Watertoren - Omgeving in de Praktijk

Watertoren
-
UDC 628.134
Watertower
RVblad 01-1
Nederlandse watertorens
Watertowers in the Netherlands
Ir. H. Rienks
Ten geleide
Watertorens speelden en spelen
een belangrijke rol in de openbare
en particuliere watervoorziening.
Veranderingen in de technologie
van de waterdistributie hebben
gezorgd voor de sloop van de
meeste watertorens bij bedrijven.
Derhalve ligt het accent in dit
artikel op de torens vóór de
drinkwatervoorziening, die
ondanks hun dikwijls markante
uiterlijk en ligging om dezelfde
redenen gevaar lopen.
In de volgende hoofdstukken
komen vooral de technische
achtergronden, de relatie tussen
het in- en uitwendige, alsmede de
belangrijkste bouwers van watertorens aan bod. De redactie hoopt
dat deze informatie een bijdrage
kan zijn tot het behoud van deze
specifieke groep gebouwen van
bedrijf en techniek.
De auteur heeft civiele techniek
gestudeerd aan de TU te Delft.
Tijdens zijn studie schreef hij een
scriptie over watertorens waar dit
artikel een vervolg op is. Daarnaast
heeft hij een documentatie over
watertorens samengesteld, die nu
een beschrijving van bijna 300
watertorens bevat, waaronder alle
voor de openbare drinkwatervoorziening gebouwde torens.
D.J.de Vries
1. Inleiding
Watertorens zijn gebouwd voor de
drinkwatervoorziening, de spoorwegen, gas- en andere fabrieken
en allerlei andere gebruikers. In
Nederland werden bijna 250
watertorens voor de openbare
drinkwatervoorziening gebouwd.
Van deze torens zijn er ongeveer
70 afgebroken of verwoest in de
Tweede Wereldoorlog.
Door de grote hoogte neemt een
watertoren meestal een opvallende
plaats in zijn omgeving in. Dat is
voor de ontwerper een aanleiding
RDMZ RV 1989114-18
om veel aandacht aan de vormgeving van de toren te schenken. De
meeste ontwerpers waren zich
daarvan bewust en probeerden
een fraai resultaat te bereiken.
Maar de opvattingen in de architectuur veranderden steeds en wat bij
de bouw van een toren van goede
smaak van de ontwerper getuigde,
kon na verloop van tijd sterk
afgekeurd worden afb. 1.
In dit artikel zal de nadruk liggen
op de technische aspecten van de
watertoren. In de tot nu toe in
Nederland verschenen publicaties
zijn die slechts in beperkte mate
aan de orde gekomen. Als voorbeeld
zijn voornamelijk voor de drinkwatervoorziening gebouwde watertorens gekozen. Achtereenvolgens
zullen aan de orde komen:
- De functies die een watertoren
kan vervullen.
- De onderdelen van een watertoren.
- De vorm en de draagconstructie
van een watertoren.
- Het reservoir, het belangrijkste
onderdeel.
- Belangrijke ontwerpers.
- Nieuwe gebruiksmogelijkheden
voor buiten gebruik gestelde
watertorens.
2. De functies van de watertoren
Een ontwerper van een watertoren
is niet geheel vrij bij de keuze van
de torenvorm. Hij moet rekening
houden met de functies die
vervuld moeten worden. Het
belangrijkste onderdeel van de
toren is het reservoir. De toren
moet om het reservoir heen
worden ontworpen. Uit de te
vervullen functies volgen de
inhoud, de hoogste en de laagste
waterstand boven het maaiveld
van het reservoir. Hieruit volgen
de minimale hoogte en de diameter
ter hoogte van het reservoir van de
toren. Bij de meeste torens is
duidelijk zichtbaar waar het
reservoir zich bevindt, maar bij
sommige torens werd de ware
aard verborgen en is de functie
niet als zodanig herkenbaar afb.2.
In het boven in de toren geplaatste
reservoir is de waterdruk bij de
1. Aan de Monsterseweg in Den Haag
staat deze watertoren die opgetrokken is
uit grote rode bakstenen. VermoedelJk is
de toren in het begin van deze eeuw voor
een tuinderijgebouwd (foto H.W. v.d.
Veen, Delft)
waterspiegel gelijk aan de atmosferische druk. Het water in het
leidingnet staat echter onder een
veel hogere druk. Bij de drinkwatervoorziening komt deze overeen
met een hoogte van het waterniveau in het reservoir van 25 tot 35
m boven het maaiveld. De vereiste
druk in het leidingnet legt dus de
minimale hoogte van de toren
vast. Door middel van pompen
wordt het water onder druk gezet
en omhoog gestuwd naar het
reservoir in de watertoren.
Een drinkwaterleidingbedrijf wint
het te distribueren water uit het
grondwater of het onttrekt het aan
het oppervlaktewater. Meestal is
het noodzakelijk het water te
zuiveren om het voor menselijke
consumptie geschikt te maken. In
afwachting van het moment
waarop het water in het leidingnet
Watertoren
RVblad 01-2
2. De uit 1873 daterende watertoren te
Rotterdam is de oudste thans nog
bestaande in Nederland. De toren heeft
een gietijzeren spits en is niet meer bij de
drinkwaterleiding in gebruik. Op de eerste
tot en met de derde verdieping zJn in
totaal zes machinistenwoningen. Sinds
1978 z@r deze weer bewoond. In 1985
werd groot onderhoud uitgevoerd en
werd het gedeelte boven de woningen als
kantoor ingericht (foto H.W. Kruse,
TU Delft, mei 1984)
toe- of afname van het verbruik.
- Geringere vereiste pompcapaciteit van het pompstation. Zonder
buffer moet de capaciteit gebaseerd
worden op het topverbruik.
- Uitschakeling van de pompinstallatie gedurende de nacht. Vroeger,
toen de pompen door stoommachines aangedreven werden, was het
een groot voordeel dat ‘s nachts de
pompen uitgeschakeld konden
worden nadat het reservoir geheel
gevuld was. Bij in bedrijf zijnde
stoommachines moet immers altijd
personeel aanwezig zijn. Tegenwoordig is dit niet meer van
toepassing.
Andere functies
zal worden gepompt, wordt het
opgeslagen in een laagreservoir,
dikwijls in de vorm van een
reinwaterkelder.
De bufferfunctie
Water dat de pompen gepasseerd
is, kan tijdelijk in een hoogreservoir
opgeslagen worden. Een hoogreservoir kan behalve in een watertoren
ook op een ten opzichte van het
verzorgingsgebied hoog gelegen
punt geplaatst zijn. Het water in
een hoogreservoir vormt dus een
voorraad van reeds door de
pompen onder druk gezet water.
Als er meer water verbruikt wordt
dan in het leidingnet gepompt
wordt, vult het hoogreservoir het
verschil aan, waardoor de hoeveelheid water in het reservoir
afneemt. Het wordt weer bijgevuld
als er meer water in het net wordt
gepompt dan er op dat moment
verbruikt wordt. Het hoogreservoir
vervult dan een bufferfunctie
tussen pompstation en verbruikers.
De aanwezigheid van een dergelijke
buffer in het leidingnet heeft de
volgende voordelen.
- Geringe veranderingen in de
waterdruk bij plotselinge sterke
Behalve de bufferfunctie kan de
watertoren ook de volgende
functies vervullen:
- Het opvangen van drukstoten
(waterslag). Drukstoten kunnen
ontstaan bij het plotseling in- en
uitschakelen van de pompinstallatie. Een dicht bij het pompstation
geplaatste watertoren kan voorkomen dat deze stoten zich over
grote afstand door het leidingnet
voortplanten en daar schade
aanrichten.
- Meetfunctie.
De hoogte van de waterspiegel in
het reservoir komt overeen met de
druk ter plaatse in het leidingnet.
Deze hoogte kan gemakkelijk
gemeten worden. Afhankelijk van
deze hoogte kunnen dan automatisch pompen in- of uitgeschakeld
worden.
- Verhoging van de bedrijfszekerheid van het waterleidingbedrijf.
Als de pompen niet werken,
bijvoorbeeld omdat de electriciteitsvoorziening is uitgevallen, kan het
hoogreservoir de waterlevering
Watertoren
-
RVblod 01-3
tijdelijk overnemen, zodat deze
niet onderbroken wordt.
Onder de voorwaarde dat het
reservoir onder normale omstandigheden altijd voor een deel gevuld
blijft, werkt deze noodvoorziening
altijd. Totdat het reservoir leeg is,
heeft men dan de tijd om maatregelen te nemen.
Bedrijf zonder hoogreservoir
r‘
A
Zonder hoogreservoir kan een
drinkwaterleidingbedrijf goed
functioneren. Ook vroeger was dat
mogelijk. Het eerste bedrijf in
Nederland, dat Amsterdam vanaf
1853 verzorgde, bezat geen
hoogreservoir. Wel is in dat geval
een voorziening voor het opvangen
van drukstoten noodzakelijk.
Meestal zijn dat gesloten ketels
(ook wel windketels genaamd) die
gedeeltelijk met lucht gevuld zijn.
Deze lucht staat onder dezelfde
druk als het water in het leidingnet.
Als bij een drukstoot de druk in het
water toeneemt, neemt ook de
luchtdruk toe en het volume van
de lucht af. Er stroomt dan water
in de ketel om dit te compenseren
waardoor de drukstoot gedempt
wordt.
Ook een verticaal geplaatste buis
(vaak standpijp genaamd) met de
hoogte van een watertoren voldoet
als voorziening. Een dergelijke huis
was bij het pompstation van de
waterleiding van Amsterdam
geplaatst. Hoewel zij geen hoogreservoir bezitten en dus de bufferfunctie vrijwel niet kunnen
vervullen, worden torens met
alleen een standpijp vaak toch tot
de watertorens gerekend.
Na tuurlqke hoog teverschillen
-.
Voor 1935 werd vrijwel altijd bij de
aanleg van een drinkwaterleiding
ook een hoogreservoir gebouwd
afb.3. Daarna nam de bouw van
hoogreservoirs bij de aanleg van
waterleidingen sterk af. Omdat een
groot deel van Nederland vlak is,
werd het reservoir meestal in een
watertoren geplaatst. Maar onder
andere in Arnhem, Nijmegen,
Venlo, Ootmarsum en Bergen (NH)
kon van natuurlijke hoogteverschillen geprofiteerd worden. Soms zijn
RDMZ RV 1989/14-19
deze zo groot dat het hoogreservoir
ondergronds aangelegd kon
worden (Arnhem: voor het laag
gelegen stadsgedeelte; Nijmegen).
In andere plaatsen (Venlo, Ootmarsum, Arnhem: hoger gelegen
gedeelte, Hilversum) kon volstaan
worden met een toren met een
geringe hoogte. In Bergen (NH)
werd voor de waterleiding van
Alkmaar een ijzeren reservoir op
een duintop geplaatst. Ook is het
mogelijk een bestaande toren te
gebruiken. In Steenwijk werd een
reservoir geplaatst in een kerktoren,
in Zutphen in een vestingtoren en
op Schiermonnikoog in een buiten
gebruik staande vuurtoren.
Gebruik ruimte onder in de toren
De ruimte in de toren onder het
reservoir kan nuttig gebruikt
worden als werkplaats, woning
voor personeel of ruimte voor de
3. Watertoren aan de Spechtlaante
Doorwerth, Bouwjaar 1938; ontwerp
J.K.Th. Koch; buiten gebruik; aangebouwde
traptoren over de gehele hoogte (foto
H.W. v.d. Veen, Delft)
pompen. In Rhenen was er een
hotel in gevestigd en in Arnhem
kan men al sinds de bouw in 1926
een restaurant in de watertoren
bezoeken. In Emmeloord wilde
men een poldertoren hebben die
het centrum van de Noordoostpolder moest markeren. Door de toren
als watertoren uit te voeren, werd .
de bouw financieel mogelijk.
Huidige situatie
Tegenwoordig wegen de kosten
van de bouw en het exploiteren
van een watertoren kennelijk niet
op tegen de functionele voordelen.
De extra kosten van de grotere te
installeren pompcapaciteit zijn
lager dan die van het bouwen van
een watertoren, terwijl ook de
meet- en regeltechniek zo ver
gevorderd is dat de capaciteit van
de ingeschakelde pompen snel aan
het verbruik aangepast kan
worden. Door noodstroomvoorzieningen die zeer snel voldoende
electriciteit kunnen leveren, is ook
de bedrijfszekerheid van pompstations zeer hoog. De laatste Nederlandse watertoren werd dan ook in
1971 (Eindhoven) gebouwd.
Overigens kunnen in bedrijf zijnde
watertorens nog steeds goed en op
financieel verantwoorde wijze hun
functie blijven vervullen.
3. De vorm von de toren
Onderdelen van een watertoren
Van beneden naar boven worden
bij een watertoren de volgende
onderdelen onderscheiden afb. 4.
Ondergronds bevindt zich de
fundering, waartussen een
kelderreservoir aanwezig kan zijn.
Het onderste deel (tot 3 à 5 m
hoogte) wordt de voet genoemd.
Daarboven bevindt zich tot aan de
ondersteuning van het reservoir de
romp. Het bovenste gedeelte is de
kop. Hierin bevindt zich het
reservoir. De muur rondom het
reservoir wordt de ommanteling
genoemd. Onder het reservoir
bevindt zich de lekzolder, waar het
condenswater dat van het reservoir
af druipt, opgevangen wordt.
Boven het reservoir is het dak
aangebracht.
Watertoren
RVblad 01-4
4. Benaming van de onderdelen van een
watertoren
dak
. reservoir (doorsnede)
f
ontmanteling van
het reservoir
6. Schacht van dragend rnetselwerk als
onderbouw
fundering
vierkant
achthoek
vierkant met
vierkant met
afgeschuinde hoeken inspringende hoeken
rond
5. De vorm van de plattegrond van een
watertoren
kruis
rond met aangebouwde
traptoren
plattegrond
Watertoren
RVblad 01-5
7. Vorm van de romp:
A cilindrisch
B conisch (bij cirkelvormige plattegrond)
Dragend metselwerk
Romp, voet en fundering, die
samen de onderbouw vormen,
ondersteunen het reservoir. Voor
1900 was de onderbouw in de
regel gemetseld van baksteen.
Vaak heeft een toren uit die
periode een dragende gemetselde
schacht met ronde doorsnede afb. 6.
Na 1885 (tot ongeveer 1915) heeft
deze vaak een conische vorm. Het
D
komt ook voor dat alleen de voet
conisch is afb. 7. Ter plaatse van
het reservoir hebben veel torens,
afhankelijk van het reservoirtype
een grotere of kleinere uitkraging
afb.8.
Afwijkingen voor 1900
Aan deze logisch uit de reservoirvorm en de toegepaste materialen
volgende vorm van de gehele
toren trachtte men slechts enkele
keren te ontsnappen. Zo zijn er
voor 1900 drie torens met een
vierkante horizontale doorsnede
D
D
gebouwd. De torens te Dordrecht
(1882) en Maassluis (1890) hebben
een reservoir met een cilindervormige wand. Onder het reservoir
D
waren woningen voor personeel
aangebracht, waarvoor een
vierkante plattegrond wenselijk
was. De toren te 's-Hertogenbosch
n
8. Uitkraging van de toren ter hoogte van
het reservoir:
A geen uitkraging
B geringe uitkraging
C grote uitkraging
RDMZRV 1989/14-20
(1886) heeft echter twee reservoirs
met een rechthoekige horizontale
doorsnede die past bij de vierkante
doorsnede van de toren afb. 16. De
ruimte onder de reservoirs werd
niet gebruikt. In dit geval moeten
dus architectonische overwegingen
de doorslag gegeven hebben. In
Hilversum (1892) en Arnhem
(1892) werd een toren zonder
uitkraging met een Intze-reservoir
(zie hoofdstuk 4) gebouwd. Dit is
bereikt door in de toren een aparte
ondersteuningsconstructie voor
het reservoir te plaatsen. De
buitenmuur omringt het reservoir
zonder het te ondersteunen.
Waarschijnlijk is voor deze
oplossing gekozen omdat de
torens vrij laag zijn omdat men
gebruik maakte van natuurlijke
hoogteverschillen.
Watertoren
RVblad 01-6
10.- Het betonskelet:
A open skelet
B skelet met vullingen
C skelet met vrijstaande gemetselde
omhulling.
Skelet als draagconstructie
Vanaf circa 1900 wordt gebruik
gemaakt van een skelet van ijzer of
beton afb. 9. Dit bestaat gewoonlijk
uit vier tot twaalf kolommen die
op een aantal hoogten in horizon-
plattegrond
tale richting door koppelbalken
verbonden zijn. ü\] een staalskelet
komen ook diagonalen voor. De
eerste toren met een betonskelet is
in Nederland gebouwd voor de
mijn Wilhelmina te Schaesberg
(1906). Torens met een ijzerskelet
zijn vrij weinig in Nederland
gebouwd (Groningen 1908 afb. l O,
Goes 1912, Oud-Beijerland 1952,
Eindhoven 1971). De belangrijkste
oorzaak is dat vanaf circa 1910
betonnen torens de voorkeur
genoten wegens geringere kosten
van aanschaf en onderhoud.
Voor 1920 lopen de kolommen
vaak van beneden naar boven
enigszins naar elkaar toe. Aanvan-
Watertoren
RVblad 01-7
9. Watertoren aan de Noorderbinnensingel te Groningen. Bouwjaar 1908; Duits
ontwerp; buiten gebruik. Een toren met
voor Nederland zeldzame kenmerken: een
open staalskelet draagt een Barkhausenreservoir (foto H.W. v.d. Veen, Delft)
kelijk waren de meeste skeletten
open. Dat is goedkoper dan een
skelet met gemetselde vullingen
tussen kolommen en koppelbalken.
De industrie bleef dan ook vooral
torens met een open skelet
bouwen afb. 11. Bij de drinkwatervoorziening was echter vaak wel
geld voor verfraaiing van de te
bouwen watertorens beschikbaar.
Vrij snel na de introductie van het
open skelet rezen er bezwaren
tegen deze constructiewijze. Tot
ongeveer 1915 werden er zowel
torens met (Leiden 1908, Heemstede 1911) als zonder vullingen in
het skelet (Vianen 1909, Rijswijk
1911, Hazerswoude 1915) gebouwd. Daarna zijn echter voor de
drinkwatervoorziening vrijwel
geen torens met een open skelet
meer gebouwd. Van ca. 1930 tot
ca. 1955 werd het betonskelet
meestal achter een omhulling van
baksteen verborgen.
De uitkraging verdwynt
Ook tegen een grote uitkraging ter
plaatse van het reservoir kwam
RDMZ RV 1989/14-21
steeds meer weerstand bij architecten. Kort na 1920 probeerde men
het verband tussen de vorm van de
toren en die van het reservoir te
verbreken. Men wilde torens
zonder ‘waterhoofd’ (de dikke kop
van de traditonele torens met
Intze-reservoir) en met een
‘monumentaal’ uiterlijk bouwen.
De plaats van het reservoir mocht
wel door een versiering aan de
buitenzijde aangegeven worden.
Een vierkante horizontale doorsnede had de voorkeur. Vaak vertoont
het buitenoppervlak veel reliëf.
Door inspringende hoeken en
uitkragende muurdelen in het
midden van de zijde kan bereikt
worden dat de ommanteling van
het reservoir toch de reservoirwand
nauw omsluit, terwijl de toren de
indruk wekt vierkant te zijn. Een
fraai voorbeeld van een dergelijke
toren is die te Aalsmeer (1927).
Rond 1930 wilde men als reactie
op deze torens weer torens met
een ronde horizontale doorsnede
en een glad buitenoppervlak
bouwen. De eerste werd al in 1928
ll. Watertoren van het Staatsvissershavenbedrijf te Jjmuiden. Dit bedrijf bezit
een eigen drinkwatervoorziening waarop
de vissershaven, de daar gevestigde
bedrijven en ook enige tientallen woningen
zJn aangesloten. Bouwjaar 1915; open
betonskelet; baksteen vullingen in de
ommanteling; in gebruik. De toren staat
op de monumentenlijst van de provincie
Noord-Holland (foto L.P. Tfsmeer, 30 juli
1915)
te Wassenaar gebouwd naar een
ontwerp dat een prijsvraag
gewonnen had. Voor de toren te
Laren (1932) werd door een vijftal
ontwerpers op uitnodiging een
ontwerp gemaakt. Ook deze toren
heeft grotendeels een glad
buitenoppervlak. In het algemeen
streefde men er vanaf 1930 tot
ongeveer 1955 naar de betonconstructie uit het zicht te houden.
Ook werd vaak de plaats van het
reservoir in de toren aan de
buitenzijde niet meer aangeduid,
hetgeen betekent dat deze torens
geen uitkraging hebben ter plaatse
van het reservoir. Dit effect werd
bereikt door het reservoir te
ondersteunen met een open
betonskelet waar omheen een,
meestal geheel van deze constructie
vrijstaande, gemetselde buitenmuur geplaatst werd. De meeste
tussen 1935 en 1955 gebouwde
torens hebben dit constructietype.
Mooie voorbeelden met een ronde
Watertoren
RVblad 01-8
horizontale doorsnede zijn de
torens te Domburg (1933) en
Stampersgat (1952). Ook andere
horizontale doorsneden komen
voor, zoals de vierkante doorsnede
(Mijdrecht, 1937 en Werkhoven,
1937) en de vierkante doorsnede
met afgeschuinde hoeken (Roelofarendsveen, 1932).
Glijbekisting
Ook watertorens met een dragende
betonnen muur in plaats van een
skelet komen voor. Vaak is die
muur gestort met behulp van een
glijbekisting. De horizontale
doorsnede van de toren is dan over
een groot deel van de hoogte
precies gelijk, zodat dezelfde
bekisting telkens opnieuw gebruikt
kan worden. Met behulp van de
glijbekisting wordt een gedeelte
van de muur gestort, waarna - als
dit gedeelte voldoende verhard is de bekisting omhoog geschoven
wordt. Vervolgens wordt dan het
gedeelte er boven gestort. Met
deze methode kan binnen twee
weken de gehele muur gebouwd
worden, wat zeer snel is in
vergelijking met een betonskelet,
dat met behulp van een traditionele
bekisting gebouwd wordt. Voorbeelden van met een glijbekisting
13. Plaatsing van twee reservoirs in één
toren:
A naast elkaar
B boven elkaar
gebouwde torens zijn die te Meije
bij Bodegraven (1932), Sint
Jansklooster (1931), IJmuiden (twee
stuks van de Hoogovens, 1947 en
1961), Dokkum (1958) en Drachten
(1959).
zijn, zodat de omhulling van
baksteen overbodig werd afb. 12.
Staal deed als constructiemateriaal
voor watertorens voor de drinkwatervoorziening opnieuw zijn
intrede (Oud-Beijerland 1952,Amsterdam 1966, Eindhoven 1971).
Opnieuw torens met grote uitkraging
Rond 1955 verdwenen de bezwaren
tegen watertorens met een grote
uitkraging ter plaatse van het
reservoir (identieke torens te
Akkrum en Sint Jacobiparochie,
1957 en de prof. Krultoren te Leur
bij Nijmegen, 1960). Ook mocht de
betonnen of stalen draagconstructie
aan de buitenzijde weer zichtbaar
12. Watertoren te Zaltbommel. Bouw
van 1962 tot en met 1964; ontwerp
Brouwer en Deurvorst, Arnhem; voorgespannen beton; drie reservoirs boven
elkaar (foto H.]. Stuvel, Cement 16 (7 964)
698)
Meer dan één reservoir in een toren
In een watertoren kan meer dan
één reservoir geplaatst zijn afb. 13.
Vanaf ca. 1925 worden grotere
betonnen reservoirs soms in
tweeën gedeeld door een cilindervormige tussenwand. Het ene deel
kan men dan leeg laten lopen voor
onderhoudswerkzaamheden
zonder dat de gehele toren tijdelijk
buiten bedrijf gesteld moet
worden. Reservoirs kunnen ook
boven elkaar in een watertoren
geplaatst worden. In dat geval
kunnen zij niet tegelijk op hetzelfde
leidingnet aangesloten worden.
f--x
Watertoren
RVblad 01-9
14. De toegang tot de ruimte boven het
reservoir:
A trap tussen de reservoirwand en de
ommanteling
B wenteltrap of ladder in een schacht
midden in het reservoir
C trap in een aangebouwde traptoren
D wenteltrap in een hoek van de toren bij
een vierkante plattegrond (tekening
H. Janse)
15. Watertoren te Den Helder. Bouwjaar
1856; afgebroken in 1908; ontwerp C.
van Spall; gietijzeren reservoir; geen
Het komt voor dat er twee gescheiden netten zijn, één voor de naaste
omgeving van de toren (onderste
reservoir), (Axel 1936). De torens te
Oostburg (1952) en Terneuzen
(1956) hebben vijf boven elkaar
geplaatste hoogreservoirs, zodat ze
van onder tot boven met water
gevuld kunnen worden. De toren
te Oostburg heeft bovendien nog
een kelderreservoir.
Toegang tot de ruimte boven het
reservoir
Om de ruimte boven het reservoir
te bereiken, moet een trap of
ladder waarlangs men het reservoir
kan passeren, in de toren gemaakt
worden. Daarvoor kunnen vier
mogelijkheden onderscheiden
worden afb. 14.
- De trap wordt geplaatst tussen
reservoirwand en ommanteling.
Hiervoor moet bij een ronde
doorsnede het verschil in diameter
tussen wand en ommanteling
voldoende groot zijn, wat tot een
dikkere torenkop leidt.
- Bij een vierkante horizontale
doorsnede van de ommanteling
kan in de overblijvende ruimte in
één van de hoeken een wenteltrap
geplaatst worden (Aalsmeer 1927,
Werkhoven 1937).
- Aan de kop, of aan de gehele
toren kan een traptoren gebouwd
worden, waarin zich meestal een
wenteltrap bevindt. (Alleen aan de
kop: Tilburg 1897, Ouderkerk a/d
IJssel 1916 afb. 24; aan de gehele
toren: Arnhem 1926, Schimmert
RDMZ RV 1989/14-22
ommanteling; de eerste in Nederland voor
de openbare drinkwatervoorziening
gebouwde watertoren. Het reservoir werd
ondersteund door zeven gietijzeren
kolommen, zes rustten op de buitenmuur
en één op een gemetselde kolom in het
midden (tek. Water l (1918), 77)
Watertoren
afgeronde
hoeken met-,
16. De ijzeren reservoirs van de watertoren
Nederland. Ze hebben een rechthoekige
horizontale doorsnede en dus vlakke
wanden. De wanden zijn versterkt met
verticale ribben aan de buitenzijde en
horizontale ribben aan de binnenzijde.
Bovendien zijn de tegenoverliggende
wanden met horizontaal lopende ijzeren
staven met elkaar verbonden. Rechts het
bovenaanzicht
1927, Oosterbeek 1938 afb. 3,
Wageningen 1948).
- In het midden van het reservoir
kan een schacht met ronde
horizontale doorsnede geplaatst
worden. In deze schacht is een
wenteltrap, of bij een kleine
diameter van de schacht, een
ladder geplaatst. Een nadeel is, dat
de inhoud van het reservoir
vermindert. Deze oplossing is
mogelijk bij de meeste vormen van
de reservoirbodem, uitgevoerd in
zowel ijzer als in beton. Bij ijzeren
bolvormige bodems komt deze
oplossing niet voor. Voorbeelden:
Rotterdam 1873 (vlakke bodem),
Delft 1892 (bodem type Intze II),
Leerdam 1929 (bolvormige
betonnen bodem).
4. Het reservoir
Materiaal
Lang voordat de eerste watertorens
in Nederland gebouwd werden,
zijn er al kleine bovengrondse
reservoirs van hout en metselwerk
gemaakt (de regenton). In het
buitenland werden al sinds de
16de eeuw kleine houten reservoirs
in torens geplaatst, die verbonden
waren met een voorloper van de
huidige drinkwaterleiding. Dit
systeem kwam in het midden van
de 19de eeuw tot ontwikkeling,
toen men het verband legde tussen
vuil water en besmettelijke
ziekten. Ook de spoorwegen
kwamen toen tot ontwikkeling.
Om een stoomlocomotief snel van
water te kunnen voorzien, waren
watertorens nodig. De spoorwegen
waren de eerste gebruikers van
grote aantallen watertorens. Deze
torens hadden in het begin nog
i
p^-
l versterking'
aan het Hinthamereind te 's-Hertogenbosch. Twee identieke reservoirs; bouwjaar
1885. Deze reservoirs zijn uniek in
RVblad 01-10
L
_L
^
ijzeren staven
horizontale —,
ribben
_ verticale _ ribben
' horizontale-
^
^
^
^
ribben
zeren staven -
het reservoir rust
op ijzeren staven
houten reservoirs. Al gauw werden
de reservoirs ook van gietijzer
gemaakt. Toen smeedijzer in de
tweede helft van de 19de eeuw
goedkoper werd en op grote schaal
beschikbaar was, ging men daar
vrij snel op over. Dit materiaal is
veel geschikter voor reservoirs dan
gietijzer. Een grote materiaalbesparing is mogelijk terwijl ook de
aansluitingen van de platen goed
waterdicht zijn. Bij gietijzeren
platen treden vaak lekken op. Van
de in Nederland voor de drinkwatervoorziening gebouwde torens
had alleen de oudste (Den Helder
1856) een gietijzeren reservoir
afb. 15.
Vanaf ca. 1875 werden in het
buitenland ook reservoirs van
gewapend beton gebouwd. Pas
rond 1900 werden grotere aantallen
watertorens met een betonnen
reservoir gebouwd. In Nederland
werd in 1897 de eerste watertoren
met een betonnen reservoir voor
de drinkwatervoorziening gebouwd
(Wageningen).
Rond 1910 werden betonnen
watertorens goedkoper in aanschaf
en onderhoud (schilderwerk van
het reservoir was niet meer
noodzakelijk), dan van baksteen
gemetselde torens met een ijzeren
reservoir. Vanaf 1915 werden in
Nederland dan ook vrijwel uitsluitend watertorens met een betonnen
reservoir gebouwd. Vanaf ca. 1955
k
A
Bovenaanzicht
werd voorgespannen beton
toegepast. In Noord-Amerika bleef
men daarentegen vooral stalen
watertorens bouwen.
Vorm van de wand
De wand van het reservoir is bijna
altijd cilindervormig. Ten gevolge
van de druk van het water op de
wand ontstaat in de wand voornamelijk een zuivere trekspanning.
Dat is een gunstige belasting van
de wand, waardoor het materiaalverbruik in verhouding tot andere
vormen gering is. Reservoirs, die
geen cirkelvormige plattegrond
hebben, zijn grote uitzonderingen.
De toren te 's-Hertogenbosch heeft
twee ijzeren reservoirs met een
rechthoekige plattegrond afb. 16.
De vlakke wanden zijn versterkt
met horizontale ribben aan de
binnenzijde en verticale aan de
buitenzijde. Daarnaast zijn de
tegenover elkaar liggende wanden
met een groot aantal horizontaal
lopende ijzeren staven met elkaar
verankerd. In dit geval is het extra
materiaalverbruik duidelijk
zichtbaar. De toren te Hardinxveld
heeft een betonnen reservoir met
een vierkante doorsnede en de
toren te Doetinchem twee betonnen reservoirs met een rechthoekige doorsnede.
Vorm van de bodem; ijzeren reservoirs
Bij ijzeren reservoirs zijn de
l Watertoren
RVblad 01-11
F‘--
belangrijkste bodemvormen de
vlakke bodem, de bolvormige
bodem en de Intze-bodem,
waarvan twee types onderscheiden
worden afb. 18. De oudste bodemvorm is de vlakke bodem. De
bodem wordt gedragen door
ijzeren balken, die op hun beurt
door gemetselde muren ondersteund worden. Bij grote reservoirs
is de buitenmuur alleen vaak
onvoldoende en zijn ook dragende
binnenmuren nodig.
De volgende stap in de ontwikkeling
is de bolvormige bodem. Deze is
bol naar beneden. In het buitenland
werd deze bodemvorm vanaf ca.
1860 voor kleinere en vanaf 1870
ook voor grotere reservoirs
toegepast. In de toren van de
duinwaterleiding van Den Haag
(1874,llOO ma) afb. 17 werd deze
bodemvorm voor het eerst in
Nederland voor een groot reservoir
toegepast. Toepassing van deze
bodemvorm leverde ten opzichte
van de vlakke bodem een grote
materiaalbesparing op. Het
reservoir heeft een cirkelvormige
ondersteuning. Balken onder de
bodem en dragende binnenmuren
zijn niet nodig. Dat komt doordat
in de bolvormige bodem voornamelijk een zuivere trekspanning
optreedt en geen buiging. Een
nadeel ten opzichte van de vlakke
bodem is dat het vervormen van
vlakke platen tot bolvormige
bodemdelen vrij lastig is. Bij
onzorgvuldig werken kunnen de
platen dunne plekken gaan
vertonen of scheuren.
Prof. 0. Intze uit Aken onderkende
enige nadelen die aan de bolvormige bodem verbonden waren. Vanaf
1881 probeerde hij een betere
reservoirvorm te ontwikkelen. Als
verbetering dacht hij eerst aan een
hangende kegelvormige bodem.
Deze is gemakkelijker te fabriceren.
Hij berekende dat het materiaalverbruik 40% hoger is dan bij het
reservoir met een hangende
bolvormige bodem. Verder bleef
het tweede nadeel van de bolvormige bodem, waarvoor Intze een
verbetering zocht, bestaan. Bij de
Verticale doorsnede
C
17. Watertoren aan de Pompstationsweg
te Scheveningen van de Haagse Duinwaterleiding. Bouwjaar 18 74; twee gzeren
reservoirs boven elkaar waarvan alleen
het onderste nog gebruikt wordt. Het
bovenste reservoir is het eerste grote
reservoir met een bolvormige bodem in
Nederland. Het werd vervaardigd door de
Grofsmederij te Leiden. Het onderste
reservoir is later in de toren geplaatst. De
toren heeft een achthoekige plattegrond
en een aangebouwd trappenhuis (foto
H.W. v.d. Veen, Delft)
RDMZ RV 1989/14-23
Verticale doorsnede
18. De meest voorkomende bodemvormen
van Jzeren reservoirs:
’
A vlakke bodem ondersteund door Ijzeren
balken
B bolvormige bodem
C bodem type Intze I
D bodem type Intze II
Watertoren
RVblad 01-12
bolvormige bodem treedt in
horizontale richting langs de
ondersteuningsring een drukkracht
op. Deze kracht is evenredig met
de hoeveelheid water in het
reservoir en varieert dus met de
waterstand. Tengevolge van
veranderingen in grootte van deze
kracht verandert ook de diameter
van de ring. Als deze veranderingen
vaak optreden en aanzienlijk zijn,
zal het metselwerk waarop de ring
geplaatst is gaan scheuren. De ring
moet dus zeer stijf gemaakt
worden, hetgeen materiaal kost en
de fabricage moeilijker maakt.
Uitgaande van de kegelvormige
bodem vond Intze hiervoor een
oplossing. Door het aansluitpunt
van reservoir en torenschacht naar
beneden te verschuiven en het
gedeelte van de bodem binnen de
ondersteuningsring als deel van
een bol met de bolle kant naar
boven, uit te voeren, ontstaat het
reservoir van het type Intze I.
Door een juiste keuze van de
aansluithoeken en de verhoudingen
van de bodemdelen binnen en
buiten de ring (Intze gaf hiervoor
een formule), wordt bereikt dat bij
iedere waterstand de ring in
horizontale richting spanningsloos
is. Daarnaast kan toepassing van
een Intze-reservoir een materiaalbesparing van 25% op de onderbouw opleveren. Bij een gelijke
inhoud is de diameter van de
ondersteuningsring bij het Intze-reservoir immers veel kleiner dan bij
het reservoir met een bolvormige
bodem. Een gemetselde schacht
die het reservoir ondersteunt, kan
daardoor ook een veel kleinere
diameter hebben afb. 22.
Vervolgens ontwikkelde Intze een
tweede type reservoir. Het is op
het middengedeelte van de bodem
na, gelijk aan het type I. De bodem
bestaat nu uit drie delen, buiten de
ondersteuningsring een kegelvormig gedeelte en daarbinnen eerst
een bolvormig gedeelte met de
bolle kant boven en in het midden
een bolvormige gedeelte met de
bolle kant onder. Deze reservoirs
worden aangeduid als reservoirs
van het type Intze II. Een voordeel
is, dat bij een iets kleinere hoeveel-
heid materiaal de inhoud wat
groter is. Het type II werd alleen
toegepast bij reservoirs met een
grote inhoud.
In 1883 kreeg Intze patent op deze
resewoirvorm. Dat betekende dat
deze reservoirs alleen door
fabrikanten die een licentie van
Intze bezaten, gemaakt mochten
worden. Eén van deze fabrikanten,
F.A. Neuman uit Eschweiler bij
Aken, leverde veel ijzeren reservoirs
voor watertorens in Nederland,
zowel van het type Intze als met
een andere bodemvorm. In 1885
werd in Vlaardingen de eerste
Nederlandse toren met een
Intze-reservoir (type I) gebouwd en
in 1886 in Schiedam de eerste met
een reservoir van het type II. In
1898 ontwikkelde H. Barkhausen in
Duitsland een reservoir met een
bodem in de vorm van een halve
bol afb. 19. Hij slaagde er in een
reservoirvorm te ontwikkelen, die
enige nadelen van het Intze-reservoir mist en de voordelen grotendeels behoudt. Ook Barkhausen
kreeg patent op zijn reservoirvorm.
In 1908 werd in Groningen een
watertoren van dit type gebouwd.
Het is de enige van dit type die in
Nederland voor de drinkwatervoorziening gebouwd werd.
Door de overschakeling op
betonnen reservoirs omstreeks
1910 stopte de ontwikkeling van
het ijzeren reservoir in Europa. In
Noord-Amerika ging men echter
19. Reservoir van het type Barkhausen
door met het bouwen van ijzeren/
stalen watertorens en werden
nieuwe vormen ontwikkeld. Veel
later werden ook in Europa meer
watertorens van een stalen
reservoir voorzien. Voorbeelden in
Nederland zijn te vinden in
Amsterdam (1966) en Eindhoven
(1971). Deze torens hebben
gesloten reservoirs.
Vorm van de bodem; betonnen
reservoirs
Een groot deel van de betonnen
reservoirs heeft een vlakke bodem,
al dan niet ondersteund door
betonnen balken afb. 20. In
vergelijking met andere bodemvor20. De meest voorkomende bodemvormen
van betonnen reservoirs:
A vlakke bodem
B bolvormige bodem
Watertoren
RVblad 01-13
men zijn de bekisting en de
wapening eenvoudig te fabriceren.
Materiaalbesparing is mogelijk
door toepassing van een bolvormige bodem. De bolle kant van deze
bodem is - in tegenstelling tot de
ijzeren bolvormige bodem - naar
boven gericht. Daardoor treedt er
voornamelijk een zuivere drukspanning op in de bodem, wat voor
beton gunstig is. De bodem kan
relatief dun zijn. De ondersteuningsring moet nu een grote horizontale
trekkracht opnemen en daarvoor
zwaar gewapend worden. Omdat
de materiaalbesparing kennelijk
niet opwoog tegen de duurdere
bekisting en wapening, is het
aantal betonnen bolvormige
bodems beperkt gebleven. Ook het
type Intze I is geschikt voor
uitvoering in beton.
Voor de drinkwatervoorziening is
in Nederland slechts één betonnen
Intze reservoir gebouwd (Assendelft
1922). Vanaf ongeveer 1935
werden betonnen reservoirs vaak
van een betonnen afdekking
voorzien, waardoor dus een
gesloten reservoir ontstaat afb. 21.
De invloed van het reservoir op de
vorm van de toren
De vorm van een watertoren hangt
vaak nauw samen met de vorm en
de plaats in de toren van het
21. Gesloten betonnen reservoir
RDMZ RVI 989/14-24
reservoir. Watertorens hebben
vaak een ronde plattegrond terwijl
deze vorm bij kerktorens zelden
voorkomt. Dat is niet toevallig,
want een ronde grondslag is voor
een watertoren vanwege de
cilindervorm van de reservoirwand
het meest voor de hand liggend.
Andere vormen leiden tot meer
materiaalverbruik. Ook de vorm
van de bodem oefent in veel
gevallen een grote invloed uit op
de vorm van de gehele toren. Bij
ijzeren reservoirs is er een duidelijk
verband tussen de vorm van de
bodem en de uitkraging van de
ommanteling ter hoogte van de
bodem afb. 22. Bij een toren met
een Intze-reservoir is deze uitkraging groot omdat de ondersteuningsring van het reservoir een
veel kleinere diameter heeft dan
de reservoirwand. Bij een vlakke
bodem is daarentegen deze
uitkraging meestal gering of
afwezig. Bij een bolvormige bodem
komt meestal een kleine uitkraging
voor. De reservoirwand is dan
recht boven de ondersteuning
geplaatst en de ommanteling heeft
uiteraard een iets grotere diameter
dan de romp waarop het reservoir
geplaatst is. Bij betonnen reservoirs
is het verband tussen bodemvorm
en eventuele uitkraging veel
minder duidelijk.
5. Belangrijke ontwerpers
In de loop der jaren hebben enige
ontwerpers zich gespecialiseerd in
het ontwerpen van watertorens.
Door het grote aantal door hen
gemaakte ontwerpen hebben zij
een belangrijk aandeel gehad in de
bouw van watertorens in Nederland.
]. Schotel
Jan Schotel (1845-1912) heeft zijn
opleiding in hoofdzaak in de
praktijk bij de spoorwegen
gekregen. Hij begon zijn loopbaan
in 1862 als opzichter vijfde klasse
bij de aanleg der staatsspoorwegen.
Terwijl hij opklom in rang tot
opzichter eerste klasse werkte hij
onder andere bij de aanleg van de
spoorbruggen te Moerdijk en
Rotterdam. In 1880 nam hij
ontslag en vestigde zich als
ingenieur/architect te Rotterdam.
Zijn eerste specialisme was de
aanleg van tramwegen. Zijn eerste
grote opdracht was de aanleg van
een paardetramnet in Rotterdam.
Later is hij betrokken geweest bij
de aanleg van stoomtramlijnen op
de Zuidhollandse eilanden en bij
22. Het verband tussen het reservoirtype
en de grootte van de uitkraging bij ijzeren
reservoirs. Bij een vlakke bodem geen of
een geringe uitkraging (A); bij een
bolvormige bodem een kleine uitkraging
(B); bij een Intze reservoir een grote
uitkraging (C)
Watertoren
RVblad 01-14
de eerste electrische tramlijn in
Nederland tussen Haarlem en
Zandvoort (1899).
In 1882 kwam hij in aanraking met
de aanleg van drinkwaterleidingen,
dat zijn tweede specialisme zou
worden. Hij was één van de
oprichters van de Goudsche
Waterleiding Maatschappij,
waarvan hij ook aandeelhouder
werd. Later was hij commissaris
van deze maatschappij. Hij werd
belast met het ontwerpen van het
bedrijf, waartoe ook een watertoren
behoorde. Deze toren is de eerste
van een serie van zestien, die naar
zijn ontwerp gebouwd is. Zijn
ontwerpen vertonen een continu
verlopende ontwikkeling. Hoewel
Schotel niet voorop liep bij de
toepassing van nieuwe ontwikkelingen, vertoont een ontwerp van
hem meestal wel iets nieuws ten
opzichte van het vorige, maar
bestaat er ook een grote overeenkomst. Zijn watertorens zijn
representatief voor de gehele
watertorenbouw in Nederland
tussen 1880 en 1910.
Zijn medewerker en opvolger ir.
A.D. Heederik heeft waarschijnlijk
in de latere ontwerpen een
belangrijk aandeel gehad. Hij zette
na Schotels dood het bureau voort
onder zijn eigen naam en heeft
nog enige watertorens ontworpen
(Hazerswoude 1915, Brielle 1923).
De volgende torens zijn door
Schotel ontworpen: Gouda (1883),
Gorinchem (1886) afb. 27, Sliedrecht
(1886), Zwolle (1892), Breda (1894),
Hengelo (1897), Overveen (1897),
Voorburg (1898), Helmond (1899
en 1900; de eerste toren stortte
kort na voltooiing van de bouw in),
Zaltbommel (1905), Woerden
(1906), Weesp (1907), Boskoop
(1908), Den Helder (1908) afb. 25
en Voorschoten (1910).
Alphen a/d Rijn (1902), Rijswijk
(1911) en nogmaals Alphen a/d
Rijn (1911).
H.P.N. Halbertsma
Hidde Petrus Nicolaas Halbertsma
(1853-1929) studeerde werktuigbouwkunde in Duitsland, onder
andere bij prof. Intze in Aken aan
de Königliche Polytechnische
Schule, en aan een gelijknamige
school te Hannover. Daar legde hij
in 1875 ‘mit sehr gutem Erfolge’
zijn ingenieursexamen af. Hij kreeg
werk bij de aanleg van de waterleiding in Hannover. Dat is bepalend
geweest voor zijn specialisatie in
de aanleg van waterleidingen.
Toen in 1880 de aanleg voltooid
was, sloeg hij een aanbod van een
N. Biezeveld
Nicolaas Biezeveld (1849-1934)
bouwde als gemeente-architect
van de toen zelfstandige gemeente
Delfshaven in 1883 zijn eerste
watertoren. Daarna volgden
watertorens te Monster (1887)
afb. 23, Enschede (1891), Vlaardingen (1896), Hellevoetsluis (1896),
23. Watertoren aan de Haagweg te
Monster. Bouwjaar 1885; ontwerp N.
Biezeveld; gebouwd voor de waterleiding
van Delft; nu in gebruik bJ de Westiandsche
Drinkwaterleiding Maatschappij; Ijzeren
reservoir met bolvormige bodem (foto
H.W. v.d. Veen, Delft)
hoogleraarschap in Hannover af.
Hij ging wel in op het aanbod van
de in die tijd in Duitsland zeer
bekende specialist op waterleidinggebied B. Salbach om zijn assistent
ter plaatse bij de aanleg van de
door hem te ontwerpen waterleiding van Groningen te worden.
Daarna vestigde hij zich als
ingenieur te Rotterdam. In 1881
kreeg hij opdracht de waterleiding
van Schiedam aan te leggen. Later
werkte hij gelijktijdig ook aan die
te Arnhem en te Vlaardingen, waar
de eerste door hem ontworpen
watertoren verrees. Daar introduceerde hij de kort daarvoor door
zijn leermeester Intze bedachte
reservoirvorm in Nederland toen er
in Duitsland nog maar enkele
torens met een dergelijk reservoir
gebouwd waren. Voor het ontwerp
van de buitenzijde riep hij meestal
de hulp van een architect in.
In 1888 verhuisde hij naar Leeuwarden, waar hij de waterleiding
aanlegde, en in 1889 naar Den
Haag. Daar werd hij in 1901
gekozen in de gemeenteraad.
Behalve bij de aanleg van waterleidingen was hij ook betrokken bij
de bouw van een groot stoomgemaal te Medemblik (1891) en de
aanleg van de tramlijn van
Nijmegen naar Berg en Dal (1891).
In 1899 ondernam hij een studiereis
naar de V.S.,waar hij ook waterleidingen bestudeerde. Eind 1902
verliet hij Nederland omdat hij
benoemd was tot directeur van de
gemeentelijke water-, gas- en
electriciteitsbedrijven van Wiesbaden in Duitsland. Na acht jaar
kwam hij terug in Nederland en
vestigde zich in Utrecht. Hij was
van 1911 tot 1917 technisch
directeur van de MABEG(Maatschappij tot Bouw en Exploitatie
van Gemeentebedrijven) te
Utrecht. Via deze maatschappij
was hij betrokken bij de bouw van
watertorens te Roosendaal en
Scherpenisse. In vakkringen
genoot hij grote bekendheid.
Bij de bouw van de volgende
torens was Halbertsma betrokken:
Vlaardingen (1885), Schiedam
(1886), Leeuwarden (1888),
Nieuwer-Amstel (Amsterdam,
Watertoren
RVblad 01-15
1888), Almelo (1893), Meppel
(1893), Delden (1894), Tilburg
(1897), Bussum (1897), Roermond
(1898), Roosendaal (1916) en
Scherpenisse (1921).
R. Kuipers
Roelof Kuipers (1855-1922) was
architect. Hij kreeg zijn opleiding
in de praktijk en had twee broers,
Tjeerd en Foeke, die eveneens
bouwkundige geworden zijn. Hij
was verscheidene malen bij de
introductie in Nederland van
nieuwe ontwikkelingen op het
gebied van watertorens betrokken.
De toren te Wageningen (1897) is
de eerste toren met een betonnen
reservoir. De toren te Oosterbeek
(1908) heeft een vierkante doorsnede en is wat stijl betreft een
voorloper van de torens uit de
jaren twintig. Verder zijn in deze
toren Siegwart balken verwerkt.
Dat zijn holle geprefabriceerde
kokerbalken. De toren te Vianen
(1909) is een van de eerste torens
met een geheel betonnen draagconstructie.
In 1911 werden te Oudewater en
IJsselstein twee watertorens
volgens een nieuw Belgisch/Frans
systeem van betonblokken
gebouwd, dat overigens in
Nederland verder niet meer voor
watertorens is toegepast. Bij de
toren van Oudewater was Kuipers
als architect betrokken. De torens
te Barendrecht (1912) en Heerenveen (1915) lijken zeer veel op
elkaar. Ze zijn, evenals die te
Oosterbeek, te beschouwen als
voorlopers van de torens zoals ir.
H. Sangster die in de jaren twintig
ontwierp.
Ir. H. Sangster
Ir. Hendrik Sangster (1892-1971)
behaalde in 1915 het diploma
civiel ingenieur aan de T.H. te
Delft. Over de bouw van watertorens had hij een duidelijke mening.
Zo schreef hij in 19241:
'De watertoren is een der meest
karakteristieke gevallen van den
utiliteitsbouw en zijn bestemming is
uiteraard sterk in den vorm tot
uitdrukking gekomen. Met de
toepassing van de ijzeren Intze-reserRDMZ RV 1989/14-25
voirs op een onderbouw van baksteen, waardoor de ver uitstekende
kop aan het geheel iets topzwaars
gaf, en met het bouwen van den 'bak
op pooten', toen het gewapend beton
meer en meer voor bouwwerken
werd toegepast, zijn de types van
watertorens ontstaan, die het meest
in ons land werden gebouwd en die
het landschap ter plaatse veelal
hardgrondig bedierven.'
In hetzelfde artikel geeft hij ook
aanwijzingen voor het ontwerpen
van volgens hem esthetisch
verantwoorde watertorens.
'Er zal moeten worden gestreefd naar
een min of meer monumentaal
bouwwerk, waarvan de verhoudingen
zich zoo goed mogelijk aanpassen
aan de opgave (grootte en hoogteligging van het reservoir) en waarvan
de silhouet en de kleur hoofdzaak zijn.
'Zal de onderbouw overigens meest
forsch en sober gehouden worden,
voor het reservoir, als het voornaamste deel van den toren, is een fijnere
detailleering in groote lijnen en
vlakken gewenscht. Het verticalisme
zal in dat deel minder tot uitdrukking
komen door den forschen horizontalen
band onder het reservoir. Het is niet
bepaald noodig door een uitkraging
het reservoir speciaal aan te duiden,
al zal men er plaatselijk nog wel eens
toe overgaan, om ruimte te winnen.'
'Het dak is een der moeilijkste deelen
van den toren. Het moet een bouwwerk zoodanig beëindigen, dat het
een organisch geheel vormt met het
ondergelegen gedeelte. Doordat de
vormen tegen de lucht zich sterk
afteekenen, moet de lijn van het dak
heel zuiver zijn. Een detailleering op
een schaal, die naar verhouding is tot
de hoogte, geeft tegen de lucht een
zekere verlevendiging, doch voorzichtigheid en soberheid zijn in deze
alleszins geboden.
Wat de kleur van den toren betreft,
moet, behalve met de omgeving,
rekening gehouden worden met de
kleur van het beton, dat wel het
aangewezen materiaal is, om er de
dragende delen van den toren uit op
te bouwen. Wordt het beton niet
geheel achter den baksteen weggewerkt, dan geeft het aanleiding een
sprekend motief te vormen in het
geheel.'
In de toren te Aalsmeer (1927)
komen deze aanbevelingen tot
uitdrukking. Later week hij er
gedeeltelijk van af. De toren te
Domburg (1933) heeft een ronde
horizontale doorsnede en een glad
buitenoppervlak, zonder aanduiding van het reservoir. Dat was
volgens de in 1933 als modern
geldende opvattingen. Met zijn
ontwerpen heeft Sangster grote
invloed uitgeoefend op de watertorenbouw in de periode 1925-1935.
Later nam zijn functie bij het
Koninklijk Instituut van Ingenieurs
zoveel tijd in beslag, dat hij niet
meer aan het ontwerpen van
watertorens toe kwam. De volgende
torens zijn door Sangster ontworpen: Dongen (1923), Etten-Leur
(1924), Zevenbergen (1924),
Steenbergen (1924, identiek aan
Zevenbergen), Kaatsheuvel (1925),
Dinteloord (1925, identiek aan
Kaatsheuvel), Raamsdonksveer
(1925), Fijnaart (1925), Anna
Jacobapolder (1925), Sint Philipsland (1925), Lage Zwaluwe (1925),
Aalsmeer (1927), Zutphen (1927),
Naaldwijk (1930), Laren (1931, niet
uitgevoerd), Gilze (1932), Almkerk
(1935) en Domburg (1933).
Visser & Smit
Het aannemersbedrijf Visser & Smit
te Papendrecht ontwierp zelf
watertorens. Veel van deze
ontwerpen werden vervolgens
door het bedrijf ten uitvoer
gebracht. Het werd in 1900
opgericht door Martinus Visser,
aannemer te Papendrecht en Johan
Smit, directeur van de waterleiding
te Oud-Beijerland. De aanleiding
was een bezoek van Visser en
enige inwoners van Leerdam aan
de waterleiding te Oud-Beijerland
in verband met de aanleg van een
waterleiding te Leerdam.
In het begin werden drinkwaterleidingbedrijven aangelegd voor
particuliere maatschappijen,
waarvan de familie Visser een
aanzienlijk deel van de aandelen
kocht. Later waren meestal
gemeenten de opdrachtgever. Van
de particuliere maatschappijen te
Alblasserdam en Leerdam was tot
het einde (begin jaren zeventig)
Watertoren
RVblad 01-16
een lid van de familie Visser
directeur, in Oud-Beijerland was
dat tot 1972 een lid van de familie
Smit. Verder had men nog een
belang in de maatschappijen te
Waalwijk (tot 1920) en Doorn (in
1988 de laatste particuliere
waterleidingmaatschappij in
Nederland).
Vanaf omstreeks 1910 had een
zoon van Martinus Visser, ir. Arie
Visser, een belangrijk aandeel in
het ontwerpen van de door het
bedrijf gebouwde watertorens.
Enige malen publiceerde hij ook in
tijdschriften over het onderwerp
watertorens. In 1916 schreef hijz:
‘Was er voor eenige jaren een
watertoren noodig van grooter of
kleiner inhoud, dan werd deze in
baksteen opgebouwd, het reservoir
werd van rjzer gemaakt, meestal
volgens het systeem ‘Intze’, wat
steeds de ver overgebouwde kop
- het ‘Waterhoofd’ - te zien gaf,
terwijl de ommanteling werd
gemaakt van een dunne baksteenwand, waarbrj van het rjzer, dat toch
eigenlijk de hoofdconstructie vormde,
aan de buitenzijde niets of bijna niets
werd gezien.
Men kreeg op deze wJze de naar
boven smal toelopende baksteen-onderbouw met de groote daarop
rustende kop, een geheel, dat op z’n
zachts uitgedrukt, niet erg mooi was.
Het type dat we allemaal kennen en
dat op zooveel plaatsen in ons land
en ook in ‘t buitenland het landschap
ontsiert.
Men volgde hierin ook steeds
elkander na en meende dat ‘t niet
anders kon of, indien men ‘t anders
deed, dat ‘t dan veel duurder uit zou
komen. Immers de ‘Intze’-constructie
gaf wel een goede drukverdeeling op
‘t muurwerk, maar men had ook
andere bodemconstructies kunnen
kiezen, waarbq men niet zoover over
behoefde te bouwen, en die een
aesthetisch bevredigende oplossing
hadden mogelijk gemaakt.’
Verder betoogde Visser dat
gewapend beton voor watertorens
het materiaal bij uitnemendheid is.
Het levert goedkopere bouwwerken
op dan de traditionele bouwwijze
met ijzer en baksteen, maar er is
behalve de practische zijde ook
nog de esthetische:
24. Watertoren aan de Qsseldijk te
Ouderkerk a/d IJssel.Bouwjaar 1916;
ontwerp en bouw Visser ti Smit te
Papendrecht; betonskelet met baksteen
vullingen; betonnen reservoir met
bolvormige bodem; uitkragende traptoren
aan de kop; buiten gebruik (foto H.W. v.d.
Veen, Delft)
‘Wat betreft de aesthetische zijde van
het vraagstuk, is de kwestie niet zoo
gemakkelijk en we moeten het eerlrjk
bekennen: daar kan de beton den
strijd met de baksteen nog niet
volhouden. ’
Hij gaf vooral de kleur van beton
de schuld, terwijl ook een rol
speelt dat men met beton nog
maar kort ervaring opgedaan had.
Hij ergerde zich aan nodeloze
versieringen, zoals een ionische
voluut aan een ronde betonnen
kolom. Aan het einde van het
artikel schreef hij:
‘Te weinig heeft men tot voor korten
trjd ingezien dat wij - dat zrjn de
ingenieurs en architecten - met
hunne lastgevers tegenover de
samenleving en óok tegenover het
nageslacht verplichtingen hebben.
Door slecht te bouwen ergert men
een onnoemelrjk aantal menschen,
evengoed als met valsch zingen en
spelen, temeer daar deze gebouwen
voor de eeuwen worden gesticht.
Daartegenover verschaft men door
een goed en kunstvol geheel vreugde
aan velen, men onderwijst en spoort
anderen, die voor dergelijke opgaven
worden gesteld aan tot het maken
van goede ontwerpen. ’
De ontwerpen van de torens te
Nieuw-Lekkerland (1915), Ouderkerk a/d IJssel(1916) afb. 24 en
Dubbeldam (1916) zijn door Arie
Visser gemaakt omstreeks het
tijdstip waarop hij het bovenstaande schreef. De eerste en de laatste
zijn als illustratie bij de artikelen
van Visser gevoegd. De torens,
voor 1915 ontworpen door Visser
& Smit, zondigen overigens
duidelijk tegen de door Visser
gegeven regels.
Tegen het einde van de Eerste
Wereldoorlog stagneerde de
aanleg van waterleidingen en
daardoor ook de bouw van
watertorens door gebrek aan
materialen. Toen deze weer op
gang kwam, bleef het aandeel van
Viser & Smit in de meeste gevallen
beperkt tot de aanleg van het
leidingnet. Alleen te Leerdam en
Klaaswaal werden na 1916 nog
watertorens voor de drinkwatervoorziening gebouwd. De toren die
in 1929 als laatste voor het
familiebedrijf te Leerdam gebouwd
werd, verving twee oudere torens,
die in 1900 (als eerste) en 1912
door Visser & Smit gebouwd
waren. Al in 1916 had ir. A. Visser
in een tijdschrift een ontwerp dat
grote overeenkomst vertoont met
de toren te Leerdam gepubliceerd.
Andere door Visser gepubliceerde
ontwerpen zijn nooit uitgevoerd.
Zijn laatste schepping op watertorengebied is de hoog boven het
dak uitstekende uitkragende
.
-
1 Watertoren
RVblad 01-17
traptoren die in 1941 aangebracht
werd bij de verbouwing van de
toren te Slikkerveer.
De volgende torens zijn door
Visser & Smit ontworpen: Leerdam
(1900), Waalwijk (1901), Doorn
(1902), Oud-Beijerland (1902),
Eindhoven (1904), Alblasserdam
(1905), Slikkerveer (1906), Rijsoord
(1906), Bodegraven (1907),
Lekkerkerk (1909), Culemborg
(1910), Heinenoord (1910),
Hendrik-Ido-Ambacht (1911),
Leerdam (1912), Hoorn (1913),
‘s-Gravendeel (1914), Strijen (1914),
Nieuw Lekkerland (1915), Ouderkerk a/d IJssel(1916), Dubbeldam
(1916), Eindhoven (Philips, 1922),
Klaaswaal (1929) en Leerdam
(1929). Sommige van deze torens
zijn niet door Visser & Smit
gebouwd. De torens te Boskoop
(1908) en Hazerswoude (1915) zijn
door Visser & Smit naar het
ontwerp van anderen gebouwd.
Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening
Het Rijksbureau (later Rijksinstituut)
2.5. Watertoren aan de Polderweg te Den
Helder na de verbouwing in 1961.
Bouwjaar 1908; oorspronkelijk ontwerp
J. Schotel; ontwerp verbouwing J.H.J.
Kording/RlD. Bg de verbouwing is de
gehele kop vervangen (foto G.J.Arends,
1987)
26. Het inwendige van het reservoir van
de watertoren te Rotterdam trJdens de
verbouwing in 1985. Duidelijk zichtbaar
is, dat de grote delen van de reservohwand
reeds verwijderd z@r. Dit oudste reservoir
in Nederland met enige unieke constructiedetails kon niet in z@r geheel behouden
blgven (foto RDMZ, 1985)
RDMZ RV 1989/14-26
voor Drinkwatervoorziening gaf
vooral aan kleinere waterleidingbedrijven advies en maakte voor hen
ook ontwerpen voor pompstations,
watertorens en andere toebehoren
van een drinkwaterleidingbedrijf.
De architect J.H.J.Kording maakte
onder andere de ontwerpen van
watertorens. Daarnaast maakte hij
ook verbouwingsplannen voor
watertorens. De volgende torens
zijn naar ontwerp van het RID
gebouwd: Berg en Dal (1929),
Borne (1931), Eibergen (1935), Oss
(1935), Oost-Souburg (1939),
Helmond (1948) en Vlaardingen
(1955). Het RID was bij de ingrijpende verbouwing van onder andere
de volgende watertorens betrokken: Meppel (1956), Enschede
(1956) en Den Helder (1961) afb. 25.
6. Nieuwe gebruiksmogelijkheden
Als een waterleidingbedrijf een
watertoren buiten gebruik gesteld
heeft, is een nieuwe gebruiksmogelijkheid van groot belang voor het
behoud van de toren. Van de in de
inleiding genoemde bijna 250
Watertoren
RVblad 01-18
watertorens die voor de openbare
drinkwatervoorziening gebouwd
zijn, resteren er thans in 1988 nog
180. Van deze 180 torens zijn er
nog iets meer dan 100 bij de
waterleiding in gebruik. Er zijn dus
bijna 80 watertorens waarvoor een
andere bestemming belangrijk is,
zolang behoud ervan gewenst is.
Regelmatig komen daar torens bij
terwijl ook waardevolle torens
worden afgebroken. Het is dus
belangrijk dat vastgesteld wordt
welke torens voor behoud in
aanmerking en dat daar een goede
en duurzame bestemming voor
gevonden wordt.
Het lijkt het beste als de waterleidingmaatschappij de verzekering
geeft dat de toren nog geruime tijd
als watertoren in gebruik zal
blijven. Daarbij moet er wel op
aangedrongen worden dat geen
ingrijpende verbouwingen zullen
plaatsvinden. Zulke verbouwingen
hebben in het verleden geleid tot
het vervangen van de gehele kop
van de toren. Daarbij ging het
meest karakteristieke deel verloren,
wat vaak als een bijna even groot
verlies als totale afbraak beschouwd
doorsnede
3451?
moet worden. Dergelijke verbou-
wingen hebben plaatsgevonden bij
de torens te Meppel (1956),
Alkmaar (1957), Zwolle (1959), Den
Helder (1961) afb. 25, Bussum
(1967) en Utrecht (Heuveloord,
1978).
Het plaatsen van antennes van de
centrale antenne-installatie op een
toren voorkomt op korte termijn
afbraak. Maar het is geen duurzame
garantie tegen afbraak, want de
technische ontwikkelingen op dit
gebied leiden tot een koppeling
van installaties, waarbij die van
kleinere plaatsen op die van
grotere aangesloten worden. Ook
voor de ontvangst van door
27. Watertoren te Gorinchem na de verbouwing in 1985. In de toren zijn nu negen kleine
woningen, één per verdieping (tek. Bureau Wissing, Barendrecht)
satellieten uitgezonden signalen is
geen toren nodig. Zo werd de
installatie van Moordrecht aangesloten op die van Gouda, waardoor
staan onder andere te Arnhem,
te ingericht afb. 26.
de antennes op de toren in
Bodegraven en Dordrecht (DubbelEen mooie, maar helaas weinig
Moordrecht overbodig geworden
dam).
rendabele bestemming is voor de
zijn. Ook antennes van brandweer
De zes machinistenwoningen in de nog bij het waterleidingbedrijf in
en politie kunnen op een watertowatertoren te Rotterdam zijn sinds gebruik zijnde watertoren in het
ren geplaatst worden. Watertorens 1978 weer bewoond. In 1985 is
centrum van Utrecht gevonden. In
waarop antennes geplaatst zijn, '
boven in de toren een kantoorruim- deze toren is een waterleidingmu-
Watertoren
RVblad 01-19
seum gevestigd. In Woerden heeft
de gemeente de grond rondom de
watertoren voor een symbolisch
bedrag verkocht. De nieuwe
eigenaren mochten er een tweetal
woningen op bouwen onder de
voorwaarde dat op hun kosten de
watertoren gerestaureerd werd. Zo
is behoud zelfs zonder een nieuwe
geld opleverende bestemming
mogelijk.
Een ingrijpende inwendige
verbouwing, die het uitwendige
grotendeels ongewijzigd gelaten
heeft, veranderde de op de
Monumentenlijst staande toren te
Breda (Wilhelminasingel) in een
kantoorgebouw (1976). Er zijn
zeven betonnen vloeren aangebracht en het ijzeren reservoir is
verwijderd. In Zutphen zijn in 1984
acht woningen in vier lagen onder
in de toren aangebracht. Het
reservoir is nog in gebruik. In
Gorinchem zijn in 1985 negen
woningen voor één of twee personen in de toren gebouwd afb. 27.
Het reservoir is verwijderd. Bij
verbouwingen zoals die van de
torens te Breda, Zutphen en
Gorinchem spelen de eisen ten
aanzien van de brandveiligheid
een belangrijke rol. Deze eisen
leidden er toe dat men in Zutphen
het aantal woonlagen verminderd
heeft van acht tot vier. De toren te
's-Hertogenbosch is in 1987
verbouwd tot clubhuis. De buitenkant is niet gewijzigd en de voor
Nederland unieke reservoirs zijn
behouden. De torens te Strijen,
Zaltbommel en Soest (sinds 1985)
zijn in gebruik als woning.
Deze voorbeelden tonen aan dat
het mogelijk is op verantwoorde
wijze het behoud van een watertoren in zijn oorspronkelijke vorm
samen te laten gaan met een vorm
van gebruik waarvoor de toren
niet ontworpen is.
Literatuur
Summary
F.M.C. Berkhout, 'Ter herdenking ir. H.
Sangster 1892-1971'. De Ingenieur 86
(1971) A 417^18.
Watertowers
Noten
J.G. Wattjes, 'Eenige watertorens,
ontworpen door ir. H. Sangster'.
Bouwbedrijf 6(1929), 43-46.
1
Sangster, 'Eenige aanwijzingen'
(1924), 67.
2
Visser, 'Het bouwen van watertorens'
(1916), 385-389.
RDMZRV 1989/14-27
P. Houwink, 'Watertorens'. Monumenten
van bedrijf en techniek, industriële
archeologie in Nederland, Zutphen 1978.
P. Houwink, Watertorens in Nederland
(1856-1915). Nieuwkoop 1973.
P. Karstkarel, Watertorens in Friesland.
Leeuwarden 1980.
P. Karstkarel en R. Terpstra. 'De
gebroeders Kuipers, architectuur in een
overgangstijd'. Wonen TA/BK4(1976) nr.
2,5-15.
K.W.H. Leeflang, Ons drinkwater in de
stroom van de tijd. Rijswijk 1974.
J.H.W. Leliman, 'Watertorens'. De
Bouwwereld 11(1912), 289-292 en
297-300.
B.F. van Nievelt, 'Watertorens ontworpen door ir. H. Sangster'. Water en Gas
13(1929), 32-33.
B.F. van Nievelt, 'Een gouden jubileum'.
Water en Gas 9(1925), 177-179.
R.A. van Sandick, 'H.P.N. Halbertsma'.
De Ingenieur 17(1902), 776-777.
R.A. van Sandick, 'Ter herdenking
H.P.N. Halberstma'. De Ingenieur
44(1929), A 107-108.
H. Sangster, 'Eenige aanwijzingen voor
de architectuur van watertorens'. Water
en Cos 8(1924), 67-70.
A. Visser, 'Het bouwen van watertorens'.
De Bouwwereld 15(1916), 385-389.
A. Visser, 'Watertorens in gewapend
beton'. Gewapend Beton 4(1916),
241-246.
H.A. Visser, 'N.V. Alblasserdamsche
Waterleiding, Alblasserdam. 19051955, vijftig jaar particuliere watervoorziening'. Water 39(1955), 343-347.
Watertowers are built for the
public watersupply, for railways,
gasworks and other factories and
various other users. In the Netherlands nearly 250 watertowers have
been built for public watersupply.
About 70 of these have been
pulled down or were demolished
during World War II. Many
hundreds of watertowers were
built for other purposes, many of
which were pulled down, especially
those built for gasworks and
railways.
The hightaule is the most important
part of the tower. lts shape and
location in the tower largely define
the shape of the tower itself.
Especially the shape of the bottom
(the Intze-bottom has a large
cantilevered head) is important.
The function of buffer is the most
important function a watertower
has. The greater part of watertowers, built for 1910, have an iron
reservoir, which is supported by a
circular brick wall. Af ter 1910
mainly towers with concrete
reservoirs were built, supported by
a concrete frame. At first the frame
is left open, but later on it is
usually surrounded by an independent brick wall. Brickfillings in the
framework also occur. Bef ore 1920
the headcantilever of the tower
usually cantilevers greatly. From
1920 up to 1955 this cantilever is
small or missing. After 1955
watertowers are again built with a
large cantilever. There were a few
specialists in the field of watersupply, who designed many of the
watertowers. Today many watertowers no longer function as such.
Justifiable and profitable uses,
other than watersupply, can
contribute to the preservation of
watertowers.