Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2013-2014 Wat is de status van unlawful combatants in het internationaal recht? Masterproef van de opleiding ‘ Master in de rechten ‘ Ingediend door Roelstraete Siegfried ( studentennummer 00906287 ) Promotor: Prof. dr. Cliquet An Commissaris: Mevr. Vandewoude Cécile 1 Inhoud I. Inleiding ........................................................................................................................................... 6 II. Begripsomschrijvingen .................................................................................................................... 7 III. Juridische omkadering................................................................................................................... 10 A. Het internationaal humanitair recht ......................................................................................... 10 B. Internationale – en niet – internationale gewapende conflicten .............................................. 16 C. Een derde categorie? ................................................................................................................. 20 IV. Oorsprong en evolutie van het concept ‘ ( on )wettige strijder ‘ .................................................. 21 A. Just war theorie en jus militare ................................................................................................. 22 B. Het onderscheid tussen strijders en niet – strijders ................................................................. 22 C. Ex Parte Quirin en het ontstaan van een begrip ( 1942 ) .......................................................... 25 D. De Conventies van Genève ( 1949 ). Wie heeft het recht deel te nemen aan de vijandelijkheden gedurende een internationaal gewapend conflict: wie is een wettige strijder? ... 28 a) Gewapende macht van een Partij bij het conflict en milities en vrijwilligerskorpsen die daarvan deel uitmaken ( Artikel 4 (A) 1 GC III ) ............................................................................. 30 b) Leden van milities, vrijwilligerskorpsen en georganiseerde verzetspartijen die niet geïntegreerd zijn in de strijdmachten van een partij tot het conflict, maar wel behoren tot een partij bij dat conflict ( Artikel 4 (A) 2 GC III ) .................................................................................. 31 c) Reguliere troepen in dienst van een regering of autoriteit die niet worden erkend door de gevangenhoudende mogendheid ( Artikel 4 (A) 3 GC III ) ............................................................. 36 d) Levée en masse ( Artikel 4 (A) 6 GC III ) ................................................................................. 36 E. Het eerste aanvullend protocol ( 1977 ): wie heeft het recht deel te nemen aan de vijandelijkheden gedurende een internationaal gewapend conflict: wie is een wettige strijder? ... 37 V. Tussenconclusie: wie is de wettige strijder? ................................................................................. 42 VI. De onwettige strijders ................................................................................................................... 44 A. Soorten onwettige strijders....................................................................................................... 44 a) Spionnen, saboteurs en huurlingen .......................................................................................... 46 b) De transformatie van een reguliere wettige strijder naar onwettige strijder .......................... 48 c) Irreguliere eenheden die niet voldoen aan artikel 4 (A) 2 GC III of artikel 44(3) AP I .............. 51 d) Burgers die rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden in een internationaal gewapend conflict ........................................................................................................................................... 51 i. Wie is een burger voor het IHR? ....................................................................................... 52 ii. Wat betekent ‘ rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden ‘?................................ 53 iii. De gevolgen van een rechtstreekse deelname aan de vijandelijkheden .......................... 54 1. Verlies van immuniteit voor militaire aanvallen ........................................................... 54 2. Detentie van een burger die rechtstreeks deelnam aan de vijandelijkheden .............. 55 3. Mogelijkheid tot strafrechtelijke vervolging ................................................................. 57 2 B. De rechten van onwettige strijders ........................................................................................... 58 a) Onder het internationaal humanitair recht .......................................................................... 58 i. Onvervreemdbare rechten: het internationaal humanitair gewoonterecht .................... 59 ii. Onwettige strijders vallen niet onder de Vierde Conventie van Genève .......................... 62 iii. Alle onwettige strijders vallen onder de Vierde Conventie van Genève .......................... 64 iv. Alle onwettige strijders vallen onder de Vierde Conventie van Genève, uitgezonderd de onwettige strijders op het slagveld ........................................................................................... 67 v. b) Conclusie ........................................................................................................................... 69 Onder de internationale mensenrechten.............................................................................. 70 i. De wisselwerking tussen het internationaal humanitair recht en de internationale mensenrechten ......................................................................................................................... 70 VII. De toekomst .................................................................................................................................. 75 VIII. De onwettige strijder op het slagveld van de 21e eeuw................................................................ 79 A. De Verenigde Staten van Amerika............................................................................................. 80 a) De Taliban en de Conventies van Genève ............................................................................. 81 b) Al Qaeda en de Conventies van Genève ............................................................................... 82 c) De Taliban en Al Qaeda: geen krijgsgevangenen, wat dan wel? ........................................... 83 d) ‘ Vijandelijke onwettige strijder ‘ en andere termen: oude wijn in nieuwe zakken ............. 88 e) De huidige stand van zaken ................................................................................................... 92 B. Israel .......................................................................................................................................... 93 C. Drones: hun doelwitten en hun bestuurders ............................................................................ 96 IX. Conclusie ..................................................................................................................................... 100 X. Bibliografie................................................................................................................................... 102 3 Woord vooraf Toen ik een vijftal jaar terug mijn studies in de rechten begon, had ik zo mijn twijfels. Zou dit wel mijn ‘ ding ‘ zijn? Het begeesterde mij allemaal niet zo op het eerste zicht. De twijfel begon al snel te eroderen toen de impact van juridische vraagstukken in het werkelijke leven mij begon te dagen, en de opleiding mij de nodige middelen verschafte om die problemen te doorzien en te kwalificeren. Het is dan ook met een ontzettend groot genoegen dat ik mijn opleiding kan afsluiten met een thesis handelend over een onderwerp waarvoor ik elke dag van de afgelopen paar maand graag uit bed ben gekomen. Elkeen die mij uithoorde over mijn thesis was, net zoals mijzelf, vol enthousiasme. Maar eveneens hoorde ik de wederkerende opmerking dat het best wel een complex probleem is. Inderdaad, de problematiek van de ‘ onwettige strijder ‘ is er één die eigenlijk een uitgebreidere verhandeling verdient dan deze die voor u ligt. Er is het probleem op zich, maar daarnaast gonst het in de juridische wereld van allerlei ontzettend interessante voorstellen en opmerkingen om de hele zaak aan te pakken. Het spreekt voor zich dat deze zaken niet, of slechts zeer beknopt, zullen terug te vinden zijn in deze thesis. Voor u ligt een verhandeling die, enerzijds uitlegt wat het probleem is, waarom er een probleem is, hoe dit probleem kan worden aangepakt en welke de praktische implicaties daarvan zijn in onze hedendaagse wereld. Een woord vooraf is uiteraard ook de ideale gelegenheid om dank uit te drukken. Eerst en vooral gaat een welgemeende dank uit naar mijn promotor An Cliquet voor de nodige constructieve opmerkingen. Ook Philippina Vandenweghe, al reeds tweeëntwintig jaar de belangrijkste vrouw in mijn leven, en een uitstekend grammaticale verbeteraar, verdient mijn oprechte dank. In feite lijkt het niet misplaatst hierbij mijn beide ouders te bedanken opdat zij het voor mij hebben mogelijk gemaakt deze studie te volgen. Bedankt! GENT, 8 mei 2014 4 “ Every person in enemy hands must have some status under international law : he is either a prisoner of war and, as such, covered by the Third Convention, a civilian covered by the Fourth Convention, or again, a member of the medical personnel of the armed forces who is covered by the First Convention. There is no intermediate status ; nobody in enemy hands can be outside the law. “ ( Officiële commentaar Vierde Conventie van Genève, 1958 ) "As I understand it, technically unlawful combatants do not have any rights under the Geneva Conventions." (US Defence Secretary, Donald Rumsfeld, Mei 2003 ) 5 I. Inleiding 1. Deze thesis heeft een bijzonder aspect van het internationaal recht als onderwerp: het recht dat het gedrag van de betrokken partijen in een gewapend conflict poogt te reguleren. Het is een uiterst interessante, maar eveneens bevreemdende tak van het internationaal recht. Hoe dient men nu het moedwillig doden van een ander mens aan regels te onderwerpen? Doorheen de eeuwen werden allerlei regels/principes bedacht om de gewelddadigheden, intrinsiek aan een oorlog, toch enigszins te beperken. Dit is dan ook één van de kernaspecten van het oorlogsrecht: zorgen dat de dood en vernieling, die nu eenmaal onvermijdelijke zaken zijn gedurende een gewapend conflict, beperkt blijven tot datgene wat noodzakelijk is om de militaire doelstelling(en) te bereiken. De regels die zich toespitsen op de actoren betrokken in een gewapend conflict ( strijders en burgers ) noemt men ook wel het internationaal humanitair recht. 2. In oorlog worden bepaalde dingen toegestaan die normaal gezien ondenkbaar zouden zijn. Men mag een ander doden, een gebouw tot puin schieten en tonnen bommen en granaten de lucht in slingeren. Dit zijn extreme handelingen die onderworpen zijn aan twee condities: ( 1 ) zij kunnen slechts gesteld worden gedurende een gewapend conflict en ( 2 ) dit mag enkel gedaan worden door bepaalde erkende personen. Die erkende personen noemt men strijders.1 3. Wie een strijder is, kan achterhaald worden door de relevante teksten erop na te lezen: de Haagse Conventies2, de Conventies van Genève3 en de Aanvullende protocollen4. Deze aldus erkende strijders worden ook wel aangeduid met de term wettige strijders. Zij zijn als het ware de acteurs in een uiterst gewelddadig toneelstuk, waarbij het internationaal humanitair recht bepaalde regels oplegt om onnodige slachtpartijen, leed en vernielingen te vermijden. Niemand anders heeft het recht aan dit toneelstuk deel te nemen. Ondanks dat er in de laatste 200 jaar een opmerkelijke opgang is geweest om steeds meer personen te erkennen als wettige strijders, blijft het voor al de rest not done om te participeren in een gewapend conflict. 4. Er stelt zich dan de vraag wat men dient te doen indien dit toch gebeurt: wat als een lid van het publiek op het podium springt en besluit actief deel te nemen aan het toneelstuk? Aan welke regels is deze dan onderworpen, wat mag men met deze persoon doen? Een dergelijk individu noemt men ook wel een onwettige strijder. In tegenstelling tot de wettige strijder, wordt de onwettige strijder niet als een categorie behandeld in het internationaal humanitair recht: er zijn geen duidelijk afgelijnde rechten en plichten verbonden aan deze status. 1 S. R. RATNER, “ Revising the Geneva Conventions to regulate force by and against terrorists: four fallacies “, Israel defence forces law review, Vol. 1, 2003, ( 7 ), 15. 2 Verdrag ( II ) nopens de wetten en gebruiken van de oorlog te land van 29 juli 1899; en Verdrag ( IV ) nopens de wetten en gebruiken van de oorlog te land van 18 oktober 1907. 3 De vier Conventies van Genève zijn: (1) Verdrag voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde, 12 augustus, 1949; (2) Verdrag voor de verbetering van het lot der gewonden, zieken en schipbreukelingen van de strijdkrachten ter zee, 12 augustus, 1949; (3) Verdrag betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, 12 augustus, 1949: (4) Verdrag betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, 12 augustus, 1949. 4 Aanvullend Protocol bij de Conventies van Genève van 12 augustus 1949 inzake de bescherming van de slachtoffers van internationale gewapende conflicten ( Protocol I ), 8 juni, 1977; en aanvullend Protocol bij de Conventies van Genève van 12 augustus 1949 inzake de bescherming van slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten ( Protocol II ), 8 juni, 1977. 6 5. In de nog steeds aan de gang zijnde oorlog tegen het terrorisme kent de term onwettige strijders een enorme opgang. Sommigen zien het als een noodzakelijk begrip in een nieuw soort oorlog; een oorlog die niet voorzien werd door zij die de oorspronkelijke teksten van het internationaal humanitair recht hebben opgesteld. Anderen wijzen op de gevaren van het gebruik van de term onwettige strijders om een groep personen mee aan te duiden: het zou de mogelijkheid doen ontstaan personen buiten de beschermingen van het internationaal humanitair recht te doen vallen en aldus bloot te stellen aan mensonterende behandelingen. De centrale vraagstelling van deze thesis is dan ook: wat is de status van de onwettige strijders in het internationaal recht? Biedt het internationaal humanitair recht hen enige bescherming, en wat met de andere takken van het internationaal recht ( cfr. De internationale mensenrechten ). 6. Niemand twijfelt eraan dat de personen die onder de term onwettige strijder vallen echt bestaan. Het punt van discussie, en als dusdanig onderwerp van deze verhandeling, is dat er een groot debat gaande is over de implicatie van het bestaan van dergelijke strijders. Sommigen, en niet in het minst de Verenigde Staten, stellen dat het gaat om een aparte categorie van personen die een aparte status hebben onder het oorlogsrecht. Anderen ontkennen dit en zeggen dat de onwettige strijder geen aparte categorie is, maar onder de al bestaande categorieën in het internationaal humanitair recht vallen ( de strijders en de burgerbevolking ). Er zijn in feite twee kampen: zij die enkel een omschrijvende functie geven aan de term onwettige strijder, en zij die er een juridische functie aan geven. 7. In het eerste deel van deze thesis zullen de terminologische aspecten worden verduidelijkt ( Deel II ). Daarna zal een overzicht worden gegeven van verscheidene juridische concepten die noodzakelijk zijn om op een gedegen manier de zoektocht naar de rechten van onwettige strijders te kunnen aanvatten ( Deel III ). Vervolgens zal aan de hand van een juridischhistorische ‘ wandeling ‘ worden verduidelijkt wie als wettige strijder wordt aanzien in het internationaal humanitair recht, daarbij vertrekkend vanuit de Middeleeuwen, om uiteindelijk uit te komen bij de Aanvullende protocollen uit 1977 ( Deel IV ). Omdat Deel IV nogal uitgebreid is, geeft het daaropvolgende deel een beknopt overzicht van wie nu precies mag deelnemen aan de vijandelijkheden in een gewapend conflict volgens het internationaal humanitair recht ( Deel V ). Met de kennis die door de vijf vorige delen werd verschaft, is het dan mogelijk de status van de onwettige strijders na te gaan ( Deel VI ). Daarbij worden eerst vier categorieën opgesomd waaronder onwettige strijders kunnen worden ondergebracht. De volgende stap is dan om na te gaan welke status deze personen hebben: vallen zij onder de Vierde Conventie van Genève, vallen zij er gedeeltelijk onder, of zijn deze Conventies eenvoudigweg niet van toepassing op hen? Ook de eventuele toepassing van de internationale mensenrechten wordt bekeken. Deel VII gaat na hoe de problematiek van de onwettige strijder zou kunnen evolueren in de toekomst. Het laatste onderdeel spitst zich toe op het schetsen van hedendaagse toepassingen ( deel VIII ) waarna de conclusie volgt ( Deel IX ). II. Begripsomschrijvingen 8. Het eerste probleem dat men dient aan te pakken is het taalgebruik. Het vraagstuk van de zogenaamde ‘ unlawful combatants ‘ wordt vooral, en bijna uitsluitend, besproken in Engelstalige verhandelingen. Daarin spreekt men niet alleen van unlawful combatants, maar 7 ook van ‘ unprivileged belligerents ‘, ‘ non-combatants ‘, ‘ illegal combatants ‘ enzovoort. Ik heb er voor geopteerd de term unlawful combatants te hanteren omdat deze de meest gehanteerde term lijkt te zijn, zowel in academische verhandelingen als in de populaire media. Het feit dat dit de meest gehanteerde term blijkt te zijn, houdt echter niet in dat dit noodzakelijkerwijze ook de juridisch meest correcte term is. Dit punt zal verderop worden uitgewerkt. 9. Unlawful combatant zal ik vertalen als onwettige strijder. 10. De belangrijkste vraag die men zich dan stelt is: wie of wat is nu een onwettige strijder? Belangrijk om op te merken is dat dit begrip, evenals de hierboven vermelde synoniemen, nergens gedefinieerd wordt in het internationaal humanitair recht5. Sterker nog, in de toepasselijke verdragsteksten maakt men zelfs niet eens een expliciet onderscheid tussen wettige en onwettige strijders6. Het is evenwel een onderscheid dat volgt uit de bewoordingen en geest van die verdragsteksten: het is logisch dat wanneer in het oorlogsrecht er een categorie van personen word gecreëerd die mogen strijden – de wettige strijders – er een andere categorie moet zijn van zij die niet mogen strijden maar dit toch doen, namelijk de onwettige strijders. De hier gehanteerde term ‘ onwettige strijder ‘ verscheen overigens pas voor het eerst in een zaak van het Amerikaanse hooggerechtshof daterende van 1942, genaamd Ex Parte Quirin7. Verderop meer hierover. 11. Uit al het voorafgaande volgt dat ik moet voortgaan op de in de literatuur gangbare omschrijvingen om het begrip te definiëren. Onwettige strijders zijn deze personen die deelnemen aan de vijandelijkheden zonder daarbij over het strijders-privilege te beschikken, waardoor het krijgsgevangenschap hen onthouden kan worden en zij zichzelf blootstellen voor vervolging onder het nationaal recht wegens hun deelname aan de vijandelijkheden8. 12. Het kan hierbij gaan om personen die niet mogen deelnemen aan vijandelijkheden maar dit in weerwil hiervan toch doen, zoals burgers. Anderzijds kan het ook gaan om strijders die wel mogen deelnemen aan vijandelijkheden, maar die op een zeker moment niet voldoen aan bepaalde voorwaarden gesteld in het internationaal humanitair recht en daardoor onwettige strijders worden, bijvoorbeeld in het geval een strijder de vijand aanvalt in burgerkleding of wanneer deze spioneert in burgerkleding9. 5 K. DORMANN, “ The legal situation of unlawful/unprivileged combatants “ in International Review of the Red Cross 2003, Vol. 85, No. 849, ( 45 ) 46. 6 T. J. BOGAR, “ Unlawful combatant or innocent civilian? A call to change the current means for determining status of prisoners in the global war on terror “ in Florida journal of international law, Vol. 21, No. 1, 2009 ( 29 ) 44. 7 Ibid. 8 Supra 1, noot 1; G. H. ALDRICH, “ The Taliban, al Qaeda, and the determination of illegal combatants “ in Humanitäres Völkerrecht 4/2002, Heft 4, ( 202 ) 203 – 204; R. K. GOLDMAN en B. D. TITTEMORE, “ Unprivileged combatants and the hostilities in Afghanistan: their status and rights under international humanitarian and human rights law “, The American society of international law task force on terrorism 2002, http://www.pegc.us/archive/Journals/goldman.pdf, 2. 9 R. K. GOLDMAN en B. D. TITTEMORE, “ Unprivileged combatants and the hostilities in Afghanistan: their status and rights under international humanitarian and human rights law “, The American society of international law task 8 13. Deze personen worden allen aangeduid als onwettige strijders omdat zij iets niet bezitten: het strijders-privilege. 14. Dit privilege kan men het beste beschouwen als een soort vergunning. In vredestijd mag men geen vernielingen aanrichten, en al helemaal geen moord begaan. In oorlogstijd daarentegen behoren deze zaken, hoe erg zij ook mogen zijn, tot de normale gang van zaken. Echter, slechts bepaalde personen mogen deze daden begaan. Het gaat om zij die door het internationaal humanitair recht een vergunning hebben gekregen om vernielingen aan te richten en moord te begaan. Uiteraard mogen deze daden enkel worden gesteld binnen bepaalde grenzen die men kan terugvinden in datzelfde internationaal humanitair recht. 15. Zoals met alle vergunningen, kan men niet gestraft worden voor begane handelingen die door de vergunning worden toegelaten. Dus, wanneer de strijder, die over het strijdersprivilege ( of nog: de vergunning) beschikt, gevangen genomen wordt door de vijand, zal men deze strijder niet kunnen vervolgen voor het doden of verwonden van vijandelijke soldaten. Hetzelfde geldt voor aangerichte vernielingen. Dit noemt men de strijders-immuniteit, en is een logisch uitvloeisel van het beschikken over het strijders-privilege10. 16. Naast het feit dat het strijders-privilege aan de bewuste strijder een immuniteit voor vervolging verschaft, heeft deze strijder ook recht op de status van krijgsgevangene11. Hierdoor zal deze persoon, in geval van gevangenschap in vijandelijke handen, onder de derde Conventie van Genève vallen en van de zeer uitgebreide rechten kunnen genieten die in die conventie worden opgesomd. 17. De andere kant van de medaille is dat de persoon die over het strijders-privilege beschikt, een legitiem doelwit uitmaakt voor zijn tegenstander. Men kan dan door de vijand worden verwond of gedood. 18. Uit het voorafgaande volgt dat het van het grootste belang is te weten wie gerechtigd is om deel te nemen aan de vijandelijkheden, en wie niet. Het antwoord op deze vraag moet gezocht worden in de belangrijkste verdragsteksten van ons hedendaagse internationaal humanitair recht: de Conventies van Genève en haar aanvullende protocollen. 19. Zo kan men uit de derde Conventie van Genève, artikel 4, A en uit het eerste aanvullende protocol artikel 43 en 44 afleiden wat de voorwaarden zijn om als een wettige- of geprivilegieerde strijder te worden aanzien. Zij die in deze artikelen geïdentificeerd worden als strijder kunnen aanspraak maken op de beschermingen van de eerste, tweede en derde conventie van Genève12. Verderop wordt hier uitgebreid op ingegaan. force on terrorism 2002, http://www.pegc.us/archive/Journals/goldman.pdf, 4. ( hierna: R. K. GOLDMAN en B. D. TITTEMORE, “ Unprivileged combatants “ ) 10 K. DORMANN, “ The legal situation of unlawful/unprivileged combatants “ in International Review of the Red Cross 2003, Vol. 85, No. 849, ( 45 ) 45. 11 W. T. MALLISON en S. V. MALLISON, “ The juridical status of privileged combatants under the Geneva protocol of 1977 concerning international conflicts “ in law and contemporary problems 1978, Vol. 42, No. 2, ( 4 ) 5. 12 H. PANKEN, “ Strijders en burgers “ in Jura falconis, jaargang 38, 2001 – 2002, Nr. 3, ( 303 ) 304. 9 20. De ratio om het voormelde onderscheid te maken tussen zij die wel mogen vechten en zij die niet mogen vechten tijdens een gewapend conflict heeft in ons hedendaags humanitair recht alles te maken met de bescherming van de burgerbevolking. Enkel wanneer het voor beide strijdende partijen duidelijk is wie de tegenstander is, kunnen zij gericht elkaar onder vuur nemen. Wanneer men zich echter niet duidelijk kenbaar maakt als een strijder ( bijvoorbeeld doordat een militair burgerkleding draagt ) of wanneer een burger deelneemt aan de strijd, dan brengt men de burgerbevolking in zijn geheel in gevaar doordat het voor de tegenstander niet duidelijk is wie nu strijder is en wie burger13. Het gevolg is een gegarandeerde toename van burgerslachtoffers. 21. Dit onderscheid is dus noodzakelijk om het mogelijk te maken één van de belangrijkste principes van het internationaal humanitair recht te kunnen respecteren, namelijk ‘ het principe van onderscheid ‘. Dit principe bestaat uit twee elementen: strijders moeten zich onderscheiden van burgers, en burgers mogen niet aangevallen worden 14. Het principe moet er aldus voor zorgen dat oorlog enkel gevoerd wordt tussen wettige strijders en de burgerbevolking zoveel als mogelijk beschermd word tegen de schadelijke gevolgen van oorlogsvoering. III. A. Juridische omkadering Het internationaal humanitair recht 22. Het onderwerp van deze paper situeert zich in het oorlogsrecht. De term ‘oorlogsrecht’ kan naar twee verschillende bronnen van internationaal publiekrecht verwijzen: het jus ad bellum en jus in bello. Het jus ad bellum gaat in essentie over de vraag: wanneer mag men oorlog voeren? Het jus in bello daarentegen behandelt de wijze waarop men oorlog voert. Hierbij staat de bescherming van allerlei personen tijdens een gewapend conflict, zoals gewonden en burgers, centraal. 23. Door het sterk humanitaire karakter van het jus in bello wordt het in de vakliteratuur ook wel aangeduid als ‘ het Internationaal Humanitair Recht ‘ ( IHR ). De termen ‘internationaal humanitair recht’ en ‘oorlogsrecht’ zullen in deze thesis als synoniemen worden gehanteerd, waarbij de term oorlogsrecht enkel zal slaan op het jus in bello. Immers, het jus ad bellum zal in deze bespreking grotendeels irrelevant zijn aangezien er pas sprake kan zijn van strijders, en bijgevolg van onwettige strijders, in het kader van een gewapend conflict, en, tenzij wanneer anders aangegeven, worden alle hoofdstukken in deze thesis geschreven met het bestaan van een gewapend conflict als achtergrond. 24. Dit internationaal humanitair recht mag niet verward worden met de Internationale Mensenrechten ( IMR ). 13 Y. DINSTEIN, The conduct of hostilities under the law of international armed conflict, Cambridge, Cambridge University press, 2004, 29. 14 E. CRAWFORD, “ Regulating the irregular – International humanitarian law and the question of civilian participation in armed conflicts “, Sydney law school research paper, 2011, No. 11/46, 21. ( hierna: E. CRAWFORD, “ Regulating the irregular “ ) 10 25. De internationale mensenrechten zijn rechten die elke persoon heeft. Enkele van de voornaamste verdragen zijn het internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten15, het verdrag inzake de rechten van het kind16, het Europees verdrag voor de rechten van de mens17, enzovoort.18 26. Het internationaal humanitair recht daarentegen heeft een specifiek toepassingsgebied: humanitaire bescherming bieden ten tijde van gewapende conflicten. Het doel van de daartoe opgestelde regels is altijd om de verschrikkelijke gevolgen van oorlogsvoering zoveel als mogelijk in te perken, zowel voor de actieve strijder, maar vooral voor zij die hors de combat19 zijn, alsook de burgerbevolking. In de woorden van Majoor Richard R. Baxter: “ Without the humane intervention of international law, war would entail death or enslavement for the combatant or non – combatant overcome by the enemy “20. 27. Dit internationaal humanitair recht zal enkel in werking treden als er sprake is van een ‘ gewapend conflict ‘. Dit is een juridische term om een situatie van oorlog aan te duiden. Wanneer er precies sprake is van zo’n gewapend conflict, zal verderop uit de doeken worden gedaan, maar het is belangrijk nu al voor ogen te houden dat dit een belangrijke drempel is om het IHR van toepassing te laten zijn. Indien er geen sprake is van een gewapend conflict, zal een bepaalde conflictsituatie onder het normaal toepasselijke nationale recht betreffende ordehandhaving vallen, gecombineerd met de verdragen en mensenrechten die tijdens vredestijd gelden en toepassing kunnen vinden op de situatie. Denk hierbij bijvoorbeeld aan grootscheepse acties tegen gevaarlijke drugsbendes. Het kader waarin dergelijke acties plaatsvinden – een gewapend conflict of een actie van ordehandhaving – is uiterst belangrijk en heeft grote gevolgen: zo is het gebruik van dodelijk geweld tijdens een gewapend conflict toegestaan louter en alleen op basis van het feit dat de tegenstander tot een vijandelijke eenheid behoort. In een kader van ordehandhaving daarentegen mag dodelijk geweld enkel aangewend worden als aan strenge voorwaarden is voldaan21. 28. De verdragsteksten betreffende het internationaal humanitair recht hebben twee doeleinden: het inperken van de mogelijkheden waarmee men een oorlog kan voeren en bepaalde beschermingen vooropstellen voor personen betrokken bij een gewapend conflict. 15 Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december, New York, 1966. Verdrag inzake de rechten van het kind, 20 november, New York, 1989. 17 Europees verdrag voor de rechten van de mens, 4 november, Rome, 1950. 18 INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, “ International humanitarian law and international human rights law: similarities and differences “, Legal fact sheet, 01/2003, http://www.icrc.org/eng/assets/files/other/ihl_and_ihrl.pdf, 1. 19 VAN DALE GROOT WOORDENBOEK DER NEDERLANDSE TAAL: “ hors de combat, buiten gevecht gesteld “. Zie artikel 41 (2) Aanvullend protocol I: een persoon verkeert buiten gevecht indien: a.) hij zich in de macht van de tegenpartij bevindt, b.) hij duidelijk het voornemen te kennen geeft zich over te geven, of c.) hij het bewustzijn heeft verloren of op andere wijze door verwondingen of ziekte is uitgeschakeld, en daarom niet in staat is zich te verdedigen, mits hij zich in alle genoemde gevallen onthoudt van iedere vijandelijke handeling en niet tracht te ontvluchten 20 R. R. BAXTER, “ So – called unprivileged belligerency: spies, guerrillas, and saboteurs “ in 28 British yearbook of International law 1951, ( 323 ) 324. 21 G.S. CORN, T. KALEEMULLAH, “ The military response to criminal violent extremist groups: aligning use of force presumptions with threat reality “, 2013, http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=2251899, 3. 16 11 Het verdrag van 1980 betreffende het verbod op bepaalde conventionele wapens22 of het verdrag van 2008 dat het gebruik van cluster-munitie verbiedt23 zijn voorbeelden van de eerste doeleinde. De belangrijkste bronnen van het internationaal humanitair recht gericht op de bescherming van bepaalde personen tijdens een gewapend conflict zijn ongetwijfeld de vier Conventies van Genève ( 1949 ) en haar Aanvullende protocollen ( 1977 )24. Deze trekken zich het lot aan van de gewonden op het slagveld, zowel ter land als ter zee, de krijgsgevangenen en de burgerbevolking. Deze teksten zullen dan ook centraal staan in de hier neergeschreven zoektocht naar de rechten van de onwettige strijders. 29. Het is belangrijk te beseffen dat de neergeschreven regels, zoals die onder andere terug te vinden zijn in de Conventies van Genève en de aanvullende protocollen, getuigen van een uiterst delicate evenwichtsoefening tussen het beschermen van personen en militaire noodzaak25. Oorlog houdt altijd grote verschrikkingen in. Men kan positief ingesteld zijn en hopen dat de mens ooit het voeren van oorlog zal afzweren, maar tot nader order is dit niet het geval en moeten er regels voor handen zijn waarmee men de ergste uitwassen van een oorlog kan voorkomen. Als dusdanig is het doel van het internationaal humanitair recht niet om het doden en vernielen tijdens een gewapend conflict aan banden te leggen, als wel om het doden en vernielen dat verder gaat dan datgene wat militair noodzakelijk is aan banden te leggen. Een belangrijke pijler in deze evenwichtsoefening is het eerder vermelde principe van onderscheid. Humanitaire bescherming bieden aan personen tijdens een gewapend conflict is pas mogelijk als duidelijk is wie aan de vijandelijkheden mag deelnemen, en wie daarvan beschermd moet worden. Afhankelijk tot welke groep men dan behoort, worden allerlei rechten en plichten toegekend. Het probleem is dat dit onderscheid niet altijd even klaar en duidelijk is. Het gebeurt bijvoorbeeld dat burgers deelnemen aan gevechten. Evenzo zijn bepaalde groeperingen betrokken in situaties die als gewapende conflicten kunnen worden beschouwd, zonder dat de leden van deze groepering als strijders kunnen worden aanzien omdat zij niet voldoen aan bepaalde vereisten. Denk hierbij aan terroristische organisaties zoals Al Qaeda. Zijn dit uitzonderingen die in de kou worden gelaten door het internationaal humanitair recht? Welke zijn hun rechten? Ondanks alle vooruitgang op humanitair vlak, bestaat hierop geen algemeen aanvaard antwoord in het oorlogsrecht, en woedt er tot op de dag van vandaag een hevige juridische pennenstrijd die directe gevolgen heeft voor zij die betrokken zijn in moderne gewapende conflicten26. 30. Dit oorlogsrecht, in de zin van het jus in bello dus, bestond lange tijd uit slechts beperkte afspraken tussen naties om de goede behandeling van krijgsgevangenen te verzekeren of het lijden van onschuldige personen te beperken. Deze afspraken waren gebaseerd op wederkerigheid: een staat moet de regels slechts toepassen ten aanzien van die staten die eveneens een partij zijn bij het verdrag, en daarenboven hangt het toepassen van de regels af 22 Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben, Genève, van 10 oktober 1980. 23 Verdrag inzake clustermunitie, Dublin, van 30 mei 2008. 24 INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, “ International humanitarian law and international human rights law: similarities and differences “, Legal fact sheet, 01/2003, 1. 25 INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, “ International humanitarian law and the challenges of contemporary armed conflicts “, International review of the red cross 2007, Vol. 89, No. 867, ( 719 ) 721. 26 st K. W. WATKIN, “ Combatants, unprivileged belligerents and conflict in the 21 century “, IDF law review, Vol. 1, 2003, ( 69 ) 81. 12 van de vraag of de andere staat deze wel respecteert27. Dit betekent dat staten hun gedrag afstemmen op het gedrag van de tegenpartij. Als staat A merkt dat staat B, waarmee zij in oorlog is, eerder gemaakte afspraken met betrekking tot krijgsgevangenen in de wind slaat, dan zal staat A zich niet meer gebonden achten door die afspraken en zal zij de krijgsgevangenen van staat B op dezelfde manier behandelen. De uitwerking van de gemaakte afspraken hing aldus feitelijk volledig af van de bereidwilligheid van de betreffende leiders die de afspraken onderschreven en de vrees voor vergelding28. 31. Deze wederkerigheid was vanaf de start van de codificaties met betrekking tot het oorlogsrecht aanwezig in de opgestelde teksten29. Met elke nieuwe codificatie werd het wederkerigheidsbeginsel echter steeds meer afgezwakt. In plaats daarvan begon het besef te groeien dat bepaalde humanitaire overwegingen te allen tijde zouden moeten spelen, ongeacht hoe de tegenpartij zich gedraagt. 32. Die codificatie begon in de 19e eeuw. De Lieber code uit 1863 wordt meestal als startpunt genomen.30 Dit was een geheel van regels, opgesteld ten tijde van de Amerikaanse burgeroorlog, met als doel richtlijnen te verschaffen voor de legers van de Verenigde Staten. Het ging dan onder meer over de vraag hoe men zich diende te gedragen ten aanzien van krijgsgevangenen.31 In 1864 verscheen er de eerste Conventie van Genève met betrekking tot de behandeling van gewonde en zieke soldaten. De vredesconferenties van Den Haag, zowel die van 1899 als die van 1907, waren beiden innovatief in die zin dat bepaalde vormen van oorlogsvoering werden verboden ( zoals het gebruik van gifgas ). De conventie van Genève uit 1929 betrof de behandeling van krijgsgevangenen. 33. Met het trauma van de Tweede Wereldoorlog net achter de rug, betekenden de Conventies van Genève van 1949 een breuk met het wederkerigheidsmodel. Men mocht niet meer aan zijn eigen plichten verzaken als reactie ( of nog: vergelding ) op het schenden van diezelfde regels door de tegenstander.32 Artikel 1, dat gemeenschappelijk is aan de vier conventies van Genève, omschrijft het zo: 27 S. WATTS, “ Reciprocity and the law of war “ in Harvard international law journal 2009, Vol. 50, No. 2, ( 365 ) 371 – 375. 28 S. ESTREICHER, “ Privileging asymmetric warfare?: defender duties under international humanitarian law “, Chicago journal of international law, Vol. 11, No. 1, 2011 http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1612013 2. 29 S. WATTS, “ Reciprocity and the law of war “ in Harvard international law journal, Vol. 50, No. 2, 2009, ( 365 ) 390 - 397. 30 S. WATTS, “ Reciprocity and the law of war “ in Harvard international law journal, Vol. 50, No. 2, 2009, ( 365 ) 391 31 E. CRAWFORD, “ Levée en masse – a nineteenth century concept in a twenty – first century world “, Sydney law school research paper, 2011, No. 11/31, 6 – 7. 32 S. ESTREICHER, “ Privileging asymmetric warfare?: defender duties under international humanitarian law “, Chicago journal of international law, Vol. 11, No. 1, 2011 http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1612013 3; alhoewel de teksten van het internationaal humanitair recht het nemen van vergeldingsmaatregelen verbied, zijn er twee kanttekeningen: (1) vergeldingsmaatregelen van strijders tegen andere strijders gedurende vijandelijkheden is wel toegestaan; (2) landen kunnen reservaties maken bij de Conventies en Protocollen. Zo heeft het Verenigd Koninkrijk zichzelf het recht voorgehouden vergeldingsmaatregelen te nemen tegen burgers, indien de tegenstander zelf de burgerbevolking doelbewust viseert, zie S. R. RATNER, “ Revising the Geneva Conventions to regulate force by and against terrorists: four fallacies “, Israel defence forces law review, Vol. 1, 2003, ( 7 ), 13. 13 De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich dit Verdrag onder alle omstandigheden te eerbiedigen en te doen eerbiedigen.33. Ook wanneer de tegenpartij geen partij is tot de conventies, maar desondanks toch de bepalingen in die conventies respecteert en zelf toepast, moet men in relatie tot die staat de Conventies respecteren. Gemeenschappelijk artikel 2: Indien één van de in conflict zijnde Mogendheden geen partij is bij dit Verdrag, blijven de Mogendheden die wel partij zijn, niettemin in haar onderlinge betrekkingen hierdoor gebonden. Bovendien zullen zij door het Verdrag gebonden zijn ten opzichte van bedoelde Mogendheid, indien deze de bepalingen daarvan aanvaardt en toepast. Wederkerigheid blijft dus wel nog een rol spelen in de zin dat lidmaatschap tot de Conventies vereist is om haar bepalingen van toepassing te laten zijn34. Dit wordt ook wel formele wederkerigheid genoemd35. Niettemin zal men toch gebonden zijn door de Conventies ten aanzien van een staat die geen Partij is tot de Conventies, indien deze laatste de erin opgestelde regels toch besluit te respecteren ( zie geciteerd artikel hierboven: ‘ [...] indien deze de bepalingen daarvan aanvaardt en toepast. ‘ ). Aangezien de Conventies quasiuniverseel zijn aanvaard, zal er in de meeste gevallen waar er sprake is van een gewapend conflict geen twijfel bestaan omtrent de toepassing van de Conventies. Echter, zoals verderop wordt uiteengezet, creëert de in 2001 begonnen ‘ wereldwijde oorlog tegen het terrorisme ‘ problemen. De Verenigde Staten van Amerika en haar bondgenoten voeren een oorlog tegen een groepering ( Al Qaeda en aanverwanten ) en niet tegen een Staat. Als dusdanig stelde de Bush-administratie dat de Conventies niet gelden in dat conflict omdat Al Qaeda geen staat is en enkel staten Partij kunnen zijn tot de Conventies. 34. Naast het afnemen van het belang van wederkerigheid worden bepaalde minimumnormen als zo belangrijk aanzien in humanitair opzicht dat zij te allen tijde en voor iedereen moeten worden toegepast, zelfs al is de tegenstander geen lid tot de conventies.36 Denk hierbij aan het verbod op het nemen van gijzelaars, menslievende behandeling van personen hors de combat, bepaalde gerechtelijke waarborgen in verband met een rechterlijke uitspraak die als onmisbaar worden beschouwd enzovoort. De toenemende rol van humanitaire overwegingen die te allen tijde gelden is van belang voor onwettige strijders: de bepalingen in het IHR die op alle personen in een gewapend conflict van toepassing zijn, ongeacht status, zorgen ervoor dat 33 Zie J. S. PICTET ( ed. ) INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS [ ICRC ], 12 august 1949, Convention ( III ) relative to the treatment of prisoners of war, commentary 1960, beschikbaar op http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/GC_1949-III.pdf ( hierna: ICRC commentaar GC – III ), p. 17 – 18, artikel 1. Part I: General provisions: “By undertaking this obligation at the very outset, the Contracting Parties drew attention to the fact that it is not merely an engagement concluded on a basis of reciprocity, binding each party to the contract only in so far as the other party observes its obligations. It is rather a series of unilateral engagements solemnly contracted before the world as represented by the other Contracting Parties.” Let wel: deze bepaling is ondergeschikt aan het toepassingsgebied van de conventies, met name internationale – gewapende conflicten zoals omschreven in artikel 2 gemeenschappelijk aan de conventies van Genève. 34 Deze vorm van wederkerigheid is echter praktisch betekeningloos geworden aangezien de Conventies quasi universeel aanvaard zijn. 35 D. JINKS, “ The applicability of the Geneva conventions to the Global war on terrorism “, Virginia journal of international law, Vol. 46:1, 2005, ( 165 ), 192. 36 M. VASHAKMADZE, “ The applicability of international humanitarian law to transnational armed conflicts “, European university institute working paper, 2009, MWP 2009/34, http://cadmus.eui.eu/bitstream/handle/1814/12676/MWP_2009_34.pdf?sequence=1, 2. 14 onwettige strijders, in principe, in elk geval recht hebben op bepaalde minimum beschermingen.37 35. En dan nog dit: naast het feit dat de Conventies van Genève quasi universeel aanvaard zijn, de erin opgestelde regels in vele militaire handboeken zijn opgenomen en door verscheidene internationale organisaties zijn aanvaard, kunnen zij daarenboven ook worden afgedwongen doordat in de Conventies een sanctionerend mechanisme is ingebouwd: in bepaalde gevallen kan er sprake zijn van een criminele aansprakelijkheid door het schenden van regels waarbij er een universele jurisdictie ontstaat om de dader(s) te berechten.38 36. Het mag dus duidelijk zijn dat men na de Tweede Wereldoorlog er werk van heeft gemaakt de beschermingen van bepaalde personen in een gewapend conflict zo sterk en onwankelbaar mogelijk te maken, door enerzijds het belang van wederkerigheid sterk te doen afnemen, en anderzijds steeds meer regels als universele humanitaire normen te beschouwen die te allen tijde van toepassing zijn. Die categorieën van personen die beschermd worden zijn zij die zich tijdens een gewapend conflict in de macht van de vijand bevinden39: de zieke en gewonde strijders ( ter land en ter zee ), krijgsgevangenen en burgers. De beschermingsregels op hen van toepassing treden in werking van zodra er sprake is van een gewapend conflict. 37. In 1977 werden twee aanvullende protocollen aan de conventies toegevoegd. Aanvullend protocol I ( hierna: AP I ) is gericht op internationale gewapende conflicten terwijl aanvullend protocol II gericht is op niet-internationale gewapende conflicten. Deze protocollen hebben niet tot doel nieuwe regels te creëren. Zij kwamen tot stand met de intentie om de Conventies van Genève te verduidelijken en bepaalde gebreken weg te werken.40 Een uiterst belangrijk verschil echter met de Conventies, is dat deze laatste quasi-universeel aanvaard zijn, terwijl de protocollen door een kleinere groep landen is geratificeerd. Onder de landen die de aanvullende protocollen niet hebben geratificeerd behoren onder andere de Verenigde Staten van Amerika en Israël41. En laat het nu net die twee staten zijn die het meest in aanraking komen met onwettige strijders. Dit is een belangrijk gegeven, aangezien de protocollen bepalingen en verduidelijkingen bevatten die zeer relevant zijn voor onwettige strijders. De ratio voor de niet-ratificatie door die landen en het belang daarvan in het kader van deze thesis zal verderop worden besproken. 38. De net vermelde verdragsteksten uit het internationaal humanitair recht gelden in geval van een, al dan niet internationaal, gewapend conflict. Die werking wordt niet beïnvloed door de oorzaak van een gewapend conflict. De conventies van Genève en andere verdragsteksten 37 D. JINKS, “ The declining significance of POW status “, Chicago Public law and legal theory working paper No. 65, 2004, 28 – 29. 38 D. JINKS, “ The declining significance of POW status “, Chicago Public law and legal theory working paper No. 65, 2004, 8. 39 M. MILANOVIĆ, “ Norm conflicts, international humanitarian law and human rights law “,HUMAN RIGHTS AND INTERNATIONAL HUMANITARIAN LAW, Collected Courses of the Academy of European Law, Vol. XIX/1, Orna Ben-Naftali ed., 2010, p.2 40 P. J. HONINGSBERG, “ Chasing enemy combatants’ and circumventing international law: a license for sanctioned abuse “, UCLA Journal of International Law and Foreign Affairs, Vol. 12, No. 1, Univ. of San Francisco Law Research Paper No. 2009-02, 2007, 16 – 17. 41 R. LAPIDOT, Y. SHANY, I. ROSENZWEIG, “ Israel and the two protocols additional to the Geneva conventions “, The Israeli democracy institute, Policy paper 92 ( English abstract ), 2011, iv. 15 blijven van kracht, ook al heeft partij A een aanval gelanceerd tegen partij B waarbij die aanval een schending is van internationaal recht. Om het in de woorden van het vonnis tegen Generaal Wilhelm List ( 1948 ) uit te drukken: ‘ The rules of International Law apply to war from whatever cause it originates42. ‘ 39. Concluderend kan worden gesteld dat binnen het internationaal humanitair recht, de vier conventies van Genève en de aanvullende protocollen de belangrijkste teksten zijn om de status van personen gedurende een gewapend conflict te bepalen43. Deze bronnen zullen dan ook van essentieel belang zijn bij de zoektocht naar een antwoord op de vraag welke rechten onwettige strijders bezitten in het internationaal humanitair recht. B. Internationale – en niet – internationale gewapende conflicten 40. Wat men te allen tijde voor ogen dient te houden is dat het internationaal humanitair recht een fundamenteel onderscheid maakt tussen internationale en niet-internationale gewapende conflicten. In een internationaal gewapend conflict is er sprake van vijandelijkheden tussen twee staten, terwijl in een niet-internationaal gewapend conflict een staat, of meerdere staten, betrokken zijn in vijandelijkheden met één of meer gewapende groeperingen die niet tot een staat behoren.44 41. In theorie zou er ook nog een derde categorie zijn, namelijk de geïnternationaliseerde gewapende conflicten, waarbij er eerst sprake was van een niet-internationaal gewapend conflict, maar waar dan een tweede staat zich aan de kant van de anti – regeringstroepen ( de ‘ rebellen ‘ ) schaart. De algemene opvatting is dan dat het conflict tussen de twee staten door de regels van de internationale gewapende conflicten zal worden beheerst, en het oorspronkelijke conflict tussen de staat en de rebellen door de regels van toepassing op nietinternationale gewapende conflicten.45 Hieruit volgt dat het dus niet echt gaat om een aparte categorie. 42. De vier conventies van Genève zijn quasi volledig gericht op de internationale gewapende conflicten, net zoals het Aanvullend protocol I. Zoals verderop zal worden gesteld, zijn de 42 United States Military Tribunal Nuremburg, 19 februari 1948, Case No. 47, Wilhem List and others, UNITED NATIONS WAR CRIMES COMMISSION, “ Law reports of trials of war criminals “, Volume VIII, 1949, ( beschikbaar op: http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/Law-Reports_Vol-8.pdf ), 60. 43 M. H. HOFFMAN, “ Terrorists are unlawful belligerents, not unlawful combatants: a distinction with implications for the future of international humanitarian law “, in Case Western Reserve Journal of International Law, Vol. 34, Issue 2, 2002, ( 227 ) 227. 44 D. JINKS, “ The applicability of the Geneva Conventions to the Global war on terrorism “, Virginia Journal of international law, Vol. 46:1, 2005, ( 165 ), 168. Merk echter op dat er een verschil is tussen de omschrijving van een niet – internationaal gewapend conflict in gemeenschappelijk artikel 3 van de Conventies van Genève en de definitie die men in artikel 1.1 Tweede Aanvullend protocol kan terugvinden, waarbij die laatste definitie strikter is dan de aanvaarde interpretatie van een niet – internationaal gewapend conflict in gemeenschappelijk artikel 3 Conventies van Genève. Voor meer informatie, zie: INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, “ The law of armed conflict, Non – international armed conflict. Lesson 10 “, The law of armed conflict teaching file, 2002, 8. 45 GENEVA ACADEMY OF INTERNATIONAL HUMANITARIAN LAW AND HUMAN RIGHTS, “ Qualification of armed conflicts “, Rule of law in armed conflicts project, http://www.geneva-academy.ch/RULAC/qualification_of_armed_conflict.php. ( consultatie 1 maart 2014 ) 16 bepalingen van toepassing op de niet-internationale gewapende conflicten veel minder uitgebreid. 43. Gemeenschappelijk artikel 2 van de Conventies en artikel 1 paragraaf (3) en (4) Aanvullend protocol I geven het toepassingsgebied van de conventies weer en formuleren daarbij ook een omschrijving van wat een internationaal gewapend conflict is. Gemeenschappelijk artikel 2 aan de Conventies van Genève stelt: Onverminderd de bepalingen welke reeds in tijd van vrede in werking moeten treden, is dit Verdrag van toepassing ingeval een oorlog is verklaard of bij ieder ander gewapend conflict dat ontstaat tussen twee of meer van de Hoge Verdragsluitende Partijen, zelfs indien de oorlogstoestand door één van de Partijen niet wordt erkend. Het Verdrag is eveneens van toepassing in alle gevallen van gehele of gedeeltelijke bezetting van het grondgebied van een Hoge Verdragsluitende Partij, zelfs indien deze bezetting geen gewapende tegenstand ontmoet. Gemeenschappelijk artikel twee laat de conventies dus in werking treden in geval van een interstatelijk conflict. Bijgevolg vallen enkel deze conflicten binnen de uitgebreide beschermingsmechanismen en regels van de vier conventies van Genève. Conflicten die niet als interstatelijk kunnen worden bestempeld, welke niet-internationale gewapende conflicten worden genoemd, vallen grotendeels buiten de beschermingscapaciteiten van het internationaal humanitair recht. Het gaat hier dan om een gewapend conflict van regeringstroepen versus niet-statelijke actoren of tussen niet-statelijke actoren onderling.46 44. Omdat in de periode na de Tweede Wereldoorlog het merendeel van de oorlogen bestempeld kon worden als niet-internationale gewapende conflicten, ontstond de gedachte dat sommige van deze situaties onder de noemer ‘ internationale gewapende conflicten ‘ dienden gebracht te worden zodat ook zij zouden kunnen vallen onder de regels in de Conventies van Genève.47 Uiteindelijk besloot men tot de internationalisering van de zogenaamde ‘ conflicten tot zelfbeschikking ‘.48 De ratio hierachter was dat wanneer een bevolking het recht tot zelfbeschikking wordt ontnomen, zij het recht zou moeten hebben om via gebruik van geweld die zelfbeschikking ( terug ) te verkrijgen49. In strikte zin zijn deze conflicten niet-internationaal ( waardoor zij niet gedekt zouden zijn door de Conventies ), maar daar wilde men dus verandering in brengen. De historische context dient hierbij voor ogen te worden gehouden: de protocollen werden uitgedokterd gedurende de jaren ’60 en ’70 van de 20e eeuw. In die periode zag men een groot aantal conflicten uitbreken ten gevolge van bevolkingsgroepen die zich begonnen te keren tegen hun Westerse kolonisators. De situatie van Apartheid en het verzet daartegen was toen ook brandend actueel. Die conflicten vielen als niet-internationale gewapende conflicten buiten de Conventies en de actoren in dergelijke 46 INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, “ How is the term armed conflict defined in international humanitarian law? “, Opinion paper, 2008, 1. 47 E. CRAWFORD, “ Regulating the irregular “, 11 – 12. 48 Zie artikel 1.1 internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voor de betekenis van de term ‘ zelfbeschikking ‘: Alle volken bezitten het zelfbeschikkingsrecht. Uit hoofde van dit recht bepalen zij in alle vrijheid hun politieke status en streven zij vrijelijk hun economische, sociale en culturele ontwikkeling na. 49 Y. SANDOZ, C. SWINARSKI, B. ZIMMERMAN ( eds. ), Commentary on the additional protocols of 8 June 1977 to the Geneva conventions of 12 august 1949, Geneva, Martinus Nijhoff publishers, 1987, beschikbaar op http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/Commentary_GC_Protocols.pdf, ( hierna: Commentaar aanvullende protocollen 1977 ), paragraaf 99 – 101 ( p. 52 ). 17 conflicten bleven onbeschermd door het IHR. De internationalisering van die conflicten voor het IHR werd in 1977 bereikt met het eerste aanvullend protocol bij de Conventies van Genève inzake de bescherming van de slachtoffers van internationale gewapende conflicten. Daarbij verklaart het artikel 1 (4) dat gewapende conflicten waarin “ volkeren vechten tegen koloniale overheersing en vreemde bezetting en tegen racistische regimes, in de uitoefening van hun recht op zelfbeschikking “ een situatie is die gelijkgesteld wordt met de situaties beschreven in art. 2 gemeenschappelijk aan de Conventies van Genève. Zij worden dus als internationale conflicten aanzien. 45. Wanneer men dan kijkt naar de regels van het internationaal humanitair recht van toepassing op niet-internationale gewapende conflicten, dan valt het meteen op dat die regels nogal rudimentair zijn.50 De onwil om de personen betrokken in dergelijke conflicten aan een even uitgebreid stelsel van beschermingen te onderwerpen als deze in de internationale gewapende conflicten ligt voor de hand. Landen zien interne strubbelingen als een zaak die alleen hen aangaat, en daar moet de buitenwereld zich zo min mogelijk van aantrekken. Men is er vooral voor bevreesd dat de toepassing van het internationaal recht in interne conflicten legitimiteit zou verschaffen aan binnenlandse vijanden. Deze zouden dan regeringstroepen mogen doden en militaire basissen en dergelijke mogen vernielen. Bij gevangenneming van deze personen moet men ze dan behandelen als volwaardige krijgsgevangenen.51 Een dergelijke situatie, zo gaat de redenering, zou een staat sterk benadelen in het effectief neerslaan van een rebellie. Deze situatie zorgde ervoor dat nog tot het einde van de tweede wereldoorlog niet-internationale gewapende conflicten enkel gereguleerd werden door nationaal recht, en er geen enkel internationaal verdrag of regel voorhanden was die enige humanitaire basis beschermingen verzekerde tijdens een dergelijke situatie.52 Sinds de Conventies van Genève is er een evolutie geweest om de omvang van de toepasselijke reglementering op dit soort conflicten uit te breiden, maar het gaat nog altijd maar enkel over bepaalde minimum beschermingen van humanitaire aard die zeker niet te vergelijken zijn met de beschermingen van toepassing op internationale conflicten. 46. Ten eerste is er het gemeenschappelijk artikel 3 van de Conventies van Genève. Dit is het enige artikel in die conventies die gericht is op niet-internationale gewapende conflicten. Dit artikel stelt enkele minimum normen voorop ter bescherming van burgers alsook van strijders hors de combat: humane behandeling, verbod op foltering, verbod op vernederende behandeling, enzovoort. 47. Ten tweede is er de zogenaamde Martens Clausule, dewelke men onder andere kan terugvinden in de vier conventies van Genève en het eerste aanvullende protocol. Deze stelt dat de gevallen die niet behandeld worden onder deze teksten, dus bijvoorbeeld de nietinternationale gewapende conflicten, behandeld zullen worden met inachtneming van de 50 M. VASHAKMADZE, “ The applicability of international humanitarian law to transnational armed conflicts “, European university institute working paper, 2009, MWP 2009/34, http://cadmus.eui.eu/bitstream/handle/1814/12676/MWP_2009_34.pdf?sequence=1, 1. 51 R. K. GOLDMAN en B. D. TITTEMORE, “ Unprivileged combatants “, 6. Supra noot 5 52 D. JINKS, “ The applicability of the Geneva Conventions to the Global war on terrorism “, Virginia Journal of international law, Vol. 46:1, 2005, ( 165 ), 167. 18 gevestigde gebruiken, de beginselen van menselijkheid en de eisen van het openbare rechtsbewustzijn.53 48. Ten derde is er het tweede aanvullende protocol van 1977 inzake de bescherming van de slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten. Zoals artikel 1.1 van dit protocol aangeeft heeft zij als doelstelling om het net vermelde gemeenschappelijke artikel 3 uit te breiden en aan te vullen. Dit aanvullend protocol bevat in totaal slechts een 28 artikelen. 49. Ten vierde spelen ook de internationale mensenrechten een grote rol in niet-internationale gewapende conflicten. In een internationaal gewapend conflict laat het internationaal humanitair recht zich gelden. De mensenrechten blijven ook nog van toepassing, maar zijn tijdens zo’n conflict in sommige omstandigheden ondergeschikt aan het humanitaire recht waarbij zij dienen te worden toegepast en geïnterpreteerd in het licht van dat internationaal humanitair recht.54 Tijdens oorlogstijd zijn bepaalde afwijkingen van verschillende mensenrechten nu eenmaal noodzakelijk.55 Tijdens de niet-internationale gewapende conflicten spelen de mensenrechten een grotere rol en is de ruimte om af te wijken van deze rechten veel beperkter.56 50. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat niet-internationale gewapende conflicten grotendeels buiten het bereik van het internationaal humanitair recht blijven. Het belang van dit onderscheid tussen types van gewapende conflicten mag niet worden onderschat. Zeker niet in de context van deze thesis. Verderop wordt hier dieper op ingegaan, maar ik wil er hier nu al op wijzen dat bijvoorbeeld in niet-internationale gewapende conflicten de overheid niet verplicht is aan hun interne tegenstanders het strijder-privilege toe te kennen. Hierdoor hebben deze strijders geen recht om tegenstanders te doden of vernielingen aan te richten en dienen zij niet behandeld te worden als krijgsgevangenen. Ook kunnen zij worden berecht voor daden die normaal gezien onder het oorlogsrecht niet strafbaar zijn. Deze berechting zal dan voornamelijk gebeuren op beschuldiging van verraad, moord, vernieling, enzovoort.57 Zolang die gevangen genomen personen behandeld worden met een minimum aan respect voor hun persoon, zoals omschreven in artikel 3 gemeenschappelijk aan de Conventies, de bepalingen van het aanvullend protocol II en de internationale mensenrechten, is het dus perfect legaal om ‘ rebellen ‘ in een burgeroorlog ter dood te veroordelen op basis van het nationale strafrecht. 51. Aangezien in een niet-internationaal gewapend conflict er dus niet zoiets bestaat als het strijder-privilege zal de problematiek van de onwettige strijder daar ook geen rol spelen.58 Er wordt in een dergelijk conflict geen onderscheid gemaakt tussen zij die wel en zij die niet 53 R. TICEHURST, “ The Martens clause and the laws of armed conflict “, in International review of the red cross, No. 317, 1997, http://www.icrc.org/eng/resources/documents/misc/57jnhy.htm, ( 125 ), 125. 54 R. K. GOLDMAN en B. D. TITTEMORE, “ Unprivileged combatants “, 43. Supra noot 5 55 Bepaalde mensenrechten gelden echter ten allen tijde en kunnen nooit worden afgezwakt, zie supra 11.: recht op leven, verbod op marteling en onmenselijke behandeling enz. 56 M. VASHAKMADZE, “ The applicability of international humanitarian law to transnational armed conflicts “, European university institute working paper, 2009, MWP 2009/34, http://cadmus.eui.eu/bitstream/handle/1814/12676/MWP_2009_34.pdf?sequence=1, 2. 57 R. K. GOLDMAN en B. D. TITTEMORE, “ Unprivileged combatants “, 5 – 6. Supra noot 5 58 INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, “ International humanitarian law and the challenges of contemporary armed conflicts “, International review of the red cross 2007, Vol. 89, No. 867, ( 719 ) 728. 19 mogen deelnemen aan de gevechten: de enige wettige strijders zijn zij die deel uitmaken van het regeringsleger, en de rest ( de ‘ rebellen ‘ of ‘ opstandelingen ‘ ) zijn in feite onwettige strijders. Contrasteer dit dan met een internationaal gewapend conflict: hier spelen de conventies van Genève ten volle, en is men verplicht aan de personen vermeld in art. 4 derde conventie van Genève het krijgsgevangenschap te verlenen. Wat betreft de mogelijkheid om deze gevangenen vervolgens te bestraffen, laat artikel 87 derde Conventie van Genève er geen twijfel over bestaan: Krijgsgevangenen mogen door de militaire autoriteiten en gerechten van de gevangenhoudende Mogendheid niet worden veroordeeld tot andere straffen dan die welke voor leden van de gewapende macht van deze Mogendheid zijn gesteld wanneer zij dezelfde feiten hebben begaan. Dit gezegd zijnde, is het nu ook duidelijk wat het belang is van de beslissing om de eerder vermelde niet-internationale conflicten ( deze tegen koloniale overheersing, vreemde bezetting en tegen racistische regimes ) te internationaliseren. C. Een derde categorie? 52. De globale strijd tegen het terrorisme blijkt moeilijk te categoriseren. Indien men aanneemt dat het een gewapend conflict is, is dit dan een internationaal of een nietinternationaal gewapend conflict? Of is er de mogelijkheid dat deze globale strijd tegen het terrorisme een nieuwe vorm van een gewapend conflict is die door de makers van de Conventies, Conventies die ondertussen al 65 jaar oud zijn, niet kon worden voorzien? Sommigen beantwoorden deze laatste vraagstelling positief met het argument dat de strijd tegen het terrorisme een transnationaal gewapend conflict is. Dit is een gewapend conflict tussen een staat en een niet-statelijke partij ( bijvoorbeeld tussen de Verenigde Staten van Amerika en Al – Qaeda ) waarbij de strijd geleverd wordt op het grondgebied van een andere staat ( bijvoorbeeld in Pakistan ).59 53. Zoals eerder gezegd zijn er twee situaties voorzien waarin alle of bepaalde substantiële beschermingen van het internationaal humanitair recht van toepassing worden: een internationaal gewapend conflict, en een niet-internationaal gewapend conflict. De problematiek met de strijd tegen het internationale terrorisme is dat die terroristische organisaties, zoals Al Qaeda, geen staat zijn en dus geen partij kunnen zijn tot de Conventies van Genève. Daarenboven opereren zij over de landsgrenzen heen. Dit leidde tot de beslissing na 9/11 om in de strijd tegen het terrorisme de Conventies niet van toepassing te verklaren aangezien deze strijd noch een internationaal karakter kan hebben – Al Qaeda is immers geen staat – noch een niet-internationaal karakter omdat de strijd zich niet afspeelt binnen landsgrenzen. Gevolg hiervan is dat de beschermingen van de Conventies van Genève niet van toepassing zijn op de personen die gevangen genomen worden in deze strijd. 54. Het is deze beslissing die de wijd verspreide perceptie vestigde dat de personen die in het conflict gevangen genomen worden, zoals de leden van Al Qaeda, en die als onwettige strijders worden aangemerkt, totaal niet beschermd zijn onder het internationaal humanitair 59 R. BARTELS, “ Gewapend conflict is geen eenduidig begrip “, in Internationaal humanitair recht in de kijker, Vol. 4, 2008, ( 5 ) 78 – 79. 20 recht. Zoals verderop zal worden uiteengezet is op dit gebruik maken van het ‘transnationale argument ‘ om zo de bepalingen van het internationaal humanitair recht te ontwijken veel kritiek gekomen en is zij na een gerechtelijke uitspraak van het Amerikaanse Hooggerechtshof uiteindelijk verlaten geweest. 55. Maar meer dan tien jaar na het begin van de globale oorlog tegen het terrorisme is er nog altijd geen volstrekte duidelijkheid over de plaats van transnationale conflicten in het internationaal humanitair recht. Dit ondanks het feit dat het internationaal comité van het rode kruis, in haar ambitie om geen enkele vorm van gewapend conflict buiten de reikwijdte van het IHR te laten vallen, de transnationale conflicten als volgt kwalificeert: het feit of die staat waar de strijd plaatsvindt toestemming geeft aan de andere staat om op zijn grondgebied op te treden is determinerend. Is die toestemming er, dan is het een niet-internationaal gewapend conflict. Is die toestemming er niet, dan gaat het om een internationaal gewapend conflict.60 Datzelfde comité erkent trouwens niet dat de globale strijd tegen het terrorisme überhaupt een gewapend conflict is. Zij stellen dat, buiten de leden van Al Qaeda die opgepakt worden tijdens een gewapend conflict ( bijvoorbeeld in het internationaal gewapend conflict met Afghanistan ), deze strijd tegen het terrorisme niet verschillend is van bijvoorbeeld de zogenaamde strijd tegen drugs ( ‘ war on drugs ‘ ). Dit heeft tot gevolg dat, in de visie van het comité, de Verenigde Staten bij haar zoektocht en aanpak van terroristen zich niet op het oorlogsrecht zou mogen baseren, maar op de normale wetten die gelden in vredestijd, waarbij de zogenaamde strijd in werkelijkheid gewoon ordehandhaving uitmaakt.61 Onnodig te zeggen dat dit standpunt ten sterkste werd, en wordt, tegengesproken door zowel de Bush- als de Obama administratie. Verderop meer hierover. IV. Oorsprong en evolutie van het concept ‘ ( on )wettige strijder ‘ 56. Het is onontbeerlijk om een overzicht te geven van de manier waarop onwettige strijders doorheen de geschiedenis werden behandeld. Dit hoofdstuk zal nagaan wat de oorsprong is van de problematiek van de onwettige strijder. Hierbij zal ik niet in details vervallen, maar worden enkel die zaken vermeld die van belang zijn om de huidige situatie voldoende te kunnen begrijpen en historisch te kunnen kaderen. Er wordt een chronologische volgorde nagestreefd: de Middeleeuwen, periode van de 18e-19e eeuw en uiteindelijk de 20e eeuw ( de Quirin-zaak, de Conventies van Genève en de aanvullende protocollen ). 57. Het hierna geschetste historische overzicht begint in de Middeleeuwen. Dit wil niet zeggen dat daarvoor onwettige strijders geen probleem vormden. Echter, voor deze thesis is het nuttiger bij de Middeleeuwen aan te vangen aangezien het in die periode was dat men bepaalde ideeën en bijhorende termen begon te hanteren en te ontwikkelen die aan de basis liggen van ons modern internationaal humanitair recht. 60 GENEVA ACADEMY OF INTERNATIONAL HUMANITARIAN LAW AND HUMAN RIGHTS, “ Qualification of armed conflicts “, Rule of law in armed conflicts project, http://www.geneva-academy.ch/RULAC/qualification_of_armed_conflict.php. ( consultatie 1 maart 2014 ) 61 S. D. MURPHY, “ Evolving Geneva Convention paradigms in the War on Terrorism: applying the core rules to the release of persons deemed unprivileged combatants “, George Washington law review, Vol. 75, 2007, 29. 21 A. Just war theorie en jus militare 58. Hoe gewelddadig, chaotisch en rechteloos de oorlogen in de Middeleeuwen ook mogen lijken, er waren wel degelijk bepaalde regels die een rol speelden. Het oorlogsrecht zoals we het vandaag kennen stamt uit deze periode. Twee ontwikkelingen gedurende de middeleeuwen zijn voor het onderwerp van deze thesis van belang. 59. Ten eerste was er de zogenaamde ‘ just war theory ‘. Deze theorie stelde vast onder welke omstandigheden het gerechtvaardigd was geweld te gebruiken en wie in deze vijandelijkheden mocht vechten. Belangrijk bij deze theorie was dat oorlogsvoering op een open en publiekelijke manier moest gevoerd worden. Dit hield verband met het feit dat de deelnemers aan deze gevechten zich aan een bepaalde ridderlijkheidscode dienden te houden ( zie hieronder ). Heimelijke moorden en ander ‘ verraderlijk gedrag ‘ waren voor hen dan ook uit den boze.62 Daaruit volgt dat het van belang was oorlog op een open en publieke manier te voeren zodat het onderscheid met ‘ onridderlijk gedrag ‘ duidelijk was. 60. Ten tweede was er de jus militare, dewelke ook omschreven kan worden als een soort ridderlijkheidscode van de Middeleeuwen.63 Deze jus militare introduceerde de idee dat er een bepaalde klasse van strijders was dat geprivilegieerd was, ten eerste, door hun nobele afkomst en ten tweede doordat hun bezigheden voornamelijk uit vechten bestond. 64 Het privilege waarover zij beschikten bestond uit twee zaken: ten eerste de mogelijkheid om losgeld te vragen voor krijgsgevangenen ( en om zelf ook om losgeld te vragen bij gevangenneming ), buit bij de verovering van vijandelijke gebieden op te eisen, enzovoort. Klaarblijkelijk was het idee hierachter om oorlog minder aantrekkelijk te maken door het aantal personen te beperken die van een oorlog konden profiteren.65 Ten tweede verschafte het de houder van dit privilege bepaalde immuniteiten, bijvoorbeeld immuniteit voor vervolging wegens het breken van het Christelijke verbod op oorlog en moord.66 B. Het onderscheid tussen strijders en niet – strijders 61. Tussen de hierboven geschetste middeleeuwse periode en de 18e – 19e eeuw zijn er drie evoluties die het vermelden waard zijn. 62. Ten eerste begon men een onderscheid te maken tussen de regels die bepaalden wanneer men een oorlog mocht voeren – jus ad bellum – en de regels die bepaalden hoe men zich diende te gedragen tijdens een oorlog – jus in bello. De regels van jus in bello dienden te allen tijde gerespecteerd te worden, ook al beschouwde men de andere partij als lieden die een 62 S. Nabors, “ A right to fight: the belligerent’s privilege “, final paper for the International society of military sciences conference, 2012, http://www.isofms.org/cms_uploads/Nabors_Abstract2012.pdf, 3. ( hierna: S. Nabors, “ A right to fight “ ) 63 K. WATKIN, “ Warriors without rights? Combatants, unprivileged belligerents, and the struggle over legitimacy “, The Occasional Papers Series of the Program on Humanitarian Policy and Conflict Research, 2005, http://www.hpcrresearch.org/sites/default/files/publications/OccasionalPaper2.pdf, 12. 64 S. NABORS, “ A right to fight “, 4 – 5 65 S. NABORS, “ A right to fight “, 8 66 S. NABORS, “ A right to fight “, 8 22 onrechtvaardige oorlog hadden geïnitieerd. De theorie van een rechtvaardige oorlog werd aldus losgekoppeld van de privileges van de strijders. Op deze manier werd vermeden dat tegenstanders die men beschuldigde van het starten van een onrechtvaardige oorlog zouden worden geëxecuteerd wanneer zij zich overgaven.67 Dit zien we ook weer terug in ons modern oorlogsrecht, waarbij het internationaal humanitair recht, de Conventies van Genève en de aanvullende protocollen in het bijzonder, gerespecteerd moeten worden van zodra er sprake is van een gewapend conflict, en hierbij de legitimiteit van een oorlog irrelevant is.68 63. Ten tweede veranderde de idee dat enkel bepaalde lieden afkomstig uit edele klassen konden genieten van het privilege. Steeds meer bestonden legers uit gewoon voetvolk zonder enige nobele achtergrond. Zonder het privilege konden zij in principe summier worden geëxecuteerd bij gevangenneming. Het privilege werd dan ook aan het gewone voetvolk toegekend, en dit door middel van wederkerige overeenkomsten gemaakt tussen de strijdende partijen.69 Op deze manier werden zinloze slachtpartijen vermeden die in oudere tijdperken vaak voorkwamen wanneer de tegenstander zich overgaf. Krijgsgevangenschap en immuniteit werden verleend aan de tegenstander opdat deze hetzelfde zou doen met de eigen soldaten: ‘ jij behandelt mijn soldaten goed indien die gevangengenomen worden, dus ik zal de jouwe dezelfde behandeling geven ‘.70 Het principe van wederkerigheid verzekerde aldus een humane behandeling van elkaars troepen. 64. Ten derde had zich tegen de 19e eeuw een theorie ontwikkeld die stelde dat alleen de vijandelijke militaire eenheden en infrastructuur die deelnemen aan de vijandelijkheden een militair doelwit mochten vormen.71 De burgerbevolking daarentegen moet met rust worden gelaten. Dit heet ook wel het principe van onderscheid ( principle of distinction )72 en wordt aanzien als een beginsel van primordiaal belang in het IHR. 65. De haalbaarheid om strijders van burgers te onderscheiden hangt logischerwijze af van de mate waarin strijders zich duidelijk kenbaar maken als een strijder. In dezelfde mate moeten burgers zich onthouden van deelname aan gevechten. De logica hierachter is eenvoudig: wanneer de scheidingslijn tussen strijders en burgers vervaagt doordat strijders zich niet als dusdanig duidelijk kenbaar maken, of doordat burgers deelnemen aan de gevechten, zal het aantal onschuldige slachtoffers toenemen aangezien het voor de vijandelijke troepen niet duidelijk meer zal zijn wie nu strijder is en wie onschuldige burger. Als daarentegen de strijders duidelijk herkenbaar zijn aan de hand van uniformen of andere onderscheidingstekens, dan is het voor beide strijdende partijen duidelijk wie het doelwit 67 S. NABORS, “ A right to fight “, 10. S. ESTREICHER, “ Privileging asymmetric warfare ( part II )?: the proportionality principle under international humanitarian law “, New York University school of law, Public law & legal theory research paper series working paper, No. 11-32, 2011, http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1837642, 3. 69 S. NABORS, “ A right to fight “, 11. 70 S. ESTREICHER, “ Privileging asymmetric warfare?: defender duties under international humanitarian law “, Chicago journal of international law, Vol. 11, No. 1, 2011 http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1612013 2. 71 Verklaring van Sint – Petersburg ( 1868 ): “ That the only legitimate object which States should endeavor to accomplish during war is to weaken the military forces of the enemy “ 72 Het Rode kruis, A tot Z van het internationaal humanitair recht: principe van onderscheid, http://ihr.rodekruis.be/ref/home-ihrOLD/Over-Internationaal-Humanitair-RechtOLD/A-tot-Z-van-hetinternationaal-humanitair-rechtOLD/Principe-van-onderscheid.html. 68 23 moet zijn van potentieel dodelijk militair geweld en zal de burgerbevolking minder te lijden hebben. 66. Tot in de 20e eeuw werden oorlogen in de overgrote meerderheid van de gevallen uitgevochten tussen grote legers die dan nog meestal in een open veld of vlakte, ver verwijderd van de burgerbevolking, mekaar te lijf gingen. Het wapentuig, denk maar aan de donderbus uit de 16e eeuw of de musket, dwong de strijdende partijen daarbij relatief dicht tot mekaar te komen alvorens het gevecht aan te gaan. Onder deze omstandigheden is het respecteren van het principe van onderscheid niet problematisch.73 Maar, zoals verderop zal worden aangetoond, het karakter van oorlogsvoering veranderde ingrijpend gedurende de 20e eeuw en de toenemende deelname van irreguliere troepen aan gewapende conflicten zorgde ervoor dat inachtneming van het principe van onderscheid een steeds grotere uitdaging werd. 67. Het verband met onwettige strijders is als volgt: enkel die strijders die zich houden aan het principe van onderscheid en zich duidelijk onderscheiden van de burgerbevolking zullen het strijder-privilege krijgen.74 Immuniteit voor vervolging wegens deelname aan de vijandelijkheden en een humane behandeling bij gevangenneming zal hen dan te beurt vallen. Maakt men zich echter niet duidelijk kenbaar als een strijder terwijl er wordt deelgenomen aan de vijandelijkheden, dan vallen deze beschermingen ogenschijnlijk weg.75 Men is dan in essentie een gewone burger die een verboden handeling stelt. Dus de persoon die een soldaat is maar zijn uniform verruilt voor een burger-outfit en zo de vijand te lijf gaat, schendt dit principe van onderscheid en kan niet meer als een wettige strijder worden aanzien. Hij is dan een onwettige strijder en kan onder het nationale recht vervolgd worden louter en alleen voor zijn deelname aan de vijandelijkheden76, alsook onder het internationale recht voor mogelijke oorlogsmisdaden77. 68. Er dient nog opgemerkt te worden dat deze strijder-immuniteit uiteraard enkel geldt voor handelingen die in overeenstemming zijn met het oorlogsrecht. De status van krijgsgevangene staat de vervolging van daden die als schendingen van het oorlogsrecht of als oorlogsmisdaden kunnen worden aangeduid dus niet in de weg.78 73 M. W. LEWIS, E. CRAWFORD, “ Drones and distinction: how IHL encouraged the rise of drones “, Georgetown Journal of International Law, Vol. 44, No. 3, 2013, ( 1127 ) 1132. 74 S. NABORS, “ A right to fight “, 15. 75 Verderop zal dit genuanceerd worden door aan te tonen dat bepaalde minimale humanitaire bepalingen steeds blijven gelden, ongeacht de status van de betrokkene. 76 T. J. BOGAR, “ Unlawful combatant or innocent civilian? A call to change the current means for determining status of prisoners in the global war on terror “ in Florida journal of international law, Vol. 21, No. 1, 2009 ( 29 ) 47. 77 Zie artikel 37 aanvullen protocol I ‘Verbod van perfide handelingen ‘. Als voorbeeld van perfide handeling word in artikel 37, c vermeld: “ het voorwenden van het bezit van status van burger of niet-strijder “. Het wordt algemeen beschouw als een oorlogsmisdaad om op basis van dit voorwendsel lichamelijke schade toe te brengen aan de vijand. Zie INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, Customary IHL: Rule 65. Perfidy, http://www.icrc.org/customary-ihl/eng/docs/v1_rul_rule65. 78 T. J. BOGAR, “ Unlawful combatant or innocent civilian? A call to change the current means for determining status of prisoners in the global war on terror “ in Florida journal of international law, Vol. 21, No. 1, 2009 ( 29 ) 47. 24 69. Het principe van onderscheid is dus nauw verbonden met de problematiek van de onwettige strijder. Zo zegt artikel 4 A (2) b derde Conventie van Genève bijvoorbeeld dat één van de condities om de status van krijgsgevangene, en dus van wettige strijder, te kunnen krijgen is: een vast en op enige afstand herkenbaar onderscheidingsteken te hebben. Deze vereiste was ook één van de argumenten van voormalig president George W. Bush om gevangen genomen Taliban-strijders niet als krijgsgevangenen te beschouwen.79 Later meer hierover. 70. Het idee achter het principe van onderscheid komt al voor in de vroegste codificaties van het oorlogsrecht, zoals in de Lieber Code, maar werd pas voor het eerst expliciet geformuleerd in de aanvullende protocollen van 1977.80 In die protocollen wordt een principe van onderscheid geformuleerd dat minder streng is dan wat terug te vinden is in de Conventies van Genève.81 Zo wordt in het eerste aanvullend protocol toegestaan dat, onder bepaalde omstandigheden, een strijder deelneemt aan een gewapend conflict zonder een duidelijk onderscheidingsteken te dragen terwijl deze toch nog zijn strijders-status zal behouden.82 Dit kan gezien worden als een onderdeel van een evolutie waarbij aan steeds meer personen het strijders-privilege wordt verleend. Een evolutie waarvan de oorzaak en de gevolgen verderop worden geschetst. Eerst lijkt een korte bespreking van de oorsprong van de term ‘ onwettige strijder ‘ op zijn plaats. C. Ex Parte Quirin en het ontstaan van een begrip ( 1942 ) 71. De term ‘ onwettige strijder ‘ werd voor het eerst aangehaald in een uitspraak van het Amerikaanse hooggerechtshof uit 1942: Ex Parte Quirin et. Al. Deze zaak betrof de arrestatie van acht Duitsers die erop uit waren om daden van sabotage te plegen op het grondgebied van de Verenigde Staten. In het kader van operatie Pastorius waren zij in een haven in bezet Frankrijk aan boord gegaan van twee onderzeeërs. De ene onderzeeër had als doel de Oostkust van de Verenigde Staten, niet ver van New York. De andere onderzeeër ging richting Florida. Op het moment van de landing droegen zij Duitse uniformen, maar deze werden al snel verruild voor een burger-outfit.83 Hierna begonnen zij aan hun opdracht: oorlogsindustrie- en faciliteiten opsporen en vernielen. Zij slaagden daar echter niet in aangezien twee van hen de Amerikaanse autoriteiten hadden gewaarschuwd. Ze werden allemaal opgepakt en voor een militair tribunaal gebracht. De verdediging concentreerde zich op de stelling dat de President niet het recht had om deze personen te laten berechten door militaire tribunalen, en, dat zij daarentegen recht hadden op een burgerlijke rechtbank. Het hooggerechtshof verwierp dit en erkende de macht van de President om dergelijke personen door militaire tribunalen te laten berechten. 79 Zie: White House Press Secretary announcement of President Bush's determination re legal status of Taliban and Al Qaeda detainees ( press release 7 february 2002 ), http://www.state.gov/s/l/38727.htm. 80 M. W. LEWIS, E. CRAWFORD, “ Drones and distinction: how IHL encouraged the rise of drones “, Georgetown Journal of International Law, Vol. 44, No. 3, 2013, ( 1127 ) 1138 81 W. T. MALLISON en S. V. MALLISON, “ The juridical status of privileged combatants under the Geneva protocol of 1977 concerning international conflicts “ in law and contemporary problems 1978, Vol. 42, No. 2, ( 4 ) 22. 82 Zie Artikel 44.3 Eerste aanvullend protocol bij de Conventies van Genève. 83 Ex Parte Quirin, United States reports, Vol. 317, 1942, beschikbaar op: http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/Supreme-Court-1942.pdf, ( hierna: Ex Parte Quirin ), 21. 25 72. Wat hier nu vooral van belang is, is het gebruik van de term ‘ unlawful combatant ‘. De aanklagers haalden aan dat in de Field manual van de Amerikaanse strijdkrachten van 1940 de term lawful combatants wordt aangewend om de personen aan te duiden die overeenkomen met deze vermeld in artikel 1 Haagse Conventie van 1907.84 Zoals later zal worden aangetoond, stelt dit artikel de criteria voorop om als een strijder te worden erkend voor het oorlogsrecht ( een teken dragen dat hen onderscheid van burgers, wapens openlijk dragen, enzovoort ). In ruil voor deze erkenning heeft men het recht deel te nemen aan de vijandelijkheden en indien er sprake is van gevangenneming, immuniteit voor begane daden die in overeenstemming zijn met dat oorlogsrecht en status als krijgsgevangene. Hieruit leidden zij af dat er aldus een categorie van strijders moet bestaan die unlawful zijn.85 De aanklagers gaan verder en insinueren dat de personen betrokken bij operatie Pastorius dergelijke unlawful combatants zijn en in strijd hebben gehandeld met het oorlogsrecht ( onder andere omdat zij geen uniform droegen en dus niet te onderscheiden waren van de burgerbevolking ).86 Het hooggerechtshof gaat hiermee akkoord, en verwoordt het zo: the law of war draws a distinction between the armed forces and the peaceful populations of belligerent nations and also between those who are lawful and unlawful combatants. Lawful combatants are subject to capture and detention as prisoners of war by opposing military forces. Unlawful combatants are likewise subject to capture and detention, but in addition they are subject to trial and punishment by military tribunals for acts which render their belligerency unlawful. Het Hof stelt correct dat het oorlogsrecht een onderscheid maakt tussen burgers en strijders. Eveneens ongecontesteerd is dat er strijders zijn die zich houden aan de voorschriften van het oorlogsrecht, en zij die zich daar niet aan houden. Deze laatste groep noemt men hier dus voor het eerst ‘ onwettige strijders ‘. Het zijn de laatste paar woorden van deze uitspraak die veel kritiek oogsten: [...]they are (...) subject to (...) punishment ( ... ) for acts which render their belligerency unlawful. Majoor Richard R. Baxter schreef in 1951 een zeer bekend stuk over deze zaak. Hij had kritiek op het hooggerechtshof omdat zij in essentie zei dat de Duitse ‘ indringers ‘ schuldig waren omdat zij niet de status van wettige strijders hadden. Het hof stelt dat status gelijk is aan schuld: de zes werden ter dood veroordeeld onder andere puur omdat zij onwettige strijders waren.87 In de visie van het Hof is de daad die zorgt dat men geen wettige strijder is, zoals in burgerkleren achter de linies gaan spioneren, op zichzelf een schending van het oorlogsrecht. Baxter zegt dat dit een verwarring is van status met schuld: zo zegt hij met betrekking tot spionage dat het enige wat het oorlogsrecht doet, is het ontnemen van haar beschermingen voor de spion ( strijders-immuniteit en krijgsgevangenschap-status ), maar dit betekent helemaal niet dat dit oorlogsrecht een oordeel over spionage uitspreekt. Dat oordeel wordt aan het nationale recht overgelaten, aangezien die nu over de spion zijn lot kan beslissen daar het oorlogsrecht geen immuniteit voor vervolging ( strijder-immuniteit ) aan de spion verleent.88 De kwalificatie van een persoon als onwettige strijder zal er dus voor zorgen dat het oorlogsrecht de strijder geen bescherming zal bieden. 84 FM 27 – 10, War department field manual, Rules of land warfare, 1940, rule 9, 4.; zie ook Ex Parte Quirin, 34. Ex Parte Quirin, 14.; Zie ook Ex Parte Quirin, 35: [...] by thus defining lawful belligerents entitles to be treated as prisoners of war, has recognized that there is a class of unlawful belligerents not entitled to that privilege, including those who, though combatants, do not wear “ fixed and distinctive emblems “. 86 Ex Parte Quirin, 15. 87 S. ZACHARY, “ Between the Geneva Conventions: where does the unlawful combatant belong? “, Israel law review,Vol. 38, No. 1 – 2, 2005, ( 378 ) 386. 88 R. R. BAXTER, “ So – called unprivileged belligerency: spies, guerrillas, and saboteurs “ in 28 British yearbook of International law 1951, ( 323 ) 331. 85 26 De persoon kan hierdoor voor een nationale rechtbank berecht worden op grond van nationaal recht. Dit is waar in de zaak Quirin het hof volgens velen een fout maakte: zij bestrafte personen omdat zij onwettige strijders waren, en baseerde dit op het internationaal recht. Maar, zoals gezegd, bestempelt dit internationaal recht spionage helemaal niet als een verboden handeling.Zoals verderop zal worden uitgelegd, zal men spionnen vaak erg streng bestraffen. Maar deze bestraffing is echter niet gegrond op een overtreding van het oorlogsrecht, maar wel gestoeld op het gevaar dat spionage oplevert en de noodzakelijkheid om er streng tegen op te treden. Die berechting zal gebeuren onder nationaal recht en op basis van de nationale regels m.b.t. spionage, landverraad, of enig andere bepaling die van toepassing zou kunnen zijn. 73. Het hof zou hier dus de mist zijn ingegaan door zaken te verwarren die onder het oorlogsrecht verboden zijn ( vb. burgers rechtstreeks onder vuur nemen ) en zaken waarbij het oorlogsrecht gewoon geen bescherming tegen vervolging voor een nationale rechtbank biedt aan de persoon die ze begaat ( vb. spionage of sabotage ).89 Alleen de eerste soort kan men vervolgen als een overtreding van het oorlogsrecht, of zelfs een oorlogsmisdaad noemen. De tweede categorie betekent enkel dat de persoon die deze handeling stelt niet beschermd zal worden door het oorlogsrecht dat toepasselijk is op strijders: geen strijders-immuniteit; geen krijgsgevangenschap-status. Wat er verder zal gebeuren zal volledig afhangen van de wensen van de staat die de betrokkene in handen heeft ( uiteraard binnen de grenzen van de mensenrechten enzovoort ). Dit in groot contrast met een wettige strijder, die een krijgsgevangene is wanneer hij door de vijand wordt vastgehouden, en niet vervolgd kan worden voor zaken die wettige strijders mogen stellen in oorlogstijd ( bijvoorbeeld de vijand doden ). Evenzo stelt Yoram Dinstein, een andere gezaghebbende autoriteit in het internationaal humanitair recht, dat het Hof een fout maakte. Hij stelt in het bijzonder dat de kern van de status unlawful combatant is dat men berecht kan worden voor de nationale rechtbanken voor zaken die men normaal mag begaan gedurende een gewapend conflict ( de burger die meevecht, en een vijandelijke soldaat doodt, kan vervolgd worden voor moord, doodslag, enzovoort. Hij geniet dus geen strijder-immuniteit ).90 74. Deze toch wel wijd verspreide opvatting dat het Hof in de zaak Quirin status met schuld verwarde is een punt dat het onthouden waard is. Zoals later zal worden aangetoond baseerde de Bush-administratie ( en later de Obama-administratie ) zich immers op deze zaak om te argumenteren dat de onwettige strijders in de oorlog tegen het terrorisme oorlogsmisdadigers zijn enkel en alleen omwille van hun status. 75. Om de hierboven uiteengezette redenering lijkt de connotatie ‘ onwettig ‘ ( van de term ‘ onwettige strijder ) niet correct, omdat deze met zich zou meebrengen dat de status op zich voldoende zou zijn om te spreken van een gedrag dat in strijd is met de ‘ wet ‘, of in dit geval, het oorlogsrecht. Zoals net aangetoond, is dit niet correct aangezien het oorlogsrecht geen oordeel velt over de personen die als onwettige strijders worden aangeduid. Als alternatieve aanduiding wordt daarom ‘ strijder zonder privilege ‘ ( unprivileged combatant/belligerents ) 89 R. R. BAXTER, “ So – called unprivileged belligerency: spies, guerrillas, and saboteurs “ in 28 British yearbook of International law 1951, ( 323 ) 340. 90 Y. DINSTEIN, The conduct of hostilities under the law of international armed conflict, Cambridge, Cambridge University press, 2004, 30 – 31. 27 naar voren geschoven.91 Deze term geeft aan dat er sprake is van een persoon die een strijder is maar geen beroep kan doen op het bijhorende strijders-privilege. Ondanks de bedenkele juridische correctheid van de term, werd zij na deze zaak gemeengoed in het internationaal recht.92 Daarom hanteer ik deze term: zij komt het meest voor, is bij het grote publiek het bekendst en, belangrijkst van al, onder de Bush-administratie werd zij gehanteerd als een juridisch wapen in de globale strijd tegen het terrorisme. D. De Conventies van Genève ( 1949 ). Wie heeft het recht deel te nemen aan de vijandelijkheden gedurende een internationaal gewapend conflict: wie is een wettige strijder? 76. Geen enkele van de vier conventies van Genève geeft ons een duidelijke definitie van wie een strijder is.93 Het was pas in 1977, met het eerste aanvullende protocol, dat voor het eerst in een artikel duidelijk werd aangegeven wie een strijder is in een internationaal gewapend conflict.94 Evenzo werd in datzelfde aanvullend protocol voor het eerst duidelijk aangegeven wie dan een burger is.95 Omdat de aanvullende protocollen van 1977 niet algemeen aanvaard zijn, terwijl de conventies van Genève quasi universeel gelden, zal eerst worden nagegaan hoe men op basis van de vier conventies van Genève determineert wie een strijder en wie een burger is. Een antwoord op deze vraag is eveneens een antwoord op de vraag wie mag deelnemen aan een gewapend conflict, en dus wie een wettige- of onwettige strijder is. 77. Zoals gezegd, voor 1977 was er geen klare definitie voor handen die ons vertelt wie een strijder is, en werd het woord ‘ strijder ‘ zelfs niet gehanteerd. Men moet daarentegen, in de conventies van Genève, een omweg maken via de bepalingen met betrekking tot het krijgsgevangenschap zoals uiteengezet in artikel 4 (A ) derde Conventie van Genève. De criteria in die artikelen om als krijgsgevangene te worden aanzien, zijn eveneens deze waaraan men moet voldoen om de status van wettige strijder te verkrijgen.96 Eenmaal je te weten komt of aan een individu de status van krijgsgevangene toekomt, weet je ook of hij een wettig strijder is.97 Dit is ook logisch: de wettige strijder heeft het strijders-privilege en mag deelnemen aan gevechten. Hierbij verkrijgt hij immuniteit voor handelingen begaan tijdens die gevechten die in overeenstemming zijn met het oorlogsrecht. Om die immuniteit effectief 91 G. DRAPER, “ Judge Baxter on the law of war “, Harvard international law journal, Vol. 21, No. 3, 1980, ( 623 ) 625; N. GOHEER, “ The unilateral creation of international law during ‘ the war on terror ‘: murder by an unprivileged belligerent is not a war crime “, New York city law review, Vol. 10, 2007, ( 533 ) 537 – 538. 92 J. WOOLMAN, “ The legal origings of the term ‘ enemy combatant ‘do not support its present day use “, Journal of law and social challenges, Vol. 7, 2005, ( 145 ) 148. 93 H. PANKEN, “ Strijders en burgers “ in Jura falconis, jaargang 38, 2001 – 2002, Nr. 3, ( 303 ) 304. 94 T. J. BOGAR, “ Unlawful combatant or innocent civilian? A call to change the current means for determining status of prisoners in the global war on terror “ in Florida journal of international law, Vol. 21, No. 1, 2009 ( 29 ) 42. 95 N. MELZER ( ed. ), INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, “ Interpretative guidance on the notion of direct participation in hostilities under international humanitarian law “, International review of the red cross, Vol. 90, No. 872, December 2008, ( 991 ) 997 - 998. 96 C. J. MANDERNACH, “ Warriors without law: embracing a spectrum of status for military actors “, in Appalachian journal of law, Vol. 7, 2007 – 2008, ( 137 ) 145. : “ Article 4 (A) defines combatant status by identifying those eligible for prisoner of war status: these POW status criteria are the proxy for lawful combatant status. “ 97 Met dien verstande dat bepaalde personen recht hebben op de status van krijgsgevangene, maar juridisch gezien burgers blijven. Zie verder. 28 te kunnen afdwingen verkrijgt men de status van krijgsgevangene. Niet voor niets wordt dit artikel aanzien als de kern van de conventies van Genève.98 78. In artikel 4 (A) derde Conventie van Genève worden zes categorieën van personen vermeld. Vier daarvan kunnen als strijders worden beschouwd, de resterende twee zijn personen die recht hebben op de status van krijgsgevangene maar die juridisch gezien burgers blijven ( o.a. Oorlogscorrespondenten ).99 Artikel 4 (A) derde conventie van Genève: Krijgsgevangenen, in de zin van dit Verdrag, zijn de personen die, behorend tot één van de volgende categorieën, in handen van de vijand zijn gevallen: 1. leden van de gewapende macht van een Partij bij het conflict, alsmede leden van de milities en vrijwilligerskorpsen welke deel uitmaken van deze gewapende macht; 2. leden van andere milities en leden van andere vrijwilligerskorpsen, met inbegrip van die van georganiseerde verzetsgroepen, behorend tot een Partij bij het conflict en optredend binnen of buiten het eigen grondgebied, zelfs indien dit grondgebied is bezet, mits deze milities of vrijwilligerskorpsen, de georganiseerde verzetsgroepen inbegrepen, voldoen aan de volgende voorwaarden: a. onder bevel te staan van een persoon die verantwoordelijk is voor zijn ondergeschikten; b. een vast en op enige afstand herkenbaar onderscheidingsteken te hebben; c. de wapens openlijk te dragen; d. zich in hun handelingen te gedragen naar de wetten en gebruiken van de oorlog; 3. leden van de geregelde strijdkrachten die er zich op beroepen in dienst te staan van een regering of van een autoriteit die niet worden erkend door de gevangenhoudende Mogendheid; [...] 6. de bevolking van een niet-bezet gebied die, bij het naderen van de vijand, uit eigen beweging de wapens opneemt om de invallende troepen te bestrijden, zonder tijd gehad te hebben zich tot geregelde gewapende eenheden te organiseren, mits zij de wapens openlijk draagt en de wetten en gebruiken van de oorlog eerbiedigt. Deze categorisering was in 1949 een voorlopig eindpunt van een evolutie waarbij steeds meer personen het etiket ‘ wettige strijder ‘ opgeplakt kregen. Zoals zal worden aangetoond, zouden vele personen die honderd jaar geleden als onwettige strijders werden beschouwd, vandaag de dag onder de categorie van wettige strijder worden ingedeeld. 79. Artikel 4 (A) was inderdaad slechts een voorlopig eindpunt, daar in 1977 met het eerste aanvullend protocol de categorie van wettige strijders in een internationaal gewapend conflict nog verder werd uitgebreid. Een uitbreiding die echter op nogal wat verzet stootte en mede verklaart waarom deze protocollen niet in een dergelijke mate aanvaard zijn geweest als de vier Conventies van Genève. 98 99 COMMENTAAR GC – III, Artikel 4, p. 49. H. PANKEN, “ Strijders en burgers “ in Jura falconis, jaargang 38, 2001 – 2002, Nr. 3, ( 303 ) 304. 29 80. Hieronder wordt uit de doeken gedaan wie onder de conventies van Genève als wettige strijder kan worden aanzien. In totaal zijn er vier categorieën, en bij elkeen zal worden stilgestaan bij de reden waarom men deze personen besloot te aanzien als wettige strijders en wat de eventuele complicaties daarbij zijn. a) Gewapende macht van een Partij bij het conflict en milities en vrijwilligerskorpsen die daarvan deel uitmaken ( Artikel 4 (A) 1 GC III ) 81. Het is de eerder beschreven evolutie die startte in de Middeleeuwen, met de vereiste om oorlog op een open en publieke manier te voeren, gevolgd door de latere vereisten van het voeren van oorlogen met reguliere legers onder leiding van natie-staten, die de voor lange tijd gangbare perceptie verklaart die stelde dat indirecte vormen van oorlogsvoering ( guerrillaoorlogsvoering e.d. ), en conflicten gevoerd door partijen die niet tot een staat behoren, als iets ‘ verraderlijks ‘ of oneervol bestempeld moesten worden.100 Beide hangen uiteraard vaak samen met elkaar, daar groeperingen die niet tot een staat behoren vaak niet anders kunnen dan bepaalde guerrilla technieken toe te passen om de vijand effectief te bestrijden. Deze opvatting verklaart ten dele het over het algemeen bijzondere harde optreden tegen alle vormen van verzet dat niet begaan werd door een regulier leger dat behoorde tot een erkende staat die partij is bij het conflict. Doorheen de 19e eeuw waren er talrijke gevallen op het Europese vastenland van burgers die de wapenen opnamen en deelnamen aan de gevechten. Indien zij werden gevangengenomen moesten zij dit vaak met hun leven bekopen. Enige humanitaire bescherming viel hen niet te beurt. Ook represaille maatregelen tegenover de gehele burgerbevolking waren veel voorkomend.101 82. Het automatisme om aan elke burger of irregulier ( dus niet behorend tot een reguliere strijdmacht ) het strijders-privilege te ontnemen begon steeds minder in overeenstemming te raken met de realiteit. Sinds de Franse Revolutie nam de deelname van burgers aan gewapende conflicten toe. Deze deelname nam de vorm aan van een levée en masse ( een zogenaamde spontane volksopstand ), partizanen, georganiseerde verzetsbewegingen, enzovoort. Dienaangaande kan ik verwijzen naar de alom gevierde generaal en militair theoreticus Carl von Clausewitz die in zijn opus magnum “ Vom Kriege “ ( 1832 ) schreef dat, naast zaken zoals de dienstplicht en het gebruik maken van milities, de levée en masse een uiting was van het doorbreken van oude dogma’s en waarden inzake oorlogsvoering ( waarbij in die dogma’s het gebruik van kleine, tegenover elkaar staande professionele legers centraal stonden ).102 83. Vanaf de vroegste codificaties inzake het oorlogsrecht was het vanzelfsprekend dat leden van die professionele legers ( de reguliere strijdmachten ) het strijders-privilege ontvingen. Daar kon en kan geen twijfel over bestaan. Milities en vrijwilligerskorpsen die in dat reguliere leger waren geïncorporeerd kregen dezelfde behandeling. De verklaring van Brussel van 100 K. WATKIN, “ Warriors without rights? Combatants, unprivileged belligerents, and the struggle over legitimacy “, The Occasional Papers Series of the Program on Humanitarian Policy and Conflict Research, 2005, http://www.hpcrresearch.org/sites/default/files/publications/OccasionalPaper2.pdf, 18. 101 S. NABORS, “ A right to fight “, 16 – 19. 102 C. VON CLAUSEWITZ,“ On war “,vertaald door J.J. GRAHAMS, Kent, Wordsworth Classics of World Literature, 1997, Chapter XXVI, 173. 30 1874, de Haagse conventies van 1899 en 1907 en de conventies van Genève van 1949 zitten in dat opzicht op dezelfde lijn. 84. Belangrijk hierbij op te merken is dat, zoals al werd aangegeven, irreguliere eenheden een steeds grotere rol begonnen op te eisen in oorlogen, en men deze vorm van deelname aan oorlogsvoering daarom steeds meer begon te erkennen in de codificaties van het oorlogsrecht. Om die status te bereiken moesten, en moeten, deze irreguliere troepen echter aan bepaalde voorwaarden voldoen. In de Derde Conventie van Genève ( hierna: GC III ) zijn dit de vier criteria in artikel 4 (A) 2. Deze worden in het volgende onderdeel besproken. De vraag die zich dan stelt is of leden van reguliere legers ook aan diezelfde voorwaarden moeten voldoen om hun status als wettige strijder te behouden, of is het feit dat men kan aantonen te behoren tot een regulier leger zoals bepaald onder artikel 4 (A) 1 voldoende om de status van krijgsgevangene te verwerven? De meningen zijn hierover verdeeld. Sommigen, en dat was ook de positie van de Bush administratie, zijn van mening dat de vier voorwaarden opgesomd in artikel 4 (A) 2 internationaal gewoonterecht uitmaken en op alle strijders van toepassing zijn als voorwaarde om de status van krijgsgevangene te kunnen krijgen.103 Anderen wijzen er echter op dat artikel 4 (A) 1 geen enkel criterium vermeldt, en dat het gevolg daarvan is dat het loutere lidmaatschap van een regulier leger van een partij dat lid is tot de conventie, voldoende is om de status van krijgsgevangene te verwerven.104 Zo zou bijvoorbeeld het bezitten van een lidmaatschap-kaart van het leger van de Verenigde Staten voldoende zijn. Wil men als lid van, bijvoorbeeld, een verzetsbeweging de status van krijgsgevangene verwerven, dan zou men daarentegen moeten aantonen te hebben voldaan aan de vier criteria van artikel 4 (A) 2. Deze laatste interpretatie, die volgt uit de tekst van de Conventie, alsook uit de historische context en praktijk, lijkt de meest plausibele te zijn. Het blijft echter een discussiepunt aangezien landen hun standpunt hieromtrent dikwijls wijzigen naargelang de situatie.105 Verderop, bij de discussie omtrent de kwalificatie van de Taliban strijders, zal op deze kwestie worden teruggekomen. b) Leden van milities, vrijwilligerskorpsen en georganiseerde verzetspartijen die niet geïntegreerd zijn in de strijdmachten van een partij tot het conflict, maar wel behoren tot een partij bij dat conflict ( Artikel 4 (A) 2 GC III ) 85. In de loop der tijd begon de burgerbevolking steeds meer betrokken te raken in internationale gewapende conflicten. Een evolutie die met elk nieuw conflict een steeds grotere tol eiste van de burgerbevolking waarbij het trieste hoogtepunt werd bereikt gedurende de Tweede Wereldoorlog. Majoor Richard R. Baxter verklaart deze evolutie aan de hand van drie factoren106: ten eerste worden oorlogen steeds meer gevoerd met een bepaalde ideologie als drijfveer, waarbij iedereen, strijder of burger, die het met die ideologie niet eens is als een vijand wordt beschouwd. Ten tweede is er een razendsnelle technologische vooruitgang geweest op het vlak van geavanceerd wapentuig. Waar ik eerder nog vermeldde 103 J. C. YOO, J. C. HO, “ The status of terrorists “, UC Berkeley public law and legal theory research paper, No. 136, 2003, 11 – 12. 104 J. W. LEBLANC, “ Victims of convenience: how redefining combatant status endangers U.S. soldiers “, in Eyes on the ICC, Vol. 4, No. 1, 2007, ( 11 ) 17 – 19. 105 P. J. HONINGSBERG, “ Chasing enemy combatants’ and circumventing international law: a license for sanctioned abuse “, UCLA Journal of International Law and Foreign Affairs, Vol. 12, No. 1, Univ. of San Francisco Law Research Paper No. 2009-02, 2007, 10 – 11. 106 R. R. BAXTER, “ So – called unprivileged belligerency: spies, guerrillas, and saboteurs “ in 28 British yearbook of International law 1951, ( 323 ) 325 – 326. 31 dat tot in de Napoleontische oorlogen veldslagen grotendeels werden uitgevoerd op open vlaktes en op korte afstand, waren de wapens in een danig tempo aan het evolueren zodat men steeds meer in staat was over grote afstanden dood en vernieling te zaaien. Legers dienden niet meer in mekaars directe nabijheid te komen om veldslagen uit te vechten en het werd steeds moeilijker militaire van civiele doelen te onderscheiden. Ten derde, en voor deze bespreking het belangrijkst, namen burgers in steeds grotere getallen deel aan gewapende conflicten. 86. Deze deelname van burgers kon de vorm aannemen van milities, vrijwilligerskorpsen107, partizanen of een volksopstand. Zij kunnen worden beschouwd als irreguliere troepen. Met deze term wil ik erop wijzen dat het gaat om eenheden/groeperingen die geen onderdeel vormen van het reguliere leger en zich daar vaak tevens van onderscheiden door hun onconventionele tactiek, strategie en/of samenstelling van manschappen. 87. Deze vormen van verzet werden in één van de eerste moderne codificaties van oorlogsrecht expliciet behandeld. Francis Lieber, een jurist, was de bedenker van de naar hem genoemde Lieber code, die verscheen in 1863.108 Daarin formuleerde hij allerlei regels met betrekking tot het voeren van een oorlog op het vasteland. Zo stelde hij onder andere dat soldaten die onderdeel vormen van het reguliere leger maar er afzonderlijk van opereren en hun acties achter de vijandelijke linies uitvoeren, en dit terwijl zij een uniform dragen, als wettige strijders dienen te worden beschouwd. Eveneens hebben zij daardoor recht op de status van krijgsgevangene wanneer zij worden overmeesterd.109 Zij die echter de vijand bestrijden zonder een deel te zijn van het reguliere leger van één der strijdende partijen kunnen in de Lieber code op weinig erkenning rekenen. Artikel 82 van de Code ontzegt hen het strijders-privilege en stelt zelfs dat zij dienen behandeld te worden als rovers en piraten. Iedere deelname van burgers aan een gewapend conflict dient in deze logica dan ook beantwoord te worden met strenge bestraffing en, indien men dit gepast vond, summiere executies.In verband met de deelname van irreguliere eenheden aan oorlogsvoering bood de Lieber Code aldus zeker geen nieuwe inzichten, maar levert zij eerder een goede kijk op de aloude, algemeen aanvaarde opvatting betreffende de behandeling van irreguliere eenheden. 88. Echter, elf jaar later, in de verklaring van Brussel ( 1874 ), werd er een compleet andere kijk op irreguliere troepen voorgesteld. Die verklaring bepaalde dat, indien milities en vrijwilligerskorpsen, die onafhankelijk van een reguliere legermacht opereren, aan bepaalde voorwaarden voldoen, zij als wettige strijders zouden beschouwd worden en dus een krijgsgevangenschap-status verwerven: Art. 9. The laws, rights, and duties of war apply not only to armies, but also to militia and volunteer corps fulfilling the following conditions: 107 Bemerk dat de milities en vrijwilligerskorpsen waarvan hier sprake niet geïncorporeerd zijn in het reguliere leger. Dit is het verschil met de milities en vrijwilligerskorpsen uit artikel 4 (A) 1 die wel geïncorporeerd zijn in het reguliere leger. 108 F. LIEBER, “ Instructions for the government of armies of the United States in the field “, 24 april 1863, http://www.icrc.org/ihl/INTRO/110?OpenDocument ( hierna: Lieber Code ) 109 Lieber code, artikel 81 32 1. That they be commanded by a person responsible for his subordinates; 2. That they have a fixed distinctive emblem recognizable at a distance; 3. That they carry arms openly; and 4. That they conduct their operations in accordance with the laws and customs of war. In countries where militia constitute the army, or form part of it, they are included under the denomination ' army '. Hoewel deze verklaring nooit wet werd, is zij toch van een zeer groot belang voor het internationaal humanitair recht omdat de net opgesomde criteria in de Haagse conventies van 1899 en 1907, evenals in de conventies van Genève van 1949, werden overgenomen om diegenen aan te duiden die recht hebben op de status van krijgsgevangene.110 Zo hanteert Artikel 1, afdeling 1, hoofdstuk 1 van de Haagse vredesconferentie van 1907 dezelfde criteria als in de verklaring van Brussel om aan te tonen welke irreguliere eenheden als wettige strijders kunnen worden beschouwd. Dit artikel reflecteert een compromis tussen de dominante en de minder dominante militaire mogendheden van Europa aan het begin van de 20e eeuw.111 De dominante staten zagen het liefst enkel reguliere legers als rechthebbende van het strijders-privilege, terwijl de minder dominante staten, waaronder België, er sterk voorstander van waren om gewapend verzet uitgaande van de burgerbevolking ook erkend te zien. Het compromis was om milities en vrijwilligerskorpsen die los stonden van het leger te erkennen indien aan bepaalde voorwaarden werd voldaan. Ook een volksopstand, die in het volgende onderdeel zal worden behandeld, werd in bepaalde omstandigheden erkend. Artikel 1, afdeling 1, hoofdstuk 1 van de Haagse vredesconferentie van 1907: Artikel 1 De wetten, de rechten en de verplichtingen van den oorlog zijn niet alleen toepasselijk op het leger maar ook op de militiën en op de vrijwilligers-korpsen, die aan de volgende voorwaarden voldoen: 1. aan hun hoofd te hebben een persoon, die verantwoordelijk is voor zijne ondergeschikten; 2. een vast en op eenigen afstand herkenbaar onderscheidingsteeken te hebben; 3. de wapenen openlijk te dragen; 4. zich in hunne handelingen te gedragen naar de wetten en gebruiken van den oorlog. In de landen, waar het leger geheel of ten deele uit militiën of uit vrijwilligers-korpsen is samengesteld, zijn deze onder de benaming van leger begrepen. Onder de Haagse conventies mogen burgers aldus, wanneer men wordt aangevallen door een vijandelijke legermacht, zich verenigen in milities en vrijwilligerskorpsen om verzet te bieden. Artikel 1 biedt hierdoor een belangrijke uitzondering op het beginsel dat burgers niet mogen deelnemen aan de vijandelijkheden. 89. Alhoewel het niet expliciet wordt vermeld in artikel 1, noch in de verklaring van Brussel, is het eveneens noodzakelijk dat deze irreguliere eenheden een bepaalde band hebben met een partij tot het conflict. Wanneer burgers zich verzetten, zelfs wanneer zij voldoen aan de 110 S. NABORS, “ A right to fight “, 31. K. WATKIN, “ Warriors without rights? Combatants, unprivileged belligerents, and the struggle over legitimacy “, The Occasional Papers Series of the Program on Humanitarian Policy and Conflict Research, 2005, http://www.hpcrresearch.org/sites/default/files/publications/OccasionalPaper2.pdf, 20 – 21. 111 33 voorwaarden van artikel 1, zonder enige band met één van de partijen in het gewapend conflict, worden zij aanzien als gewone criminelen.112 90. Een belangrijke noot hierbij is dat deze uitzondering onder de Haagse conventie enkel gold wanneer een invasie aan de gang was. Vanaf het moment dat diezelfde vijand een bepaald gebied volledig had veroverd, bezet en controleerde, verviel de werking van artikel 1.113 In een dergelijk geval diende men zich te schikken naar de wil van de bezetter en werden burgers die desondanks toch verzet boden opnieuw onwettige strijders.114 Dit is een logisch gevolg van de verplichting die op de bezetter rust om de openbare orde te vrijwaren in de door haar bezette gebieden. Waar de Haagse conventies aan de ene kant ontegensprekelijk een vooruitgang betekenden – burgers mogen zich verenigen in milities en vrijwilligerskorpsen en zodoende verzet bieden gedurende een invasie – hielden zij aan de andere kant niet meer in dan een bevestiging van oude opvattingen: in bezet gebied mogen burgers de vijand geen strobreed in de weg leggen. Doet men dat toch, dan is er sprake van onwettige strijders. Buiten de bijzonder algemene bepalingen in de zogenaamde Martens clausule115, die men kan terugvinden in de preambule van de Haagse vredesconferentie van 1907, waren deze onwettige strijders overgeleverd aan de wil van de vijandige mogendheid indien zij werden gevangengenomen. 91. In 1929 werd de conventie van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen aangenomen. Deze conventie had tot doel bepaalde zaken uit de Haagse conventies verder uit te werken.116 Ze bevat regels m.b.t. de inrichting van krijgsgevangenkampen, de mogelijke straffen die deze gevangenen kunnen krijgen enzovoort. Artikel 1 van deze conventie zegt dat haar bepalingen toepassing zullen vinden op de personen opgesomd in de artikelen 1, 2 en 3 van de Haagse conventie van 1907. Enkel deze personen zullen dus de status van krijgsgevangene krijgen. Hieruit volgt dat zij die niet in die artikelen begrepen zijn, zoals de burgers die zich verzetten in bezet gebied, niet als krijgsgevangenen zullen worden beschouwd. 92. De kern van het oorlogsrecht met betrekking tot de behandeling van personen betrokken in een gewapend conflict dat gold gedurende de Tweede Wereldoorlog bestond aldus uit de Haagse conventies van 1899 en 1907 en de conventie van Genève van 1929. Het feit dat deze bronnen van internationaal humanitair recht de hypothese van verzet uitgaande van burgers in 112 S. NABORS, “ A right to fight “, 31. Zie als voorbeeld de zogenaamde ‘ Grote compagnieën ‘ in de late Middeleeuwen die niet in dienst stonden van enige staat en het land afschuimden op zoek naar allerlei rijkdommen. 113 Verdrag ( IV ) nopens de wetten en gebruiken van de oorlog te land, toepasselijk reglement ( hierna: Haagse conventie 1907 ), artikel 42: Een grondgebied wordt beschouwd als te zijn bezet, wanneer het zich feitelijk bevindt onder het gezag van het vijandelijk leger. De bezetting strekt zich enkel uit over die delen van het grondgebied waar dit gezag gevestigd is en in staat te worden uitgeoefend. 114 Haagse Conventie 1907, artikel 43; Commentaar GC – III, artikel 4, p. 59, . 115 Haagse conventie 1907, Preambule: gevallen niet geregeld in deze conventie zullen vallen onder ‘de bescherming en de heerschappij van de beginselen van het volkenrecht, zoals die voortvloeien uit de tussen beschaafde volkeren gevestigde gebruiken, de wetten van de menselijkheid en de eisen van het openbare rechtsbewustzijn. ‘ 116 Preambule Verdrag betreffende de behandeling van de krijgsgevangenen ( 1929 ): ‘Wensend de beginselen te ontwikkelen welke aanleiding hebben gegeven tot de Internationale Overeenkomsten van Den Haag, inzonderheid het Verdrag nopens de wetten en gebruiken van de oorlog en het daaraan toegevoegde Reglement. ‘ 34 bezet gebied in geen enkel opzicht erkende betekende dat het bijzonder harde optreden van zowel Nazi-Duitsland als de geallieerden117 tegen partizanen, in vele gevallen in lijn was met het geldende oorlogsrecht. Bijzonder verhelderend hierbij is het verdict dat een militair tribunaal van de Verenigde Staten velde te Neurenberg op 19 februari 1948.118 Wilhelm List, een Duitse generaal, werd onder andere beschuldigd van het executeren van verzetslieden in Joegoslavië en Griekenland. Na te hebben vastgesteld dat gedurende de periode dat List het commando voerde de betreffende gebieden onder zijn gezag volledig bezet waren én dat de personen die de bezetting bleven bestrijden niet voldeden aan de Haagse conventies, stelt het hof het volgende: We agree, therefore, with the contention of the defendant List that the guerrilla fighters with which he contended were not lawful belligerents entitling them to prisoner of war status upon capture. We are obliged to hold that such guerrillas were francs tireurs who, upon capture, could be subjected to the death penalty. Consequently, no criminal responsibility attaches to the defendant List because of the execution of captured partisans in Yugoslavia and Greece during the time he was Armed Forces Commander Southeast.119 93. Slechts zo’n vier jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog werden de conventies van Genève geratificeerd. De ervaringen van de Tweede Wereldoorlog hadden aangetoond dat de bestaande verdragen op verschillende vlakken onvoldoende bescherming boden, en met deze nieuwe conventies wou men die gebreken zoveel als mogelijk wegwerken. Zo ook kwam de problematiek van verzetsorganisaties in bezet gebied ter sprake. Logischerwijze waren het vooral de landen die onder de Nazi-bezetting te lijden hadden gehad, zoals België, die voorstander waren van een uitbreiding van de beschermingen van het oorlogsrecht naar verzetslieden in bezet gebied.120 Het uiteindelijke resultaat is het hierboven geciteerde artikel 4 (A) 2 derde conventie van Genève. De voorwaarden om de status van wettige strijder te verkrijgen - en de daaruit voortvloeiende status van krijgsgevangene - zijn letterlijk overgenomen van de Haagse conventies. Zij reflecteren internationaal gewoonterecht. Het vernieuwende zit hem in het toepassingsgebied van dit artikel: Members of other militias and members of other volunteer corps, including those of organized resistance movements, Georganiseerde verzetsbewegingen worden voor gelijkgeschakeld met milities en vrijwilligerskorpsen. de toepassing van dit artikel belonging to a Party to the conflict In tegenstelling tot de Haagse conventies wordt hier wel uitdrukkelijk vermeld dat er een band moet bestaan tussen de irreguliere troepen en een partij bij het conflict. Enige discussie bestaat evenwel omtrent de draagwijdte van die relatie. Sommigen zeggen dat een de facto 117 E. CRAWFORD, “ Regulating the irregular “, 9 – 10. United States Military Tribunal Nuremburg, 19 februari 1948, Case No. 47, Wilhem List and others, UNITED NATIONS WAR CRIMES COMMISSION, “ Law reports of trials of war criminals “, Volume VIII, 1949 ( hierna: UNITED NATIONS WAR CRIMES COMMISSION, “ Law reports of trials of war criminals “, Volume VIII, 1949 ), 34. 119 UNITED NATIONS WAR CRIMES COMMISSION, “ Law reports of trials of war criminals “, Volume VIII, 1949, 75. 120 E. CRAWFORD, “ Regulating the irregular “, 10. 118 35 relatie voldoende is. Anderen eisen een relatie waarbij de irreguliere troepen afhankelijk zijn van en trouw zijn aan een partij bij het conflict.121 and operating in or outside their own territory, even if this territory is occupied Dit is de belangrijkste zinsnede van het artikel. Door de laatste zes woorden worden burgers die in bezet gebied de vijand bestrijden wettige strijders indien zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. Een precedent zonder weerga in de geschiedenis van het oorlogsrecht. Waren deze woorden tien jaar eerder, aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, internationaal aanvaard geweest, waren ettelijke duizenden verzetsstrijders misschien niet geëxecuteerd geweest als onwettige strijders. c) Reguliere troepen in dienst van een regering of autoriteit die niet worden erkend door de gevangenhoudende mogendheid ( Artikel 4 (A) 3 GC III ) 94. Het niet erkennen van een regering of autoriteit door een vijandige mogendheid, ontneemt de eenheden die vechten in naam van die niet erkende regering of autoriteit niet van de beschermingen geboden door de derde conventie van Genève. 95. Deze eenheden dienen twee voorwaarden te vervullen om als wettige strijders te worden beschouwd. Ten eerste dienen zij aan de voorwaarden gesteld door artikel 4 (A) 2 te voldoen. Dit is niet expliciet bepaald in het artikel, maar moet er wel uit worden afgeleid aangezien men zegt dat het moet gaan om ‘ leden van de geregelde strijdkrachten ‘.122 De tweede voorwaarde is wel expliciet vermeld: de eenheden moeten in dienst staan van een bepaalde regering of autoriteit. Die regering of autoriteit moet op zijn minst erkend zijn door enkele andere staten en lid zijn bij de Conventies van Genève, of toch ten minste verklaren dat zij de bepalingen van die conventies zal toepassen en respecteren. Dit om te vermijden dat bendes die in het wilde weg vechten zonder enige band met een land of autoriteit ook als wettige strijders zouden worden aanzien.123 d) Levée en masse ( Artikel 4 (A) 6 GC III ) 96. Levée en masse kan omschreven worden als een ‘ spontane opstand van de bevolking gericht tegen een vijandig leger dewelke het land binnenvalt ‘.124 Het begrip vindt zijn oorsprong in de nasleep van de Franse Revolutie waarbij de jonge republiek haar burgers opriep om zich te verenigen tegen vreemde mogendheden die van plan waren de republiek omver te werpen.125 Het concept werd voor het eerst erkend in de eerder vermelde Lieber Code.126 Artikel 51 stelt: 121 E. CRAWFORD, “ Regulating the irregular “, 37; zie ook D. RICHEMOND-BARAK, “ Applicability of the laws of war to modern conflicts “, Florida Journal of International Law, 2011, 15: de auteur stelt dat onder het eerste aanvullend protocol de sterkte van de relatie tussen een niet-statelijke groepering en een staat verder versoepelt werd. Zo zou het feit dat die groepering orders aanneemt van een staat, of meevecht, zii-aan-zij met het leger van die staat, een voldoende aanwijzing zijn dat ze ‘ behoren tot een Partij tot het conflict ‘. 122 Commentaar GC – III, artikel 4 (A) 3, p. 62 – 63 123 Commentaar GC – III, artikel 4 (A) 3, p. 63 124 E. CRAWFORD, “ Levée en masse – a nineteenth century concept in a twenty – first century world “, Sydney law school research paper, 2011, No. 11/31, 1. ( hierna: E. CRAWFORD, “ Levée en masse “ ) 125 E. CRAWFORD, “ Levée en masse “, 3 – 4. 126 E. CRAWFORD, “ Levée en masse “, 5 – 6. 36 If the people of that portion of an invaded country which is not yet occupied by the enemy, or of the whole country, at the approach of a hostile army, rise, under a duly authorized levy ' en masse ' to resist the invader, they are now treated as public enemies, and, if captured, are prisoners of war. De burgers die aan een dergelijke opstand deelnemen zijn wettige strijders. Lieber stelt twee voorwaarden: de opstand moet plaatsvinden in een nog niet bezet gebied en moet plaatsvinden bij het zien aankomen van het vijandelijke leger. Enige opstand in reeds bezet gebied is dus niet toegelaten: dit wordt expliciet gesteld in artikel 52 van de Lieber code. 97. Tijdens de besprekingen omtrent de conventies van Genève eind de jaren ’40 van de 20e eeuw nam de levée en masse geen belangrijke plaats in. Men focuste zich in plaats daarvan meer op de problematiek van de verzetstrijders in bezet gebied.127 Artikel 4 (A) 6 derde conventie van Genève: Inhabitants of a non-occupied territory, who on the approach of the enemy spontaneously take up arms to resist the invading forces, without having had time to form themselves into regular armed units, provided they carry arms openly and respect the laws and customs of war. Wanneer deze tekst wordt vergeleken met deze in de Lieber code valt het op dat het aantal voorwaarden om te kunnen spreken van een levée en masse zijn toegenomen. Dit is niet verwonderlijk, aangezien het concept van een levée en masse sinds de Franse revolutie steeds enger werd geïnterpreteerd.128 Niet alleen dient deze volksopstand nu plaats te vinden in een niet bezet gebied en bij het zien aankomen van de vijand, maar het dient ook op een spontane wijze te gebeuren zonder dat men tijd had reguliere eenheden te vormen. Daarenboven dienen de wapens openlijk te worden gedragen en moeten de wetten en gebruiken van het oorlogsrecht worden gerespecteerd. Een hele resem voorwaarden dienen aldus voldaan te worden vooraleer burgers die deel uitmaken van een dergelijke opstand het strijders-privilege zullen ontvangen voor de duur van de levée en masse. Daarenboven kan er slechts sprake zijn van een levée en masse gedurende een zeer korte periode, namelijk deze waarin er daadwerkelijk sprake is van een invasie. Eenmaal de invasie is overgegaan in een bezetting, kan er geen sprake meer zijn van een levée en masse in de zin van artikel 4 (A) 6 GC III.129 E. Het eerste aanvullend protocol ( 1977 ): wie heeft het recht deel te nemen aan de vijandelijkheden gedurende een internationaal gewapend conflict: wie is een wettige strijder? 98. De conventies van Genève werden in 1977 aangevuld met twee protocollen: aanvullend protocol I ( met betrekking tot internationaal gewapende conflicten ) en aanvullend protocol II ( met betrekking tot niet-internationale gewapende conflicten ). Deze hebben niet tot doel 127 K. WATKIN, “ Warriors without rights? Combatants, unprivileged belligerents, and the struggle over legitimacy “, The Occasional Papers Series of the Program on Humanitarian Policy and Conflict Research, 2005, http://www.hpcrresearch.org/sites/default/files/publications/OccasionalPaper2.pdf, 42. 128 E. CRAWFORD, “ Levée en masse “, 12. 129 COMMENTAAR GC – III, ARTIKEL 4.(6), p. 68. 37 nieuwe bepalingen aan de Conventies toe te voegen, maar eerder om de reeds bestaande artikelen in de Conventies te verduidelijken en lacunes op te vullen.130 99. Hun bestaansreden: een antwoord bieden aan de in snel tempo veranderende vorm van oorlogsvoering. 100. Vooreerst is het zo dat sinds 1945 er een grote stijging is geweest van het aantal nietinternationale gewapende conflicten. Om aan deze trend tegemoet te komen besloot men een aanvullend protocol uit te vaardigen ( aanvullend protocol II ) die verder bouwt op het gemeenschappelijk artikel 3 van de conventies van Genève131, en zodoende meer beschermingen en essentiële humanitaire waarborgen moet bieden aan zij die betrokken zijn in een dergelijk niet-internationaal gewapend conflict. Dit tweede additioneel protocol zal hier niet verder worden behandeld, aangezien zij gericht is op niet-internationale gewapende conflicten, en in zo’n situaties de problematiek van onwettige strijders niet speelt.132 101. Het eerste aanvullend protocol daarentegen is van toepassing op internationalegewapende conflicten en introduceert enkele vernieuwingen die zonder meer uiterst belangrijk zijn voor de hier besproken categorie van onwettige strijders. Net zoals het tweede aanvullend protocol is het eerste aanvullend protocol er gekomen als een gevolg van bepaalde wereldwijde veranderingen in oorlogsvoering. Diezelfde vernieuwingen waren, en zijn nog steeds, voor een aantal landen een reden om de aanvullende protocollen niet te ratificeren. 102. De eerste grote vernieuwing volgt uit het artikel 1 (3) en (4) AP I dewelke, voor de toepassing van de conventies van Genève en het eerste aanvullend protocol, bepaalde nietinternationale conflicten gelijkschakelt met internationale gewapende conflicten. Paragraaf 3 verwijst voor het toepassingsgebied van het protocol naar artikel 2 van de conventies van Genève. Dit is het artikel dat stelt dat de conventies van toepassing zijn op internationale gewapende conflicten. Daaruit volgt dat het eerste aanvullend protocol eenzelfde toepassingsgebied heeft. Paragraaf 4 stelt dan dat bepaalde niet-internationale conflicten ook onder de conventies en het eerste protocol vallen: 3. Dit Protocol, dat een aanvulling vormt op de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 voor de bescherming van oorlogsslachtoffers, is van toepassing in de situaties, bedoeld in de artikelen 2 van die Verdragen. [eigen onderstreping]133 4. De situaties, bedoeld in de voorgaande paragraaf, omvatten mede gewapende conflicten waarin volkeren vechten tegen koloniale overheersing en vreemde bezetting en tegen 130 P. J. HONINGSBERG, “ Chasing enemy combatants’ and circumventing international law: a license for sanctioned abuse “, UCLA Journal of International Law and Foreign Affairs, Vol. 12, No. 1, Univ. of San Francisco Law Research Paper No. 2009-02, 2007, 17. 131 Artikel 3 dat gemeenschappelijk is aan de vier conventies van Genève was, tot aan het verschijnen van de additionele protocollen in 1977, het enige artikel in het internationaal humanitair recht dat betrekking had op niet – internatonale gewapende conflicten. Zoals een lid van één van de delegaties die de Conventies creëerde het stelde, kan artikel 3 als een miniatuur verdrag worden beschouwd ten aanzien van de niet – internationale gewapende conflicten. Zie Commentaar GC – III, Artikel 3, 34. 132 Zie Supra Hoofdstuk III, B., (pagina 17 ). 133 Het artikel 2 gemeenschappelijk aan de Conventies van Genève waarnaar hier verwezen wordt, stelt dat de conventies toepassing hebben op internationale gewapende conflicten. 38 racistische regimes, in de uitoefening van hun recht op zelfbeschikking zoals neergelegd in het Handvest van de Verenigde Naties en in de Verklaring betreffende de beginselen van het internationaal recht inzake vriendschappelijke betrekkingen en samenwerking tussen de Staten overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties.[eigen markering] Dit is een zeer grote bevoordeling van deze conflicten ten aanzien van andere nietinternationale gewapende conflicten. Want, zoals eerder gezegd, zijn de beschermingen gericht tot niet-internationale gewapende conflicten nogal pover en bijlange niet zo verregaand als deze die gelden tijdens internationale gewapende conflicten. Even belangrijk is dat, in tegenstelling tot de Conventies van Genève, waar enkel Staten het recht hebben om geweld te gebruiken, in het hierboven geciteerde artikel voor het eerst partijen die niet tot een staat behoren gerechtigd worden geweld te gebruiken en hierbij door het internationaal humanitair recht beschermd worden doordat hen de strijder-status met alle bijhorende privileges wordt verleend indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.134 Het belangrijkste gevolg hiervan is uiteraard dat de ‘ rebellen ‘ in deze conflicten, die dus tot geen enkele staat behoren, recht hebben op het strijders-privilege: zij zullen beschikken over krijgsgevangenschap - status en strijders-immuniteit indien zij worden gevangen genomen.135 Dit beschikken over een strijders-privilege zal uiteraard, zoals eerder aangetoond, afhangen van het feit of men handelde in overeenstemming met de gestelde voorwaarden om de krijgsgevangenschap-status te kunnen verkrijgen, namelijk de vier voorwaarden van artikel 4 (A) 2 GC III. 103. En het is met betrekking tot die voorwaarden gesteld in artikel 4 (A) 2 GC III dat het eerste aanvullend protocol een tweede, uiterst belangrijke, vernieuwing doorvoert: er wordt de mogelijkheid geboden aan de strijder om, onder bepaalde omstandigheden, niet te voldoen aan de vier voorwaarden waar net naar werd verwezen, terwijl deze persoon toch nog als een wettige strijder zal worden aanzien. Dit is een zeer grote breuk met het verleden: sinds de Verklaring van Brussel in 1874 tot en met de conventies van Genève in 1949 werd het verkrijgen van het strijders-privilege in gecodificeerd internationaal recht altijd afhankelijk gesteld van het voldoen aan dezelfde vier voorwaarden.136 In de derde conventie van Genève werd, zoals eerder aangetoond, al een grote vernieuwing ingevoerd door georganiseerde verzetsgroepen in bezet gebied ook het strijders-privilege te verlenen indien deze zouden voldoen aan de vier voorwaarden. Echter, in praktijk hielp deze vernieuwing in de Derde Conventie de situatie van verzetsstrijders nauwelijks, of zelfs totaal niet. Deze strijders 134 S. ZACHARY, “ Between the Geneva Conventions: where does the unlawful combatant belong? “, Israel law review,Vol. 38, No. 1 – 2, 2005, ( 378 ) 381. 135 W. T. MALLISON en S. V. MALLISON, “ The juridical status of privileged combatants under the Geneva protocol of 1977 concerning international conflicts “ in law and contemporary problems 1978, Vol. 42, No. 2, ( 4 ) 13 – 16: alvorens deze conflicten als internationaal kunnen worden beschouwd dient de autoriteit die het verzet leidt een verzoek in te dienen om de conventies en het protocol toepasselijk te verklaren op het conflict. Tevens wordt er aangenomen dat het moet gaan om een verzetsbeweging die erkend wordt door een intergouvernementele organisatie. Daarenboven worden de termen ‘ koloniale overheersing ‘, ‘ vreemde bezetting ‘ en ‘ racistische regimes ‘ eng geïnterpreteerd. Deze feiten verklaren mede het feit dat artikel 1 paragraaf 4 AP I nog nooit werd aangewend. Zie: GENEVA ACADEMY OF INTERNATIONAL HUMANITARIAN LAW AND HUMAN RIGHTS, “ Qualification of armed conflicts “, Rule of law in armed conflicts project, http://www.genevaacademy.ch/RULAC/qualification_of_armed_conflict.php, A. ‘ Internationalised armed conflicts ‘. ( consultatie 1 maart 2014 ) 136 W. T. MALLISON en S. V. MALLISON, “ The juridical status of privileged combatants under the Geneva protocol of 1977 concerning international conflicts “ in law and contemporary problems 1978, Vol. 42, No. 2, ( 4 ) 5.: deze voorwaarden worden door de auteurs de ‘ Brusselse – Haagse – Geneefse voorwaarden ‘ genoemd. 39 hanteren namelijk bijna uitsluitend guerrilla technieken. Een andere keuze is ook bijna niet mogelijk wanneer men opereert in een door de vijand bezet gebied. Hierbij proberen zij zo weinig mogelijk op te vallen. Wil men echter voldoen aan de vier traditionele voorwaarden, dan dient men onder andere een zichtbaar onderscheidingsteken te hebben dat van op een afstand zichtbaar is. De kritiek was aldus dat deze voorwaarden te streng waren voor irreguliere troepen en het voor hen praktisch onmogelijk maakte om te handelen in overeenstemming met het internationaal humanitair recht.137 Artikel 44 (3) van het eerste aanvullend protocol versoepelt deze voorwaarden nu: eerst wordt het belangrijke principe van onderscheid herhaald, maar dan wordt verduidelijkt dat men, in bepaalde gevallen, enkel de wapens openlijk dient te dragen om in overeenstemming te zijn met dit principe. Artikel 44 (3) AP I: Ter bevordering van een bescherming van de burgerbevolking tegen de gevolgen van de vijandelijkheden zijn de strijders verplicht zich van de burgerbevolking te onderscheiden wanneer zij een aanval of een militaire operatie ter voorbereiding van een aanval uitvoeren. Gelet evenwel op het feit dat er zich in een gewapend conflict situaties voordoen waarin het een gewapende strijder door de aard van de vijandelijkheden niet mogelijk is zich van de burgerbevolking te onderscheiden, behoudt deze zijn status van strijder mits hij in zulke situaties zijn wapens openlijk draagt: a. gedurende ieder militair treffen, en b. gedurende de tijd dat hij zichtbaar is voor de Tegenpartij terwijl hij deelneemt aan een militaire ontplooiing die voorafgaat aan het inzetten van een aanval waaraan hij moet deelnemen. Handelingen die voldoen aan de in deze paragraaf neergelegde vereisten worden niet als perfide handelingen in de zin van artikel 37, eerste paragraaf, letter c) beschouwd. [eigen markering]138 Het verschil in behandeling van bepaalde personen die deelnemen aan een gewapend conflict kan door deze bepaling enorm verschillen afhankelijk van het antwoord op de vraag of de mogendheid die een strijder in dit conflict gevangen neemt aanvullend protocol I geratificeerd heeft of niet. 104. De kritiek op artikel 1 (4) AP I richt zich vooral op een verwatering van het onderscheid tussen jus ad bellum en jus in bello. Zoals eerder vermeld zou het internationaal humanitair recht moeten toegepast worden ongeacht de ‘ rechtvaardigheid ‘ van een oorlog, en zou het enige criterium het internationale of niet -internationale karakter van het conflict mogen zijn. Door bepaalde situaties als het ware te bevoordelen door ze tot internationale conflicten te verklaren, wordt meteen ook een oordeel gegeven over de rechtvaardigheid van de zaak, zo 137 W. T. MALLISON en S. V. MALLISON, “ The juridical status of privileged combatants under the Geneva protocol of 1977 concerning international conflicts “ in law and contemporary problems 1978, Vol. 42, No. 2, ( 4 ) 22. 138 Ibid.: men stelt dat de eerste zin van het artikel de traditionele voorwaarden overneemt wat betreft het onder een bevel staan van een persoon die verantwoordelijk is voor zijn manschappen, het openlijk dragen van de wapens en het respecteren van de wetten en gebruiken die gelden in een situatie van oorlog. Het is de vereiste van een onderscheidingsteken te hebben die hier versoepeld wordt: er wordt niet meer specifiek vereist dat het moet gaan om een vast en op enige afstand herkenbaar teken. Daarenboven kan in situaties beschreven in de tweede zin van het artikel zelfs volledig afstand worden gedaan van enig onderscheidingsteken. 40 luidt de kritiek. De administratie onder voormalig Amerikaans president Ronald Reagan stelde het zo: ‘ Whether such wars are international or non-international should turn exclusively on objective reality, not on one's view of the moral qualities of each conflict. To rest on such subjective distinctions based on a war's alleged purposes would politicize humanitarian law and eliminate the distinction between international and non-international conflicts. It would give special status to ``wars of national liberation,'' an ill-defined concept expressed in vague, subjective, politicized terminology139. ‘ Met betrekking tot het geciteerde artikel 44 (3) AP I werd gesteld dat dit het principe van onderscheid op de helling zou zetten. Burgers zouden in toenemende mate het slachtoffer worden van oorlogshandelingen omdat guerrilla strijders zich nu eenmaal tussen de gewone bevolking verschuilen. Door deze praktijk als legitiem te aanvaarden en deze personen als wettige strijders te beschouwen ( doordat het voldoende is onder omstandigheden enkel de wapens openlijk te dragen ), worden de traditionele voorwaarden om die strijders-status te verkrijgen op de helling gezet.140 De kritiek van de Reagan-administratie op deze bepaling luidde als volgt: ‘ This would endanger civilians among whom terrorists and other irregulars attempt to conceal themselves.’141 105. Israël is eveneens geen partij tot het eerste additionele protocol, en wel omwille van dezelfde redenen als de Verenigde Staten van Amerika.142 Het feit dat zij geen partij zijn tot dit protocol heeft logische gevolgen met betrekking tot de perceptie omtrent onwettige strijders. Zo zal de persoon die in bezet gebied opereert, en lid is van een georganiseerde verzetsbeweging die een band heeft met een partij bij het conflict, de strijders -status krijgen op voorwaarde dat deze, onder bepaalde omstandigheden, op zijn minst de wapens openlijk draagt gedurende een bepaalde periode. Zij die het aanvullend protocol niet hebben ondertekend gaan deze persoon zeker niet beschouwen als een wettige strijder, daar deze niet voldoet aan de vier traditionele criteria opgesomd in de derde Conventie van Genève, met name de vereiste om een duidelijk onderscheidingsteken te dragen. Zij zullen deze persoon bestempelen als een onwettige strijder. 106. Wat uit het bovenstaande dient te worden onthouden is dat strijders onder het eerste aanvullend protocol aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen als in die opgesomd in artikel 4 (A) 2 GC III, maar dat de voorwaarde van een vast onderscheidingsteken te hebben in sommige gevallen kan worden achterwege gelaten.143 Ook is het onder het eerste aanvullend Protocol duidelijk dat zowel reguliere als irreguliere strijders aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen om de strijder-status te krijgen. In tegenstelling tot de Derde Conventie ( 139 MESSAGE FROM THE PRESIDENT OF THE UNITED STATES TRANSMITTING THE PROTOCOL II ADDITIONAL TO THE GENEVA th st congress, 1 session, treaty doc. 100-2, january 29, 1987, IV ( hierna: Message from the president of the United States transmitting the protocol II ) 140 J. C. YOO, J. C. HO, “ The status of terrorists “, UC Berkeley public law and legal theory research pape, No. 136, 2003, 18 – 19. 141 MESSAGE FROM THE PRESIDENT OF THE UNITED STATES TRANSMITTING THE PROTOCOL II, IV 142 R. LAPIDOT, Y. SHANY, I. ROSENZWEIG, “ Israel and the two protocols additional to the Geneva conventions “, The Israeli democracy institute, Policy paper 92 ( English abstract ), 2011, iv. 143 Zie Commentaar aanvullende protocollen 1977, artikel 43, p. 517 ( 1681 ) CONVENTIONS, 100 41 waar irreguliere strijders aan bepaalde criteria moeten voldoen om wettige strijders te worden, terwijl deze vereiste niet wordt herhaald voor reguliere strijders ) is er hier dus geen ‘ discriminatie ‘ tussen reguliere en irreguliere strijders: beide moeten duidelijk dezelfde voorwaarden vervullen om een wettige strijder te kunnen zijn. Om deze redenen is er voor de landen die Partij zijn tot het eerste aanvullend protocol minder ruimte om personen als onwettige strijders met een eigen juridische status te bestempelen. V. Tussenconclusie: wie is de wettige strijder? 107. De eerste vraag die men zich moet stellen is of er sprake is van een gewapend conflict.144 Indien dit het geval is, moet worden nagegaan of het een internationaal of een nietinternationaal gewapend conflict betreft. Enkel wanneer er sprake is van een internationaal gewapend conflict speelt de problematiek van onwettige strijders een rol. 108. Daarna dient men na te gaan onder welk juridisch kader de strijdende partijen vallen: enkel de Conventies van Genève, of deze Conventies gekoppeld aan het eerste aanvullend protocol? 109. Voor die landen die enkel partij zijn tot de Conventies van Genève, geeft de Derde Conventie ons geen definitie van strijders, en dient men een omweg te maken via de criteria om als krijgsgevangene te worden aanzien, om te weten wie een wettig strijder is. Zoals eerder werd vermeld, worden leden van reguliere strijdkrachten volgens bepaalde auteurs impliciet geacht wettige strijders te zijn die voldoen aan de gestelde criteria. Dit is echter een punt van discussie. Wat wel vast staat is dat onder de Derde Conventie irreguliere strijdkrachten zes voorwaarden moeten respecteren, die cumulatief moeten worden vervuld145: de vier voorwaarden opgesomd in artikel 4 (A) 2 en twee voorwaarden die kunnen afgeleid worden uit de tekst van het artikel ( a. en b. ): a. b. c. d. e. f. Behoren tot een georganiseerde groep; Behoren tot een partij bij het conflict; Onder bevel staan van een persoon die verantwoordelijk is voor zijn ondergeschikten.; Een vast en op enige afstand herkenbaar onderscheidingsteken te hebben; De wapens openlijk te dragen; Zich in hun handelingen te gedragen naar de wetten en gebruiken van de oorlog. Er is evenwel enige discussie omtrent de vraag welke van deze criteria op collectieve basis moeten worden voldaan, en welke op individuele basis. Zo wordt algemeen aangenomen dat 144 Zie D. JINKS, “ The applicability of the Geneva conventions to the Global war on terrorism “, Virginia journal of international law, Vol. 46:1, 2005, ( 165 ), 183: Van de term ‘ gewapend conflict ‘ is geen definitie terug te vinden in het IHR. Het belang van deze term kan niet onderschat worden, daar het IHR pas van toepassing zal zijn als er sprake is van een gewapend conflict. Indien vaststaat dat er geen sprake is van een gewapend conflict, zal de situatie behandeld worden onder de toepasselijke regels met betrekking tot de normale ordehandhaving in een land. De ‘ vijand ‘ in zo een geval zijn dan ordinaire criminelen, relschoppers enzovoort; Zie N. MELZER ( ed. ), INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, “ Interpretative guidance on the notion of direct participation in hostilities under international humanitarian law “, International review of the red cross, Vol. 90, No. 872, December 2008, 1001. 145 R. K. GOLDMAN en B. D. TITTEMORE, “ Unprivileged combatants “, 11. 42 groeperingen zich moeten onderwerpen aan de regels die gelden in een gewapend conflict vooraleer zij erkend kunnen worden als een gewapende strijdmacht. Pas als de groepering als een geheel erkend is als zo’n strijdmacht, kunnen de leden die eronder vallen als wettige strijders worden beschouwd ( onder voorwaarde uiteraard dat geen handelingen stellen die deze strijder-status doet verloren gaan ).146 Gestoeld op deze argumentatie hebben de Verenigde Staten van Amerika zowel Al Qaeda als de Taliban van de Conventies van Genève uitgesloten. Zoals later zal worden aangetoond, was deze beslissing met betrekking tot Al Qaeda begrijpbaar, maar in verband met de Taliban kon zij op weinig steun rekenen. 110. Landen die onder het eerste aanvullend protocol vallen hebben wel een duidelijke definitie voor handen. Artikel 43 AP I definieert een ( wettige ) strijder als volgt: De strijdkrachten van een Partij bij het conflict bestaan uit alle georganiseerde strijdkrachten, groepen en eenheden die onder een bevel staan dat tegenover die Partij verantwoordelijk is voor het gedrag van zijn ondergeschikten, zelfs indien die Partij wordt vertegenwoordigd door een niet door een Tegenpartij erkende regering of autoriteit. Deze strijdkrachten dienen te zijn onderworpen aan een intern krijgstuchtelijk systeem, dat onder andere de nakoming van de regels van het internationaal recht, toepasselijk in geval van gewapende conflicten, dient te verzekeren. Deze omschrijving, samen gelezen met de versoepelde voorwaarden voor guerrilla strijders onder artikel 44.3 AP I, betekent dat onder het aanvullend protocol een wettige strijder aan de volgende voorwaarden dient te voldoen: a. Behoren tot een georganiseerde groep147; b. Behoren tot een partij bij het conflict; met dien verstande dat in de gevallen erkent in artikel 1 (4) AP I, de groeperingen betrokken in zo een conflict, geacht worden op zichzelf een dergelijke partij bij het conflict uit te maken148; c. Onder bevel staan van een persoon die verantwoordelijk is voor zijn ondergeschikten149; d. Zich in hun handelingen te gedragen naar de wetten en gebruiken van de oorlog150; e. Afhankelijk van de omstandigheden, een vast en op enige afstand zichtbaar onderscheidingsteken hebben, of, indien de omstandigheden dit niet mogelijk maken, openlijk de wapens dragen gedurende een bepaalde periode151. 111. Bemerk ten slotte dat men de strijder -status verliest in de volgende gevallen: a. Onder de Conventies van Genève 146 K. WATKIN, “ Warriors without rights? Combatants, unprivileged belligerents, and the struggle over legitimacy “, The Occasional Papers Series of the Program on Humanitarian Policy and Conflict Research, 2005, http://www.hpcrresearch.org/sites/default/files/publications/OccasionalPaper2.pdf, 35. st zie ook K. W. WATKIN, “ Combatants, unprivileged belligerents and conflict in the 21 century “, IDF law review, Vol. 1, 2003, ( 69 ) 82. 147 Artikel 43.1 AP I 148 W. T. MALLISON en S. V. MALLISON, “ The juridical status of privileged combatants under the Geneva protocol of 1977 concerning international conflicts “ in law and contemporary problems 1978, Vol. 42, No. 2, ( 4 ) 19. 149 Artikel 43 AP I 150 Artikel 43 AP I 151 Artikel 44.3 AP I 43 Reguliere strijdkrachten: indien men geen vast en op enig afstand herkenbaar onderscheidingsteken draagt en zich dus niet voldoende als een strijder kenbaar maakt ( dit is de enige wijze waarop een reguliere wettige strijder zijn status als dusdanig kan verliezen. Zie hoofdstuk VI, A, (b) voor meer hierover. ). Irreguliere strijdkrachten: indien men niet voldoet aan de voorwaarden onder artikel 4 (A) 2 GC III. b. Onder het eerste aanvullend protocol Reguliere én irreguliere strijdkrachten: indien men zich niet ( voldoende ) onderscheidt van de burgerbevolking.152 Alle andere inbreuken op het internationaal humanitair recht betekenen dat de overtreder kan vervolgd worden, maar dat deze wel nog onder de beschermingen van de derde Conventie van Genève en, indien van toepassing, het eerste aanvullend protocol zal vallen.153 VI. A. De onwettige strijders Soorten onwettige strijders 112. Men kan op twee manieren tot het besluit komen dat er sprake is van onwettige strijders : enerzijds op basis van de criteria opgesomd in artikel 4 GC III of artikel 44.2 AP I, anderzijds door het vatten van een spion, saboteur of huurling.154 113. Ten eerste zou men kunnen vaststellen dat aan de eerder vermelde vereisten van artikel 4 GC III niet is voldaan. Wie moet dit dan nagaan? Artikel 5 GC III vertelt ons dat, wanneer er enige twijfel bestaat of een gevangen genomen persoon onder één van de categorieën in artikel 4 GC III past, een competent tribunaal zal moeten beslissen over die status. Datzelfde artikel zegt dat voor zolang een dergelijk tribunaal geen dergelijke determinatie heeft 152 Artikel 43.1 AP I juncto artikel 44.2 AP I st Zie echter K. W. WATKIN, “ Combatants, unprivileged belligerents and conflict in the 21 century “, IDF law review, Vol. 1, 2003, ( 69 ) 71, voetnoot 34: sommige landen behouden zich het recht voor om de beschermingen van de Derde Conventie van Genève niet toe te kennen aan krijgsgevangenen die veroordeelt zijn voor oorlogsmisdaden of misdaden tegen de mensheid. 154 Gebaseerd op: P. J. HONINGSBERG, “ Chasing enemy combatants’ and circumventing international law: a license for sanctioned abuse “, UCLA Journal of International Law and Foreign Affairs, Vol. 12, No. 1, Univ. of San Francisco Law Research Paper No. 2009-02, 2007, 9: Generally, there are two types of unlawful combatants in international hostilities: (1) spies, saboteurs and mercenaries, i.e. people who are not authorized by the laws of war as combatants; and (2) civilians who have taken a direct part in hostilities on their own without being integrated into the regular armed forces or into other militias or volunteer corps that meet the conditions required for lawful combatants under the Third Geneva Convention. 153 44 gemaakt, de persoon in kwestie zal behandeld worden alsof deze een krijgsgevangene is.155 Hoe een dergelijk competent tribunaal er zou moeten uitzien wordt daarbij niet bepaald.156 114. De tweede manier waarop men het bestaan van een onwettige strijder kan vaststellen is door deze te kwalificeren als een spion, saboteur of huurling. Dit zijn drie types van onwettige strijders die in de derde Conventie en het eerste protocol voorkomen. Zij worden niet letterlijk aangeduid als onwettige strijders – zoals eerder vermeld komt de term nergens in het IHR voor – maar hen wordt wel uitdrukkelijk niet de status van krijgsgevangene gegeven, waaruit kan worden afgeleid dat het gaat om onwettige strijders. 115. Zoals verder zal worden vermeld, zijn vele auteurs en organisaties, waaronder het Internationale Rode Kruiscomité ( hierna: Rode Kruis ), van mening dat alle personen die betrokken zijn in een gewapend conflict, ofwel als een strijder, ofwel als een burger moeten worden beschouwd. In deze opvatting zijn de personen die deelnemen aan de strijd, en die door één van de twee bovenstaande manieren als een onwettige strijder worden gekwalificeerd, noodzakelijkerwijze burgers. Dit betekent echter allerminst dat men die personen dan niet meer kan straffen voor hun deelname aan de vijandelijkheden. Zoals al meermaals aangegeven zullen deze personen nog altijd berecht kunnen worden voor een nationale rechtbank wegens moord en dergelijke. Echter, die berechting zal gebeuren in het kader van de Vierde Conventie van Genève: zij zullen aanzien worden als burgers die rechtstreeks deelnamen aan de vijandelijkheden en zullen daardoor onder andere beroep kunnen doen op de procedurele garanties gesteld in de Vierde Conventie. Omdat dit standpunt door een groot deel van de internationale gemeenschap wordt aanvaard, zal ik nagaan welke de status, of nog, de rechten zijn van de burgers die voor dergelijke vergrijpen worden gestraft. Aan de hand hiervan kan er dan ook te weten worden gekomen hoe de andere onwettige strijders ( zoals de spion achter vijandelijke linies of de soldaat die aanvalt in zijn burgerkleren ) zullen worden behandeld. Dit uiteraard op voorwaarde dat het standpunt van het Rode Kruis als uitgangspunt wordt genomen. Anderen zijn immers van mening dat onwettige strijders een aparte categorie uitmaken onder het internationaal humanitair recht met een eigen juridische status. Als zodanig zouden zij niet onder de Vierde Conventie vallen. Hoe onwettige strijders onder deze interpretatie moeten worden behandeld wordt verderop besproken. 116. Ook zal ik de situatie behandelen waarbij een wettige strijder een onwettige strijder wordt. Deze kan, naargelang de omstandigheden, zowel als een spion of saboteur worden beschouwd, maar ook als een gewone burger. Vanwege een aantal bijzonderheden lijkt het me nuttig deze transformatie apart te behandelen.157 Hieronder wordt aldus verduidelijkt wie een onwettige strijder is. Wat hun specifieke status wordt geacht te zijn, zal later uit de doeken worden gedaan. 155 e Artikel 5 GC – III, 2 paragraaf N. GOHEER, “ The unilateral creation of international law during ‘ the war on terror ‘: murder by an unprivileged belligerent is not a war crime “, New York city law review, Vol. 10, 2007, ( 533 ) 539. 157 K. WATKIN, “ Warriors without rights? Combatants, unprivileged belligerents, and the struggle over legitimacy “, The Occasional Papers Series of the Program on Humanitarian Policy and Conflict Research, 2005, http://www.hpcrresearch.org/sites/default/files/publications/OccasionalPaper2.pdf, 62 – 65. 156 45 a) Spionnen, saboteurs en huurlingen 117. De term onwettige strijder wordt nergens in de Conventies van Genève, noch in de Aanvullende Protocollen gebruikt, maar er zijn in die teksten wel drie specifieke types van onwettige strijders te vinden: de spion, de saboteur en de huurling.158 De spion en saboteur worden in de Vierde Conventie vermeld, en wat deze onwettige strijders betreft is er bijgevolg geen twijfel dat zij onder de beschermingen van toepassing op burgers vallen. 118. De spion, zo wordt algemeen aangenomen, is de persoon die heimelijk, met behulp van een vermomming of misleiding, informatie van militaire waarde tracht te vergaren in een gebied dat gecontroleerd wordt door de tegenstander, met de bedoeling deze door te spelen aan de eigen partij.159 Een bespreking van de bijzonderheden van de spion zou te ver leiden, maar één belangrijk aspect van spionage moet hier worden toegelicht: het is een praktijk die niet verboden is onder het oorlogsrecht. Het enige wat dit oorlogsrecht doet is aan de persoon die spioneert de beschermende mantel van het IHR ontnemen. Dit kan paradoxaal lijken, maar is in feite op heel praktische overwegingen gegrond. Het verschijnsel ‘ spionage ‘ is niet iets dat als een schending van enige regel van oorlogsrecht kan worden aanzien, en een oorlogsmisdaad is het al zeker niet. Maar omdat deze vorm van oorlogsvoering, want dat is het, als zodanig gevaarlijk wordt beschouwd voor de oorlogsvoerende partijen, laat het IHR deze partijen toe om, indien zij dat wensen, spionnen te straffen. Om dit mogelijk te maken ontneemt men personen die spioneren het strijders-privilege. Dit opdat men in staat zou zijn de spion voldoende zwaar te straffen zodat daar mede een ontradend effect van kan uitgaan. De eerder geciteerde zaak tegen de Duitse generaal Wilhelm List kan ook hier weer verhelderend werken: By the law of war it is lawful to use spies. Nevertheless, a spy when captured, may be shot because the belligerent has the right, by means of an effective deterrent punishment, to defend against the grave dangers of enemy spying.160 Twee zaken zijn hierbij van belang. Ten eerste hebben de strijdende partijen de mogelijkheid om aan de spion de status van strijder en krijgsgevangene te ontnemen. Het is in elk geval zeker geen verplichting, want, zoals gezegd, is er immers geen sprake van enige schending van het oorlogsrecht of een oorlogsmisdaad. Ten tweede kan de spion niet meer vervolgd worden voor eerder begane daden van spionage eenmaal hij zich opnieuw bij zijn eigen legermacht voegt. Men dient de spion dus als het ware ‘ op heterdaad ‘ te betrappen wil men deze kunnen vervolgen.161 119. De situatie van de huurling is vergelijkbaar met die van de spion, in die zin dat ook inzake huurlingen de mogelijkheid wordt geboden hen de status van krijgsgevangene te ontnemen162. Eveneens zijn zij onwettige strijders, maar geen oorlogsmisdadigers. 158 J. BOND, “ The language of war: a battle of words at Guantanamo Bay “, Appeal publishing society, Vol. 10, 2005, ( 70 ) 79. 159 Zie Commentaar aanvullende protocollen 1977, artikel 46, p. 566 ( 1775 ). 160 UNITED NATIONS WAR CRIMES COMMISSION, “ Law reports of trials of war criminals “, Volume VIII, 1949, 58. 161 Commentaar aanvullende protocollen 1977, artikel 46, p. 564 – 565 ( 1771 – 1772 ). 162 Artikel 47 AP I; zie ook Commentaar aanvullende protocollen 1977, artikel 47, p. 575 ( 1795 ). 46 120. De beschermingen inzake krijgsgevangenen ( dus deze opgesomd in de Derde Conventie van Genève ) kunnen zowel bij de spion als bij de huurling enkel worden weggenomen wanneer een competent tribunaal heeft vastgesteld dat het effectief om een spion of een huurling gaat.163 Zolang zo’n tribunaal geen dergelijke vaststelling heeft gedaan, moet het individu dat van spionage of huurlingschap beschuldigd wordt, aanzien -en behandeld worden als een krijgsgevangene die onder de bepalingen van de Derde Conventie van Genève valt.164 121. De saboteur wordt, buiten het artikel 5 Vierde Conventie van Genève, nergens letterlijk vermeld. Uit het voorgaande kan zijn status echter worden gelijkgesteld met dat van een spion en een huurling. Immers, wat een saboteur doet, is bepaalde vernielingen aanrichten om zo de vijand te bestrijden.165 Indien een persoon deze daden pleegt in uniform en handelt in overeenstemming met het oorlogsrecht, dan gaat het om een wettige strijder en moet deze de status van krijgsgevangene krijgen. Maar meestal zal een daad van sabotage begaan worden door iemand die zich op één of andere manier heeft vermomd. Sabotage plegen in vijandig gebied terwijl men zijn eigen uniform draagt is vanuit praktisch oogpunt immers niet zo voor de hand liggend. In een dergelijk geval, zoals later zal worden aangetoond, zal deze persoon, door het dragen van burgerkleding of het dragen van een uniform van de tegenstander, bij gevangenschap niet als een krijgsgevangene worden aanzien. De gevangennemende mogendheid zal vrij zijn deze persoon, net als de spion en de huurling, te berechten voor zijn begane daden onder het geldend nationale recht. 122. Dat de spion en saboteur onder de Vierde Conventie van Genève vallen, en dus als burgers worden aanzien die rechtstreeks deelnamen aan de vijandelijkheden, kan bevreemdend lijken. Er kan echter een aannemelijke verklaring voor worden gegeven: inderdaad, spionnen en saboteurs begaan wetens en willens vijandige daden, maar het zou aan de strijdende partijen een te grote macht geven indien men deze personen volledig buiten de Conventies laat vallen. Zoals de officiële commentaar bij artikel 5 GC IV laat optekenen, heeft men in het verleden maar al te vaak lichtzinnig omgesprongen met beschuldigingen van spionage en dergelijke. Om te vermijden dat deze personen dan volledig zouden zijn overgeleverd aan de willekeur van de detinerende staat, bracht men de spion en saboteur onder de Conventie van toepassing op de burgerbevolking. Tijdens de besprekingen die aan de Conventies voorafgingen was er echter enige onenigheid of men deze personen wel onder de Vierde Conventie diende te laten vallen. Er was het argument dat de bewegingsvrijheid om deze onwettige strijders te straffen in het gedrang zou worden gebracht door de beschermingen geboden door de Vierde Conventie. Het uiteindelijke compromis werd bereikt door de invoeging van artikel 5 in de Vierde Conventie. Dit artikel stelt de strijdende partijen in staat om spionnen, saboteurs en bepaalde andere beschermde personen, burgers dus, die vijandige handelingen hebben gesteld te bestraffen zonder hierin gehinderd te worden door bepaalde beschermingen die door de Vierde Conventie normaal geboden worden aan burgers. 163 Commentaar aanvullende protocollen 1977,artikel 46, p. 564 ( 1769 ) en artikel 47, p. 575 - 576 ( 1797 ). Commentaar aanvullende protocollen 1977, artikel 46, p. 564 ( 1769 ) en artikel 47, p. 575 - 576 ( 1797 ) 165 Zie J. S. PICTET ( ed. ), INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS [ICRC ], 12 august 1949, Convention (IV) relative to the protection of civilian persons in time of war, commentary 1960, beschikbaar op http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/GC_1949-IV.pdf, ( hierna: ICRC commentaar GC – IV ), artikel 5, p. 57 : The term "sabotage" should be understood to mean acts whose object or effect is to damage or destroy material belonging to the army of occupation or utilized by it. 164 47 123. De taal van en de officiële commentaar bij het artikel 5 GC IV overtuigt velen ervan dat in praktijk alle onwettige strijders ( en dus niet alleen de spion en saboteur, maar bijvoorbeeld ook de huurling ) onder de Vierde Conventie van Genève vallen. Later meer hierover. b) De transformatie van een reguliere wettige strijder naar onwettige strijder 124. Een wettige strijder kan bepaalde handelingen stellen waardoor deze zijn strijders-status verliest en niet meer mag deelnemen aan de vijandelijkheden. Indien deze dit dan toch doet, is er sprake van een onwettige strijder. 125. Vooreerst is het belangrijk te vermelden dat normaal gezien een wettige strijder nooit het recht op de status van krijgsgevangene verliest. Onder de Haagse Conventie van 1907 en de derde Conventie van Genève is dit principe automatisch van toepassing op reguliere strijders.166 Indien zij veroordeeld worden voor bepaalde inbreuken op het oorlogsrecht, blijven zij nog steeds onder de bescherming van de derde Conventie en zijn dus nog steeds wettige strijders. Irreguliere strijders, zoals beschreven in artikel 4 (A) 2 GC III dienen echter eerst aan te tonen dat zij hebben voldaan aan de vier criteria in datzelfde artikel, alvorens zij als krijgsgevangenen zullen worden behandeld. Dit constitueert een grote discriminatie, aangezien een regulier soldaat automatisch als krijgsgevangene behandeld zal worden, ook al heeft die het oorlogsrecht geschonden167, terwijl de irreguliere strijder die het oorlogsrecht schendt, niet als een krijgsgevangene zal worden aanzien omdat handelen in overeenstemming met het oorlogsrecht één van de vier criteria van artikel 4 (A) 2 GC III is. Dit verschil in behandeling werd door het eerste Aanvullend protocol weggewerkt. Artikel 44, paragraaf 2, stelt nu ondubbelzinnig dat alle strijders hun strijder-status en behandeling als krijgsgevangene zullen behouden, ook al hebben zij het oorlogsrecht geschonden.168 Enige uitzondering hierop is de situatie waarbij de strijder zich niet voldoende onderscheidt van de burgerbevolking.169 Een dergelijk situatie is, samen met de verderop vermelde hypothese van de strijder die zichzelf vermomt in het uniform van de tegenstander, de enige die ervoor kan zorgen dat de strijder de strijder -status en krijsgevangenschap-privileges verliest. Het is een uiterst strenge sanctie en toont aan hoe zwaar het IHR tilt aan het in gevaar brengen van het onderscheid tussen strijders en burgers. Voor die landen die niet tot het eerste additionele protocol zijn toegetreden blijft de hierboven vermelde discriminatie dus nog gelden. 126. Welke zijn nu de handelingen die een wettige strijder moet stellen om zijn strijder-status te verliezen? 166 Zie Commentaar GC – III, artikel 85, p. 423: beschermingen zoals het recht om getuigen op te roepen, bijstand door een advocaat enzovoort zullen aldus van toepassing zijn wanneer een persoon word vervolgd voor inbreuken op het oorlogsrecht, zelfs wanneer deze is veroordeeld. 167 Zoals verder zal worden aangetoond is hierop één uitzondering van toepassing: de reguliere strijder die zich vermomd als burger of het uniform van de tegenstander aantrekt. Dit is een perfide handeling en ontneemt die strijder zijn strijder – status. 168 Zie commentaar aanvullende protocollen 1977, artikel 44(2), p. 526 ( 1689 ). Zie datzelfde commentaar, voetnoot 19: sommige landen hebben hierbij een reservatie gemaakt; zij behouden zich het recht voor om met betrekking tot personen veroordeeld voor het schenden van het oorlogsrecht de beschermingen van GC – III te ontnemen. 169 Artikel 44(2) aanvullend protocol I, paragraaf 2 48 127. Soldaten mogen in oorlogstijd allerlei listen toepassen om zo de vijand te ontlopen, of om deze juist effectiever te kunnen bestrijden. Het internationaal humanitair recht erkent expliciet de volgende krijgslisten: het gebruik maken van camouflage, lokmiddelen, schijnoperaties en onjuiste inlichtingen.170 Wat echter ten strengste verboden is, is het hanteren van listen die in strijd zijn met het oorlogsrecht.171 Dergelijke verboden handelingen zijn ‘ perfide handelingen ‘en worden door artikel 37 van het eerste aanvullend protocol beschreven als “Gedragingen die het vertrouwen wekken bij een tegenstander teneinde deze te doen geloven dat hij gerechtigd is op bescherming krachtens de regels van het internationale recht toepasselijk ingeval van gewapende conflicten of dat hij verplicht is zodanige bescherming te verlenen met de bedoeling dat vertrouwen te misbruiken. “ Vervolgens geeft het artikel vier voorbeelden van perfide handelingen. Voorbeeld c) geeft als perfide handeling: “ het voorwenden van het bezit van status van burger of niet-strijder “. 128. Deze regel met betrekking tot perfide handelingen is ook van toepassing op die landen die het eerste aanvullend protocol niet hebben geratificeerd ( en dus enkel Partij zijn bij de Conventies van Genève ), aangezien zij in gelijkaardige bewoordingen geformuleerd is in de Haagse Conventie van 1907172, en ook het gewoonterecht de situatie voorziet van een soldaat die zich vermomt als een burger. 129. Dat internationaal gewoonterecht stelt dat een strijder die zich voordoet als een burger en vervolgens de vijand doodt, verwondt of gevangenneemt, een verboden perfide handeling begaat. De sanctie bestaat uit het wegnemen van het strijders -privilege, waardoor zij niet meer kunnen genieten van de status van krijgsgevangene en hun strijders-immuniteit verliezen.173 In zo een geval kan er dus gesproken worden van een onwettige strijder.174 Het internationaal humanitair gewoonterecht stelt dat enkel wanneer deze onwettige strijder daarbij aan de tegenstander ernstige lichamelijke verwondingen toebrengt, deze eveneens een oorlogsmisdaad begaat.175 Hier kan zich dus de situatie voordoen waarbij een soldaat zich verkleedt als een burger, wat ervoor zorgt dat hij een onwettige strijder wordt, en daarna een vijandelijke soldaat doodt, waardoor het criterium van het toebrengen van ernstige verwondingen is voldaan en hij dus eveneens een oorlogsmisdadiger is geworden. In een dergelijke situatie heeft de mogendheid die deze persoon gevangen houdt de keuze om ofwel te vervolgen op basis van het internationaal recht wegens het begaan van een oorlogsmisdaad, ofwel op basis van het binnenlandse ( nationale ) recht omdat de soldaat als onwettige strijder geen strijder-immuniteit meer zal hebben; dit laatste zal in het gegeven voorbeeld dat dan zijn op basis van moord.176 170 Artikel 37(2) aanvullend protocol I Ibid. 172 Haagse Conventie 1907, artikel 23 173 Y. DINSTEIN, The conduct of hostilities under the law of international armed conflict, Cambridge, Cambridge University press, 2004, 29. 174 Y. DINSTEIN ( ed. ), International law at a time of perplexity. Essays in honour of Shabtai Rosenne, Dordrecht, Martinus Nijhoff publishers, 1989, 109. 175 Customary IHL, Rule 65: killing, injuring of capturing an adversary by resort to perfidy is prohibited, beschikbaar op http://www.icrc.org/customary-ihl/eng/docs/v1_rul_rule65 ( geraadpleegd op 26 maart 2014 ) 176 Y. DINSTEIN, The conduct of hostilities under the law of international armed conflict, Cambridge, Cambridge University press, 2004, 234. 171 49 130. De landen die het eerste aanvullend protocol hebben geratificeerd kunnen in sommige omstandigheden, zoals beschreven in artikel 44.3 AP I, de soldaat die zich in burgerkleren vermomt toch niet onderwerpen aan de sanctie voor perfiditeit. Het artikel zegt immers dat in sommige omstandigheden het voldoende is dat men de wapens openlijk draagt, en dan staat er te lezen: “Handelingen die voldoen aan de in deze paragraaf neergelegde vereisten worden niet als perfide handelingen in de zin van artikel 37, eerste paragraaf, letter c) beschouwd. “ Velen zullen bij het lezen van deze paragraaf fronsen: soldaten, onderdeel van een reguliere strijdmacht van een land, zouden zich als burger mogen verkleden, de vijand aanvallen, en nog steeds als wettige strijder worden aanzien? Dit punt zorgde eveneens op de conferentie die aan de protocollen voorafging voor heel wat bezorgdheid. Om deze zorgen weg te nemen werd in artikel 44 AP I, paragraaf 7 ingevoegd, die verzekert dat de versoepelde voorwaarden om de strijders-status te verkrijgen de vaste praktijk met betrekking tot het dragen van uniformen door reguliere strijdkrachten niet in de weg zou staan.177 Soldaten zullen enkel in zeer uitzonderlijke gevallen, zoals die zijn weergegeven in artikel 44.3, hun uniform achterwege mogen laten. Daarenboven werd in de officiële commentaar bij het artikel uitdrukkelijk vermeld dat dit artikel voornamelijk gericht is tot guerrilla strijders, en niet tot leden van een reguliere strijdmacht.178 Zoals eerder vermeld dient een competent tribunaal te oordelen over de status van een strijder indien er enige twijfel bestaat. Indien een strijder dit artikel inroept om te verantwoorden dat deze zijn uniform niet droeg tijdens een aanval, lijkt het logisch dat dit tribunaal een grotere terughoudendheid aan de dag zal leggen als de persoon in kwestie een lid van een reguliere strijdmacht is, dan wanneer het een irreguliere strijder zou zijn die niet tot een regulier leger behoort. 131. De situatie van de soldaat die zich in burgerkleren vermomt, moet duidelijk worden onderscheiden van de hypothese waarbij een soldaat zijn eigen uniform inruilt voor dat van de vijand. Het dragen van een uniform van de vijand wordt – onder de regels van de derde Conventie van Genève, gekoppeld met de Haagse Conventie van 1907 – als een daad gezien die van deze persoon een onwettige strijder maakt. Een oorlogsmisdadiger wordt deze persoon echter niet. Dit zal enkel het geval zijn wanneer er sprake is van een ongepast ( ‘ improper ‘) gebruik van het vijandelijke uniform.179 Wat zo een ongepast gebruik precies inhoudt, is voer voor discussie. Sommigen zeggen dat enkel wanneer men de vijand aanvalt terwijl het uniform van de tegenstander wordt gedragen, er sprake is van een ongepast gebruik. Datzelfde uniform hanteren om bijvoorbeeld ongemerkt door linies te sluipen zou dan niet als ongepast worden aanzien.180 Hier bestaat echter geen eensgezindheid over. Het eerste additionele protocol ( hierna: AP I ) brengt op dit punt klaarheid. Het artikel 39.2 AP I maakt duidelijk dat het verboden is de vijandelijke uniformen te dragen tijdens aanvallen of met het oogmerk militaire operaties te dekken, te begunstigen, te beschermen of te belemmeren. Niet alleen tijdens een aanval, maar ook enig ander gebruik ervan tijdens een militaire operatie is verboden. In tegenstelling tot de Conventies van Genève, wordt onder het aanvullend protocol praktisch elk gebruik van het vijandelijk uniform als een schending van 177 Artikel 44(7) aanvullend protocol I Commentaar aanvullende protocollen 1977, artikel 44(7), p. 542 ( 1723 ) 179 Haagse Conventie 1907, Artikel 23 en YORAM DINSTEIN ( ed. ), International law at a time of perplexity. Essays in honour of Shabtai Rosenne, Dordrecht, Martinus Nijhoff publishers, 1989, 109 – 110. 180 th Zie General military government court of the U.S. zone of Germany, 9 september 1947, Case No. 56, UNITED NATIONS WAR CRIMES COMMISSION, “ Law reports of trials of war criminals “, Volume IX, 1949 ( beschikbaar op: http://www.ess.uwe.ac.uk/WCC/skorzeny.htm ), 92.: ‘ When contemplating whether the wearing of enemy uniforms is or is not a legal ruse of war, one must distinguish between the use of enemy uniforms in actual fighting and such use during operations other than actual fighting. ‘ 178 50 het oorlogsrecht aanzien. Van belang hier is dat zowel onder de Conventies als onder het Aanvullend protocol, het aantrekken van het vijandelijke uniform betekent dat men een onwettige strijder wordt. Of het tevens een oorlogsmisdaad uitmaakt blijft een punt van discussie voor zij die geen Partij zijn tot het eerste aanvullend protocol. c) Irreguliere eenheden die niet voldoen aan artikel 4 (A) 2 GC III of artikel 44(3) AP I 132. Hier kan redelijk kort worden overgegaan. Zoals eerder vermeld worden irreguliere eenheden onder de derde Conventie van Genève erkend indien zij voldoen aan zes cumulatieve voorwaarden. Als zij daar niet aan voldoen, verliezen zij hun strijder-status en recht op krijgsgevangenschap. Er is dan sprake van een onwettige strijder. 133. Onder het eerste aanvullend protocol is de discriminatie tussen reguliere en irreguliere strijders weggewerkt, en kunnen beide soorten strijders slechts ten gevolge van één situatie de strijder -status verliezen: zich niet ( voldoende ) onderscheiden van de burgerbevolking.181 d) Burgers die rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden in een internationaal gewapend conflict 134. De personen die in dit onderdeel besproken worden zijn in feite de belangrijkste in het kader van deze thesis. Zoals later zal worden verduidelijkt, zijn er sommigen die stellen dat onwettige strijders een aparte categorie vormen in het oorlogsrecht die een aparte status hebben: één die niet verbonden is met de traditionele indeling strijder – burger. Dit is echter een zeer controversiële stelling die door velen krachtig wordt tegengesproken. Onder andere het Rode Kruis is van mening dat iedereen in een gewapend conflict ofwel als een burger, ofwel als een strijder moet worden beschouwd. Als je deze redenering volgt, dient een persoon die deelneemt aan vijandelijkheden zonder een strijder te zijn, voor het IHR als een burger te worden aanzien die oorlogshandelingen stelt. De eerder besproken gevallen van spionage, sabotage, huurlingschap, militairen in burgervermomming, militairen gekleed als de vijand enzovoort zouden in deze argumentatie als burgers moeten worden behandeld eenmaal ze in handen van de vijand zijn gevallen. De kwalificatie van deze personen als burgers verhindert allerminst dat zij gestraft kunnen worden. Om te weten welke hun behandeling dan zal zijn, moet geanalyseerd worden hoe die andere categorie van onwettige strijders wordt behandeld: namelijk de burgers die rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden. 135. Burgers die rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden terwijl zij daartoe niet gerechtigd zijn door het internationaal humanitair recht beschouw ik dus als onwettige strijders. Het dient echter te worden opgemerkt dat niet iedereen dit zo ziet. Sommigen reserveren de term onwettige strijder enkel voor zij die initieel over de strijders-status beschikken, maar dan de voorwaarden om deze te verkrijgen overschrijden.182 Ik sluit mij echter aan bij zij die zeggen dat de term alle personen omvat, dus ook burgers, die de 181 Artikel 44(2) AP I YORAM DINSTEIN ( ed. ), International law at a time of perplexity. Essays in honour of Shabtai Rosenne, Dordrecht, Martinus Nijhoff publishers, 1989, 111. 182 51 voorwaarden voor strijder-status niet vervullen en in weerwil hiervan toch rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden.183 i. Wie is een burger voor het IHR? 136. Burgers hebben altijd al deelgenomen aan gewapende conflicten zonder dat zij tegelijkertijd onderdeel uitmaakten van een reguliere strijdmacht van een staat. Zoals besproken, werd deze deelname doorheen de tijd steeds uitgebreider gereguleerd in de toepasselijke internationale verdragen: eerst de spontane volksopstand, milities en vrijwilligerskorpsen, dan georganiseerde verzetsbewegingen, en uiteindelijk ook burgers die vechten in de zogenaamde nationale bevrijdingsoorlogen en guerrilla strijders zonder enig onderscheidingsteken, werden niet langer als burgers, maar als wettige strijders beschouwd. Alle andere personen die niet als wettige strijders worden aangemerkt dienen zich te onthouden van enige deelname aan de vijandelijkheden. Let wel: nergens in het internationale recht wordt dergelijke deelname van niet-strijders aan oorlogshandelingen uitdrukkelijk verboden of strafbaar gesteld. Het enige wat het internationaal humanitair recht doet is de betrokkene ( dus de burger ) de bescherming tegen militair geweld ontnemen gedurende de periode dat deze rechtstreeks deelneemt aan de vijandelijkheden. Zoals verderop zal worden uitgeklaard, zal de burger eveneens vervolgd kunnen worden voor deze deelname op basis van het nationale recht. Hieronder zullen twee vragen worden onderzocht: wie is een burger in het IHR, en welke zijn diens rechten indien deze rechtstreeks deelneemt aan de vijandelijkheden. 137. Wie een burger is in een internationaal gewapend conflict is simpel: het is eenieder die niet behoort tot één van de categorieën opgesomd in artikel 4 (A) 1, 2, 3 en 6 derde Conventie van Genève, en in artikel 43 van het eerste aanvullend protocol. Deze omschrijving vindt men terug in artikel 50 AP I en wordt beschouwd als internationaal gewoonterecht.184 Anders gezegd: For the purposes of the principle of distinction in international armed conflict, all persons who are neither members of the armed forces of a party to the conflict nor participants in a levée en masse are civilians and, therefore, entitled to protection against direct attack [...].185 138. Deze definitie en omschrijving geven een duidelijk beeld wie een burger is voor het internationaal humanitair recht. Betekent dit dan eveneens dat al deze personen onder de Vierde Conventie van Genève zullen vallen? Zeker niet. Om eronder te vallen moet de burger in kwestie aan bepaalde nationaliteitsvoorwaarden voldoen. Het moet namelijk gaan om een 183 Zie T. GILL, E. VAN SLIEDREGT, “ Guantanamo Bay: a reflection on the legal status and rights of ‘ unlawful enemy combatants ‘ “, Utrect law review, Vol. 1, Issue 1, september 2005, ( 28 ) 32 ( voetnoot 17 ); S. ZACHARY, “ Between the Geneva Conventions: where does the unlawful combatant belong? “, Israel law review,Vol. 38, No. 1 – 2, 2005, ( 378 ) 383 ( burgers ) en 385 ( strijders ). 184 N. MELZER ( ed. ), INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, “ Interpretative guidance on the notion of direct participation in hostilities under international humanitarian law “, International review of the red cross, Vol. 90, No. 872, December 2008, ( hierna: Interpretative guidance on the notion of direct participation in hostilities under international humanitarian law ), 997 ( voetnoot 10 ). 185 Interpretative guidance on the notion of direct participation in hostilities under international humanitarian law, 995. 52 persoon die zich in de macht bevindt van een partij tot het conflict of van een bezettende mogendheid, van welke zij geen onderdanen zijn.186 Vallen bijgevolg niet onder de Vierde Conventie van Genève: - Onderdanen van de staat door wie zij gevangen gehouden worden Onderdanen van een staat niet gebonden door het verdrag Onderdanen van een neutrale staat op het grondgebied van een oorlogsvoerende staat Onderdanen van een mede oorlogsvoerende staat zolang deze normale diplomatieke banden heeft met de staat die hen gevangen houdt.187 Verderop wordt op deze personen nog teruggekomen om te vermelden welke dan de beschermingen zijn die op hen van toepassing zijn. ii. Wat betekent ‘ rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden ‘? 139. Het etiket van burger ( in de betekenis van het IHR ) opgekleefd krijgen, betekent dat men onder de Vierde Conventie van Genève valt en de relevante bepalingen van het eerste aanvullend protocol. Zij zijn zogenaamde ‘ beschermde personen ‘, en de kern van die status is dat zij niet het doelwit mogen zijn van militaire aanvallen.188 Dit werd al aangehaald bij de bespreking van het principe van onderscheid. Deze beschermingen die burgers genieten tegen de gevolgen van vijandelijkheden zijn echter geconditioneerd: De burgers genieten de in deze afdeling verleende bescherming, behalve indien en zolang zij rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnemen.189 140. Van zodra er dus sprake is van een ‘ rechtstreekse deelname ‘ aan de vijandelijkheden, verliest een burger zijn immuniteit en mag deze onder vuur worden genomen. Ondanks het feit dat zo een kwalificatie zwaarwegende gevolgen heeft – de burger mag onder vuur worden genomen – is de uitdrukking ‘ rechtstreekse deelname ‘ nergens gedefinieerd.190 In 2009 nog werd een rapport opgesteld, uitgebracht door het Rode Kruis, omtrent deze kwalificatie. Het document is bijna honderd pagina’s lang, en van de oorspronkelijk vijftig experts die eraan hebben meegewerkt heeft bijna een derde uiteindelijk afstand genomen van het document vanwege ontevredenheid met de finale tekst.191 Uiterst beknopt samengevat komt het erop neer dat, volgens het net vermelde rapport, een persoon rechtstreeks deelneemt aan de vijandelijkheden als aan volgende voorwaarden cumulatief is voldaan: 1. Er moet een bepaalde drempel qua schade worden bereikt door de gestelde handeling(en): ofwel worden de militaire operaties of capaciteiten van een partij tot het conflict in negatieve zin aangetast, ofwel worden personen of objecten – beschermd door de Conventies – verwoest, verwond of gedood; 186 e Artikel 4, 1 paragraaf GC – IV Artikel 4 GC – IV 188 Artikel 48 en 51 AP I 189 Artikel 51(3) AP I 190 Interpretative guidance on the notion of direct participation in hostilities under international humanitarian law, 994. 191 E. CRAWFORD, “ Regulating the irregular “, 2 – 3. 187 53 2. Er moet een directe causale link zijn tussen de handeling en de veroorzaakte schade; 3. De handeling moet worden uitgevoerd met het oog op het toebrengen van schade, en dit met de duidelijke bedoeling een partij tot het conflict te bevoordelen en een andere partij tot het conflict te benadelen. Deze – overigens ambigu – criteria geven een indicatie van hoe het Rode Kruis de rechtstreekse deelname interpreteert, maar zoals gezegd is het een uiterst heikel punt waar vooralsnog geen eenduidigheid rond bestaat. En dit is zeker te betreuren, aangezien het de deur open laat voor partijen in een internationaal gewapend conflict om, op basis van zelf opgestelde criteria, burgers onder vuur te nemen en, zoals later zal worden gezien, aan detentie-regimes te onderwerpen die veraf staan van de beschermingen waar burgers in oorlogstijd normaal recht op hebben. iii. De gevolgen van een rechtstreekse deelname aan de vijandelijkheden 141. Het ligt in lijn met de eerder aangehaalde interpretatie van het Rode Kruis, dat als er voor het IHR maar twee categorieën van personen bestaan – de strijder en de burger – voor de net vermelde persoon, zowel gedurende zijn actieve deelname aan de vijandelijkheden, als tijdens zijn mogelijke strafrechtelijke vervolging achteraf, de Vierde Conventie op hem van toepassing blijft.192 Dit kan op het eerste zicht paradoxaal lijken: de persoon die de burgerstatus misbruikt, blijft desondanks toch vallen onder de uitgebreide beschermingen bedoeld om vredelievende burgers zoveel als mogelijk te beschermen tegen oorlogshandelingen? Aan de hand van een analyse van drie gevolgen verbonden aan de deelname van een burger aan de vijandelijkheden, zal worden aangetoond dat het IHR voorziet in een kader om dergelijke personen aan te pakken. Ten eerste kan men, zoals gezegd, de persoon onder vuur nemen voor zolang deze rechtstreeks deelneemt aan de vijandelijkheden. Hij wordt dus een legitiem doelwit voor een bepaalde tijd, en kan zich gedurende die tijd niet beroepen op de belangrijkste bescherming van de Vierde Conventie: de immuniteit tegen oorlogshandelingen. Eenmaal de effectieve gevechtshandeling voorbij is, stelt zich de vraag naar detentie en vervolging van de burger die gevechtshandelingen heeft gesteld. En finaal zal men deze persoon kunnen vervolgen in een nationale rechtbank voor zijn daden die in strijd waren met het nationale recht. 1. Verlies van immuniteit voor militaire aanvallen 142. Wat vast staat, en ook letterlijk in de Vierde Conventie en aanvullende protocollen is terug te vinden, is dat de betrokken persoon een legitiem doelwit wordt voor zolang deze rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelneemt tijdens een internationaal gewapend conflict. Het Rode Kruis beschouwt het als vanzelfsprekend dat van zodra de burger niet meer rechtstreeks deelneemt aan de vijandelijkheden, deze opnieuw volledig onder de Vierde Conventie valt en dus niet meer onder vuur mag worden genomen. 192 S. ZACHARY, “ Between the Geneva Conventions: where does the unlawful combatant belong? “, Israel law review,Vol. 38, No. 1 – 2, 2005, ( 378 ) 384. 54 143. Sommigen vrezen dat dit aanleiding geeft tot het zogenaamde ‘ revolving-door ‘ fenomeen. Dit houdt in dat de burger een wapen opneemt, de vijand onder vuur neemt, daarna snel het wapen weggooit en claimt dat hij weer een onschuldige burger is die onder de Vierde Conventie valt.193 Eveneens kan het zo uiterst moeilijk zijn om te verhinderen dat burgers, of terroristen zo u wilt, een aanval kunnen uitvoeren, aangezien men ze enkel onder vuur mag nemen wanneer zij effectief deelnemen aan de vijandelijkheden. Men neemt aan dat het gaan naar, en terugkeren van de plaats van aanval ook onder het begrip ‘ rechtstreeks deelnemen ‘ valt, maar nodeloos te zeggen dat in de praktijk dergelijke kwalificaties zeer moeilijk tot stand te brengen zijn, en dat men in praktijk vaak maar met zekerheid een burger onder vuur zal kunnen/durven nemen wanneer deze effectief bijvoorbeeld een wapen tevoorschijn haalt. 2. Detentie van een burger die rechtstreeks deelnam aan de vijandelijkheden 144. Wat betreft detentie, stelt artikel 5 GC IV dat men mag afwijken van bepaalde beschermingen geboden door de Titel III, Vierde Conventie.194 Titel III is getiteld ‘ De status en behandeling van beschermde personen ‘ en richt zich onder andere tot geïnterneerde burgers. 145. Afwijken van andere beschermingen buiten titel III van de Conventie is niet mogelijk. Dit is ook logisch als men bekijkt wat die andere titels inhouden. Titel I zijn algemene bepalingen. Titel II behandelt algemene beschermingen die de burgerbevolking geniet, zoals de behandeling van gewonden en zieken, de bescherming van het personeel in burgerziekeninrichtingen enzovoort. Titel IV ten slotte gaat over de tenuitvoerlegging van het verdrag. De beschermingen geboden door deze drie titels vormen in geen enkele vorm een obstakel voor een staat om burgers die hebben deelgenomen aan de vijandelijkheden op een efficiënte manier te interneren, op een wijze die de veiligheid van de staat niet in het gevaar brengt. Titel III daarentegen kan in bepaalde opzichten wel een probleem opleveren wil men burgers die onwettige strijders zijn geworden, gepast interneren. Zo kan het zijn dat men de gevangenneming van een bepaald persoon geheim wil houden zodat andere leden van bijvoorbeeld dezelfde verzetsgroep of hetzelfde spionage team niet gealarmeerd worden. Hierdoor kan het ook noodzakelijk zijn te verhinderen dat de gevangene kan communiceren met de buitenwereld. Het zijn argumenten zoals deze die ervoor gezorgd hebben dat men het artikel 5 heeft ingevoerd.195 146. De mogelijkheid om af te wijken van de Conventie verschilt naargelang de locatie van de persoon in kwestie. Alvorens verder te gaan is een verduidelijkende opmerking op zijn plaats. Wanneer er sprake is van ‘ het grondgebied van een Partij bij het conflict ‘ bedoelt men daarmee het territorium van een oorlogsvoerend land. Met ‘ bezet gebied ‘ bedoelt men het stuk grondgebied dat de ene Partij heeft ingepalmd van een andere Partij tot conflict. 147. Paragraaf 1 betreft de personen die zich op het grondgebied van een partij tot het conflict bevinden: 193 st K. W. WATKIN, “ Combatants, unprivileged belligerents and conflict in the 21 century “, IDF law review, Vol. 1, 2003, ( 69 ) 85. 194 R. Värk, “ The status and protection of unlawful combatants “, Juridica International, x/2005, ( beschikbaar op: http://www.juridicainternational.eu/public/pdf/ji_2005_1_191.pdf ), ( 191 ) 196. 195 Zie Commentaar GC – IV, artikel 5, 52 – 53. 55 Indien, op het grondgebied van een Partij bij het conflict, deze Partij ernstige redenen heeft om een bepaald door dit Verdrag beschermd persoon te verdenken van handelingen, schadelijk voor de veiligheid van de Staat, of indien vaststaat, dat hij zodanige handelingen pleegt, zal deze persoon geen aanspraak kunnen maken op de rechten en voorrechten krachtens dit Verdrag, welke, indien hij deze zou genieten, nadeel zouden kunnen berokkenen aan de veiligheid van de Staat. Wat dergelijke 'handelingen schadelijk voor de veiligheid van de staat' precies zijn staat niet vast, maar wat wel zeker is, is dat een algemene negatieve attitude ten aanzien van een andere staat niet voldoende is zolang deze attitude niet in acties wordt omgezet. Er wordt hiemee vooral verwezen naar spionage en sabotage.196 De officiële commentaar bij deze paragraaf verduidelijkt over welke rechten en voorrechten het precies gaat: they consist essentially of the right to correspond, the right to receive individual or collective relief, the right to spiritual assistance from ministers of their faith and the right to receive visits from representatives of the Protecting Power and the International Committee of the Red Cross197. Beschermingen zoals het verbod op foltering blijven absoluut en daarvan kan men niet afwijken.198 148. Bevindt hij zich daarentegen in bezet gebied, dan is er beperktere ruimte om af te wijken van de Conventie: Indien, in bezet gebied, een bepaald beschermd persoon in bewaring wordt gesteld als spion of saboteur, dan wel omdat hij onder gegronde verdenking staat van een voor de veiligheid van de bezettende Mogendheid schadelijke handeling, zal die persoon, in de gevallen waarin de militaire veiligheid zulks gebiedend vereist, worden geacht het recht zich met anderen in verbinding te stellen, als bedoeld in dit Verdrag, te hebben verbeurd. Enkel in gevallen waarin de militaire veiligheid het gebiedend vereist ( absolute military necessity ) is een afwijking mogelijk. En die mogelijkheid tot afwijken beperkt zich dan nog tot het recht om zich met anderen in verbinding te stellen. In bezet gebied is de mogelijkheid om van de Conventie af te wijken aldus kleiner dan op het grondgebied van een Partij tot het conflict. 149. Indien men in één van de twee situaties een persoon aan een dergelijk strenger regime onderwerpt, stelt paragraaf drie dat bepaalde garanties in ieder geval blijven gelden: In elk dezer gevallen moeten de in de voorgaande leden bedoelde personen niettemin menslievend worden behandeld en, bij vervolging, mag hun het recht op een rechtvaardige en regelmatige berechting, als voorgeschreven in dit Verdrag, niet worden onthouden. Zij moeten voorts de volledige rechten en voorrechten van een beschermd persoon, in de zin van dit Verdrag, herkrijgen zodra zulks verenigbaar is met de veiligheid van de Staat of van de bezettende Mogendheid, al naar het geval ligt. Belangrijk hier is de bepaling met betrekking tot een rechtvaardige en regelmatige berechting. Ook hier weer is er een verschil tussen bezet gebied en het grondgebied van een Partij tot het conflict. In Titel III, afdeling III, dat zich richt op de bescherming van burgers die zich in bezet gebied bevinden, staan bepalingen die ervoor moeten zorgen dat een rechtbank en het 196 Zie Commentaar GC – IV, artikel 5, 56. Zie Commentaar GC – IV, artikel 5, 56. 198 Zie Commentaar GC – IV, artikel 5, 56. 197 56 daar gevoerde proces aan bepaalde minimumvoorwaarden voldoet.199 Onder de titel III, afdeling II, van toepassing op vreemdelingen op het grondgebied van een Partij tot het conflict, staan geen dergelijke garanties. Men stelt hier dat de regel van het artikel 3, dat gemeenschappelijk is aan de vier Conventies, van toepassing is. Dit artikel stelt met betrekking tot gerechtelijke uitspraken dat er nood is aan een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt, door de beschaafde volken als onmisbaar erkend. 3. Mogelijkheid tot strafrechtelijke vervolging 150. Burgers hebben geen strijders-privilege en genieten dus niet van enige immuniteit voor daden begaan in het kader van een gewapend conflict. Zij kunnen voor een gerecht worden gebracht op grond van een aanklacht wegens moord, vernieling, brandstichting, enzovoort.200 Deze omweg via het nationale strafrechtelijk systeem is noodzakelijk want de deelname van burgers aan vijandelijkheden wordt nergens in het internationaal recht expliciet of impliciet verboden of strafbaar gesteld.201 Het enige wat het internationaal humanitair recht doet, is de betrokkene de bescherming tegen militair geweld ontnemen gedurende de periode dat deze rechtstreeks deelneemt aan de vijandelijkheden. De burger vervolgen voor een inbreuk op het IHR of voor een oorlogsmisdaad, waarbij deze vervolging louter en alleen gebaseerd is op het feit dat de burger deelnam aan de vijandelijkheden is dus niet mogelijk.202 Een ‘ omweg ‘ via een bepaling uit het nationale strafrecht is noodzakelijk: moord, vernieling, spionage, landverraad, enzovoort. Verderop stel ik vast dat de Verenigde Staten van Amerika een dergelijke omweg niet maken, daarentegen voorhouden dat onwettige strijders een schending van het oorlogsrecht begaan, en op basis daarvan vervolgd kunnen worden onder het internationale recht. Dit lijkt echter compleet in te gaan tegen heersende opvattingen zoals deze net werden uiteengezet. 151. De betrokken rechtbanken moeten voldoen aan de eerder vermelde minimumvereisten of, op het grondgebied van een Partij tot het conflict, aan de vereiste van een regelmatig samengesteld gerecht. Belangrijk om te beseffen is dat het enige wat men hiermee probeert te verhinderen de zogenaamde summary justice is: het executeren van gevangenen zonder enige vorm van proces. Eenmaal men een proces organiseert dat voldoet aan de gestelde voorwaarden staat er de berechtende Mogendheid niets in de weg de persoon in kwestie te executeren onder het eigen nationaal geldende recht.203 199 Zie de artikelen 64 tot en met 76 GC IV. Interpretative guidance on the notion of direct participation in hostilities under international humanitarian law, 1046. 201 Interpretative guidance on the notion of direct participation in hostilities under international humanitarian law, 1045. 202 Interpretative guidance on the notion of direct participation in hostilities under international humanitarian law, 1045. Maar zie p. 1046 : een burger kan wel omwille van andere redenen voor oorlogsmisdaden worden vervolgd. Zo zal de loutere deelname geen vervolging opleveren, maar de acties begaan tijdens die deelname kunnen een oorlogsmisdaad constitueren. 203 Commentaar GC – IV, artikel 3, 39. 200 57 B. De rechten van onwettige strijders 152. Nu duidelijk is wie onwettige strijders precies zijn, kan worden nagegaan hoe zij dienen behandeld te worden. Met andere woorden: welke is hun status onder het internationaal recht? Om dit na te gaan moeten we ons eerst tot het humanitair recht wenden, zoals het is opgetekend in de Conventies van Genève en de aanvullende protocollen. Daarbij zal eerst en vooral worden nagegaan welke de rechten zijn die normaal gezien te allen tijde van toepassing zouden moeten zijn op onwettige strijders omdat zij erkend zijn als internationaal humanitair gewoonterecht. Na een bestudering van het internationaal humanitair recht dient er gekeken te worden naar een andere relevante tak in het internationaal recht: de mensenrechten. a) Onder het internationaal humanitair recht 153. Strijders in een internationaal gewapend conflict zullen normaal gezien onder de derde Conventie van Genève vallen. Indien het gaat om personen die niet aan de voorwaarden voldoen om onder die Conventie te vallen ( artikel 4 GC III ), dient men zich een moeilijke vraag te stellen: vallen deze dan buiten de werking van de Conventies van Genève, of is er een mogelijk vangnet voorzien in de Conventies voor zij die niet onder GC III kunnen vallen? Aangezien de twee categorieën van personen die beschermd zijn onder de Conventies de strijders ( GC III ) en de burgers ( GC IV ) zijn, waarbij zij die door GC III als strijders worden erkend onder de 1e, 2e en 3e Conventie kunnen vallen, kan de vraag als volgt worden geherformuleerd: vallen de personen die niet als strijders onder de Derde Conventie kunnen worden geïdentificeerd, onder de Vierde Conventie? Moeten zij dan m.a.w. aanzien worden als burgers die rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden? Het antwoord op deze vraag is geen vast gegeven. Na bestudering van het internationale discours ( theoretische verhandelingen en statenpraktijk ) kan men drie mogelijke antwoorden op deze vraag onderscheiden: (a) alle onwettige strijders vallen onder de Vierde Conventie, (b) slechts bepaalde onwettige strijders vallen onder de Vierde Conventie en (c) alle onwettige strijders vallen buiten de Conventies. 154. Artikel 4 GC IV is de kern van de Vierde Conventie. Hierin wordt verduidelijkt wie als een beschermd persoon wordt aanzien. In het eerste aanvullend protocol is een omschrijving terug te vinden wie een burger is voor het IHR. Het is echter niet omdat men voldoet aan de omschrijving van een burger, dat men daarom automatisch een beschermd persoon is onder de Vierde Conventie: er dienen immers eerst een aantal nationaliteitscriteria te worden voldaan204. Ik verwijs naar hoofdstuk ‘ VI (A) (d) (i) ‘ ( p. 50 ) in deze thesis voor een opsomming van personen die als burgers worden aanzien voor het IHR, maar desondanks geen beschermde personen zijn onder de Vierde Conventie.205 Eenmaal een persoon voldoet aan de criteria van artikel 4, en deze niet onder één van de drie andere Conventies valt206, is men een beschermd persoon onder de Vierde Conventie. Deze beschermingen kunnen echter worden ingeperkt in bepaalde uitzonderlijke gevallen. Deze gevallen worden opgesomd in artikel 5 GC IV. De opvatting dat onwettige strijders ( alle of slechts een deel ervan ) onder de Vierde Conventie vallen is grotendeels gebaseerd op een lezing van de artikelen 4 ( 204 Zie artikel 4 paragraaf 2 GC IV Let wel: Titel II GC IV is van toepassing op alle burgers, zonder enige discriminatie op basis van nationaliteit. Zie artikel 4 paragraaf 3 en artikel 13 GC IV. 206 Zie artikel 4 paragraaf 4 GC IV 205 58 toepassingsgebied ) en 5 ( afwijkingen ) GC IV, de daarbij horende officiële commentaren en de algemene geest/opzet van de Conventies. 155. De mening dat onwettige strijders daarentegen volledig buiten de Conventies vallen wordt het sterkst naar voren gedragen door de Verenigde Staten van Amerika. Deze redenering steunt op de veronderstelling dat onwettige strijders geen onderdeel zijn van de burger-categorie, maar een categorie op zichzelf vormen met een eigen onderscheiden status. Deze creatie van een aparte categorie binnen het internationaal humanitair recht is uiterst twijfelachtig en ondervindt heel wat weerwerk. Maar gezien de overtuigende politieke, militaire, economische en culturele macht die de VSA op het wereldtoneel tentoon spreidt, moet met deze controversiële mening terdege rekening worden gehouden.207 Daarenboven heeft de VSA getracht mogelijke kritiek op deze houding af te weren door de term ‘ onwettige vijandelijke strijder ‘ te hanteren, maar zoals verderop zal worden verduidelijkt, is dit niets meer dan een nieuwe verpakking voor dezelfde inhoud. Het belang van deze discussie is er één van leven en dood: als onwettige strijders onder de vierde Conventie vallen mogen zij enkel onder vuur worden genomen voor zover zij rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden. Worden zij aanzien als een aparte categorie, dan zou deze temporele beperking niet gelden en mogen de personen in die categorie in principe onder vuur worden genomen zolang er sprake zou zijn van een gewapend conflict.208 156. Vooraleer op deze zaken dieper in te gaan, is het noodzakelijk melding te maken van de belangrijke bepalingen waar elke persoon, betrokken in een gewapend conflict, ongeacht de status, geacht wordt recht op te hebben. Het gaat hierbij om bepalingen die aanzien worden als internationaal gewoonterecht. De kwalificatie van een regel als internationaal gewoonterecht heeft als belangrijke consequentie dat alle staten deze regel in principe dienen na te leven, ook al hebben zij het verdrag of de conventie waar deze regel in wordt uitgedrukt niet geratificeerd. i. Onvervreemdbare rechten: het internationaal humanitair gewoonterecht 157. Het internationaal humanitair recht dat van toepassing is op een Staat, bestaat niet alleen uit de conventies waar die staat een partij van is, maar ook uit de regels die erkend worden als internationaal gewoonterecht. Dat gewoonterecht vloeit voort uit de praktijk van staten, zoals deze wordt weergegeven in militaire handleidingen, nationale wetgeving, rechtspraktijk, en officiële verklaringen. ‘ Een regel wordt als gewoonte beschouwd wanneer het een wijdverspreide, representatieve en vrijwel uniforme praktijk van staten aanvaardt als recht.’ 209 Voor wat betreft de situatie van onwettige strijders zijn twee artikelen, één in de Conventies en één in het eerste aanvullend protocol, van belang. Beide artikelen zijn aanvaard als internationaal gewoonterecht en zouden dus door alle staten moeten worden gerespecteerd, ook al zijn ze geen partij tot de Conventie/verdrag waar de regel in opgenomen wordt. Het 207 Zie J. BOND, “ The language of war: a battle of words at Guantanamo Bay “, Appeal publishing society, Vol. 10, 2005, ( 70 ) 80. 208 th Zie bijvoorbeeld The Supreme Court sitting as the High Court of Justice, December 13 2006, Public committee against torture in Israel v. Government of Israel, http://www.haguejusticeportal.net/Docs/NLP/Israel/Targetted_Killings_Supreme_Court_13-12-2006.pdf, overweging 11. 209 Internationaal humanitair gewoonterecht: een studie uitgevoerd door het ICRC, in opdracht van de statengemeenschap, te raadplegen op: http://www.rodekruis.be/NR/rdonlyres/ECBA6026-75B9-4508-9AF6AD2FEAC0E31A/0/StudieGewoonterechtVragenenantwoorden.pdf, 1. 59 gaat om het gemeenschappelijk artikel 3 van de Conventies van Genève, en het artikel 75 eerste aanvullend protocol. 158. Gemeenschappelijk artikel 3, gemeenschappelijk omdat het in elk van de vier conventies terugkomt, is gericht tot de niet-internationale gewapende conflicten. Als dusdanig legt het aan de strijdende partijen in een dergelijk conflict allerlei verplichtingen op die tot een minimum aan humanitaire bescherming moet leiden voor de personen die niet meer deelnemen aan de vijandelijkheden. De toepassing van deze minimum beschermingen zijn echter niet beperkt tot de niet-internationale conflicten. De redenering is als volgt: als de internationaal gewapende conflicten een zeer uitgebreid pakket van regels ter beschikking hebben ( de vier conventies en het 1e aanvullend protocol ), terwijl de niet-internationale enkel op het gemeenschappelijk artikel 3 GC en het 2e aanvullend protocol kunnen steunen, dan is het logisch dat de minimum beschermingen in dat gemeenschappelijk artikel 3 a fortiori eveneens moeten gelden voor de internationaal gewapende conflicten.210 Waar ligt de link dan met de onwettige strijders? Zoals onderhand wel duidelijk is, heeft de onwettige strijder geen status als krijgsgevangene. Hieronder zal worden aangetoond dat er bepaalde opvattingen circuleren die stellen dat de onwettige strijder aldus buiten de Conventies zou vallen. Welnu, van zodra er sprake is van een gewapend conflict, internationaal of nietinternationaal, moeten de strijdende partijen de beschermingen van gemeenschappelijk artikel 3 GC dus respecteren. Dit betekent dat wrede behandeling en marteling, vernederende en onterende behandeling, enzovoort, met betrekking tot personen die niet meer rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnemen ( dus ook zij die als onwettige strijders zijn gevangen genomen ), ongeoorloofde praktijken zijn. Eveneens erkent artikel 3 enkel die vonnissen die door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt, door de beschaafde volken als onmisbaar erkend, worden uitgesproken. Dit artikel 3 zorgt er dus voor dat de onwettige strijder in een conflict dat als een gewapend conflict kan worden bestempeld, zal genieten van minimum beschermingen waar niet kan van worden afgeweken. 159. Daarnaast is er het artikel 75 eerste aanvullend protocol. Ook dit artikel is erkend als een regel van internationaal gewoonterecht.211 Dit is een belangrijk gegeven, aangezien dat aanvullend protocol door enkele zeer machtige landen niet is geratificeerd.212 Door het gewoonterechtelijke karakter zijn zij nu echter verplicht dat specifieke artikel van het protocol te respecteren. Dit artikel is van toepassing op alle personen die in handen zijn van een partij bij het conflict, waarbij het moet gaan om gewapende conflicten zoals deze zijn omschreven in het artikel 1 van het eerste aanvullend protocol ( dus de internationale gewapende conflicten zoals omschreven in artikel 2 gemeenschappelijk aan de GC, en de zogenaamde nationale bevrijdingsoorlogen tegen koloniale overheersing, vreemde bezetting en racistische regimes ) en die geen beroep kunnen doen op een gunstiger regime in de Conventies of het eerste aanvullend protocol ( dus personen die als strijder onder de derde conventie vallen, of als burgers onder de vierde, zullen niet onder artikel 75 AP I vallen, tenzij in dit artikel 210 Zie ICRC commentaar GC – IV, p. 14; zie ook Joegoslaviëtribunaal, Prosecutor v. Delalic, judgement, IT-96-21T, ( 16 November 1998 ), overweging 314. 211 Zie J. M. HENCKAERTS, L. DOSWALD-BECK ( eds. ), “ Customary international humanitarian law. Volume II: practice “, Part 2, International committee of the red cross, Cambridge University Press, 2005, te raadplegen op: http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/Cust-Intl-Hum-Law_Vol-II_part-2.pdf, p. 2119 en 2137; K. DÖRMANN, “ The legal situation of unlawful/unprivileged combatants “ in International Review of the Red Cross 2003, Vol. 85, No. 849, ( 45 ) 70. 212 Onder andere USA, Israel en India, zie http://www.icrc.org/applic/ihl/ihl.nsf/States.xsp?xp_viewStates=XPages_NORMStatesParties&xp_treatySelect ed=470 60 uitgebreidere beschermingen staan dan in die conventies ). Dit artikel omschrijft min of meer dezelfde rechten als deze die terug te vinden zijn in het eerder vermelde artikel 3 van de GC. Zo gaat het ook hier bijvoorbeeld weer over het verbod op onmenselijke behandeling. Wel worden bepaalde zaken meer uitgewerkt. Zo is de vereiste van een op regelmatige wijze samengestelde rechtbank ook hier terug te vinden, maar wordt daarbij dan een hele opsomming gegeven van zaken waar een gerechtelijke procedure aan zou moeten voldoen: men mag niet worden gedwongen tegen zichzelf te getuigen, ieder heeft er recht op dat het vonnis in het openbaar wordt uitgesproken, de veroordeelde moet op de hoogte worden gebracht van de tot zijn beschikking staande rechtsmiddelen en de toepasselijke termijnen, enzovoort. 160. Als er sprake is van een ( niet- ) internationaal gewapend conflict, dan zijn er dus bepaalde minimum beschermingen die te allen tijde, en op alle personen betrokken in dat conflict, van toepassing zijn zodra zij zich in de macht van een Partij bij het conflict vinden. De tijd waarin de spion, huurling, militair in burgerkledij of burger die rechtstreeks deelneemt aan de vijandelijkheden wordt gevangengenomen en standrechtelijk wordt geëxecuteerd is hiermee dus voorbij.213 Een executie kan zeker en vast nog, maar zij zal moeten worden voorafgegaan door een gerechtelijke procedure voor een op regelmatige wijze samengestelde rechtbank. Een rechtbank is daarbij trouwens regelmatig samengesteld als zij voldoet aan de regels en procedures die al van kracht zijn in het betreffende land.214 161. Hieronder wordt een beknopt overzicht gegeven van de relevante waarborgen en beschermingen die op onwettige strijders uit hoofde van het internationaal gewoonterecht, van toepassing zijn. Twee opmerkingen hierbij: onthoud dat de heersende opvatting is dat gemeenschappelijk artikel 3 in zowel internationale als niet-internationale gewapende conflicten van toepassing is (laat u dus niet misleiden door de titel van het artikel ) en dat artikel 75 eerste aanvullend protocol enkel in internationale gewapende conflicten toepassing vindt. Tevens is de hieronder gegeven opsomming niet volledig: ik vermeld enkel die rechten die in de discussie betreffende onwettige strijders relevant zijn, en die voldoende verduidelijken dat deze personen zeker niet in de steek worden gelaten door het internationaal humanitair recht, ook al zegt een partij tot het conflict dat bepaalde personen niet onder de Conventies van Genève vallen: 1. Gemeenschappelijk artikel 3 GC - Aanslagen op het leven en lichamelijke geweldpleging zijn verboden - Aanranding van persoonlijke waardigheid is verboden - Vonnissen moeten worden uitgesproken door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht met alle gerechtelijke waarborgen door de beschaafde volken als onmisbaar erkend 213 Zie commentaar aanvullende protocollen 1977, paragraaf 3082. J. M. HENCKAERTS, L. DOSWALD-BECK ( eds. ), “ Customary international humanitarian law. Volume I: rules. “, International committee of the red cross, Cambridge University Press, 2009, te raadplegen op: http://www.icrc.org/eng/assets/files/other/customary-international-humanitarian-law-i-icrc-eng.pdf, p. 355 ( rule 100 ) 214 61 2. Artikel 75 Eerste aanvullend protocol - Aanslagen op het leven, de gezondheid, of het lichamelijke of geestelijke welzijn van personen, is verboden. - Aanslagen op de persoonlijke waardigheid zijn verboden - Het dreigen om een verboden handeling te begaan, is verboden - Een gedetineerde moet zo snel mogelijk op de hoogte worden gebracht van de redenen voor internering in een taal die deze verstaat - Vonnissen moeten worden uitgesproken door een onpartijdig en op regelmatige wijze samengestelde rechtbank die de algemene beginselen van een behoorlijke gerechtelijke procedure in acht neemt. Enkele van deze beginselen zijn: ( ik vermeld hieronder enkel de belangrijkste in het kader van onwettige strijders. In totaal zijn er tien beginselen in het artikel terug te vinden. ) a) Verdachte op de hoogte brengen van het feit dat hem ten laste wordt gelegd en hem alle nodige rechten en middelen voor de verdediging verschaffen b) Ieder is onschuldig totdat de schuld volgens de wet is bewezen c) Ieder heeft het recht in zijn tegenwoordigheid te worden berecht d) Niemand kan gedwongen worden tegen zichzelf te getuigen of een bekentenis af te leggen e) Veroordeelde moet bij de veroordeling op de hoogte worden gebracht van de rechtsmiddelen en andere middelen die hem ter beschikking staan en van de termijnen die moeten worden aangewend. ii. Onwettige strijders vallen niet onder de Vierde Conventie van Genève 162. De meest controversiële stelling is ongetwijfeld deze: onwettige strijders vallen volledig buiten de vier Conventies van Genève. Zij zijn noch wettige strijders, want het artikel 4 (2) GC III is niet voldaan, noch burgers die onder GC IV vallen. Er wordt een nieuwe categorie geschapen, de onwettige strijder, die een aparte status heeft en naast de twee andere categorieën staat: burgers en strijders. De onwettige strijder kan onder vuur worden genomen zolang hij lid is van de vijandige ‘ groepering ‘ ( in tegenstelling tot de burger onder de vierde conventie, daar speelt het temporele element: ‘ voor zolang rechtstreeks wordt deelgenomen aan de vijandelijkheden‘) en zij kunnen worden gevangen genomen, zonder dat de beschermingen onder de derde Conventie van Genève ( krijgsgevangenen ) van toepassing zijn.215 Daardoor zal de onwettige strijder kunnen vervolgd worden voor handelingen die wettige strijders mogen stellen, aangezien de onwettige strijder niet over de strijdersimmuniteit beschikt ( dit is immers een uitvloeisel van het strijders-privilege, en dit laatste hebben enkel zij die voldoen aan de vereisten in artikel 4 A (2) GC III ). 215 B. A., CURTIS, “ The United States, Israel & unlawful combatants “, 12 Green Bag, 2009, ( 397 ), 399. 62 163. Een dergelijke behandeling van onwettige strijders zou ertoe moeten leiden dat deze voldoende aangespoord wordt zich te gedragen naar de regels van het oorlogsrecht, namelijk voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 4 (A) 2 GC III.216 164. Dit is de houding die de Verenigde Staten van Amerika sinds hun ‘ wereldwijde oorlog tegen het terrorisme ‘ aannemen ten aanzien van hun ‘ vijand ‘. Zo wordt in het conflict met Afghanistan de Taliban niet als wettige strijders aanzien. Hetzelfde geldt voor de Al Qaeda strijders. In plaats van deze dan onder de Vierde Conventie te laten vallen ( zie later ) is de VSA van mening dat zij betrokken zijn in een nieuw soort oorlogsvoering waar het huidige oorlogsrecht niet voldoende op voorbereid is. Als dusdanig beschouwen zij hun tegenstanders in deze oorlog als onwettige strijders – niets nieuw tot nu toe – met een eigen juridische status. Dit laatste is wel ‘ vernieuwend ‘ aangezien de heersende opvatting is dat onwettige strijders geen aparte juridische status hebben onder het IHR. De juridische basis voor deze houding ten aanzien van onwettige strijders is echter dun en uiterst betwist. In feite beroepen de VSA zich enerzijds op rechtspraak daterende uit de Tweede Wereldoorlog, en op omstandigheden die niet voorzien werden door zij die de Conventies hebben opgesteld ( transnationaal terrorisme ). Verderop meer hierover. 165. Voor de landen die partij zijn tot het eerste aanvullend protocol is het heel wat moeilijker personen onder een aparte categorie ‘ onwettige strijders ‘ onder te brengen. Het artikel 43 (1 ) AP I geeft om te beginnen een zeer ruime definitie van wie een wettige strijder is. Deze moeten zich voldoende onderscheiden van de burgerbevolking, maar het artikel 44(3) AP I versoepelt de voorwaarden om hieraan te voldoen ( de wapens openlijk dragen is onder omstandigheden voldoende ). Indien een strijder er toch nog in slaagt zich onvoldoende te onderscheiden, verliest deze zijn status als krijgsgevangene, maar zal die toch nog recht hebben op een behandeling die gelijk is aan deze die krijgsgevangenen genieten; dit staat te lezen in artikel 44(4) AP I. Dit betekent dat deze persoon wel vervolgd kan worden voor daden begaan tijdens de vijandelijkheden, ook al waren die in overeenstemming met het oorlogsrecht – dit is de consequentie van het verlies van de status van krijgsgevangene – maar hij zal wel nog altijd van de humanitaire beschermingen kunnen genieten die in de Derde Conventie staan opgesomd. “ [...] Combatants who are denied prisoner-of-war status by application of paragraph 4 of article 44 ( Combatants and prisoners-of-war ), [They] in fact continue to fall under the scope of [...] the Third Convention [...]. 217“ De enige gevallen waarbij men als Partij tot het Eerste aanvullend protocol personen onder een categorie van onwettige strijders met een aparte juridische status zou kunnen plaatsen ( dus vallend buiten de 3e en 4e Conventie ), zijn deze waarbij er sprake is van personen die niet gerekend kunnen worden tot strijders zoals omschreven in artikel 43 AP I218. Immers, zij die wel een strijder zijn voor het AP I moeten door het artikel 44 (4) AP I te allen tijde humanitaire beschermingen onder GC III ontvangen als waren zij krijgsgevangenen. Concreet betekent de ruime definiëring van wettige strijder en de versoepelde 216 J. C. YOO, J. C. HO, “ The status of terrorists “, UC Berkeley public law and legal theory research pape, No. 136, 2003, 14. 217 Commentaar aanvullende protocollen 1977, paragraaf 1760 ( p. 558 ). 218 Ibid. Immers, strijders zullen altijd ofwel: a) onder de 3e conventie vallen; of b) als onwettige strijder behandeld worden zoals krijgsgevangenen onder de derde conventie, men enige uitzondering de mogelijkheid om deze te vervolgen voor daden die normaal begaan mogen worden door wettige strijders ( dit ten gevolge van artikel 44 (4) AP I ). 63 onderscheidingsvoorwaarden dat de militair, die burgerkledij aantrekt en ten strijde trekt, een onwettige strijder is die voor zijn deelname aan de vijandelijkheden vervolgd kan worden, maar nog steeds recht zal hebben op beschermingen evenwaardig aan deze die krijgsgevangenen krijgen ( zie artikel 44 (4) AP I ). Hier is aldus geen ruimte om dit soort onwettige strijders onder een aparte status te laten vallen: de Derde Conventie verschaft het toepasselijke juridische kader ( door de verwijzing gedaan in artikel 44 (4) AP I ). Echter, de burger, die nooit onderdeel heeft uitgemaakt van een strijdmacht in de zin van artikel 43 AP I, die de wapenen opneemt en meedoet aan de vijandelijkheden, die valt niet onder artikel 44(4) AP I. Dit artikel is immers enkel gericht op personen die strijders zijn zoals omschreven in artikel 43 AP I. Dit zijn dus de enige personen voor wie, onder het eerste aanvullend protocol, wel argumenten gevonden worden dat deze onder een aparte onwettige strijders-categorie vallen met een eigen status die niet overeenkomt met de status van wettige strijder of burger. 166. Zoals net gezien, zijn in een dergelijk geval, waarbij personen buiten de 3e en 4e Conventie vallen, in principe wel de minimumnormen van het gemeenschappelijk artikel 3 GC en de beschermingen van artikel 75 eerste aanvullend protocol, van toepassing. iii. Alle onwettige strijders vallen onder de Vierde Conventie van Genève 167. Zij die zeggen dat onwettige strijders onder de Vierde Conventie vallen, steunen zich vooral op het standpunt dat door het International Committee of the Red Cross ( hierna: ICRC ) wordt ingenomen en de officiële commentaar bij de Conventies. Het ICRC is van mening dat er geen lacune in de bescherming van personen gedurende een gewapend conflict kan en mag zijn: ofwel valt men onder de Derde Conventie als een wettige strijder, ofwel valt men als een burger onder de Vierde Conventie. Een aparte categorie met een aparte status bestaat in deze redenering niet.219 De term ‘ onwettige strijder ‘ is geen juridische term en iemand als dusdanig bestempelen is op zich niet voldoende om deze persoon onder een apart juridisch kader te laten vallen.220 De officiële commentaar bij de Vierde Conventie vat dit standpunt goed samen: “ Every person in enemy hands must have some status under international law: he is either a prisoner of war and, as such, covered by the Third convention, a civilian covered by the Fourth Convention, or again, a member of the medical personnel of the armed forces who is covered by the First Convention. There is no intermediary status: nobody in enemy hands can be outside the law ( eigen aanduiding ).221 “ Met het bovenstaande kan aldus de vraag worden beantwoord waarom onwettige strijders onder de Vierde Conventie vallen: omdat zij niet onder de Derde Conventie vallen en dus onder de Vierde moeten vallen opdat het internationaal humanitair recht zijn meest essentiële taak kan vervullen, namelijk het verstrekken van humanitaire beschermingen aan alle personen betrokken in een gewapend conflict. In die zin is het argument om onwettige 219 INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, “ International humanitarian law and the challenges of contemporary armed conflicts “, International review of the red cross 2007, Vol. 89, No. 867, ( 719 ) 727. 220 INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, “ International humanitarian law and the challenges of contemporary armed conflicts “, International review of the red cross 2007, Vol. 89, No. 867, ( 719 ) 729; J. W. LEBLANC, “ Victims of convenience: how redefining combatant status endangers U.S. soldiers “, in Eyes on the ICC, Vol. 4, No. 1, 2007, 20. 221 ICRC Commentaar GC – IV, p. 51; zie ook Joegoslaviëtribunaal, Prosecutor v. Delalic, judgement, IT-96-21-T, ( 16 November 1998 ), overweging 271 – 276. 64 personen onder de Vierde Conventie te laten vallen voornamelijk een humanitair argument: dit is de enige manier om een menswaardige behandeling van deze personen te verzekeren. 168. Bovendien staat in de eerste paragraaf van artikel 4 GC IV te lezen dat de Vierde Conventie van toepassing is op personen die, op welk tijdstip en op welke wijze ook, in geval van een conflict of bezetting, zich in de macht bevinden van een Partij bij het conflict of van een bezettende Mogendheid, van welke zij geen onderdanen zijn [ eigen markering ]. In de derde paragraaf van hetzelfde artikel staat te lezen dat de personen die onder één van de drie andere Conventies vallen, niet door de Vierde Conventie worden beschermd. Uit deze twee paragrafen zou kunnen worden afgeleid dat onwettige strijders, die niet onder één van de drie andere Conventies vallen, en zich in de macht bevinden van een Partij bij het conflict of een bezettende Mogendheid, onder de Vierde Conventie moeten vallen.222 Dit laatste uiteraard op voorwaarde dat die onwettige strijder voldoet aan de nationaliteitsvoorwaarden van artikel 4 GC IV. 169. De rechten die op deze persoon van toepassing zijn kunnen echter worden ingekort door het artikel 5 GC IV. Dit artikel is meteen ook een derde reden waarom onwettige strijders worden geacht onder de Vierde Conventie te vallen. In dit artikel spreekt men immers van de mogelijkheid om af te wijken van de Conventie in de volgende gevallen: - Op het grondgebied van een Partij bij het conflict: indien deze Partij ernstige redenen heeft om een bepaald door dit Verdrag beschermd persoon te verdenken van handelingen, schadelijk voor de veiligheid van de Staat, of indien vaststaat, dat hij zodanige handelingen pleegt.223 - In bezet gebied: ingeval er sprake is van een spion, een saboteur of van een beschermd persoon die onder gegronde verdenking staat van een voor de veiligheid van de bezettende Mogendheid schadelijke handeling.224 Zoals eerder gezien zijn spionnen en saboteurs onwettige strijders. Zij vallen dus duidelijk onder de Vierde Conventie, want anders zou er geen enkele reden zijn om in artikel 5 GC IV te verduidelijken dat voor dergelijke personen afgeweken mag worden van de beschermingen geboden door de Vierde Conventie. Daarenboven spreekt men in artikel 5 GC IV van personen die bepaalde schadelijke handelingen stellen op het grondgebied van een staat die betrokken is in het conflict, of tegen de bezettende Mogendheid in bezet gebied. Men argumenteert dat dit duidelijk gericht is tot de categorie van onwettige strijders ( buiten de spionnen en saboteurs die al letterlijk vermeld worden). Immers, wat onwettige strijders doen kan vast en zeker omschreven worden als het stellen van ‘ schadelijke handelingen ‘ (vanuit het oogpunt van zij die aangevallen worden ). Ook hiervoor kan men steun zoeken in de officiële commentaar bij het artikel 4 GC IV: “ If members of a resistance movement who have fallen into enemy hands do not fulfil those conditions ( men bedoelt de voorwaarden opgesomd in artikel 4 A (2 ) ), they must be considered to be protected persons within the meaning of the present Convention.225 222 R. R. BAXTER, “ So – called unprivileged belligerency: spies, guerrillas, and saboteurs “ in 28 British yearbook of International law 1951, ( 323 ) 328. 223 Artikel 5 GC – IV, paragraaf 1 224 Artikel 5 GC – IV, paragraaf 2 225 ICRC Commentaar GC – IV, p. 50. 65 Men beweert aldus dat de Vierde Conventie als een soort vangnet fungeert voor zij die rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden zonder dat men hiertoe gerechtigd is door de Derde Conventie.226 Een vangnet voor onwettige strijders dus. 170. Dit vangnet argument wordt nog versterkt door de tekst van artikel 45 (3) AP I. Deze paragraaf richt zich tot die personen die geen beroep kunnen doen op de status van krijgsgevangene en die berecht worden voor hun deelname aan de vijandelijkheden.227 De eerste zin van deze derde paragraaf luidt: ‘ Ieder die heeft deelgenomen aan de vijandelijkheden die geen aanspraak heeft op de status van krijgsgevangene en die geen gunstiger behandeling krachtens het Vierde Verdrag geniet dient te allen tijde het recht te hebben op de bescherming, verleend door artikel 75 van dit Protocol ‘. Het belangrijke hiervan is dat er een expliciete aanduiding in terug te vinden is dat onwettige strijders normaal gezien onder de Vierde Conventie dienen te vallen.228 Immers, de verwijzing naar zij die deelnemen aan de vijandelijkheden en die geen status van krijgsgevangene hebben, komt overeen met wat wij onwettige strijders noemen. Van deze personen wordt hier dus gezegd dat zij normaal onder de Vierde Conventie vallen, en enkel als dit niet het geval zou zijn, verduidelijkt dit artikel 45 (3) AP I dat zij als minimum recht hebben op artikel 75 AP I. Hieruit volgt dus dat normaal gezien onwettige strijders onder GC IV vallen. Wat er eveneens uit volgt is dat artikel 45 (3) AP I als dusdanig als een tweede vangnet fungeert: in een internationaal gewapend conflict zal de persoon die deelneemt aan de vijandelijkheden en daarbij niet als wettige strijder kan worden aanzien, onder de Vierde Conventie vallen. Dit is het eerste vangnet. Glipt deze persoon, bijvoorbeeld omdat aan de nationaliteitsvoorwaarden van artikel 4 GC IV niet is voldaan, door de mazen van dit vangnet, dan wordt hij opgevangen door artikel 45 (3) AP I, die zegt dat deze persoon als een minimum toch nog recht heeft op de beschermingen in artikel 75 AP I.229 171. Conclusie uit al het voorgaande: onwettige strijders vallen onder de Vierde Conventie indien zij voldoen aan de nationaliteitsvoorwaarden uitgestippeld in artikel 4 GC IV. De eventuele veiligheidsproblemen worden opgelost door het artikel 5 GC IV die toelaat voor deze onwettige strijders een strenger detentie-regime uit te werken.230 Deze opvatting wordt gesterkt door de positie die het ICRC inneemt, de officiële commentaar bij GC IV, de tekst van de artikelen 4 en 5 GC IV en de tekst van, en het officiële commentaar bij, artikel 45 (3) AP I. Daarnaast blijkt deze redenering ruime steun te genieten in allerlei militaire handleidingen en uitspraken van allerhande internationale tribunalen. Misschien wel het duidelijkst werd zij verwoord door het ICTY in Prosecutor v. Delalic et al.: “ If an individual is not entitled to the protections of the Third Convention as a prisoner of war (or of the First or Second Conventions) he or she necessarily falls within the ambit of Convention IV, provided that its article 4 requirements are satisfied .231 “ 226 J. W. LEBLANC, “ Victims of convenience: how redefining combatant status endangers U.S. soldiers “, in Eyes on the ICC, Vol. 4, No. 1, 2007, 21. 227 Commentaar aanvullende protocollen 1977, paragraaf 1759 ( p. 558 ). 228 R. VÄRK, “ The status and protection of unlawful combatants “, Juridica International, 2005, http://www.juridicainternational.eu/public/pdf/ji_2005_1_191.pdf, ( 191 ) 195. 229 Commentaar aanvullende protocollen 1977, paragraaf 1761 ( p. 558 ). 230 Zie VI (A) d) iii. 2. In deze thesis 231 Joegoslaviëtribunaal, Prosecutor v. Delalic, judgement, IT-96-21-T, ( 16 November 1998 ), overweging 271. 66 172. De kritiek op het bovenstaande is dat het een efficiënte aanpak, van zij die de regels van het oorlogsrecht aan hun laars lappen en de burgerbevolking in gevaar brengen, in de weg staat. De groep jongemannen, die in een oorlogszone, in hun burgerkleren, deelnemen aan gevechten en verschillende leden van de vijand doden, zouden onder de Vierde Conventie vallen ( laten we ervan uitgaan dat zij voldoen aan de nationaliteitsvoorwaarden ). Zij dienen dan behandeld te worden in overeenstemming met de erin opgesomde beschermingen, waardoor zij dan in feite genieten van de regels die gericht zijn tot de vreedzame burgerbevolking dewelke zij door hun gedrag net in gevaar brengen. Leidt dit niet tot een versoepeling van de regel dat een strijder zich dient te onderscheiden van de burgerbevolking? Waarom zou een strijder zich nog geroepen voelen zich zo te onderscheiden, als die toch in ieder geval beschermd zal worden door het IHR, hoe verachtelijk zijn gedrag ook is? Het ICRC verduidelijkt dat zij die als onwettige strijders onder de Vierde Conventie vallen zeker niet ongestraft blijven232. Integendeel. Om te beginnen mogen zij geïnterneerd worden voor zolang zij een gevaar voor de veiligheid van de Staat betekenen.233 Gedurende die detentie kunnen bepaalde privileges van de Vierde Conventie verbeurd worden verklaard.234 Door het feit dat zij niet onder de Derde Conventie vallen, kunnen deze personen eveneens vervolgd worden onder het nationale recht voor handelingen die wettige strijders wel mogen stellen. Hierbij kunnen zij veroordeeld worden tot een gevangenisstraf die de duur van het gewapend conflict overstijgt, en kan aan hen zelfs de doodstraf worden opgelegd.235 iv. Alle onwettige strijders vallen onder de Vierde Conventie van Genève, uitgezonderd de onwettige strijders op het slagveld 173. Zij die het in de titel vermelde standpunt innemen, zijn van mening dat onwettige strijders die opereren in bezet gebied of in het gebied van een Partij tot het conflict, onder de Vierde Conventie vallen. De onwettige strijders die daarentegen opereren op het slagveld, vallen niet onder die Vierde Conventie. Drie vragen moeten hier gesteld worden: a) waaruit kan worden afgeleid dat onwettige strijders onder de Vierde Conventie vallen, b) waarom vallen onwettige strijders op het slagveld niet onder de Vierde Conventie, en c) wanneer is er sprake van een onwettige strijder op het slagveld? Het antwoord op de eerste vraag werd in het vorige onderdeel beantwoord. De argumenten die daar werden aangehaald om aan te tonen dat onwettige strijders onder de Vierde Conventie vallen, gelden hier ook. 174. Het verschil zit echter hierin dat sommige auteurs stellen dat die Vierde Conventie enkel expliciet voorzieningen voorziet voor de onwettige strijders in bezet gebied en in het gebied van een Partij tot het conflict.236 Ook dit kan worden afgeleid uit het officiële commentaar bij GC IV237. Artikel 4 GC IV ( dat het toepassingsgebied van de Vierde Conventie vastlegt ) vermeldt twee geografische gebieden: bezet gebied en het grondgebied van een Partij bij het conflict. Artikel 5 GC IV vermeldt eveneens enkel deze geografische gebieden. De Conventie zelf, wanneer zij spreekt over de status van personen, heeft het ook enkel over deze twee 232 INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS , “ The relevance of IHL in the context of terrorism “, FAQ Document, http://www.icrc.org/eng/resources/documents/misc/terrorism-ihl-210705.htm, 4e vraag & antwoord. 233 Artikel 5 (3) GC – IV. 234 Artikel 5 (1) en (2) GC – IV. 235 Artikel 68 GC – IV. 236 J. CALLEN, “ Unlawful combatants and the Geneva Conventions “, Virginia journal of international law, Vol. 44:4, 2004, ( 1025 ) 1033, 1038 en 1039. 237 ICRC Commentaar GC – IV, p. 45. 67 geografisch afgebakende gebieden.238 Het gebrek aan enige bepaling die iets zegt over onwettige strijders op het slagveld, of anders gezegd, in de zone waar militaire operaties aan de gang zijn, zou betekenen dat deze onwettige strijders niet onder de Vierde Conventie vallen. Richard R. Baxter legt het uit als volgt: “Furthermore, the failure of Article 5 to refer to areas where fighting is in progress outside occupied territory or the territory of the detaining state suggests that both Articles 4 and 5 were directed to the protection of inhabitants of occupied areas and of the mass of enemy aliens on enemy territory and that unlawful combatants in the zone of operations were not taken into account in connection with the two articles ( eigen aanduiding ).239 “ 175. Opmerkelijk genoeg kan men, om deze stelling kracht bij te zetten, verwijzen naar het artikel 45 (3) AP I. De redenering is als volgt: als dit artikel zegt dat er personen zijn die niet als krijgsgevangenen kunnen worden aanzien, en om één of andere redenen niet onder GC IV kunnen vallen, dan hebben ze als minimum nog recht op artikel 75 AP I. Tot dusver niets nieuws. Maar dan gaat de redenering als volgt verder: dit artikel is een impliciete erkenning dat niet alle onwettige strijders onder de Vierde Conventie vallen. Dit zal uiteraard het geval zijn indien ze niet voldoen aan de gestelde nationaliteitsvoorwaarden, maar, en dit is de kern van deze redenering, het is eveneens een bevestiging dat de Protocollen, en bij uitbreiding de Conventies, er op berekend waren dat sommige onwettige strijders niet onder de Vierde Conventie zouden vallen, bijvoorbeeld de onwettige strijders op het slagveld ( naast zij die niet voldoen aan de nationaliteitsvoorwaarden van artikel 4 GC IV ).240 Naast deze argumenten, welke volgen uit de tekst – en interpretatie – van de wet, is er ook nog een humanitair argument. Men stelt dat het vooral de onwettige strijders in de zone van operaties zijn die het grootste gevaar voor de burgerbevolking opleveren. Personen die zich onvoldoende onderscheiden van de burgers en toch deelnemen aan vijandelijkheden, zorgen ervoor dat de gehele bevolking in het desbetreffende gebied met argusogen zal worden aanzien door de tegenstander. Vergissingen zullen sneller worden begaan en het aantal burgerslachtoffers zal stijgen, zo gaat het argument. Door deze onwettige strijders niet onder de Vierde Conventie te laten vallen, zorgt men enerzijds voor een afschrikkingseffect en anderzijds voor een stimulans om zichzelf als strijder voldoende te onderscheiden van de burgerbevolking.241 Dit heeft een grotere bescherming van de burgerbevolking tot gevolg. De laatste vraag die zich dan stelt, is wanneer er nu precies sprake is van onwettige strijder op het slagveld. Wat zijn de criteria om een slagveld te kunnen onderscheiden van het bezet gebied en het grondgebied van een Partij tot het conflict? Dit is nergens duidelijk aangegeven en is meteen ook een grote bron van kritiek op deze interpretatie van onwettige strijders. 176. Deze hele interpretatie vind eigenlijk maar weinig steun in de tekst van de verdragen zelf, noch de commentaar daarbij. Zij wordt vooral onrechtstreeks afgeleid uit allerlei 238 GC – IV, Titel III, afdeling II: Vreemdelingen op het grondgebied van een partij bij het conflict ( eigen aanduiding ); GC – IV, Titel III, afdeling III: Bezette gebieden ( eigen aanduiding ). 239 R. R. BAXTER, “ So – called unprivileged belligerency: spies, guerrillas, and saboteurs “ in 28 British yearbook of International law 1951, ( 323 ) 328. 240 S. D. MURPHY, “ Evolving Geneva Convention paradigms in the War on Terrorism: applying the core rules to the release of persons deemed unprivileged combatants “, George Washington law review, Vol. 75, 2007, 25 – 26. 241 J. CALLEN, “ Unlawful combatants and the Geneva Conventions “, Virginia journal of international law, Vol. 44:4, 2004, ( 1025 ) 1064. 68 besprekingen van delegatieleden die hebben meegewerkt aan de opstelling van de uiteindelijke Conventies.242 177. Daarenboven wijzen verscheidene auteurs erop dat de hierboven beschreven interpretatie van de artikelen 4 en 5 GC IV verkeerd is: artikel 5 is gericht op problemen van ‘ internal security and order maintenance ‘, dus is het logisch dat het slagveld daar niet onder valt. Wat betreft de interpretatie van artikel 4 GC IV, is de kritiek dat de auteurs die van mening zijn dat onwettige strijders op het slagveld niet onder de Vierde Conventie vallen, geen overtuigende ratio geven waarom de opstellers van die Conventie personen op het slagveld zouden hebben willen uitsluiten van deze Conventie.243 178. Ook zorgt het gemis aan duidelijkheid met betrekking tot de geografische afbakening van het ‘ slagveld ‘ ervoor dat de theorie weinig geloofwaardig overkomt. Hoe moet dit bepaald worden? Bestaat een dergelijk gebied juridisch gezien überhaupt wel ( immers, als de ene partij een stuk land van de andere partij verovert, dan wordt dit bezet gebied )? En wat gebeurt er met de onwettige strijder op het ‘ slagveld ‘ indien deze uiteindelijk – wat onvermijdelijk is – vervoerd wordt naar bezet gebied of het grondgebied van een Partij tot het conflict?244 Als je aanneemt dat de persoon zijn status verliest eenmaal die het slagveld verlaat – iets wat uiteindelijk altijd gebeurt en, daarenboven, wordt normaal gezien niemand voor lange termijn gevangen gehouden op een slagveld – en daarna de status van een gevangene in bezet gebied of op het grondgebied van een Partij bij het conflict aanneemt, wat is dan nog de relevantie van deze theorie? 179. Het lijkt erop dat het humanitaire argument – onwettige strijders op het slagveld leveren het grootste gevaar op voor de burgerbevolking – hier een cruciale rol speelt: de bescherming van de Conventies ontnemen zal er voor zorgen dat strijders zich zullen houden aan de regels en dit zal de burgerbevolking uiteindelijk ten goede komen. Of het echter opweegt tegen de net geschetste punten van kritiek lijkt me twijfelachtig. v. Conclusie 180. Zoals mag blijken uit het bovenstaande, is er absoluut geen pasklaar antwoord voorhanden op de vraag welke nu de rechten zijn van de onwettige strijder onder het internationaal humanitair recht. 181. De meest aanvaarde en, in het licht van de tekst van de Conventies, meest correcte opvatting blijkt te zijn dat onwettige strijders onder de Vierde Conventie van Genève vallen. Dit lijkt het meest in lijn te liggen met de geest van die Conventies, namelijk aan ieder persoon betrokken in een gewapend conflict een statuut toekennen zodat deze onder bepaalde humanitaire beschermingen zal vallen. Onwettige strijders zijn in deze optiek een sub categorie van burgers voor het IHR en dienen overeenkomstig behandeld te worden. Tenslotte laat artikel 5 GC IV toe een streng detentie-regime te hanteren voor de onwettige strijders. 242 J. CALLEN, “ Unlawful combatants and the Geneva Conventions “, Virginia journal of international law, Vol. 44:4, 2004, ( 1025 ) 1062. 243 Zie voor een grondige weerlegging van de theorie van Richard Baxter: D. JINKS, “ The declining significance of POW status “, Chicago Public law and legal theory working paper No. 65, 2004, 20 – 24. 244 R. VÄRK, “ The status and protection of unlawful combatants “, Juridica International, 2005, http://www.juridicainternational.eu/public/pdf/ji_2005_1_191.pdf, ( 191 ) 196. 69 182. Aan het andere uiteinde ligt de opvatting dat onwettige strijders volledig buiten de Conventies vallen. Doordat één van de proponenten ervan de Verenigde Staten van Amerika is moet met deze opvatting terdege rekening worden gehouden, ook al is de juridische basis ervan zeer klein en is de kritiek groot. 183. Tussen deze twee uitersten in ligt de idee dat onwettige strijders op het slagveld niet onder de Vierde Conventie vallen. Deze theorie, met als geestelijke vader Richard R. Baxter, is echter gebouwd op twijfelachtige premissen die niet echt overtuigend klinken. Ook op praktisch vlak lijkt deze moeilijk te volgen ( waar is het slagveld? Wat als de persoon vervoerd wordt naar bezet gebied/gebied van een Partij tot het conflict? Enz. ). 184. Tenslotte moet in principe altijd nog, als absoluut minimum, rekening worden gehouden met de bepalingen in de Conventies en de Aanvullende protocollen die als internationaal gewoonterecht worden aanzien. In het kader van de onwettige strijder gaat het dan om gemeenschappelijk artikel 3 GC, artikel 75 AP I en de Martens Clausule.245 b) Onder de internationale mensenrechten 185. Nu de verschillende pistes onder het internationaal humanitair recht zijn overlopen geweest, kan er gekeken worden naar de internationale mensenrechten. Bieden deze de onwettige strijder een ultiem vangnet indien deze door het internationaal humanitair recht in de steek wordt gelaten? Om dit te achterhalen is het noodzakelijk de dynamiek van de verhouding tussen het IHR en de IMR te schetsen. Het antwoord volgt vanzelf. i. De wisselwerking tussen het internationaal humanitair recht en de internationale mensenrechten 186. Zoals in het begin van deze thesis werd verduidelijkt, zijn het internationaal humanitair recht en de internationale mensenrechten ( hierna: IMR ) bronnen van recht met duidelijk onderscheiden eigenschappen. Het IHR komt tot leven gedurende een gewapend conflict; eenmaal dit voorbij is, is ook de werking van het IHR ten einde en verdwijnt zij uit beeld. De IMR spelen in principe zowel gedurende vredestijd, als tijdens periodes van gewapend conflict. Een gewapend conflict is echter een speciale situatie waarbij dood en vernieling (dood)normaal zijn. Het IHR maakt als dusdanig een constante afweging tussen militaire noodzakelijkheid en humanitaire overwegingen, een afweging die in het kader van de mensenrechten totaal niet wordt gemaakt.246 Die afweging is noodzakelijk. Immers, indien het IHR geen ruimte zou laten voor militaire overwegingen, zou het voor militaire leiders in het veld onmogelijk, alsook onwenselijk zijn om dat IHR te respecteren; iets wat uiteindelijk niemand ten goede zou komen. Zo bestempelt het IHR niet elk burgerslachtoffer als een schending van het oorlogsrecht. ‘ Collateral damage ‘ wordt erkend en, zolang het aantal burgerslachtoffers niet excessief is in overeenstemming met het daardoor bereikte militaire doel, zal het IHR dergelijke daad niet als een misdaad bestempelen.247 Dit gezegd zijnde, hoe 245 K. WATKIN, “ Warriors without rights? Combatants, unprivileged belligerents, and the struggle over legitimacy “, The Occasional Papers Series of the Program on Humanitarian Policy and Conflict Research, 2005, http://www.hpcrresearch.org/sites/default/files/publications/OccasionalPaper2.pdf, 68. 246 st K. W. WATKIN, “ Combatants, unprivileged belligerents and conflict in the 21 century “, IDF law review, Vol. 1, 2003, ( 69 ) 71. 247 Artikel 51 (5) (b), Aanvullend Protocol I. 70 moet het recht op leven248, een belangrijk principe in de internationale mensenrechtenverdragen, dan worden geïnterpreteerd gedurende een gewapend conflict? Dit is, in essentie, het vraagstuk over de wisselwerking tussen de mensenrechten en het oorlogsrecht. 187. Oorspronkelijk was de opvatting dat het IHR en de IMR elk duidelijk onderscheiden situaties bestreken. Dit betekent dat in vredestijd de mensenrechten van toepassing zijn , en wanneer een gewapend conflict uitbreekt maakt het internationaal humanitair recht de dienst uit. Van zodra het gewapend conflict eindigt doven de humanitaire rechten uit en nemen de mensenrechten de plaats weer in.249 188. Dit zwart-wit beeld betreffende de wisselwerking tussen deze beide bronnen van recht is thans achterhaald. Er lijkt op dit moment een in grote mate aanvaarde opvatting te bestaan dat het IHR en de IMR gedurende de duur van een gewapend conflict gelijktijdig van toepassing zijn; de één sluit de ander dus niet uit.250 Als dusdanig gaat de discussie niet over de vraag of beide bronnen van recht gelijktijdig van toepassing kunnen zijn ( aangezien dat reeds als een vaststaand feit mag worden beschouwd als we de net vermelde opvatting volgen ), maar wel op welke manier die gelijktijdige toepassing zal plaatsvinden.251 Waar geen discussie over bestaat, is dat bepaalde normen, ook wel aangeduid als de harde kern van de mensenrechten, niet vatbaar zijn voor enige afwijking ( verbod op foltering en onmenselijke behandeling, verbod op slavernij enzovoort ). De andere mensenrechten zijn in principe niet absoluut: elk mensenrechtenverdrag bevat een bepaling die vooropstelt dat in bepaalde omstandigheden het mogelijk is van de geboden beschermingen af te wijken indien in een specifieke situatie dit wenselijk is.252 189. De hier beschreven wisselwerking focust zich dus op die mensenrechten waar men niet vanaf kan wijken. Daarbij moet de vraag gesteld worden of, gedurende een gewapend conflict, het IHR als lex specialis fungeert waarbij die fundamentele mensenrechten door de bril van het internationaal humanitair recht moeten worden beoordeeld, of dat het internationaal humanitair recht en de internationale mensenrechten elkaars gelijke zijn en als puzzelstukjes elkander aanvullen waar nodig ( afhankelijk van welk rechtskader in het specifieke geval een situatie beter kan adresseren ).253 190. De relatie tussen beide rechtsbronnen wordt vaak bekeken als die waarbij het IHR de lex specialis is gedurende een gewapend conflict.254 Deze opvatting wordt gerechtvaardigd door te verwijzen naar een bekend advies gegeven door het Internationaal Gerechtshof. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties vroeg een advies aan het Internationaal Gerechtshof betreffende de vraag of het gebruik, of de dreiging van het gebruik, van nucleaire 248 Artikel 6 internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 1 Europees verdrag voor de rechten van de mens 249 N. K. MODIRZADEH, “ The dark sides of convergence “, U.S. naval war college international law studies ( blue book series), Vol. 86, 2010, ( 349 ) 352 – 354. 250 N. K. MODIRZADEH, “ The dark sides of convergence “, U.S. naval war college international law studies ( blue book series), Vol. 86, 2010, ( 349 ) 355. 251 Ibid. 252 L. DOSWALD-BECK, S. VITÉ, “ International humanitarian law and human rights law “, International review of the Red Cross, No. 293, 1993, http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/RC_Mar-Apr-1993.pdf, ( 94 ) 106. 253 W. A. SCHABAS, “ Lex specialis? Belt and suspenders? The parallel operation of human rights law and the law of armed conflict, and the conundrum of jus ad bellum “, Israel law review, Vol. 40, No. 2, ( 592 ) 597 – 598. 254 M. MILANOVIC, “ Lessons for human rights and humanitarian law in the war on terror: comparing Hamdan and the Israeli targeted killings case “, International review of the Red Cross, Vol. 89, No. 866, 2007, ( 373 ) 390 – 391. 71 wapens toegestaan is onder het internationaal recht.255 In het advies beschrijft het Hof vooreerst een belangrijk argument van zij die een dergelijk gebruik of dreiging van nucleaire wapens illegaal vinden: zij verwijzen naar artikel 6 van het internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten ( hierna: BUPO verdrag ), dat het recht op leven bevat. Tegenstanders van deze visie reageerden als volgt: “ In reply [...] it was suggested that the Covenant256 was directed to the protection of human rights in peacetime, but that questions relating to unlawful loss of life in hostilities were governed by the law applicable in armed conflict.257 “ Het hof beoordeelt deze problematiek in drie stappen. Ten eerste zegt zij dat het BUPO verdrag, in haar artikel 4, toestaat om af te wijken van bepaalde geboden beschermingen in geval van een ‘ algemene noodtoestand ‘; maar dat het recht op leven geen dergelijke bepaling is die opzij mag worden gezet in geval van ‘ algemene noodtoestand ‘. Ten tweede stelt het Hof vast dat het internationaal humanitair recht de lex specialis is. Dit betekent, en dit is de uiteindelijke derde stap in de redenering van het Hof, dat het recht op leven zoals omschreven in artikel 6 BUPO wel blijft doorwerken in een gewapend conflict, maar dat dit artikel moet geïnterpreteerd worden door rekening te houden met het internationaal humanitair recht, dat in dergelijke situaties de lex specialis uitmaakt.258 Als dit advies dus als uitgangspunt wordt genomen betekent dit dat de mensenrechten te allen tijde blijven doorwerken, maar dat gedurende een gewapend conflict de beschermingen geboden door die mensenrechten moeten beoordeeld worden door rekening te houden met het humanitair recht. Het recht op leven blijft dus doorwerken, zeker, maar in een gewapend conflict moet hierbij rekening worden gehouden met de vereisten van militaire noodzakelijkheid die doorwerken in het internationaal humanitair recht. 191. Acht jaar later, in een ander advies, verduidelijkte het Hof haar positie. Hierbij nuanceerde zij haar eerdere uitspraak omtrent de relatie tussen het IHR en de IMR: “ As regards the relationship between international humanitarian law and human rights law, there are thus three possible situations: some rights may be exclusively matters of international humanitarian law; others may be exclusively matters of human rights law; yet others may be mattes of both these branches of international law.259 “ Het belang van deze uitspraak is dat zij verduidelijkt dat het Hof van mening is dat het internationaal humanitair recht gedurende een gewapend conflict niet altijd de lex specialis is. Waar de mensenrechten zeer uitgebreide bepalingen bevatten over bijvoorbeeld juridische waarborgen, terwijl het humanitair recht daar enkel uiterst beknopt naar verwijst, zal het toepasselijke mensenrecht als uitgangspunt worden genomen. Het omgekeerde geval kan zich eveneens voordoen. Ten slotte kan het zijn dat twee bepalingen, één komende uit de 255 IGH, The legality of the threat or use of nuclear weapons, Request for advisory opinion, 15 december 1994, http://www.icj-cij.org/docket/files/95/7646.pdf, 2. 256 Het Bupo verdrag. 257 IGH, Legality of the threat or use of nuclear weapons, Advisory opinion, Reports of judgements, advisory opinions and orders, 8 July 1996, 239 ( paragraaf 24 ). 258 IGH, Legality of the threat or use of nuclear weapons, Advisory opinion, Reports of judgements, advisory opinions and orders, 8 July 1996, 240 ( paragraaf 25 ). 259 IGH, Legal consequences of the construction of a wall in the occupied palestinian territory, Advisory opinion, Reports of judgements, advisory opinions and orders, 9 July 2004, 178 ( paragraaf 106 ). 72 mensenrechten en de andere uit het humanitair recht, elkaar mooi aanvullen en samen kunnen worden toegepast. 192. Hoewel de wisselwerking tussen beide bronnen van recht een hot topic blijft, blijkt een meerderheid van uitspraken gedaan door internationale tribunalen, alsook opinies van belangrijke rechtsgeleerden, erop te wijzen dat een parallelle toepassing van mensenrechten en humanitair recht, zoals hierboven uiteengezet, een zeer wijdverspreid aanvaard principe is. Het internationaal humanitair recht is dus niet altijd de lex specialis.260 193. Ter recapitulatie kan de hierboven geschetste wijd verspreide opvatting betreffende de wisselwerking tussen het IHR en de IMR als volgt worden samengevat: (1) mensenrechten blijven doorwerken ten tijde van een gewapend conflict; (2) een gewapend conflict kan ervoor zorgen dat bepaalde beschermingen geboden door de mensenrechten wegvallen261, maar belangrijke beschermingen zoals het recht op leven, verbod van foltering enzovoort blijven te allen tijde doorwerken; en (3) die mensenrechten die blijven doorwerken kunnen, naargelang de specifieke omstandigheden, ofwel onverminderd worden toegepast, ofwel samen met regels uit het humanitair recht worden toegepast, ofwel enkel in een aan de humanitaire regels ondergeschikte rol worden toegepast . Enkel in dit laatste geval speelt het internationaal humanitair recht een lex specialis – rol. 194. Nu is vastgesteld dat de mensenrechten en het humanitair recht in de meeste gevallen samen van toepassing zullen zijn gedurende een gewapend conflict, dient er zich een nieuw vraagstuk aan: is een staat gebonden door haar mensenrechtelijke verplichtingen wanneer zij buiten haar eigen grenzen militair optreed? Het gaat hier dus over een internationaal gewapend conflict. De mening van het ICRC, gesteund door allerlei uitspraken van internationale tribunalen, is dat dit afhangt van de mate waarin die Staat controle uitoefent over een bepaald gebied.262 Als er sprake is van een bepaald niveau van controle over het betreffende gebied, moet de bezettende Mogendheid de mensenrechten voor wat betreft dat gebied en de personen die zich daarin bevinden, respecteren. Een bespreking in detail zou het toepassingsgebied van deze thesis te buiten gaan. Wat moet geweten zijn is de net vermelde stelling van het ICRC, evenals het feit dat sommige belangrijke landen er een andere mening op na houden. De Verenigde Staten van Amerika is ongetwijfeld het belangrijkste land dat 260 R. GABOR, “ Legal issues in the “ war on terrorism “ – reflecting on the conversation between Silja N.U. Voneky and John Bellinger “, German law journal, Vol. 09, No. 05, 2008, ( 712 ), 734; E. SCHMID, “ The right to a fair trial in times of terrorism: a method to identify the non-derogable aspects of article 14 of the International Covenant on Civil and Political Rights “, Göttingen journal of international law, Vol. 1, 2009, ( 29 ) 35; W. A. SCHABAS, “ Lex specialis? Belt and suspenders? The parallel operation of human rights law and the law of armed conflict, and the conundrum of jus ad bellum “, Israel law review, Vol. 40, No. 2, ( 592 ) 596; M. MILANOVIC, “ Lessons for human rights and humanitarian law in the war on terror: comparing Hamdan and the Israeli targeted killings case “, International review of the Red Cross, Vol. 89, No. 866, 2007, ( 373 ) 391; R. K. GOLDMAN en B. D. TITTEMORE, “ Unprivileged combatants and the hostilities in Afghanistan: their status and rights under international humanitarian and human rights law “, The American society of international law task force on terrorism 2002, http://www.pegc.us/archive/Journals/goldman.pdf, 40. 261 Om deze te doen wegvallen, moet je het artikel raadplegen dat toelaat af te wijken van de beschermingen en de procedure volgen. Zie bijvoorbeeld het BUPO-verdrag, artikel 4 (3). 262 “ Interaction between humanitarian law and human rights in armed conflicts “, Rule of law in armed conflicts project, http://www.genevaacademy.ch/RULAC/interaction_between_humanitarian_law_and_human_rights_in_armed_conflicts.php, Hoofdstuk II; N. K. MODIRZADEH, “ The dark sides of convergence “, U.S. naval war college international law studies ( blue book series), Vol. 86, 2010, ( 349 ) 356. 73 ervan uitgaat dat haar verplichtingen onder mensenrechtelijke verdragen niet extraterritoriaal gelden. Wat is het praktische belang hiervan in het kader van onwettige strijders? 195. Als (1) de mening van het ICRC wordt gevolgd en mensenrechten dus extraterritoriaal toegepast moeten worden ( indien een staat voldoende controle over een gebied heeft gevestigd ) en (2) er aangenomen wordt dat de mensenrechten blijven doorwerken gedurende een gewapend conflict, dan bieden de internationale mensenrechten de volgende relevante beschermingen voor onwettige strijders: - Allerlei waarborgen op het gebied van eerlijke procesvoering onder het BUPO verdrag.263 Het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties heeft uitdrukkelijk gesteld dat in tijden van ‘ algemene noodtoestand ‘, fundamentele waarborgen die een eerlijk proces moeten verzekeren, blijven gelden. Zo kan onder andere een persoon enkel door een rechtbank veroordeeld worden voor een misdrijf en moet het principe van onschuld tot het tegendeel is bewezen worden gerespecteerd 264; moet een beklaagde het recht hebben op een advocaat en een vertaler indien nodig; in geval van een veroordeling dient de betrokkene de mogelijkheid te hebben deze veroordeling opnieuw te laten beoordelen door een hogere rechterlijke instantie.265 - Het ‘ Verdrag tegen Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Onterende Behandeling of Bestraffing ‘ verbied foltering onder alle omstandigheden, waarbij geen enkele uitzonderlijke omstandigheid, ook niet een gewapend-conflict situatie, dergelijke praktijken kan rechtvaardigen. Onder foltering verstaat het verdrag: “iedere handeling waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon met zulke oogmerken als om van hem of van een derde inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen voor een handeling die hij of een derde heeft begaan of waarvan hij of een derde wordt verdacht deze te hebben begaan, of hem of een derde te intimideren of ergens toe te dwingen dan wel om enigerlei reden gebaseerd op discriminatie van welke aard ook, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op aanstichten van dan wel met de instemming of gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt .266 “. Hieruit volgt dat marteling, onmenselijke en vernederende behandeling of bestraffing absoluut verboden is, ook met betrekking tot onwettige strijders. 263 Bijvoorbeeld artikel 14 ( gelijkheid voor de rechter, vermoeden van onschuld enzovoort ) en 15 ( geen straf dan door een wet ) BUPO – verdrag. 264 A. DE ZAYAS, “ The status of Guantanamo Bay and the status of the detainees “, Douglas MCK. Brown lecture, 19 November 2003, http://www.law.ubc.ca/files/pdf/events/2003/november/GUANTANA.pdf, 27 – 28. 265 R. K. GOLDMAN en B. D. TITTEMORE, “ Unprivileged combatants and the hostilities in Afghanistan: their status and rights under international humanitarian and human rights law “, The American society of international law task force on terrorism 2002, http://www.pegc.us/archive/Journals/goldman.pdf, 55. 266 Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, resolutie 39/46, New York, van 10 december 1984, artikel 1.1. 74 - Wat betreft detentie van onwettige strijders wordt door sommigen gesuggereerd dat in geval van een gewapend conflict of bezetting die een lange tijd aansleept, mensenrechten die betrekking hebben op detentie in werking treden omdat het humanitair recht enkel zeer rudimentaire bepalingen voorziet qua detentie.267 196. De net gegeven opsomming is zeker niet exhaustief. Er zijn tal van andere mensenrechten verdragen buiten het BUPO-verdrag die relevante bepalingen bevatten voor onwettige strijders. Feit is wel dat die bepalingen vooral betrekking zullen hebben op de drie waarborgen die net zijn geschetst geweest: verbod op onmenselijke/vernederende behandeling en marteling, recht op eerlijke procesvoering, en waarborgen inzake detentie. Hieruit volgt dus een ietwat primitieve, maar voor een onwettige strijder in de praktijk levensbelangrijke conclusie: de stempel van onwettige strijder opgeplakt krijgen en, in het ergste geval, volledig buiten de Conventies van Genève vallen, betekent allerminst dat de persoon in kwestie automatisch blootgesteld zal worden aan de meest willekeurige en extreme vormen van detentie, procesvoering en bestraffing. De IMR spelen in dit opzicht immers een rol als vangnet. Echter, zoals later zal worden aangetoond met betrekking tot de Verenigde Staten van Amerika, is het mogelijk bepaalde juridische redeneringen te formuleren waardoor kan gesteld worden dat onwettige strijders zelfs op deze basisrechten geen beroep zouden kunnen doen. Een redenering die dan wel lijkt in te gaan tegen de net geschetste tendens om mensenrechten te laten doorwerken gedurende een gewapend conflict. VII. De toekomst 197. Afgaande op expliciete uitspraken van internationale tribunalen, statenpraktijk en opinies van gezaghebbende auteurs is er een tendens om steeds meer normen, zij het mensenrechten of humanitaire rechten, van toepassing te verklaren op alle situaties en alle personen. De auteur Sean D. Murphy noemt dit the dictates of public conscience en verwijst naar de processen gevoerd in Neurenberg om aan te tonen dat er, zeker na de Tweede Wereldoorlog, de idee ontstond dat bepaalde normen altijd en op iedereen van toepassing moeten zijn, hoe erg de daad ook is die men heeft gesteld.268 De proliferatie van mensenrechtenverdragen en het ontstaan van gewoonterechtelijke humanitaire normen hebben er sindsdien voor gezorgd dat er een gestage uitbreiding is van rechten waar zelfs zij die de meest verwerpelijke daden hebben gesteld beroep op kunnen doen. 198. Tevens wordt er beweerd dat er een toenadering is tussen de internationale mensenrechten en het internationaal humanitair recht, waarbij de mensenrechten steeds meer invloed uitoefenen op het internationaal humanitair recht.269 Ook tracht men een steeds grotere set aan regels vast te leggen die altijd als minimum-beschermingen in alle situaties 267 R. K. GOLDMAN en B. D. TITTEMORE, “ Unprivileged combatants and the hostilities in Afghanistan: their status and rights under international humanitarian and human rights law “, The American society of international law task force on terrorism 2002, http://www.pegc.us/archive/Journals/goldman.pdf, 47. 268 S. D. MURPHY, “ Evolving Geneva Convention paradigms in the War on Terrorism: applying the core rules to the release of persons deemed unprivileged combatants “, George Washington law review, Vol. 75, 2007, 32 – 33. 269 L. DOSWALD-BECK, S. VITÉ, “ International humanitarian law and human rights law “, International review of the Red Cross, No. 293, 1993, http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/RC_Mar-Apr-1993.pdf, ( 94 ) 111 – 117. 75 van toepassing zijn. Zo is er bijvoorbeeld de Turku verklaring270 ( 1990 ) dewelke bepaalde minimumnormen proclameert die altijd, ongeacht het bestaan van ‘ internal violence, disturbances, tensions and public emergency 271 ‘, van toepassing dienen te zijn. 199. Als er wordt vanuit gegaan dat het de meest aanvaarde oplossing is om onwettige strijders onder de Vierde Conventie te laten vallen, is er heel wat voor te zeggen dat de ‘ problematiek ‘ van onwettige strijders een uitstervend probleem is, of althans een probleem dat aan relevantie verliest. Om dit te begrijpen, dient men te kijken naar wat de voordelen zijn die wettige strijders krijgen indien zij gevangen genomen worden. Inderdaad, de status van krijgsgevangene brengt heel wat privileges met zich mee. Zo is er het recht op voldoende mogelijkheid voor recreatie, studie, sport en spel272; het recht om religieuze plichten na te leven; enzovoort. Maar het belangrijkste recht van krijgsgevangenen is ongetwijfeld het zogenaamde ‘ assimilatierecht ‘. Dit houdt in dat krijgsgevangenen als het ware worden gelijkgeschakeld ( geassimileerd ) met de leden van de strijdmacht die hen gevangen houdt voor wat betreft het op hen toepasselijke disciplinaire recht en strafrecht. Zij mogen enkel gestraft worden voor vergrijpen waar ook leden van de strijdmacht die hen gevangen houden voor gestraft kunnen worden, en zij moeten daarenboven dezelfde soort straffen krijgen.273 Dit hangt samen met de strijders-immuniteit waar krijgsgevangenen over beschikken. Ook mogen straffen enkel worden uitgesproken door dezelfde rechtbanken als deze die oordelen over de leden van de detinerende strijdmacht.274 Qua huisvesting dienen de omstandigheden waarin krijgsgevangenen verblijven dezelfde te zijn als deze waarin de vijandige strijdmacht in dezelfde streek zich bevindt.275 Een tweede recht van krijgsgevangenen dat het vermelden waard is, is het feit dat zij slechts naam, voornaam, rang, geboortedatum en leger- of stamboeknummer dienen te geven aan vijandelijke ondervragers.276 Een persoon als onwettige strijder zien, zou een staat dus in de gelegenheid stellen deze bepalingen in de Derde Conventie te omzeilen door hen onder de Vierde Conventie te laten vallen. 200. Dienaangaande stelt professor Derek Jinks in twee artikelen dat dit verschil in behandeling in de praktijk overschat wordt.277 Dit komt doordat de beschermingen van de Vierde Conventie, samen met gemeenschappelijk artikel 3 GC en artikel 75 AP I, aan de burger die rechtstreeks deelneemt aan de vijandelijkheden – dus de onwettige strijder - een bescherming verlenen die quasi identiek is aan die van de krijgsgevangene. Om dit punt duidelijk te maken, dient gekeken te worden naar die beschermingen die een krijgsgevangene het nauwst aan het hart zullen liggen: procedurele waarborgen en basishumanitaire rechten zoals accommodatie en hygiëne. In deze zin is het pleidooi van Jinks zeker te begrijpen. Immers, krijgsgevangenen genieten van heel wat beschermingen op het vlak van ondervraging, hygiënische leefomstandigheden en gerechtelijke procedures. Maar zijn deze 270 Declaration of minimum humanitarian standards, adopted by an expert meeting convened by the institute for Human Rights, Turku, 2 december 1990, http://www.ifrc.org/Docs/idrl/I149EN.pdf, ( hierna: Turkuverklaring ), ( niet bindend document ). 271 Turku-verklaring, preambule. 272 Artikel 38 GC – III. 273 Zie ICRC Commentaar GC – III, p. 406: [Prisoners-of-war] are subject to the same penal and disciplinary legislation as members of the armed forces of the Detaining Power, and liable to the same punishment for similar actions [...] 274 Artikel 102 GC – III. 275 Artikel 25 GC – III. 276 Artikel 17 GC – III. 277 Zie D. JINKS, “ Protective parity and the laws of war “, Chicago Public law and legal theory working paper No. 64, http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=528122; en D. JINKS, “ The declining significance of POW status “, Chicago Public law and legal theory working paper No. 65, 2004. 76 werkelijk zo verschillend van die waar de onwettige strijder recht op zal hebben onder de Vierde Conventie? Naast specifieke bepalingen voor burgers die gevangen gehouden worden in bezet gebied en op het grondgebied van een Partij tot het conflict, somt de Titel III, afdeling IV van de Vierde Conventie een hele waslijst aan waarborgen op voor ‘ beschermde personen ‘ ( burgers dus ) die gevangen genomen worden. De daar geboden beschermingen dienen zeker niet onder te doen voor deze toepasselijk op krijgsgevangenen: zij gaan van accommodatie en hygiëne278, tot ontspanning279 en de benoeming van een ‘ comité voor geïnterneerden ‘280. Jinks erkent dat het artikel 5 GC IV afwijkingen toelaat op deze beschermingen, maar stelt dat deze slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen worden ingeroepen.281 Bovenop de Vierde Conventie komen de bepalingen geboden door het gemeenschappelijk artikel 3 GC en artikel 75 AP I. Zoals eerder gesteld zijn daarin belangrijke humanitaire en procedurele beschermingen opgenomen. Deze worden nog eens versterkt door de toepasselijke mensenrechten waarvan niet kan worden afgeweken. 201. Uiteindelijk concludeert Jinks dat er slechts twee grote verschillen bestaan tussen krijgsgevangenen onder de Derde Conventie en gedetineerden onder de Vierde Conventie ( waaronder dus ook onwettige strijders ): (a) krijgsgevangenen hebben de ruime assimilatie rechten, waarvan het belangrijkste voordeel is dat zij onder dezelfde rechtbanken en procedures moeten vallen als de vijandelijke strijdmacht; en (b) krijgsgevangenen hebben de strijders-immuniteit waardoor zij niet vervolgd kunnen worden voor oorlogshandelingen die in overeenstemming met het oorlogsrecht zijn begaan geweest.282 202. Jinks pleit er voor om alle strijders, wettig of onwettig, onder de Derde Conventie van Genève te laten vallen: ieder die een wapen oppakt en de vijand te lijf gaat zou krijgsgevangene ( en dus een wettig strijder ) worden. Op individuele basis moet dan worden uitgemaakt wie het oorlogsrecht heeft geschonden en deze persoon kan hiervoor worden vervolgd. Jinks pareert meteen mogelijke kritiek op deze op het eerste zicht toch wel zeer controversiële conclusie door te stellen dat krijgsgevangenen onder het huidige stelsel ook veroordeeld kunnen worden voor hetzij (a) oorlogsmisdaden of misdaden tegen de mensheid, en (b) misdaden die niet in verband staan met de vijandelijkheden ( ‘ common crimes ‘ ).283 Dit zou ervoor zorgen dat burgers die rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden gestraft kunnen worden, ook al worden ze als krijgsgevangen aanzien, omdat het zich niet voldoende onderscheiden van de burgerbevolking een schending is van het oorlogsrecht waarvoor reguliere wettige strijders onder het oorlogsrecht kunnen worden vervolgd.284 En daarnaast verhindert het feit dat men terroristen als krijgsgevangenen zou behandelen, hoe vreemd dit conceptueel ook mag klinken, niet om deze personen te bestraffen voor hun daden. Immers, terroristen zullen zich meestal niet voldoende onderscheiden van de burgerbevolking en gaan daarenboven vaak burgers als doelwit beschouwen. Dit zijn twee handelingen die als schendingen van het oorlogsrecht kunnen worden aangeduid. De terrorist die onder de Derde Conventie zou vallen, kan dus vervolgd worden voor zijn daden.285 Eveneens zou een 278 Artikel 85 GC – IV. Artikel 94 GC – IV. 280 Artikel 102 GC – IV. 281 D. JINKS, “ The declining significance of POW status “, Chicago Public law and legal theory working paper No. 65, 2004, 15. 282 D. JINKS, “ The declining significance of POW status “, Chicago Public law and legal theory working paper No. 65, 2004, 50 – 51. 283 D. JINKS, “ The declining significance of POW status “, Chicago Public law and legal theory working paper No. 65, 2004, 53. 284 IBID. 285 IBID. 279 77 dergelijke aanpak ten dienste staan van de bescherming van de burgerbevolking: elke strijder in spe zou voldoende aangemoedigd worden zich te onderscheiden van de burgerbevolking en deze niet aan te vallen, aangezien handelen in overeenstemming met het oorlogsrecht je zal verzekeren van de status van krijgsgevangene terwijl dit oorlogsrecht schenden ervoor zal zorgen dat je kan vervolgd worden ( waarbij die vervolging dan zal plaatsvinden binnen het kader van de Derde Conventie ). Dit in grote tegenstelling tot de de huidige situatie waar het al voldoende dat je als strijder niet behoort tot een bepaalde groep ( reguliere strijdmacht van een staat, irreguliere strijdkracht die voldoet aan de criteria in artikel 4 GC III, of lid van een strijdmacht zoals omschreven in artikel 1 (4) AP I ) om niet meer onder de Derde Conventie te vallen, ook al handel je voor de rest in overeenstemming met het oorlogsrecht. Men kan zich de vraag stellen wat, onder het huidige systeem, voor deze personen dan nog het nut is zich te houden aan het oorlogsrecht als men toch al op voorhand heeft bepaald dat zij onwettige strijders zijn. In essentie komt Jink’s pleidooi er dus op neer aan de onwettige strijders een vast juridisch kader te verlenen zodat deze niet op een willekeurige manier kunnen behandeld worden die de deur altijd op een kier laat voor mensonterende behandelingen. 203. Na een lezing van de toepasselijke rechten onder de Vierde Conventie van Genève, de gewoonterechtelijke en mensenrechtelijke beschermingen die van toepassing zijn op onwettige strijders, en de bedenkingen van Jinks, lijkt het mij niet onzinnig te stellen dat het plaatsen van onwettige strijders onder de Vierde Conventie eigenlijk geen problematische situatie uitmaakt. Als uit het voorgaande iets kan worden geconcludeerd, is het wel dat de Vierde Conventie voldoende beschermingen biedt op het vlak van procesvoering, respect voor basisrechten zoals het verbod op foltering en mensonterende behandelingen, enzovoort. Het probleem bestaat erin dat er nergens duidelijk en zonder omwegen vermeld staat dat onwettige strijders onder die Vierde Conventie vallen. Hierdoor blijft de mogelijkheid bestaan om te gaan argumenteren dat deze personen volledig buiten de Conventies vallen. Die mogelijkheid wordt steeds kleiner aangezien er een proliferatie is van rechten die te allen tijde en op alle personen van toepassing moeten zijn, waardoor het nut van het plaatsen van onwettige strijders buiten de Conventies afneemt. Maar zoals de wereld sinds 9/11 en de daaropvolgende oorlog tegen het terrorisme heeft mogen leren, bestaat die mogelijkheid wel degelijk nog, en heeft zij ervoor gezorgd dat personen onderworpen konden worden aan zaken zoals waterboarding. Iets wat onmogelijk zou geweest zijn indien algemeen aanvaard was geweest dat personen onder de Vierde, of, zoals Jinks bepleit, onder de Derde Conventie vallen. 204. Nu, bijna vijftien jaar na het begin van de oorlog tegen het terrorisme, staat het debat over onwettige strijders volop in de schijnwerpers. In de praktijk zijn de Verenigde Staten van Amerika momenteel de enigste die volop gaan voor een aparte categorie van onwettige strijders onder het oorlogsrecht. In feite, en dat wordt verderop ook uitgebreid uiteengezet, kunnen de VSA zich dit enkel veroorloven omdat zij zo machtig zijn. Onder de mensenrechten en het humanitair gewoonterecht zijn vele zaken die de VSA doen met onwettige strijders al verboden gesteld. Maar vanwege de overweldigende wereldwijde dominantie op verschillende domeinen kan de VSA het zich veroorloven deze zaken naast zich neer te leggen door zich onder andere te baseren op een ‘ unieke situatie ‘ ( cfr. De oorlog tegen het terrorisme ). In die zin is het fout om te kijken naar wat er gebeurt met onwettige strijders die zich in handen bevinden van de VSA en daaruit te concluderen dat onwettige strijders geen enkele houvast hebben in het internationaal recht , omdat de VSA in feite lijnrecht ingaan tegen heersende opvattingen. Verderop zal ook worden aangetoond dat op een bepaald punt de VSA onwettige strijders op een zodanige manier behandelden die zo 78 flagrant inging tegen heersende opvattingen, dat zij besloten een andere terminologie toe te passen op de gedetineerden ( zij werden omgedoopt tot ‘ vijandelijke onwettige strijders ‘ ). 205. Natuurlijk is de vraag wat er zal gebeuren in de toekomst. Als de VSA op een bepaalde punt hun huidige politiek ten aanzien van onwettige strijders zullen verlaten en beginnen te handelen in overeenstemming met de visies die een meerderheid van de internationale rechtspraak en rechtsleer erop nahouden, zal de discussie mogelijks inhoudsloos worden ( immers, ze zullen onder de Vierde Conventie vallen, en zoals Jinks aantoont, zijn die beschermingen quasi identiek aan die in de Derde Conventie ). Als zij daarentegen zo verdergaan, zullen zij daar na loop van tijd mogelijks in gevolgd worden door anderen, en kan de huidige trend wel eens omgekeerd worden in de richting van een afzwakking van de rechten voor onwettige strijders. In het volgende hoofdstuk zal ik deze politiek van de Verenigde Staten ten aanzien van onwettige strijders in detail bespreken. VIII. De onwettige strijder op het slagveld van de 21e eeuw 206. Als gevolg van het hiervoor beschreven gebrek aan een algemeen aanvaard juridisch kader voor onwettige strijders, is het goed mogelijk om met wat ( juridisch ) knutselwerk de ogenschijnlijke beschermingen die onwettige strijders genieten ( mogelijks onder de Vierde Conventie, het gewoonterecht en/of de mensenrechten ) te eroderen. Niets toont dit beter aan dan een bestudering van het juridische kunstwerk dat de juridische adviseurs onder de Bushadministratie met veel ijver hebben gecreëerd. Een kunstwerk met de titel: onwettige strijders hebben geen rechten. De waarde van dit kunstwerk implodeerde al snel toen in 2006 het Amerikaanse Hooggerechtshof vaststelde dat onwettige strijders wel degelijk bepaalde beschermingen genieten onder het internationaal humanitair recht.286 Niettemin loont het de moeite na te gaan op welke basis men tot de conclusie kwam dat deze personen niet beschermd werden onder het internationaal humanitair recht, noch onder de internationale mensenrechten. Want hoewel, door de eerder vermelde uitspraak van het Hooggerechtshof, de Verenigde Staten bepaalde minimumrechten dienen te waarborgen voor onwettige strijders, aanzien zij deze personen nog altijd als een aparte categorie onder het oorlogsrecht die noch burger, noch strijder zijn. 207. Sinds 2001 veranderde de terminologie om onwettige strijders aan te duiden met de regelmaat van de klok. Zoals verderop zal worden besproken, is dit een bewijs dat, althans voor 9/11, er een evolutie was naar het toekennen van uitgebreide rechten voor onwettige strijders. Immers, zo gaat de redenering, de Verenigde Staten van Amerika ( hierna: VSA ) ging met haar behandeling van gevangenen zo in tegen geldende opvattingen en normen met betrekking tot onwettige strijders, dat het bestempelen van deze personen als onwettige strijders niet meer voldoende was om deze harde behandeling te rechtvaardigen. Het hele verhaal kan op bepaalde punten verwarrend overkomen door het door mekaar lopen van verschillende termen, maar daar is in feite een simpele oplossing voor: telkens u een andere term leest ( enemy combant, enemy unlawful combatant, enzovoort ) kunt u dit gerust lezen als ‘ onwettige strijder ‘. Zoals zal worden aangetoond gaat het immers om niet meer dan oude wijn in nieuwe zakken. 286 th Supreme Court of the United States, June 29 2006, 548 U.S. 557, Hamdan v. Rumsfeld, http://www.law.cornell.edu/supct/pdf/05-184P.ZO. 79 208. Ook de Israëlische regering trachtte in de vroege jaren 2000 een dergelijke constructie op te zetten, maar zij werd daarbij gedwarsboomd door het Israëlische Hooggerechtshof.287 Dat hof stelde in klare taal dat er geen sprake kan zijn van een aparte categorie van onwettige strijders. Door de uitspraak van dit Hooggerechtshof volgt Israel op heden een diametraal tegenovergestelde aanpak qua behandeling van onwettige strijders dan de Verenigde Staten van Amerika.288 209. Tenslotte nog een opmerking betreffende het taalgebruik: wanneer er melding wordt gemaakt van ‘ de wereldwijde strijd tegen het terrorisme ‘ ( Global War on Terror ) verwijs ik hiermee naar het conflict tussen de VSA enerzijds en de Taliban en Al Qaeda anderzijds. President Bush heeft altijd duidelijk gemaakt dat Al Qaeda het primaire doelwit was. De Taliban werd slechts een doelwit toen deze weigerde hun steun aan Al Qaeda in te trekken.289 Als dusdanig werd de Taliban ook onderdeel in de oorlog tegen het terrorisme. De juridische kwalificatie van het conflict tussen VSA en Taliban (internationaal gewapend conflict) en tussen de VSA en Al Qaeda ( niet-internationaal gewapend conflict – zie later ) verschilt wel, maar beide vijanden worden door de VSA op dezelfde manier behandeld, namelijk als onwettige strijders met een aparte status onder het oorlogsrecht. A. De Verenigde Staten van Amerika 210. Als op 11 september 2001 in minder dan twee uur tijd 2996 personen de dood vonden op Amerikaans grondgebied, werd een schokgolf gecreëerd die tot op de dag van vandaag voelbaar is. Zoals de Bush-administratie de toepassing van preëmptieve aanvallen rechtvaardigde door te wijzen op de unieke omstandigheden waarin de Verenigde Staten van Amerika zich bevonden na 9/11 ( de zogenaamde Bush-doctrine ), zo wees zij op het ontstaan van een nieuw paradigma, welke niet voorzien werd door de Conventies van Genève, om haar verplichtingen onder het oorlogsrecht, meer bepaald de Conventies van Genève, te herinterpreteren: “ [...] the war against terrorism ushers in a new paradigm, one in which groups with broad, international reach commit horrific acts against innocent civilians, sometimes with the direct support of states. Our nation recognizes that this new paradigm – ushered in not by us, but by terrorists – requires new thinking in the law of war, but thinking that should nevertheless be consistent with the principles of Geneva.290 “ Pas jaren na het begin van de oorlog tegen het terrorisme werd, door het lekken van allerhande memoranda, duidelijk op welke argumenten de beslissingen waren gestoeld om Al Qaeda en Taliban strijders als onwettige strijders te beschouwen. 287 th The Supreme Court sitting as the High Court of Justice, December 13 2006, Public committee against torture in Israel v. Government of Israel, http://www.haguejusticeportal.net/Docs/NLP/Israel/Targetted_Killings_Supreme_Court_13-12-2006.pdf. 288 Zie B. A., CURTIS, “ The United States, Israel & unlawful combatants “, 12 Green Bag, 2009, ( 397 ), 400. 289 th Zie President Bush's address to a joint session of Congress and the nation, september 20 2001, te raadplegen op http://www.washingtonpost.com/wpsrv/nation/specials/attacked/transcripts/bushaddress_092001.html: “ The Taliban must act and act immediately. They will hand over the terrorists or they will share in their fate. “ 290 th White House Memorandum, Humane treatment of Taliban and al Qaeda detainees, February 7 2002, te raadplegen op http://www.pegc.us/archive/White_House/bush_memo_20020207_ed.pdf. 80 a) De Taliban en de Conventies van Genève 211. Aan het begin van het internationaal gewapend conflict tussen de Verenigde Staten van Amerika en Afghanistan heeft de Bush-administratie duidelijk gemaakt dat alle Taliban strijders als onwettige strijders zullen worden beschouwd. Het grote publiek zou pas in 2003 op de hoogte worden gebracht van dit besluit, en de precieze ratio hiervoor zouden pas duidelijk worden wanneer interne memoranda van het Witte Huis werden vrijgegeven, jaren later. 212. Men was van mening dat de Taliban niet het officiële reguliere leger uitmaakte van Afghanistan291, maar eerder een militie was, die aan de criteria van artikel 4 (A) 2 GC III diende te voldoen.292 Er werd geconcludeerd dat de Taliban noch een georganiseerde commando structuur bezat, noch over een onderscheidingsteken beschikte dat hen onderscheidde van de burgerbevolking, noch handelde in overeenstemming met het oorlogsrecht.293 213. De juridische adviseurs van de president voorzagen al een eventuele kritiek die zou gaan als volgt ( en die kritiek werd ook daadwerkelijk geuit ): ‘ de Taliban zijn geen militie maar wel het officiële reguliere leger van de Staat Afghanistan en zij valt als dusdanig onder artikel 4 (A) 1 GC III. Dus zij zijn wettige strijders. ‘ Zoals eerder uiteengezet is er discussie of de vier criteria waar milities en georganiseerde verzetsbewegingen aan moeten voldoen, ook moeten gerespecteerd worden door reguliere legers om als wettige strijders te worden aanzien en de status van krijgsgevangene te krijgen. De Verenigde Staten, en volgens sommigen was dit een regelrechte ommezwaai van hoe dat land het artikel 4 (A) 1 GC III voorheen interpreteerde294, namen na 9/11 de stelling in dat ook reguliere legers aan de vier criteria dienen te voldoen alvorens zij als krijgsgevangenen onder de Derde Conventie kunnen worden beschouwd: “ We conclude [...] that the four basic conditions that apply to militias must also apply, at a minimum, to members of armed forces who would be legally entitled to POW status.295 “ Op basis van deze redenering kon de President op twee manieren tot de conclusie komen dat de Taliban-leden onwettige strijders waren296: omdat zij ofwel als (a) een militie niet voldoet aan de vier voorwaarden in artikel 4 (A) 2 GC III, of (b) als het reguliere leger van Afghanistan onder artikel 4 (A) 1 GC III valt en niet voldoet aan de vier voorwaarden. In feite komt het erop neer dat in de ogen van de Verenigde Staten, de Taliban in ieder geval onwettige strijders zijn. 291 R. GABOR, “ Legal issues in the “ war on terrorism “ – reflecting on the conversation between Silja N.U. Voneky and John Bellinger “, German law journal, Vol. 09, No. 05, 2008, ( 711 ), 715. 292 Memorandum for Alberto R. Gonzales, door Jay S. Bybee, Status of Taliban forces under article 4 of the Third th Geneva Convention of 1949, February 7 2002, te raadplegen op http://www.fas.org/irp/agency/doj/olc/taliban.pdf, ( hierna: Memorandum for Alberto R. Gonzales, February th 7 2002 ), 2. 293 th Memorandum for Alberto R. Gonzales, February 7 2002, 2; voor wat betreft het criterium ‘ de wapens openlijk dragen ‘ stelt men dat dit min of meer de normale gang is van zaken in Afghanistan om je wapen op straat te dragen, dus dat dit criterium irrelevant is in deze context. 294 J. W. LEBLANC, “ Victims of convenience: how redefining combatant status endangers U.S. soldiers “, in Eyes on the ICC, Vol. 4, No. 1, 2007, ( 11 ) 16 – 17. 295 th Memorandum for Alberto R. Gonzales, February 7 2002, 4. 296 th White House Memorandum, February 7 2002, Humane treatment of Taliban and al Qaeda detainees, te raadplegen op http://www.pegc.us/archive/White_House/bush_memo_20020207_ed.pdf. 81 214. Men kan zich echter de vraag stellen of dit wel in overeenstemming is met het artikel 5 GC III, dat het gebruik van competente tribunalen voorschrijft om de status van een persoon in een gewapend conflict na te gaan indien er sprake is van enige twijfel. Tot zolang een dergelijk tribunaal geen uitspraak heeft gedaan dient de persoon als een krijgsgevangene te worden behandeld.297 De toepassing van dit artikel werd uitgeschakeld door de redenering te volgen dat de President de grondwettelijke macht heeft om verdragen te interpreteren en dus desgevallend kan besluiten dat de Taliban als strijdmacht niet voldoet aan de criteria om als krijgsgevangenen onder de Derde Conventie te worden beschouwd. Eenmaal de President een dergelijke determinatie heeft verricht, kan er geen sprake meer zijn van enige ‘ twijfel ‘. Aldus: geen twijfel, geen nood aan de toepassing van artikel 5 GC III. 298 215. Op basis van juridische adviezen, zoals hierboven geschetst, verklaarde de perschef van het witte huis in 2003: “ [...] the President determined that the Taliban members are covered under the treaty because Afghanistan is a Party to the Convention. Under Article 4 of the Geneva Convention, however, Taliban detainees are not entitled to POW status.299 “ De President heeft hierbij niet verduidelijkt of men de Taliban nu beschouwde als een militie of als het reguliere leger van Afghanistan. Maar zoals net gezien is dit voor het uiteindelijke oordeel irrelevant omdat men, in de gedachtegang van de VSA, in beide gevallen tot de conclusie komt dat de Taliban niet voldoen aan de voorwaarden om als wettige strijders te worden aanzien. Of de Taliban gevangenen mogelijks onder de bepaling voor nietinternationale gewapende conflicten vallen ( gemeenschappelijk artikel 3 GC ) wordt verderop besproken. b) Al Qaeda en de Conventies van Genève 216. Net zoals bij de Taliban, werd beslist om de Derde Conventie van Genève niet van toepassing te verklaring op Al Qaeda gedetineerden. Hoewel deze beslissing veel meer bijval kreeg dan deze met betrekking tot de Taliban, is zij eveneens controversieel op bepaalde punten. 217. Eerst en vooral wordt aangehaald dat Al Qaeda geen staat is, maar eerder een politieke organisatie/beweging, en als dusdanig geen Partij kan zijn tot de Conventies van Genève.300 Daarenboven stelt men dat het conflict met Al Qaeda uniek is in zijn soort. Dit omdat het geen internationaal gewapend conflict is – want Al Qaeda is geen staat en dus kan het hier niet gaan om een oorlog tussen twee landen301 – noch is het een niet-internationaal gewapend 297 Artikel 5 GC – III Memorandum for Alberto R. Gonzales, door Jay S. Bybee, Application of treaties and laws to al Qaeda and Taliban detainees, January 22th 2002, te raadplegen op http://www.justice.gov/olc/docs/memo-laws-talibandetainees.pdf, ( hierna: Memorandum for Alberto R. Gonzales, January 22th 2002 ), 30 – 31. 299 th Statement by the press secretary on the Geneva Convention, May 7 2003, te raadplegen op http://georgewbush-whitehouse.archives.gov/news/releases/2003/05/20030507-18.html. 300 Memorandum for Alberto R. Gonzales, January 22th 2002, p. 1 en 9. 301 Wat vereist is voor de toepassing van de regels voor een internationaal gewapend conflict, zie gemeenschappelijk artikel 2 GC. 298 82 conflict, want het gaat niet om een oorlog dat zich afspeelt binnen de landsgrenzen van één natie.302 Om deze reden sprak President Bush van een paradigma-verschuiving: “ [...] the war against terrorism ushers in a new paradigm, one in which groups with broad, international reach commit horrific acts against innocent civilians, sometimes with the direct support of states. Our nation recognizes that this new paradigm – ushered in not by us, but by terrorists – requires new thinking in the law of war, but thinking that should nevertheless be consistent with the principles of Geneva.303 “ Op basis van het feit dat Al Qaeda geen Partij is tot de Conventies, en dat het conflict met Al Qaeda noch internationaal, noch niet-internationaal van omvang is, kwam men tot het besluit dat de Conventies geen rol konden spelen in het gewapend conflict tussen de VSA en Al Qaeda. Die Conventies waren simpelweg niet voorbereid op een dergelijk conflict, stelde men. 218. De juridische adviseurs van de Bush-administratie voorzagen ook hier al een mogelijk kritiek, namelijk, dat het conflict met Al Qaeda toch onder de Conventies valt. In een dergelijk geval zijn er echter voldoende argumenten om aan de Al Qaeda strijders de status van krijgsgevangene niet toe te kennen: ze hebben geen uiterlijke onderscheidingstekens, dragen hun wapens niet openlijk en respecteren het oorlogsrecht niet.304 219. Uiteindelijk besloot President Bush het argument in te roepen dat Al Qaeda geen Partij is tot de Conventies om haar toepassing op het conflict tussen de VSA en Al Qaeda uit te sluiten: “ Al Qaeda is an international terrorist group and cannot be considered a state party to the Geneva Convention. Its members, therefore, are not covered by the Geneva Convention, and are not entitled to POW status under the treaty.305 “ c) De Taliban en Al Qaeda: geen krijgsgevangenen, wat dan wel? 220. Uiteindelijk kan gezegd worden dat beide groepen van personen als onwettige strijders worden aanzien306, immers, zij voldoen ofwel niet aan de criteria om als wettige strijder te worden aanzien ( Taliban ) ofwel gaat het om leden van een organisatie die niet gebonden is aan een staat en aldus een ‘ private oorlog ‘ voert die ervoor zorgt dat al haar leden onwettige strijders zijn ( Al Qaeda ).307 221. Aldus stond het vast dat beide groeperingen niet als krijgsgevangenen onder de Derde Conventie zouden worden aanzien. Hoewel de Bush-administratie duidelijk maakte dat zij 302 Memorandum for Alberto R. Gonzales, January 22th 2002, p. 8 – 9. th White House Memorandum, February 7 2002, Humane treatment of Taliban and al Qaeda detainees, te raadplegen op http://www.pegc.us/archive/White_House/bush_memo_20020207_ed.pdf. 304 Memorandum for Alberto R. Gonzales, January 22th 2002, 10. 305 th Statement by the press secretary on the Geneva Convention, May 7 2003, te raadplegen op http://georgewbush-whitehouse.archives.gov/news/releases/2003/05/20030507-18.html. 306 R. K. GOLDMAN en B. D. TITTEMORE, “ Unprivileged combatants and the hostilities in Afghanistan: their status and rights under international humanitarian and human rights law “, The American society of international law task force on terrorism 2002, http://www.pegc.us/archive/Journals/goldman.pdf, 26. 307 Ibid, p. 11 – 12 en 29: een band hebben met een staat ( die Partij is tot het conflict ) is een noodzakelijke voorwaarde voor het verwerven van de status ‘ wettige strijder ‘. 303 83 deze personen niettemin zou behandelen op een menswaardige manier en in overeenstemming met de bepalingen van de Conventies, was dit een puur politieke beslissing, en is het een feit dat diezelfde administratie zich op basis van bovenstaande overwegingen niet juridisch gebonden achtte door de bepalingen van de Conventies.308 222. In het geval van de Taliban stelt zich dan de vraag of deze onwettige strijders onder de Vierde Conventie vallen. Hierop was, en is, het antwoord van de VSA duidelijk ‘ neen ‘. Dit wordt niet letterlijk gezegd, maar is af te leiden uit de redenering die de Bush-administratie maakte om het gemeenschappelijk artikel 3 GC niet van toepassing te verklaren op de behandeling van Taliban gevangenen. Ter herinnering: het gemeenschappelijk artikel 3 GC is gericht op niet-internationale gewapende conflicten. Men stelde: het conflict met de Taliban is een internationaal gewapend conflict, en in dat conflict voldoen de Taliban strijders niet aan de voorwaarden van artikel 4 GC III, dus zijn die personen geen krijgsgevangenen. Ook hebben zij geen recht op de beschermingen geboden door gemeenschappelijk artikel 3 GC want, zo redeneert men, dat artikel geldt enkel en alleen gedurende een strikt intern conflict; zeg maar een burgeroorlog ( het begrip ‘ niet-internationaal gewapend conflict ‘ wordt hierbij dus zeer eng geïnterpreteerd ) en kan niet van toepassing zijn op een internationaal gewapend conflict309: “ [...] if the President were to find that all the Taliban prisoners did not enjoy the status of POWs under article 4, they would not be legally entitled to the standards of treatment in common article 3. As the Afghanistan war is international in nature [...] common article 3 by its very terms would not apply. Common article 3, as we have explained earlier, does not serve as a catch – all provision that applies to all armed conflicts, but rather as a specific complement to common article 2.310 “ Deze redenering staat compleet haaks op de interpretatie van gemeenschappelijk artikel 3 die door allerlei internationale tribunalen311 en een hele hoop auteurs wordt aangehangen. Zoals eerder in de paper werd vermeld is er immers een steeds verder uitdijende trend om het gemeenschappelijk artikel 3 als een algemeen vangnet te beschouwen ( een catch – all provision zoals het in het citaat wordt omschreven ) voor al die situaties die niet gedekt worden door verdergaande beschermingen onder het internationaal humanitair recht.312 In deze zin zouden Taliban strijders recht moeten hebben op de beschermingen geboden door dat artikel. Hier echter argumenteert men dat gemeenschappelijk artikel 3 GC enkel geldt in de specifieke gevallen van een intern conflict en daarbuiten geen rol spelen. Het toepassingsgebied van dit artikel werd dus zeer eng geïnterpreteerd, daarbij ingaand tegen de heersende opvatting. Meer algemeen gaat deze redenering ook lijnrecht in tegen de heersende opvatting dat alle personen die betrokken zijn in een gewapend conflict een bepaalde status moeten hebben: strijder of burger. 223. En wat met de Al Qaeda leden? Hebben zij recht op de beschermingen geboden door gemeenschappelijk artikel 3 GC? Zoals vermeld zei men dat het conflict geen internationaal 308 th Statement by the press secretary on the Geneva Convention, May 7 2003, te raadplegen op http://georgewbush-whitehouse.archives.gov/news/releases/2003/05/20030507-18.html; 309 Memorandum for Alberto R. Gonzales, January 22th 2002, 31 – 32. 310 Memorandum for Alberto R. Gonzales, January 22th 2002, 31 – 32. 311 Zie Joegoslavië-tribunaal, Prosecutor v. Duško Tadić, Judgement, Case No. IT-94-1-A, ( 15 July 1999 ) en J. PEJIC, “ The protective scope of common article 3: more than meets the eye “, International review of the Red Cross, Vol. 93, No. 881, 2011, ( 189 ), 197 en verder. 312 Zie Supra Hoofdstuk VI, B, i., p. 57. 84 gewapend conflict kan zijn, omdat Al Qaeda geen staat is. En om de regels toepasselijk op internationale gewapende conflicten van toepassing te laten zijn, moet het gaan om een conflict tussen twee staten ( zie gemeenschappelijk artikel 2 GC ). De vraag stelde zich aldus of misschien de regels toepasselijk op niet-internationale gewapende conflicten een rol zouden kunnen spelen ( dan gaat het om gemeenschappelijk artikel 3 GC ). Deze vraag werd door de VSA als volgt beantwoord: “ Because of the novel nature of this conflict, moreover, a conflict with Al Qaeda is not properly included in non – international forms of armed conflict to which some provisions of the Geneva Conventions [...] might apply.313 [...] Giving due weight to the state practice and doctrinal understanding of the time, the idea of an armed conflict between a nation – State and a transnational terrorist organization [...] could not have been within the contemplation of the drafters of common article 3.314 “ Dus, door het transnationale karakter van het conflict, dat niet als een niet-internationaal gewapend conflict kan worden gekwalificeerd, is het gemeenschappelijk artikel 3 GC niet van toepassing. Het ‘ nieuwe ‘ karakter van deze oorlog werd hier weer aangehaald om een bepaling van de Conventies buiten toepassing te kunnen laten. Ook hier hield men er opnieuw een enge interpretatie van gemeenschappelijk artikel 3 GC op na. Op deze manier werd de werking van gemeenschappelijk artikel 3 uitgeschakeld, voor zowel de Taliban als Al – Qaeda gedetineerden. 224. Hieruit kan worden afgeleid dat voor de VSA onwettige strijders niet onder de Vierde Conventie vallen. Immers, indien de Verenigde Staten er zouden van uitgaan dat deze personen onder de Vierde Conventie vallen, zou het niet nodig zijn om een hele uitleg te geven waarom gedetineerden niet onder gemeenschappelijk artikel 3 GC vallen, aangezien de Vierde Conventie waarborgen bevat die verder gaan dan die in gemeenschappelijk artikel 3 GC. 225. Maar wat dan met het internationaal gewoonterecht? Ik heb eerder vermeld dat gemeenschappelijk artikel 3 GC, samen met artikel 75 AP I, aanvaard wordt als internationaal gewoonterecht. Spelen deze bepalingen dan niet vanuit hun autoriteit als gewoonterechtelijke beginselen? Dit is, in een notendop, het antwoord van de juridisch adviseurs onder de Bushadministratie: “ Some may take the view that even if the Geneva Conventions, by their terms, do not govern the treatment of Al Qaeda and Taliban prisoners, the substance of these agreements has received such universal approval that it has risen to the status of customary international law. customary international law, however cannot bind the executive branch under the Constitution because it is not federal law.315 [...] Based on these considerations of constitutional text, structure and history, we conclude that customary international law does not bind the President or the U.S. Armed Forces in their decisions concerning the detention conditions of Al Qaeda and Taliban prisoners.316 “ Het humanitair gewoonterecht, en bij uitbreiding het volledige humanitaire recht, werd op deze manier buitenspel gezet. 313 Memorandum for Alberto R. Gonzales, January 22th 2002, 31. Memorandum for Alberto R. Gonzales, January 22th 2002, 8. 315 Memorandum for Alberto R. Gonzales, January 22th 2002, 32. 316 Memorandum for Alberto R. Gonzales, January 22th 2002, 37. 314 85 226. De redenering om er te komen verschilt, maar de uitkomst is hetzelfde: Taliban en Al Qaeda gevangenen zijn als onwettige strijders niet beschermd door het internationaal humanitair recht. Het is al het voorgaande dat verklaart waarom voormalig minister van Defensie, Donald Rumsfeld, in 2003 het volgende zei: “ As I understand it, technically unlawful combatants do not have any rights under the Geneva Conventions.317 “ 227. Deze situatie, waarin werkelijk kan gesteld worden dat de Taliban en Al Qaeda strijders in een juridisch zwart gat vielen, duurde tot 2006. In dat jaar deed het Amerikaans Hooggerechtshof een uitspraak waarin zij stelde dat het gemeenschappelijk artikel 3 GC toch van toepassing moest zijn op het conflict tussen de Verenigde Staten van Amerika en Al Qaeda318 ( en bij uitbreiding ook van toepassing moest zijn op de Taliban gevangenen ). De eerder vermelde interpretatie van gemeenschappelijk artikel 3 GC werd onderuit gehaald doordat het Hof het volgende stelde: “The term “conflict not of an international character” is used here in contradistinction to a conflict between nations.319 “ Het Hof verduidelijkt dat het gemeenschappelijk artikel 3 van toepassing is van zodra een conflict niet als een internationaal gewapend conflict in de zin van gemeenschappelijk artikel 2 GC kan worden gekwalificeerd. Het Hof beveelt de toepassing van het artikel van zodra een conflict niet binnen de definitie van een internationaal gewapend conflict valt. Als dusdanig kon de redenering niet meer stand houden dat het gemeenschappelijk artikel 3 GC enkel geldt in een strikt intern conflict ( cfr. een burgeroorlog ). Dit heeft als direct gevolg dat het conflict tussen de Verenigde Staten van Amerika en Al Qaeda een niet-internationaal gewapend conflict is: de wereldwijde oorlog tegen het terrorisme, is dus een niet-internationaal gewapend conflict. Of hoe juridisch taalgebruik soms kan afwijken van het normale taalgebruik... Als reactie op deze uitspraak publiceerde het Amerikaanse ministerie van defensie een memo waarin zij het defensiepersoneel oplegde te handelen in overeenstemming met het gemeenschappelijk artikel 3 GC: “ [...] I request that you promptly review all relevant directives, regulations, policies, practices, and procedures under you purview to ensure that they comply with the standards of Common Article 3.320 “ 317 th WHITLOCK M. ( 16 May 2003 ), Legal limbo of Guantanmo’s prisoners, BBC News, http://news.bbc.co.uk/2/hi/americas/3034697.stm. 318 th Supreme Court of the United States, June 29 2006, 548 U.S. 557, Hamdan v. Rumsfeld, http://www.law.cornell.edu/supct/pdf/05-184P.ZO, 319 th Supreme Court of the United States, June 29 2006, 548 U.S. 557, Hamdan v. Rumsfeld, http://www.law.cornell.edu/supct/pdf/05-184P.ZO, 67. 320 Memorandum Office of the Secretary of defense, voor Secretaries of the military departments et al., door Gordon England, Application of Common Article 3 of the Geneva Conventions to the treatment of detainees in th the department of defense, july 7 2006, te raadplegen op http://www.defense.gov/pubs/pdfs/DepSecDef%20memo%20on%20common%20article%203.pdf. 86 228. Voor wat betreft artikel 75 AP I verklaarde President Obama in 2011 dat de Verenigde Staten van Amerika de inhoud van deze bepaling zouden respecteren en toepassen.321 Echter, in de verklaring waarbij Obama de toepassing van dit artikel gelast, stelt hij dat het toepasselijk is op internationaal gewapende conflicten. Dit zou volgens sommigen twee verklaringen kunnen hebben: (a) de Obama-administratie wil dit artikel toepassen op Taliban leden, alsook op Al Qaeda gevangenen, in welk geval de Obama-administratie dus niet akkoord is met de kwalificatie van het conflict met Al Qaeda door het Hooggerechtshof ( immers, dat Hof besliste dat het een niet-internationaal gewapend conflict is ), of (b) de Obama-administratie zal het artikel enkel toepassen in hun conflict met de Taliban ( wat door de VSA als een internationaal-gewapend conflict wordt gekwalificeerd ). Men heeft hierbij tot dusver geen verdere uitleg gegeven, zodat het voorlopig onduidelijk is wat de officiële positie van de VSA hieromtrent is. Het is in elk geval een verbetering ten overstaan van het gewoon negeren van dit artikel. 229. Sinds 2011 behandelen de Verenigde Staten van Amerika onwettige strijders dus als volgt: zij vallen volledig buiten de Conventies van Genève, maar de beschermingen van gemeenschappelijk artikel 3 GC zijn van toepassing. Voor wat artikel 75 AP I betreft kan worden aangenomen dat dit nu ook wordt gerespecteerd, maar zoals gezegd is het niet duidelijk in welke mate. 230. Hiermee is een bespreking van het internationaal humanitair recht, toegepast op Taliban en Al Qaeda gedetineerden, achter de rug. Rest ons nog de vraag: wat met de mensenrechten? De Verenigde Staten zijn van mening dat haar verplichtingen onder de internationale mensenrechten niet extraterritoriaal gelden.322 Zij acht zich dus niet gebonden door de bepalingen in het BUPO-verdrag of enig ander mensenrechtenverdrag tijdens haar operaties in Afghanistan of Irak, noch voor wat betreft de behandeling van gevangenen in Guantanamo Bay ( aangezien dit geen Amerikaans grondgebied is ).323 Daarenboven zijn de Verenigde Staten van mening dat in hun gewapend conflict met Al Qaeda, de Taliban en zij die deze groeperingen steunen ( The Global War on Terror ) het oorlogsrecht het toepasselijke kader creëert waarin gedurende dit conflict moet gehandeld worden. Daarbij dienen zij niet naar de mensenrechten te kijken om de behandeling van gevangen genomen strijders aan af te toetsen324: “ The law of war, and not the Covenant, is the applicable legal framework governing these detentions.325 “ Aldus, in deze ‘nieuwe‘ oorlog, blijven gedetineerden eveneens verstoken van beschermingen op basis van internationale mensenrechtenverdragen. Dit lijkt in te gaan tegen de eerder 321 White House fact sheet, New Actions on Guantánamo and Detainee Policy, March 7th 2011, te raadplegen op http://www.whitehouse.gov/the-press-office/2011/03/07/fact-sheet-new-actions-guant-namo-and-detaineepolicy. 322 Human rights committee, Consideration of reports submitted by states parties under article 40 of the covenant: United States of America ( addendum ). Comments by the government of the United States of th America on the concluding observations of the Human Rights Committee., February 12 2008, ( Hierna: Human Rights Committee, United States of America. Addendum ), 2. 323 Human Rights Committee, United States of America. Addendum, 6. 324 Human Rights Committee, United States of America. Addendum, 4. 325 De detenties waarvan hier sprake zijn deze die gebeuren in het kader van de wereldwijde strijd tegen het terrorisme. 87 vermelde tendens die volgt uit uitspraken van internationale tribunalen en opinies allerhande, dat de mensenrechten blijven doorwerken gedurende een gewapend conflict. d) ‘ Vijandelijke onwettige strijder ‘ en andere termen: oude wijn in nieuwe zakken 231. Alvorens verder te gaan: sinds de uitspraak van het Amerikaanse Hooggerechtshof wordt het conflict met Al Qaeda als een niet-internationaal gewapend conflict gekwalificeerd. Zoals vermeldt, geldt in een dergelijk conflict het onderscheid tussen wettige en onwettige strijders niet. Het kan dus fout lijken om de Al Qaeda gedetineerden als onwettige strijders aan te duiden. Echter, de al Qaeda leden worden op dezelfde manier behandeld als de Taliban gedetineerden (zij vallen volledig buiten de Conventies met uitzondering van gemeenschappelijk artikel 3 GC en artikel 75 AP I ) en die laatste zijn gevangenen in een internationaal gewapend conflict. Daarenboven ging men er tot 2006 van uit dat het conflict met Al Qaeda een internationaal gewapend conflict was. Eveneens heeft het vermelde arrest van 2006 eigenlijk als enige gevolg gehad dat de VSA de bepalingen van gemeenschappelijk artikel 3 dienen te respecteren, maar heeft zij nog nooit erkend dat het conflict een nietinternationaal gewapend conflict is. Als dusdanig is de manier waarop de Taliban én Al Qaeda gevangenen behandeld werden, en worden, representatief voor de manier waarop de Verenigde Staten van Amerika met onwettige strijders omgaan. 232. In een vorig hoofdstuk heb ik een overzicht gegeven van drie mogelijke manieren waarop men met onwettige strijders kan omgaan. Wat verderop heb ik dan vermeld dat er een groeiende tendens is om de status van onwettige strijders meer en meer te doen evolueren in de richting van de beschermingen die krijgsgevangenen krijgen: dit doordat bepaalde minimumrechten in het internationaal humanitair recht worden geacht te allen tijde van toepassing te zijn, net zoals bepaalde internationale mensenrechten. Daarenboven krijgt de idee dat onwettige strijders onder de Vierde Conventie vallen steeds meer vaste grond. Dit op basis van het standpunt van het ICRC dat er geen zwart gat mag zijn qua bescherming van personen gedurende een gewapend conflict. Dit alles culmineert in een bescherming die in essentie niet zo veraf ligt van deze die krijgsgevangenen genieten.326 Dit was althans het punt waarop deze evolutie ten tijde van 9/11 was aanbeland. Die evolutie was ongetwijfeld gekend door de Bush-administratie, en diens juridische adviseurs. Dit zou – en ik benadruk het woord ‘ zou ‘ – ertoe geleid hebben dat men, enige tijd na het bestempelen van de vijand als onwettige strijders, begon op zoek te gaan naar een manier om de toepassing van de minimum-normen op onwettige strijders, die zoals net gezegd ruime steun genoten, uit de weg te gaan, zonder daarbij al te openlijk in te gaan tegen het internationaal recht. Waarom men die zoektocht ondernam is niet aan mij om over te oordelen. Maar feit is wel dat algauw de term ‘ enemy combatant ‘ als alternatief van ‘ unlawful combatant ‘ begon te circuleren in officiële kringen en media. Volgens professor Peter Jan Honingsberg en anderen is dit omwille van de volgende reden: “ When the prisoners were first sent to Guantanamo Bay in December 2001 and January 2002, they were initially described in internationally understood terms such as “ unlawful combatants “; [...] Apparently, by February 2002, when it became increasingly difficult for the administration to justify its harsh treatment and isolation of the detainees, someone decided to politically refine the terminology. In this context, the administration introduced the 326 Zie D. JINKS, “ The declining significance of POW status “, Chicago Public law and legal theory working paper No. 65, 2004 en D. JINKS, “ Protective parity and the laws of war “, Chicago Public law and legal theory working paper No. 64, http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=528122. 88 term enemy combatant in the hope that this new classification would deflect accusations that the administration was holding the detainees in violation of the Geneva Conventions.327 “ Als onderdeel van dit beleid om een nieuwe term te introduceren, was het noodzakelijk om aan te tonen dat er wel degelijk een aparte categorie van personen bestond die als ‘ enemy combatants ’ kon worden aangeduid. Hiervoor verwees men naar de Quirin – zaak.328 In die zaak wordt, naast de term ‘ unlawful combatant ‘, ook de term ‘ enemy combatant ‘ gebruikt. Hiervoor werd al vermeld dat de algemene opvatting de dag van vandaag is, dat in Quirin het Hooggerechtshof status met schuld verwarde, en dat er als dusdanig geen aparte categorie van ‘ unlawful combatants ‘ of ‘ enemy combatants ’ met een eigen juridische status kan bestaan. De Bush-administratie volgde ogenschijnlijk een andere interpretatie en baseerde zich op de Quirin-zaak om tegen 2006329 een nieuwe categorie te doen ontstaan in het oorlogsrecht: de ‘ unlawful enemy combatant ‘. Deze werd als volgt omschreven in de Military Commissions Act330 ( MCA ) van 2006: “ A person who has engaged in hostilities or who has purposefully and materially supported hostilities against the United States or its co – belligerents who is not a lawful enemy combatant ( including a person who is part of the Taliban, Al Qaeda, or associated forces ).331 “ In feite gaat het hier dus gewoon om wat doorheen heel deze thesis al als ‘onwettige strijders ‘ werd aangeduid. Immers, men zegt dat het gaat om personen die deelnemen aan vijandelijkheden tegen de Verenigde Staten, zonder dat ze een ‘ wettige vijandelijke strijder ‘ zijn. En die ‘ wettige vijandelijke strijder ‘ wordt in hetzelfde document omschreven in termen die identiek zijn aan artikel 4 (A) (1), (2) en (3) GC III welke de voorwaarden voor het verkrijgen van de status ‘ wettige-strijder ‘ omschrijft. 233. Naast kritiek op de juridische basis van deze term (met name de foute verwijzing naar de Quirin – zaak ), alsook de ontzettend ruime omschrijving ( is het oude vrouwtje in Zwitserland dat geld doneert aan Al Qaeda een vijandelijke onwettige strijder die naar Guantanamo mag ? ) is het merendeel van de kritiek gericht op de gevolgen van een dergelijke determinatie. 234. Ten eerste, zoals gezegd, valt de vijandelijke onwettige strijder volledig buiten de Conventies, de internationale mensenrechten en grotendeels ook het Amerikaanse grondwettelijke recht.332 Sinds 2006 zijn er al vele rechtszaken geweest die het beeld ietwat hebben gecorrigeerd – qua toepassing van het internationaal humanitair recht en Amerikaans constitutioneel recht – maar feit is dat er nog steeds een aparte categorie van strijders blijft 327 P. J. HONINGSBERG, “ Chasing enemy combatants’ and circumventing international law: a license for sanctioned abuse “, UCLA Journal of International Law and Foreign Affairs, Vol. 12, No. 1, Univ. of San Francisco Law Research Paper No. 2009-02, 2007, 47. 328 R. GABOR, “ Legal issues in the “ war on terrorism “ – reflecting on the conversation between Silja N.U. Voneky and John Bellinger “, German law journal, Vol. 09, No. 05, 2008, ( 712 ), 723. 329 Ik neem de MCA van 2006 als startpunt van deze term aangezien de term unlawful enemy combatant toen publiekelijk duidelijk werd gedefinieerd. 330 th th Military Commissions Act of 2006, Public law 109 – 366, 109 Congress, October 17 2006, ( Hierna: MCA 2006 ), te raadplegen op http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/PL-109-366.pdf. 331 MCA 2006, § 948a (1) (A) (i) 332 T. GILL, E. VAN SLIEDREGT, “ Guantanamo Bay: a reflection on the legal status and rights of ‘ unlawful enemy combatants ‘ “, Utrect law review, Vol. 1, Issue 1, september 2005, 49. 89 bestaan met maar bitter weinig rechten.333 In die rechtszaken heeft het Amerikaanse Hooggerechtshof trouwens nooit het bestaan van een categorie ‘ onwettige strijders ‘ met een eigen juridische status op zich in vraag getrokken. De rechtszaken waren voornamelijk gericht op de mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen een kwalificering als onwettige strijder (waren dus gericht op Amerikaans constitutioneel recht ). 235. Ten tweede werd beslist dat een vijandelijke onwettige strijder een misdaad begaat door gewoonweg een vijandelijke onwettige strijder te zijn.334 Immers, in de MCA ( 2006 ) werd bepaald dat van zodra een onwettige strijder een bepaalde daad begaat ‘ in violation with the law of war ’ deze het oorlogsrecht schendt. Zo een ‘ violation of the law of war ‘ werd in de MCA ( 2006 ) omschreven als: “ For the accused to have been acting in violation of the law of war, the accused must have taken acts as a combatant without having met the requirements for lawful combatancy. “ Als je dan weet dat voor de VSA elke schending van het oorlogsrecht gelijkstaat met een oorlogsmisdaad 335 ,betekent bovenstaand citaat dat de status van onwettige strijder voldoende is om te spreken van een oorlogsmisdadiger: immers, van zodra een persoon die niet voldoet aan de voorwaarden om als wettig strijder te worden aanzien, handelingen stelt die wettige strijders normaal wel mogen stellen ( schieten, vernielen, doden, ... ), is dit volgens de MCA ( 2006 ) een schending van het oorlogsrecht, en aangezien elke schending van dit oorlogsrecht naar Amerikaans recht een oorlogsmisdaad is, is elke onwettige strijder een oorlogsmisdadiger. De burger die rechtstreeks deelneemt aan de vijandelijkheden, de spion, de saboteur en alle andere onwettige strijders die eerder werden aangehaald zijn in dit opzicht dus oorlogsmisdadigers in de wereldwijde strijd van de VSA tegen het terrorisme. Nogmaals, dit is een opvatting die volgt uit een interpretatie van de Quirin-zaak die haaks staat op de eerder vermelde conclusie dat het Hof in die zaak status met schuld verwarde. 236. De juridische basis waarop de Verenigde Staten de vervolging van vijandelijke onwettige strijders baseren lijkt aldus zeer dun en, volgens sommigen, gewoonweg foutief.336 Over het ‘ waarom ‘ van deze beslissing kan worden gediscussieerd, maar een duidelijk gevolg is wel dat in de oorlog tegen het terrorisme ieder die de wapens opneemt tegen de VSA en als onwettige strijder wordt gekwalificeerd, een oorlogsmisdaad begaat. Op deze manier lijken de Amerikaanse strijdmachten in de oorlog tegen het terrorisme over een soort immuniteit tegen aanvallen te beschikken.337 Tevens kan men op deze manier de vijand vervolgen op basis van het oorlogsrecht (immers, men stelt dat deelname aan de vijandelijkheden door deze onwettige strijders een oorlogsmisdaad is ) en men moet dus geen bepalingen in het nationale recht inroepen om tot vervolging over te gaan. Dit levert allerhande procedurele ‘ voordelen ‘ op ( voor de vervolgende staat dan toch ) aangezien de beschermingen van de Conventies, noch de mensenrechten, met betrekking tot detentie en vervolging van gevangenen van toepassing werden verklaard op deze onwettige strijders. 333 Zie Military Commissions Act of 2009, H. R. 2647 – 385, ( hierna: MCA 2009 ), §948a. (7), http://www.mc.mil/Portals/0/MCA20Pub20Law200920.pdf. 334 D. J. R. FRAKT, “ Direct participation in hostilities as a war crime: America’s failed efforts to change the law of war “, Valparaiso University Law Review, Vol. 46, 2012, ( 729 ), 738. 335 N. GOHEER, “ The unilateral creation of international law during ‘ the war on terror ‘: murder by an unprivileged belligerent is not a war crime “, New York city law review, Vol. 10, 2007, 542. 336 Ibid. 337 D. J. R. FRAKT, “ Direct participation in hostilities as a war crime: America’s failed efforts to change the law of war “, Valparaiso University Law Review, Vol. 46, 2012, ( 729 ), 762 – 764. 90 Indien men zou moeten vervolgen onder het nationale recht, zouden daarentegen allerhande procedurele waarborgen in werking treden. 237. Op dit punt gekomen, met de kennis van al wat tot nu toe werd gezegd, lijkt het erop dat de Verenigde Staten in de nasleep van 9/11 een constructie hebben opgezet met als doel gevangenen in de oorlog tegen het terrorisme aan ‘ soepele ‘ ondervragingsmethoden te onderwerpen zonder het internationaal recht al te veel te bruuskeren. Om dit te verantwoorden baseerde men zich op een rechtszaak uit 1942 ( Quirin ) en fabriceerde een nieuwe term ( enemy unlawful combatant ). Deze nieuwe term lijkt echter niets meer te zijn dan een semantische tweelingbroer van de al lang voor 9/11 bekende term unlawful combatant. In beide gevallen gaat het om personen die deelnemen aan vijandelijkheden zonder dat deze daartoe gerechtigd zijn volgens het internationaal humanitair recht. De vijandelijk onwettige strijder heeft echter een status die nóg onzekerder is dan die van de onwettige strijder, omdat zij, als ‘ nieuwe ‘ term, het debat over de rechten en status van de onwettige strijder vermijdt ( waarbij, zoals gezegd, dit debat evolueert in de richting van het toekennen van uitgebreide beschermingen aan onwettige strijders ). 238. Volgens sommigen is het feit dat de VSA in zekere mate in deze opzet slagen omwille van één reden: de nieuwe term wordt gehanteerd door het machtigste land ter wereld. Ik sluit mij bij deze visie aan. Het is moeilijk in te zien hoe enig ander land voor zo een lange tijd een zo controversiële politiek zou kunnen voeren die volgens velen regelrecht ingaat tegen heersende juridische opvattingen. Hiermee wil ik niet gezegd hebben dat het hanteren van deze nieuwe term op beleidskundig of strategisch vlak verkeerd is, maar na onderzoek van relevante bronnen lijkt het alleszins op juridisch vlak compleet tegen de stroom in te zwemmen en enkel gecreëerd te zijn geweest om de toepasselijke juridische kaders, en de aan de gang zijnde evoluties, op internationaal humanitair vlak te ontlopen. In een uitstekend stuk handelend over het belang van taalgebruik in oorlogstijd wordt het als volgt beschreven: “ ‘ Enemy combatants ‘ are a recent creation of the U.S. and as such are not contemplated by the traditional laws governing times of war. This lack of explicit reference has enabled the United States to claim that this type of enemy is not subject to many provisions of the Geneva Conventions [...].338 “ Het lijkt er dus sterk op dat de Verenigde Staten een politiek en juridisch discours nastreven die erop gericht is te doen uitschijnen dat, in het licht van gewijzigde paradigma’s, het noodzakelijk is de vijand ( cfr. de terrorist ), eenmaal die is gevangen genomen, onder speciale omstandigheden vast te houden. Die gevangenen hebben sinds 2001 verscheidene labels opgeplakt gekregen, maar uiteindelijk kan het samengevat worden als onwettige strijders die volledig buiten de Conventies vallen. Die gewijzigde paradigma’s die net werden vermeld worden teweeggebracht door het transnationale terrorisme: “ The war on terrorism is a war not envisaged when the Geneva Conventions were signed in 1949. [...] (T)he Convention simply does not cover every situation in which people may be captured or detained by military forces, as we see in Afghanistan today.339 “ 338 J. BOND, “ The language of war: a battle of words at Guantanamo Bay “, Appeal publishing society, Vol. 10, 2005, ( 70 ) 82. 339 th Statement by the press secretary on the Geneva Convention, May 7 2003, te raadplegen op http://georgewbush-whitehouse.archives.gov/news/releases/2003/05/20030507-18.html. 91 Om de gevolgen van dit beleid te illustreren kan ik verwijzen naar een memorandum daterend van 2002. Hierin omschreef een hooggeplaatste medewerker van het Amerikaanse ministerie van Justitie welke ondervragingstechnieken mochten worden toegepast op een Al Qaeda gevangene.340 Onder de tien voorgestelde technieken bevonden zich de ‘ facial slap ‘, ‘ cramped confinement box with an insect ‘ en ‘ waterboarding ‘. Indien in februari van datzelfde jaar President Bush niet had vastgesteld dat Taliban en Al Qaeda gedetineerden onwettige strijders zijn en buiten de Conventies van Genève vallen ( en het humanitair gewoonterecht, alsook internationale mensenrechten ), was dergelijke behandeling onmogelijk geweest. Zowel onder de Derde Conventie als onder de Vierde Conventie zijn er voldoende bepalingen die de toepassing van deze technieken hadden kunnen verhinderen. Ook de bewoordingen van gemeenschappelijk artikel 3 GC en artikel 75 AP I zouden zich ertegen hebben verzet. Maar al deze beschermingen waren, zoals eerder uiteengezet, ontoepasselijk verklaard in deze nieuwe oorlog tegen het terrorisme. De redenering was immers, om het met de woorden van de voormalige juridisch adviseur van het Amerikaanse ministerie van buitenlandse zaken te zeggen, als volgt: ‘ The international legal framework was not perfectly suited to handle the events of September 11.’ 341 Dus lijkt het erop dat men overging tot het creëren van een eigen ‘ framework ‘. e) De huidige stand van zaken 239. Sinds het begin van de wereldwijde oorlog tegen het terrorisme zijn er heel wat rechtszaken geweest voor het Amerikaanse Hooggerechtshof die de Bush-administratie en daarna de Obama-administratie almaar meer onder druk hebben gezet. In 2006 besliste het Hooggerechtshof dat het conflict met Al Qaeda een niet-internationaal gewapend conflict was en moest het gemeenschappelijk artikel 3 GC worden toegepast. Naast de eerder vermelde omzendbrief binnen het ministerie van defensie dat men diende te handelen in overeenstemming met gemeenschappelijk artikel 3 GC, verscheen er, eveneens in 2006, een richtlijn binnen het ministerie van defensie welke ervoor zorgde dat ondervragingstechnieken zoals ‘ waterboarding ‘ verboden werden.342 240. Onder de Obama-administratie is het nog steeds een oorlogsmisdaad voor vijandelijk onwettige strijders om deel te nemen aan de vijandelijkheden, maar deze bepaling lijkt niet meer te worden ingeroepen. Eerder probeert men misdaden onder het nationale recht van de Verenigde Staten in te roepen om de persoon in kwestie veroordeeld te krijgen. Meer nog, de trend lijkt te zijn, voor wat betreft Afghanistan, om opstandelingen over te dragen aan de Afghaanse autoriteiten. Vervolgens worden deze dan berecht op basis van het Afghaanse nationaal recht.343 Een procedure die in lijn ligt met het internationaal recht. Ook worden geen gevangenen meer naar Guantanamo Bay gebracht.344 340 Memorandum for John Rizzo, door Jay S. Bybee, Interrogation of al Qaeda operative, August 1th 2002, te raadplegen op http://www.justice.gov/olc/docs/memo-bybee2002.pdf. 341 JOHN B. BELLINGER III, Legal adviser Bellinger speech, “ Legal Issues in the war on terrorism “, October 31th 2006, te raadplegen op http://www.state.gov/s/l/2006/98861.htm. 342 th Defense department news briefing on detainee policies, September 6 2006, te raadplegen op http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2006/09/06/AR2006090601442.html. 343 D. J. R. FRAKT, “ Direct participation in hostilities as a war crime: America’s failed efforts to change the law of war “, Valparaiso University Law Review, Vol. 46, 2012, ( 729 ), 760 – 762. 344 D. J. R. FRAKT, “ Direct participation in hostilities as a war crime: America’s failed efforts to change the law of war “, Valparaiso University Law Review, Vol. 46, 2012, ( 729 ), 761. 92 241. De zeer scherpe kantjes zijn er ondertussen van af ( praktijken zoals waterboarding zijn in strijd met gemeenschappelijk artikel 3 GC en dus heden out of the question aangezien dat artikel sinds 2006 toepasselijk is in de oorlog tegen het terrorisme ) maar de Verenigde Staten behouden wel nog de aparte categorie onwettige strijders. Hoewel onder Obama deze personen nu ‘ Unprivileged enemy belligerents ‘ worden genoemd345 verschilt deze term niet fundamenteel van zijn voorganger, en kunnen alle benamingen die sinds 2001 gehanteerd zijn geweest ondergebracht worden onder de noemer ‘ onwettige strijder ‘.346 242. In 2011 verscheen er een rapport van Human Right Watch over de Amerikaanse gevangenis in Bagram347. De onwettige strijders die daar werden vastgehouden onder de MCA 2009 zouden volgens het rapport nog minder rechten hebben dan de personen in Guantanamo Bay op dat moment genoten. Gebrek aan juridische bijstand, de onmogelijkheid om bewijsstukken in te kijken of zelfs maar op de hoogte gebracht te worden van de reden tot detentie waren normale gang van zaken. De populatie van deze gevangenis nam explosief toe in omvang onder President Obama. Dit om maar aan te tonen dat, voor wat de Verenigde Staten betreft, de onwettige strijders categorie nog steeds voldoende mogelijkheden biedt om af te wijken van fundamentele procedurele waarborgen. In maart 2013 werd de net vermelde gevangenis overgedragen aan de Afghaanse autoriteiten, met uitzondering van een honderdtal gedetineerden, die onder Amerikaanse supervisie zullen blijven en dus onder de regeling van onwettige strijders.348 243. Onder de Obama-administratie hebben zich aldus ongetwijfeld veranderingen voorgedaan die een groter respect voor het internationaal recht tot doel hebben, maar de kern van de zaak, en voor deze thesis van belang, is dat de Verenigde Staten van Amerika nog steeds onwettige strijders als een aparte categorie beschouwen met een eigen juridische status die fundamentele rechten in gevaar kunnen brengen. B. Israel 244. In 2006 deed het Israëlische Hooggerechtshof een uitspraak over de wettelijkheid van zogenaamde Targeted killings ( het doden van personen waarvan Israel weet of vermoedt dat deze terroristische aanslagen uitvoeren of plannen ). Het bespreken van deze zaak zou te ver leiden, maar één aspect is van belang in het kader van deze thesis: de staat Israel, die in deze zaak optrad, argumenteerde dat het onredelijk is terroristen te zien als burgers onder de Vierde Conventie die enkel zouden mogen worden gedood indien deze effectief de wapens opnemen en rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden. De Staat Israel nam de stelling in dat een dergelijke houding een effectieve bestrijding van het terrorisme niet mogelijk maakt. Het zou 345 Zie MCA 2009 D. Eviatar, “ Detained and denied in Afghanistan: how to make U.S. detention comply with the law “, Human Rights First, 2011, te raadplegen op http://www.humanrightsfirst.org/wp-content/uploads/pdf/DetainedDenied-in-Afghanistan.pdf, 5 347 D. Eviatar, “ Detained and denied in Afghanistan: how to make U.S. detention comply with the law “, Human Rights First, 2011, te raadplegen op http://www.humanrightsfirst.org/wp-content/uploads/pdf/DetainedDenied-in-Afghanistan.pdf. 348 th GLASSE, J. ( 26 March 2013 ), US hands over Bagram prison to Afghanistan, Aljazeera, http://www.aljazeera.com/news/asia/2013/03/201332534437116216.html. 346 93 moeten mogelijk zijn de vijand, de terrorist, onder vuur te nemen zolang deze een bedreiging vormt, los van enige ‘ rechtstreekse deelname ‘ aan de vijandelijkheden 349: “Respondents' position is that the members of terrorist organizations are party to the armed conflict between Israel and the terrorist organizations, and they take an active part in the fighting. Thus, they are legal targets for attack for as long as the armed conflict continues. However, they are not entitled to the rights of combatants according to the Geneva Convention relative to the Treatment of Prisoners of War, 12 August 1949 [...] and The Hague Regulations, since they do not differentiate themselves from the civilian population, and since they do not obey the laws of war. In light of that complex reality, respondents' position is that a third category of persons – the category of unlawful combatants – should be recognized. 350“ Essentieel in deze redenering is dat men argumenteert dat de persoon die ‘ lid ‘ is van een terroristische organisatie betrokken in de strijd tegen Israël, geen burger is die enkel zou mogen worden gedood als die ‘ rechtstreeks deelneemt aan de vijandelijkheden ‘, maar wel een strijder is die mag worden gedood ( in overeenstemming met het oorlogsrecht ) zolang het gewapend conflict duurt. Die persoon is een strijder in de zin dat die onder vuur mag worden genomen zolang het conflict duurt, maar geniet daarbij niet de status van krijgsgevangene indien deze gevangen genomen zou worden. Als dusdanig, zo gaat men verder, is er nood aan een nieuwe categorie in het oorlogsrecht met een eigen juridische status, namelijk de ‘ onwettige strijder ‘. De kritiek hierop is al volgt: “The result is that the State wishes to treat them according to the worst of the two worlds: as combatants, regarding the justification for killing them, and as civilians, regarding the need to arrest them and try them.351 “ Men mag de onwettige strijder in deze optiek dus doden als ware het een strijder, en vervolgen als ware het een burger ( op basis van moord, vernieling enzovoort; burgers hebben immers geen strijder-immuniteit ). 245. Het Hof oordeelde in deze zaak dat er geen aparte categorie van onwettige strijders wordt erkend in het internationaal recht en dat de personen die als onwettige strijders kunnen worden aangeduid in feite een subcategorie van burgers zijn. In een zaak van latere datum werd dit nogmaals herhaald: “ the determination that ‘ unlawful combatants ‘ belong to the category of ‘ civilians ‘ in international law is consistent with the official interpretation of the Geneva Conventions [...]; 349 th The Supreme Court sitting as the High Court of Justice, December 13 2006, Public committee against torture in Israel v. Government of Israel, http://www.haguejusticeportal.net/Docs/NLP/Israel/Targetted_Killings_Supreme_Court_13-12-2006.pdf, overweging 12. 350 th The Supreme Court sitting as the High Court of Justice, December 13 2006, Public committee against torture in Israel v. Government of Israel, http://www.haguejusticeportal.net/Docs/NLP/Israel/Targetted_Killings_Supreme_Court_13-12-2006.pdf, overweging 11. 351 th The Supreme Court sitting as the High Court of Justice, December 13 2006, Public committee against torture in Israel v. Government of Israel, http://www.haguejusticeportal.net/Docs/NLP/Israel/Targetted_Killings_Supreme_Court_13-12-2006.pdf, overweging 5. 94 according to which every person is entitled to a certain status [...] the status of prisoner of war [...]; or the status of protected civilians.352 ” In deze trekt het Hof dus resoluut de kaart van het ICRC en vele anderen die stellen dat er geen gat mag zijn tussen de status van strijder en van burger gedurende een gewapend conflict. 246. In tegenstelling tot de Verenigde Staten gebruikt Israël, sinds dit arrest, de term onwettige strijder dus niet om er een aparte categorie van personen mee aan te duiden die een aparte juridische status zouden hebben. Voor wat Israël betreft, doelt deze term op burgers ( in de zin van de Vierde Conventie van Genève ) die rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden. Deze mogen dan ook slechts gedurende een beperkte periode onder vuur worden genomen.353 Anderzijds zullen zij wel kunnen vervolgd worden onder het nationale Israëlische recht voor moord en andere feiten die werden begaan tijdens het rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden. 247. En ook wat betreft het toepasselijke gevangenis-regime voor onwettige strijders handelt Israël juridisch gezien in lijn met heersende opvattingen in het internationaal recht. Israel heeft al sinds 2002 een wet getiteld ‘ incarceration of unlawful combatants law ‘.354 Deze wet maakt het mogelijk onwettige strijders ( al dan niet preventief ) te detineren op grond van een veiligheidsrisico voor de Staat Israël. Onwettige strijders worden in deze wet gedefinieerd als: " unlawful combatant" means a person who has participated either directly or indirectly in hostile acts against the State of Israel or is a member of a force perpetrating hostile acts against the State of Israel, where the conditions prescribed in Article 4 of the Third Geneva Convention of 12th August 1949 with respect to prisoners-of-war and granting prisoner-ofwar status in international humanitarian law, do not apply to him. 355“ In 2008 deed het Hooggerechtshof een uitspraak over deze wet. Hierbij formuleerde zij een antwoord op de vraag of de wet strijdig is met het internationaal recht. Het Hof stelt: “ [...] someone who is an ‘ unlawful combatant ‘ is subject to the Fourth Geneva Convention, but according to the provisions of the aforesaid Convention it is possible to apply various restrictions to them and inter alia to detain them when they represent a threat to the security of the state.356 “ Hiermee verwijst het Hof naar artikel 5 GC IV die het mogelijk maakt burgers die een gevaar vormen voor de Staat (bijvoorbeeld onwettige strijders: burgers die rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden ) aan een restrictief gevangenisregime te onderwerpen. Het Hof oordeelde dat deze wet in lijn ligt met het internationaal humanitair recht. Dit komt overeen met de eerder in deze thesis gemaakte observatie dat onwettige strijders onder de Vierde Conventie vallen, en dat het artikel 5 van die Conventie het mogelijk maakt voor onwettige strijders een strenger detentie-regime uit te werken zodat dergelijke personen doeltreffend kunnen worden aangepakt. 352 th The Supreme Court sitting as the Court of Criminal Appeals, June 11 2008, A. B. v. State of Israel, http://elyon1.court.gov.il/Files_ENG/06/590/066/n04/06066590.n04.pdf, overweging 12. 353 Dit tijdselement waaronder deze personen onder vuur mogen worden genomen wordt door het Hof aan bepaalde criteria onderworpen. Zie supra noot 62, overweging 30 – 40. 354 http://www.zaoerv.de/69_2009/69_2009_2_a_347_364.pdf p. 349 ; en verwijs ook naar die wet hier 355 http://www.jewishvirtuallibrary.org/jsource/Politics/IncarcerationLaw.pdf 356 th The Supreme Court sitting as the Court of Criminal Appeals, June 11 2008, A. B. v. State of Israel, http://elyon1.court.gov.il/Files_ENG/06/590/066/n04/06066590.n04.pdf, overweging 13. 95 248. Conclusie is aldus dat Israël geen aparte categorie heeft geschapen. Onwettige strijders worden gezien als een subcategorie van burgers gedurende een gewapend conflict. Het Israëlische leger en veiligheidsdiensten dienen daar rekening mee te houden wanneer zij operaties tegen terroristen uitvoeren. Tevens beschikt men over een wet gericht op de detentie van onwettige strijders. Ook hier heeft men niet de bedoeling een aparte categorie te creëren: de bepalingen van de wet zijn in overeenstemming met het internationaal recht ( meer bepaald met artikel 5 GC IV ). 249. Uiteraard ga ik hierbij voorbij aan de hele discussie die woedt omtrent het al dan niet überhaupt bestaan van een gewapend-conflict situatie tussen Israël en de Palestijnse gebieden of andere territoria. Indien het zou vaststaan dat zo een conflict niet bestaat, is de hele discussie over onwettige strijders irrelevant en moet Israël het kader van ordehandhaving respecteren. Iets wat buiten het kader van deze thesis valt. 250. De essentie van bovenstaande uiteenzetting over Israël is dat zij onwettige strijders behandelen op een manier die in overeenstemming is met heersende opvattingen en juridische evoluties met betrekking tot onwettige strijders. Uiteraard zullen er wel bepaalde deviaties in het Israëlische beleid zijn wanneer dit vergeleken wordt met bijvoorbeeld de positie van het ICRC, maar het belangrijkste is dat Israel de mening van het ICRC en menig auteur deelt dat onwettige strijders onder de Vierde Conventie van Genève vallen. C. Drones: hun doelwitten en hun bestuurders 251. Drones, UAV ‘s ( unmanned aireal vehicle ) of RPA ‘s ( remote piloted airplane ) zijn allen aanduidingen van een belangrijk fenomeen op het slagveld van de 21e eeuw. De mogelijkheid om onbemande vliegtuigen voor zeer lange tijd boven vijandelijk gebied te laten vliegen behoorde al langer tot het arsenaal ( voornamelijk van het Amerikaanse leger ) maar sinds de wereldwijde oorlog tegen het terrorisme is hun belang en inzet exponentieel toegenomen. Ruim een derde van alle vliegtuigen van de Amerikaanse strijdkrachten zijn momenteel drones ( zo’n 7500 toestellen )357. Naarmate hun gebruik toeneemt, rijzen enkele prangende vragen. Hieronder worden twee van die vraagstukken behandeld: onder welke omstandigheden kunnen burgers het doelwit uitmaken, en wat is de juridische status van civiele drone – bestuurders? 252. Zoals geweten mogen burgers slechts onder bepaalde omstandigheden en voor een beperkte periode onder vuur worden genomen. Meer bepaald moet er sprake zijn van een ‘ rechtstreekse deelname aan de vijandelijkheden ‘ en mag men deze persoon onder vuur nemen zolang deze rechtstreeks deelneemt aan de vijandelijkheden.358 Wat precies de criteria zijn om van zo een rechtstreekse deelname aan de vijandelijkheden te kunnen spreken is hoogst onduidelijk. Pas in 2009 heeft het ICRC een rapport vrijgegeven met verduidelijkingen hieromtrent, maar deze is uiterst controversieel.359 Hierdoor is er vooralsnog geen duidelijkheid wat een rechtstreekse deelname aan de vijandelijkheden constitueert. Deze onzekerheid is in het kader van drone-warfare zeer betreurenswaardig. Drones worden 357 S. CASEY-MASLEN, “ Pandora’s box? Drone strikes under jusd ad bellum, jus in bello, and international human rights law “, International review of the red cross, Vol. 94, No. 886, 2012, ( 597 ) 598. 358 Artikel 51 (3) AP I 359 X, “ Targeting operations with drone technology: humanitarian law implications “, background note for the American Society of International law annual meeting, Human rights institute, Columbia law school, 2011, 18. 96 immers bijna uitsluitend ingezet buiten het traditionele slagveld, in stedelijke gebieden en hebben als doelwit voornamelijk personen die niet actief vechten op het moment dat ze onder vuur worden genomen door een drone ( denk aan de religieuze leider die zelfmoordterroristen ronselt, de bommenmaker die thuis zit, enzovoort ).360 253. In het eerder vermelde rapport van het ICRC wordt enerzijds de term ‘ rechtstreekse deelname aan de vijandelijkheden ‘ verduidelijkt, terwijl anderzijds het begrip ‘ continuous combat function ‘ wordt geïntroduceerd. Met dit laatste begrip wil het ICRC in feite een antwoord bieden aan zij die claimen dat een strikte toepassing van het ‘ rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden - criterium ‘ een effectieve bestrijding van terroristen onmogelijk maakt. Wanneer een burger wordt geacht een continuous combat function uit te oefenen, betekent dit dat die door integratie in een gewapende groepering definitief zijn immuniteit tegen aanvallen heeft verloren.361 De burger mag hierdoor op elk moment onder vuur worden genomen. Enkel door ondubbelzinnig afstand te doen van de gewapende groepering kan de burger zijn immuniteit herwinnen. Een dergelijk burger die deelneemt aan de vijandelijkheden moet geplaatst worden tegenover die persoon die in een opwelling, gedurende een korte periode deelneemt aan de vijandelijkheden. Deze zal onder de normale regeling vallen en slechts gedurende een korte periode onder vuur kunnen worden genomen. Let wel, de mogelijkheid van een burger die een ‘continuous combat function ‘ uitoefent kan voor het ICRC enkel bestaan gedurende een niet-internationaal gewapend conflict. Aangezien sinds 2006 het conflict tussen de Verenigde Staten van Amerika en Al Qaeda ( en aanverwanten ) als een niet-internationaal conflict wordt gezien, is het dus een relevant begrip. Voor wat het ICRC betreft mag men aldus in een gewapend conflict ( bijvoorbeeld door middel van een drone ) enkel burgers onder vuur nemen indien die: (a) rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden ( en enkel gedurende die periode mag men ze als doelwit beschouwen ), of (b) in een niet-internationaal gewapend conflict een continuous combat function uitoefenen. 254. De Verenigde Staten voeren een zeer ontransparant beleid qua drones. Het is niet duidelijk op basis van welke criteria zij personen liquideren in de wereldwijde strijd tegen het terrorisme. De druk op de Obama-administratie om hieromtrent meer duidelijkheid te verschaffen neemt toe, maar het wordt afwachten of dit iets zal opleveren. Door dit beleid is het niet duidelijk of de VSA het standpunt van het ICRC deelt met betrekking tot het onder vuur nemen van burgers, of dat zij haar eigen criteria heeft. 255. Omwille van twee redenen heeft het er echter alle schijn van dat de VSA gebruik maken van de categorie ‘ onwettige strijders ‘ om doelwitten te selecteren gedurende haar droneoperaties. 256. Ten eerste is het zo dat een groot deel van de personen die worden uitgeschakeld via een drone burgers zijn die niet effectief bezig zijn met gevechtshandelingen.362 Op zich wil dit nog niets zeggen, aangezien, zoals al eerder werd vermeld, burgers in bepaalde 360 X, “ Targeting operations with drone technology: humanitarian law implications “, background note for the American Society of International law annual meeting, Human rights institute, Columbia law school, 2011, 23 – 24. 361 R. J. VOGEL, “ Drone warfare and the law of armed conflict “, Denver journal of international law and policy, Vol. 39, No. 1, 2010, ( 101 ) 119. 362 M. J. FOREMAN,“ When targeted killing is not permissible: an evaluation of targeted killing under the laws of war and morality “, Journal of constitutional law, Vol. 15, No. 3, 2013, ( 921 ) 930. 97 omstandigheden constant onder vuur mogen worden genomen omdat deze een ‘ continuous combat function ‘ aannemen. Dit wordt echter onderuit gehaald door een tweede element: het blijkt namelijk dat de VSA een zeer ruime groep van personen als doelwit selecteren. Zo zijn politieke en religieuze leiders, financiële sponsors, informanten enzovoort, doelwitten.363 Dit gaat heel wat verder dan wat het ICRC verstaat onder personen met een ‘ continuous combat function ‘. Als dusdanig lijkt het zo te zijn dat de VSA, wat betreft het kwalificeren van doelwitten, zich baseren op de omschrijving van onwettige strijders zoals deze terug te vinden is in de MCA 2009. Onder dat document is iemand immers al een onwettige strijder indien men ‘ purposfully and materially supported hostilities against the United States or its coalition partners ‘.364 Het is niet moeilijk in te zien hoe een religieuze leider of financiële sponsor met een anti-VSA etiket onder deze omschrijving kan gebracht worden. Naast deze ruime omschrijving is het bijkomende voordeel dat, zoals al vele malen werd herhaald, onwettige strijders – in de visie van de VSA – constant onder vuur mogen worden genomen omdat zij in dat opzicht gelijkgeschakeld worden met strijders. 257. Het is echter vooralsnog gissen naar de precieze criteria, maar wat vaststaat, is dat het bestaan van een aparte categorie van onwettige strijders het voor een staat zoals de VSA heel wat gemakkelijker maakt het doden van personen te legitimeren. Men moet zich immers niets aantrekken van het criterium ‘ rechtstreekse deelname aan vijandelijkheden’. Onwettige strijders die een aparte categorie uitmaken onder het oorlogsrecht zouden onder vuur mogen worden genomen alsof zij effectief wettige strijders zijn. En wettige strijders mogen te allen tijde onder vuur worden genomen, zelfs als zij slapen365... 258. Het voorgaande staat in schril contrast met het transparanter karakter van de criteria waaronder de staat Israel haar doelwitten selecteert. Ook Israel hanteert drones om terroristen uit te schakelen. Sinds 2000 voert zij een officiële politiek die kan worden samengevat als Targeted killing. Dit betekent dat individuen worden geviseerd en uitgeschakeld met toestemming van de overheid.366 Dit kan gebeuren door middel van helikopters of snipers, maar men kan het dus ook doen met een drone. De staat Israel heeft getracht, in het kader van deze politiek van targeted killing, en in navolging van de politiek gevoerd door de VSA, te claimen dat er zoiets bestaat als onwettige strijders met een eigen juridische status onder het oorlogsrecht, omdat dit – zo redeneerde zij – haar beter in staat zou stellen de staat Israel te vrijwaren van terroristische aanslagen. Hierboven werd deze zaak al aangehaald en besproken. In tegenstelling tot de VSA bestaat er in het geval van Israel – ten gevolge van de uitspraak van het Hooggerechtshof – geen twijfel over de basis van de criteria om burgers onder vuur te nemen: de Vierde Conventie en de temporele beperkingen van het criterium ‘ rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden ‘ zijn het relevante juridische kader. 259. Deze verhandeling over onwettige strijders wordt beëindigd met een ietwat ironische twist. Zowel het Amerikaanse ministerie van defensie ( DOD ) en de Central Intelligence Agency ( CIA ) hebben elk hun eigen drone-programma. CIA personeelsleden zijn echter geen militairen. Dit zijn burgers in de ogen van het oorlogsrecht. Burgers die weliswaar drones bedienen die deelnemen aan een gewapend conflict. Deze omschrijving zou een 363 X, “ Targeting operations with drone technology: humanitarian law implications “, background note for the American Society of International law annual meeting, Human rights institute, Columbia law school, 2011, 22. 364 Zie MCA 2009, § 948a. (7) (B). 365 M. W., LEWIS, “ Drones and the boundaries of the battlefield “, Texas International law journal, Vol. 47, Issue 2, 2012, ( 293 ) 309 – 310. 366 S. R. DAVID, “ Fatal choices: Israel’s policy of targeted killing “, Mideast security and policy studies, No. 51, 2002, 1 – 2. 98 belletje moeten doen rinkelen. Inderdaad, menig auteur heeft al geopperd dat CIA personeelsleden die drones bedienen, in feite zelf onwettige strijders zijn: “ Even under a liberal reading of article 4 from GC III, the CIA would not meet the requirements of lawful belligerency as a militia or as a volunteer corps because, while they do report to a responsible chain of command ( albeit not always a military chain of command ), as a group they do not wear uniforms or otherwise distinguish themselves, nor do they carry their arms openly.367 “ In feite komt het er op neer dat zij ( CIA-personeel ) die personen onder vuur nemen als onwettige strijders ( Al Qaeda -leden ) zelf als onwettige strijders kunnen worden aanzien. En voor wat de Verenigde Staten van Amerika betreft zijn deze CIA personeelsleden zelfs oorlogsmisdadigers. Ik herinner de lezer er op dit punt aan dat, zoals voorheen vermeld, de VSA in de MCA van 2006 ( onder President Bush ) en in de MCA van 2009 368 ( onder President Obama ) stellen dat elke handeling die een onwettige strijder stelt gezien wordt als een schending van het oorlogsrecht. En voor de VSA is elke schending van het oorlogsrecht een oorlogsmisdaad... 260. De Verenigde Staten dreigen met het gehamer op het bestaan van een aparte categorie van ‘ onwettige strijders ‘ in hun eigen voeten te schieten. Niet alleen met betrekking tot drone-bestuurders die CIA personeelsleden zijn, maar eveneens gewone Amerikaanse soldaten dreigen van deze politiek het slachtoffer te worden. Immers, de Verenigde Staten hebben in hun conflict met de Taliban duidelijk laten verstaan dat alle leden van de Taliban, dat door velen als het reguliere leger van Afghanistan werd beschouwd, onwettige strijders waren omdat zij zich onder andere niet zouden houden aan het oorlogsrecht. Deze redenering schept een gevaarlijk precedent. Want wat kunnen de Verenigde Staten ertegen in brengen, als in een toekomstig conflict, leden van de VSA oorlogsmisdaden begaan, zoals recentelijk gebeurde in Irak ( Abu Ghraib ) en Afghanistan (Maywand District murders en Kandahar massacre ), en de tegenstander verklaart dat alle leden van de Amerikaanse strijdkrachten vanaf dan onwettige strijders worden? Dit zou immers in lijn liggen met de politiek gevoerd door de VSA sinds 2001-2002369: de VSA argumenteerden dat een regulier leger moet voldoen aan de vier criteria opgesomd in artikel 4 A (2) GC III, en omdat er voorbeelden zijn van Taliban-strijders die zich niet hielden aan het oorlogsrecht, werd elke Taliban strijder als een onwettige strijder aanzien. De VSA schept vandaag de dag zelf een precedent om in de toekomst ervoor te zorgen dat een tegenstander kan verklaren dat alle Amerikaanse soldaten onwettige strijders zijn met alle mogelijke humanitaire gevolgen van dien. Deze bezorgdheid werd in februari 2002, enkele dagen voordat President Bush verklaarde dat alle Talibanstrijders onwettige strijders zijn, door toenmalig attorney general John Ashcroft, aan de President meegedeeld: “ [...] it is my view, that [...] a determination that the Geneva Convention III applies to the conflict in Afghanistan and that Taliban combatants are not protected because they are 367 R. J. VOGEL, “ Drone warfare and the law of armed conflict “, Denver journal of international law and policy, Vol. 39, No. 1, 2010, ( 101 ) 134. 368 A. BURT EN A. WAGNER, “ Blurred lines: an argument for a more robust legal framework governing the CIA program “, The Yale journal of international law online, Vol. 38, 2012, 11 – 12. 369 J. W., Leblanc, “ Victims of convenience: how redefining combatant status endangers U.S. soldiers “, in Eyes on the ICC, Vol. 4, No. 1, 2007, 19 – 20. 99 unlawful, could well expose our personnel to a greater risk of being treaded improperly in the event of detention by a foreign power. 370 “ IX. Conclusie 261. De centrale vraagstelling van deze thesis is welke de status is van onwettige strijders in het internationaal recht. Zoals gezien erkent het oorlogsrecht het bestaan van twee soorten actoren in een gewapend conflict: strijders en burgers. Onwettige strijders worden echter nergens in dat oorlogsrecht vermeld. Als dusdanig is er discussie of deze personen onder één van de twee bestaande categorieën dienen te worden geplaatst, of dat zij daarentegen als een aparte categorie moeten worden behandeld die buiten de bestaande regelingen valt. Zoals gezien zijn er een aantal onwettige strijders die onder de categorie van wettige strijders worden geplaatst, zoals de personen die deelnemen aan een levée en masse en de leden van een georganiseerde verzetsbeweging. Zoals gezien hanteert het eerste aanvullend protocol de ruimste omschrijving van wie als een wettige strijder kan worden aanzien. Maar zowel de Derde Conventie, als het eerste aanvullend protocol, zijn niet allesomvattend, en er zullen altijd personen zijn die deelnemen aan de vijandelijkheden zonder dat zij voldoen aan de gestelde voorwaarden. Zolang hun positie niet duidelijk is aangegeven zullen deze strijders in een onduidelijke situatie bevinden waarbij het in essentie van de Mogendheid die hen gevangenhoudt zal afhangen welke hun behandeling zal zijn. 262. Na lezing van de relevante verdragsteksten, jurisprudentie en opiniestukken allerhande lijkt in juridisch oogpunt het meest correcte antwoord te zijn dat alle onwettige strijders onder de Vierde Conventie van Genève vallen. 263. Dit is echter een conclusie die volgt uit de optelsom van allerhande factoren: de geest en opzet van de Conventies van Genève, officiële commentaren bij die Conventies, enzovoort. Het feit dat ik beroep moet doen op een dergelijke optelsom om tot deze conclusie te komen, draagt in zichzelf de kern van de hele problematiek: er is geen klaar en duidelijk juridisch kader voorhanden in het internationaal recht voor wat betreft onwettige strijders. Het is dan wel mogelijk om een goede redenering op te stellen waarom deze personen onder die of die Conventie dienen te vallen, maar geen van deze is er tot op de dag van vandaag in geslaagd een consensus teweeg te brengen. 264. Door dit gebrek aan enige consensus konden de Verenigde Staten van Amerika na 11 september 2001 verklaren dat in hun strijd tegen het terrorisme, de vijand buiten de Conventies vallen omdat deze onwettige strijders zijn. Een beleid dat compleet ingaat tegen heersende opvattingen en evoluties, maar omwille van de unieke machtspositie van de Verenigde Staten van Amerika op het wereldtoneel kunnen zij zich dit veroorloven. Daarenboven is dit beleid wel zeer controversieel, maar niet strijdig is met het internationaal recht. Immers, dit internationaal recht zegt niets over de status van onwettige strijders. Ja, de stelling dat onwettige strijders onder de Vierde Conventie vallen is wijdverspreid, en ja, er is een opgang van het internationaal humanitair gewoonterecht, en ja, de internationale mensenrechten spelen een steeds grotere rol gedurende gewapende conflicten, maar het zijn stukjes van een puzzel dat nog steeds niet compleet is. Zolang er in een verdrag niet zwart op wit te lezen staat welke de status is van onwettige strijders, zal het gebrek aan duidelijkheid 370 st J. ASHCROFT, letter by John Ashcroft for the President of the United States, February 1 2002, te raadplegen op http://news.findlaw.com/wsj/docs/torture/jash20102ltr2.html. 100 hieromtrent steeds opnieuw uitgebuit worden om deze personen buiten elk bestaand juridisch kader te laten vallen, om zo bijvoorbeeld ‘ soepelere ‘ ondervragingsmethoden te rechtvaardigen. Deze onduidelijkheid kan het best geïllustreerd worden door te verwijzen naar de manier waarop enerzijds de Verenigde Staten en anderzijds Israël onwettige strijders aanpakken. De ene is ervan overtuigd dat zij buiten alle bestaande juridische kaders vallen ( de Verenigde Staten ), terwijl de andere een beleid volgt dat in lijn ligt met heersende opvattingen, namelijk dat de personen in kwestie burgers zijn onder de Vierde Conventie van Genève (Israël). 265. Enkel een verdrag dat in die mate zou aanvaard worden als de Conventies van Genève en waarin te lezen staat welke de rechten zijn van onwettige strijders, kan een einde brengen aan de discussie daaromtrent. Zolang dit niet gebeurt, zullen staten de vermelde onduidelijkheid steeds opnieuw naar willekeur aangrijpen om te argumenteren dat zij personen buiten de bestaande juridische kaders kunnen plaatsen omdat het zou gaan om onwettige strijders. 101 X. Bibliografie Internationale verklaringen, verdragen en Wetgeving Aanvullend Protocol bij de Conventies van Genève van 12 augustus 1949 inzake de bescherming van de slachtoffers van internationale gewapende conflicten ( Protocol I ), 8 juni, 1977 Aanvullend Protocol bij de Conventies van Genève van 12 augustus 1949 inzake de bescherming van slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten ( Protocol II ), 8 juni, 1977. De Conventies van Genève: (1) Verdrag voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde, 12 augustus, 1949; (2) Verdrag voor de verbetering van het lot der gewonden, zieken en schipbreukelingen van de strijdkrachten ter zee, 12 augustus, 1949; (3) Verdrag betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, 12 augustus, 1949: (4) Verdrag betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, 12 augustus, 1949. Declaration of minimum humanitarian standards, adopted by an expert meeting convened by the institute for Human Rights, Turku, 2 december 1990, http://www.ifrc.org/Docs/idrl/I149EN.pdf. Europees verdrag voor de rechten van de mens, Rome, 4 november, 1950. Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, New York van 16 december 1966. LIEBER, F., “ Instructions for the government of armies of the United States in the field “, 24 april 1863, http://www.icrc.org/ihl/INTRO/110?OpenDocument. Verdrag betreffende de behandeling van de krijgsgevangenen , Genève, 27 juli 1929. Verdrag ( II ) nopens de wetten en gebruiken van de oorlog te land, Den Haag, van 29 juli 1899 Verdrag ( IV ) nopens de wetten en gebruiken van de oorlog te land, Den Haag, van 18 oktober 1907. Verdrag inzake de rechten van het kind, New York, 20 november, 1989. Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een nietonderscheidende werking te hebben, Genève, 10 oktober, 1980. Verdrag inzake clustermunitie, Dublin, 30 mei, 2008. 102 Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, resolutie 39/46, New York, 10 december 1984. Verklaring van Sint – Petersburg , 11 december 1868. Jurisprudentie Ex Parte Quirin, United States reports, Vol. 317, 1942, beschikbaar op: http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/Supreme-Court-1942.pdf, 48 p. General military government court of the U.S. zone of Germany, 9th september 1947, Case No. 56, trial of Otto Skorzeny and others, UNITED NATIONS WAR CRIMES COMMISSION, “ Law reports of trials of war criminals “, Volume IX, 1949 ( beschikbaar op: http://www.ess.uwe.ac.uk/WCC/skorzeny.htm ), 90 - 94. IGH, The legality of the threat or use of nuclear weapons, Request for advisory opinion, 15 december 1994, http://www.icj-cij.org/docket/files/95/7646.pdf. IGH, Legality of the threat or use of nuclear weapons, Advisory opinion, Reports of judgements, advisory opinions and orders, 8 July 1996. IGH, Legal consequences of the construction of a wall in the occupied palestinian territory, Advisory opinion, Reports of judgements, advisory opinions and orders, 9 July 2004. Joegoslaviëtribunaal, Prosecutor v. Delalic, judgement,Case No. IT-96-21-T, ( 16 November 1998 ). Joegoslavië-tribunaal, Prosecutor v. Duško Tadić, Judgement, Case No. IT-94-1-A, ( 15 July 1999 ). Supreme Court of the United States, June 29th 2006, 548 U.S. 557, Hamdan v. Rumsfeld, http://www.law.cornell.edu/supct/pdf/05-184P.ZO. The Supreme Court sitting as the High Court of Justice, December 13th 2006, HCJ 769/02, Public committee against torture in Israel v. Government of Israel, http://www.haguejusticeportal.net/Docs/NLP/Israel/Targetted_Killings_Supreme_Court_1312-2006.pdf. The Supreme Court sitting as the Court of Criminal Appeals, June 11th 2008, A. B. v. State of Israel, http://elyon1.court.gov.il/Files_ENG/06/590/066/n04/06066590.n04.pdf. 103 United States Military Tribunal Nuremburg, 19 februari 1948, Case No. 47, Wilhem List and others, UNITED NATIONS WAR CRIMES COMMISSION, “ Law reports of trials of war criminals “, Volume VIII, 1949, ( beschikbaar op: http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/LawReports_Vol-8.pdf ), 34 - 92 p. Boeken VON CLAUSEWITZ, C., “ On war “,vertaald door J.J. GRAHAMS, Kent, Wordsworth classics of world literature, 1997, xxiii + 373 p. DINSTEIN, Y., ( ed. ), International law at a time of perplexity. Essays in honour of Shabtai Rosenne, Dordrecht, Martinus Nijhoff publishers, 1989, xxxiii + 1056. DINSTEIN, Y., The conduct of hostilities under the law of international armed conflict, Cambridge, Cambridge University press, 2004, xx + 275. PICTET, J., S., ( ed. ) INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS [ ICRC ], 12 august 1949, Convention ( III ) relative to the treatment of prisoners of war, commentary, Geneva, 1960, beschikbaar op http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/GC_1949-III.pdf, xxxii + 764 p. J. S. PICTET ( ed. ), INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS [ICRC ], 12 august 1949, Convention (IV) relative to the protection of civilian persons in time of war, commentary 1960, beschikbaar op http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/GC_1949-IV.pdf, xxviii + 660 p. SANDOZ, Y., SWINARSKI, C., ZIMMERMAN, B., ( eds. ), Commentary on the additional protocols of 8 June 1977 to the Geneva conventions of 12 august 1949, Geneva, Martinus Nijhoff publishers, 1987, beschikbaar op http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/Commentary_GC_Protocols.pdf, xxxv + 1625. VAN DALE GROOT WOORDENBOEK DER NEDERLANDSE TAAL, Utrecht/Antwerpen, Van Dale Lexicografie, 1992. Juridische papers en bijdragen in tijdschriften ALDRICH, G., H., “ The Taliban, al Qaeda, and the determination of illegal combatants “ in Humanitäres Völkerrecht 4/2002, Heft 4, 202 – 206. BARTELS, R., “ Gewapend conflict is geen eenduidig begrip “, in Internationaal humanitair recht in de kijker, Vol. 4, 2008, 5 - 81. BAXTER, R., R., “ So – called unprivileged belligerency: spies, guerrillas, and saboteurs “ in 28 British yearbook of International law 1951, 323 – 345. 104 BOGAR, T., J., “ Unlawful combatant or innocent civilian? A call to change the current means for determining status of prisoners in the global war on terror “ in Florida journal of international law, Vol. 21, No. 1, 2009, 29 -92. BOND, J., “ The language of war: a battle of words at Guantanamo Bay “, Appeal publishing society, Vol. 10, 2005, 70 – 84. BURT, A., EN WAGNER, A., “ Blurred lines: an argument for a more robust legal framework governing the CIA program “, The Yale journal of international law online, Vol. 38, 2012, 15 p. CALLEN, J., “ Unlawful combatants and the Geneva Conventions “, Virginia journal of international law, Vol. 44:4, 2004, 1025 – 1072. CASEY-MASLEN, S., “ Pandora’s box? Drone strikes under jusd ad bellum, jus in bello, and international human rights law “, International review of the red cross, Vol. 94, No. 886, 2012, 597 – 625. CORN, G., S. EN KALEEMULLAH, T., “ The military response to criminal violent extremist groups: aligning use of force presumptions with threat reality “, 2013, http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=2251899, 34 p. CRAWFORD, E., “ Regulating the irregular – International humanitarian law and the question of civilian participation in armed conflicts “, Sydney law school research paper, 2011, No. 11/46, 27 p. CRAWFORD, E., “ Levée en masse – a nineteenth century concept in a twenty – first century world “, Sydney law school research paper, 2011, No. 11/31, 18 p. CRAWFORD, E., LEWIS, M., W., “ Drones and distinction: how IHL encouraged the rise of drones “, Georgetown Journal of International Law, Vol. 44, No. 3, 2013, 1127 – 1166. CURTIS, B., A., “ The United States, Israel & unlawful combatants “, 12 Green Bag, 2009, 397 - 411. DAVID, S., R., “ Fatal choices: Israel’s policy of targeted killing “, Mideast security and policy studies, No. 51, 2002, 25 p. DE ZAYAS, A., “ The status of Guantanamo Bay and the status of the detainees “, Douglas MCK. Brown lecture, 19 November 2003, http://www.law.ubc.ca/files/pdf/events/2003/november/GUANTANA.pdf, 49 p. 105 DÖRMANN, K.,“ The legal situation of unlawful/unprivileged combatants “ in International Review of the Red Cross 2003, Vol. 85, No. 849, 45 – 74. DOSWALD-BECK, L., HENCKAERTS, J., M., ( eds. ), “ Customary international humanitarian law. Volume II: practice “, Part 2, International committee of the red cross, Cambridge University Press, 2005, te raadplegen op: http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/CustIntl-Hum-Law_Vol-II_part-2.pdf, 1985 – 4411. DOSWALD-BECK, L., HENCKAERTS, J., M., ( eds. ), “ Customary international humanitarian law. Volume I: rules. “, International committee of the red cross, Cambridge University Press, 2009, te raadplegen op: http://www.icrc.org/eng/assets/files/other/customary-internationalhumanitarian-law-i-icrc-eng.pdf, lvii + 628 p. DOSWALD-BECK, L., VITÉ, S., “ International humanitarian law and human rights law “, International review of the Red Cross, No. 293, 1993, http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/RC_Mar-Apr-1993.pdf, 94 – 119. DRAPER, G., “ Judge Baxter on the law of war “, Harvard international law journal, Vol. 21, No. 3, 1980, 623 – 627. ESTREICHER, S., “ Privileging asymmetric warfare?: defender duties under international humanitarian law “, Chicago journal of international law, Vol. 11, No. 1, 2011 http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1612013, 13 p. ESTREICHER, S., “ Privileging asymmetric warfare ( part II )?: the proportionality principle under international humanitarian law “, New York University school of law, Public law & legal theory research paper series working paper, No. 11-32, 2011, http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1837642, 12 p. Eviatar, D., “ Detained and denied in Afghanistan: how to make U.S. detention comply with the law “, Human Rights First, 2011, te raadplegen op http://www.humanrightsfirst.org/wpcontent/uploads/pdf/Detained-Denied-in-Afghanistan.pdf, 36 p. FOREMAN, M., J.,“ When targeted killing is not permissible: an evaluation of targeted killing under the laws of war and morality “, Journal of constitutional law, Vol. 15, No. 3, 2013, 921 – 960. FRAKT, D., J., R., “ Direct participation in hostilities as a war crime: America’s failed efforts to change the law of war “, Valparaiso University Law Review, Vol. 46, 2012, 729 – 764. GABOR, R., “ Legal issues in the “ war on terrorism “ – reflecting on the conversation between Silja N.U. Voneky and John Bellinger “, German law journal, Vol. 09, No. 05, 2008, 711 – 735. 106 GILL, T., VAN SLIEDREGT, E., “ Guantanamo Bay: a reflection on the legal status and rights of ‘ unlawful enemy combatants ‘ “, Utrect law review, Vol. 1, Issue 1, september 2005, 28 – 54. GOHEER, N, “ The unilateral creation of international law during ‘ the war on terror ‘: murder by an unprivileged belligerent is not a war crime “, New York city law review, Vol. 10, 2007, 533 – 561. GOLDMAN, R., K. en TITTEMORE, B., D., “ Unprivileged combatants and the hostilities in Afghanistan: their status and rights under international humanitarian and human rights law “, The American society of international law task force on terrorism 2002, http://www.pegc.us/archive/Journals/goldman.pdf, 57 p. HO, J., C., YOO, J., C., “ The status of terrorists “, UC Berkeley public law and legal theory research paper, No. 136, 2003, 20 p. HOFFMAN, M., H., “ Terrorists are unlawful belligerents, not unlawful combatants: a distinction with implications for the future of international humanitarian law “, in Case Western Reserve Journal of International Law, Vol. 34, Issue 2, 2002, 227 – 230. HONINGSBERG, P., J., “ Chasing enemy combatants’ and circumventing international law: a license for sanctioned abuse “, UCLA Journal of International Law and Foreign Affairs, Vol. 12, No. 1, Univ. of San Francisco Law Research Paper No. 2009-02, 2007, 75 p. JINKS, D., “ The applicability of the Geneva conventions to the Global war on terrorism “, Virginia journal of international law, Vol. 46:1, 2005, 165 – 195. JINKS, D., “ The declining significance of POW status “, Chicago Public law and legal theory working paper No. 65, 2004, 57 p. LAPIDOT, R., ROSENZWEIG, I., SHANY, Y., “ Israel and the two protocols additional to the Geneva conventions “, The Israeli democracy institute, Policy paper 92 ( English abstract ), 2011, 7 p. LEBLANC, J., W., “ Victims of convenience: how redefining combatant status endangers U.S. soldiers “, in Eyes on the ICC, Vol. 4, No. 1, 2007, 11 – 22. LEWIS, M., W., “ Drones and the boundaries of the battlefield “, Texas International law journal, Vol. 47, Issue 2, 2012, 293 – 314. MALLISON, W., T. en MALLISON, S., V., “ The juridical status of privileged combatants under the Geneva protocol of 1977 concerning international conflicts “ in law and contemporary problems 1978, Vol. 42, No. 2, 4 – 35. MANDERNACH, C., J., “ Warriors without law: embracing a spectrum of status for military actors “, in Appalachian journal of law, Vol. 7, 2007 – 2008, 137 – 178. 107 MELZER, N., ( ed. ), INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, “ Interpretative guidance on the notion of direct participation in hostilities under international humanitarian law “, International review of the red cross, Vol. 90, No. 872, December 2008, 991 - 1047. MILANOVIĆ, M., “ Norm conflicts, international humanitarian law and human rights law “,HUMAN RIGHTS AND INTERNATIONAL HUMANITARIAN LAW, Collected Courses of the Academy of European Law, Vol. XIX/1, Orna Ben-Naftali ed., 2010, 36 p. MILANOVIC, M., “ Lessons for human rights and humanitarian law in the war on terror: comparing Hamdan and the Israeli targeted killings case “, International review of the Red Cross, Vol. 89, No. 866, 2007, 373 – 393. MODIRZADEH, N., K., “ The dark sides of convergence “, U.S. naval war college international law studies ( blue book series), Vol. 86, 2010, 349 – 410. MURPHY, S., D, “ Evolving Geneva Convention paradigms in the War on Terrorism: applying the core rules to the release of persons deemed unprivileged combatants “, George Washington law review, Vol. 75, 2007, 53 p. Nabors, S., “ A right to fight: the belligerent’s privilege “, final paper for the International society of military sciences conference, 2012, http://www.isofms.org/cms_uploads/Nabors_Abstract2012.pdf, 44 p. PANKEN, H., “ Strijders en burgers “ in Jura falconis, 2001 – 2002, 303 – 312. PEJIC, J., “ The protective scope of common article 3: more than meets the eye “, International review of the Red Cross, Vol. 93, No. 881, 2011, 189 – 225. RATNER, S., R., “ Revising the Geneva Conventions to regulate force by and against terrorists: four fallacies “, Israel defence forces law review, Vol. 1, 2003, 7 – 18. RICHEMOND-BARAK, D., “ Applicability of the laws of war to modern conflicts “, Florida Journal of International Law, 2011, 26 p. SCHABAS, W., A., “ Lex specialis? Belt and suspenders? The parallel operation of human rights law and the law of armed conflict, and the conundrum of jus ad bellum “, Israel law review, Vol. 40, No. 2, 592 – 613. SCHMID, E., “ The right to a fair trial in times of terrorism: a method to identify the nonderogable aspects of article 14 of the International Covenant on Civil and Political Rights “, Göttingen journal of international law, Vol. 1, 2009, 29 – 44. TICEHURST, R., “ The Martens clause and the laws of armed conflict “, in International review of the red cross, No. 317, 1997, 125 – 134. 108 Värk, R., “ The status and protection of unlawful combatants “, Juridica International, x/2005, ( beschikbaar op: http://www.juridicainternational.eu/public/pdf/ji_2005_1_191.pdf ), 191 - 198. VASHAKMADZE, M., “ The applicability of international humanitarian law to transnational armed conflicts “, European university institute working paper, 2009, MWP 2009/34, http://cadmus.eui.eu/bitstream/handle/1814/12676/MWP_2009_34.pdf?sequence=1, 13 p. VOGEL, R., J., “ Drone warfare and the law of armed conflict “, Denver journal of international law and policy, Vol. 39, No. 1, 2010, 101 – 138. WATKIN, K., W., “ Combatants, unprivileged belligerents and conflict in the 21st century “, IDF law review, Vol. 1, 2003, 69 – 95. WATKIN, K., “ Warriors without rights? Combatants, unprivileged belligerents, and the struggle over legitimacy “, The Occasional Papers Series of the Program on Humanitarian Policy and Conflict Research, 2005, http://www.hpcrresearch.org/sites/default/files/publications/OccasionalPaper2.pdf, 77 p. WATTS, S., “ Reciprocity and the law of war “ in Harvard international law journal 2009, Vol. 50, No. 2, 365 – 434. WOOLMAN, J., “ The legal origings of the term ‘ enemy combatant ‘do not support its present day use “, Journal of law and social challenges, Vol. 7, 2005, 145 – 167. ZACHARY, S., “ Between the Geneva Conventions: where does the unlawful combatant belong? “, Israel law review,Vol. 38, No. 1 – 2, 2005, 378 – 417. X, INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, “ International humanitarian law and the challenges of contemporary armed conflicts “, International review of the red cross 2007, Vol. 89, No. 867, 719 – 757. X, “ Targeting operations with drone technology: humanitarian law implications “, background note for the American Society of International law annual meeting, Human rights institute, Columbia law school, 2011, 38 p. Publicaties CRC en Geneva Academy Het Rode kruis, A tot Z van het internationaal humanitair recht: principe van onderscheid, http://ihr.rodekruis.be/ref/home-ihrOLD/Over-Internationaal-Humanitair-RechtOLD/A-tot-Zvan-het-internationaal-humanitair-rechtOLD/Principe-van-onderscheid.html. 109 INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, “ How is the term armed conflict defined in international humanitarian law? “, Opinion paper, 2008, 5 p. INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, Customary IHL: Rule 65. Perfidy, http://www.icrc.org/customary-ihl/eng/docs/v1_rul_rule65 INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS , “ The relevance of IHL in the context of terrorism “, FAQ Document, http://www.icrc.org/eng/resources/documents/misc/terrorismihl-210705.htm. Internationaal humanitair gewoonterecht: een studie uitgevoerd door het ICRC, in opdracht van de statengemeenschap, te raadplegen op: http://www.rodekruis.be/NR/rdonlyres/ECBA6026-75B9-4508-9AF6AD2FEAC0E31A/0/StudieGewoonterechtVragenenantwoorden.pdf. X, GENEVA ACADEMY OF INTERNATIONAL HUMANITARIAN LAW AND HUMAN RIGHTS, “ Qualification of armed conflicts “, Rule of law in armed conflicts project, http://www.geneva-academy.ch/RULAC/qualification_of_armed_conflict.php. ( consultatie 1 maart 2014 ). X, INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, “ The law of armed conflict, Non – international armed conflict. Lesson 10 “, The law of armed conflict teaching file, 2002, 25 p. X, INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, “ International humanitarian law and international human rights law: similarities and differences “, Legal fact sheet, 01/2003, http://www.icrc.org/eng/assets/files/other/ihl_and_ihrl.pdf, 2 p. X, Customary IHL, Rule 65: killing, injuring of capturing an adversary by resort to perfidy is prohibited, beschikbaar op http://www.icrc.org/customary-ihl/eng/docs/v1_rul_rule65. X, “ Interaction between humanitarian law and human rights in armed conflicts “, Rulof law in armed conflicts project, http://www.genevaacademy.ch/RULAC/interaction_between_humanitarian_law_and_human_rights_in_armed_c onflicts .php, Hoofdstuk II. Officiele overheidsdocumenten ASHCROFT, J., letter by John Ashcroft for the President of the United States, February 1st 2002, te raadplegen op http://news.findlaw.com/wsj/docs/torture/jash20102ltr2.html. FM 27 – 10, War department field manual, Rules of land warfare, 1940. 110 Human rights committee, Consideration of reports submitted by states parties under article 40 of the covenant: United States of America ( addendum ). Comments by the government of the United States of America on the concluding observations of the Human Rights Committee., February 12th 2008. JOHN B. BELLINGER III, Legal adviser Bellinger speech, “ Legal Issues in the war on terrorism “, October 31th 2006, te raadplegen op http://www.state.gov/s/l/2006/98861.htm. Memorandum for Alberto R. Gonzales, door Jay S. Bybee, Status of Taliban forces under article 4 of the Third Geneva Convention of 1949, February 7th 2002, te raadplegen op http://www.fas.org/irp/agency/doj/olc/taliban.pdf. Memorandum Office of the Secretary of defense, voor The Secretaries of the military departments et al., door Gordon England, Application of Common Article 3 of the Geneva Conventions to the treatment of detainees in the department of defense, july 7th 2006. , te raadplegen op http://www.defense.gov/pubs/pdfs/DepSecDef%20memo%20on%20common%20article%20 3.pdf. Memorandum for Alberto R. Gonzales, door Jay S. Bybee, Application of treaties and laws to al Qaeda and Taliban detainees, January 22th 2002, te raadplegen op http://www.justice.gov/olc/docs/memo-laws-taliban-detainees.pdf. Memorandum for John Rizzo, door Jay S. Bybee, Interrogation of al Qaeda operative, August 1th 2002, te raadplegen op http://www.justice.gov/olc/docs/memo-bybee2002.pdf. MESSAGE FROM THE PRESIDENT OF THE UNITED STATES TRANSMITTING THE PROTOCOL II th st ADDITIONAL TO THE GENEVA CONVENTIONS, 100 congress, 1 session, treaty doc. 100-2, january 29, 1987, IV. Military Commissions Act of 2006, Public law 109 – 366, 109th Congress, October 17th 2006, ( Hierna: MCA 2006 ), te raadplegen op http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/pdf/PL-109366.pdf. Military Commissions Act of 2009, H. R. 2647 – 385. President Bush's address to a joint session of Congress and the nation, september 20th 2001, te raadplegen op http://www.washingtonpost.com/wpsrv/nation/specials/attacked/transcripts/bushaddress_092001.html. 111 Statement by the press secretary on the Geneva Convention, May 7th 2003, te raadplegen op http://georgewbush-whitehouse.archives.gov/news/releases/2003/05/20030507-18.html. White House Press Secretary announcement of President Bush's determination re legal status of Taliban and Al Qaeda detainees ( press release 7 february 2002 ), http://www.state.gov/s/l/38727.htm. White House Memorandum, Humane treatment of Taliban and al Qaeda detainees, February 7th 2002, te raadplegen op http://www.pegc.us/archive/White_House/bush_memo_20020207_ed.pdf. White House fact sheet, New Actions on Guantánamo and Detainee Policy, March 7th 2011, te raadplegen op http://www.whitehouse.gov/the-press-office/2011/03/07/fact-sheet-newactions-guant-namo-and-detainee-policy. Media Defense department news briefing on detainee policies, September 6th 2006, te raadplegen op http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2006/09/06/AR2006090601442.html. GLASSE, J. ( 26th March 2013 ), US hands over Bagram prison to Afghanistan, Aljazeera, http://www.aljazeera.com/news/asia/2013/03/201332534437116216.html. WHITLOCK M. ( 16th May 2003 ), Legal limbo of Guantanmo’s prisoners, BBC News, http://news.bbc.co.uk/2/hi/americas/3034697.stm. 112 113 114
© Copyright 2024 ExpyDoc