len opzichte van de bianco. Bij de
98
Biologische monitoring zoete njkswateren
Sediment en verontreiniging bodem Ketelmeer
Sediment a n d p o l l u t i o n b o t t o m Lake Ketelmeer
klasse
klasse
mg/kg droge stof. dry matter
2-
klasse
klasse 4,
volgens
meetpunt
mg/kg droge stof. dry matter
- 30 mg/kg droge stof, dry matter
droge stof. dry matter
Derde Nota Waterhuishouding
sampling site ecotoxicology
monsterpunten macrofauna bodem. sampling sites macrozoobenthos
Figuur 70
en de verspreiding van cadmium in de bodem van het
De gehalten van met name zware metalen zijn sterk gerelateerd de gehalten van lutum en organisch stof
de bodem
betekent dat de slibrijke bodems waarvoor Chironomus een voorkeur heeft ook het meest verontreinigd
De sliblocaties uit de macrofaunabemonstering geven dan ook de grootste afwijkingen in dichtheden en morfologie van
te
(tabel
Het sediment o p het meetpunt
dat voor monitoring van
w o r d t gebruikt,
zandiger en laat minder effect o p de bodemfauna
De kaarten zijn geproduceerd door T A U W
Consult en overgenomen uit
Platteeuw et al 1993.
Content of lutum and distribution ol cadmium in the sediment of Lake Ketelmeer. Especially heavy metal concentrations are strongly related to lutum and organic matter content
in the
This means that the silly sediments that Chironomus
are also most polluted. Locations in the silliest part of the lake show the lowest densities and highest proportions of abnormal development (tabel 19).
Watersysteemrapportage Randmeren
99
Accumulatie toxicanten in Driehoeksmosselen, 1993
Accumulation of toxic substances in Zebra Mussels, 1993
Zware Metalen
PCB's
Heavy Metals
12
5-
n
4
•
5 o28
Hg
52
101
105
138
156
180
Bestrijdingsmiddelen
|
£
8 § § § 1
Ketelmeer
I
Wolderwijd. Lake
Figuur 71
Accumulatie van toxicanten in de weefsels van uitgehangen
Ten opzichte van het Usselmeer, waar de mosselen vandaan kwamen, trad het Ketelmeer accuhet Wolderwijd vond veel minder accumulatie plaats en namen de gehalten van PCB's zelfs af Opvallend is
mulatie op van lood, PCB's en enkele bestri|dingsmiddelen en
wel het effect van lokaal gebruikte bestrijdingsmiddelen lindaan (HCH) en
Accumulation of toxic substances in Zebra Mussels from Lake Usselmeer, exposed to Lake Ketelmeer and Lake Wolderwiid water during a few weeks Lake Ketelmeer lead,
and some pesticides and PAH s accumulated strongly. Lake
showed much less effect but locally used herbicides lindan (HCH) and
did accumulate.
lager
(28, 32)
Bestrijdingsmiddelen
de toename
groter dan van de hoger gechloreerde PCB's
twee maal
De gehalten van een aantal bestrijdingsmiddelen
waren
Ketel-
In het Ketelmeer ligt de HCB-concentra-
ele concentratie van de lager gechloreerde PCB's
meer sterk toegenomen t.o.v. de bianco in het
tie in het oppervlaktewater duidelijk lager dan in
in het Ketelmeer in vergelijking met
Usselmeer. Daaronder zijn HCB en HCBD
de Rijn. Dit is het gevolg van
name met faktor 7-8),
damping van HCB over het traiekt naar deze op-
Dit wijst
Waarschijnlijk
actu-
referen-
de nalevering van de
in Driehoeksmosselen zijn in 1993 in
veel HCB als de Driehoeksmosse-
len die uit het
en
(4x en
lager gechloreerde PCB's door het verschil in
|S
vluchtigheid uit de waterbodem groter. In mosse-
van DDT (3-5x). Verwante stoffen als QCB en
overschreed in het Ketelmeer
len die uit het Ketelmeer zelf afkomstig waren
P-HCH namen niet of nauwelijks toe. In 1990 is
de MTR voor vis in de weefsels van Rode Aal.
werden recent
gevonden die twee
en diverse atbraakproducten
mosselen in waterbodem van hel Ketelmeer be-
mosselen (Pieters
paald (Pieters
van de MTR-waarde
geen over-
van
gemeten stoffen
MTR, ook niet
gehalte aan HCB van plaatselijk gevangen
lot drie keer zo hoog waren als die in de
Er zijn
pervlaktewateren.
ver-
Aromatische
Koolwaterstoffen
Pieters & Taai 1991). Deze
van de PAK's nam in de Driehoeksmos-
plaatselijk gevangen mosselen bevatten ongeveer
selen in hct Ketelmeer sterk toe. Dit geldt met
Biologische monitoring zoete rijkswateren
100
name voor
metingen werden
(4xl,
en
(16x),
van de zes
van
De
van
In hel Drontermeer
Aal was het kwikgehalte in
94
aan de
MTR, die op ziin beurt is gelijkgesteld aan de
de AMK2000 overschreden door
maar de
werd met bereikt.
ln de bioassays met
en sediment nil het
achtergrondwaardc.
deze PAK's (6vB) nam daardoor toe met een factor 7. Toch waren
gehalten nog
lager clan in mosselen
(Pieters I99I).
de lokale populatie
gehalten aan
Wolderwijd werden geen ernstige effecten ge-
en tetra-
in dc Rode Aal lagen alien bene-
Wel was er een matig effect op de
reproduktie van Daphnia.
de
horende dichtheid van muggelarven in hct veld
chlooranisol lag in de meeste
was hoog: 8214 ind/m-. Het percentage dieren
mg/kg of
het Ketelmeer bedroeg het
gehalte 4
De gehalten lagen alien onder
gen
MTR-grenzen.
factor 2 tot 3 gedaald ten
bianco (figuur 71). Daling van
gehalten kan voorkomen door groei van de
mosselen en/of een toename van het
afwijkingen bedroeg 7 %. Beide waarden lig-
PCB's ( 2 PCB(7)
het criterium voor matig effect. Onder
op vetbasis) nam echter met 70 % af, terwijl
toename van hct
macrofauna locaties in hel Wolderwijd waren
er echter een aantal
lagere dichtheden cn ge-
ringe soortenriikdom (tabel
Veluwerandmeren
Wolderwijd is hel totale gehalte van PCB's
in mosselen
opzichte van
den de detectiegrens, Het gehalte aan pentarond
In
maar een zeer
uitgebreide gridbemonsterinig in
slechts 20 % be-
droeg. Mogelijk weten Driehoeksmosselen door
ex< retie een deel van hun PCB's kwijt te raken, in
tegenstelling tot Rode Aal (Pieters
Toxiciteit van het oppervlaktewater
(Kerkum ongep.) laat een gunstiger beeld
1994, de Boer et al.
De toxiciteitsindex van het water uit het Wolder-
(figuur 72l. Op de
ren de
in het
In
Wolderwijd wa-
beduidend lager dan in het
hoog,
Veluwemeer werden in 1993 ongeveer dezelfde
Ketelmeer, d.w.z. dat ook
hoewel geen sprake was van benadering van het
dichtheden gevonden als in het Wolderwiid,
reikt is. Ook het gehalte van
niveau van acuut gevaar. Later in het seizoen
maar op de twee locaties in het Drontermeer wa-
Aal was zeer laag.
daalde de
ren
wijd was, net als in de Rijn, in april
en vanaf augustus lag deze op of
onder hel niveau van aanvaardbaar risico (figuur
Verboom
de MTR niet bein Rode
dichtheid en de soortenrijkdom opvallend
(label 19).
Orga nochloor Bes rijdingsm iddelen
69).
Met uitzondering van
waren in
Wolderwijd alle gehalten van bestrijdingsmiddelen in Driehoeksmosselen beduidend lager dan
Waterbodemkwaliteit
in
le concentraties van chemische verbindingen in Zware metalen
het Wolderwiid voldeden aan de Algemene milieukwaliteit 2000. Hetzelfde gold voor
caties waar buiten
lo-
programma om
A Slibfractie
Wolderwiid vond in Driehoeksmosselen
bij geen van
B Chironomus
Dit komt o.a. omdat bijv.
verontreiniging van
HCB. HCBD, QCB cn OCS voornamelijk uit
drie metalen een duidelijke
name len opzichte van
QCB nam zelfs sterk af (5x).
bianco plaats. In Rode
industriele bronnen afkomstig is, waardoor de
C Muggenlarven totaal
spp.
•
0 - 10 % < 63
50
10 - 35 % < 63 urn
51-
/nr
50
0601- 1050 ind/m-'
35 - 55 % < 63
Figuur 72
Slibgehalte en de verspreiding van muggenlarven
•
1501- 2800
#
2801- 3000 ind/m-
het Wolderwijd, oktober 1991 Bemonstenngen van punten o p een gnd met
# 2 5 0 1 - 5000
afstanden van 400 meter (Kerkum on-
De dichtheden beantwoorden, rekening houdend met het sediment, in bijna het gehele gebied aan de normaalwaarden die worden weergegeven
Sill content (A) and densities ol chironomids
of toxics regarding the local sediment
(B= Chironomus spp., C= total) in Lake Wolderwijd.
composition
October
tabel 19.
1991. At almost all locations (400 m apart) densities show little
ellect
Watersysteemrapportage Randmeren
gehalten vooral in het rivierengebied verhoogd
101
Waterbodemkwaliteit
zijn. Substantiele toename t.o.v. de bianco werd
locaties in
concentraties van chemische verbindingen in
Eemmeer bemonsterd. De
is hier vergelijkbaar met die van het Eem-
in het Wolderwijd gevonden bij a - en
het Eemmeer voldoen aan dc Algemene Milieu-
meer, d.w.z. relatief goed
(3 resp. 4x), dat een groot deel van het technisch
kwaliteit 2000.
Van de zes locaties in het Gooimeer gaven vooral
bioassays (buiten het MWTL-
mengsel lindaan vormt. Hel gehalte van
programma) werden
sulfaan was zo hoog dat de MTR werd over-
teerd op groei en overleving van Daphnia en
schreden met een factor
behoren
Zowel lindaan als
de
organofosfor-
effecten geconsta-
19).
waarvan
898
probleemstoffen behoren. Ze worden als bestrij-
15 %. Net als de bioassays
dingsmiddel gebruikt in de land- en tuinbouw,
dus op matig effect.
die in
Voor de macrofaunabemonstering
in de polders plaatsvindt.
opvallend hoge dichtheden en een
relatief grote soortenrijkdom
Chironomus. De velddichtheid van muggelarven
in het Eemmeer bedroeg
verbindingen, die in de Veluwerandmeren tot de
omgeving van de Veluwerandmeren
dc
afwijkingen
Historisch Overzicht
de
Al in het begin van de eeuw namen gehalten van
zijn geen
toxicanten in water en bodem toe door
groot deel
van dc bestrijdingsmiddelen komt dan ook via
gemaal
Verloop toxicanten Ketelmeerwater, 1975-1994
de Veluwerandmeren binnen.
Toxic substances
Een ander deel komt in de meren terecht via depositie en via de
water Lake Ketelmeer, 1975-1994
2.6-1
van
Cadmium
Harderwijk en Elburg. De laatste fractie berust
uiteindelijk ook op depositie, want op het oude
land neemt land- en tuinbouw t.o.v.
12-
een
ondergeschikte rol in (Rijsdijk in prep.
060
Aromatische
75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92
Koolwaterstoffen
Ook in het Wolderwijd waren enkele PAK's in
0.4-1
Driehoeksmosselen verhoogd t.o.v. de bianco,
maar in beduidend mindere mate dan in het
Kelelnieer (figuur
De PAK's van Borneff na-
men samen toe met een factor 3, terwijl bij de
|
andere PAK's die gemeten werden nauwelijks
sprake was van toename. Ook de gehalten van
E
Kwik, Mercury
0.350.300.250.200.150.100.050
75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94
tri- en tetrachloorbenzenen en van pentachlooranisol in Rode Aal waren beduidend lager dan in
het Ketelmeer.
Zuidelijke Randmeren
In de zuidelijke randmeren is in het kader van
75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 9t 92 93 94
MWTL relatief weinig informatie verzameld.
HCB
onderzoek wordt onder meer duidelijk dat
Eemmeer ten opzichte van andere locaties in
Usselmeergebied vrij zwaar is belast met bestrijdingsmiddelen. In 1993 overschreed in het
water een
waren de
stoffen de MTR. Daaronder
malalhion
vinfos (2x), de
en
75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94
dinoseb, dat in
Nederland en buurlanden verboden is (3x), en
dinoterb (15x), triazine uit de
diuron, dat in de fruitteelt wordt gebruikt
al. 1996).
(4x) en
Figuur 73
Verloop van het gehalte van enkele metalen en HCB in het water van het Ketelmeer vanaf
Door verminderde
emissie daalden de gehalten vooral in de tweede helft van de jaren zeventig en de eerste helft van de iaren tachtig.
Concentration ol heavy metals and HCB
water ol Lake Ketelmeer since 1975. Due to a decrease emissions
concentrations dropped during the late 1970s and early 1980s.
102
Biologische monitoring zoete rijkswateren
Opgelost in water en
aan zwe-
Verloop toxicanten in Aal, 1 9 7 7 - 1 9 9 4
Toxic substances Eel. 1977-1994
vend stof bereikten toxicanten via de Ussel
waar na bezinking van
DDT
Kwik H g , Mercury
zwevend materiaal dc bodem nicer en nicer werd
opgeladen. Door de uitvoering van waterstaatkundige werken, zoals de afsluiting van de
Zuiderzee in
_• 0.3 -
en later de vorming van het
Ketelmeer hij de aanleg van de polders, veranderde het
0.1
Vooral in het
MTR
middengedeelte van het Ketelmeer werd
77
0 027
79
81
83
85
87
89
afgezet met een hoog lutum- en organisch
HCB
1,4 -
(resp. ca. 20 en I0 % ) . Er is een sterk
positieve correlatie lusscn lutum- en organisch
1,0-
en de concentraties van toxicanten
\
08-
(Platteeuw el al
figuur 70), zodat in dit
0.4 -
meesl verontreinigd werd. Zowel in hel water als
0.2 -
in de bodem werden organismen blootgesteld
t
81
Rijn
r
83
85
f
87
en
soorten
89
91
_ Ketelmeer,
Lake Ketelmeer
ftin.
River
IJssel is bekend dat daardoor
0 76
0.6-
van hel Ketelmeer de bodem tevens het
aan hoge concentraties toxicanten en uit
MTR
93
90
.
Wolderwiid,
take Wolderwiid
92
94
MTR maximaal toelaatbaar
maximum acceptable
Figuur 74
Verloop van toxicanten in Aal sinds 1977 De gehalten in Aal uit het Ketelmeer
wervelden verdwenen (zie hoofdstuk 7).
en beduidend hoger dan de gehalten in het
in het algemeen lager dan die
de
Terwijl de kwikgehalten in Aal uit de Rijn geleidelijk zijn
gedaald. lijkt deze daling in het Ketelmeer in de jaren tachtig te zijn gestagneerd.
Concentration ol toxic substances in
tissues ol Eel. Levels in Eel from Lake Ketelmeer are generally below
In de eerste belli van de iaren zeventig
the River Rhine, levels in Lake Wolderwiid
een groot aantal toxicanten hun hoogste concen-
are lower still. While mercury levels dropped in Eel from the River Rhine,
a similar decrease in Lake Ketelmeer seems to have stopped during the eighties
Daarna begon door beperking van de
emissies de situatie te verbeteren Vooral tot
midden van de jaren tachtig namen dc concenV e r l o o p PCB's i n A a l Ketelmeer
PCB's Eel. Uke Ketelmeer
traties van een aantal stoffen in hel water
(figuur 73). lets dergelijks is te zien bii de fcwikgehalten in de weefsels
Aal (figuur 74). De
12-1
laatste tien jaar is deze afname enigszins gestag-
11 -
neerd. De kwaliteit van
bodem en daarmee de
10 -
blootstelling van bodemorganismen aan toxi-
9 -
canten verandert in
minder snel dan de
9 -
waterkwaliteit) afhankelijk van de eigenschappen
13
van de stoffen. Hoewel een zekere
door menging met
zet, schoner slib, blijft nalevering vanuit
dem voor een aantal
spelen. Mogeliik is
i
afgebo-
lange tijd een rol
4 -
reden waarom bijv. bii
3 -
de sterk lipofiele PCB's in vetweefsel van Aal nog
duidelijk afname zichtbaar is, terwijl bij PCB's in
2 1 -
het water spake is van stagnatie (hierbij
0 -
te
•
81
worden opgemerkt dat
82
83
84
85
86
88
89
90
91
92
93
94
in Aal de
overtuigende afname vertoont; figuur 74 en
Dat er met betrekking tot
in
Kelel-
nieer nog
een en ander le doen is blijkt
uit het
hier nog steeds correlaties kunnen
Figuur 75
Verloop van zeven PCB's
het vetweefsel van Aal
het Ketelmeer vanaf
Terwijl de trend voor PCB-153 nog
weinig
is (figuur 74),
de gehalten van andere PCB's in Aal duidelijk afgenomen
of seven PCB's in lat ol Eel from Lake Ketelmeer since
Several PCB's decreased more convincingly than PCB-153.
103
Randmeren
Muggenlarven als indicator voor
oppervlaktewater adsorberen veel toxische stoffen door hun fysisch-chemische eigenschappen sterk aan het
gesuspendeerde materiaal
sedimentatiegebieden zinkt dit zwevend materiaal met de contaminanten naar de
bodem. De
kunnen daarna o p lange
het functioneren van het
ecosysteem ver-
Larven van dansmuggen (Chironomidae).
de bodemfauna
de meren domineren, blijken dienst te kunnen
doen als indicatoren voor de accumulatie van toxische stoffen
de bodem (Kerkum en van Urk
Door hun
graafgedrag staan muggenlarven in nauw contact met de bodem. Doordat ze zich voeden met sedimentdeelt|es
en poriewater staan ze
aan toxische stoffen die hierin aanwezig zijn Als gevolg van accumulatie
van zware metalen die door middel van diffusie
de
binnenkomen worden groei en
van de
larven verlaagd
soms het
(Grootelaar 1993). Daarnaast vertonen
muggenlarven uit verontreinigd sediment vaak afwijkingen, met name aan het
Kerkum en van Urk (1989) vonden in de jaren 1987-89
het Vossemeer een
tussen de mate van bodemverontreiniging cn de dichtheid en het voorkomen van afwijkingen aan de monddelen van soorten
het
geslacht Chironomus
Foto 23
Kop van een
met
Afwi|kingen kunnen bestaan uit breuken,
slijtage of
extra tanden of het ontbreken
van een of meer tanden. Larven met afwijkingen kunnen zich moeilijk tot pop ontwikkelen.
blijven daarom
achter als andere larven zich
zodat het percentage afwijkingen
combinatie met de dichtheid kan het percentage afwijkingen dienen als indicator voor bodemverontreiniging
Bij het gebruik van de dichtheid voor
doel moet echter rekening worden gehouden met factoren als geklus(Chironomus komt vooral voor
substraten)
terde verspreiding, invloed van de
en de dynamiek van de bodem (uitgedrukt in de
De methode werkt het best voor slibrijke sedimenten met een geringe dynamiek, waarbij voor het percentage afwijkingen ten
100
kunnen worden onderzocht
Figuur 76
Gehalten van diverse toxische stoffen in het sediment o p de in het kaartje aangegeven locaties
het Vossemeer,
1988. Vanaf de monding van de IJssel namen de gehalten af in
richting, terwijl langs dezelfde raai
de dichtheden van Chironomus
(de lagere dichtheden op punt 7 hebben waarschijnlijk te maken met
het relatief zandige sediment op deze locatie). Het percentage afwijkingen onder deze muggenlarven nam
Naar
& van Urk
Flevoland
Toxicanten en muggenlarven in het Vossemeer
Toxicanten bodem
Dichtheid larven
200040-
' »-
1200
2010-
.
. -
"
>
fluoraisnsrers
,
worden aangetoond tussen concentraties van
de jaren zeventig is er in het Ketelmeer nog
In het Wolderwijd zijn de gehalten van de mees-
toxicanten en dichtheden van muggelarven en
steeds een aanzienlijk risico voor biota. De bo-
te toxicanten relatief laag.
de uitgezette mos-
wormen (hoewel deze verbanden moeilijk zijn te
demfauna laat vooral in slibbig sediment ver-
selen namen de gehalten van de meeste PCB's
interpreteren door de invloed van sedimentsa-
laagde dichtheden en hoge percentages afwijkin-
zelfs behoorlijk af. Wel enigszins
menstelling op dichtheden; Platteeuw et al 1993). gen zien. Lood, PCB's en bepaalde bestrijdingsmiddelen en PAK's
Belangrijkste conclusies
Ondanks daling van concentraties toxicanten in
het aangevoerde water sinds de tweede helft van
sterk in de
ziin de gehalten van lokaal gebruikte bestrijdingsmiddelen als lindaan en
die
weefsels van Driehoeksmosselen. De hoeveel-
in het
heid kwik in de weefsels van Aal is weliswaar
Een groot deel van deze stoffen komt waar-
wel sterk accumuleerden.
enigszins afgenomen sinds de jaren zeventig,
schijnlijk via gemaal Lovink de Veluwerand-
maar is nog steeds ca. 7x zo hoog als de MTR.
meren binnen.
104
Biologische monitoring zoete ri|kswateren
Foto 24
Aalscholvers uit het Ketelmeer bleken nog vrij recent
bepaalde toxische stoffen, zoals PCB's en
ten van DDT. tot
hoge concentraties te zi|n geaccumuleerd (Platteeuw
al.
Dat lijkt vooral te
gebeuren bij vogels die solitair vissen en
op Aal, omdat deze vis door zijn hoge vetgehalte meer
van deze stoffen verzamelt dan andere
zoals Blankvoorn en Baars. De genoemde toxicanten veroorzaken onder meer verdunning van de
en
sterfte van embryo's, waardoor het broedsucces van de
vogels wordt verlaagd
& Dirksen 1995)
Only a few years ago, toxic substances like PCB's and
appeared to have accumulated to dangerDDT
ous levels in the livers of Cormorants collected from Lake
Ketelmeer (Platteeuw et
seems to happen
especially in solitary foraging
specializing on Eel,
which has higher levels of toxins than other prey species
as a result of
fat
The substances mentioned above have been shown to cause thinning of the
eggshells and death of
and to decrease breeding success of Cormorants (Boudewijn Dirksen 1995).
Randmeren
105
Integratie
Ruurd Noordhuis (Koeman en Bijkerk BV / RIZA)
Inleiding
sterk in aantal toe, met de aanlallen
chlorofylgehalten enigszins gedaald, maar nog
benthivore watervogels in het
niet in die
Over de randmeren bestaat
In het Ketelmeer is het belang van eutrofiering
zich volledig kan herstellen. Voor een terugkeer
grote hoeveelheid historische gegevens van flora
ondergeschikt aan dat van verontreiniging; door
van kranswier in het Zwarte Meer zijn bijvoor-
en fauna. Al in de jaren
werden in de
de korte verblijftijd is ondanks de aanzienlijke
beeld
vogels geteld, terwijl systematische
het chlorofylgehalte laag, en
tellingen beschikbaar zijn vanaf
ontstaan van
doorzicht is door de jaren heen beter ge-
dal
ondergedoken vegetatie
geen
Veluwerandmeren
de Veluwerandmeren in de iaren vijftig en
weest dan in de meeste andere randmeren. In de
Ook in de Veluwerandmeren was sprake van
Voor waterplanten. vis en nutrienten bestaan
overige delen van dc IJsseldelta
een bloeiperiode vlak na de
de fosfaat-
In hel
reeksen die teruggaan tot het einde van de jaren
zestig. Door deze reeksen naast elkaar te leggen
en le combineren
teit
en
gegevens over waterkwali-
hydrologie
kan
Planteneters Zwarte Meer, 1945-1995
een
Uke Zwarle Meer. 1945-1995
reconstructie worden geschetst van het verloop
van de waterkwaliteit en de ecologische waarden
]
in het gebied. Hierdoor wordt hel mogelijk effec-
- P-totaal, P-total
ten van langlopende maatregelen als doorspoeling en
te bestuderen.
-0.5
2
Deltarandmeren
de aanleg van de
r-0.7
Cool
Kleine Zwaan, Bewick's Swan
trad in de
I!
een verrijking op van de ondergedoken vegetatie, waarop vervolgens vele watervogels
Waarschijnlijk was deze
verrijking het gevolg van een combinatie van beschutting door de nieuw aangelegde dijken en
beginnende
In de tweede helft van
de jaren vijftig nam echter de dichtheid van de
Model verloop waterplanten Veluwemeer,
Reconstruction changes macrophyte abundance Uke
kranswieren
1957-1996
met de aantallen ran
de meeste soorten plantenetende watervogels
kranswier, stoneworts
(figuur
De fonteinkruiden lijken
paar
jaar te hebben geprofiteerd van de verdwijning
van het kranswier en
Doorgroeid Fonteinkruid, Potamogeton
Potamogeton pectinatus
P-total
daardoor eind ja-
ren vijftig hun top, maar namen daarna eveneens
drastisch af. De voortschrijdende
ging hier samen met verontreiniging; de laatste
factor zorgde o.a. voor het verdwijnen van dc
Driehoeksmossel uit de rijntakken. Gezien het
aantalsverloop van de Kuifeenden in het Zwarle
Meer zou ook dit in de tweede helft van de jaren
as
gebeurd kunnen zijn.
Ondanks verminderde emissie en
ge-
halten laat de water- en vooral
in
m.n. het Ketelmeer nog steeds te wensen
en
ziin effecten op de bodemfauna nog steeds duidelijk
Toch
de Driehoeks-
mossel na afname van o.a. cadmiumgehalten en
toename van de
90
in
jaren zeventig terug. Vanaf 1980 nam hij in de
Figuur 77
A) Ontwikkeling van het aantal vogeldagen van een kranswiereter (Meerkoet) en een
(Kleine Zwaan)
het Zwarte Meer, vergeleken met het
gemiddelden, 1945-1995.
Development ol nr of bird-days of a stonewort consumer (Coot) and a pondweed consumer (Bewicks Swan) in
Lake Zwarle Meer. compared to phosphorous concentrations. Running mean over
periods.
B) Reconstructie van het verloop van de hoeveelheid waterplanten het Veluwemeer vergeleken met het verloop van
de
lopende gemiddelden 1957-1996. Waarden t/m 1968 berekend met behulp van relaties tussen fonteinkruiden en Kleine Zwanen en tussen kranswier en Meerkoeten en Knobbelzwanen.
Reconstruction of changes in abundance ot macrophytes and phosphate concentrations
Lake Veluwemeer. running means over five-year periods,
Data up lo 1968 derived from numbers of Bewicks Swans
(pondweeds), Coots and Mute Swans (stoneworts)
Biologische monitoring zoete rijkswateren
106
in
eerste belli
jaren tachtig relatief groot was.
doorzicht
nam in die periode "slechts" toe van ca. 23 tol
cm, ongeveer dezelfde Waarde als die waarbij
de waterplanten rond
verdwenen waren,
ondanks dat het fosfaatgehalte inmiddels was gedaald tot ongeveer de helft van de waarde van
1970. De toename van
planten
areaal van de water-
min of meer
tred met het
wal betekent dat ook het herstel van
planten optrad
een zekere vertraging
t.o.v. de
(figuur 78).
Invloed
en visstand
Door een
interne
hel
reageert
ecosysteem dus met een zekere ver-
traging op een verlaging van de nutrientniveaus.
Hetzelfde geldt in omgekeerde richting voor het
Beek in het Veluwemeer Hoewel de Veluwse beken een bijdrage leveren aan de
heldere ecosysteem. Dat betekent dat er een travan de randmeren. kunnen ze ook dienen als bron voor herkolonisatie van tijdens het
proces verdwenen plant- en
ject
nutrientgehalten is waarbij beide situMouth of one ol the brooks discharging
Lake Veluwemeer. Although these brooks contribute to the nutrient load,
aties
kunnen
voorkomen, afhankelijk van de
they can also serve as sources of
of species that disappeared from the lakes during eutrophication.
In dat traject kan het
Foto 25
Monding van de
de systeem door externe factoren worden verVeluwemeer werd het ecosysteem gekenmerkt
niet nicer handhaven. Net als in het Zwarte Meer
sterkt, maar ook uit balans worden gebracht en
door helder water met een rijke vegetatie, grote
zijn waarschijnlijk eerst dc kranswieren verdwe-
omslaan naar het andere systeem.
dichtheden van Driehoeksmosselen, grote aan-
nen en hebben de fonteinkruiden voordat ze zelf
Die externe factoren bestaan in de eerste plaats
tallen watervogels en een visfauna met een be-
verdwenen enkele jaren van de verdwijning van
uit
langrijke rol voor
kranswier
Baars en Snoek.
Tussen 1967 en 1970 (zie intermezzo)
extreme
weersomstandigheden.
Extreem
grote hoeveelheden neerslag in het voorjaar kunnen via een verhoging van de nutrientaanvoer
dit
systeem om in een troebel systeem, nagenoeg
Vanaf 1972 werd defosfatering toegepast in de
(beken) en daardoor veroorzaakte algenbloei
zonder planten en Driehoeksmosselen,
rwzi van
maar pas nadat dit vanaf 1979
voor een extra beperking van het doorzicht zor-
in Harderwijk ook gebeurde was sprake van een
gen. Dat lijkt met name te gebeuren als het neer-
substantiele afname van de
Na
slagoverschot in het voorjaar (jan-juni) groter is
van de defosfatering in de rwzi van
dan 75 mm, bijvoorbeeld in 1988 (figuur 79).
wei-
nig watervogels en een visfauna die sterk werd
door Brasem. Dit
toen op alle fronten een
ongeveer
ver-
inzette (figuur
de
Harderwijk daalde de aanvoer van fosfor met
Nog
maar dan in positieve
lijkt het
ca. 70 %. Door de verdunning die het gevolg was
effect van langdurige
Verloop
van doorspoeling met polderwater kon ook de
die laat in het voorjaar optreedt. Onder het ijs
Aan dit proces ligt met name het verloop van de
nalevering van fosfor uit de bodem onder con-
wordt
waterkwaliteit ten grondslag. Daarbij is in de
worden gehouden, waardoor ook de con-
Veluwerandmeren
de
chemische
verontrei-
niging op de meeste plaatsen sterk
centratie in
daalde (ca.
water binnen
tijd drastisch
in 1980).
fosfaat
met name als
vastgelegd
door
bodemalgen
(diatomeeen) die profiteren van het licht dat bij
afwezigheid
bereikt.
van windopwerveling de bodem
Blauwalgen
hebben
nam ook de hoeveelheid stikstof sterk af, evenals
er in de bloeiperiode na de aanleg van dc meren
de concentratie
Dit laatste was echter
mer vaak uit. Bij ijsbedekking van meer dan een
al sprake van toenemende
gedeeltelijk een gevolg van een verlaging van hel
maand is het gem. doorzicht in de zomer daar-
waardoor de productie in het systeem was ver-
chlorofylgehalte in de blauwalgen; de
om vaak relatief hoog. Dat was het duidelijksl in
hoogd. Tenslotte nam de hoeveelheid nutrienten
van het aantal filamenten was minder sterk. Ook
1982, in 1985, '86 en '87 en recenter in 1991 en
zodanig toe dat een surplus ontstond waarvan
het doorzicht. dat bovendien van
'96 (figuur 79). Bijzonder sterk is dit effect als de
fytoplanklon kon profiteren. Door gebrek aan
afhankelijk is, reageerde daarom langzamer op
vorst vissterfte tot gevolg heeft, of anderszins sa-
konden de hogere waterplanten zich daarna
de veranderingen, te meer daar de hoeveelheid
geweest aan dc
Waarschijnlijk was
en
vervolgens een
slechte
met een lage
blijft in de zo-
waardoor
107
Watersysteemrapportage Randmeren
Fosfaat, doorzicht en areaal waterplanten
transparency and macrophyte coverage
Veluwemeer
Wolderwijd
0.4
Figuur 78
Verband tussen totaal fosfaatgehalte enerzijds en areaal
van fonteinkruiden en kranswier en doorzicht (zomerhalfjaargemiddelden) anderzijds, Veluwemeer en Wolderwijd
Opeenvolgende waarden zijn door lijnen verbonden
niet uit alle jaren zijn gegevens over vegetatie beschikbaar). De waterplanten verdwenen bij fosvan ca 0.25 mg/l, maar voor de terugkeer
waren beduidend lagere gehalten
("histerese") De fonteinkruiden kwamen terug nadat het fosfaatgehalte was gedaald tot 0 15 mg/l, de kranswieren bij
ca 0 1 mg/l. Bij verdere toename van het kranswierareaal
werden de fonteinkruiden weer enigszins verdrongen
Phosphorous
macrophyte coverage and
parancy (mean
Lakes Veluwemeer and
Wolderwijd
Subsequent values linked by
lines (macrophyte coverage was not recorded every year).
of 0.25 mg/l. but
Macrophytes disappeared at
tor them to return, lower values had to be
Pondweeds returned at
mg/l, stoneworts at
1 mg/l. after which coverage by pondweeds decreased
again
10
0.3
0,4
winters ging toen samen met
extreem lage
brasemstand (hoofdstuk 8, figuur 47).
lang was Planktothrix nagenoeg afwezig en in
—
•
alle meren werd een goed doorzicht bereikt
(hoofdstuk 4, figuur 17 en 18). Aan het eind van
die periode was zowel in het Veluwemeer als in
het Wolderwiid het areaal van de fonteinkruiden
(vooral Doorgroeid
men ( hoofdstuk
fors toegenofiguur 31
dezelfde
ie
ren was, als gevolg van van zomerdoorspoeling,
ook de aanvoer
polderwater naar hct Velu-
wemeer groter dan anders (hoofdstuk 3, figuur
0.4
06
0.1
P-totaal. P-total (mg/l)
0.3
0.4
P-totaal, P-total
9). Hoewel de fosfaatgehalten nog slechts
ge-
ringe afname vertoonden zal de relatief korte
verblijftijd mede oorzaak zijn geweest van de lage concentratie blauwalgen. Planktothrix was in
het opwoelen van bodemmateriaal en de preda-
verbeterde doorzicht na de start van defosfate-
tie op zooplankton beperkt blijft. Dat was het
ring en doorspoeling. Uit het "ijsjaar" 1982,
geval in
en '86, en in het Wolderwijd, als ge-
volg van een actieve
in 1991.
Ondanks de beperkingen aan met name de oudere
waarin uitzonderlijk lage dichtheden van Planktothrix in het Veluwemeer resulteerden in een
verhoogd doorzicht, zijn geen gegevens over fon-
1985-87 echter ook in het Wolderwiid vrijwel
ondanks dat hier juist minder water was
toegevoerd dan in de voorafgaande jaren.
areaal van de fonteinkruiden nam na 1987
verder toe,
van
in het Wolderwijd.
van waterplanten lijkt het
teinkruiden beschikbaar, maar gezien het areaal
duidelijk dat de vegetatieontwikkeling door de
in 1983 is toen in elk geval geen blijvende ont-
hen nog beter
jaren met relatief helder water gestuurd is
wikkeling ingezet. Het herstel kwam pas goed op
werd in 1990
geweest. Al in
gang in de periode 1985-87. Langdurige
Drontermeer, en in
dekking (tot
verwijdering van driekwart van het
lijkt Schedefonteinkruid in
Veluwemeer te hebben
op het
in maart) in drie opeenvolgende
Doorgroeid
dan in 1985-87
in
Veluwemeer en
in de eerste plaats door
Biologische monitoring zoete rijkswateren
108
Ijsbedekking, neerslag en doorzicht
precipitation and transparency
diversiteit van dc fauna kan loenemen.
Veluwerandmeren is
herstel van de vegetatie
dan ook inmiddels gevolgd door de terugkeer
van de Driehoeksmosselen en vele vegetatie- of
anderszins
substraatgebonden
zooplankton-
(hoofdstuk 5, tabel 9) en
(hoofdstuk 7, figuur 41), een sterke toename van
het aantal vissoorten
op-
van de
De recent terugge-
keerde Driehoeksmosselen, waarvan het broed
zich nu weer op de planten kan afzetten, dragen
72
74
via filtratie op hun beurt bij aan het vergroten
76
> 30 dagen ip
helderheid van het
voorafgaande winter.
vormen tege-
30 days ice coverage in preceding winter
nieuwe voedselbron voor weer an-
Drontermeer
> 75 mm neerslag
Wolderwijd
voorjaar.
dere soorten vogels en voor Blankvoorn, die
> 75 m m precipitation surplus
hierdoor
Figuur 79
Ontwikkeling van het gemiddeld
in de Veluwerandmeren en het Eemmeer onder invloed van neerslag
en vorst. Na winters met een ijsbedekking van meer dan een maand het zomerdoorzicht in de Veluwerandmeren gegroter, na een voorjaar met een neerslagoverschot van meer dan 75 mm (jan-|uni) is het
meestal
kleiner dan gemiddeld.
het Eemmeer
de overmaat aan nutrienten zo groot dat de
veel minder
duidelijk is
the central borderlakes and Lake
After winters
ice-coverage lasting
Mean summer transparency
longer than a month, transparency is usually higher in the central lakes, after a spring with a precipitation surplus of
transparency hardly affected
more than 75 mm (Jan-June) it is lower. Lake Eemmeer nutrient levels are so
by these weather
van
krijgt ten opzichte
Brasem.
Als aan
enkele basisvoorwaarden
nulrientenlast)
(beperkte
voldaan. kan blijkbaar in
gunstig jaar, hetzij bewerkstelligd door
natuurlijke factoren, hetzij door
een proces worden
dat via een
van reacties een
verbetering van het
ecosysteem oplevert. Naarmate de
in het Wolderwijd (Hosper
&
op de helderheid door
van het ecosysteem toeneemt, wordt hct minder
vastlegging van slib en opname van nutrienten en
gevoelig voor invloeden van buiten. In het
hebben wellicht
Dit waren cruciale iaren voor de kranswieren. In het Veluwemeer. waar al enkele iaren
daardoor als
voor de
kleine hoeveelheden waren aangetroffen, vond
kranswieren. Door dc hoge dichtheden waarin
in I990 de doorbraak plaats, in
kranswieren voorkomen is
50 ha in
Wolderwijd
van
zich in de
jaren daarna als een olievlek
effect op de hel-
genoeg was ondanks
redelijk langdudoorzicht in hel
en Drontermeer
erg hoog.
goede doorzicht in het Wolderwijd is dan ook
Bii dc huidige fosfaatconcentraties komt domi-
ook zonder verdere actieve ingrepen
een doorzicht van enkele meters
van den Berg el al. in press). Naarmate de velden
doorbraak van
kranswier hier zonder afvissing inderdaad vijf
jaar langer op zich had laten
maar hct is
aannemelijk dat de vismaatregel het proces aanmerkelijk heeft versneld.
wier zich
groeien is meer en meer sprake van een
verwacht. De P-concentraties zijn inmiddels veel
lingseffect op de rest van de meren.
lager dan
tijde van de verdwijning van
meren het areaal van de
naarmate
krans-
vergelijkbaar
de opleving van fonteinkruiden bij afname
van de kranswieren in de jaren vijftig (Zwarte
Meer) en zestig (Veluwemeer). De fonteinkruiden
bij gehalten van ca. 0.25 mg/l vond herstel pas
proces?
Opvallend is dal de hoeveelheid kranswier
een beperkte
digheden na
vertoont als de omstangoed jaar
minder zijn, ZO-
plaats toen de gehalten lot ca.
gedaald. Zonder de
mg/l
van extreme
weersomstandigheden cn biomanipulatic had-
figuur 78; afname vindt hooguit
den de gehalten nog verder moeten dalen voor
in de delen van hel areaal met lage bedek-
hetzelfde resultaat. Dat betekent dat verdere
in
king in hel voorgaande
(figuur
gaand herstel van het ecosysteem mag worden
waterplanten: terwijl de verdwijning
de meren pas in 1996 weer bereikt.
fonteinkruiden
ogen-
nantie van blauwalgen weinig meer voor, zodat
Langs natuurlijke weg werd een vergelijkbaar
Opvallend is dat in
de soortenrijkdom,
weer vergelijkbaar met die in de jaren zestig.
waarden die met
de eerste plaats toe te schrijven aan
is moeilijk te zeggen of
of op z'n
derheid nog groter, en boven de kranswiervelden
veld.
ijsbedekking in
Veluwemeer is de diversiteit van flora en fauna,
De biomassa van
de kranswieren blijft dus in het algemeen toenecn de
wijzen op
gestage
noodzakelijk is om
zeker van te zijn
dat bij andere ingrepen. zoals
een serie
watervogeltellingen
natte jaren of het grootschalig maaien van
van het seizoen
waterplanten, geen terugslag plaatvindt. Binnen
het project BOVAR worth dan ook gestreefd
van jaar op jaar.
Met een herstel van de vegetatie
ook
verloren gegane habitats terug, waardoor
naar 0.04-0.06 mg
dominantie
van
gehalten waarbij geen
blauwalgen
meer
optreedt
Watersysteemrapportage Randmeren
109
Foto 26
Grote delen van de randmeren
zich uitstekend voor
allerlei vormen van
De opkomst van de kranswieren is hiermee in principe goed te verenigen; doordat
deze planten niet tot aan het
groeien veroorzaken ze
weinig overlast voor plankzeilers. In gebieden waar
in het najaar grote aantallen
op de kranswieren concentreren, zoals in het oostelijke
deel van het Veluwemeer. zijn bepaalde
voor recreatie soms
targe parts of the borderlakes are suitable for
Development of
agrees with the demands
of surfers and sailors because stoneworts don't reach the
watersurface. Areas which during autumn large numbers of waterbirds are attracted by the stoneworts. certain
restrictions to recreation may be desirable.
(Reeders &
1996). Als het ecosys-
teem zich
op deze situatie heeft inge-
steld is een bufferwerking ontstaan waardoor
onvoorziene calamiteiten tot op zekere hoogte
kunnen worden opgevangen.
stand
buffer in
houden is het belangrijk de vinger aan
de
te houden
bijv. te
name van
op
via
en op hel eventuele "doorslaan" van de
voorraad die onder de landbouwgronden van
oude
aanwezig is.
De
P-concentratie heeft de gevan het
uit de
in-
middels dicht genaderd, en is incidenteel zelfs lager geweest. De nadelen die aan doorspoeling
zijn verbonden, zoals de toevoer van
en
dc vorming van calciet (waardoor het doorzicht
wordt
middelen (Rijsdijk in
gaan daardoor
zwaarder wegen. Het polderwater is
de belangrijkste bron van
de
voor
Recent zijn door het
Flevelerwaard enkele
genomen waardoor
het polderwater aanmerkelijk
handhaving van
blijft
Nuldernauw. In het Drontermeer
maar ook die van bestrijdings-
Reeders
van
nog ongeveer twee keer
in het Veluwemeer.
de Phoog als die-
het Wolderwiid
zin1996).
Dat geldt zeker voor het Drontermeer en het
Harderwiik
het
van
De laatstgenoemde instal-
is
voor 50 % van de aan-
fosforgehalte de laatste paar jaar gelijk aan dat
voer van
van het Veluwemeer, maar in het Nuldernauw is
vierde trap kan
concentraties
het nog iets hoger. Het doorspoelwater kan hier
ken (Reeders
Helderhorst 1996). Naarmate
bovendien worden gebruikt om te voorkomen
door dergelijke maatregelen de fosfaatconcen-
dat
uit hct
of de
Aanvullende maatregelen die in studie
voorbereiding zijn, betreffen
naar hct Drontermeer, en een
28 % beper-
traties verder dalen zal moeten worden bekeken
Eemmeer
dalen, zodat
doorspoeling
vierde trap aan de
in
van de
monding Schuitenbeek en de toevoeging van
van doorspoeling blijven
gen tegen de nadelen.
Aanvullende afvissing en hel uitzetten van Driehoeksmosselen lijkt voorlopig minder
Biologische monitoring zoete rijkswateren
110
Fosfaat, chlorofyl en doorzicht
chlorophyll and transparency
280 -
omdat het systeem momenteel zo snel ten goede
verandert, dat de bijdrage die dergelijke maatregelen kunnen opleveren in dit stadium waarschijnlijk verwaarloosbaar is. Nu het ecosysteem
van zoveel
het
lijkt
0
om het hiervoor de ruimte te bieden
en wat niet-brongerichtte maatregelen betreft
enig
te oefenen.
•
—
het geval dat onver-
hoopt een substantiele terugval plaatsvindt, kun-
75
nen vismaatregelen opnieuw worden
gen.
Wel kan aanzienlijke winst geboekt worden als
hel mogelijk zou blijken een
.'
natuurlijk
P-totaal, P-total (mg/l)
waterpeilbeheer te voeren. Een geleidelijke verlaging van
peil in het (late) voorjaar geeft bete-
re mogelijkheden
kieming van helofyten,
waardoor de oppervlakte van de oevervegetatie
zich aanzienlijk zou kunnen uitbreiden. Een hogere waterstand in het vroege voorjaar biedt,
zeker in combinatie met een uitbreiding van de
oevervegetatie, mogelijkheden voor
paaiende
vis, met name Snoek (Ligtvoet & Grimm
3 -
Met hel herstel van het ecosysteem
de
randmeren neemt vanzelfsprekend
waarde van
meren
natuur-
toe. Met de water-
planten ziin enkele beschermde vissoorten in de
meren
80
waarvan de Kleine Modder-
kruiper
dc Rivierdonderpad in grote aantal-
Eemmeer, Lake Eemmeer 1975-1996
dat het gebied tegenwoor-
dig volgens de normen van de Conventie van
Ramsar voor een
soorten van internatio-
naal belang is (Noordhuis in
Tol
toe
het smalle deel van het Veluwemeer voor zowel
dc genoemde vissoorten als de watervogels het
Voor
vogels is
Central borderlakes 1990-1996
meer dan 80.000 watervo-
gels in oktober
160
(mg/l)
Veluwerandmeren, Central borderlakes
len. De aantallen vogels in het najaar zijn recent
gegroeid
120
chlorofyl-a,
gebied
water-
van belang in de peIn 1996 is het gebied
ook in gebruik genomen als ruiplaats door
een concentratie van 500-600 Knobbelzwanen.
Deze vogels kunnen tijdens de rui niet vliegen en
zijn dus relatief
Het open karakter
Figuur 8 0
A) Verband tussen fosfaat en chlorofyl (zomerhalfjaargemiddelden)
de Veluwerandmeren en het Eemmeer.
de Veluwerandmeren lagen de fosfaatgehalten steeds in de buurt van de
de maximum verhouding tussen chlorofyl en fosfaat, dat dus grotendeels door de algen werd gebruikt Verlaging van de fosfaatgehalten heeft daarom
snel afname van de chlorofylgehalten tot gevolg
het Eemmeer was er tot
voor kort een enorme overmaat, en pas zeer recent lijkt fosfaatafname enigszins effect te krijgen op het chlorofylgehalte.
Phosphorous and chlorophyll (mean
central borderlakes and Lake Eemmeer. 1974-1996. In the
central borderlakes, most ol the nutrients were used by the algae during the entire
and therefore lowering
soon resulted
decreasing chlorophyll
In Lake Eemmeer the vast nutrient surplus had to
be deminished before chlorofyll finally seems to start decreasing.
B) Het verband tussen chlorofyl en doorzicht is exponenlieel, waardoor afname van chlorofyl steeds meer effect op het
doorzicht knjgt
effect wordt versterkt doordat in de Veluwerandmeren
het
wordt vergroot door vastlegging van slib door waterplanten en verminderde opwerveling door vis. Vooral boven
velden waterplanten kan het doorzicht soms waarden van enkele meters bereiken.
The
between chlorophyll and transparency
exponential. Chlorophyll decrease
the lower ranges
has more effect on transparency, especially when,
the central borderlakes, changes
fish stock and vegetation also result
reduction of the amount of suspended
van het gebied biedt de vogels het noodzakelijke
overzicht, maar heeft ook het gevolg dat de
vogels
worden
Het
verdient
door
daarom
geven. Daarbij lijken verdere, actieve natuur-
aanbeveling
gebied een hogere male van bescherming le
voorlopig
noodzakelijk of zelfs
niet
omdat de hui-
dige natuurwaarden afhankelijk
van het
zijn van de
111
Watersysteemrapportage Randmeren
Zuidelijke Randmeren
de nutrientgehalten in de laatste tien jaar
sterk
afgenomen, is er in
meren nog een lange weg te gaan, met name in
hel Eemmeer. Het fosfaatgehalte in
heeft rond
reikt
Eemmeer
zo hoog niveau bevan
Veluwemeer en Drontermeer.
als het
Reconstructie van de verslechtering van het Veluwemeer in de jaren zestig
zuidelijke rand-
was het fosforgehalte hier
zo hoog dat niet de hoeveelheid voedingsstoffen
maar licht de beperkende factor was voor
fytoplanktongroei. Ondanks halvering van de
gehalten was dat in I994 nog
geval en
was er dan ook nog steeds geen sprake
mende chlorofylgehalten
de maatregelen als visstandsbeheer zijn daarom
in het Eemmeer voorlopig weinig zinvol en ook
van strenge winters is nauwelijks zichtbaar
79). Voortzetting van de aanpak van nu-
De omslag van een helder naar een troebel ecosysteem lijkt
het Veluwemeer,
de tweede helft van de jaren zestig. binnen enkele jaren te hebben plaatsgevonden. Metingen van fosfaat en doorzicht
pas beschikbaar vanaf 1969, maar oudere gegevens over zuurstofverbruik en nitraat geven aan dat
de jaren daarvoor al sprake was van een toename van de productie en de activiteit van algen. Het aantalsverloop van de
herbivore
dat de verslechtering niet
maar in twee stappen heeft plaatsgevonden Rond 1967 vond een forse verkorting van de verblijfsduur van de Knobbelzwanen en Meerkoeten
plaats. wellicht als gevolg van afname of een verkorting van het groeiseizoen van de kranswieren Het aantal
Kuifeenden.
na
grotendeels verdwenen waren uit de IJsseldelta (inclusief Vossemeer), nam sterk af in
1968. waarschijnlijk
verband met de verdwijning van de
Een nog
meer
verandering vond plaats van
op
toen na dne
jaren de vogels
dat jaar verdwenen kranswier en Doorgroeid Fonteinkruid
Deze definitieve inwaarschijnlijk
door een verandering
de nutrientaanvoer
het meer,
wordt beschreven, grotendeels naar Verdugt
de jaren zestig was de waterkwaliteit ter plaatse van het latere Wolderwijd in het algemeen slechter dan in
het Veluwemeer, onder meer als gevolg van lozing van het afvalwater van Harderwijk o p dat
|anuan
1969 werd het lozingspunt echter verplaatst naar het Veluwemeer Het fosfaatgehalte in het Wolderwijd bleef
daarna gehandhaafd o p
0.25 m g / l Het zuurstofverbruik (Biological Oxygen Demand, BOD)
1971 in alle zuidelijke randmeren een maximum (een aanwijzing voor hoge activiteit van algen en bacterien),
maar daalde daarna sterk, mede als gevolg van sanering
het stroomgebied van de Eem
de periode
1971-73, waardoor de aanvoer van organisch afval sterk
het Wolderwijd volgde daarna een
de met relatief goed doorzicht, relatief weinig blauwalgen en een opleving van Schedefonteinkruid (figuur
hoofdstuk 6. figuur
trienten verdient hier dus de hoogste prioriteit.
het Gooimeer is de situatie beter dankzij menging met
uit het Umeer, en zijn de nu-
trient- en chlorofylgehalten
Ook
belangrijk lager.
doorzicht is aanmerkelijk beter en er
/un nicer waterplanten dan in het Eemmeer. De
situatie is vergelijkbaar met die in het
waar de chlorofylgehalten ten opzichte van de
hoeveelheid nutrienten laag zijn in verband met
Het Veluwemeer ontving vanaf januari
een
hoeveelheid organisch afval, te meer omdat tot
mei 1970 het biologische deel van de nieuwe rwzi niet werkte door een te grote aanvoer van mest en veren
uit de
Een toename van het
en sterk verlaagde
halten van 1968 o p 1969 wijzen o p een reactie van fytoplankton o p de verhoogde toevoer van
In
1969 was het gemiddeld zomerdoorzicht al niet hoger dan 45cm, en in 1970 daalde deze waarde
onder de 40
Vooral
1972 en 1974. jaren waarin
weinig water vanuit de polder werd toegevoerd, waren BOD en C O D (chemisch zuurstofverbruik)
het Veluwemeer en Drontermeer extreem
In
beide meren nam het fosfaatgehalte na de omslag verder toe totdat het rond 1975 meer dan verdubbeld was
tot 0.6
Deze toename kan
versterkt door een afname van lozing van de
Industrie op de rwzi van Harderwijk (tot 10 %
1974), waardoor minder fosfaat werd
De penode 1970-75
voor het Veluwemeer het absolute
in deze iaren waren waterplanten
en watervogels vrijwel afwezig.
1976 verbeterde de situatie enigszins. hetgeen zich
een beperkte
toename van Schedefonteinkruid en iets hogere aantallen
Maar pas nadat in 1979 gestart werd met
defosfatering en doorspoeling trad structurele verbetering op.
de korte verblijftijd. Ondanks de veel langere
verblijftijd
in het Gooimeer is in de jaren
zeventig
tachtig het doorzicht zowel in het
Figuur 81
Aantal vogeldagen van de Knobbelzwaan
het
Veluwemeer, vergeleken met het gemiddeld zuurstofverzadigingspercentage en het biologisch
stofgebruik. Het aantalsverloop van de zwanen
o p een achteruitgang van waterplanten in 1967 (en
verdwijning in 1970). de toegenomen zuurstofverzadiging (evenals een sterk
op
toenemende activiteit van algen in
verhoogde
BOD en C O D o p sterke organische verontreiniging in
de eerste helft van de iaren
Gooimeer als die in hct Ketelmeer veel beter geweest dan dat in de andere randmeren. Beide
meren zijn tevens aanmerkelijk dieper dan
rest, wellicht een verklaring voor hel
doorzicht in het
grodoet
in dieper water relatief slecht (hoofdstuk
De diepte is gezien het doorzicht waarschijnlijk
een beperkende factor voor de vegetatieontwikkeling:
Gooimeer
Ketelmeer zijn de
enige meren waar het areaal waterplanten even
groot is als het areaal van de ondiepe bodems
(<l
hoofdstuk 6, figuur 26). Dat dit waar-
schijnlijk ook in de jaren zeventig en tachtig
het geval was
uit het constante areaal van
Schedefonteinkruid (hoofdstuk 6, figuur
De
zal daarom in het Gooimeer (en
de jaren
ontbraken, anders dan in de
Veluwerandmeren, evenmin als de waterplanten
winterhalfjaar
Driehoeksmosselen niet in het Gooimeer,
andere
met het Ketelmeer. De
in het grootste deel van hct Ketelmeer) minder
populatie in het Gooimeer sluit aan op die van
veranderingen te weeg brengen dan in de andere
het Markermeer en
meren
benthivorc watervogels worden daardoor in het
aantallen
Omdat er enerzijds
aanwijzingen zijn voor afname van de
in hct Markermeer, anderzijds voor toename in dc randmeren is hel, te nicer gezien de recente
over het
niet onwaar-
dat de betekenis van de randmeren voor
benthivorc watervogels verder zal
112
Biologische monitoring zoete rijkswateren
Foto 27
De
langs de randmeren bestaat grotendeels uit
zich lange tijd geleden hebben gevestigd.
Bij het huidige peilbeheer vindt nieuwe vestiging nauwelijks plaats. Een meer
peilbeheer zou kunnen
in een meer
overgang van land
naar water, waardoor nieuwe habitats ontstaan en meer
mogelijkheden voor paaiende vis en broedvogels als de
Grote Karekiet.
The bank vegetation along the borderlakes would
from a more natural course ol waterlevels. This could
result
a more gradual transition from land to
New habitats would appear, along with opportunities
for spawning fish and breeding birds like Great Reed
Watersysteemrapportage Randmeren
113
Literatuur
1. Inleiding
waterstaat
1.
A.A. Storm, E.M. van
van Oirschot
1993. Beheersplan
Rijkswateren
Biologische
Zoommeer
plan. Den Haag.
RIZA Nota 96.003,
8. Rijkswaterstaat
M.J.J.
1995b.
K.H. Prins (red.)
Lelystad.
1.,
Klinge,
de Jonge
Hydrobiol. 132: 141-164.
Natuurontwikkelingsprojecten
4. Coesel P.F.M. 1975. The relevance of
Lelystad.
in
M. 8; A. van der Scheer
1994.
Bodemopbouw van de randmeren
RIZA Nota
causing dominance of noncyanobacteria in aquatic
Usselmeergebied, onderzoeks- en
9. Stoffer
1994. Ammonium nitrogen: a key
Directie
toringsplan
Lelystad.
toring Zoete Rijkswateren
van
biological typology and evaluation
5. Coesel P.
R. Noordhuis, E.C.L.
M. Snoek (red.)
&
Distribution and seasonably of desmids in
Flevoland, Rapport 31 Lio,
the Maarsseveen Lakes area. Neth. J. Aquat.
6. Gliwicz Z.M. 1990. Why do cladocerans fail to
3.
control
1. Commissie Eutrofieringsbestrijding Gooi- en
200/201:83-97.
Eemmeer
ring Zoete Rijkswateren 1992. RIZA Nota
6. Timmerman J.G.
loading ratio.
rapportage over
uitgevoerde nutrientenbelastingsonderzoek
van
P.J.T., T. Bot, G.D. Geldof,
Klein.
de
H.
W.A.
van Vilsteren 8t H.A.T.M. van
1993.
Zwarte Meer,
Infra
TAUW
Consult
Habitat en ecologie van
latoria agardhii
Van Zee
nemingen in hct Veluwemeer. De Levende
chromulina parva (Prymnesiophyceae) in
four ponds and lakes in
and
6.
Bio-
standen. Eindrapport van analyses in op-
nauw. Evaluatie en aanbevelingen voor het
dracht van het
rapport 94.058, Lelystad.
Rijkswaterstaat
Directie
Historische veranderingen in
buitendijkse moerassen in het Noordelijk
Deltabekken cn het Usselmeergebied. RIZA
Nota 92.030, Lelystad.
4. van der Kaa E.J. 1991. Het water van de randmeren als drager van
en ontwik-
Rapport
Usselmeergebied
1995a. Eutrofieringsbestrijding
3. Coops H.
Regionaal Meetnet 1994. 2. Gegevensbe-
logisch Beheer in het Wolderwijd-Nulder-
beheer.
55:
lap. J. Phycol. 37:
10. Joosten A.M.T. 1995. Fytoplanktonanalyses
5. Meijer M-L. 8c H. Hosper
BV,
Eem- en
ren.
Min. V8cW,
Den
6. Ministerie van Verkeer en Waterstaat,
Koeman en
dossier
Bijkerk
bv,
Rapport
Haren.
Aan
Kilham P. 8c S.S. Kilham 1984. The impor-
bevelingen tot sanering van de randmeren.
tance of resource supply rates in determi-
Rijkswaterstaat,
ning phytoplankton community structure.
7. Werkgroep Sanering Randmeren
Dir.
Zuiderzeewerken,
Lelystad.
In: D.G. Meyers 8c J.R. Strickler (eds.
Trophic interactions within aquatic ecosystems, pp. 7-27. A.A.A.S. Selected Sympo-
4. Fytoplankton
Nota
Documentatie van des-
uit Nederlandse binnenwate-
Gooimeer. Eindrapport. DHV Water BV,
randmeren symposium. Flevobericht 307,
I
Koeman en
Haren.
[oosten A.M.T.
kelingen. In: RWS Dir. Flevoland,
5. Ministerie van Verkeer en Waterstaat 1989.
19: 416-420.
H. 1989. Seasonal fluctuations of Chryso-
Natuur 64: 273-279.
Veluwemeer. Waterkampioen
Deventer.
2. Berger C.
wikkelingen.
9.
4. Leentvaar P. 1966. Plant en dier in het
Integraal waterbeheer Zwarte Water en
1986.
Herstel van het Veluwemeer, recente ont-
I
Hydrobiologische waar-
J. Fish. Aquat. Sci.
8. Hosper S.H., M.-L. Meijer & J.R.
van het Eem- en Gooimeer. Rijkswaterstaat
Directie
fixation in Lake
2247-2253.
het van oktober 1982 tot en met mei 1984
3. Leentvaar P.
Hydrobiologia
227 in response to reduction of the N:P
Gooi- en
Eemmeer 1988.
RIZA Nota 96.009, Lelystad.
blooms?
Recent changes of
2. Commissie
Biologische Monitoring Zoete Rijkswateren
algal
Hendzel L.L., R.E. Heckcy 8c D.L. Findlay
Interimrapport. Provinciale
Waterstaat Utrecht.
K.H. Prins (red.)
2.
Blokland 1994.
28: 19-24.
Biologische Monito-
93.028, Lelystad.
H.
Oostelijk en Zuidelijk Flevoland. RWS Dir.
Rijkswateren, Usselmeer en Markermeer
5.
lydrobiol. Bull. 9: 93-101.
fresh
(red.) 1994. Biologische Monitoring Zoete
1992. RIZA Nota 94.060, Lelystad.
Lelystad,
A. Petterson
tory
Biologische Monitoring Zoete Rijkswate-
Biologische Moni-
55: 1-233,
Natuurbeleids-
ren, Maas 1992. RIZA Nota
). Noordhuis R. (red.)
agardhii Gomont. Van Zee tot Land
RWS, Leiden.
Visserij 1990. Nationaal
2.
de
7. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en
Monitoring Zoete Rijkswateren, Volkerak-
Lelystad
voor
sium
Berger C. 1975. De eutrofiering en het voor-
Boulder CO.
komen van Oscillatoria agardhii Com. in de
randmeren van Flevoland.
8: 340-350.
2. Berger C. 1987. Habitat cn ecologie van
American Association for the Ad-
vancement of Science. Westview Press,
13.
R. 8c C. Steinberg 1987. Kieselalgen
Bayerischer
Informationsbe-
Biologische monitoring zoete rijkswateren
114
richte Bayer
Wasserwirt-
Press, Cambridge.
25. Schindler
4/87,
Knisely K. 8c W.
26. Skulberg
15. Leentvaar P.
voor het beheer. RIZA Nota 94.058, Lely-
Science 221:
669-671.
1989. The role of grazers in
phytoplankton succession. In: U.
17. Paerl H.W. 1988. Growth and reproductive
strategies of
bluegreen algae
(Cyanobacteria).
Growth and
freshwater
C D . Sandgren (ed.),
reproductive strategies ol
ture of the type species of Chrysochromulina
(C.
Rapport
ton.
N.G. Carr
B.A. Whitton (eds.),
algae, pp. 353-367.
Mur
1982. Assessment of factors limiting growth
rate of Oscillatoria agardhii in hypertrophic
Lake Wolderwijd,
20. Projectgroep Eutrofieringsbestrijding Rand-
by use of physio
logical indicators. Limnol. Oceanogr. 27:
van de eutrofie-
5. Zooplankton
22.
Rapport
Snoek
1992. Milieumeetnet
Zoete
Rijkswateren. RIZA Nota 92.051.
2. Aquasense 1994. Fytoplankton-zooplankton
C S . 1984. The ecology of freshwa-
interacties Wolderwijd. Voor en na actiel
ter phytoplankton. Cambridge University
biologisch beheer. In opdracht van Rijks-
Cambridge.
23. Reynolds
8c A.E. Walsby 1975. Water-
blooms. Biol. Rev. 50:
24. Sandgren
phyte flagellates: their growth and perenniation strategies as freshwater
plankton. In:
Sandgren
Growth
phytoplankton,
pp.
9-104.
Cambridge
freshwater
the British Isles. Freshwater Biological Association. Scientific Publication No. 38.
13. STOWA 1993. Ecologische beoordeling en
beheer van oppervlaktewater
- weten-
schappelijke verantwoording van het be-
3.
Utrecht.
ting van de Zuiderzee en de inpoldering
van Flevoland
waterkwaliteit in het
Usselmeergebied. RIJP Rapport 1981-305
Abw, Lelystad.
instituut voor Integraal Zoetwaterbeheer
6. Water- en oeverplanten
1. Bick H. 8c
RIZA Rapport
K.G.
comparison of food niches in some freshA
W.
Natuurwetenschappelijke Commissie van
de
Staatsbosbe-
multi-tracer-cell
approach. Oecologia 72:
Gliwicz Z.M.
van Schaik 1980. Oecolo-
gische visie Randmeren, Advies van de
J.J. Gilbert 1987. Quantitative
phyto-
and reproductive strategies of freshwater
12. Pontin R.M. 1978. A key to
en
94.0404.
1988. The ecology of chryso-
stad.
14. Verdugt N. 1981. De gevolgen van de afslui-
1. Adriaanse M., F.J. Keuper, E.C.L. Marteijn 8c
W,
van BOVAR gericht op 2000.
Wolderwijd-
voor het beheer. RIZA Nota 94.058, Lely-
heer, Rapport
weg naar helderheid - Een
96.01, Lelystad.
Beheer in het
Stichting Toegepast Onderzoek Waterbe-
Eutrofieringsonderzoek randmeren. RWS/
1996. Op
H. Hosper (red) 1995. Actief
oordelingssysteem voor meren en
Veluwemeer-Drontermeer.
Veluwe, Lelystad.
Natuur 64: 273-279.
Meijer M-L.
Rotifera of
Zevenboom W., A. bij de Vaate 8t
randmeren.
T.H.
1
Blackwell, Oxford.
Zuiveringschap Veluwe, Lelystad.
Reeders H.H.
Veluwemeer.
Nuldernauw; evaluatie en aanbevelingen
Biology of the
meren 1982. Eutrofieringsonderzoek Wol-
ring van het
Hydrobiologische waar-
nemingen in
Biologisch
30. Whitton B.A. 1973. Freshwater phytoplank-
derwijd-Nuldernauw. Projektgroep Eutro-
meren 1986.
10. Leentvaar P.
De gevolgen van de afslui-
Usselmeergebied.
trict. Arch. Mikrobiol. 42: 333-352.
fieringsonderzoek
107-170.
Abw, Lelystad.
19. Projectgroep Eutrofieringsbestrijding Rand-
Limnol Oceanogr 30(5): 1046-1052.
fytoplankton. Oecologia 69:
pp.
Flevoland voor de waterkwaliteit in het
Lackey) in the English Lake Dis-
S.E.B. Abella 1985. Inhibition of
by Oscillatoria in Lake Washington.
9. Knisely K. 8e W. Geller 1986. Selective feeding
ting van de Zuiderzee en de inpoldering
Lund 8c 1. Manton 1962.
8. Inlante A.
of lour zooplankton species on natural lake
communities,
29. Verdugt N.
Observations on the biology and fine struc-
Waters. Liverpool University Press. Liverpool.
plankton
Cambridge University Press, Cambridge.
18. Parke M.,
The Ecology of Running
(ed.), Plankton Ecology - Succession in
Springer-Verlag, Berlijn.
phytoplankton, pp.
ol some Dutch
/
28. Sterner
stad.
ol zooplankton commutity to
7. Hyncs
algae in lake
grazing
bodies. Hydrobiologia 200/201:
current knowledge.
rus ratios favour dominance by blue-green
Beheer in het
Structural
H. Utkilen
Studies 75: 279-289.
Nuldernauw - Evaluatie en aanbevelingen
Oceanogr 39: 479-485.
R.D.
27. Smith V.H. 1983. Low nitrogen to phospho-
Natuur 64: 273-279.
pods.
with cyanophytes
in Norway
waar
Veluwemeer. De Levende
16. Meijer M.L. 8c H. Hosper (red) 1995. Actief
Biologisch
phospho-
B. Underdal
Toxic
ral lake phytoplankton Oecologia
in
1977. Evolution
rus limitation in lakes. Science 195:
Selective fee-
ding of four zooplankton species on natu-
effects of egg predation by cyclopoid
2. Brouwer G.A. 8c L. Tinbergen
De
1994. Clutch-size
verspreiding der Kleine Zwanen, Cygnus b.
variability in Daphnia: Body-size related
bewickii Yarr. in de Zuiderzee voor en na de
115
Watersysteemrapportage Randmeren
Limosa 12: 1-18.
3. Coops H.
RIZA Nota 90.036, Lelystad.
Historische veranderingen in
moerassen in het N o o r d e l i j k
Deltabekken
en
het
73: 209-224.
meerpolders 1986. Inrichtings- en beheers-
het
Gooi- en Umeer. RWS Dir. Zuiderzee-
Levende Natuur 98: 8-13.
werken, Lelystad.
H. Coops, M.L,
L.H.C.A. Hector
&
het Europese optreden). Limosa 35: 28-39.
1993). RIZA Nota 94.046, Lelystad.
6. Doef
A.J.M.
19. Timmerman A.
8c F.C.M. Kerkum
Water- en oeverplanten in
meergebied
De Krooneend {Netta
als broedvogel in Nederland (i.v.m.
Wolderwijd en het Veluwemeer
Ussel-
RIZA Nota
Lelystad.
over de flora en
Werkdocument
89.100X,
Lelystad.
van de Driehoeksmossel Dreissena polymorpha
in de Veluwerandmeren. RIZA
Nota 92.020, Lelystad.
Graspieper
9. Platteeuw M., ).H.
K. van de Guchte
8c J.P.M. Vink 1993.
J.A.I. Koridon 1963.
Waterbeheer
Een
het
king van het Zwarte Meer. De Levende
Ecotoxicologische effecten en risico's van
Natuur 66: 227-232.
de verontreinigingen van het sediment
8c G.D.
1995. Monitoring van
ecosysteem
analyse van
Veranderingen in vegetatie en vogelbevol-
20. de Witte B.J., L.H.C.A. Hector, M.L. Streekstra
7. Dresscher Th.G.N.
Veluwemeer.
8. Noordhuis 1994. Macrofauna in de Gouwzee.
18. Timmerman A.
Waterplanten in het
DBW/RIZA
in het
7. Noordhuis 1992. Oorzaken van het ontbreken
17. Stuurgroep Integraal Beleidsplan cn Ussel-
den Berg 1997. Herstel
5. Doef
1961/62 bis
Der Ornithologische Beobachter
RIZA Nota 92.030, Lelystad.
in
van invertebraten
am
Usselmeergebied,
A. COOPS H„ R.W. Doef. B. de Witte 8c M.S. van
vegetatie
6. Naber A. 1989. Waterplanten en de talrijkheid
Schuster S. 1976. Die
Ketelmeer.
Deel
III:
voor het leven in hct Ketelmeer. RWS Dir.
Flevoland,
fauna van de oeverzoom van het Usselmeer
waterplanten in het Usselmeergebied in het
10. Smit H., F. Heinis, R. Bijkerk 8c F.C.M.
tussen de uitmonding van het Zwarte
kader van het regionaal meetnet (1990-
Kerkum 1993. Lipiniella arenicola (Chiro-
Water en Harderwijk. ln: L.F. de Beaufort
1994).
nomidae)
(red.), Veranderingen in
Lelystad.
flora en fauna
RDU
Rapport
5
ANM/ANW,
compared
with
Chironomus
and Ch.
distribu-
van dc Zuiderzee (thans Usselmeer) na de
tion patterns related to depth and sedi-
afsluiting in 1932, p. 283-289. Den Helder.
ment characteristics, diet and behavioural
8. van Goor
1922. De halophyten en de
submerse
Flora en fauna
der Zuiderzee. Den Helder.
7. Macrofauna
response to reduced
1.
tions.
J. 8i J.M.
1995. Biologische
J.M., J. van Schie 8c R. Noordhuis
Monitoring Zoete Rijkswateren. Metingen
9. de long H. 1970. De bestrijding van waterplanten in de randmeren van
aan muggelarven in het
veld; periode 1992 t/m
in 1969. RIJP Rapport no. 184,
RIZA Rapport
concentra-
Journal Aq, Ecology
1995. Biologie en
van
de Aasgarnaal Neomysis
Populatieontwikkeling
BM94.04, Lelystad.
integer (Leach).
en
2. Hollebeek P. 8c J. van Schie 1992. Water-
van Neomysis integer in het Wolderwijd
10. Leentvaar P. 1961. Hydrobiologische waar-
planten als habitat voor macrofauna in het
(1989-1993). SBW Advies 8e Onderzoek,
nemingen in het Veluwemeer. De Levende
Wolderwijd 1991. RIZA Werkdocument
Leentvaar P.
Plant en dier in het
Veluwemeer. Waterkampioen 38: 18-20.
12.
rapport 95-10, Wageningen.
12. van Urk G. 8c F.C.M. Kerkum 1986. Mis-
Natuur 64: 273-279.
Bruijns M.F. St A. Timmerman 1953.
3. Klink A., M. Wilhelm, J. Mulder 8c M. Jansen
vormingen bij Muggelarven uit Neder-
1993. Biologische Monitoring Zoete Rijks-
landse
oppervlaktewateren.
wateren, Macrofauna in
624-627.
26:
Het Zwarte Meer. De Levende Natuur 56:
Gooimeer, Zwarte Meer en
Ketelmeer
13. bij de Vaate A. & M. Greijdanus-Klaas 1993.
161-166.
1993. In opdracht van het Rijksinstituut
Macrofauna. In: Prins K.H., R. Noordhuis,
voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afval-
E.C.L. Marteijn 8c M. Snoek (red.), Biologi-
waterbehandeling. RIZA Rapport BM93.27,
sche monitoring zoete rijkswateren 1992.
Lelystad.
RIZA Nota 93.028, Lelystad.
13. Noordhuis R. 1995. Waterplanten. In: R.
Noordhuis (red.), Biologische monitoring
rijkswateren 1993. RIZA Nota 95.002,
Lelystad.
van der
4. Leentvaar P. 1961. Hydrobiologische waarD.T.E. 1990. De Nederlandse
Breedbladige Fonteinkruiden.
KNNV nr. 195. Utrecht.
15. de
M.R. 8c M. Scheffer 1990.
nemingen in het Veluwemeer. De Levende
Macrofauna. In: Prins
Natuur 64: 273-279.
W. Ligtvoet 8c J. de Jonge (red.), Biolo-
5. Meijer M.L. 8c H. Hosper
Biologisch
Beheer in het
1994. Actief
gische
Wolderwijd-
Usselmeer en Markermeer
Verspreiding en dynamiek van onderge-
Nuldernauw. Evaluatie en aanbevelingen
doken waterplanten
voor het beheer.
in de
randmeren.
14. bij de Vaate A. 8c M. Greijdanus-Klaas 1995.
Nota
Lelystad.
monitoring
zoete
M. Klinge,
rijkswateren,
1992. RIZA
Nota 94.060, Lelystad.
15. Washington H.G. 1984. Diversity, biotic and
116
Biologische monitoring zoete njkswateren
similarity indices. A review with special
waterbeheer Ketelmeer. len kwantitatieve
relevance to aquatic ecosystems.
analyse van
Res. 18: 653-694.
Deel
Wilson R.S.
McGill
A practical
key to the genera of pupal exuviae ol the
British Chironomidae (Diptera, Insecta).
Bristol University, Bristol.
ecosysteem
Kelelnieer.
De inventarisatie van het aquatisch
Groningen / RWS
Veluwemeer in
Flevoland, Lelystad.
Wiegerinck 1995a. Biologische Monitoring
Zoete Rijkswateren. Samenstelling van de
visstand in
op basis van vangsten met
6. van Eerden M.R. 8c
Gregersen
term changes in the Northwest European
population of Cormorants Phalacrocorax
carbo
Witteveen+Bos 1994a. Bemonstering van het
Ardea 83:
7. van Eerden M.R. 8c B.
1993.
vis in
fishing by Cormorants Phalacrocorax carbo
in September
sinensis al Lake Usselmeer, the Nether-
bestand aan broed en
Rapport
26.001,
lands: a recent and successful adaptation to
a turbid environment. Ardea 83:
Deventer.
Witteveen+Bos 1994b. Visstandbeheer in het
Wolderwijd/Nuldernauw in
het
8. Gerritsen G.J.
J.
Vogels in de
Kampen.
kader van
Bemonstering
het
9. Graveland
1996. Watervogel en zangvogel:
fuiken. RIVO Rapport C013/94, herziene
bestand aan broed en meerzomerige vis in
de achteruitgang van de
versie,
het Wolderwijd/Nuldernauw in September
Acrocephalus
3. Cazemier W.G., H.B.H.J. de Jong, H.J.
Westerink 8c J.A.M. Wiegerinck 1995b.
Biologische Monitoring Zoete Rijkswateren.
1994. Witteveen+Bos, Rapport
45.001,
Deventer.
Quak J.
Raat (red.), Vismigratie, visgeleiding en
water. In:
vispassages in Nederland. Organisatie
vissen in hel Usselmeer. RIVO Rapport
Verbetering
van
de
Binnenvisserij,
Nieuwegein, p.
J. de Jonge
Biologische
9. Vogels
Backx
1989. Waarnemingen
de visstand in hel Veluwemeer en Wol-
en
derwijd in de periode
1992. RIZA,
Rapport
94.060, Lelystad.
Vakgr.
Visteelt Ik Visserij, Landbouw Universiteit
6. Meijer M-L. 8c H. Hosper 1995. Actief BioloBeheer
in
het
Wolderwijd-
J. Bick
van Schaik 1980. Oecolo-
gische visie Randmeren. Advies van de
voor
Natuurwetenschappelijke Commissie van
beheer.
RIZA Nota
94.058.
Lelystad.
de
7. van Moorsel G . W . N . J M . 1996. Status van de
Driehoeksmossel (Dreissena
in
polymorpha)
Wolderwijd/Nuldernauw en Veluwe-
12. Leentvaar P. 1961. Hydrobiologische waarnemingen in hel Veluwemeer. De
Natuur 64: 273-279.
13. Leentvaar P. 1966. Plant en dier in het
Veluwemeer.
Nuldernauw, evaluatie en aanbevelingen
het
J. de Jonge (red.), Biologische
Lelystad
Monitoring Zoete Rijkswateren, Usselmeer
gisch
Vissen. In: K.H. Prins, M. Klinge. W.
en Markermeer 1992. RIZA Nota 94.060,
8c W. Dekker 1994.
Markermeer
Lammens E., T. Buijse 8c W. Dekker
monitoring zoete rijkswateren, Usselmeer
Vissen. In: K.H. Prins, M. Klinge, W.
Ligtvoet
de Usselmeerpolders.
Lichtvoet
Umuiden.
5. Lammens E., T.
anno. Oecolo-
inventarisatie en evaluatie van de
randmeren en aangrenzende gebieden van
visstand in het
Rapport CO 17/95,
in Nederland.
10. Krijnsen P.J. 8c A. Vette
basis van vangsten met fuiken.
1 lekker W. 8c J. van Willigen 1996. Zeldzame
Karekiet
69: 85-96.
Klassificatie en typering van de
Samenstelling van de visstand in 1994 op
RIVO
Long-
meren en plassen. Stichting Toegepast
1994. Witteveen+Bos,
dc long 8c J.A.M.
R1|P Rapport 190,
Onderzoek Reiniging Afvalwater, Rapport
in de periode 1966-1987. Rapport
Visteelt en Visserij
Staatsbos-
beheer, Utrecht.
38:
14. Mayenburg F.
Avifaunistische monito-
ring in Holland-Utrecht Staatsbosbeheer,
Utrecht
15. Meininger
H.
8c M.W.J,
van Roomen 1995.
Brenninkmeijer A. 8c E.W.M. Stienen 1992.
en
van in Nederland voor-
Ecologisch profiel van de Grote Stern
komende watervogelsoorten:
meer in 1996. Bureau Waardenburg bv,
(Sterna
voor
Rapport 96.46, Culemborg
92/17, Arnhem.
8. de Nie
het
10. STORA 1991. Ecologische beoordeling en
Den Haag.
2. Cazemier W.G..
de
waterplantengroei in het Vossemeer, het
Drontermeer en hel noordelijk deel
8. Vissen
visstand in het Veluwemeer en Wolderwiid
5. Diender J. 8c A. Smit 1970. Kartering
ecosysteem Ketelmeer. Rapport Rijksuniv,
beheer van oppervlaktewater, deelproject
1. Backx J.J.G.M. 1989. Waarnemingen aan de
96.003, Lelystad.
1996. Atlas van de Nederlandse
Media
Publishing,
9. Platteeuw M. 8c J.H. Beekman
Integraal
4. van Dam
Rapport
Noordhuis
C.P.M.
Vogels. In:
A.A. Storm, E.M. van
Dam 8c M.C.M. van Oirschot, Watersysteemrapportage
Limosa 68:
16. Noordhuis R. 1992. Oorzaken van het
Volkerak-Zoommeer
ontbreken van de 1
na polymorpha
Dreisse-
in de
RIZA Nota 92.020, Lelystad.
17. Noordhuis R., E.C.L. Marteijn, T.J. Boudewijn
117
Watersysteemrapportage Randmeren
S.
den
I993. Voedsdtekort root de
1993.
Boudewijn Se S. Dirksen
Kranswieren: voedsel voor grote aantallen
Visdieven van Zeewolde in 1991? Limosa
Biologische
Rijkswateren
watervogels. De Levende Natuur 98:
66:61-65.
30. Zant F.M.
Platteeuw M. 8c J.H. Beekman
Waterbeheer Ketelmeer. Een kwantitatieve
bij Horst
(Veluwemeer) op de groeicondities voor
Groningen/RWS
(Wolderwijd)
en
Rapport 1994-24
Lelystad.
Meer en
Rl/A
Rapport BM93.27, Lelyslad.
9. Maas J.L. 1993. Biologische monitoring zoete
van Eerden
Het voorko-
rijkswateren. Operationele
Lauwerszee-
toxicologische parameters.
gebied vanaf de afsluiting in 1969
en
1978. Limosa 54:
20. Ruiters P.S., R. Noordhuis Sc M.S. van den
berg
10.
document
1. AquaSense
Kranswieren verklaren aantals
Zoete
1995.
Monitoring
Rijkswateren.
Meting
effectpara-
1992 t/m
(RIZA rapport nr. BM93.I8), Amsterdam.
21. dc Roder F.E. 1993. De Grote
in
Noordwest-Overijssel in
Staatsbos
AquaSense Rapport
overzicht van de methodiek en afgeleide
riskogrenzen ter onder-
Noord
en
Noordwest
1995.
Natuur-
Usselmeergebied,
onderzoeks-
Streef-,
LNV Dir.
en
1995.
en Interventie-
met
bis
3. den
8c P. Molegraaf 1996. Speuren
4. de Boer J., F. van der
naar
stoffen in de zoete
en zoute watersystemen van
Rapport
Rapport
Timmerman
8c
roorkomen van
PCBs and other organochlorine
com-
Anguilla anguilla) under
in
13. Pieters II.
Biologische monitoring
Zoete
microverontreini-
gingen in Rode Aal - Eerste fase rapport
natural conditions.
RIVO rapport
submitted.
A. 1962. De Krooneend
5. Boudewijn
gebied.
Rapport MO91-202, Umuiden.
Brinkman 1994. An
pounds from
92/18,
Rapport
stoffen in rode aal, driehoeks-
levers afkomstig uit
P.
Arnhem.
96.016 (RIZA
mosselen, aalscholverlevers, duikeenden
M.A.T.
eight-year study on the elimination of
hirundo).
Verkennend onderzoek
12. Pieters H.
1974/75. Der Ornithologische
Ecologisch profiel van de Visdief
H.L.
96.035), Den Haag.
Lelystad.
73: 209-224.
Stienen E.W.M. 8c A. Brenninkmeijer 1992.
Lelystad.
naar sporen
waarden. RIZA Werkdocument 95.097X,
Merwede. RIZA Nota 93,020, Lelyslad.
Die monallichen
am Bodensee
benadering.
A.I.W., J.P.W.
len behoeve van nader onderzoek Nieuwe
23. Schuster S.
1992.
Beoordeling
2. Beek M. 1995. De risico's van normen. Een
beheer, Lelystad.
RWS Dir. Usselmeergebied
Lelystad.
RIZA rapport
fluctuatics van Krooneenden
exoWerk-
10. Mulder M.A.A.). 8c A.
meters aan muggelarven in het veld; periode
in
imosa 67: 147-158.
het
voor Integraal Zoetwaterbeheer en
men van trekvogels in
19. Prop J. 8c
Noord-
1993. In opdracht van
Polsmaten
waterplanten in 1993. RWS Dir. Flevoland,
Dir.
Flevoland, Lelystad.
Zoete
in
Gooimeer,
Ketelmeer
Invloed van
analyse van
Ketelmeer.
Monitoring
- Macrofauna
(RIZA
Rapport BM93.05),
& S. Dirksen
Impact of
14. Pieters H. 1993b. Biologische monitoring
contaminants on the breeding success of
Zoete
Koridon 1963.
the Cormorant Phalacrocorax carbo sinen-
gingen in Driekhoeksmosselen - Eerste fase
Verandering in vegetatie en vogelbevolking
in The Netherlands. Ardea 83: 325-338.
Nederland. Limosa 35:
26. Timmerman A. 8c
van hel Zwarte Meer. De
c\cnde Natuur
6. Grootelaar E.M.M. (1993). Morfologische
66:
bij Chironomiden als indi-
27. bij de Vaate A. 8c M. Greijdanus-Klaas 1994.
cator
W. I igtvoet 8c J. de Jonge
Monitoring Usselmeer
Markermeer
RIZA Nota 94.060, Lelystad.
2.s. Wiersma P.. T.
M.R. van
Food intake of Great Crested Grebes
Podiceps cristatus wintering on cold water
as a function of various cost factors. Ardea
7. Kerkum
8c G. van
L'rk
1989.
(RIZA Rapport BM93.04), Umuiden.
Pieters H. 1994. Biologische monitoring
gen in Rode Aal - periode
RIVO
Umuiden,
V. Geuke 8c
Dichtheid, biomassa en misvormingen van
Chironomus-populaties in het Ketelmeer
drie opeenvolgende jaren. Een aanzet
biologische
monitoring
van
de
waterbodemkwaliteit. RIZA Nota
83: 339-350.
29. van
rapport
Rapport COl 1/94 (RIZA rapport
Biologische
en
microverontreini-
Zoete Rijkswateren: microverontreinigin-
waterbodemkwaliteit.
RUU, RIZA, afdeling Ecotoxi-
Macrofauna. In: K.H. Prins, M. Klinge,
Rijkswateren:
Biologische monitoring Zoete Rijkswateren:
periode
in Rode Aal RIVO Rapport
C009/95
(RIZA Rapport BM94.10). Umuiden.
17. Pieters H. 8c C. Taai 1991. Het voorkomen
L, M.J.M.
M.S. van
8. Klink A., M.
J. Mulder 8c M. Jansen
van milieukritische stoffen in
118
Biologische monitoring zoete rijkswateren
prooivissen, Driehoeksmosselen, zooplankton en bodemdieren afkomstig uit het
Nederlantlse deel
in de Veluwerandmeren? RIZA,
Lelystad.
B.L. Verboom 1994. Biologische
monitoring Zoete Rijkswateren:
micro-
verontreinigingen in Driehoeksmosselen RIVO
Rapport
C004/94
(Rl/A
rapport BM93.23),
Guchte 8c J.P.M. Vink
1993. Integraal
waterbeheer Ketelmeer. Deel
en
Ecotoxi-
risico's van
de
24. van Urk G. 8t F.C.M. Kerkum 1991. Biologische beoordeling van sedimentkwaliteit
met Chironomus
RIZA Notanr.
Lelyslad.
en kwaliteit van
2. Hosper
1997. Clearing Lakes, an ecoapproach to the restoration and
of shallow
lakes in
the
Netherlands. Dissertatie RIZA, Lelystad.
waterbodem van het
Ligtvoet W, 8c M.P. Grimm 1993. Ecologisch
Ketelmeer. RWS Dir. Flevoland, Flevo-
functioneren van dc randmeren binnen het
bericht 325, Lelystad.
Usselmeergebied. Rapport Witteveen+Bos
26. de Zwart D. 8c H.J.G.
RIVM Rapport
27. de Zwart
Deventer.
De
toxiciteit van Maas- en Rijnwater in 1992.
K. van de
mica! dynamics in lakes.
management
Opbouw
het leven in het Ketelmeer. RWS Dir.
Flevoland, Lelystad.
8c Sondergaard (eds.), The role
of submerged macrophytes in structuring
Chironomidae).
verontreinigingen van het sediment voor
20. Platteeuw M., M.R. van Eerden
E.
the biological community and
25. Winkels H.J. 8c A. van Diem
19. Platteeuw M., J.H. Beekman, K. van de
cologische effecten
lake Veluwemeer, The Netherlands. In:
R. in prep. Bestrijdingsmiddelen; een
het
RIVO Rapport
Pieters H.
Generaal, Den
23.
4. Noordhuis R. in prep. Watervogels. In:
Bilthoven.
D. 8c H.J.G. Polman
1994.
Metingen in het kader van het Biologische
Waardenburg,
Rapportage
Monitoring Veluwerandmeren t/m
5. Reeders H.H.
T.H.
1996. Op
Guchte 1995. Variation in contaminant
Monitoring Programma van
weg naar helderheid. Een herorientatie van
content of livers from Cormorants Pha-
naar de toxiciteit van
BOVAR gericht op 2000. RDIJ Rapport
lacrocorax carbo sinensis living nearby a
concentraten van rijkswateren in 1993.
polluted sedimentation area in Lake Ussel-
RIVM Rapport 607042003, Bilthoven.
meer, The Netherlands. Ardea 83:
probleem in de Veluwerandmeren? RIZA,
Prins K.H., R. Noordhuis, E.C.L. Marteijn 8c
M. Snoek (red.) 1993. Biologische Monitoring Zoete Rijkswateren
1992. RIZA
Nota 93.028, Lelystad.
22. Rijkswaterstaat 1993. Beheersplan voor de
Rijkswateren 1992-1996. RWS, Directoraat
96.01, Lelystad.
6. Rijsdijk R. in prep. Bestrijdingsmiddelen; een
Lelystad.
Integratie
7. Verdugt N.
De gevolgen van de afslui-
ting van de Zuiderzee en de inpoldering
1. van den Berg M.S., H. Coops, M.-L.
M. Scheffer 8c J. Simons in press. Clear
van Flevoland voor de waterkwaliteit in het
water associated
Chara
Usselmeergebied. RIJP Rapport 1981-305
turbid
Abw,
vegetation
with
a dense
in the shallow
and
Randmeren
119
Verantwoording
VOGELS
VISSEN
MACROFAUNA
De monitoring van watervogels wordt
I >c monitoring van de visstand van de
De bemonstering van macrofauna in de
neerd door Sovon Vogelonderzoek Nederland te
ren vindt plaats in samenwerking met het
ren wordt uitgevoerd door de Meetdienst van
De operationele uitwerking van
de monitoring van watervogels
DLO (Rijksinstituut voor Visserrj Onderzoek) te
beschreven in
De operalionele uitwerking van de
het RIZA rapport BM93.06. Voor informatie
monitoring van
omtrent de monitoring van watervogels kunt u
RIZA
9l.l52dx. Een bijgewerkte
versie
dit rapport verschijnt in het voorjaar
contact opnemen met Dhr. R. Noordhuis.
visstand is beschreven in het
met
De vliegtuigopnamen worden
In het RIZA werkdocument 96.004x
operationele
de
van
ring beschreven. Voor informatie omtrent de
monitoring van vegetatie kunt u contact opnemen met Dhr. H. Coops.
van
van het RIZA.
operatio-
uitwerking van de monitoring van
fauna is beschreven in het
werkdocument
96.003x. Voor informatie omtrent de monito-
ring van de visstand kunt u contact opnemen
ring van macrofauna kunt u contact opnemen
met Dhr. E. Lammens.
met Dhr. A. bij de Vaate.
De bemonstering van het plankton in de rand-
Directie
gemaakt in samenwerking met de Meetkundige
Deze monsters wor-
van 1998. Voor informatie omlrent de
WATER- en OEVERPLANTEN FYTO- en ZOOPLANKTON
De veldopnamen in de randmeren vinden plaats
Directie
den gedetermineerd onder verantwoordelijkheid
Meetdienst van
ECOTOXICOLOGIE
De monitoring van accumulatie van
ontreinigingen in Aal en
Driehoeksmosselen
Directie Usselmeergebied. Deze monsters wor-
vindt plaats in samenwerking met het RIVO.
den
onder verantwoordelijkheid
De monitoring van de toxiciteit van het
van de afdeling
van hct
vlaktewater vindt plaats in samenwerking met
nele uitwerking van de monitoring van fyto-
het RIVM. De operationele uitwerking van de
plankton is beschreven in het RIZA
96.002x. Voor informatie omtrent de
monitoring van fytoplankton kunt u terecht bij
K.H. Prins.
monitoring van ecotoxicologische parameters
is omschreven
in hel RIZA
werkdocument
Voor informatie omtrent de
toring van de ecotoxicologische parameters kunt
u contact opnemen met Mw. H. Maas.
U WILT MEER WETEN ???!
met als tweede peiljaar voor dc
Niet alle gegevens die zijn verzameld in het kader
de Biologische Monitoring zijn in dit rapport gepresenteerd. Een overzicht van het be-
randmeren 1997) inmiddels vastgesteld. Te zijtijd zullen alle gegevens worden opgeslagen
in "DONAR", het centrale
rysisch) van het RIZA is Dhr. L.J.
van de biologische monitoring
is Dhr. K.H. Prins. Alle hier
personen
ziin werkzaam bij het
monsteringsprogramma wordt gegeven in de
teem van Verkeer en Waterstaat. Voor vragen
nota
over de gegevens kunt u terecht bii de afdeling
Alle hier vermelde personen zijn werkzaam bij
nr.
Riikswateren" (nota
Met behulp van een evaluatie van de
meetnetten van het RIZA; contactpersoon is
het RIZA, Postbus 17,
eerste periode (werkdocument 95.067x) is het
Dhr. P. Jesse. De projectleider van het totale
8200 AA Lelystad, tel.
programma voor de tweede vierjaarlijkse periode
monitoringsprogramma (chemisch,
Watersysteemrapportage Randmeren
121
Colofon
lay-out en figuren:
Afdeling Presentatie RIZA
omslagontwerp:
Bureau Beekvisser bNO
drukwerk:
Drukkerij Cabri bv
R. Bijkerk (foto 6)
M. Decleer (foto 24
P. Dekker (foto 9)
R. Doef (foto's 10, 13, 17, 19, 22, 25, 27)
K. Kerkum (foto 23)
R.P.T. Koeman (foto's 4, 5)
W. Kolvoort (foto's
W.
Natura (foto
R. Noordhuis (foto's 1, 2, 7,
H.H. Reeders (foto 3)
14,
21, 26)