489.83kB

Interne Nota R.Y.P.
No. 48
BEPALING VAN HET KLEIGEHALTE IN GROND MET BEHULP VAN EEN HYDROMETER
door
mej. A. Beverwijk
RIJKSDIENST VOOR DE IJSSELMEERPOLDERS
Landbouwkundige Hoofdafdeling
Z W O L L E
1967
:r
RIJKSDIENST VOOR DE IJSSELMEERPOLDERS
Landbouwwetenschappelijke Afdeling
KAMPEN.
-
I
BEPALING VAN HET KLEIGEHALTE IN GROND MET BEHULP VAN EEN HYDROMETER.
Inleiding.
In het buitenland vindt
de bepaling van het kleigehalte in grond in het
algemeen plaats volgens de hydrometermethode van Bouyoucos (1927, 1928, 1929,
1936, 1937, 1951, 1962), ook we1
land worden de bepalingen van
de methode van Casagrande genoemd. In Neder-
de deeltjes 0-2 en 0-16 micron'overwegend ver-
richt volgens de pipetmethode van Robinson. Zo ook aan.het bodemkundig laboratorium van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolder te Kampen (Hofstee, 1966).
Hoewel de Bouyoucosmethode algemeen bekend is heeft ze tot nu toe in Nederland weinig toepassing gevonden, omdat de nauwkeurigheid en de reproduceerbaarheld nogal ongunstig afsteken bij die van de pipetmethode.
Als de hydrometermethode cijfers van een aanvaardbare nauwkeurigheid en
een redelijke vergelijkbaarheid met de pipetmethode zou opleveren, dan zou de
kortere analyseduur van de Bouyoucosmethode doorslaggevend kunnen zijn bij de.
keuze tussen beide methoden. Temeer daar bij de Bouyoucosmethode minder laboratoriumuitrusting vereist is dan bij de pipetmethode.
Omdat de tijdwinst in bepaalde gevallen inderdaad nogal voordelen kan o p
leveren en er weinig gegevens bekend zijn omtrent de bruikbaarheid van de hydrometermethode toegepast op Nederlandse gronden, leek het nuttig eens na te gaan
of deze kleibepalingsmethode voor ons bruikbaar zou zijn. Het laboratorium voor.
grondonderzoek van de Rijkslandbouwhogeschoo1 te Gent werd bereid gevonden een
aantal binnen- enbuitenlandse gronden (tabel 1) voor ons te onderzoeken op de
fracties 0-2 en 0-16 micron volgens de bij hun gebruikte kettinghydrometermethode (de Leenheer
&&
van Hove 1956, van Hove en d? Leenheer 1957).
Hoewel de Gentse methode weinig tijdwinst oplevert en nogal afwijkt van
d d
die van Bouyoucos, om
-
evenals bij de pipetmethode
-
een voorbehandeling met
H 0 en HC1 wordt toegepast, zou misschien toch een indruk kunnen worden verkre2 2
gen omtrent de overeenkomst van de analyseresultaten met die van de pipetmethode.
De correlatie was bemoedigend, waarna door ons in een aantal gronden (tabel 2)
met uiteenlopende slib-, lutum, humus- en kalkgehalten
-
-
de fracties 0-2 en
0-16 micron zijn bepaald volgens de pipetmethode van Robinson en de hydrometer
methode van Bouyoucos. Bij de laatstgenoemde methode is de invloed van de voorbehandeling van de grond nagegaan, terwijl tevens bi j beide methoden de invloed
C
van de peptisatiemiddelen Na P 0 en calgon (Na-hexametafosfaat) is onderzocht.
4 2 7
j
Werkwi jze.
De pipetmethode is toegepast in de vorm zoals die aan het bodemkundig laboratorium gebruikelijk is (Hofstee, 1966).
Van de door Bouyoucos (1962) beschreven werkwijzen werd er BBn door ons
gebruikt. Kort samengevat luidt dit voorschrift als volgt:.
50 g, voor sandmonsters 100 g, luchtdroge gemalen grond met de toegevoegde
peptisator (50 ml N a p 0 0,300 n of 100 ml 5% calgon) gedurende 1 nacht laten
42 7
staan. ' ~ volgende
e
morgen de monsters 2 minuten mengen met de Soiltestmixer
(soiltest'Incorporated Chicago, 14000-16000 r.p.m. )
. De suspensie overbrengen
in een cilinderglas en aanvullen met H 0 ged. tot 1 1, daarna 2 minuten homoge2
niseren. Bij schuimvorming een paar druppels amylplcohol toevoegen. Ongeveer
30 seconden v66r het einde der bezinkingstijd van de te bepalen fractie
micron nh 16 uur, 0-16 micron nh 15 minuten
- de hydrometer
- 0-2
(Taylor no. 22297,
. range 5-60 g, in 1 g soil colloids) in de suspensie brengen en op de gestelde
tijd aflezen.
Correcties toepassen voor de temperatuur en het peptisatiemiddel; daarna
de fracties berekenen.
Opset van de proef.
Het grootste voordeel van de hydrometermethode is de verkorting van de
analyseduur, die trouwens hoofdzakelijk verkregen wordt door het
weglaten van
de voorbehandeling. In de eerste plaats moest dus worden nagegaan of deze voorbehandeling bij de hydrometermethode inderhaad gemist kon worden. De proef is
daarom als volgt opgezet.
-a. De monsters zijn onderzocht zonder dat een voorbehandeling met H202 en HC1
is toegepast. De resultaten waren van dien aard dat de vraag rees: "Wat stoort,
\at
de humus, dm CaCO of een combinatie van beiden?"
3
b. Eenzelfde serie monsters is slechts met H202 voorbehandeld, gefiltreerd en
-
uitgewassen ter verwijdering van de electrolyten.
-c.
Om de storing van het CaCO na te gaan zijn de monsters uitsluitend met HC1
3
voorbehandeld, gefiltreerd en uitgewassen.
-d. Op de monsters is een totale voorbehandeling met H2 2 en HC1 toegepast.
0
Deze verschillende voorbehandelingen (a t/m d) zijn gecombineerd, zowel
met het aan ons laboratorium bij de pipetmethode gebruikelijke Na P 0 als met
4 2 7
het door Bouyoucos aanbevolen calgon als peptisator.
Alle bepalingen zijn in duplo verricht, terwijl tevens als maat voor de
,-
.
reproduceerbaarheid van de methoden de standaardafwijking van
bepaling uit de volgende formule is berekend:
~/67/187/12/2
de enkelvoudige
2
, waarin a1 en a2 de duplowaarnemingen zijn en n het aantal
S =
stellen duplowaarnemingen.
Resultaten.
Zoals reeds werd vermeld is de overeenstemming tussen de resultaten van
de te Gent en Kampen gevonden lutum- en slibgehalten redelijk goed (fig. 1).
Ook Slager en Koenigs (1964) vonden een goede overeenstemming tussen de
pipetmethode en een door hun verfijnde en gemodificeerde hydrometermethode.
Evenals bij de pipet- en kettinghydrometermethode zijn ook bij deze gemodificeerde werkwijze de monsters met H202 en HC1 voorbehandeld. Evenzo werd door
Aslyng (1953) een goede correlatie tussen de pipet- en de hydrometermethode gevonden, waarbij echter de monsters voor de hydrometerbepaling niet werden voorbehandeld.
In aansluiting op de zojuist vermelde proeven zijn met de hydrometer enige
-
monsters onderzocht op de wijze zoals Bouyoucos dit deed, nl. in niet voorbehandelde grond (fig. 2).
De correlatie met de pipetmethode blijkt nu veel min-
der nauw te zijn. De uitschieters, zowel bij lutum als slib,blijken voornamelijk afkomstig te zijn van monsters met een hoog humusgehalte (16-8%)
enkele ook nog een extreem hoog NaC1-gehalte hebben (1,12
.
- 4,9%).
waarvan
Wordt voor
dit zoutgehalte ook een correctie toegepast, dan komen deze uitschieters nog
0
verder van de 45
lijn te liggen.
Bij de lutumfractie levert de hydrometermethode lagere en bij de slibfractie hogere waarden dan de pipetmethode. De oorzaak hiervan is niet geheel duidelijk. De sedimentatietijd is bij beide methoden dezelfdegeweest nl. 15 minuten
voor de fractie 0-16 micron en 16 uur voor 0-2 micron. Doordat het s.g. van niet
voorbehandelde grond lager is dan van voorbehandelde, is de hydrometeraflezing
iets te vroeg verricht. Dit kan van invloed zijn en hogere gehalten veroorzaken.
Het is denkbaar dat dit effect duidelijker zal zijn bij een korte dan bij een
lange sedimentatietijd. Hierrnee zouden echter alleen de hogere slibgehalten kunnen worden verklaard.
De standaardafwijking van de hydrometermethode zonder voorbehandeling
lutum 0,9% en slib 1;0%
-
- steekt nogal ongunstig af bij die van de pipetmethode -
lutum 0 , a en slib 0,7%. Dit is niet verwonderlijk. Als op de monsters geen
voorbehandeling wordt toegepast is een minder effectieve peptisatie te verwachten door de nog aa'nwezige organische stof, het CaCO en andere kittende bestand3
delen. Een poging om hierin verbetering te brengen door de grond met de peptisator te koken in plaats van te mixen, had geen succes.
Figuur 2 wekt, zoals vermeld, de indruk dat vooral hoge humusgehalten sto,
ren, daarom is dezelfde serie monsters weer met H 0 voorbehandeld en electro2 2
lytvrij gemaakt (fig. 3). Bij de slibfractie, maar vooral bij de lutumfractie
is de correlatie met de pipetmethode aanzienlijk beter geworden, waaruit de
conclusie kan worden getrokken dat inderdaad de humus sterk stoort. Dat ondanks
de betere correlatie toch nog een klein aantal uitschie,tersvoorkomt, blijkt
evenals in fig. 2 voor rekening te komen van de monsters met e'en uitzonderlijk
hoog humusgehalte (70-80%).
Niettegenstaande de voorbehandeling met H 0 bleken
2 2
deze monsters na mixen met Na P 0 b i j visuele beoordeling slecht gepeptiseerd.
4 2 7
Voor de slibfractie worden nu lagere gehalten gevonden dan bij de niet
-
voorbehandelde grond. Dit kan wellicht als volgt worden verklaard. Na voorbehandeling van de grond met H 0 wordt het s.g. hoger, de deeltjes bezinken
2 2
daardoor sneller, zodat de hydrometeraflezing op een vroeger tijdstip zou moeten worden verricht dan bij niet voorbehandelde grond. Berekening van de juiste
sedimentatietijd was echter niet mogelijk omdat geen gemiddeld s.g. van met
H 0 behandelde gronden bekend was. Het gevolg is geweest dat een deel van de
2 2
fractie 0-16 micron niet is meebepaald, hetgeen resulteert in lagere gehalten.
De standaardafwijking van de met H 0 voorbehandelde monsters
lutum en l,l% voor slib
-
2 2
-
1,0% voor
is ondanks de betere correlatie met de pipetmethode
nog iets ongunstiger dan bij de niet voorbehandelde grond. Ongelijkmatige peptisatie en/of nog,aanwezige storende elementen moeten de oorzaak zijn van de
tamelijk grote verschillen tussen de duplo-bepalingen.
Fig. 4 toont de resultaten bij een voorbehandeling van de grond met uitsluitend HC1. Ook hier correleert de hydrometermethode beter met de pipetmethode, dan wanneer geen voorbehandeling wordt toegepast. Kennelijk heeft ook de
kalk een storende invloed.
Afgezien van
de uitschieters, zoals die ook in fig. 2 voorkomen (humus-
invloed), liggen de slibgehalten merendeels lager a1.s
& Cai03 uit de grond is
verwijderd, dan wanneer dit niet is gebeurd. Dit is we1 te verklaren. Bij de
bepaling van het slibgehalte in niet met HC1 voorbehandelde grond wordt nl. een
hoeveelheid CaC03, die in het traject 0-16 micron aanwezig is mee bepaald. Volhat
gens Verhoeven (1963) komt het merendeel van ale in de grond aanwezige CaC03 in
de fractie 2-16 micron voor. Hieruit volgt dat bij gronden die met HC1 zijn
voorbehandeld vooral bij de slibfractie lagere gehalten gevonden kunnen worden.
De
standaardafwijking met 1,090 voor lutum en 1,3% voor slib ligt hoger
dan in het vorige geval, waarbij de grond met H 0 is voorbehandeld. De aanwe2 2
zigheid van organische stof heeft dus blijkbaar een grotere negatieve invloed
op de reproduceerbaarheid dan de koolzure kalk.
-
Uit de tot nu toe verkregen resultaten kan worden geconcludeerd, dat geen
of gedeeltelijke voorbehandeling van de grond niet die correlatie en reprodui
ceerbaarheid opleveren die we graag zouden zien. Daarom is nog eens nagegaan
.
5.
hoe de resultaten met de hydrometermethode zouden zijn, als op de grond een
volledige voorbehandeling zou worden toegepast (fig. 5 ) . De correlatie met de
pipetmethode is nu
-
vooral bij de lutumfractie
-
goed te noemen. Bij slib is
de spreiding wat groter maar toch acceptabel. De standaardafwijking van 0 , 8 % ,
zowel voor lutum alS slib, is maar weinig hoger dan die van de pipetmethode
met 0,Wo voor lutum en 0,7% voor slib. Hiermee is dus duidelijk aangetoond dat,
wil men met de hydrometermethode een nauwe correlatie en een goede reproduceerbaarheid t.0.v. de pipetmethode bereiken, de grond volledig moet worden voorbehandeld. Maar zelfs dan is de reproduceerbaarheid van de Bouyoucosmethode
kleiner dan van de Robinsonmethode. Als echter bij de hydrometermethode eenzelfde voorbehandeling moet worden toegepast als bij de pipetmethode, vervalt
bij de hydrometermethode de tijdwinst van 3 dagen t.0.v. de pipetmethode en
hiermee tevens QBn van de meest aantrekkelijke kanten van de methode Bouyoucos.
Om na te gaan of het door Bouyoucos als peptisator aanbevolen calgon mis-
schien betere resultaten zou leveren dan Na P 0
4 2 7'
is het gehele onderzoek nog-
maals verricht met calgon als peptisatiemiddel.
Bij de niet voorbehandelde grond (fig. 6) is de spreiding t.0.v. de pipetmethode zeker zo groot als bij gebruik van Na P 0
4 2 7
(fig. 2). Dit geldt zowel
voor slib als voor lutum.
Voor beide methoden ligt het niveau van de met calgon verkregen waarden
bij de slibfractie zowel als bij de lutumfractie wat lager dan met Na P 0
4 2 7'
Dit zou kunnen wijzen op
een wat minder goede peptisatie bij gebruik van cal-
gon.
De standaardafwijking bij deze niet voorbehandelde grond van 0.9% voor
lutum en 0,8% voor slib met calgon als peptisator ligt voor slib vrij gunstig
t.0.v. Na P 0
4 2 7
(lutum 0 , % ,
slib 1.0%).
De hydrometermethode met calgon, waarbij de grond alleen met H 0
2 2
behandeld (fig. 71, ziet er voor
is voor-
* lutum wat gunstiger uit omdat de spreiding
wat minder groot is dai met Na P 0
4 2 7'
Voor de pipetmethode ligt het niveau van
de met calgon verkregen waarden bij slib en lutum wat lager dan met Na P 0
4 2 7'
terwijl bij de Bouyoucosmethode juist het omgekeerde het geval is. De standaardafwijking van 1% voor lutum en 1,2% voor slib ligt in dezelfde orde van grootte
als bij gebruik van Na P 0
4 2 7'
maar is zeer hoog t.0.v. de pipetmethode, waar met
calgon 0 , 4 en 0,5% resp. voor lutum en slib werd gevonden.
De hydrometermethode toegepast op monsters uitsluitend voorbehandeld met
HC1 (fig. 8) levert t.0.v. de pipetmethode met calgon gehalten die veel ongunstiger liggen dan met Na P 0
4 2 7
.
. De spreiding van de cijfers vergeleken met
de
pipetmethode is veel groter, terwijl het gehalteniveau met calgon veel lager is
~/67/187/12/5
,6.
dan met Na P 0
wat een minder goede peptisatie bij gebruik van calgon kan
4 2 7'
betekenen. Deze tendens is ook reeds waargenomen bij de niet voorbehandelde
monsters.
De standaardafwijking berekend voor lutum en slib bij deze met HC1 behandelde monsters bedraagt resp. 0,s en 0,9%, wanneer calgon als peptisator wordt
gebruikt. Dit is gunstig in vergelijking met Na P 0 waar voor lutum en slib
4 2 7
resp. 1,O en 1,3% zijn gevonden, echter weer ongunstig t.0.v. de pipetmethode
waar ook calgon gebruikt is en waar de standaardafwijking 0,4% voor lutum en
0,5% voor slib bedroeg.
Na totale voorbehandeling van de monsters (d.w.2. met H 0 en HC1) zijn
2 2
goede resultaten verkregen (fig. 9). Bij lutum is de correlatie met de pipetmethode even nauw bij gebruik van calgon als van Na P 0
terwijl het gehalte4 2 7'
niveau ook nagenoeg gelijk is. Bij a slib ligt dit niveau voor calgon wat lager, terwijl de correlatie met de pipetmethode ook iets wijder is. Een standaardafwijking van0,7% zowel voor lutum als slib bij de hydrometermethode
(calgon als peptisator) is we1 hoger dan die bij de pipetmethode (lutum 0,470
en slib 0,5%) maar lager dan bij gebruik van Na P 0 als peptisatiemiddel.
4 2 7
De vraag of calgon en Na P 0 eenzelfde peptiserend effect hebben op de
4 2 7
grondsuspensie moet ontkennend worden beantwoord. In alle gevallen (QQn uitzondering daargelaten) waar Qn calgon Bn Na P 0 als peptisatiemiddel zijn ge4 2 7
bruikt leverde calgon een lagere standaardafwijking. Dit duidt op kleinere
verschillen tussen de duplobepalingen en dus een geringere invloed van in de
grondsuspensie aanwezige storende stoffen bij peptisatie met calgon. Daarentegen
liggen de slib- en lutumgehalten van voorbehandelde monsters bij gebruik van
calgon als peptisatiemiddel vrijwel steeds lager dan wanneer Na P 0 wordt ge4 2 7
bruikt (fig. 10 en 11). Dit wijst op een minder vergaande peptisatie bij gebruik van calgon. Naar we.lk peptisatiemiddel de voorkeur uitgaat hangt af van
wat men prefereert.
Een grotere spreiding tussen de duplobepalingen bij verdergaande peptisatie en hogere cijfers bf een kleinere spreiding tussen de duplo's gecombineerd
met sen "zachtere" aantasting van de deeltjes en lagere cijfers.
Gezien het feit dat het gebruik van Na P 0 toch ook a1 in een zeer aan4 2 7
vaardbare nauwkeurigheid resulteert, verdient het
mede met het oog op de
-
continurteit van de door ons laboratorium afgeleverde cijfers
- aanbeveling dit
peptisatiemiddel ook in de toekomst te blijven gebruiken.
Conclusie.
De methode Bouyoucos is voor het grondonderzoek aan het laboratorium van
de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders slechts aanvaardbaar als een totale
voorbehandeling met H 0 en HC1 wordt toegepast. Zij is dan echter naar onze
2 2
mening niet meer aantrekkelijk omdat dan de tijdwinst- verkregen door geen
voorbehandeling toe te passen
-
dsr verloren gaat, terwijl bovendien de nauw-
keurigheid kleiner is dan bij de pipetmethode. Dit geldt zowel bij gebruik van
Na P 0 als bij calgon als peptisatiemiddel. De peptisatie bij gebruik van cal4 2 7
gon is minder effectief dan van Na4P207, maar is'wel ongevoeliger voor storende
invloeden in het suspensie-milieu.
Kampen, november 1966.
Tabel 1.
X
A4
Enkele gegevens van de monsters, die door de laboratoria te Gent en te Kampen op kleigehalte zijn onderzocht.
Herkomst
"
. "
N.0.P.6563
N.0.P.6584
Y
,,
884
9,
A 88
D
1
"
"
A 69
"
A 59
"
B 56
"
A 63
A 58
38769
Suriname
37268
Nederland, Noordoostpolder, kavel E 148
34912
India
24148
Nederland, Zeeland, Fbelvan Goes
23.1
9.1
5.9
-
63.2
-
-
9.8
3.2
26.8
42.2
3.03
10.2
0.3
27.2
43.1
-
0.1
8.1
27.4
41.2
27.9
41.9
0.29
13.4
24.8 33.7
40204
,.
,,
Bi jleveldpolder
0.01
17.4
2.1
40209
,,
,,
Saaftinge
1.54
6.7
15.2
-
7.0
3.6
38.9
56.7
0.01
19.3
4.3
39.5
57.9
1.4
56.2
83.4
2.1
63.4 95.5
3.5
68.0 92.3
0.13 <0.1
0.5
70.4
95.9
0.07
0.7
72.6
95.4
Strodorpepolder
24149
,,
40208
37222
Suriname
Quarlespolder
0.28
37154/55
0.06
37137/38
0.08
37139/40
37200
q,
,,
0.1
32.6 46.8
Tabel 2.
Enkele gegevens van Nederlandse monsters, die door het'lsborsto.riumte Kampen zijn gebruikt bij het testen
X
2
4
van de hydrometermethode van Bouyoucos.
Herkomst
O.Flevoland, kavelsloot 0 70/71
kavel L 15
"
0 70
O.Flevoland, kavelsloot P 90/91
65122
Noordoostpolder, kavel P 107
0.01
7.3
0.5
5.3
9.0
65125
O.Flevoland, kavelsloot H 91/92
0.11
7.1
5.6
5.4
15.5
82378
Noordoostpolder, wegsloot bij kavel G 8/9
<0.5
<0.5
70.6
5.8
18.4
<0.5
<O. 5
82.3
8.0
14.0
6.7
1.0
8.8
11.2
<0.5
75.5
10.3
15.8
8.7
1.6
10.8
18.1
<O. 5
76.5
12.1
21.0
kavel K 27
82379
67181
,,
82380
"
D 22
"
K 27
Flevoland, kavel P 65
0.00
<0.5
0.01
65423
0,
82381
Noordoostpolder, kavel T 38
65113
No-Holland,Waard- en Groetpolder
0.01
3.5
3.9
14.3
22.0
67508
O,Flevoland, kavelsloot N 76/77
0.02
15.6
2.2
15.0
27.1
70207
Zeeland, schor bij Waarde
0.39
14.9
4.7
17.4
25.7
6511.4
Wieringermeer, kav61 E 74
0.03
4.1
3.6
17.6
26.4
67182
Noordoostpolder, kavel S 37
0.00
10.1
2,7
19.9
32,s
65117
O.Plevoland, kavel L 34
0.01
10.3
4.5
20.5
34.1
<0.5
.
Monster
no.
Herkomst
1
O.flevoland, kaveisloot M 6/7
kavel H 18/19
km-paal 18.6
kavelsloot Q 15/16
kavel G 31
kavel R 55
kavelsloot Q 45/46
Zeeland, schor bij Fort Pipe de Tabac
Ellewoutsdijk
Noordoostpolder, wegsloot bij kavel G 8/9
Zeeland, schor ten zuiden van Kamperland
,,
9,
"
Ellewoutsdi jk
"
bi j Waarde
Groningen, Dollard
N.-Holland, Beemsterpolder
Betuwe, rivierklei
0.Flevoland. kavelsloot L 20/21
,,
kavel R 55
Noordoostpolder, volgsloot H 5
Literatuur.
Aslyng, H.C.
1953. Jordbundsbedbmmelse ved brug af hydrometer. Overdr.
uit Hedeselskabets Funktionoerblad nr. 29: 167-176.
Bouyoucos, G.J.
1927. The hydrometer as a new and rapid method for
determining the colloidal content of soils. Soil
Science; vol. 23: 319-330.
Bouyoucos, G.J.
1927. The hydrometer as a new method for the mechanical
analysis of soils. Soil Science; vol. 23: 343-352.
Bouyoucos, G.J.
1928. The hydrometer method for making a very detailed
mechanical analysis of soils. Soil science; vo1.26:
233-238.
Bouyoucos, G.J.
1929. The ultimate natural structure of soils. Soil
science; vol. 28: 27-37.
Bouyoucos, G.J.
1936. Directions for making mechanical analysis of soils
by the hydrometer method. Soil science; vol. 42:
225-228.
Bouyoucos, G.J.
1937. The high degree of accuracy of the improved soil
hydrometer used in the mechanical analysis of
soils. Soil science; vol. 44: 315-317.
Bouyoucos, G.J.
1951. A recalibration of the hydrometer method for making
mechanical analysis of soils. Agronomy journ.;
vol. 43: 434-438.
Bouyoucos, G.J.
1962. Hydrometer method improved for making particle size
analysis of soils. Agronomy journ.; vol. 54: 464465.
Day, 'P.R.
1950. Physical basis of particle size analysis by the
hydrometer method. Soil science; vol. 70: 363-375.
Day, P.R.
1953. Experimental confirmation of hydrometer theory,
Soil science; vol. 75: 1.81-186.
Hansen, L.
1961. Hydrometermetoden ti1 bestemmelse af jordens
tekstur. Grundfarbattring; Arg, 14: 177-188.
Hofstee, J.
1966. Analysemethoden voor grond, gewas,
water en bodem-
vocht. Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, Kampan.
Hofstee, J.
1966. Toelichting op de analysemethoden voor grond, gewas,
water en bodemvocht. Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, Kampen.
Hove, J. van, en L. de Leenheer 1957. Studie van de ijkingsfouten van de kettinghydrometer voor de mechanische analyse van gronden.
Mededelingen van de landbouwhogeschool e n de opzoekingsstations van de Staat, Gent; dl. XXI: 305-333.
Leenheer, L. de, en J. van Hove 1956. Werkwijze voor de mechanische analyse
met de kettinghydrometer. Mededelingen van de landbouwhogeschool en de opzoekingsstations van de Staat, Gent;
dl. XXI: 249-274.
Slager, S., and F.F.R. Koenigs 1964. Particle size analysis of soils by means
of a torsion balance and a plummet. Sedimentology; 3:
. .
240-252.
Verhoeven, B. 1963.
On the calciumcarbonate content of young marine sediments.
Bulletin Intern. Inst, for land reclamation and improvement;
no. 4.
0
-
10
--
20
30
40
-
50
.
60
70
80
90
100
HvDROMETERMETHOOE -GENT
-
Fig. 1. Gehalte aan fracties 0-2 en.0-16 micron in luchtdroge gemalen grond volgens
de in Kampen gebruikte pipetmethode van Robinson en volgens de in Gent gebruikte hydrometermethode, nb voorbehandeling met H 0 en HC1.
2 2
RlJKSDlENST VOOR OE IJSSELMEERPOUIERS
.
LnnDBWWWETENSCHAPPELlJKE AFDELING KAMPEN
Icnple rchaal
hoopts s c h a
A1 St.Nr.raza3
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
I00
HYDROMETERllETHOOL KAMPEN
Fig. 2. Gehalte aan fracties 0-2 en 0-16 micron in luchtdroge gemalen grond volgens
de pipetmethode nh voorbehandeling met H 0 en HC1 e n de hydrometermethode
zonder voorbehandeling. In beide fpvallea ? s Na4P20, als peptisator gebruikt.
RIJKSOIENST VOOR OE IJSSELMEERPOLOERS
LMO8OUWWETENSCHAPPEllJKE AFOELING KAMPEN
Iengle schaal
hoopte s c h a l
A1 St.Nr.rs284
Fig. 3. Cehalte aan fracties 0-2 en 0-18 micron in luchtdroge gemalen grond volgens '
de pipetmethode nA voorbehandeling met H20 en HC1 e n de hydrometermethode
nA voorbehandeling met H202. In beide gevajlen is Na P 0 als peptisator ge4 2 7
bmikt.
[RLIKSOIENST VOOR OE IJSSELMEERPOLOERS
LMOBOUWWETtNSCHAPPELIJKf AFOELING KAMPEN
I
HYDROMLTERMLTHOOL KAMPEN
7
Fig. 4. Cehalte aan fracties 0-2 en 0-16 micron in luchtdroge gemalen grond v0lgenS
de pipetmethode nh voorbehandeling met H 0 en HCl e n de hydrometermethode
nh voorbehandeling m t HC1. In beide gevilfen is Na4P207 als peptisator gebruikt.
RLMSOIENST VOOR O f IJSSELMEERPOLDERS
LANGEOWETENSCHAPPELIJKE
PSOELING KAMPEN
lmple schaal
h ~ p SC~MI
t ~
A1 St.Nr.leze6
HYOROMETERMETHODE KANPEN
-
Fig. 5. Gehalte aan fracties 0-2 en 0-16 micron in luchtdroge gemalen grond volgens
de pipat- en hydrometermethode, nA voorbehandeling met H202 en HC1 en met
Na P 0 als peptisator.
4 2 7
RUKSOIENST VOOR OE IJSSELMEERPOLOERS
LbNLBOWWETfNSCHAWflUKE
AFOfLVIC KAMPEN
I
.
,
.
.,h.,l
0
10
20.
30
A0
50
60
70
80
90
100
HYOROMETERMLTHODE KAWPEN
Fig. 6. Gehalte aan fracties 0-2 en 0-16 micron in luchtdroge gemalen grond volgens
de pipetmethode nh voorbehandeling met H 0 en HC1 e n de hydrometermethode
zonder voorbehandeling. In baide gevalle?i ?s calgon als peptisator gebruikt.
RUKSDIENST VOOR DE IJSSELMEERPOLDERS
LANoeovWWETENSCHAPPEllJKE
AFDELING KAMPEN
l w ~ t esch~d
hoogte
schad
A1
St.Nr.18288
0
-
~
.
-.
~~~
~
--
~
~
~
~
-
20
10
~.
~~~p~
30
40
50
-~
~
60
70
80
90
100
HYDROMETERPIETHOOE KRMPEH
.~
~
~
p
~~~~
~
Pig. 7. Gehalte aan fracties 0-2 en 0-16 micron in luchtdroge p m a l e n grond volgens
de pipetmethode nh voorbehandeling met H 0 en HC1 e n de hydrometermethode
In b i d e ge$a?len is calgon alS peptisator genA voorbehandeling met H 0
2 2'
bruikt
.
RWSDIENST VOOR DE IJSSELMEERPOUIEAS
LANO8OUWWETEWCHAPPELlJKE AFOELI#G
Ienpta achail
hoogre schad
KAMPEN
A1 St.Nr.18289
-
Fig. 8. Gehalte aan fracties 0-2 en 0-16 micron in luchtdroge gemalen grond volgens
de pipetmethode nh voorbehandeling met H2 0 en HC1 e n de hydrometermethode
nh voorbehandeling met HC1. In beide gevaljen is calgon fils peptisator g e
bruikt
.
RUKSDIENST VOOR DE IJSSELMEERPOLOERS
LANOEOUWWETENSCHAPPELIJKE AFOELING KAMPEN
lengte schaal
hoogte rchaal
A1 St.Nr.
/8290
F i g . 9 . Cehalte aan f r a c t i e s 0-2 e n 0-16 micron i n luchtdroge gemalen grond volgens
de pipet- e n hydrometermethode, nA voorbehandeling mat H202 e n HC1 e n m e t
calgon a l s p e p t i s a t o r .
( RClKSOlENST
VOOR OE IJSSELMEERPOLOERS
LANDBOUWWETENSCHAPPtLIJKE AIDELING KAMPEN
1
0
10
20
30
40
SO
60
70
80
PlPtTMETHODE
't
90
100
CALGON
- F i g . 10. Gehalte aan f r a c t i e s 0-2 e n 0-16 micron i n luchtdroge gemalen grond v o l g e n s
de pipetmethode, nh voorbehandeling met H 0 e n HC1 e n m e t Na P 0 e n c a l gon a l s peptisatoren.
2 2
4 2 7
RLII(SDIENST VOOR OE IJSSELMEERPOLDERS
lANOBOUWWETfNSCHAPPELlJKE AFOELING K A M P E N
lengle schaal
hoogte sthaal
A1 St.Nr.tsz92
0
10
20
30
A0
50
60
70
80
90
100
HYDROMETERMETHODE CALGON
HYDRONETERNETHODE CALGON
--
Fig. 11. Gehalte aan fracties 0-2 en 0-16 micron in luchtdroge gemalen grond volgens
de hydrometermethode nh voorbehandeling met I i 0 e n HC1 en met Na P 0 en
2 2
4 2 7
calgon als peptlsatoren.
RLlKSOlENST VOOR DE IJSSELMEERPOLOERS
LANDBOUWWETENSCHPsPELlJKE AFOELING KAMPEN
isnpt8 srhaal
haoate rrhanl
A1
St.Nr.182~3