Watertoren - UDC 628.134 Watertower RVblad 01-1 Nederlandse watertorens Watertowers in the Netherlands Ir. H. Rienks Ten geleide Watertorens speelden en spelen een belangrijke rol in de openbare en particuliere watervoorziening. Veranderingen in de technologie van de waterdistributie hebben gezorgd voor de sloop van de meeste watertorens bij bedrijven. Derhalve ligt het accent in dit artikel op de torens vóór de drinkwatervoorziening, die ondanks hun dikwijls markante uiterlijk en ligging om dezelfde redenen gevaar lopen. In de volgende hoofdstukken komen vooral de technische achtergronden, de relatie tussen het in- en uitwendige, alsmede de belangrijkste bouwers van watertorens aan bod. De redactie hoopt dat deze informatie een bijdrage kan zijn tot het behoud van deze specifieke groep gebouwen van bedrijf en techniek. De auteur heeft civiele techniek gestudeerd aan de TU te Delft. Tijdens zijn studie schreef hij een scriptie over watertorens waar dit artikel een vervolg op is. Daarnaast heeft hij een documentatie over watertorens samengesteld, die nu een beschrijving van bijna 300 watertorens bevat, waaronder alle voor de openbare drinkwatervoorziening gebouwde torens. D.J.de Vries 1. Inleiding Watertorens zijn gebouwd voor de drinkwatervoorziening, de spoorwegen, gas- en andere fabrieken en allerlei andere gebruikers. In Nederland werden bijna 250 watertorens voor de openbare drinkwatervoorziening gebouwd. Van deze torens zijn er ongeveer 70 afgebroken of verwoest in de Tweede Wereldoorlog. Door de grote hoogte neemt een watertoren meestal een opvallende plaats in zijn omgeving in. Dat is voor de ontwerper een aanleiding RDMZ RV 1989114-18 om veel aandacht aan de vormgeving van de toren te schenken. De meeste ontwerpers waren zich daarvan bewust en probeerden een fraai resultaat te bereiken. Maar de opvattingen in de architectuur veranderden steeds en wat bij de bouw van een toren van goede smaak van de ontwerper getuigde, kon na verloop van tijd sterk afgekeurd worden afb. 1. In dit artikel zal de nadruk liggen op de technische aspecten van de watertoren. In de tot nu toe in Nederland verschenen publicaties zijn die slechts in beperkte mate aan de orde gekomen. Als voorbeeld zijn voornamelijk voor de drinkwatervoorziening gebouwde watertorens gekozen. Achtereenvolgens zullen aan de orde komen: - De functies die een watertoren kan vervullen. - De onderdelen van een watertoren. - De vorm en de draagconstructie van een watertoren. - Het reservoir, het belangrijkste onderdeel. - Belangrijke ontwerpers. - Nieuwe gebruiksmogelijkheden voor buiten gebruik gestelde watertorens. 2. De functies van de watertoren Een ontwerper van een watertoren is niet geheel vrij bij de keuze van de torenvorm. Hij moet rekening houden met de functies die vervuld moeten worden. Het belangrijkste onderdeel van de toren is het reservoir. De toren moet om het reservoir heen worden ontworpen. Uit de te vervullen functies volgen de inhoud, de hoogste en de laagste waterstand boven het maaiveld van het reservoir. Hieruit volgen de minimale hoogte en de diameter ter hoogte van het reservoir van de toren. Bij de meeste torens is duidelijk zichtbaar waar het reservoir zich bevindt, maar bij sommige torens werd de ware aard verborgen en is de functie niet als zodanig herkenbaar afb.2. In het boven in de toren geplaatste reservoir is de waterdruk bij de 1. Aan de Monsterseweg in Den Haag staat deze watertoren die opgetrokken is uit grote rode bakstenen. VermoedelJk is de toren in het begin van deze eeuw voor een tuinderijgebouwd (foto H.W. v.d. Veen, Delft) waterspiegel gelijk aan de atmosferische druk. Het water in het leidingnet staat echter onder een veel hogere druk. Bij de drinkwatervoorziening komt deze overeen met een hoogte van het waterniveau in het reservoir van 25 tot 35 m boven het maaiveld. De vereiste druk in het leidingnet legt dus de minimale hoogte van de toren vast. Door middel van pompen wordt het water onder druk gezet en omhoog gestuwd naar het reservoir in de watertoren. Een drinkwaterleidingbedrijf wint het te distribueren water uit het grondwater of het onttrekt het aan het oppervlaktewater. Meestal is het noodzakelijk het water te zuiveren om het voor menselijke consumptie geschikt te maken. In afwachting van het moment waarop het water in het leidingnet Watertoren RVblad 01-2 2. De uit 1873 daterende watertoren te Rotterdam is de oudste thans nog bestaande in Nederland. De toren heeft een gietijzeren spits en is niet meer bij de drinkwaterleiding in gebruik. Op de eerste tot en met de derde verdieping zJn in totaal zes machinistenwoningen. Sinds 1978 z@r deze weer bewoond. In 1985 werd groot onderhoud uitgevoerd en werd het gedeelte boven de woningen als kantoor ingericht (foto H.W. Kruse, TU Delft, mei 1984) toe- of afname van het verbruik. - Geringere vereiste pompcapaciteit van het pompstation. Zonder buffer moet de capaciteit gebaseerd worden op het topverbruik. - Uitschakeling van de pompinstallatie gedurende de nacht. Vroeger, toen de pompen door stoommachines aangedreven werden, was het een groot voordeel dat ‘s nachts de pompen uitgeschakeld konden worden nadat het reservoir geheel gevuld was. Bij in bedrijf zijnde stoommachines moet immers altijd personeel aanwezig zijn. Tegenwoordig is dit niet meer van toepassing. Andere functies zal worden gepompt, wordt het opgeslagen in een laagreservoir, dikwijls in de vorm van een reinwaterkelder. De bufferfunctie Water dat de pompen gepasseerd is, kan tijdelijk in een hoogreservoir opgeslagen worden. Een hoogreservoir kan behalve in een watertoren ook op een ten opzichte van het verzorgingsgebied hoog gelegen punt geplaatst zijn. Het water in een hoogreservoir vormt dus een voorraad van reeds door de pompen onder druk gezet water. Als er meer water verbruikt wordt dan in het leidingnet gepompt wordt, vult het hoogreservoir het verschil aan, waardoor de hoeveelheid water in het reservoir afneemt. Het wordt weer bijgevuld als er meer water in het net wordt gepompt dan er op dat moment verbruikt wordt. Het hoogreservoir vervult dan een bufferfunctie tussen pompstation en verbruikers. De aanwezigheid van een dergelijke buffer in het leidingnet heeft de volgende voordelen. - Geringe veranderingen in de waterdruk bij plotselinge sterke Behalve de bufferfunctie kan de watertoren ook de volgende functies vervullen: - Het opvangen van drukstoten (waterslag). Drukstoten kunnen ontstaan bij het plotseling in- en uitschakelen van de pompinstallatie. Een dicht bij het pompstation geplaatste watertoren kan voorkomen dat deze stoten zich over grote afstand door het leidingnet voortplanten en daar schade aanrichten. - Meetfunctie. De hoogte van de waterspiegel in het reservoir komt overeen met de druk ter plaatse in het leidingnet. Deze hoogte kan gemakkelijk gemeten worden. Afhankelijk van deze hoogte kunnen dan automatisch pompen in- of uitgeschakeld worden. - Verhoging van de bedrijfszekerheid van het waterleidingbedrijf. Als de pompen niet werken, bijvoorbeeld omdat de electriciteitsvoorziening is uitgevallen, kan het hoogreservoir de waterlevering Watertoren - RVblod 01-3 tijdelijk overnemen, zodat deze niet onderbroken wordt. Onder de voorwaarde dat het reservoir onder normale omstandigheden altijd voor een deel gevuld blijft, werkt deze noodvoorziening altijd. Totdat het reservoir leeg is, heeft men dan de tijd om maatregelen te nemen. Bedrijf zonder hoogreservoir r‘ A Zonder hoogreservoir kan een drinkwaterleidingbedrijf goed functioneren. Ook vroeger was dat mogelijk. Het eerste bedrijf in Nederland, dat Amsterdam vanaf 1853 verzorgde, bezat geen hoogreservoir. Wel is in dat geval een voorziening voor het opvangen van drukstoten noodzakelijk. Meestal zijn dat gesloten ketels (ook wel windketels genaamd) die gedeeltelijk met lucht gevuld zijn. Deze lucht staat onder dezelfde druk als het water in het leidingnet. Als bij een drukstoot de druk in het water toeneemt, neemt ook de luchtdruk toe en het volume van de lucht af. Er stroomt dan water in de ketel om dit te compenseren waardoor de drukstoot gedempt wordt. Ook een verticaal geplaatste buis (vaak standpijp genaamd) met de hoogte van een watertoren voldoet als voorziening. Een dergelijke huis was bij het pompstation van de waterleiding van Amsterdam geplaatst. Hoewel zij geen hoogreservoir bezitten en dus de bufferfunctie vrijwel niet kunnen vervullen, worden torens met alleen een standpijp vaak toch tot de watertorens gerekend. Na tuurlqke hoog teverschillen -. Voor 1935 werd vrijwel altijd bij de aanleg van een drinkwaterleiding ook een hoogreservoir gebouwd afb.3. Daarna nam de bouw van hoogreservoirs bij de aanleg van waterleidingen sterk af. Omdat een groot deel van Nederland vlak is, werd het reservoir meestal in een watertoren geplaatst. Maar onder andere in Arnhem, Nijmegen, Venlo, Ootmarsum en Bergen (NH) kon van natuurlijke hoogteverschillen geprofiteerd worden. Soms zijn RDMZ RV 1989/14-19 deze zo groot dat het hoogreservoir ondergronds aangelegd kon worden (Arnhem: voor het laag gelegen stadsgedeelte; Nijmegen). In andere plaatsen (Venlo, Ootmarsum, Arnhem: hoger gelegen gedeelte, Hilversum) kon volstaan worden met een toren met een geringe hoogte. In Bergen (NH) werd voor de waterleiding van Alkmaar een ijzeren reservoir op een duintop geplaatst. Ook is het mogelijk een bestaande toren te gebruiken. In Steenwijk werd een reservoir geplaatst in een kerktoren, in Zutphen in een vestingtoren en op Schiermonnikoog in een buiten gebruik staande vuurtoren. Gebruik ruimte onder in de toren De ruimte in de toren onder het reservoir kan nuttig gebruikt worden als werkplaats, woning voor personeel of ruimte voor de 3. Watertoren aan de Spechtlaante Doorwerth, Bouwjaar 1938; ontwerp J.K.Th. Koch; buiten gebruik; aangebouwde traptoren over de gehele hoogte (foto H.W. v.d. Veen, Delft) pompen. In Rhenen was er een hotel in gevestigd en in Arnhem kan men al sinds de bouw in 1926 een restaurant in de watertoren bezoeken. In Emmeloord wilde men een poldertoren hebben die het centrum van de Noordoostpolder moest markeren. Door de toren als watertoren uit te voeren, werd . de bouw financieel mogelijk. Huidige situatie Tegenwoordig wegen de kosten van de bouw en het exploiteren van een watertoren kennelijk niet op tegen de functionele voordelen. De extra kosten van de grotere te installeren pompcapaciteit zijn lager dan die van het bouwen van een watertoren, terwijl ook de meet- en regeltechniek zo ver gevorderd is dat de capaciteit van de ingeschakelde pompen snel aan het verbruik aangepast kan worden. Door noodstroomvoorzieningen die zeer snel voldoende electriciteit kunnen leveren, is ook de bedrijfszekerheid van pompstations zeer hoog. De laatste Nederlandse watertoren werd dan ook in 1971 (Eindhoven) gebouwd. Overigens kunnen in bedrijf zijnde watertorens nog steeds goed en op financieel verantwoorde wijze hun functie blijven vervullen. 3. De vorm von de toren Onderdelen van een watertoren Van beneden naar boven worden bij een watertoren de volgende onderdelen onderscheiden afb. 4. Ondergronds bevindt zich de fundering, waartussen een kelderreservoir aanwezig kan zijn. Het onderste deel (tot 3 à 5 m hoogte) wordt de voet genoemd. Daarboven bevindt zich tot aan de ondersteuning van het reservoir de romp. Het bovenste gedeelte is de kop. Hierin bevindt zich het reservoir. De muur rondom het reservoir wordt de ommanteling genoemd. Onder het reservoir bevindt zich de lekzolder, waar het condenswater dat van het reservoir af druipt, opgevangen wordt. Boven het reservoir is het dak aangebracht. Watertoren RVblad 01-4 4. Benaming van de onderdelen van een watertoren dak . reservoir (doorsnede) f ontmanteling van het reservoir 6. Schacht van dragend rnetselwerk als onderbouw fundering vierkant achthoek vierkant met vierkant met afgeschuinde hoeken inspringende hoeken rond 5. De vorm van de plattegrond van een watertoren kruis rond met aangebouwde traptoren plattegrond Watertoren RVblad 01-5 7. Vorm van de romp: A cilindrisch B conisch (bij cirkelvormige plattegrond) Dragend metselwerk Romp, voet en fundering, die samen de onderbouw vormen, ondersteunen het reservoir. Voor 1900 was de onderbouw in de regel gemetseld van baksteen. Vaak heeft een toren uit die periode een dragende gemetselde schacht met ronde doorsnede afb. 6. Na 1885 (tot ongeveer 1915) heeft deze vaak een conische vorm. Het D komt ook voor dat alleen de voet conisch is afb. 7. Ter plaatse van het reservoir hebben veel torens, afhankelijk van het reservoirtype een grotere of kleinere uitkraging afb.8. Afwijkingen voor 1900 Aan deze logisch uit de reservoirvorm en de toegepaste materialen volgende vorm van de gehele toren trachtte men slechts enkele keren te ontsnappen. Zo zijn er voor 1900 drie torens met een vierkante horizontale doorsnede D D gebouwd. De torens te Dordrecht (1882) en Maassluis (1890) hebben een reservoir met een cilindervormige wand. Onder het reservoir D waren woningen voor personeel aangebracht, waarvoor een vierkante plattegrond wenselijk was. De toren te 's-Hertogenbosch n 8. Uitkraging van de toren ter hoogte van het reservoir: A geen uitkraging B geringe uitkraging C grote uitkraging RDMZRV 1989/14-20 (1886) heeft echter twee reservoirs met een rechthoekige horizontale doorsnede die past bij de vierkante doorsnede van de toren afb. 16. De ruimte onder de reservoirs werd niet gebruikt. In dit geval moeten dus architectonische overwegingen de doorslag gegeven hebben. In Hilversum (1892) en Arnhem (1892) werd een toren zonder uitkraging met een Intze-reservoir (zie hoofdstuk 4) gebouwd. Dit is bereikt door in de toren een aparte ondersteuningsconstructie voor het reservoir te plaatsen. De buitenmuur omringt het reservoir zonder het te ondersteunen. Waarschijnlijk is voor deze oplossing gekozen omdat de torens vrij laag zijn omdat men gebruik maakte van natuurlijke hoogteverschillen. Watertoren RVblad 01-6 10.- Het betonskelet: A open skelet B skelet met vullingen C skelet met vrijstaande gemetselde omhulling. Skelet als draagconstructie Vanaf circa 1900 wordt gebruik gemaakt van een skelet van ijzer of beton afb. 9. Dit bestaat gewoonlijk uit vier tot twaalf kolommen die op een aantal hoogten in horizon- plattegrond tale richting door koppelbalken verbonden zijn. ü\] een staalskelet komen ook diagonalen voor. De eerste toren met een betonskelet is in Nederland gebouwd voor de mijn Wilhelmina te Schaesberg (1906). Torens met een ijzerskelet zijn vrij weinig in Nederland gebouwd (Groningen 1908 afb. l O, Goes 1912, Oud-Beijerland 1952, Eindhoven 1971). De belangrijkste oorzaak is dat vanaf circa 1910 betonnen torens de voorkeur genoten wegens geringere kosten van aanschaf en onderhoud. Voor 1920 lopen de kolommen vaak van beneden naar boven enigszins naar elkaar toe. Aanvan- Watertoren RVblad 01-7 9. Watertoren aan de Noorderbinnensingel te Groningen. Bouwjaar 1908; Duits ontwerp; buiten gebruik. Een toren met voor Nederland zeldzame kenmerken: een open staalskelet draagt een Barkhausenreservoir (foto H.W. v.d. Veen, Delft) kelijk waren de meeste skeletten open. Dat is goedkoper dan een skelet met gemetselde vullingen tussen kolommen en koppelbalken. De industrie bleef dan ook vooral torens met een open skelet bouwen afb. 11. Bij de drinkwatervoorziening was echter vaak wel geld voor verfraaiing van de te bouwen watertorens beschikbaar. Vrij snel na de introductie van het open skelet rezen er bezwaren tegen deze constructiewijze. Tot ongeveer 1915 werden er zowel torens met (Leiden 1908, Heemstede 1911) als zonder vullingen in het skelet (Vianen 1909, Rijswijk 1911, Hazerswoude 1915) gebouwd. Daarna zijn echter voor de drinkwatervoorziening vrijwel geen torens met een open skelet meer gebouwd. Van ca. 1930 tot ca. 1955 werd het betonskelet meestal achter een omhulling van baksteen verborgen. De uitkraging verdwynt Ook tegen een grote uitkraging ter plaatse van het reservoir kwam RDMZ RV 1989/14-21 steeds meer weerstand bij architecten. Kort na 1920 probeerde men het verband tussen de vorm van de toren en die van het reservoir te verbreken. Men wilde torens zonder ‘waterhoofd’ (de dikke kop van de traditonele torens met Intze-reservoir) en met een ‘monumentaal’ uiterlijk bouwen. De plaats van het reservoir mocht wel door een versiering aan de buitenzijde aangegeven worden. Een vierkante horizontale doorsnede had de voorkeur. Vaak vertoont het buitenoppervlak veel reliëf. Door inspringende hoeken en uitkragende muurdelen in het midden van de zijde kan bereikt worden dat de ommanteling van het reservoir toch de reservoirwand nauw omsluit, terwijl de toren de indruk wekt vierkant te zijn. Een fraai voorbeeld van een dergelijke toren is die te Aalsmeer (1927). Rond 1930 wilde men als reactie op deze torens weer torens met een ronde horizontale doorsnede en een glad buitenoppervlak bouwen. De eerste werd al in 1928 ll. Watertoren van het Staatsvissershavenbedrijf te Jjmuiden. Dit bedrijf bezit een eigen drinkwatervoorziening waarop de vissershaven, de daar gevestigde bedrijven en ook enige tientallen woningen zJn aangesloten. Bouwjaar 1915; open betonskelet; baksteen vullingen in de ommanteling; in gebruik. De toren staat op de monumentenlijst van de provincie Noord-Holland (foto L.P. Tfsmeer, 30 juli 1915) te Wassenaar gebouwd naar een ontwerp dat een prijsvraag gewonnen had. Voor de toren te Laren (1932) werd door een vijftal ontwerpers op uitnodiging een ontwerp gemaakt. Ook deze toren heeft grotendeels een glad buitenoppervlak. In het algemeen streefde men er vanaf 1930 tot ongeveer 1955 naar de betonconstructie uit het zicht te houden. Ook werd vaak de plaats van het reservoir in de toren aan de buitenzijde niet meer aangeduid, hetgeen betekent dat deze torens geen uitkraging hebben ter plaatse van het reservoir. Dit effect werd bereikt door het reservoir te ondersteunen met een open betonskelet waar omheen een, meestal geheel van deze constructie vrijstaande, gemetselde buitenmuur geplaatst werd. De meeste tussen 1935 en 1955 gebouwde torens hebben dit constructietype. Mooie voorbeelden met een ronde Watertoren RVblad 01-8 horizontale doorsnede zijn de torens te Domburg (1933) en Stampersgat (1952). Ook andere horizontale doorsneden komen voor, zoals de vierkante doorsnede (Mijdrecht, 1937 en Werkhoven, 1937) en de vierkante doorsnede met afgeschuinde hoeken (Roelofarendsveen, 1932). Glijbekisting Ook watertorens met een dragende betonnen muur in plaats van een skelet komen voor. Vaak is die muur gestort met behulp van een glijbekisting. De horizontale doorsnede van de toren is dan over een groot deel van de hoogte precies gelijk, zodat dezelfde bekisting telkens opnieuw gebruikt kan worden. Met behulp van de glijbekisting wordt een gedeelte van de muur gestort, waarna - als dit gedeelte voldoende verhard is de bekisting omhoog geschoven wordt. Vervolgens wordt dan het gedeelte er boven gestort. Met deze methode kan binnen twee weken de gehele muur gebouwd worden, wat zeer snel is in vergelijking met een betonskelet, dat met behulp van een traditionele bekisting gebouwd wordt. Voorbeelden van met een glijbekisting 13. Plaatsing van twee reservoirs in één toren: A naast elkaar B boven elkaar gebouwde torens zijn die te Meije bij Bodegraven (1932), Sint Jansklooster (1931), IJmuiden (twee stuks van de Hoogovens, 1947 en 1961), Dokkum (1958) en Drachten (1959). zijn, zodat de omhulling van baksteen overbodig werd afb. 12. Staal deed als constructiemateriaal voor watertorens voor de drinkwatervoorziening opnieuw zijn intrede (Oud-Beijerland 1952,Amsterdam 1966, Eindhoven 1971). Opnieuw torens met grote uitkraging Rond 1955 verdwenen de bezwaren tegen watertorens met een grote uitkraging ter plaatse van het reservoir (identieke torens te Akkrum en Sint Jacobiparochie, 1957 en de prof. Krultoren te Leur bij Nijmegen, 1960). Ook mocht de betonnen of stalen draagconstructie aan de buitenzijde weer zichtbaar 12. Watertoren te Zaltbommel. Bouw van 1962 tot en met 1964; ontwerp Brouwer en Deurvorst, Arnhem; voorgespannen beton; drie reservoirs boven elkaar (foto H.]. Stuvel, Cement 16 (7 964) 698) Meer dan één reservoir in een toren In een watertoren kan meer dan één reservoir geplaatst zijn afb. 13. Vanaf ca. 1925 worden grotere betonnen reservoirs soms in tweeën gedeeld door een cilindervormige tussenwand. Het ene deel kan men dan leeg laten lopen voor onderhoudswerkzaamheden zonder dat de gehele toren tijdelijk buiten bedrijf gesteld moet worden. Reservoirs kunnen ook boven elkaar in een watertoren geplaatst worden. In dat geval kunnen zij niet tegelijk op hetzelfde leidingnet aangesloten worden. f--x Watertoren RVblad 01-9 14. De toegang tot de ruimte boven het reservoir: A trap tussen de reservoirwand en de ommanteling B wenteltrap of ladder in een schacht midden in het reservoir C trap in een aangebouwde traptoren D wenteltrap in een hoek van de toren bij een vierkante plattegrond (tekening H. Janse) 15. Watertoren te Den Helder. Bouwjaar 1856; afgebroken in 1908; ontwerp C. van Spall; gietijzeren reservoir; geen Het komt voor dat er twee gescheiden netten zijn, één voor de naaste omgeving van de toren (onderste reservoir), (Axel 1936). De torens te Oostburg (1952) en Terneuzen (1956) hebben vijf boven elkaar geplaatste hoogreservoirs, zodat ze van onder tot boven met water gevuld kunnen worden. De toren te Oostburg heeft bovendien nog een kelderreservoir. Toegang tot de ruimte boven het reservoir Om de ruimte boven het reservoir te bereiken, moet een trap of ladder waarlangs men het reservoir kan passeren, in de toren gemaakt worden. Daarvoor kunnen vier mogelijkheden onderscheiden worden afb. 14. - De trap wordt geplaatst tussen reservoirwand en ommanteling. Hiervoor moet bij een ronde doorsnede het verschil in diameter tussen wand en ommanteling voldoende groot zijn, wat tot een dikkere torenkop leidt. - Bij een vierkante horizontale doorsnede van de ommanteling kan in de overblijvende ruimte in één van de hoeken een wenteltrap geplaatst worden (Aalsmeer 1927, Werkhoven 1937). - Aan de kop, of aan de gehele toren kan een traptoren gebouwd worden, waarin zich meestal een wenteltrap bevindt. (Alleen aan de kop: Tilburg 1897, Ouderkerk a/d IJssel 1916 afb. 24; aan de gehele toren: Arnhem 1926, Schimmert RDMZ RV 1989/14-22 ommanteling; de eerste in Nederland voor de openbare drinkwatervoorziening gebouwde watertoren. Het reservoir werd ondersteund door zeven gietijzeren kolommen, zes rustten op de buitenmuur en één op een gemetselde kolom in het midden (tek. Water l (1918), 77) Watertoren afgeronde hoeken met-, 16. De ijzeren reservoirs van de watertoren Nederland. Ze hebben een rechthoekige horizontale doorsnede en dus vlakke wanden. De wanden zijn versterkt met verticale ribben aan de buitenzijde en horizontale ribben aan de binnenzijde. Bovendien zijn de tegenoverliggende wanden met horizontaal lopende ijzeren staven met elkaar verbonden. Rechts het bovenaanzicht 1927, Oosterbeek 1938 afb. 3, Wageningen 1948). - In het midden van het reservoir kan een schacht met ronde horizontale doorsnede geplaatst worden. In deze schacht is een wenteltrap, of bij een kleine diameter van de schacht, een ladder geplaatst. Een nadeel is, dat de inhoud van het reservoir vermindert. Deze oplossing is mogelijk bij de meeste vormen van de reservoirbodem, uitgevoerd in zowel ijzer als in beton. Bij ijzeren bolvormige bodems komt deze oplossing niet voor. Voorbeelden: Rotterdam 1873 (vlakke bodem), Delft 1892 (bodem type Intze II), Leerdam 1929 (bolvormige betonnen bodem). 4. Het reservoir Materiaal Lang voordat de eerste watertorens in Nederland gebouwd werden, zijn er al kleine bovengrondse reservoirs van hout en metselwerk gemaakt (de regenton). In het buitenland werden al sinds de 16de eeuw kleine houten reservoirs in torens geplaatst, die verbonden waren met een voorloper van de huidige drinkwaterleiding. Dit systeem kwam in het midden van de 19de eeuw tot ontwikkeling, toen men het verband legde tussen vuil water en besmettelijke ziekten. Ook de spoorwegen kwamen toen tot ontwikkeling. Om een stoomlocomotief snel van water te kunnen voorzien, waren watertorens nodig. De spoorwegen waren de eerste gebruikers van grote aantallen watertorens. Deze torens hadden in het begin nog i p^- l versterking' aan het Hinthamereind te 's-Hertogenbosch. Twee identieke reservoirs; bouwjaar 1885. Deze reservoirs zijn uniek in RVblad 01-10 L _L ^ ijzeren staven horizontale —, ribben _ verticale _ ribben ' horizontale- ^ ^ ^ ^ ribben zeren staven - het reservoir rust op ijzeren staven houten reservoirs. Al gauw werden de reservoirs ook van gietijzer gemaakt. Toen smeedijzer in de tweede helft van de 19de eeuw goedkoper werd en op grote schaal beschikbaar was, ging men daar vrij snel op over. Dit materiaal is veel geschikter voor reservoirs dan gietijzer. Een grote materiaalbesparing is mogelijk terwijl ook de aansluitingen van de platen goed waterdicht zijn. Bij gietijzeren platen treden vaak lekken op. Van de in Nederland voor de drinkwatervoorziening gebouwde torens had alleen de oudste (Den Helder 1856) een gietijzeren reservoir afb. 15. Vanaf ca. 1875 werden in het buitenland ook reservoirs van gewapend beton gebouwd. Pas rond 1900 werden grotere aantallen watertorens met een betonnen reservoir gebouwd. In Nederland werd in 1897 de eerste watertoren met een betonnen reservoir voor de drinkwatervoorziening gebouwd (Wageningen). Rond 1910 werden betonnen watertorens goedkoper in aanschaf en onderhoud (schilderwerk van het reservoir was niet meer noodzakelijk), dan van baksteen gemetselde torens met een ijzeren reservoir. Vanaf 1915 werden in Nederland dan ook vrijwel uitsluitend watertorens met een betonnen reservoir gebouwd. Vanaf ca. 1955 k A Bovenaanzicht werd voorgespannen beton toegepast. In Noord-Amerika bleef men daarentegen vooral stalen watertorens bouwen. Vorm van de wand De wand van het reservoir is bijna altijd cilindervormig. Ten gevolge van de druk van het water op de wand ontstaat in de wand voornamelijk een zuivere trekspanning. Dat is een gunstige belasting van de wand, waardoor het materiaalverbruik in verhouding tot andere vormen gering is. Reservoirs, die geen cirkelvormige plattegrond hebben, zijn grote uitzonderingen. De toren te 's-Hertogenbosch heeft twee ijzeren reservoirs met een rechthoekige plattegrond afb. 16. De vlakke wanden zijn versterkt met horizontale ribben aan de binnenzijde en verticale aan de buitenzijde. Daarnaast zijn de tegenover elkaar liggende wanden met een groot aantal horizontaal lopende ijzeren staven met elkaar verankerd. In dit geval is het extra materiaalverbruik duidelijk zichtbaar. De toren te Hardinxveld heeft een betonnen reservoir met een vierkante doorsnede en de toren te Doetinchem twee betonnen reservoirs met een rechthoekige doorsnede. Vorm van de bodem; ijzeren reservoirs Bij ijzeren reservoirs zijn de l Watertoren RVblad 01-11 F‘-- belangrijkste bodemvormen de vlakke bodem, de bolvormige bodem en de Intze-bodem, waarvan twee types onderscheiden worden afb. 18. De oudste bodemvorm is de vlakke bodem. De bodem wordt gedragen door ijzeren balken, die op hun beurt door gemetselde muren ondersteund worden. Bij grote reservoirs is de buitenmuur alleen vaak onvoldoende en zijn ook dragende binnenmuren nodig. De volgende stap in de ontwikkeling is de bolvormige bodem. Deze is bol naar beneden. In het buitenland werd deze bodemvorm vanaf ca. 1860 voor kleinere en vanaf 1870 ook voor grotere reservoirs toegepast. In de toren van de duinwaterleiding van Den Haag (1874,llOO ma) afb. 17 werd deze bodemvorm voor het eerst in Nederland voor een groot reservoir toegepast. Toepassing van deze bodemvorm leverde ten opzichte van de vlakke bodem een grote materiaalbesparing op. Het reservoir heeft een cirkelvormige ondersteuning. Balken onder de bodem en dragende binnenmuren zijn niet nodig. Dat komt doordat in de bolvormige bodem voornamelijk een zuivere trekspanning optreedt en geen buiging. Een nadeel ten opzichte van de vlakke bodem is dat het vervormen van vlakke platen tot bolvormige bodemdelen vrij lastig is. Bij onzorgvuldig werken kunnen de platen dunne plekken gaan vertonen of scheuren. Prof. 0. Intze uit Aken onderkende enige nadelen die aan de bolvormige bodem verbonden waren. Vanaf 1881 probeerde hij een betere reservoirvorm te ontwikkelen. Als verbetering dacht hij eerst aan een hangende kegelvormige bodem. Deze is gemakkelijker te fabriceren. Hij berekende dat het materiaalverbruik 40% hoger is dan bij het reservoir met een hangende bolvormige bodem. Verder bleef het tweede nadeel van de bolvormige bodem, waarvoor Intze een verbetering zocht, bestaan. Bij de Verticale doorsnede C 17. Watertoren aan de Pompstationsweg te Scheveningen van de Haagse Duinwaterleiding. Bouwjaar 18 74; twee gzeren reservoirs boven elkaar waarvan alleen het onderste nog gebruikt wordt. Het bovenste reservoir is het eerste grote reservoir met een bolvormige bodem in Nederland. Het werd vervaardigd door de Grofsmederij te Leiden. Het onderste reservoir is later in de toren geplaatst. De toren heeft een achthoekige plattegrond en een aangebouwd trappenhuis (foto H.W. v.d. Veen, Delft) RDMZ RV 1989/14-23 Verticale doorsnede 18. De meest voorkomende bodemvormen van Jzeren reservoirs: ’ A vlakke bodem ondersteund door Ijzeren balken B bolvormige bodem C bodem type Intze I D bodem type Intze II Watertoren RVblad 01-12 bolvormige bodem treedt in horizontale richting langs de ondersteuningsring een drukkracht op. Deze kracht is evenredig met de hoeveelheid water in het reservoir en varieert dus met de waterstand. Tengevolge van veranderingen in grootte van deze kracht verandert ook de diameter van de ring. Als deze veranderingen vaak optreden en aanzienlijk zijn, zal het metselwerk waarop de ring geplaatst is gaan scheuren. De ring moet dus zeer stijf gemaakt worden, hetgeen materiaal kost en de fabricage moeilijker maakt. Uitgaande van de kegelvormige bodem vond Intze hiervoor een oplossing. Door het aansluitpunt van reservoir en torenschacht naar beneden te verschuiven en het gedeelte van de bodem binnen de ondersteuningsring als deel van een bol met de bolle kant naar boven, uit te voeren, ontstaat het reservoir van het type Intze I. Door een juiste keuze van de aansluithoeken en de verhoudingen van de bodemdelen binnen en buiten de ring (Intze gaf hiervoor een formule), wordt bereikt dat bij iedere waterstand de ring in horizontale richting spanningsloos is. Daarnaast kan toepassing van een Intze-reservoir een materiaalbesparing van 25% op de onderbouw opleveren. Bij een gelijke inhoud is de diameter van de ondersteuningsring bij het Intze-reservoir immers veel kleiner dan bij het reservoir met een bolvormige bodem. Een gemetselde schacht die het reservoir ondersteunt, kan daardoor ook een veel kleinere diameter hebben afb. 22. Vervolgens ontwikkelde Intze een tweede type reservoir. Het is op het middengedeelte van de bodem na, gelijk aan het type I. De bodem bestaat nu uit drie delen, buiten de ondersteuningsring een kegelvormig gedeelte en daarbinnen eerst een bolvormig gedeelte met de bolle kant boven en in het midden een bolvormige gedeelte met de bolle kant onder. Deze reservoirs worden aangeduid als reservoirs van het type Intze II. Een voordeel is, dat bij een iets kleinere hoeveel- heid materiaal de inhoud wat groter is. Het type II werd alleen toegepast bij reservoirs met een grote inhoud. In 1883 kreeg Intze patent op deze resewoirvorm. Dat betekende dat deze reservoirs alleen door fabrikanten die een licentie van Intze bezaten, gemaakt mochten worden. Eén van deze fabrikanten, F.A. Neuman uit Eschweiler bij Aken, leverde veel ijzeren reservoirs voor watertorens in Nederland, zowel van het type Intze als met een andere bodemvorm. In 1885 werd in Vlaardingen de eerste Nederlandse toren met een Intze-reservoir (type I) gebouwd en in 1886 in Schiedam de eerste met een reservoir van het type II. In 1898 ontwikkelde H. Barkhausen in Duitsland een reservoir met een bodem in de vorm van een halve bol afb. 19. Hij slaagde er in een reservoirvorm te ontwikkelen, die enige nadelen van het Intze-reservoir mist en de voordelen grotendeels behoudt. Ook Barkhausen kreeg patent op zijn reservoirvorm. In 1908 werd in Groningen een watertoren van dit type gebouwd. Het is de enige van dit type die in Nederland voor de drinkwatervoorziening gebouwd werd. Door de overschakeling op betonnen reservoirs omstreeks 1910 stopte de ontwikkeling van het ijzeren reservoir in Europa. In Noord-Amerika ging men echter 19. Reservoir van het type Barkhausen door met het bouwen van ijzeren/ stalen watertorens en werden nieuwe vormen ontwikkeld. Veel later werden ook in Europa meer watertorens van een stalen reservoir voorzien. Voorbeelden in Nederland zijn te vinden in Amsterdam (1966) en Eindhoven (1971). Deze torens hebben gesloten reservoirs. Vorm van de bodem; betonnen reservoirs Een groot deel van de betonnen reservoirs heeft een vlakke bodem, al dan niet ondersteund door betonnen balken afb. 20. In vergelijking met andere bodemvor20. De meest voorkomende bodemvormen van betonnen reservoirs: A vlakke bodem B bolvormige bodem Watertoren RVblad 01-13 men zijn de bekisting en de wapening eenvoudig te fabriceren. Materiaalbesparing is mogelijk door toepassing van een bolvormige bodem. De bolle kant van deze bodem is - in tegenstelling tot de ijzeren bolvormige bodem - naar boven gericht. Daardoor treedt er voornamelijk een zuivere drukspanning op in de bodem, wat voor beton gunstig is. De bodem kan relatief dun zijn. De ondersteuningsring moet nu een grote horizontale trekkracht opnemen en daarvoor zwaar gewapend worden. Omdat de materiaalbesparing kennelijk niet opwoog tegen de duurdere bekisting en wapening, is het aantal betonnen bolvormige bodems beperkt gebleven. Ook het type Intze I is geschikt voor uitvoering in beton. Voor de drinkwatervoorziening is in Nederland slechts één betonnen Intze reservoir gebouwd (Assendelft 1922). Vanaf ongeveer 1935 werden betonnen reservoirs vaak van een betonnen afdekking voorzien, waardoor dus een gesloten reservoir ontstaat afb. 21. De invloed van het reservoir op de vorm van de toren De vorm van een watertoren hangt vaak nauw samen met de vorm en de plaats in de toren van het 21. Gesloten betonnen reservoir RDMZ RVI 989/14-24 reservoir. Watertorens hebben vaak een ronde plattegrond terwijl deze vorm bij kerktorens zelden voorkomt. Dat is niet toevallig, want een ronde grondslag is voor een watertoren vanwege de cilindervorm van de reservoirwand het meest voor de hand liggend. Andere vormen leiden tot meer materiaalverbruik. Ook de vorm van de bodem oefent in veel gevallen een grote invloed uit op de vorm van de gehele toren. Bij ijzeren reservoirs is er een duidelijk verband tussen de vorm van de bodem en de uitkraging van de ommanteling ter hoogte van de bodem afb. 22. Bij een toren met een Intze-reservoir is deze uitkraging groot omdat de ondersteuningsring van het reservoir een veel kleinere diameter heeft dan de reservoirwand. Bij een vlakke bodem is daarentegen deze uitkraging meestal gering of afwezig. Bij een bolvormige bodem komt meestal een kleine uitkraging voor. De reservoirwand is dan recht boven de ondersteuning geplaatst en de ommanteling heeft uiteraard een iets grotere diameter dan de romp waarop het reservoir geplaatst is. Bij betonnen reservoirs is het verband tussen bodemvorm en eventuele uitkraging veel minder duidelijk. 5. Belangrijke ontwerpers In de loop der jaren hebben enige ontwerpers zich gespecialiseerd in het ontwerpen van watertorens. Door het grote aantal door hen gemaakte ontwerpen hebben zij een belangrijk aandeel gehad in de bouw van watertorens in Nederland. ]. Schotel Jan Schotel (1845-1912) heeft zijn opleiding in hoofdzaak in de praktijk bij de spoorwegen gekregen. Hij begon zijn loopbaan in 1862 als opzichter vijfde klasse bij de aanleg der staatsspoorwegen. Terwijl hij opklom in rang tot opzichter eerste klasse werkte hij onder andere bij de aanleg van de spoorbruggen te Moerdijk en Rotterdam. In 1880 nam hij ontslag en vestigde zich als ingenieur/architect te Rotterdam. Zijn eerste specialisme was de aanleg van tramwegen. Zijn eerste grote opdracht was de aanleg van een paardetramnet in Rotterdam. Later is hij betrokken geweest bij de aanleg van stoomtramlijnen op de Zuidhollandse eilanden en bij 22. Het verband tussen het reservoirtype en de grootte van de uitkraging bij ijzeren reservoirs. Bij een vlakke bodem geen of een geringe uitkraging (A); bij een bolvormige bodem een kleine uitkraging (B); bij een Intze reservoir een grote uitkraging (C) Watertoren RVblad 01-14 de eerste electrische tramlijn in Nederland tussen Haarlem en Zandvoort (1899). In 1882 kwam hij in aanraking met de aanleg van drinkwaterleidingen, dat zijn tweede specialisme zou worden. Hij was één van de oprichters van de Goudsche Waterleiding Maatschappij, waarvan hij ook aandeelhouder werd. Later was hij commissaris van deze maatschappij. Hij werd belast met het ontwerpen van het bedrijf, waartoe ook een watertoren behoorde. Deze toren is de eerste van een serie van zestien, die naar zijn ontwerp gebouwd is. Zijn ontwerpen vertonen een continu verlopende ontwikkeling. Hoewel Schotel niet voorop liep bij de toepassing van nieuwe ontwikkelingen, vertoont een ontwerp van hem meestal wel iets nieuws ten opzichte van het vorige, maar bestaat er ook een grote overeenkomst. Zijn watertorens zijn representatief voor de gehele watertorenbouw in Nederland tussen 1880 en 1910. Zijn medewerker en opvolger ir. A.D. Heederik heeft waarschijnlijk in de latere ontwerpen een belangrijk aandeel gehad. Hij zette na Schotels dood het bureau voort onder zijn eigen naam en heeft nog enige watertorens ontworpen (Hazerswoude 1915, Brielle 1923). De volgende torens zijn door Schotel ontworpen: Gouda (1883), Gorinchem (1886) afb. 27, Sliedrecht (1886), Zwolle (1892), Breda (1894), Hengelo (1897), Overveen (1897), Voorburg (1898), Helmond (1899 en 1900; de eerste toren stortte kort na voltooiing van de bouw in), Zaltbommel (1905), Woerden (1906), Weesp (1907), Boskoop (1908), Den Helder (1908) afb. 25 en Voorschoten (1910). Alphen a/d Rijn (1902), Rijswijk (1911) en nogmaals Alphen a/d Rijn (1911). H.P.N. Halbertsma Hidde Petrus Nicolaas Halbertsma (1853-1929) studeerde werktuigbouwkunde in Duitsland, onder andere bij prof. Intze in Aken aan de Königliche Polytechnische Schule, en aan een gelijknamige school te Hannover. Daar legde hij in 1875 ‘mit sehr gutem Erfolge’ zijn ingenieursexamen af. Hij kreeg werk bij de aanleg van de waterleiding in Hannover. Dat is bepalend geweest voor zijn specialisatie in de aanleg van waterleidingen. Toen in 1880 de aanleg voltooid was, sloeg hij een aanbod van een N. Biezeveld Nicolaas Biezeveld (1849-1934) bouwde als gemeente-architect van de toen zelfstandige gemeente Delfshaven in 1883 zijn eerste watertoren. Daarna volgden watertorens te Monster (1887) afb. 23, Enschede (1891), Vlaardingen (1896), Hellevoetsluis (1896), 23. Watertoren aan de Haagweg te Monster. Bouwjaar 1885; ontwerp N. Biezeveld; gebouwd voor de waterleiding van Delft; nu in gebruik bJ de Westiandsche Drinkwaterleiding Maatschappij; Ijzeren reservoir met bolvormige bodem (foto H.W. v.d. Veen, Delft) hoogleraarschap in Hannover af. Hij ging wel in op het aanbod van de in die tijd in Duitsland zeer bekende specialist op waterleidinggebied B. Salbach om zijn assistent ter plaatse bij de aanleg van de door hem te ontwerpen waterleiding van Groningen te worden. Daarna vestigde hij zich als ingenieur te Rotterdam. In 1881 kreeg hij opdracht de waterleiding van Schiedam aan te leggen. Later werkte hij gelijktijdig ook aan die te Arnhem en te Vlaardingen, waar de eerste door hem ontworpen watertoren verrees. Daar introduceerde hij de kort daarvoor door zijn leermeester Intze bedachte reservoirvorm in Nederland toen er in Duitsland nog maar enkele torens met een dergelijk reservoir gebouwd waren. Voor het ontwerp van de buitenzijde riep hij meestal de hulp van een architect in. In 1888 verhuisde hij naar Leeuwarden, waar hij de waterleiding aanlegde, en in 1889 naar Den Haag. Daar werd hij in 1901 gekozen in de gemeenteraad. Behalve bij de aanleg van waterleidingen was hij ook betrokken bij de bouw van een groot stoomgemaal te Medemblik (1891) en de aanleg van de tramlijn van Nijmegen naar Berg en Dal (1891). In 1899 ondernam hij een studiereis naar de V.S.,waar hij ook waterleidingen bestudeerde. Eind 1902 verliet hij Nederland omdat hij benoemd was tot directeur van de gemeentelijke water-, gas- en electriciteitsbedrijven van Wiesbaden in Duitsland. Na acht jaar kwam hij terug in Nederland en vestigde zich in Utrecht. Hij was van 1911 tot 1917 technisch directeur van de MABEG(Maatschappij tot Bouw en Exploitatie van Gemeentebedrijven) te Utrecht. Via deze maatschappij was hij betrokken bij de bouw van watertorens te Roosendaal en Scherpenisse. In vakkringen genoot hij grote bekendheid. Bij de bouw van de volgende torens was Halbertsma betrokken: Vlaardingen (1885), Schiedam (1886), Leeuwarden (1888), Nieuwer-Amstel (Amsterdam, Watertoren RVblad 01-15 1888), Almelo (1893), Meppel (1893), Delden (1894), Tilburg (1897), Bussum (1897), Roermond (1898), Roosendaal (1916) en Scherpenisse (1921). R. Kuipers Roelof Kuipers (1855-1922) was architect. Hij kreeg zijn opleiding in de praktijk en had twee broers, Tjeerd en Foeke, die eveneens bouwkundige geworden zijn. Hij was verscheidene malen bij de introductie in Nederland van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van watertorens betrokken. De toren te Wageningen (1897) is de eerste toren met een betonnen reservoir. De toren te Oosterbeek (1908) heeft een vierkante doorsnede en is wat stijl betreft een voorloper van de torens uit de jaren twintig. Verder zijn in deze toren Siegwart balken verwerkt. Dat zijn holle geprefabriceerde kokerbalken. De toren te Vianen (1909) is een van de eerste torens met een geheel betonnen draagconstructie. In 1911 werden te Oudewater en IJsselstein twee watertorens volgens een nieuw Belgisch/Frans systeem van betonblokken gebouwd, dat overigens in Nederland verder niet meer voor watertorens is toegepast. Bij de toren van Oudewater was Kuipers als architect betrokken. De torens te Barendrecht (1912) en Heerenveen (1915) lijken zeer veel op elkaar. Ze zijn, evenals die te Oosterbeek, te beschouwen als voorlopers van de torens zoals ir. H. Sangster die in de jaren twintig ontwierp. Ir. H. Sangster Ir. Hendrik Sangster (1892-1971) behaalde in 1915 het diploma civiel ingenieur aan de T.H. te Delft. Over de bouw van watertorens had hij een duidelijke mening. Zo schreef hij in 19241: 'De watertoren is een der meest karakteristieke gevallen van den utiliteitsbouw en zijn bestemming is uiteraard sterk in den vorm tot uitdrukking gekomen. Met de toepassing van de ijzeren Intze-reserRDMZ RV 1989/14-25 voirs op een onderbouw van baksteen, waardoor de ver uitstekende kop aan het geheel iets topzwaars gaf, en met het bouwen van den 'bak op pooten', toen het gewapend beton meer en meer voor bouwwerken werd toegepast, zijn de types van watertorens ontstaan, die het meest in ons land werden gebouwd en die het landschap ter plaatse veelal hardgrondig bedierven.' In hetzelfde artikel geeft hij ook aanwijzingen voor het ontwerpen van volgens hem esthetisch verantwoorde watertorens. 'Er zal moeten worden gestreefd naar een min of meer monumentaal bouwwerk, waarvan de verhoudingen zich zoo goed mogelijk aanpassen aan de opgave (grootte en hoogteligging van het reservoir) en waarvan de silhouet en de kleur hoofdzaak zijn. 'Zal de onderbouw overigens meest forsch en sober gehouden worden, voor het reservoir, als het voornaamste deel van den toren, is een fijnere detailleering in groote lijnen en vlakken gewenscht. Het verticalisme zal in dat deel minder tot uitdrukking komen door den forschen horizontalen band onder het reservoir. Het is niet bepaald noodig door een uitkraging het reservoir speciaal aan te duiden, al zal men er plaatselijk nog wel eens toe overgaan, om ruimte te winnen.' 'Het dak is een der moeilijkste deelen van den toren. Het moet een bouwwerk zoodanig beëindigen, dat het een organisch geheel vormt met het ondergelegen gedeelte. Doordat de vormen tegen de lucht zich sterk afteekenen, moet de lijn van het dak heel zuiver zijn. Een detailleering op een schaal, die naar verhouding is tot de hoogte, geeft tegen de lucht een zekere verlevendiging, doch voorzichtigheid en soberheid zijn in deze alleszins geboden. Wat de kleur van den toren betreft, moet, behalve met de omgeving, rekening gehouden worden met de kleur van het beton, dat wel het aangewezen materiaal is, om er de dragende delen van den toren uit op te bouwen. Wordt het beton niet geheel achter den baksteen weggewerkt, dan geeft het aanleiding een sprekend motief te vormen in het geheel.' In de toren te Aalsmeer (1927) komen deze aanbevelingen tot uitdrukking. Later week hij er gedeeltelijk van af. De toren te Domburg (1933) heeft een ronde horizontale doorsnede en een glad buitenoppervlak, zonder aanduiding van het reservoir. Dat was volgens de in 1933 als modern geldende opvattingen. Met zijn ontwerpen heeft Sangster grote invloed uitgeoefend op de watertorenbouw in de periode 1925-1935. Later nam zijn functie bij het Koninklijk Instituut van Ingenieurs zoveel tijd in beslag, dat hij niet meer aan het ontwerpen van watertorens toe kwam. De volgende torens zijn door Sangster ontworpen: Dongen (1923), Etten-Leur (1924), Zevenbergen (1924), Steenbergen (1924, identiek aan Zevenbergen), Kaatsheuvel (1925), Dinteloord (1925, identiek aan Kaatsheuvel), Raamsdonksveer (1925), Fijnaart (1925), Anna Jacobapolder (1925), Sint Philipsland (1925), Lage Zwaluwe (1925), Aalsmeer (1927), Zutphen (1927), Naaldwijk (1930), Laren (1931, niet uitgevoerd), Gilze (1932), Almkerk (1935) en Domburg (1933). Visser & Smit Het aannemersbedrijf Visser & Smit te Papendrecht ontwierp zelf watertorens. Veel van deze ontwerpen werden vervolgens door het bedrijf ten uitvoer gebracht. Het werd in 1900 opgericht door Martinus Visser, aannemer te Papendrecht en Johan Smit, directeur van de waterleiding te Oud-Beijerland. De aanleiding was een bezoek van Visser en enige inwoners van Leerdam aan de waterleiding te Oud-Beijerland in verband met de aanleg van een waterleiding te Leerdam. In het begin werden drinkwaterleidingbedrijven aangelegd voor particuliere maatschappijen, waarvan de familie Visser een aanzienlijk deel van de aandelen kocht. Later waren meestal gemeenten de opdrachtgever. Van de particuliere maatschappijen te Alblasserdam en Leerdam was tot het einde (begin jaren zeventig) Watertoren RVblad 01-16 een lid van de familie Visser directeur, in Oud-Beijerland was dat tot 1972 een lid van de familie Smit. Verder had men nog een belang in de maatschappijen te Waalwijk (tot 1920) en Doorn (in 1988 de laatste particuliere waterleidingmaatschappij in Nederland). Vanaf omstreeks 1910 had een zoon van Martinus Visser, ir. Arie Visser, een belangrijk aandeel in het ontwerpen van de door het bedrijf gebouwde watertorens. Enige malen publiceerde hij ook in tijdschriften over het onderwerp watertorens. In 1916 schreef hijz: ‘Was er voor eenige jaren een watertoren noodig van grooter of kleiner inhoud, dan werd deze in baksteen opgebouwd, het reservoir werd van rjzer gemaakt, meestal volgens het systeem ‘Intze’, wat steeds de ver overgebouwde kop - het ‘Waterhoofd’ - te zien gaf, terwijl de ommanteling werd gemaakt van een dunne baksteenwand, waarbrj van het rjzer, dat toch eigenlijk de hoofdconstructie vormde, aan de buitenzijde niets of bijna niets werd gezien. Men kreeg op deze wJze de naar boven smal toelopende baksteen-onderbouw met de groote daarop rustende kop, een geheel, dat op z’n zachts uitgedrukt, niet erg mooi was. Het type dat we allemaal kennen en dat op zooveel plaatsen in ons land en ook in ‘t buitenland het landschap ontsiert. Men volgde hierin ook steeds elkander na en meende dat ‘t niet anders kon of, indien men ‘t anders deed, dat ‘t dan veel duurder uit zou komen. Immers de ‘Intze’-constructie gaf wel een goede drukverdeeling op ‘t muurwerk, maar men had ook andere bodemconstructies kunnen kiezen, waarbq men niet zoover over behoefde te bouwen, en die een aesthetisch bevredigende oplossing hadden mogelijk gemaakt.’ Verder betoogde Visser dat gewapend beton voor watertorens het materiaal bij uitnemendheid is. Het levert goedkopere bouwwerken op dan de traditionele bouwwijze met ijzer en baksteen, maar er is behalve de practische zijde ook nog de esthetische: 24. Watertoren aan de Qsseldijk te Ouderkerk a/d IJssel.Bouwjaar 1916; ontwerp en bouw Visser ti Smit te Papendrecht; betonskelet met baksteen vullingen; betonnen reservoir met bolvormige bodem; uitkragende traptoren aan de kop; buiten gebruik (foto H.W. v.d. Veen, Delft) ‘Wat betreft de aesthetische zijde van het vraagstuk, is de kwestie niet zoo gemakkelijk en we moeten het eerlrjk bekennen: daar kan de beton den strijd met de baksteen nog niet volhouden. ’ Hij gaf vooral de kleur van beton de schuld, terwijl ook een rol speelt dat men met beton nog maar kort ervaring opgedaan had. Hij ergerde zich aan nodeloze versieringen, zoals een ionische voluut aan een ronde betonnen kolom. Aan het einde van het artikel schreef hij: ‘Te weinig heeft men tot voor korten trjd ingezien dat wij - dat zrjn de ingenieurs en architecten - met hunne lastgevers tegenover de samenleving en óok tegenover het nageslacht verplichtingen hebben. Door slecht te bouwen ergert men een onnoemelrjk aantal menschen, evengoed als met valsch zingen en spelen, temeer daar deze gebouwen voor de eeuwen worden gesticht. Daartegenover verschaft men door een goed en kunstvol geheel vreugde aan velen, men onderwijst en spoort anderen, die voor dergelijke opgaven worden gesteld aan tot het maken van goede ontwerpen. ’ De ontwerpen van de torens te Nieuw-Lekkerland (1915), Ouderkerk a/d IJssel(1916) afb. 24 en Dubbeldam (1916) zijn door Arie Visser gemaakt omstreeks het tijdstip waarop hij het bovenstaande schreef. De eerste en de laatste zijn als illustratie bij de artikelen van Visser gevoegd. De torens, voor 1915 ontworpen door Visser & Smit, zondigen overigens duidelijk tegen de door Visser gegeven regels. Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog stagneerde de aanleg van waterleidingen en daardoor ook de bouw van watertorens door gebrek aan materialen. Toen deze weer op gang kwam, bleef het aandeel van Viser & Smit in de meeste gevallen beperkt tot de aanleg van het leidingnet. Alleen te Leerdam en Klaaswaal werden na 1916 nog watertorens voor de drinkwatervoorziening gebouwd. De toren die in 1929 als laatste voor het familiebedrijf te Leerdam gebouwd werd, verving twee oudere torens, die in 1900 (als eerste) en 1912 door Visser & Smit gebouwd waren. Al in 1916 had ir. A. Visser in een tijdschrift een ontwerp dat grote overeenkomst vertoont met de toren te Leerdam gepubliceerd. Andere door Visser gepubliceerde ontwerpen zijn nooit uitgevoerd. Zijn laatste schepping op watertorengebied is de hoog boven het dak uitstekende uitkragende . - 1 Watertoren RVblad 01-17 traptoren die in 1941 aangebracht werd bij de verbouwing van de toren te Slikkerveer. De volgende torens zijn door Visser & Smit ontworpen: Leerdam (1900), Waalwijk (1901), Doorn (1902), Oud-Beijerland (1902), Eindhoven (1904), Alblasserdam (1905), Slikkerveer (1906), Rijsoord (1906), Bodegraven (1907), Lekkerkerk (1909), Culemborg (1910), Heinenoord (1910), Hendrik-Ido-Ambacht (1911), Leerdam (1912), Hoorn (1913), ‘s-Gravendeel (1914), Strijen (1914), Nieuw Lekkerland (1915), Ouderkerk a/d IJssel(1916), Dubbeldam (1916), Eindhoven (Philips, 1922), Klaaswaal (1929) en Leerdam (1929). Sommige van deze torens zijn niet door Visser & Smit gebouwd. De torens te Boskoop (1908) en Hazerswoude (1915) zijn door Visser & Smit naar het ontwerp van anderen gebouwd. Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening Het Rijksbureau (later Rijksinstituut) 2.5. Watertoren aan de Polderweg te Den Helder na de verbouwing in 1961. Bouwjaar 1908; oorspronkelijk ontwerp J. Schotel; ontwerp verbouwing J.H.J. Kording/RlD. Bg de verbouwing is de gehele kop vervangen (foto G.J.Arends, 1987) 26. Het inwendige van het reservoir van de watertoren te Rotterdam trJdens de verbouwing in 1985. Duidelijk zichtbaar is, dat de grote delen van de reservohwand reeds verwijderd z@r. Dit oudste reservoir in Nederland met enige unieke constructiedetails kon niet in z@r geheel behouden blgven (foto RDMZ, 1985) RDMZ RV 1989/14-26 voor Drinkwatervoorziening gaf vooral aan kleinere waterleidingbedrijven advies en maakte voor hen ook ontwerpen voor pompstations, watertorens en andere toebehoren van een drinkwaterleidingbedrijf. De architect J.H.J.Kording maakte onder andere de ontwerpen van watertorens. Daarnaast maakte hij ook verbouwingsplannen voor watertorens. De volgende torens zijn naar ontwerp van het RID gebouwd: Berg en Dal (1929), Borne (1931), Eibergen (1935), Oss (1935), Oost-Souburg (1939), Helmond (1948) en Vlaardingen (1955). Het RID was bij de ingrijpende verbouwing van onder andere de volgende watertorens betrokken: Meppel (1956), Enschede (1956) en Den Helder (1961) afb. 25. 6. Nieuwe gebruiksmogelijkheden Als een waterleidingbedrijf een watertoren buiten gebruik gesteld heeft, is een nieuwe gebruiksmogelijkheid van groot belang voor het behoud van de toren. Van de in de inleiding genoemde bijna 250 Watertoren RVblad 01-18 watertorens die voor de openbare drinkwatervoorziening gebouwd zijn, resteren er thans in 1988 nog 180. Van deze 180 torens zijn er nog iets meer dan 100 bij de waterleiding in gebruik. Er zijn dus bijna 80 watertorens waarvoor een andere bestemming belangrijk is, zolang behoud ervan gewenst is. Regelmatig komen daar torens bij terwijl ook waardevolle torens worden afgebroken. Het is dus belangrijk dat vastgesteld wordt welke torens voor behoud in aanmerking en dat daar een goede en duurzame bestemming voor gevonden wordt. Het lijkt het beste als de waterleidingmaatschappij de verzekering geeft dat de toren nog geruime tijd als watertoren in gebruik zal blijven. Daarbij moet er wel op aangedrongen worden dat geen ingrijpende verbouwingen zullen plaatsvinden. Zulke verbouwingen hebben in het verleden geleid tot het vervangen van de gehele kop van de toren. Daarbij ging het meest karakteristieke deel verloren, wat vaak als een bijna even groot verlies als totale afbraak beschouwd doorsnede 3451? moet worden. Dergelijke verbou- wingen hebben plaatsgevonden bij de torens te Meppel (1956), Alkmaar (1957), Zwolle (1959), Den Helder (1961) afb. 25, Bussum (1967) en Utrecht (Heuveloord, 1978). Het plaatsen van antennes van de centrale antenne-installatie op een toren voorkomt op korte termijn afbraak. Maar het is geen duurzame garantie tegen afbraak, want de technische ontwikkelingen op dit gebied leiden tot een koppeling van installaties, waarbij die van kleinere plaatsen op die van grotere aangesloten worden. Ook voor de ontvangst van door 27. Watertoren te Gorinchem na de verbouwing in 1985. In de toren zijn nu negen kleine woningen, één per verdieping (tek. Bureau Wissing, Barendrecht) satellieten uitgezonden signalen is geen toren nodig. Zo werd de installatie van Moordrecht aangesloten op die van Gouda, waardoor staan onder andere te Arnhem, te ingericht afb. 26. de antennes op de toren in Bodegraven en Dordrecht (DubbelEen mooie, maar helaas weinig Moordrecht overbodig geworden dam). rendabele bestemming is voor de zijn. Ook antennes van brandweer De zes machinistenwoningen in de nog bij het waterleidingbedrijf in en politie kunnen op een watertowatertoren te Rotterdam zijn sinds gebruik zijnde watertoren in het ren geplaatst worden. Watertorens 1978 weer bewoond. In 1985 is centrum van Utrecht gevonden. In waarop antennes geplaatst zijn, ' boven in de toren een kantoorruim- deze toren is een waterleidingmu- Watertoren RVblad 01-19 seum gevestigd. In Woerden heeft de gemeente de grond rondom de watertoren voor een symbolisch bedrag verkocht. De nieuwe eigenaren mochten er een tweetal woningen op bouwen onder de voorwaarde dat op hun kosten de watertoren gerestaureerd werd. Zo is behoud zelfs zonder een nieuwe geld opleverende bestemming mogelijk. Een ingrijpende inwendige verbouwing, die het uitwendige grotendeels ongewijzigd gelaten heeft, veranderde de op de Monumentenlijst staande toren te Breda (Wilhelminasingel) in een kantoorgebouw (1976). Er zijn zeven betonnen vloeren aangebracht en het ijzeren reservoir is verwijderd. In Zutphen zijn in 1984 acht woningen in vier lagen onder in de toren aangebracht. Het reservoir is nog in gebruik. In Gorinchem zijn in 1985 negen woningen voor één of twee personen in de toren gebouwd afb. 27. Het reservoir is verwijderd. Bij verbouwingen zoals die van de torens te Breda, Zutphen en Gorinchem spelen de eisen ten aanzien van de brandveiligheid een belangrijke rol. Deze eisen leidden er toe dat men in Zutphen het aantal woonlagen verminderd heeft van acht tot vier. De toren te 's-Hertogenbosch is in 1987 verbouwd tot clubhuis. De buitenkant is niet gewijzigd en de voor Nederland unieke reservoirs zijn behouden. De torens te Strijen, Zaltbommel en Soest (sinds 1985) zijn in gebruik als woning. Deze voorbeelden tonen aan dat het mogelijk is op verantwoorde wijze het behoud van een watertoren in zijn oorspronkelijke vorm samen te laten gaan met een vorm van gebruik waarvoor de toren niet ontworpen is. Literatuur Summary F.M.C. Berkhout, 'Ter herdenking ir. H. Sangster 1892-1971'. De Ingenieur 86 (1971) A 417^18. Watertowers Noten J.G. Wattjes, 'Eenige watertorens, ontworpen door ir. H. Sangster'. Bouwbedrijf 6(1929), 43-46. 1 Sangster, 'Eenige aanwijzingen' (1924), 67. 2 Visser, 'Het bouwen van watertorens' (1916), 385-389. RDMZRV 1989/14-27 P. Houwink, 'Watertorens'. Monumenten van bedrijf en techniek, industriële archeologie in Nederland, Zutphen 1978. P. Houwink, Watertorens in Nederland (1856-1915). Nieuwkoop 1973. P. Karstkarel, Watertorens in Friesland. Leeuwarden 1980. P. Karstkarel en R. Terpstra. 'De gebroeders Kuipers, architectuur in een overgangstijd'. Wonen TA/BK4(1976) nr. 2,5-15. K.W.H. Leeflang, Ons drinkwater in de stroom van de tijd. Rijswijk 1974. J.H.W. Leliman, 'Watertorens'. De Bouwwereld 11(1912), 289-292 en 297-300. B.F. van Nievelt, 'Watertorens ontworpen door ir. H. Sangster'. Water en Gas 13(1929), 32-33. B.F. van Nievelt, 'Een gouden jubileum'. Water en Gas 9(1925), 177-179. R.A. van Sandick, 'H.P.N. Halbertsma'. De Ingenieur 17(1902), 776-777. R.A. van Sandick, 'Ter herdenking H.P.N. Halberstma'. De Ingenieur 44(1929), A 107-108. H. Sangster, 'Eenige aanwijzingen voor de architectuur van watertorens'. Water en Cos 8(1924), 67-70. A. Visser, 'Het bouwen van watertorens'. De Bouwwereld 15(1916), 385-389. A. Visser, 'Watertorens in gewapend beton'. Gewapend Beton 4(1916), 241-246. H.A. Visser, 'N.V. Alblasserdamsche Waterleiding, Alblasserdam. 19051955, vijftig jaar particuliere watervoorziening'. Water 39(1955), 343-347. Watertowers are built for the public watersupply, for railways, gasworks and other factories and various other users. In the Netherlands nearly 250 watertowers have been built for public watersupply. About 70 of these have been pulled down or were demolished during World War II. Many hundreds of watertowers were built for other purposes, many of which were pulled down, especially those built for gasworks and railways. The hightaule is the most important part of the tower. lts shape and location in the tower largely define the shape of the tower itself. Especially the shape of the bottom (the Intze-bottom has a large cantilevered head) is important. The function of buffer is the most important function a watertower has. The greater part of watertowers, built for 1910, have an iron reservoir, which is supported by a circular brick wall. Af ter 1910 mainly towers with concrete reservoirs were built, supported by a concrete frame. At first the frame is left open, but later on it is usually surrounded by an independent brick wall. Brickfillings in the framework also occur. Bef ore 1920 the headcantilever of the tower usually cantilevers greatly. From 1920 up to 1955 this cantilever is small or missing. After 1955 watertowers are again built with a large cantilever. There were a few specialists in the field of watersupply, who designed many of the watertowers. Today many watertowers no longer function as such. Justifiable and profitable uses, other than watersupply, can contribute to the preservation of watertowers.
© Copyright 2024 ExpyDoc