Sterren

Sterren
Vanuit mijn bed keek ik naar de sterren in de nacht. Ik vroeg me af of Clement
ze ook zou zien. Hoe hij voor zijn raam zou staan en naar de sterrenbeelden
zocht. De Schorpioen en de Weegschaal. Hij had altijd al een fascinatie voor de
sterren gehad. Zou dat nog steeds zo zijn? Ik had hem immers al zeventien jaar
niet meer gezien of gesproken. We waren uit elkaar gehaald, mochten elkaar niet
meer zien. We waren te dicht naar elkaar toe gegroeid volgens mijn moeder. Ze
schaamde zich. Ze schaamde zich dat ik zo veel met hem omging.
Ze is al die tijd als een scheidingslijn tussen ons in blijven staan. Nu was ze
gestorven. Ik keek vanuit mijn bed naar de sterren in de nacht en vroeg me af of
het een goed idee was Clement weer op te zoeken, of hij mij ook weer wilde zien
of dat hij mij al was vergeten, of hij het te moeilijk zou vinden. Hij was niet op
de begrafenis geweest. Misschien omdat mijn moeder hem dat had gevraagd,
misschien omdat hij niet durfde. Ik wist het niet. Ik hoopte het antwoord in de
sterren te vinden, zijn sterren, maar ik zag niks. Geen bemoediging en geen
afwijzing. Ik liet de sterren voor wat ze waren en maakte een beslissing. Het was
tijd. Ik moest hem zoeken.
De volgende morgen bezocht ik het huis van mijn moeder. Daar zou ik zijn adres
wel ergens kunnen vinden. Het bleek moeilijker dan gedacht. Ze had er echt
werk van gemaakt om mij bij hem weg te houden. Het was haar levensdoel
geworden. Toch jammer dat het na haar dood alsnog zou mislukken. Ik kon
nergens iets vinden dat naar Clement verwees. Ik wist dat het er moest zijn. Om
mij bij hem weg te houden had ze ook moeten weten waar hij leefde. Er moest
ergens een soort van geheim kastje of kluisje zijn. Maar probeer dat maar eens
te vinden in zo’n grote villa. Ik moest er op een andere manier achter zien te
komen.
Mijn vader zat op de bank voor zich uit te staren toen ik zijn huis binnenkwam.
Zonder een beweging te maken, zonder mij te zien, zei hij ‘hoi meisje.’ Ik
glimlachte, ‘hoi pap.’ Mijn ouders waren gescheiden, maar er had nooit haat
tussen hun in gestaan. Mijn vader was ook van slag door haar dood. ‘Waar kom
je je oude vader voor opzoeken, meisje?’ vroeg hij. Ik voelde me schuldig, omdat
ik er niet aan had gedacht bij hem op bezoek te gaan, terwijl hij het moeilijk had
met haar dood. Toch besloot ik de waarheid te vertellen. ‘Ik zoek Clement.’ Hij
draaide voor het eerst zijn hoofd en keek me doordringend aan. ‘Ik zal je niet
tegenhouden, maar ik vraag me af of dat wel een goed idee is.’ Ik ging naast
hem zitten en pakte zijn hand. ‘Kan je me alsjeblieft vertellen waar hij nu
woont?’ Mijn vader zuchtte en vroeg ‘weet je het zeker?’ Ik knikte en probeerde
zo smekend mogelijk te kijken. Hij richtte zijn blik naar het plafond en ik zag
hem de afweging maken. ‘Bredorweg 22.’ ‘Dat is hartstikke dicht bij mijn huis!’
gilde ik. Hij knikte. ‘Je zult hem niet meer herkennen, hij is iemand anders
geworden nadat Ida hem heeft weggestuurd.’ Op een bepaalde manier deed het
me goed dat te horen, alsof hij was veranderd omdat hij mij niet meer mocht
zien.
Terwijl ik de Bredorweg in liep, stelde ik me voor hoe het zou zijn. Hoe hij net
zoals vroeger enthousiast verhalen zou vertellen. Verhalen over dingen die hij
had meegemaakt in die zeventien jaar. Van een ontmoeting in de supermarkt
met zijn leraar Nederlands kon hij al een bijzonder verhaal maken. Ik had het
altijd heerlijk gevonden om alleen maar naar zijn verhalen te luisteren en te
kijken hoe zijn gezicht met het verhaal meeging. Hoe zijn lippen zo snel
bewogen, omdat hij zo graag het verhaal wilde vertellen. Hoe zijn ogen
straalden. Toch best wel zenuwachtig drukte ik op de bel. Een man van ruim in
de dertig opende de deur. ‘Hallo’ zei hij, ‘kan ik wat voor je doen?’ Het zou
Clement kunnen zijn, het zou ook net zo goed iemand anders kunnen zijn. Ik
lachte, ‘ik ben het, Sarah!’ Ik zag mijn naam bij hem binnenkomen. Hoe zijn
gezicht van een verveelde uitdrukking naar verbazing en uiteindelijk naar een
lach veranderde. ‘Sarah, echt waar? Kom binnen!’ Ik stapte naar binnen, blij dat
hij niet de deur voor me had dichtgegooid, dat hij het ook leuk vond om mij te
zien. Terwijl hij me door het gangetje naar de woonkamer leidde, zei hij
enthousiast dat hij al iets raars in de sterren had zien staan gisteravond. Het
moest deze ontmoeting zijn geweest, zei hij. Hij pakte uit de keuken voor ons
allebei wat te drinken. We zaten even zwijgend op de bank. Toen draaide hij zich
naar me toe. ‘Het spijt me van je moeder.’ Ik knikte en het was weer even stil.
‘Nou, eigenlijk spijt het me helemaal niet,’ hij glimlachte, ‘ik heb zolang op je
gewacht, Sarah.’ Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ik was helemaal overdonderd
van het feit dat ik hier samen met Clement op zijn bank zat. Hij was qua uiterlijk
zeker veranderd, maar zijn manier van praten en doen was nog hetzelfde
gebleven. Daar was ik blij om. En ineens brak er iets. ‘Je had ook naar mij toe
kunnen gaan, je had niet hoeven wachten. Ik bedoel, ik woon al veertien jaar op
mezelf. Je had best contact kunnen zoeken.’ Hij was duidelijk overdonderd, maar
antwoordde niet. Weer was het even stil. ‘Alles is anders en toch is alles
hetzelfde gebleven.’ Hij negeerde mijn verwijt en ik had ook een beetje spijt dat
ik die had gemaakt, dus ik besloot het gesprek over een andere boeg te gooien.
‘Wat doe je, ik bedoel als beroep.’ ‘Schrijver,’ hij glimlachte, ‘nog niks
gepubliceerd.’ Ik keek de kamer rond. ‘Dan woon je er toch aardig bij.’ Hij haalde
lachend zijn schouders op, ‘gulle moeder hè. Jij?’ ‘Ja, ik woon ook best leuk.’ Hij
lachte, ‘nee, ik bedoel wat voor werk je doet.’ ‘O, dat,’ ik voelde me een beetje
stom, ‘ik ben journalist. Weet je, ik heb altijd al gedacht dat je astroloog of
zoiets zou worden. Maar nu ik er zo over denk, is het ook best logisch dat je
schrijver bent geworden.’ ‘De sterren zijn nog steeds een grote hobby van me,
maar om er mijn beroep van te maken gaat wel wat ver.’ Het gesprek begon
steeds gemakkelijker te lopen. Ik had zeventien jaar van zijn verhalen in te
halen en wilde ze graag allemaal horen. Hij begon steeds meer zijn straling van
toen terug te krijgen. Ik was niet van plan om meteen die eerste middag onze
relatie van toen weer op te pakken, als ik had gewild was het wel gelukt. Maar
die middag voelde ik me al zo gelukkig door alleen zijn stemgeluid te horen en
zijn verhalen aan te horen, die hij met stralende ogen vertelde. Als ik mijn ogen
dicht deed, waande ik me zo weer zeventien jaar geleden, toen we zestien
waren, jong en zorgeloos en alle regels aan onze laars lapten.
’s Avonds in bed voelde ik me gelukkig en ik wist waarom ik al die jaren alleen
was gebleven. Zoals ik me voel als ik bij Clement ben, zo voel ik me bij niemand
anders. We zagen elkaar steeds vaker. We praatten, wandelden, bekeken de
sterren en badmintonden. Ik las het boek dat hij had geschreven en verbeterde
het. Het was goed en ik stimuleerde hem om door te schrijven. Hij straalde. Hij
was gelukkig. Ook mijn vader had het gezien en hij waarschuwde me. ‘Meisje,
alsjeblieft blijf nadenken. Het kan niet, dat weet jij net zo goed als ik, net zo
goed als dat je moeder wist.’ Maar ik was gelukkig door Clement en ik had niet
zozeer de behoefte om dat zomaar weg te doen. Er gebeurde toch niks. We
gingen als vrienden met elkaar om, meer niet. Tenminste, dat was wat we
onszelf voorhielden, want het was niet waar. Er was veel meer en we wisten
allebei dat het schild zou breken. We wisten alleen niet wie het zou zijn.
Ik was het. We speelden een onschuldig spelletje Mens-erger-je-niet. We hadden
hard gelachen en ik was aangeschoten. Het was al diep in de nacht en we zaten
aan zijn tafel in het kleine beetje licht van de schemerlamp. Ik had al de helft
van al mijn poppetjes binnen en Clement had nog geen één keer zes gegooid.
Elke keer dat hij wéér geen zes gooide, moesten we hard lachen. Ik kreeg zonder
weerstand alle poppetjes binnen en won. We lachten, Clement trok een
zogenaamde pruillip en ik pakte zijn hoofd in mijn handen en zei ‘ah, wat ben je
toch zielig!’ en gaf hem een zoen op zijn mond. Dat was helemaal fout. We
waren allebei verliefd en aangeschoten en dan verlies je het verstand. De
volgende morgen in bed voelde ik me ondanks dat het fout was ontzettend
gelukkig, maar hij staarde naar het plafond. ‘Ik denk dat we elkaar niet meer
moeten zien.’ Hij draaide zijn hoofd en keek me aan. Ik wilde het niet horen. ‘We
hebben nog steeds dezelfde vader. Het kan niet.’
Zo komt het dat ik nu in mijn bed lig met het gordijn dicht. Ik wil de sterren niet
meer zien. Ik wil Clement vergeten, want ook ik weet best dat het fout is. Hoe
graag zou ik willen dat mijn vader toen niet vreemd was gegaan. Ik geef de
sterren de schuld.