Guido van Driel Luistervinken

Guido van Driel Luistervinken
COLUMN
Guido van Driel is
striptekenaar en
regisseur. Zijn film
De wederopstanding van een
klootzak was de
openingsfilm van
het IFFR in 2013.
De eerste draadloze telefoon die ik bezat wist mij wel
eens te verrassen doordat deze, eenmaal geactiveerd,
mij midden in een lopend gesprek tussen wildvreemde
bellers deed belanden. Al luistervinkend werd ik getroffen door de oneconomische manier waarop mensen
informatie kunnen uitwisselen. Hoe we dwangmatig
voornemens keer op keer uitspreken. Hoe snel we
toeschieten om de ander te bevestigen. Ik noteerde:
‘Dus we komen wat later.’
‘Geen probleem. Snap ik helemaal.’
‘Dat we dus later komen. Dat je dat weet.’
‘Snap ik.’
‘Ik kan het niet maken tegenover de klanten.’
‘Tuurlijk niet man. Je klanten. Stel je voor.’
‘Eerst de winkel.’
‘Tuurlijk. Snap ik helemaal.’
‘Want tegenover klanten kun je zoiets niet maken.’
‘Kan toch niet.’
‘Vandaar dat we dus later komen.’
Het zijn zinnen die al uit ons geheugen wegzakken op
hetzelfde moment dat we ze uitspreken. Armando heeft
ooit in het boekje Mensenpraat (1994) verslag gedaan van
dergelijke ‘afgeluisterde’ conversaties die hij zo precies
mogelijk had genoteerd. Geen woord in Mensenpraat is
verzonnen. Op de achterflap van dit boekje wordt dit de
‘taal der vertwijfeling’ genoemd, ‘de taal als strohalm’.
Wanneer je heel precies luistert naar hoe we met
elkaar praten wekken de vele herhalingen en gemeenplaatsen inderdaad de indruk dat we bezig zijn iets te
bezweren. Maar wat dan? Ik ben geneigd te denken dat
we de stilte moeilijk kunnen verdragen.
Samen in stilte bijeen zijn veroorzaakt, zelfs wanneer
het goede vrienden betreft, in de meeste gevallen een
zekere spanning. De momenten waarin die spanning
tussen personen wegvalt koester je als de intieme in het
leven. Dan verkeren we bijna als dieren met elkaar.
‘Mensenpraat’ zul je niet zo vaak in dramaproducties
aantreffen. De schijnbare gewoonheid staat op gespannen voet met de wens drama te brengen. Mensen in
films en op het toneel spreken dan ook efficiënter en
meer plotgerelateerd.
In extreem dramatische situaties, wanneer het om
leven en dood gaat, houdt mensenpraat op. Toch ben
ik ervan overtuigd dat ‘de taal der vertwijfeling’ langer
stand houdt dan we denken. Zelfs tijdens de eerste
dramatische haarspeldbochten. Dat geldt niet enkel voor
de taal maar ook voor ons verdere doen en laten. In het
korte verhaal A Hanging beschrijft George Orwell de executie van een misdadiger in Birma. Terwijl de geboeide
man op weg gaat naar de galg doet hij een stap opzij om
een plas water te ontwijken. Dit detail schokt de verteller.
It is curious, but till that moment I had never realised
what it means to destroy a healthy, conscious man. (…)
I saw the mystery, the unspeakable wrongness, of cutting
a life short when it is in full tide. This man was not dying,
he was alive just as we are alive.
Nadenkend over een voorbeeld van een Nederlandse
dramaproductie waarin met dezelfde luciditeit het
dramatische aan het alledaagse wordt gekoppeld schiet
mij als eerste de hoorspelserie Het Bureau in de geest.
Laat ik maar gelijk bekennen: ik ben een grote fan
van deze magnifieke bewerking van de gelijknamige
romancyclus van J.J. Voskuil. Ik heb alle 475 afleveringen
gedownload en vele keren herbeluisterd. Sterker nog: ik
ben er al vele malen bij in slaap gevallen. U moet weten;
ik word soms geteisterd door periodes van slapeloosheid. Weken achtereen slaap ik dan hooguit drie, vier
uren per nacht. Naast lezen, vrijen, hash, warme melk,
schaapjes, yoga, masturberen, Melatonine, Temazepam
en voorgelezen worden uit een dik boek is ook het
beluisteren van enkele afleveringen van Het Bureau via
mijn iPod een middel om versneld in Morpheus’ armen
te belanden. Waarschijnlijk ben ik de enige mens in
Nederland en op planeet Aarde die al een paar keer is
wakker geschrokken omdat Maarten Koning (Krijn ter
Braak) en Nicolien (Yvonne van der Hurk) weer eens aan
het ruziën zijn.
Zelf heb ik eind jaren ‘80 enkele jaren gewerkt op
het Meertens Instituut toen dat nog in een voormalig
bankgebouw aan de Keizersgracht was gevestigd. Hoe
treffend heeft Peter te Nuyl, de regisseur van dit hoorspel, de akoestiek van dat gebouw weten te vangen. De
zware voordeur, de koffieruimte onder de lichtkoepel op
de begane grond, de krakende parketvloeren in de vele
vertrekken, de kelder met zijn kluizen.
Voskuil zelf was al met pensioen en dook maar heel
af en toe in het gebouw op. Dan werd je aangestoten en
zei iemand dat daar de man liep die bij nader inzien had
geschreven.
De casting van het hoorspel is zo excellent dat ik
werkelijk meen de stemmen te horen van personen die
ik daar nog gekend heb in plaats van de acteurs die hen
vertolken.
Het acteerwerk in Het Bureau klinkt trouwens
nergens toneelmatig of gekunsteld.
Ik ben er nog steeds niet achter of dat nu ligt aan
de vrijheid waarmee acteurs bij een hoorspel hun werk
kunnen doen – onbekommerd om hun eigen verschijning – of aan mij als luisteraar – niet langer afgeleid door
beelden en tronies, en dus intenser luisterend.
Vooral zal het liggen aan de geweldige teksten
waarmee de acteurs mogen werken. Teksten die hun personages complex en geloofwaardig maken op een wijze
zoals je dat zelden in dramaproducties tegenkomt. Dat
het zover is gekomen heeft ongetwijfeld te maken met
de volharding waarmee Voskuil minutieus de dagelijkse
gang van zaken noteerde op het instituut waar hij tussen
1957 en 1987 werkte. Niet voor niets laat de auteur zijn
alter ego Maarten Koning in aflevering 459 overdenken:
Als dit nu eens de zin van het bestaan was: het waarnemen van kleine variaties in steeds hetzelfde stukje van de
wereld waar je toevallig woont.
Waarnemen en vastleggen van kleine variaties. Een
ambitie die iedere tekstschrijver zich ten voorbeeld mag
stellen.
Mediafonds oktober 2014 609 – cultuur en media 13