natuurwaarden-van-de-randmeren-wolderwijd

ministerie van verkeer en waterstaat
rijksdienst voor de ijsselmeerpolders
wer kdobbkmt--'
Natuuwaarden van de randmeren Wolderwijd,
Nuldernauw, Nijkerkernauw en Eemmeer
door
i r . W.N.M.
van Acht
me i
1984
-
86 Abw
,173851
postbus 6 0 0
8200 AP lelystad
srnedinghu~s
zuiderwagenpleln 2
Lel. (03200) 99111
telex 40115
INHOUD
SAMENVATTING
INLEIDING
WATER
Hydrologie
Waterkwaliteit
VEGETATIE
Watervegetatie
Oevervegetatie
Vegetatie van de eilanden
Vegetatie grondstort E e m e e r
FAUNA
Macrofauna
Vissen
Vogels
Zoogdieren
Invloeden water- en oevervegetatie
ONTWIKKELING NATUURWAARDEN
LITERATUUR
Bijlagen
I. Waterdiepte en ontgrondingen, zuiveringsinstallaties, gemalen, sluiZen en duikers
2. Ondiepten en kustgedeelten met actuele en potentiEle botanische waarden
3. Vegetatie grondstort Eemeer
4. Weergave resultaten macrofauna bemonstering in staafdiagramen
5. Bemonsterde hoeveelheid muggelarven en worrnen in en nabij zandwinput
'in het Veluwemeer 1979
6. Woldemijd: Frequentietabel van aantallen watervogels in twee perioden
7. Eemmeer: Frequentietabel van aantallen watervogels in twee perioden
8. Aantalsverloop van enkele soorten watervogels in het Woldemijd
9. Aantalsverloop van enkele soorten watervogels in het Eemmeer
10. Maximum aantallen vogels grondstort Eemeer
l l . Het voorkomen van schedefonteinkruid in 1979
12. Verspreiding van voedselzoekende kleine zwaan in I977t/m1979
13. Plaatsen waar geregeld slobeenden worden waargenomen
14. Indicatie van belangrijke seizoenen voor vogelsoorten en recreatieactiviteiten
SAMENVATTING
Water
-
1
De Randmeren ontvangen vrijwel-alleen 'water'van de oude landzijde; Het
water in de meren is qua voedselrijkdom, dimensionering en wat betreft
de verblijftijd van dien aard, dat de blauwalg Oscillatoria agardhii de
dominante fytoplanktonsoort is. Om voorwaarden te scheppen voor eeri
eutroof groenalgensysteem in het Wolderwijd en Nuldernauwen de daarmee
samenhangende meer gedifferentieerde flora en fauna, is hetwaarschijnlijk voldoende de gemiddelde extreme fosfaatbelasting van thans 0,9 g
~ / m 2jaar met 50% terug te brengen. Het beleid dient te iijn gericht op
terugdringing van uit- en afspoeling van meststoffen uit gras- en bouwlandgebieden. In het Eemmeer zal een significante vermindering van het
alle
fosfaatgehalte alleen kunnen optreden, wanneer ook def~sfateringo~
rioolwaterzuiveringsinstallaties langs de Eem wordt toegepast. Ook zijn
verbeteringen te bewerk~telii~en
door vervijdering van de fosfaatrijke
bodem, door in gedeelten de waterdiepte tevergroten of pleksgewijs door
isolatie van watergedeelten.
Vegetatie
Pas deLaatste jaren zijn kleine fonteinkruidvelden in het Eemmeer aanwezig. In het Nijkerkernauw, maar vooral in het Nuldernauw en Wolderwijd
zijndeondiepe gedeelten in belangrijke mate begroeid met fonteinkruiden. Uitbreiding van de watervegetatie is te verwachten bij verbetering van de waterkwaliteit.
De belangrijkste oevervegetaties zijn rietlanden, ruigten, moerassen,
natte, deels nog zilte graslanden en vegetaties van kaden en dijken.
Aan de polderzijde heeft zich op de opgespoten Voorlanden een floristisch
zeer rijke vegetatie, met ondermeer 25 zeldzame soorten, ontwikkeld, hetgeen te verklaren is door de grote variatieinvochtigheid en zuurgraad.
Te overwegen is door natuurbouw op extensief gebruikte gedeelten van de
Voorlanden vochtige milieus te cregren door maaiveldsverlaging.
Op de eilanden de Dode Hond en de Zegge zijn houtsoorten aangeplant.
Pleksgewijs is spontaan wilgenbos opgeslagen.
De vegetatie van het grondstort in het Eemmeer gaat vanaf de waterzijde
van moerasandijvie, via lisdodde en riet,over in een ijle vegetatie op
de drogere zandkoppen.
Fauna
Door lage zuurstofgehalten bij de bodem overheersen muggelarven en wormen
in de bodemfauna. In het Wolderwijd en Nuldernauw treden muggenplagen op.
Wanneer door zandwinning de waterdiepte tot meer dan 3 meter toeneemt,
zal de hoeveelheid macrofauna in aanzienlijke mate teruglopen.
In de visfauna overheerst brasem.
Door verslechtering van de waterkwaliteit na dijksluiting is de betekenis
van de meren voor vogels (duik- en zwemeenden, aalscholvers, lepelaars
en k l e i n e zwanen) s t e r k a c h t e r u i t gegaan. Thans z i j n op h e t Eemmeer en
h e t Nijkerkernauw de slobeend en de k l e i n e zwaan de e n i g e s o o r t e n waaraan d i t randmeer z i j n i n t e r n a t i o n a l e b e t e k e n i s v a n ~ a t e r ~ ~ ~ e l s k a n o n t l e nen; Deenige s o o r t d i e o p h e t l l o l d e r w i j d i n a a n t a l l e n v a n i n t e r n a t i o n a l e b e tekenisvoorkomt, i s d e k l e i n e zwaan. I n h e t v e r l e d e - n z i j n d e m e r e n o o k v a n i n t e r n a t i o n a l e b e t e k e n i s geweest voor k u i f e e n d , n o n n e t j e , t a f e l e e n d , g r o t e
zaagbek e n b r i l d u i k e r .
Aan de oude l a n d z i j d e i n h e t E e m e e r i s h e t g e d e e l t e van d e Gooiergracht
t o t aan de jachthaven b i j de Eemmond, de Vogelbocht evenals h e t gronds t o r t b i j de S t i c h t s e Rrug, z e e r r i j k aan moerasvogels. Vanaf h e t v i a d u c t
Horst t o t aan de nieuwbouwwijk van Harderwijk bevindt z i c h een voor-vogels belangrijke oevervegetatie.
Mogelijke c o n f l i c t e n t u s s e n n a t u u r en r e c r e a t i e t r e d e n d a a r op waar h e t
voorkomen van f o n t e i n k r u i d v e l d e n , k l e i n e zwaan en slobeend samengaan met
r e c r e a t i e - a c t i v i t e i t e n . Oever- en w a t e r v e g e t a t i e worden beschadigd door
h e t afmeren van boten op n i e t daarvoor bestemde p l a a t s e n en door een int e n s i e f gebruik van oevers.
De ontwikkeling van natuurwaarden i n d e onderhavige randmeren i s s t e r k
gekoppeld aan v e r b e t e r i n g van de w a t e r k w a l i t e i t , de u i t b r e i d i n g van
water- en o e v e r v e g e t a t i e en de handhaving van r u s t door een d a a r op a f gestemde zonering van vormen van oever- en w a t e r r e c r e a t i e , mogelijk i n
combinatie met i s o l a t i e van g e d e e l t e n o p e n water.
1
I. INLEIDING
In het kader van de Werkgroep Inrichting randmeren Wolderwijd, Nuldernauw, Nijkerkernauw en Eemeer, gevornd door de vertegenwoordiging van
de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, Staatsbosbeheer en de Directie
Zuiderzeewerken zijn de natuurwaarden van de betreffende randmeren geinventariseerd op basis van de verspreid aanwezige literatuurgegevens.
Bovendien zijn de mogelijke ontwikkelingen van natuurwaarden kort geschetst. Achtereenvolgens is ingegaan op de aspecten water, vegetatie,
fauna en ontwikkeling van natuurwaarden.
2.1. Hydrologie
Het Eemmeer en Nijkerkernauw ontvangen vrijwel alleen van de oude landzijde oppervlaktewater via gemalen en open waterlopen. Er is een geringe
toevoer van water vanuit het aangrenzende Nuldernauw (via de Nijkerkersluis). De belangrijkste bron van water is de Eem, uitmondend in het Eemmeer. In deze meren treedt ook kwel op die afkomstig is van de aangrenzende hoge gebieden. Daarentegen vindt wegzijging plaats naar aangrenzende lage gebieden, met name Plevoland. De bij deze waterbeweging betrokken hoeveelheden zijn in vergelijking met die bij overeenkomstige
processen in het Veluwemeer en het Wolderwijd klein als gevolg van de
slecht doorlatende ondergrond en de hoogteligging van de aangrenzende gebieden. De breedte van de meren varieert hier van 500 m tot 1.000 m.
De gemiddelde verblijftijd van het water in het Eemneer en Nijkerkernauw is twee maanden.
Het Nuldernauw en Wolderwijd worden van water voorzien vanuit de aangrenzende kuststrook van fle Veluwe, hetzij via bemalingsinstallaties of uitwateringssluizen van laag gelegen gronden, hetzij via open waterlopen
van hoog gelegen gebieden.
In het Wolderwijd treedt kwel op uit de hoge gronden van de Veluwe. Naar
hetlaaggelegen gebied van de polder Zuidelijk Flevoland zijgt water weg,
dat daar weer als kwel aan de oppervlakte kan komen.
Het waterpeil moet, ook tijdens langdurige droge perioden, op voldoende
hoogte worden gehouden om te grote daling van de grondwaterstanden op het
oude land te voorkomen. Handhaving van dit peil kan plaats vinden door
inlaat van water uit het Veluwemeer dat onder die omstandigheden op peil
wordt gehouden door uitslagwater van het gemaal Lovink. Bij groot waterbezwaar op het IJmeer kan water worden ingelaten via de Nijkerkersluis.
Alleen in de wintermaanden is er zo nu en dan sprake van wateroverschotten op het Nuldernauw en Wolderwijd. Dit water wordt in het algemeen
naar het ~emeer/Nijkerkernauwafgevoerd. Incidenteel vindt afvoer via
de Hardersluis naar het Veluwemeer plaats. De streefwaarden voor het waterpeil zijn voor de zomerperiode 0,10 m -N.A.P. en voor de winterperiode
0,4 m -N.A.P. De gemiddelde verblijftijd van het water is 18-36 maanden.
2.2. Waterkwaliteit
Tabel 1 geeft enkele waterkwaliteitsparaneters van de meren.
Tabel I.
Enige waterkwaliteitsparameters (gemiddelde waarden) in vergelijking met enkele andere wateren uit het IJsselmeergebied
(Uunk, 1981)
chloride- fosfaatbe-. chlorofyl-A- doorgehalte
lasting
gehalte
zicht
(mill)
~/m2;) (mg/m3/j)
(cm).
(g
'
Eemmeer/Nijkerkernauw
Zwarte Meer
Polderwater Flevoland
95
50
180
20
600
12
100
50
In de meren is de blauwalg Oscillatoria agardhiide dominante soort.
Als gevolg van
na 1975 in het
onder meer tot
percentages in
saneringsmaatregelen in het stroomgebied van de Eem, is
Eennneer een verbetering in de waterkwaliteit opgetreden,
uiting komend in minder extreem hoge zuurstofverzadigingsde zomer.
De nutrikten arnmonium en nitraat zijn in de zomer, wanneer er sprake is
van een verhoogde opname door de algenbiomassa en van biochemische afbraak, vrijwel afwezig. In november beginthetgehalte aan deze nutriznten
op te lopen. In het Eemmeer lcunnen deze gehalten een aanzienlijke waarde
bereiken, veel hoger dan bij voorbeeld in het Woldewijd. Deze hoge waarden moeten worden toegeschreven aan de hoge toevoer van deze nutrienten
door de Eem. Sinds 1970 is in het Eemmeer, als gevolg van de verbeterde
zuurstofhuishouding van de Eem, het annnoniumgehalte gedaald. In samenhang daarmee is daarentegen het nitraatgehalte van het water gestegen.
De kwaliteit van het Eemwater kon verbeteren dankzij de bouw van een
groot aantal rioolwaterzuiveringsinstallaties in het stroomgebied van
deze rivier.
De fosfaat- en chloridegehalten van het Eemwater zijn echter in de loop
van de zeventiger jaren toegenomen. Het fosfaatgehalte is in de Eem hoger
dan in de IJssel. Het binden van fosfaat in de zuiveringsinstallaties,
zoals die nu functioneren, en het absorberen van fosfaat aan rivierslib
is bij lange na niet voldoende om het fosfaatgehalte in het rivierwater
te veminderen.
Significante vermindering van het fosfaatgehalte van het Eemwater zal
aleen kunnen optreden bij t o e p a s s i n g v a n d e f o s f a t e r i n g op alle rioolwaterzuiveringsinstallaties en een duidelijke reductie in de bijdrage van het
landelijk gebied aan de fosfaatbelasting van de Eem. Deze bijdrage is afkomstig van verspreide bebouwing (niet gerioleerd gebied) en uit- en afspoeling van landbouwgronden. .
In het ~eunneeren het Nijkerkernauw vertonen het opgeloste fosfaat en
het totaal-fosfaat beide dezelfde seizoensvariatie. De gehalten kunnen
in de zomer tot aanzienlijke waarden oplopen: 1.25 mg/l voor het orthofosfaat en 1.50 mg/l voor het totaal-fosfaat.
Deze hoge fosfaatgehalten zijn niet alleen het directe gevolg van de
aanvoervanuit deEem,naar ookafkomstigvande hoge interne belasting;
in het slib van deze meren liggen als gevolg van de toevoer in voorgaande jaren enorme hoeveelheden fosfaat opgeslagen die voornamelijk
onder anaerobe omstandigheden, uit de bodem vrij kunnen komen.
Vanaf 1976 worden door de R.1J.P. in samenwerking met Rijkswaterstaat in
de oostelijke randmeren (Wolderwijd, Nuldernauw, Veluwemeer en Drontermeer) balansstudies voor water, chloride, fosfor en stikstof uitgevoerd
met als doe1 meer te weten te komen over de omvang, samenstelling en de
invloed van de belasting van demeren met vooral stikstof en fosfor.
De opbouw van de belasting van het randmeer Wolderwiid-Nuldernauw met
water, fosfaat en stikstof over de periode mei 1976 tot en met septem-,
ber 1979 is weergegeven in tabel 2.
Tabel 2
. Procentuele verdeling van de belasting van het WolderwijdNuldernauw met water, fosfaaten stikstof (periode mei 1976
t/m september 1979) (P.E.R.,1982)
Toevoerpost
kwel
neerslag
beken
uitslag polder Arkemheen
aangrenzende meren
belasting (%)
water
fosfor
35
6
28
5
65
14
23
7
7
11
stikstof
6
21
52
14
8
Naar aanleiding van dit onderzoek is slechts geconcludeerd dat de neerslag en kwel, vanwege hun grote aandeel in de watertoevoer en lage fosforgehalte, een positieve invloed op de waterkwaliteit van het meer hebben, die bij sanering van het meer benutting verdient.
Ten aanzien van de stik~tofhuishoudin~
van het meer is nauwelijks sprake
van een positieve invloed van de neerslag: het gehalte daarvan is maar
weinig lager dan het huidige (ongesaneerde) gemiddelde gehalte in het
meer zelf (2,s mg N/1 tegenover 3 , s mg N/l).
Op het Nolderwijd en het Nuldernauw vinden geen directe lozingen van a1
dan niet gezuiverd afvalwater plaats. Desondanks blijken de fosfor- en
stikstofgehalten van het meerwater zo hoog, dat een intensieve algengroei
zich kan handhaven. Uit tabel 2 blijkt dat de toevoer van beekwater van
slechte kwaliteit in belangrijke mate verantwoordelijk moet worden gesteld voor deze situatie.
Onderzoek bevestigt dat een groot deel van de via beken aangevoerde
fosfor- en stikstofbelasting in een klein deel van het jaar, namelijk in
natte winterperioden, optreedt. Dit wordt, althans bij de beken in het
stroomgebied van de Schuitenbeek, veroorzaakt door zowel een sterke toe..
water als door stijgingvan de Eosfor- en
name van de a£gevoerdehoeveelheid
stikstofgehaltenvanhetbeekwaterindergelijke perioden(UunkenIJelmer, 1931).
Blijkens de onderzoeksresultaten zijn er in het gebied ook continulozingen van verontreinigd water. Voor wat betreft fosfor gaat het hierbij,
gezien de grote fractie ortho-fosfaat, om afvalwaterlozingen.
Globale berekeningen (P.E.R., 1982) geven aan dat circa 23% van de fosfaatbelasting van de in het Woldewijd-Nuldernauw uitmondende beken afkomstig is van huishoudelijk afvalwater dat door de bewoners van verspreide bebouwing wordt geproduceerd. Diezelfde berekeningen komen uit
op een aandeel yan diffuse bronnen (uit- en afspoeling van gras- en bouwland) in de fosfaatbelasting van 65%.
Zowel in natte als in minder natte perioden wordt 's winters veel stikstof in de vo& van nitraat afgevoerd door de beken. Waarschijnlijk is
dit nitraat grotendeels afkomstig van via het grondpakket naar de beken
toestronend water. In gebieden met hoge mestgiften komen in het ondiepe
grondwater namelijk meestal hoge nitraatgehalten voor (0.a. I.C.W., 1981).
A1 met a1 lijkt de uit- en afspoeling van op het land gebrachte meststoffen de belangrijkste bron van de via de beken afgevoerde fosfor en stikstof te vormen. De sanering van de waterkwaliteit van de beken en daarnee van het Woldewijd-Nuldernauw, zal zich daarom in de eerste plaats
moeten richten op de beperking van de uitstoot van overtollige fosfor
en stikstof uit de landbouw.
.
.
Ter verbetering van de algemene waterkwal'iteitis gesteld dat de omstandigheden zodanig gewijzigd moeten worden dat'de vrijwel continue bloei
van blauwalgen (Oscillatoria agardhii) plaats maakt voor een eutroof
groenalgensysteem en de daarmee samenhangende meer gedifferentieerde
flora en fauna (P.E.R., 1982). Om dit te bewerkstelligen beveelt de
saneringscommissie aan de fosfaatbelasting van de'randmeren terug te
brengen tot 0,5-1,5 g ~/m2/jaar,waarbij wordt aangetekend dat genoemde
bovengrens mogelijk te hoog is.
In een later stadium zijn landelijke normengeformuleerd waaraande oppervlaktewaterkwaliteit moet voldoen,opdat bepaalde functies kunnen worden toegewezed' (ontwerp A.M.v.B.-waterkwaliteitsdoelstellingen). De
functie zwemwater, een belangrijke recreatieve functie van'het Wolderwijd-Nuldernauw, stelt als norm voor het doorzicht 1 m, tenzij als gevolg van natuurlijke gesteldheid dit niet mogelijk is. De helderheid van
het water is, behalve voor de.recreatie, ook een belangrijke factor voor
ontwikkeling van een gedifferentieerde flora en fauna.
In het afwateringsgebied van het Wolderwijd-Nuldernalrw zal de reductie
van de nutrizntenbelasting zowel een beperking betekenen van de fosfaat
als de stikstofbelasting, daar de belasting voornamelijk afkomstig is
van zogenaamde diffuse bronnen zoals verspreide bebouwing, uitspoeling
en afspoeling van landbouwgronden. In de huidige situatie zijn zowel
fosfaat als stikstof in bepaalde perioden van het jaar de beperkende factor voor algengroei.
Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat de huidige externe
fosfaatbelasting, gemiddeld over de onderzoeksperiode, 0,9 g p/m2/jaar
bedraagt. In zeer natte jaren kan de belasting echter het dubbele hiervan bedragen. Gezien de huidige algensituatie in het meer en de gemiddelde fosfaatbelasting kan worden gesteld,dat de bovengrens van de aanbevolen belasting van de saneringscommissie te ruim is.
Voor het realiseren vandedoelstellingen voor de waterkwaliteit, de omslag van blauwalgen naar meer gewenste groenalgen en een gemiddeld doorzicht in het zomerhalfjaar van ca. 1 m, zal een verlaging van de externe
fosfaatbelasting met ongeveer 50% waarschijnlijk voldoende zijn.
Vermindering van de externe belasting moet gezien worden als de belangrijkste maatregel om in de toekomst een stabiele situatie te verkrijgen
van lage gehalten aan nutrienten en algen, een relatief groot doorzicht
en een gevarieerde flora en fauna. Omdat de nutrignten ook nu a1 in bepaalde perioden de beperkende factoren van de algengroei vormen,zal
iedere afname van de belasting een positief effect hebben op de waterkwaliteit.
Aanbevolen wordt een saneringsplan op te stellen voor het terugdringen
van de externe nutrientenbelasting van het Wolderwijd-Nuldernauw. Hiertoe zouden op korte termijn de volgende activiteiten kunnen beginnen.
-
De ontwikkeling van een beleid gericht op het terugdringen van uiten afspoeling van meststoffen uit gras- en bouwlandgebieden. Dit beleid
dient in gezamenlijk overleg tussen waterbeheerders en landbouwinstanties gestalte te krijgen.
- Het instellen van een werkgroep met als taak de technische en financiele mogelijkheden aan te geven van de aanpak van de overige nutrientenbronnen (verspreide bebouwing, sluizen e.d.) en van alternatieve
maatregelen voor het terugdringen van de belasting (aanleg rietvelden,
afleiden van waterstromen e.d.).
Ook kan door isolatie van watergedeelten pleksgewijs wellicht een verbeteringvande waterkwaliteit worden bereikt. Te denken is hierbij aan
een gedeelte van het Eemeer, tussen de Eemmond en de Stichtse Brug.
De Gooijergracht moet, gezien de slechte waterkwaliteit, hier dan we1
buiten worden gehouden.
Mogelijk zijn ook verbeteringen te bewerkstelligen door verwijdering van
de fosfaatrijke bodem (Bartels en Oever, 1982), en vergroting van de
waterdiepte in gedeelten van de meren (zie ook Berger, 1982, Los e.a.,
1982 en Peterson, 1982).
3 . VEGETATIE
3.1. Tfatervegetatie (N.W.C.,
1980; z i e ook Diender, 1980; S.B.B.,
1982)
Karteringenvandesubmerse b e g r o e i i n g i n h e t Eemmeer, ouder dan 1970, ontbreken. Tot k o r t n a d e d i j k b o u w w a r e n f o n t e i n k r u i d v e l d e n aanwezig, d i e n a
d i e n s n e l z i j n afgenomen. Na 1970 kwamen e r lange t i j d v r i j w e l geen
submerse v e g e t a t i e s meer voor a l s gevolg van de toevoer van s t e r k verv u i l d Eemwater. Pas de l a a t s t e p a a r j a r e n z i j n e r weer k l e i n e f o n t e i n k r u i d v e l d e n i n h e t E e m e e r aanwezig.
Ook i n h e t Nijkerkernauw i s , voor zover bekend, v66r 1970 n i e t gekart e e r d . Alleen schede- en tenger fonteinkruid-werden h i e r i n r e d e l i j k e
hoeveelheden a a n g e t r o f f e n , maar namen voortdurend a f . Sinds 1974 komen
z i j nog s l e c h t s weinig voor. Beide s o o r t e n waren en z i j n nog s t e e d s bep e r k t t o t s m a l l e s t r o k e n langs de oude landkust. Doorgroeid f o n t e i n k r u i d
i s s i n d s 1971 nagenoeg verdwenen. Aarvederkruid e n kranswieren ontbreken
n a 1970. Tot op heden i s e r i n t e g e n s t e l l i n g t o t d i v e r s e andere randmer e n geen h e r s t e l van de submerse v e g e t a t i e s opgetreden.Eerder i s sprake
v a n e e n v e r d e r e a c h t e r u i t g a n g . De v e r b r e i d i n g i n 1977isweergegeven i n b i j l a
ge 11.
Kateringen i n h e t N u l d e r n a u w en Wolderwijd v66r 1970 ontbreken. I n 1970
was t u s s e n de vaargeul en h e t oude land vanaf Harderwijk t o t aan Nulderhoek een 300 t o t 500 m breed v e l d van kamfonteinkruid aanwezig. De font e i n k r u i d e n handhaven z i c h h i e r b e t e r dan i n de andere randmeren. Na e e n
a c h t e r u i t g a n g i n 1971 t / m 1973 nemen schede- en t e n g e r f o n t e i n k r u i d
s i n d s 1974'weer t o e : i n h e t Nuldernauw z i j n i n 1975 weer d i c h t e begroeiingen aanwezig, t e r w i j l i n 1976 de hoeveelheid weer g e l i j k i s aan d i e
i n 1970. D o o r g r o e i d . f o n t e i n k r u i d b l i j f t s i n d s 1970 op h e t z e l f d e n i v e a u ,
maar neemt i n 1975 i n h e t Nuldernauw eveneens t o e . Deze s o o r t kwam i n
1970 vanaf h e t e i l a n d De Zegge t o t aan de Nulderhoek voor i n stroken.
t e r w e e r s z i j d e n van de v a a r g e u l , op d i e p t e n van rand 80 cm. I n 1978 i s
s c h e d e f o n t e i n k r u i d aanwezig i n een t o t 700 m breed v e l d voor d e - k u s t van
de Stadsweiden, alsmede i n e e n onderbroken reeks k l e i n e v e l d j e s l i g g e n
h i e r e n d a a r langs de d i j k e n van h e t Nuldernauw en langs de strekdam
t e n noorden van h e t D o l f i n a r i u m . Doorgroeid f o n t e i n k r u i d komt voor i n
reeksen k l e i n e v e l d j e s t e r weerszijden van de vaargeul i n h e t Nuldernauw van de Nulderhoek n a a r h e t noorden, v o o r t s i n e e n groep v e l d j e s t e n
zuiden van pe vaargeul. I n h e t w e s t e l i j k d e e l v a n h e t Nuldernauw, voor
de p o l d e r Arkemheen, komen s l e c h t s enkele plekken voor. I n 1979 z i j n
deze f o n t e i k r u i d v e l d e n v e r d e r i n omvang toegenomen. Aarvederkruid en
Kranswieren z i j n n a 1970 n i e t aangetroffen..
I n de meren wordt dus h o o f d z a k e l i j k s c h e d e f o n t e i n k r u i d waargenomen e n
i n g e r i n g e mate doorgroeid f o n t e i n k r u i d . Schedefonteinkruid komt v r i j w e l
a l t i j d voor i n aaneengeloten velden langs de oude l a n d z i j d e , op een
w a t e r d i e p t e van 20 t o t 60 cm. De d i c h t h e i d van de s o o r t v a r i e e r d e van
"veel", "matig" t o t "weinig". Doorgroeid f o n t e i n k r u i d wordtvooral langs
de randen van de vaargeul i n zogenaamde
groeiend op een water+ 50-80 cm waargenomen, ook i n v e r s c h i l l e n d e dichtheden.
d i e p t e van U i t b r e i d i n g van de w a t e r v e g e t a t i e i s t e verwachten, wanneer door saneringsmaatregelen de w a t e r k w a l i t e i t v e r b e t e r t en daardoor de doorzichtdiept e toeneemt. Vooralsnog wordt de ~ o t e n t i z l ev e r b r e i d i n g van de vegeta
t i e g e l i j k g e s t e l d aan de 1,20 m d i e p t e l i j n ( b i j l a g e 2 ) .
3.2. Oevervegetatie
De b e l a n g r i j k s t e o e v e r v e g e t a t i e s z i j n ( b i j l a g e 2 ) :
- r i e t l a n d e n , r u i g t e n e n moerassen;
- n a t t e d e e l s n o g z i l t e graslanden (zowel binnen- a l s b u i t e n d i j k s gelegen);
- v e g e t a t i e van d i j k e n en kaden.
----------------
I n de ----------+---r i e t l a n d e n r u i g t e n en moerassen worden of werden onder meer de
h a l o f y t e n heemst, z u l t e , s l a n k e w a t e r b i e s , z i l t e r u s , z i l t t o r k r u i d , zeezuring, z e e b i e s , ruwe b i e s , f r a n s j e en s t r a n d z o u t g r a s en de stroomdals o o r t e n h e e l b l a a d j e s , moeraskruiskruid e n l a n c e t b l a d i g k r u i s k r u i d aanget~.~
roffen.
De n-----I--------a t t e d e e l s nog z i l t e graslanderi:.omvatten s c h r a l e hooilanden en n i e t
t e zwaar bemeste w e i l a n d e n , d i e ' s w i n t e r s gedurende l a n g e r e t i j d onder
w a t e r s t a a n . De weilanden vertonen a l s g e v ~ i gvan b e t r e d i n g doo;
vee v e e l a l een b u l t i g e s t r u c t u u r e n e e n s t e r k e bodemverdichting, met
name d i e op k l e i - of klei-op-veengronden. D e beweiding i s een e s s e n t i s l e
f a c t o r voor h e t z i c h handhaven van de h a l o f y t e n i n deze v e g e t a t i e s . Ze
komen nog voor n a b i j de Eempolders en de p o l d e r Arkemheen.
~~~~
-------
I-------
Aan de v o e t van de d i j k e n en op de kaden komen-op v e l e p l a a t s e n s t r u i k e n
e n bomen voor. Het g a a t v o o r a l om zwarte e l s , v o g e l k e r s , v l i e r , e s e n
hondsroos.
De o e v e r v e g e t a t i e s z i j n a a n t e t r e f f e n v o o r a l a a n d e o u d e m a a r o o k d e n i e u w e
l a n d z i j d e . Aan de oude l a n d z i j d e l i g g e n i n h e t Eemmeer nog enkele moer a s s i g e t e r r e i n e n , hooilanden en r i e t l a n d e n . De h i e r a a n g e t r o f f e n p l a n t e s o o r t e n z i j n onder meer:
kalmoes
wolfspoot
zeebies
g r o t e waterweegbree
watermunt
k l e i n e watereppe
engelwortel
moeras-vergeetbitterzoet
doorgroeid tandzaad
mij-nietje
moerasmelkdistel
d r i e d e l i g tandzaad
w i t t e waterkers
g r o t e egelskop
haagwinde
pijptorkruid
moerasandoorn
t w e e r i j i g e zegge
rietgras
schorrezoutgras
k a l e jonker
riet
moeraszoutgras
echt lepelblad
waterpeper
g r o t e lisdodde
h a r i g wil&nroosje
egelboterbloem
k l e i n e lisdodde
koninginnekruid
gele waterkers
echte valeriaan
moeraswalstro
zeezuring
beekpunge
liesgras
p i j lkruid
rode w a t e r e r e p r i j s
zulte
mattenbies
blauwe w a t e r e r e p r i j s
Het b e t r e f t h i e r i n hoofdzaak s o o r t e n van r i e t l a n d (verbond Phragmition)
e n van r u i g t e n (verbonden F i l i p e n d u l i o n e n B i d e n t i o n ) .
V66r 1964 werd i n h e t oevergebied t u s s e n Vennepolder e n Eemmond ook heemst
gevonden. Of deze s o o r t d a a r thans nog voorkomt i s n i e t bekend.
I n h e t Nijkerkernauw komen a f g e z i e n van k l e i n e plekken z e e b i e s , mattenb i e s e n r i e t geen b u i t e n d i j k s e r i e t - en moerasbegroeiingen voor. In de
haven van Spakenburg i s l a n c e t b l a d i g k r u i s k r u i d a a n g e t r o f f e n .
Voor h e t Nuldernauwgeldtaan de oude l a n d z i j d e langs de Arkemheense Zeed i j k h e t z e l f d e a l s voor de oude l a n d z i j d e van h e t Nijkerkernauw, afge-
z i e n van enkele met r i e t begroeide hoeken b i j de aanloopdam van de Nijkerkerbrug en t e n zuiden van de jachthaven Nulde. Voor de t u s s e n de j a c h t haven Nulde en h e t v i a d u c t Horst aangelegde s t r a n d e n e n ligweiden b e v i n d t
z i c h met lange onderbrekingen e e n s m a l l e r i e t k r a a g met p l a a t s e l i j k g r o t e
en k l e i n e lisdodde e n t o t op 800 m t e n noorden van de jachthaven e e n tweet a l plekken z e e b i e s .
A.
I n h e t Wolderwijd l i g t aan de oude l a n d z i j d e langs h e t s t r a n d H o r s t , t e r
hoogte van de u i t k i j k t o r e n een r i e t k r a a g t o t ca. 50 m breed o v e r de c a .
500 m l e n g t e . Een v r i j w e l ononderbroken r i e t k r a a g van overeenkomstige
b r e e d t e li.gt langs de oever van de Stadsweiden t u s s e n Drielander en de
nieuwbouw van Harderwijk. I n deze rietzoom komt p l a a t s e l i j k massaal
h e e l b l a a d j e voor, v o o r t s ook z e e b i e s , ruwe b i e s en z e e r v e e l h a r i g w i l genroosje. Nabij D r i e l a n d e r l i g t i n deze s t r o o k een elzen-wilgenbosje.
Tussen deze b e i d e rietzomen langs de nieuwbouw van Harderwijk komen
s m a l l e r e stukken rietzoom voor, 0.a. t u s s e n h e t n o o r d e l i j k s t e parkeert e r r e i n van h e t s t r a n d Horst en D r i e l a n d e r ; deze zoom h e e f t z i c h pas
de l a a t s t e j a r e n spontaan ontwikkeld. De rietzoom l a n g s de nieuwbouwwijk
wordt h i e r en d a a r onderbroken door s t r a n d j e s .
Aan de p o l d e r z i j d e z i j n i n 1968 tegen de z u i d e l i j k e en o o s t e l i j k e d i j k
van Z u i d e l i j k Flevoland Voorlanden opgespoten met zand afkomstig u i t de
vaargeul i n de randmeren. De v e g e t a t i e d i e zich op de Voorlanden i n c a .
15 j a a r h e e f t ontwikkeld, m a n i f e s t e e r t z i c h i n zones evenwijdig aan
h e t randmeer ( f i g . ] . ) .
ZONE 1
(
DROOG-
VOEOSELARM
)
Z O N E 1 (OVERGANG
Figuur I
. Een voorbeeld van de v e g e t a t i e z o n e r i n g op
Z u i d e l i j k Flevoland (Smit, 1983)
RCNDMEER
-
de Voorlanden van
De droge, voedselarme zone 1 heeft een open, schrale, vrij soortenarme
vegetatie, die voor een groot deel bestaat uit grassen en winterannuellen. Een karakteristieke plantengemeenschap is de buntgrasassociatie
20Aal Spergulo eorynephoretum.
De voedselarme, op de overgang droog-vochtig gelegen zone 2 is begroeid
met een min of meer aesloten.
licht ruderale. vrii soortenriike.
-"
, eraziee
-"vegetatie. Het zilverhaververbond 20Ba Thero-airion is een van de meest
karakteristieke syntaxa.
De vochtige voedselarme zone 3 bezit een halfopen tot gesloten zeer'
soortenrijke vegetatie die rijk is aan grassen, russen, cypergrassen
en houtige gewassen. Karakteristieke syntaxa zijn verbonden aan vochtige,
voedselarme schraal- en blauwgraslanden (het biezeknoppen-pijpestrootjesverbond 25Ac Junco (subuliflori) molinion, van duinvalleien en laagveenmoerassen (knopbies-verbond 27Ba Caricion davallianae), van vochtige heideterreinen (dopheide-verbond 29Aa Ericion tetra1icis)en het verbond van
pioniergemeenschappen op naakte, vochtige bodems (dwergbiezen-verbond
lOAa Nanocyperion flavescentis). De vochtige, matig voedselrijke zone 4
heeft een gesloten kruidenrijke graslandvegetatie met veel russen en
cypergrassen en plaatselijk ruigtkruiden. Sterk op de voorgrond tredende syntaxa zijn het dotter-verbond 25Aa Calthion palustris en het glanshaver-verbond 25Ba Arrhenatherion elatioris.
De vochtige tot natte, voedselrijke oeverzone 5 heeft over het algemeen
een gesloten, hoogopgaande vegetatie, die voor een groot deel bestaat
uit grasachtigen en ruigtkruiden. Enkele belangrijke syntaxa zijn het
riet-verbond 19Ba Phragmition, het verbond der grote zeggen 19Ca Magnocarion en het moerasspirea-verbond 25Ab Filipendulion.
-
De door Smit (1933) onderzochte stranden zijn, met 250 soorten totaal
en 25 zeldzame soorten, floristisch zeer rijk. Hierbij moet worden bedacht dat de oppervlakte van alle stranden samen op de voorlanden slechts
50 ha bedraagt. Wanneer we rekening houden met de soort-oppervlakte relatie (Van de Maarel, 1968) dan kan met enige voorzichtigheid, vanwege
de geringe oppervlakte van het gebied, worden gesteld, dat de soortenrijkdom van de stranden zelfs die van floristisch rijke gebieden als
Schiermonnikoog en Terschelling overtreft. De verklaring voor de grote
floristische rijkdom is de aangetoonde grote variatie in vochtigheid en
zuurgraad. Bij vergelijking tussen de vijf zones blijkt dat de droge,
voedselarme zone 1 floristisch het armst is en dat de vochtige, voedselarme zone 3 het rijkst is (fig. 2).
Verschillen in vochtvoorziening worden in belangrijke mate bepaald door
de grondwaterstand en de zandgrofheid. Door Van Baarsen en Proost (1982)
zijn die vochtigheidsklassen onderscheiden (zie tabel 3.).
a o n trri
Soor ten
1
roatr-
ITy
mct u u r \ r o ~ f j c ~ u r n t k k \ ~ s L
\ ct
(z=\d=aam)
Fig. 2. Het totale aantal zeldzame, vrij algemene en zeer algemene
plantesoorten op de voorlanden (Smit, 1983)
Tabel 3. Vochtvoorzieningsklassen,voorjaarsgrondwaterstanden en vegetatieseries (Van Baarse,nen Proost, 1982)
Textuurklasse
coarse sand
vegetatieserie
hygro-/ meso- xeromeso
vochtvoorzieningsklasse
voorjaarsgrondwaterstand
(cm.min m.v. )
medium coarse sand
hygro-/
meso
meso- xero-
medium fine sand
hygro-/ meso- xeromeso
nat
over- droog
gang
nat
over- droog
gang
nat
over- droog
gang
<45
45-65
<45
45-85 >85
<70
70-170 >I70
>65
In de wetenschap dat vooral soorten die gebonden zijn aan een vochtig voedselarm milieu in Nederland schaars zijn, is te overwegen door natuurbouw op extensieve gedeelten van de Voorlanden de vochtige zones te vergroten door maaiveldsverlaging. A1 voorbereiding hiervoor wordt momenteel
onderzoek gedaan naar de waterhuishouding op extensieve gedeelten van het
Woldstrand (nabij kilometerpaal 36 en 37) en het Laakse Strand (nabij
kilometerpaal 27 en 28) (zie fig. 3 ) .
Fig. 3. Overzicht van de voorlanden van Zuiaelijk Flevoland.
C
3.3. Vegetatie van de eilanden
In het plangebied zijn twee eilanden gesitueerd, de Dode Hond en de
Zegge. De Dode Hond bestaat uit een ringkade met stenig buitentalud
waarbinnen een lager gedeelte aanwezig is. De Zegge bestaat uit een dijk
aan de noordkant en aan beide kopeinden, waartegen aan de westzijde
zand is gespoten. Op de eilanden zijn houtsoorten aangeplant. Pleksgewijs is spontaan schietwilgenbos opgeslagen. De overige gedeelten dragen
een kruidenvegetatie waarin vooral ruigtesoorten aspect-bepalend zijn.
Aan de oever van de Dode Hond en de Zegge komen plaatselijk smalle rietkragen voor met verder ook wilgensoorten, met als ondergroei 0.a. harig
wilgeroosje, wolfspoot, riet, bitterzoet, smeerwortel en echte valeriaan
(N.W.C., 1980 en Jacobs, 1980).
3.4. Vegetatie grondstort Eemmeer
De vegetatie van het in 1979 opgespoten grondstort wordt voor een belangrijk deel door de hoogteligging en de bodem (bijlage 3) bepaald.
Op de laaggelegen veenachtige bodem komt een gesloten grote lisdoddepitrus-vegetatie voor met plaatselijk kleine stukken open water. Hier en
daar ontwikkelen zich pollen ruigtekruiden als harig ~i1~eroosj.e
e.d.
Aan de waterzijde groeit moerasandijvie op plaatsen waar losgeslagen
veen of vers plantmateriaal is aangespoeld.
Aan de landzijde van de grote lisdoddevegetatie komt een ijle rietvegetatie voor. Naast riet komen regelmatig wilgen voor. In de ondergroei
staan wat grassen. Deze rietvegetatie kent naar de open plekken toe een
scherpe grens. In deze grens staan ook wat ruigtekruiden. Op de drogere
zandkoppen is de vegetatiebedekking van hogere planten minder dan 50%.
Op deze plekken groeien mossen. De overige vegetatie is minder laag en
bestaat vooral uit pollenvormende grassen.
4. FAUNA
4.1. Macrofauna
In 1974 is intensiever onderzoek gestart naar de bodemfauna in de randmeren. Leschot en Moen zijn begonnen met een kwalitatieve inventarisatie
van de bodemfauna, die met een bodernhapper bemonsterd kan worden. De
eutrofiering in de randmeren na dijksluiting is van sterke invloed op de
bodemfauna. Immers, is in de bodem en aangrenzende waterlaag 'norkaal'
a1 een relatief laag zuurstofgehalte aanwezig, door de oxidatie van het
overvloedig toegevoerde organische materiaal zal het zuurstofgehalte nog
verder dalen. In een dergelijke situatie zullen alleen de bodemdieren
zich kunnen handhaven die van nature een zeer geringe zuurstofbehoefte
hebben of zelfs in staat zijn gedurende langere perioden anaeroob in leven te blijven.
De diergroep die op grond van deze situatie te verwachten zijn, zijn
Chironomiden, Oligochaeten (m.n. Tubificiden) en enige Molluscen
(Hijnes, 1966). Chironomiden zijn een groep van muggen gekenmerkt door
de afwezigheid van bijtende of stekende monddelen. In voor hen gunstige
omstandigheden kunnen de imago's van Chironomiden enorme zwermen vormen,
die vaak als plaag worden ervaren (Parma, 1972).
Bekend zijn de muggenplagen op en rond de vroegere-Zuiderzee na de sluiting van de Afsluitdijk. Hier was vooral de zogenaamde groene IJsselmeermug Chironomus plumosus L. van belang (Van de Torren, 1936).
De belangrijkste families van de Oligochaera zijn de Naidae en de
Tubificidae. De eerste leven vooral in de vegetatiezone van wateren
als planteneter of op de vegetatie zoekend naar kleinere dieren. De
Tubificidae leven voornamelijk in de bodem zelf. De dieren leven van
detritus in en op de bodem.
In juni 1974 is in 9 raaien loodrecht op de vaargeul een macrofaunabemonstering uitgevoerd, die voor somige punten herhaald is in juli of
oktober 1974. In bijlage 5 is de.procentuele verdeling over de diergroepen in staafdiagramen weergegeven. Hieruit komt naar voren dat Oligochaeten en Chironomiden overheersen. Gammariden komen alleen voor in her.
Wolderwijd en het Nuldernauw. Van de bloedzuigers (Hirundinea) is slechts
S n exemplaar in het Nuldernauw aangetroffen. Van de Mollusken is alleen
Valvata piscinalis in wat grotere aantallen bemonsterd in het Wolderwijd
(monsterpunt WWI-LP). Andere diergroepen ontbreken.
Dat de meren niet altijd zo arm geweest zijn, blijkt uit onderzoek van
Leentvaar (1961) in het Veluwemeer. In 1962 kwam daar nog vooral driehoeksmossel (Dreissena polymorpha) voor. In 1974 is alleen in het Gooimeer CQn exemplaar bemonsterd. Het Gooimeer heeft thans nog de rijkste
macrofauna, wellicht door de open verbinding met het IJsselmeer.
Dat in de meeste vaargeulmonsterpunten alleen of overheersend Tubificiden
aanwezig zijn, komt waarschijnlijk doordat het milieu in de vaargeul nog
sterker anaerob is dan op de andere monsterpunten. Vermoedelijk speelt
hier ook een 1-01het feit dat de bodem te zacht is (vaak decimeters slib)
en te dynamisch. Steeds weer wordt slibbezinking vanaf de ondiepere gedeelten afgewisseldmet slibopwervelingen door de scheepvaart. Daardoor
is de vaargeul door.alle meren heen vrij homogeen.
'a
Opvallend is het massaal voorkomen van Chironomuslarven met tubuli
(meest plumosusgroep) in het Wolderwijd en het Nuldernauw. Een eenduidige verklaring hiervoor is niet te geven. We1 van belang is dat het
Wolderwijd in tegenstelling tot de andere randmeren niet een meer is
langs de polder, maar als het ware een grote inham vormt in de polder
met daardoor een grotere gemiddelde diepte dan de overige meren. Door
deze grotere diepte zullen optredende turbulenties de zuurstof niet
altijd tot aan de bodem brengen, waardoor hier lagere zuurstofconcentraties kunnen voorkomen (zie ook R.I.Z.A., 1982).
..
Deze factoren tezamen maken het milieu wellicht geschikt voor een massale ontwikkeling van de Chironomuslarven met tubuli. Bekend uit de
literatuur (Liebmann 1951, Thienemann 1954, Hynes 1966) is dat dit type
larve ook in andere meren zich sterk in aantal ontwikkelen en dat dit
meestal wijst op een sterk eutroof karakter van deze meren.
De biologische kwaliteitvan de randmeren en daarmee die van de bodemfauna is in de afgelopen jaren sterk teruggelopen. Het ontstane milieu
op en in de bodem is daardoor slechts geschikt voor het tot stand komen
van grote aantallen van zeer bepaalde diergroepen.
Zandwinning inde randmeren zal een negatieve invloed hebben op het
voorkomenvan macrofauna, waarbij de invloed zich beperkt tot het oppervlak'van de zandwinning zelf. Onderzoek in een ruim 7 m diepe zandwinning in het.Veluwemeer toont aan dat het leven voor muggelarven'goed
mogelijk is..':'~e,
staafdiagramnen in de bijlagen geven de gemiddelde biomassa weer in,'monsters genomen op verschillende diepten.. De biomassa
in de zandwinput is niet duidelijk afwijkend van de biomassa in de omgeving ervan.
Wormen kwamen in beide jaren in de put nagenoeg niet voor. Dat wormen in
deze put zo weinig'voorkomen moet echter toch gezien worden als een gevolg'van de ongunstige bodemomstandigheden, waarbij het optreden van
tijdelijke lage z u u r s t o f g e h a l t e n e e n b e l a n g r i j k e rol kan spelen. De bodem bestaat op bijna elke diepte beneden ca. 3,5 meter uit slappe,.
zwarte, veelal stinkende modder.
De vewachting moet worden uitgesproken, dat beneden diepten van circa 3
meter (t.0.v. zomerpeil) in zandwinputten de ontwikkeling van bodemvoedsel voor vis door bovengenoemde effecten waarschijnlijk in aanzienlijke mate terugloopt (Onderzoeksconnnissie Diepe Putten, 1981).
4.2. Vissen
De bestandsopnamen van de randmeren in 1981 (Jaarverslag 1981) blijkt
dat op het Wolderwijd brasem overheerst. Het aantal SSnzomerigen (6,3
cm) was evenals dat van de driezomerigen (16,O cm) zeer groot, terwijl
dat van de tweezomerigen (11,6 cm) matig was. Vier- en vijfzomerigen
waren nauwelijks aanwezig, doch exemplaren van 34-40 cm kwamen veel voor.
Deze laatste waren mager. Blankvoorn werd afgezien van een klein aantal
driezomerigen (14,4 cm) weinig aangetroffen. ELnzomerige Blankvoorn
(7,7 cm) en tweezomerige (15,3 cm) baarzen waren in kleine aantallen
aanwezig. Van snoekbaars werden veelal LQnzomerigen (10,O cm) en een matig aantal tweezomerigen (23,3 cm) aangetroffen. Met de stramienkor werd
veel aal gevangen, vooral van 12-29 cm. Deze aal was voor 6,3% maats.
Op 8 plaatsen langs de dijken en eilandjes werd met een elektrovisapparaat gevist, waarbij goed aal werd gevangen (gemiddeld 7,5 kg maatse aal
per uur), die voor 60,9% maats was.
In het Eemmeer was vrij veel brasem aanwezig, vooral Ggnzomerigen (7,l
cm), driezomerigen, vierzomerigenenexemplaren van 36-45 cm. Deze laatste
vissen waren door aantasting met een huidparasiet zeer mager.
De matige blankvoornstand bestond uit Snzomerigen ( 7 , 3 cm), tweezomerigen ( 1 3,O cm) en driezomerigen (1 7,2 cm). Van de baars werd alleen een
zeer matig aantal tweezomerigen (14,5 cm) aangetroffen. Snoekbaars
kwam weinig voor, terwijl een matige hoeveelheid spiering aanwezig was.
Uit onderzoek in het Veluwemeer blijkt dat zandwinning tot op meer dan
2,5 m diepte daar uit visserijbiologisch oogpunt sterk is af te raden.
4.3. Vogels
Vogels van open water
Van belang is de vaststelling, dat de randmeren, door de aanwezigheid
van grote open wateroppervlakten, kleine en beschutte kreekachtige plaatsen, diep en ondiepe delen, min of meer natuurlijke tot cultuurlijke
oevervegetaties en het agrarisch achterland, zowel vroeger als thans een
keur van broedende, foeragerende en pleisterende vogels hebben aangetrokken. Daar tegenover moet worden vastgesteld dat voor veel vogelsoorten
het gebied van de randmeren gedurende de laatste decennia onaantrekkelijker is geworden. De toenemende verslechtering van de waterkwaliteit
in die periode, alsmede de uitbreiding van de recreatie en de intensivering van de ontsluiting spelen bij deze achteruitgang een rol. Een illustratie van dit proces van achteruitgang, voor wat betreft de overwinterende watervogels geeft tabel 4 .
.
T i b e l 4 . Achteruitgang van de a a n t a l l e n watervogels i n h e t Zwarte Meer
(N.W.C., 1981)
17.000
7.000
650
2.500
wintertaling
4.000
350
250
175
pijlstaart
7.000
1.500
47
175
smient
7.500
12
50
145
slobeend
3.000
1 .OOO
250
150
0
0
22.500
1 .a00
50
750
t a f eleend
7.500
3.500
67
350
k l e i n e zwaan
1 ,300
700
18
62
Wilde eend
200 -
krooneend
kuifeend
'-
"
0
*geen gegevens u i t december
De hierboven weergegeven a a n t a l l e n voor h e t Zwarte Meer hebben betrekk i n g op h e t g r o o t s t e a a n t a l i n d i v i d u e n van 6Qn s o o r t , d a t t e g e l i j k e r - .
t i j d aanwezig was. Deze t i j d s t i p p e n kunnen voor de d i v e r s e s o o r t e n verschillend zijn.
D i t proces van a c h t e r u i t g a n g i s o o k v o o r h e t voorkomen van k l e i n e zwaan.
t e r e c o n s t r u e r e n ( f i g . 4 ).
Fig. 4. Het a a n t a l k l e i n e zwanen (gemiddelden u i t de decadenmaxima) i n
h e t Z u i d e l i j k IJsselmeergebied i n de periode 1945 t o t en met
mei 1975 (Timerman, 1977)
Om voldoende voedsel te kunnen vinden, pasten de kleine zwanen zich aan
bij de afname in watervegetatie. Wanneer de overgebleven schaarse fonteinkruidvelden op zijn, verplaatsen de vogels zich naar de graslanden
van de omliggende polders. De meren worden nog we1 als ovenachtingsplaats
benut (zie ook ~ulli6en Poorter, 1977).
Ook is van de aalscholver en lepelaar bekend dat voor de dijksluiting
van Zuidelijk Flevoland grote groepen aalscholvers (tot 800 exempl.)
foerageerden langs de zuidelijke IJsselmeerkust aan weerszijden van de
Eemmond (Poorter, 1967 en 1969). Thans worden slechts enkele veelal individueel foeragerende aalscholvers waargenomen.
Door Osieck (1980) zijn de gegevens over het voorkomen van watervogels
samengebracht. Hierbij is slechts onderscheid gemaakt tussen het Eemmeer,
zijnde het randmeer tussen de Stichtse Brug en de Nijkerkerbrug, en het
Wolderwijd, zijnde het randmeer tussen de Nijkerkerbrug en de Hardersluis.
Op het Eemmeer zijn de slobeend (max. 5.440 exempl.) en de kleine zwaan
(max. 232 exempl.) de enige soorten waaraan dit randmeer internationale
betekenis kan ontlenen (bijlage 9; zie ook Osieck, 1982). Van het Eemmeer zijn van v66r 1966 alleen tellingen bekend van het traject Nijkerkerhaven tot de provinciegrens. Na 1966 zijn er slechts uit het seizoen
197211973 tellingen van dit traject beschikbaar (Dirkse, 1974). De aantallen meerkoeten zijnsterkverminderd; kuifeend en brilduiker hadden
zowel vroeger als in 197211973 een lage presentie en de aantallen waar
het om gaat zijn veel kleiner (bijlage 9). Verder zijn er nog tellingen
uit 66n seizoen van het traject Nijkerkerhaven-Eemmond. Opmerkelijk is
een aantal van 18.000 duikeenden ten tijde van de dijksbouw op 20 maart
1962 (betreft vooral topper- en kuifeenden): aantallen die nu niet meer
voorkomen in het Eemeer.
Uit bijlage 9 blijkt dat veel soorten sinds het begin van de zeventiger
jaren minder talrijk zijn geworden, terwijl daarentegen krakeend en
smient toe zijn genomen. Toename van de smient staat mogelijk in verband
met het waterwildreservaat langs de Eemmeerdijk in Zuidelijk Flevoland.
De hoge aantallen kuifeenden, tafeleenden en meerkoeten die rond 1970
een enkele maal werden geteld, komen nu niet meer voor.
De enige soort die op het Wolderwijd in aantallen van internationale betekenis voorkomt, is de kleine zwaan (bijlage 8.2).Figuur 5 geeft de gemiddelde aantallen kleine zwanen in het najaar en voorjaar vanaf 1957.
De gemiddelde aantallen van 1969 zijn te laag omdat niet het gehele gebied geteld is (Poorter, 1980). De maximale aantallen van de kleine
zwaan wisselen nogal.
Tellingen in het Wolderwijdsedert 196611967 laten een duidelijke afname
zienvan brilduiker en meerkoet (bijlage.8.4), terwijl de aantallen van
wilde eend, smient en slobeend gelijkblevenofiets toenamen (bijlage 8.3).
De Kuifeend is na de lage maxima in het begin van de zeventiger jaren
vanaf 197311974 weer op een hoger niveau gekomen (bijlage8.9. Het is
jamer dat er geen complete tellingen van v66r 1966 zijn omdat de aanleg
van de meerdijk van Zuidelijk Flevoland (in 1966-1967 voltooid) de situatie aan het eind van de jaren zestig sterk beinvloed kan hebben voor
duikeenden en meerkoeten.
Fig. 5. Gemiddelde a a n t a l l e n k l e i n e zwanen i n h e t Wolderwijd i n n a j a a r
en v o o r j a a r . A a n t a l l e n voor 1969 z i j n t e l a a g omdat n i e t h e t ge' h e l e gebied g e t e l d i s ( P o o r t e r , 1980)
De randmeren hebben k o r t n a d i j k s l u i t i n g e e n v e e l g r o t e r e b e t e k e n i s gehad
voor o v e w i n t e r e n d e of doortrekkende watervogels dan r e c e n t h e t geval i s .
Tabel 5 g e e f t de 1%-norm o v e r s c h r i j d i n g voor de v e r s c h i l l e n d e s o o r t e n
watervogels i n e e n p e r i o d e d a t de oecologische draagkracht g r o t e r was
dan thans. Een gebied wordt van i n t e r n a t i o n a l e waarde beschouwd a l s e r
gedurende een bepaalde periode 1%of meer van de Noord-west-Europese
p o p u l a t i e voorkomt.
T a b e l 5 . O v e r s c h r i j d i n g van de 1%-norm (Osieck, 1982) voor wetlands
van i n t e r n a t i o n a l e b e t e k e n i s i n h e t E e m e e r en h e t Gooimeer i n
de periode 1965 t o t 1972 (N.W.C., 1980)
Periode
1%-norm
normoverschrijding
max. exempl.
5.000
2.500
750
200
120
incidenteel
incidenteel
incidenteel
incidenteel
regelmatig
14.000
3.000
Eemmeer ( i n c l . Nijkerkernauw)
k u i f eend
('651'66 t / m '701'71)
tafeleend
('661'67 t / m '701'71)
g r o t e zaagbek
('69-'73)
nonne t j e
('69-'73)
('63-'65)
k l e i n e zwaan
500
Periode
1%-norm normoverschrijding
max. exempl.
Wolderwijd ( i n c l . Nuldernauw)
s lobeend
tafeleend
brilduiker
g r o t e zaagbek
k l e i n e zwaan
('671'68
('671'68
('661'67
('661'67
('621'63
t / m '711'72)
t / m '691'70)
t/m '691'70)
t l m '69/'70)
t l m '681'69)
1.000
2.500
2.000
750
120
incidentee 1
incidenteel
regelmarig
incidenteel
regelmatig
2.000
10.000
2.000
900
1 .800
Hoofdzaak van deze a c h t e r u i t g a n g moet worden gezocht i n de z e e r s l e c h t e
w a t e r k w a l i t e i t , w a a r d o o r h e t voedselaanbod i n k w a l i t e i t en k w a n t i t e i t
s t e r k i s a c h t e r u i t g e g a a n . Van de i n h e t o v e r z i c h t genoemde s o o r t e n z i j n
k u i f e e n d , toppereend e n b r i l d u i k e r voornamelijk a f h a n k e l i j k van de
e v e r t e b r a t e n f a u n a d i e op de bodem en i n de submerse v e g e t a t i e wordt
a a n g e t r o f f e n . Andere watervogelsoorten z i j n nagenoeg u i t s l u i t e n d afhankel i j k van de submerse v e g e t a t i e z o a l s b i j voorbeeld de k l e i n e zwaan d i e
z i c h op de randmeren voornamelijk voedt met f o n t e i n k r u i d e n e n de krooneend waarvan de voorkeur u i t g a a t n a a r kranswieren. Weer andere s o o r t e n
z o a l s de w i l d e eend, w i n t e r t a l i n g , krakeend e n smient voeden z i c h z w e l
met submerse p l a n t e n a l s met e v e r t e b r a t e n . Zaagbekken (nonnetje en g r o t e
zaagbek) z i j n voornamelijk a f h a n k e l i j k van k l e i n e v i s s o o r t e n . I n d i e n de
w a t e r k w a l i t e i t v e r b e t e r t , waardoor de submerse v e g e t a t i e , e v e r t e b r a t e n fauna e n v i s s t a n d eveneens k w a l i t a t i e f en k w a n t i t a t i e f v e r b e t e r t , i s h e t
z e e r w a a r s c h i j n l i j k d a t een a a n t a l , zo n i e t a l l e s o o r t e n , d i e i n h e t verleden v e e l v u l d i g op de randmeren werden a a n g e t r o f f e n , terugkeren.
Vogelsvan o e v e r v e g e t a t i e s
Aan de oude l a n d z i j d e i s h e t Eemneer wat b e t r e f t h e t g e d e e l t e van de
Gooiergracht t o t aan de jachthaven b i j de Eemmond, "De vogelbocht",
v o g e l r i j k . I n de periode 1968 t o t 1976 z i j n a l s broedvogel onder meer
v a s t g e s t e l d : roerdomp, w a t e r r a l , krakeend, bergeend, wilde eend, s l o b eend, g r u t t o , b o s r i e t z a n g e r , g r o t e en k l e i n e k a r e k i e t , b r u i n e kiekend i e f , r a n s u i l , g e l e k w i k s t a a r t en mogelijk ook de porceleinhoen.
I n h e t d e e l o o s t e l i j k van de Eemmond broedden 0.a. w a t e r r a l , g r o t e en
k l e i n e k a r a k i e t , r i e t g o r s , grasmus en b o s r i e t z a n g e r . I n d i t g e d e e l t e
werden omstreeks 1970 tevens t i e n t a l l e n broedgevallen van f u t e n gecons t a t e e r d . I n vroegere j a r e n foerageerde de l e p e l a a r r e g e l m a t i g n a b i j
de Eemmond; d i t i s de l a a t s t e j a r e n n i e t meer v a s t g e s t e l d ( P o o r t e r ,
1969). I n h e t v e r l e d e n - i n mindere mate ook nu nog
vormde de Eemmond
e n de d i r e c t daaraan grenzende o n d i e p t e n e e n b e l a n g r i j k e p l e i s t e r p l a a t s
e n s l a a p p l a a t s voor s t e l t l o p e r s z o a l s 0.a. b o n t b e k ~ l e v i e r (broedvogel
i n de j a r e n ' 3 0 ) , s t r a n d p l e v i e r , s t e e n l o p e r , b o k j e , wulp, regenwulp,
b o s r u i t e r , o e v e r l o p e r , zwarte r u i t e r en g r o e n p o o t r u i t e r . Daarnaast ook
kemphaan e n de g r u t t o .
-
Vanaf h e t v i a d u c t Horst t o t en met de nieuwbouwwijk van Harderwijk bev i n d t z i c h voor d i t o e v e r g e d e e l t e een t a m e l i j k brede rietzoom d i e p l a a t s e l i j k onderbroken i s en waarvan een d e e l z i c h pas r e c e n t e l i j k , n a ops p u i t i n g , h e e f t ontwikkeld. I n 1971 bleken op d i t b e t r e k k e l i j k k o r t e
s t u k 37 paren k l e i n e k a r e k i e t , 8-9 p a r e n g r o t e k a r e k i e t , 2 paren b o s r i e t zanger, 4 paren baardmannetje en ca. 50 paren f u t e n aanwezig t e z i j n ,
d a a r n a a s t werden broedgevallen g e c o n s t a t e e r d van de r i e t g o r s e n (vermoedel i j k ) van de b ~ n t b e k ~ l e v i e rI.n de p e r i o d e 1959-1965 z i j n de volgende
broedgevallen' g e c o n s t a t e e r d : f u u f , wilde eend, zomertaling, slobeend, ,,
knobbelzwaan, waterhoen, meerkoet, g r o t e en k l e i n e k a r e k i e t , r i e t z a n g e r ,
b o s r i e t z a n g e r , r i e t g o r s ; d a a r n a a s t w a t e r r a 1 , e n kwartelkoning. De l a a t s t e
broedde i n een p e r c e e l g r a s l a n d a c h t e r de r i e t k r a a g . Regelmatig z i j n i n
d i t g e d e e l t e a l l e i n Nederland voorkomende s t e l t l o p e r s waargenomen. Ze
v e r b l i j v e n e r k o r t e r e of l a n g e r e t i j d .
Van de nieuwe l a n d z i j d e hebben z i c h v o o r a l langs h e t Nuldernauw oeverveg e t a t i e s ontwikkeld. I n deze o e v e r v e g e t a t i e s , op de v o o r l a n d e n e n op. de..
d i j k e n van h e t Wolderwijd t o t en met h e t Eemmeer z i j n i n 1978 10 s o o r t e n
broedvogels a a n g e t r o f f e n ( t a b e l 6 ) .
Tabel 6. Broedvogel i n de o e v e r v e g e t a t i e , op de Voorlanden e n d i j k e n aan
de nieuwe l a n d z i j d e van h e t Wolderwijd t o t en met h e t Eemmeer
(N.W.C.,
1980)
Wolderwijd
(+ Nuldeynauw)
(paren of
nesten)
'
Eemmeer
(+ ~ijkerkerniuw)
(paren of
nesten)
bontbekplevier
strandplevier
w i l d e eend
bergeend
visdief
kievit
grutto
scholekster
tureluur
kluut
vogels van de e i l a n d e n
Kort na a a n l e g hebben de e i l a n d e n de Dode Hond en de Zegge broedgelegenh e i d geboden aan s t e r n s e n meeuwen, voornamelijk v i s d i e f en kokmeeuw en
i n g e r i n g e a a n t a l l e n g r o t e s t e r n en dwergstern. D a a r n a a s t ook aan g e r i n g e
a a n t a l l e n s c h o l e k s t e r , g r u t t o , k i e v i t , t u r e l u u r , s t r a n d p l e v i e r en k l e i n e
p l e v i e r . Op h e t e i l a n d de Z e g g e b r o e d e n n o g ' s t e e d s s t e r n s en meeuwen.
Het e i l a n d de Dode Hond i s spoedig begroeid g e r a a k t met bomen en s t r u i k e n ,
waardoor h i e r geen kolonievormende .grondbroeders voorkomen. We1 z i j n
i n d e , o e v e r v e g e t a t i e en de b e p l a n t i n g andere s o o r t e n t o t broedengekomen,
waaronder w i l d e eend, bergeend, waterhoen, r a n s u i l , t o r e n v a l k , b r u i n e
k i e k e n d i e f , k l e i n e k a r e k i e t en g r o t e k a r e k i e t ( S . B . B . , , Bijzondere taken).
Vogels van h e t g r o n d s t o r t i n h e t Eemmeer
I n b i j l a g e l o z i j n maximum a a n t a l l e n van vogels opgenomen welke min of
meer regelmatige " t e r r e i n g e b r u i k e r s " z i j n . Waarnemingen van onregelmatige
voorkomende s o o r t e n z i j n n i e t opgenomen. B i j l a g e l O z a l n i e t v o l l e d i g z i j n ,
maar g e e f t een d u i d e l i j k beeld voor welke vogelgroepen h e t g r o n d s t o r t
momenteel f u n c t i o n e e r t .
Opvallend v e r s c h i j n s e l i n h e t Eoerageren en p l e i s t e r e n van d i v e r s e soort e n s t e l t l o p e r s i n v o o r j a a r , nazomer en h e r f s t . O ~ ~ b e g r o e i d o n d i e p w a t e r e n
een drooggewaaide bodem vormen een g e s c h i k t foerageerbiotoop. Het s t o r t
h e e f t een b e l a n g r i j k e r e l a t i e met de Eempolder. Broed- en t r e k v o g e l s u i t
de Eempolder f o e r a g e r e n en s l a p e n ook op h e t g r o n d s t o r t .
Ook meeuwen en s t e m s p r o f i t e r e n van drooggewaaide d e l e n om t e slapen.
Grote a a n t a l l e n g r o n d e l e e n d e l i r u s t e n i n h e t ondiepe water van h e t s t o r t .
W a a r s c h i j n l i j k f o e r a g e r e n deze s o o r t e n ' s n a c h t s i n de n a b i j e p o l d e r s
(Flevoland e n Eempolder). Ook worden geregeld foeragerende l e p e l a a r s
a a n g e t r o f f e n ( P o o r t e r , 1983).
Onder de broedvogels z i t t e n een a a n t a l s o o r t e n welke broeden i n de pion i e r v e g e t a t i e s op zandige gronden i n de n a b i j h e i d van w a t r r . De a a n t a l l e n van deze zogenaamde kalegrondbroeders z i j n n i e t hoog. Vanwege de
s c h a a r s h e i d van g e s c h i k t biotoop i n h e t binnenland van Nederland moet
h i e r a a n toch e n i g e waarde worden gehecht.
Ten s l o t t e i s door de v o o r t s c h r i j d e n d e v e g e t a t i e s u c c e s s i e h e t s t o r t a1
g e s c h i k t voor enkele broedvogels van moerasvegetaties. Te noemen z i j n :
w a t e r r a l , porceleinhoen, zomertaling en blauwborst.
4.4.
Zoogdieren
Van de randmeren Wolderwijd t o t en met Eemmeer z i j n weinig gegevens
voorhanden van h e t voorkomen van zoogdieren. Naar verwachting komen woelr a t (Arvicola t e r r e s t r i s ) , muskusrat e n b r u i n e r a t ( R a t t u s norvegicus)
geregeld voor. Ook de o t t e r wordt we1 g e s i g n a l e e r d (Van de Berg, 1978).
Op h e t e i l a n d de Dode Hond z i j n waargenomen: bosspitsmuis (Sorex a r a n e u s ) ,
mol (Talpa europaea), veldmuis (Microtus a r v a l i s ) , b r u i n e r a t ( R a t t u s
n o r v e g i c u s ) , h u i s k a t ( F e l i s c a t u s ) , r e e ( C a ~ r e o l u scapreolus) en bosmuis
(Apodemus s y l v a t i c u s ) (Van Laar e n Sanders, 1977; Bodar en Van d e r Werf,
1981).
Op h e t e i l a n d de Zegge z i j n waargenomen: veldmuis (Microtus a r v a l i s ) ,
bosmuis e n bosspitsmuis (Sorex araneus) (Bodar en Van d e r Werf, 1981)
4.5.
Invloeden water- en o e v e r r e c r e a t i e
De randmeren Wolderwijd t o t e n met Eemmeer ondergaan invloeden van vers c h i l l e n d e gebruiksvormen. Behalve aan r e c r e a t i e i s h i e r b i j t e denken
aan beroepsscheepvaart, v i s s e r i j , k o e l w a t e r l o z i n g , zandwinning, s t o r t e n
van m a t e r i a l e n en a f v a l l o z i n g . S o m i g e gebruiksvormen c o n f l i c t e r e n met
de natuurwaarden, d i e v o o r a l geconcentreerd z i j n i n de ondiepe gebieden.
De r e l a t i e s t u s s e n de v e r s c h i l l e n d e recreatievormen en v e r s c h i l l e n d e
natuurwaarden z i j n complex.
Enig i n z i c h t g e e f t h e t i n v e n t a r i s e r e n van mogelijke c o n f l i c t e n t u s s e n
66n recreatievorm, de watersport, e n de kleine zwaan en. slobiend, beide
soorten watervogels waarvoor de randmeren van internationale betekenis.
zijn.
Bijlagen 12 en 13 geven de plaatsen waar..geregeldkleine zwanen en slobeenden
worden waargenomen (voornamelijk gebaseerd op mededelingen van medewerkers van Staatsbosbeheer). De hoofdperiode van voorkomen van de kleine
zwaan is van oktober tot mei. De slobeend komt voor van juni tot en met
november. Veel individuen ruien in de randmeren in de maanden juni en
juli en vereisen dan rustige gebieden. In bijlage l4is aangegeven welke
perioden voor de beide soorten van belang zijn. Mogelijke conflicten tussen natuur en recreatie treden daar op waar het voorkomen van fontein-:,
kruidvelden, kleine zwaan en slobeend samengaan met recreatie-activitei-,
ten (fig. 6 ).
De kans op de sterkste mate van verstoring ligt voor slobeenden in de
ruitijd injunien juli,hethoofdseizoen voor recreatie. De kans op ver-. .
storing van de kleine zwaan is slechts aanwezig vroeg in het voorjaar '
en laat in het najaar. Recreatie-activiteiten zijn in deze periode niet
intensief en vinden hoofdzakelijk in de weekeinden plaats.
Een belangrijk gegeven bij de verstorende invloed van waterrecreatie op
fauna is de verstoringsafstand. Verstoring leidt tot het opvliegen en
het weer neerstrijken op hetzelfde water of elders. Grotere vogels zijn
doorgaans minder dictlt te benaderen dan kleinere. Kleine rietvogels zijn
dan ook minder gevoelig dan watervogels. De meeste zangvogels gaan pas
op de vlucht wanneer mensen tot 10 m naderen, terwijl watervogels dit
bij enkele honderden meters (100 tot 300 m) a1 doen (Liddle & Scorgie,
1980).
Om meer inzicht te verkrijgen in de werkelijke omvang en de aard van verstoring is nader onderzoek nodig, m a r enerzijds de verstoringsafstanden
van de verschillende watervogels (kleine zwaan, slobeend, tafeleend,
smient, kuifeend, wilde eend) afhankelijk van 0.a. de groepsgrootte, de
weersgesteldheid, het voedselaanbod en het tijdstip van de dag. Anderzijds zal onderzoek nodig zijn naar de effecten van het afsluiten van
gedeelten van de randmeren op het voorkomen van watervogels (Van Acht,
1982; zie ook C.R.M., 1980).
Oever- en watervegetatie worden beschadigd door het afmeren van boten
buiten daarvoor bestemde ligplaatsen. Een hoge intensiteit van gebruik
van oevers van recreanten kan oevervegetaties in belangrijke mate doen
verdwijnen (zie ook Sukopp, 1971)
5. ONTWIKKELING NATUURWAARDEN.
De ontwikkeling van de natuurwaarden in de onderhavige meren is sterk
gekoppeld aan verbetering van de waterkwaliteit door.terugdringing van
de aanvoer van meststoffen vanuit aangrenzende landbouwgebieden en defosfatering van effluenten van rioolwaterzuiveringsinstallaties, mogelijk aangevuld met verwijdering van de fosfaatrijke bodem, vergroting
van de waterdiepte in gedeelten of pleksgewijze isolatie van watergedeelten.
Verbetering van de waterkwaliteit zal leiden tot uitbreiding van de
watervegetatie en de ontwikkeling van een rijkere bodem- en visfauna,
u
water bulten
OndorlOOkryoblud
Fig. 6. PotentiZle conflictgebieden van natuurwaarden en recreatief
gebruik in de randmeren (huidige situatie) (Tigelaar, 1981)
De betekenis van kleine zwanen, duik- en zwemeenden, aalscholvers en
lepelaars kan daardoor in belangrijke mate toenemen, evenals voor steltlopers in de ondiepe gedeelten van vooral het Eemeer (fig. 7 ).
Het voorkomen van vogels zal ook mede bepaald worden door dekkingsmogelijkheden, rust en door relatie met de omgeving van de meren. Zo kunnen
in de omgeving foeragerende zwanen, wintertalingen, wilde eenden, smienten en ganzen beschutte gedeelten van de meren benutten als slaapplaats.
1. duikeenden
2. zwanen
3. grondeleenden
4. steltlopers
5. strandlopers
6. slobbereenden (slobeend, krakeend, smient)
Fig. 7. Foerageermogelijkheden voor watervogels in relatie tot de watetdiepte (Reichholf, 1973)'
Het voorkomen van vogels in oevermilieus van de randmeren is afhankelijk
van de aanwezigheid van oevervegetaties, de variatie in structuur
en de
. .
breedte ervan.
Als voorbeeld van het voorkomen van broedvogels in oevermilieus is een
overzicht gegeven van waargenomen broedvogels in drie oevertypen laigs
de Friese meren (tabel 7)
.
.'
~
Tabel 7. Overzicht van waargenomen broedvogels in een rietkraagvoqreen
afslagoever, in eenbrederietkraag en in een brede riet- en
lisdoddekraag met verlandinglangs Friese meren (Smittenberg
en Roukema , 1979)
Soort
rietkraag voor rietkraag, riet- en lisdodde
afslagoever
vele meters met verlanding;.
breed
enkele tientallen
meters breed
kleine karekiet
rietzanger
rietgors
meerkoet
fuut
fitis
winterkoning
waterhoen
houtduif
tuinfluiter
tafeleend
bosrietzanger
snor
grote karekiet
roerdomp
koekoek
krakeend
sprinkhaanrietzanger
baardmannetje
bruine kiekendief
waterral
zwarte s t e m
Vermindering van de invloed van water- en oeverrecreatie is te realiseren door een zonering van recreatievormen. Een juiste locatie van jachthavens en aanlegplaatsen en een beperkte afsluiting van oevers zijn hiervoor mogelijkheden. Ook kunnen door afscheidingen als drijvende constructies van hout, water- en oeverplanten (Schliiter, 1971) of landtongen,
rustige gedeelten ontstaan. Zo bevinden zich in het Zwarte Meer langs de
vaargeul naar Genemuiden stenen kaden, deels begroeid met riet en drijflijnen (zie foto 1 en 2). Dit onder meer om het gedeelte rondom het Vogeleiland tegen verstoring te vrijwaren.
Langs oevers en op de Voorlanden kunnen voorwaarden worden gecreeerd
voor een ongestoorde ontwikkeling van vooral soortenrijke vegetaties,
maar ook daaraan gebonden diersoorten, vooral op plaatsen.verder dan ca.
600 m vanaf toegangen (De Koning en Scholte Ubing, 1975).
Foto 1. Strekdam in het verlengde van de uitmonding van het Zwarte Water
in het Zwarte Meer. De strekdam fungeert mede als afscherming
van het achterliggende Vogeleiland met het omringende water.
Foto 2. Drijflijn in het Zwarte Meer ter vrijwaring van het Vogeleiland
met het omringende water van watersporters.
Acht, W.N.M. van
-
Akker, P. van den
- 1982; Beheersplan voor grondstort
1982; Voorstel voor onderzoek naar
de relatie windsurfen en het voorkomen van watervogels op de randmeren van Flevoland. R.1J.P.
aan de oostzijde vande Stichtse
Brug. Werkdocument 1982-6 Abw.
- 1982; De Voorlanden. Een onderzoek
Baarsen, A.F.J. en J. Proost
,
.
..
Bartels, P. en 3 . Oever
,
naar de vegetatie in relatie tot
bodem- en waterhuishouding t .b .v.
richtlijnen voor inrichting en beheer van nieuw op te spuiten zandstranden.
R.1J.P.-rapport 1982-22Abw.
. ,
- Fosfor in de bodem van de randmeren.
Concept R.1J.P.-rapport.
Berg, A. van den
- 1978; Van oceaan tot randmeren.
Staatsbosbeheer, afd. Bijzondere
Taken: sectie N.B.
Berger, C.
- 1982; Een benadering van de habitat
van Oscillatoria agardhii gom.
Flevobericht nr. 205.
Bodar, C. en A. van der Werf
- 1981; Micromammalia op recentelijk
ontstane eilanden. R.U. Utrecht.
Doctoraal scriptie.
C.R.M.
- 1980; Brief 6 mei 1980 van de Staatssecretaris van C.R.M. G.C. Wallis
de Vries aan het Ministerie van
Buitenlandse Zaken betreffende toepassing van Natuurbeschermingswet om
verstoring van kleine zwanen tegen
te gaan.
Diender, J.
- 1980; De waterplantenbegroeiing in
de randmeren tussen Roggebotsluis en
Muiderberg in 1978.
Werkdocument 1980-124 Abw.
Dirkse, G.
- 1974; Waterwildtellingen randmeren
1972-1973.
Te Velde 2:27-33.
Instituut voor Cultuurtechniek
en Waterhuishouding
-
Jaarverslag over 1980, Wageningen
(1981).
Jaarverslag 1981; Directie van de Visserijen. Ministerie van Landbouw
en Visserij. 35e Jaargang juli/
augustus 1982.
Jacobs, L.
-
Beheersrichtlijnen voor het randmeereiland De Zegge, Werkdocument
1980-334 Abb.
Laar, V. en J.H. Sanders
-
1977; Faunistiek van de Dode Hond.
Te Velde 13:36-41.
Lebret, T.
-
1964; Oecologische successie van waterwildconcentraties, Limosa.
-
1982; Policy analysis of water
management for the Netherlands.
Vol. VI, Design of eutrophication
control strategies.
Los, F.J., N.M. de Rooij,
J.G.C. Smits en J.H. Bigelow
N.W.C.
- 1980; Oecologische visie randmeren.
Osieck, E.R.
-
1980; Watervogels op de randmeren.
Rapport Ned. Ver. van Bescherming
van Vogels.
Osieck, E.R.
-
1982; Belangrijke waterrijke vogelgebieden in Nederland. Limosa 55,
43-55.
Peterson, S.A.
-
1982; Lake restoration by sediment
removal. Water Resource Bulletin
Vol. 18, no. 3.
Poorter, E.P.R.
-
1967; Aalscholverconcentraties in.
het Eemmeer. Limosa, jrg. 40 no. 4.
Poorter, E.P.R.
-
1969; Voedselzoekgewoonten en voedselgebieden vande lepelaars van het
Naardermeer . RIVON.
.
- Bewrick's swans in the polderlakes
Poorter, E.P.R.
of the 13sselmeerpolders. Paper
IWRB Sapporo, Japan.
Poorter, E.P.R.
Projectgroep Eutrofi6ringsonderzoek Randmeren
\,
'
-
1983; Bij luchtverkenningen aangetroffen lepelaars in enkele gebieden in en rond Flevoland.
Onderzoeksverslag Oostvaardersplassen, 1982.
-
Rapportage over eutrofiEringsonderzoek Wolderwijd-Nuldernauw,
Lelystad(l982).
I
/
:
--
1973; Wasservogelschutz auf
Gkologischer Grundlage - Natur
und Landschaft, 48, Heft 10.
R.W.S. Directie Waterhuishouding
en Waterbeweging, district
Noord, 1979
Staatsbosbeheer
- Diepe putten-onderzoek 1979.
WWNO-N-790005.
-
1982; Bodemvegetatie in 1981 in
het Wolderwijd, Nuldernauw, Nijkerkernauw en Eemeer. Kaarten
1:25.000: A3 - 156540 en A3 - 200827
Smit, A.
-
Staatsbosbeheer
-
Swart, B.
-
Tigelaar, L.
- 1981; Het verband
1983; De vegetatie op de voorlanden
van Zuidelijk Flevoland tussen Zeewolde en Spakenburg, in samenhang
met bodemgesteldheid en waterhuishouding. R.1J.P.-rapport (in voorbereiding)
1981; Randmeren. Mogelijkheden voor
een meer natuurlijke ontwikkeling
S.B.B. Inspectie N.B. Aid. Bijzondere Taken.
1981; Concept beheersplan Harderbroek. Werkdocument 1981-126 Abw
tussen recreatie
en natuur in de Randmeren van Flevoland. Bijdrage 50 jaar R.1J.P.
Uunk, E.J.B.
-
1977; De kleine zwaan: Vogeljaargang 25, nr. 3.
1981; Toekomstvisie Waterkwaliteit
In: Werkhypothese Structuurplan
IJsselmeergebied, deel 3.
Uunk, E.J.B. en H.J. Fien
-
1981; Evaluatie regenwaterkwaliteitsonderzoek, uitgevoerd door Rijksdienst van IJsselmeerpolders.
Werkdocument 1981-140 Abw.
Uunk, J en G. Welmer
-
1981; Het stroomgebied van de
Schuitenbeek. De afvoer van water
en daarin aanwezige stoffen in
natte winterperioden. Jaarverslag
onderzoeksafdelingen R.1J.P.
Timmerman, A.
Waterdiepte en ontgrondingen
Zuiveringsinstallaties. gemalen, sluizen en
..
duikers
..-...
Monsterpunten voor de waterkwaliteit
&48rond-%e!-in-ie_--*:Ee_!!:
1
beataande antgrondingsput (per 1-9-1977)
ontgrondlng dieper dan 50 m -UAP
Kaart behorend bij NWC- advies
Get: JTh.v.d.Berg
rnei 1980
.- .
...
1
ontgro~dlngaconcesaiepar 1-9-1977
'.'.,
'
begmnzing van de mnximaal t e ontgronden gebieden, r o a l s
aangegaven i n de Ontwerp-nota Zandrinning IJeaelmeer en Randl
(ElJrswaterataat, D i m c t i e der Zuiderseewerkan. 1978)
,
Y~teG2e_E4c
:
-.-.-.-.
- d i e p t e l m (globaal
-----------
1.50 m
aangsgeven)
.
. .'.
gemaal
/
. .
5
:
.
f
.
&
\
.
monsterput w a t e r h a l i t e i t (corraspandeert met Billage 1 )
,
!j
..
~.
rioolzvivertngainatallath
u l t r a t e r i n g a s l u i a of duiker
i
r .
I
!
..
,
/
i
.-.~
.
:
,
.*,,:!"#
.,:
/'
.
:.;
.;
..
..,
.:.
..
~
L
.
:
-:
...,. ,;.\
.:. ? *
i
.
Bijlage 4
Blad 1
Weergave r e s u l t a t e n macrofauna
(Leschot en Moen, 1 9 7 4 )
-
bemonstering i n s t a a f d i a g r a m e n
Legenda
O.ch.
H.
V.p.
M.
G.
C. nus
C. mini
T.T.
T.P.
0.~1.
-
= Oligochaeta
= Hirudinea
= Valvata p i s c i n a l i s
=
=
=
=
=
=
=
o v e r i g e Mollusca
Gamariden
Chironomus met t u b u l i
o v e r i g e Chironomini
Tanytarsini
Tanypodinae
Orthocladiinae
100% i s h e r t o t a a l a a n t a l individuen
l4onsterpunten bodenfauna (zie b l z . 3 )
#.
AWL
'"%."I
rO-
L
0
a~h.'8
'
Kp
'
fl. '
6. '(.
C&a'%r ~ P ' O . G I
Bijlage 4
Blad 2
I
.0
ad
H.
' I(P '
92
2 0 . g
-
U. -' 6. ' c . 4 t r ' r . r :' T! ' 0.~1'
'..T..S*
Efl a 6
-
10.
0
-
ach.' H. ' Up. 'n. ' G
'cllr'c.,;'-r.z
'%P. 'a,('
Monsterpunten bodemfauna
b e m e n s t ~ r ;(
~,
j-,
i
I
Bemonsterde hoeveelheid muggelarven en w o m e n in en nabij zandwinput in
het Veluwemeer 1979 (R.W.S., 1979)
....
...
Muggelorven t o t o o i
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
.....
....
...
...
...
...
...
....
...
...
....
....
...
....
...
...
...
....
...
....
....
...
...
....
....
...
...
....
....
...
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
.......
....
...
...
....
....
...
...
....
....
....
...
....
...
....
...
.......
...
....
...
....
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
.......
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
...
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
g e m 9 e v t c h l per 1 0 0 0 c m 2 in rng
:j
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
....
...
...
...
...
...
opr. junl
oug
opr
Put
junl
Wormen
gem
Put
opr
oug
r
rand
oug
opr
Junl
t o--t ool
gewtcht per
junl
lunl
aveig
zond
-.
apr. junl
oug
aug
1000 cm2 ,n mg
opr
junl
overg
.
.
ouy.
opr
Junl oug
klri
...
Bijlage 6
Wolderwijd
Frequentietabel van de aantallen watervogels in twee perioden.
Bron: S.B.B. afd. Bijzondere Taken 1957158 t/m 1978179
I.
II.
.
periode
1969-1973
1974-1978
presentie 1-40
soort
Fuu t
I
II
I
II
Smient
II
Pijlstaart I
Krakeend
I1
Toppereend
I
II
I1
Kuifeend
Brilduiker 11
Gr. ZaagbekII
.
I
I1
Bergeend
I
I1
Knobbelzw. I
I1
Nonnetje
Meerkoet
Krooneend
n
90
87
I1
I
I1
9
10
11
14
10
14
14
14
12
41-100
101-250
12
10
1
2
6
12
I0
9
6
251-60P
601-1500
3
11
4
12
12
11
I500
max
Bijlage 7
Eenuneer
Frequentietabel van de aantallen watervogels in twee perioden.
Bron: S.B.B. afd. Bijzondere Taken 1957158 t/m 1978179
n
periode
I.
11.
1969-1 973
1974-1978
90
86
.
I
9
10
11
12
12
I3
12
14
12
11
13
10
.
1
2
7
9
10
6
.
.
soort
presentie
1-40
41-100
101-250
251-600
601-1500 71500 max
I
I1
Wilde Eend
I
I1
Wintertaling I
I1
Krakeend
I
I1
Smient
I
I1
Pijlstaart
I
I1
Fuut
I
60
I1
Toppereend
I* 17
I1
2
Kuifeend
11 59
Tafeleend
II** 77
Brilduiker
I 44
11 43
Gr-Zaagbek I
50
11 49
Nonnet je
I 28
11 15
Bergeend
I 83
11 67
Knobbelzw.
I 60
11 45
Kleine Zwaan I
34'
11 24
Meerkoet
11 83
Krooneend
I
3
I1
0
Slobeend
-
niet mePr na 1970-'71;**
17
14
5
12
8
12
10
12
9
3
vooral later aantallen groter dan 500.
Bijlage 8
Blad 1
Aantalsverloop van enkele soorten watervogels in het Wolderwijd (incl.
Nuldernauw)
4:WILDE EEND
Fig. 1. Maandelijks aantalsverloop van het huidige voorkomen van wilde
eend op het Wolderwijd
= telgegeven) (Osieck, 1980)
.
4: SLOBEEND
Ms".,n
Fig.2. Maandelijks aantalsverloop van het huidige voorkonen van slobeend
op het Wolderwijd (. = telgegeven) (Osieck, 1980)
Bijlage 8
Blad 2
Fig.3. Maandelijks aantalsverloop van het huidige voorkomen van tafeleend
op het Wolderwijd (. = telgegeven) (Osieck, 1980)
Fig. 4 . Maandelijks aantalsverloop van het huidige voorkomen van kleine
zwaan op het Woldewijd (. = telgegeven) (Osieck, 1980)
Bijlage 8
Blad 3
14-
12.
4:WILDE EEND
1086-
4-
.
a
6$68
a
.
.
'
7i-72
a
'
6d-70
4
'
nL74 '
7&76
'
77'-78
+
* 2flhQ
- .
Fig. 5. Aantalsverloop van wilde eend in het Wolderwijd in de periode
1967 t/m 1979 (. = telgegeven) (Osieck, 1980)
.
3.
..
1.
< MOO
@
..
. ,
66-67
*
.
O
. ,
6&69
.
.
a
70~71
A
.
)
*
.
72-73
4: SMIENT
8
Y
8
74-75
76177
'
7
~
Fig.6.Aantalsverloopvan smient in het Wolderwijd in de periode 1966 tot
1978 (. = telgegeven) (Osieck, 1980)
.
4: SLOBEEND
Fig. 7.Aantalsverloop van slobeend in het Wolderwijd in de periode 1966
tot 1978 (. = telgegeven) (Osieck, 1980)
~
n
Bijlage 8
Blad 4
4: KUIFEEND
Fig. 8.Aantalsverloop van kuifeend in het Wolderwijd in de periode 1966
tot 1978
= telgegeven) (Osieck, 1980)
.
Fig. 9.Aantalsverloop van tafeleend in het Woldenvijd in de periode
1966 tot 1978 (. = telgegeven) (Osieck, 1980)
Fig.10.Aantalsverloop van brilduiker in het Wolderwijd in de periode
1966 tot 1978 (. = telgegeven) (Osieck, 1980)
Bijlage 8
Blad 5
Fig.11.Aantalsverloop van grote zaagbek in het Wolderwijd in de periode
1966 tot 1978 (. = telgegeven) (Osieck, 1980)
4: MEERKOET
Fig.12.Aantals.verloop van meerkoet in het Wolderwijd in de periode 1966
tot 1978
= telgegeven) (Osieck, 1980)
.
4: KLElNE
0 1"
Fig.13.Aantalsverloop van kleine zwaan in het Wolderwijd in de periode
1962 tot 1979 (. = telgegeven) (Osieck, 1980)
zWAAN
Bijlage 9
Blad 1
Aantalsverloop van enkele soorten watervogels i n h e t Eemeer ( i n c l .
~ijkerkernauw)
e
501
I
Fig.
'0
100.
/.
.
3:WILDE E E N D
Haandelijks aantalsverloop van i ~ a tl ~ u i d i g evoorko~nenvan wilde
rend op h e t 1:emeer
= telgcgcvc?n) (Osieck, 1980)
.
. .
9
1
-
...
. .
&
0
0
l l ' l Z 1
b
6
1
'
2
1
3
r . L
' 4
1
*n?rcu,ld
Fig. 2.Maandelijks aantalsverloop van h e t huidige voorkomen van slobeend
= telgegeven) (Osieck, 1980)
op h e t Eemeer
.
Bijlage 9
Blad 2
Fig.3. Aantalsverloop van kuifeend in het E e m e e r in de periode 1966
= telgegeven) (Osieck, 1980)
tot 1978
.
Fig.4.Aantalsverloop van tafeleend in het E e m e e r in de peaiode 1966
= telgegeven) (Osieck, 1980)
tot 1978
.
Bijlage 9
Blad 3
Fig:5.Aantalsverloop
van meerkoet in het Eemmeer in de periode 1966
tot 1978 (. = telgegeven) (Osieck, 1980)
Bijlage 10
Maximum aantallen vogels (trek- en broedvogels), in de periode oktober
1979 - december 1982 (gegevens van R.IJ.P.,
S.B.B. en vogelwerkgroep
Gooi en omstreken) grondstort Eemneer
1 . dodaars 3
fuut 100
5.
10.
15.
20.
25.
30.
35.
40.
45.
blauwe reiger 6
purperreiger 1
grauwe gans, br. 1 paar
kolgans 15
rietgans 93
knobbelzwaan 24
kleine zwaan 200
wilde zwaan 2 5 , ook br.
lepelaar 47
aalscholver 1.000
bergeend 3 0 0 , br. 2 paar
wilde eend 2.275
slobeend 4.000, ook br.
krakeend 2 . 0 0 0 , br. 2-3 paar
smient 9.000
wintertaling 750
pijlstaart 12
zomertaling 1 1 , br. 2-3 paar
kuifeend 1 0 0 , br. 3 paar
tafeleend 2 0 0 , ook br.
brilduiker 6
grote zaagbek 1 3 0
nonnetje 45
waterhoen 5
meerkoet 300
waterral br.
porceleinhoen br.
torenvalk 10
slechtvalk 2
smelleken 2
br. kiekendief 1 paar
bl. kiekendief 2
buizerd 4
sperwer 3
kievit 5.000, ook br.
scholekster 2.200, ook br.
kluut 8 0 , br. 5-10 paar
oeverloper 45
bontbekplevier 153
kleine plevier 5 , br. 2 paar
strandplevier 4 0 , br. 3-5 paar
goudplevier 250
watersnip 350
wulp 600
grutto 1 . 0 0 0 , ook br.
witgatje 8
bosruiter 5
50. zwarte ruiter 5
55.
60.
65.
70.
95.
80.
85.
groenpootruiter 15
kleine strandloper 42
bonte strandloper 150
krombekstrandloper 6
kemphaan 300
tureluur 5 8 , ook br.
regenwulp 16
grauwe franjepoot 5
dwergmeeuw 4
kokmeeuw 5 . 0 0 0
zilvermeeuw 350
stormmeeuw 155
grote mantelmeeuw 125
kleine mantelmeeuw 67
zwarte stem 470
visdief 2 3 0 , br. 4 paar
reuzenstern 4
grote stem 20
dwergstern 17
velduil 9
oeverpieper 2
graspieper
koekoek 1 paar
gele kwikstaart 200
witte kwikstaart 30
veldleeuwerik br.
strandleeuwerik 1
kleine karekiet br.
rietzanger br.
blauwborst 1 paar
koolmees
baardmannetje 3
frater 70
ijsgors
sneeuwgors
rietgors br.
bonte kraai 25
Bijlage 1 1
Het voorkomen van schedefonteinkruid in de randmeren in 1979 (Tigelaar,
1981)
Bijlage 12
Verspreiding van voedselzoekende kleine zwaan in de randmeren van 1977
t / m 1979 (Tigelaar, 1981)
Bijlage 14
Indicatie van belangrijke seizoenen voor vogelsoorten en recreatietiviteiten (Tigelaar 1981)
zeer belangrilk
belangrijk
zeilboot
catamaran
surlplank
kleljachl
motorbpol
Speedboat
oeverrecreatle
Maand