.'A....L-.•.. ~.~ ~.-'~'--' ••• "-••••• ~~.~. ,>-IL. . ...IU1'V • ...IJL..l lJ......••• .L.•••_., L ••• "\' ••. ~U._"_·_UI /. In de begeleiding van de CARA patiënt is het helpen' op adem komen' een essentieel facet voor het welslagen van eventuele verdere revalidatie. Begripsbepaling en inzicht in het gebruik van gedane waarnemingen zijn van belang. In dit artikel wordt dieper ingegaan op een aantal specifieke observaties bij CARA patiënten, en worden doel en gebruik hiervan tijdens de therapie beschreven. De opbouw van de behandeling van dyspnoe wordt nader uitgewerkt. Van oudsher weten wij dat gemoedsaandoeningen zich uiten in veranderingen in het ademen. In de vorige generatie heeft de experimentele psychologie veel moeite gedaan enige vaste relaties te vinden tussen gemoedsaandoeningen en het emotioneel aspect van het ademen. Het bekendste is wel de ingehouden adem, of remming van de adem beweging bij aandacht. Langzamerhand raken wij er steeds meer van overtuigd dat het ademen, naast haar funktie van gasuitwisseling, een emotionele funktie vervult. De emotionele funktie van I I J de adem komt ondermeer tot uiting in het kunnen ruiken en in de ademexpressie, die niet alleen in de adembeweging tot uiting komt maar ook in het gesproken woord, dat het communicatiemiddel bij uitstek is. Wanneer de mens in zijn ademing wordt aangedaan heeft dit verregaande konsekwenties voor zowel zijn gasuitwisseling als voor zijn ademexpressie. Een zware astma-aanval zoals die in de Nederlandse literatuur door Kuenen (1) beschreven wordt illustreert dit.' ... Wordt de arts bij een zware plotselinge aanval geroepen, dan vindt hij de patiënt zittend in bed of in een stoel, steunend op de handen of staande steun zoekend op een meubel om armen en schouders te fixeren, het hoofd iets achterover gebogen tussen de opgetrokken schouders, met gespannen ademhalingsspieren, het gelaat met een uitdrukking van angst, niet in staat zich te bewegen, te spreken, te drinken, of zelfs een wenk te geven, met bleke iets cyanotische, vaak koude huid, overdekt met koud zweet, zich bij iedere ademhaling inspannend, tot het uiterst te vechten om niet te stikken. Gewoonlijk hoest de patiënt niet, hoogstens stoot hij korte kuchen uit, voor meer heeft hij geen tijd en de mogelijkheid voor een krachtige hoeststoot ontbreekt hem. Zowel gedurende de in- als uitademing hoort men fluiten, piepen en zoemen, soms op een afstand, doch bij zeer zware aanvallen kunnen deze stenose-geruisen bijna ontbreken en moeten zij met een stethoscoop worden opgespoord'. Bij CARA zien wij dat door het vaak langzaam progrcssieve karakter de patiënten wel aan een bepaalde graad van handicap wennen, doch zelden aan het onbereken- CARA: Frekwentie J. Bosga; fysiotherapeut te Doorn Mw: l.G. Hulst,oefentherapeutcesarte Loenelfafd vecht. .Correspondentieàdres: De Beaufortweg IS, 3941 PB Dóorn. bare en wisselende aspekt dat dit ziektebeeld met zich mee brengt. CARA is een aandoening waaraan je op sommige dagen wel en op andere niet herinnerd wordt. De ernstige CARA patiënt die niet meer alles kan denkt gauw dat hij niets meer kan. De uitspraak 'Als ik niets doe kan ik alles' illustreert dit. Er bestaat een nauw verband tussen dyspnoe en de ernst van de luchtwegobstructie bij patiënten met CARA. Wij moeten steeds voor ogen houden dat dyspnoe een gevoel is, een subjektief gevoel van het gestoord ademen. Studies (2, 3, 4, 5) geven aan dat dyspnoe onder ander een beleving is van de krachten die de ademspieren gedurende het ademen voortbrengen en simpel weergegeven zou kunnen worden als de heftigheid van het gevoel van de inspanning. De veranderingen in impedantie van het ventilatoire systeem vereist bij patiënten met chronische longaandoeningen een grotere mate van spierspanning om een bepaalde ventilatie te bereiken. Daarbij komt dat de maximale spanning die ontwikkeld kan worden door de inspiratoire spieren verminderd is. De inademingsspieren moeten een last dragen die meer dan normaal is in een door hyperinflatie ongunstige mechanische uitgangspositie. Wanneer deze ongelukkige combinatie extreem wordt kan oververmoeidheid van de inademingsspieren ontstaan. Deze oververmoeidheid leidt vaak tot een chronische totale respiratoire insufficientie. Het symptomatisch verlichten van kortademigheid heeft alleen al een duidelijk herstellend effekt op de A. D. L. en de kwaliteit van het leven. Toch blijft het van belang om de veelzijdigheid van de ademgevoelens, die niet alleen sensorische maar ook affektieve en cognitieve komponenten bevatten, te herkennen. 202 van voorkomen Gegevens wijzen uit dat: • in doorsnee 10% van de Nederlandse bevolking een dusdanige vorm van CARA heeft dat een onderzoek door een medicus, met eventueel behandeling of paramedische begeleiding, wenselijk zou zijn, • 20% van het arbeidsverzuim het gevolg van CARA is. • 13% van de invaliditeit in Nederland voor rekening van CARA komt. CARA: Definities en Terminologie Het in 1961 in ons land geïntroduceerde begripis land geïntroduceerde begrip CARA is de afkorting van Chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoeningen. Hiermee wordt een complex van ziekten aangegeven die allen gekenmerkt worden door een hyperreaktiviteit of overprikkel baarheid van de luchtwegen. Bij voldoende sterke prikkeling in relatie tot een zekere prikkelbaarheid zullen bepaalde typische reakties plaats vinden resulterend in: • Kontraktie van de gladde bronchiaalmusculatuur (bronchospasme). • Oedeem van de submucosa van de bronchus. • Toename van de slijmproduktie. Met als gevolg obstructie van de lagere luchtwegen. Dit complex van langdurige ziekten wordt gekenmerkt door klachten als: hoesten, opgeven van sputum, benauwdheid, aanvallen van kortademigheid en piepen. Het zijn ziekten waarvan het beloop wisselend en onzeker is, waarvan de klinische manifestatie gekompliceerd kan worden door bijkomende aandoeningen, en zoals bij vele chonische aandoeningen vaak gekleurd door psychosociale faktoren. CARA: Klinische verschijningsvormen (6) Binnen het kader van de CARA zijn bepaalde syndromen herkenbaar. Asthma bronchiale: Aanvallen van bronch us-obstructie. 2. (Chronische) astmatische bronchitis: Voortdurende, wisselende mate van bronchusobstructie. I. 3. Longemfyseem. OP ADEM KOMEN aanleg ~(her~itair) neiging tot bronchiale hyperreaktiviteit _ neiging tot allergie I I exogene factoren (i > exogene factoren 1 bronchiale h~IT~"T"v bronchusobstructie • • • • spasme hypersectie oedeem elasticiteitsverlie§op oudere leeftijd complicaties bijkomende ziekten • (chronisch) hoesten opgeven van Figuur overgenomen uit Leerboek Longziekten, H. J. Sluiter et al, van Gorculll & Camp b. v.• Assen, 1985. ad.] Astma Het klinisch beeld is zeer wisselend. Schematisch onderscheidt men wel de volgende vormen. • De indicentele, lichte aanval. De patiënt klaagt over plotselinge kortademigheid, soms gepaard gaand met hoesten. In het algemeen wordt tijdens de aanval geen sputum opgegeven. Na afloop van de aanval kan soms een weinig taai, soms iets geel gekleurd sputum worden opgehoest. De duur van een dergelijke aanval kan variëren van enkele minuten tot een paar uur. Soms staan de kortademigheidsklachten op de achtergrond en kan paroxysmaal hoesten als een equivalent hiervan worden beschouwd. Tussen de aanvallen kan de patiënt klachtenvrij zijn en een normale 'longfunktie hebben. • Wanneer de periode van bronchusobstructie langer aanhoudt (uren, dagen) draagt vooral de slijmvlieszwelling bij aan de bronchusobstructie, terwijl de bronchusspasmus een minder belangrijke rol speelt. • Soms kan een aanval zeer heftig en zo langdurig zijn dat zij niet reageert op de normale therapie. Dit wordt een 'status astmaticus' genoemd. ad. 2 (Chronische) astmatische bronchitis Het klinisch beeld is wisselend en min of meer voortdurend. ad. 3 Longemfyseem Longemfyseem wordt pathologisch-anatomisch gedefinieerd als een toename van de grootte van de luchthoudende longdelen perifeer van de bronchioli terminales, gepaard gaande met destructieve veranderingen in de wanden van de alveoli. Kenmerkend is hierbij het verlies aan elasticiteit van de longen dat leidt tot volumevergroting en tot compressie van de luchtwegen bij de uitademing. Het is een irreversibel, vaak (langzaam) progressief proces. Hoofdklacht is de kortademigheid, die in de loop der jaren geleidelijk toeneemt. Patiënten hoesten soms al vele jaren, geven in meer of mindere mate sputum op en vertonen in hun anamnese aanwijzingen voor een reversibele bronchusobstructie. Bij het lichamelijk onderzoek valt het volgende op: • De thorax staat in inspiratiestand, vaak ,met sterk aangespannen hulpademspieren en de longgrenzen staan laag en bewegen slecht. • Een voornamelijk abdominale adembeweging, de thorax wordt in zijn geheel bewogen, waarbij de laterale excursies ontbreken. CARA: Gevolgen van complicaties • Bacteriële Juchtwegontstekingen. • De combinatie van CARA en bacteriële luchtwegontstekingen in de jeugd kan tot bronchiectasiëen leiden. Dit zijn plaatselij203 ke verwijdingen in de luchtwegen. Dit beeld kan ook aangeboren zijn. • Respiratoire insufficiëntie • Het gedecompenseerde cor pulmonale • Een pneumothorax • Longemfyseem • Skeletdeformaties • Ribfrakturen Begripsbepaling en inzicht in het gebruik van de gedane waarnemingen is van belang bij de begeleiding van de CARA-patiënt. Alvorens de 'intake' nader de revue te laten passeren worden een aantal specifieke observaties nader besproken. De opbouw van de behandeling voor het opvangen van dyspnoe is van groot belang binnen de totale begeleiding van CARA en wordt in dit artikel gebruikt ter illustratie van een therapie-opzet. Algemene doelstellingen De therapie in dit artikel richt zich op het symptomatisch behandelingen van dyspnoe bij CARA. Het beleid is de patiënt eerst te leren om de verschillende oorzaken die tot dyspnoe kunnen leiden te herkennen (Dyspnoe), bepaalde oorzaken zien te voorkomen of anders dyspnoe te leren opvangen en te herstellen (ademregulatie). De patiënt moet zijn dyspnoe kunnen legaliseren en inordenen in zijn dagelijks bestaan (nells-Illondademing). Er dient een medisch stabiel beeld bereikt te worden, de rustademing moet regelmatig en ritmisch zijn (ademrilllliek), plooibaar in frekwentie en diepte (adembeweging), bij hyperintlatie moet de patiënt de ventilatoire belasting primair kunnen opvangen door een verlenging van zijn expiratie, hij moet inzicht hebben in zijn ziekte en kunnen omgaan met zijn dyspnoe. Pas dan kan er een begin gemaakt worden met het verhogen van kracht en uithoudingsvermogen. Specifieke observaties Dyspnoe Wij differentiëren de oorzaken van dyspnoe bij CARA-patiënten in het hebben van astma, kortademig zijn tijdens/ of na inspanning en ontregeld zijn (van de adem), Antwoord op vragen als: • 'Wat doet u wanneer u astma hebt, kortademig bent tijdens/na inspanning of ontregeld bent?' • 'Wanneer treedt dit op?' • 'Heeft u dan ook bepaalde voorkeurshoudingen die u inneemt?' geven een goed inzicht hoe iemand zelf in de loop van de tijd wel of niet gedifferentieerd heeft in het onderkennen van de oorzaken van dyspnoe. Deze negatieve ervaring van dyspnoe kan door de patiënt op velerlei manieren worden verwoord: als kortademigheid, kort. benauwd, bevangenheid of beklemdheid op de borst, ademnood, verstikkingsgevoel enz. Ter illustratie volgt hier een weergave van een patiënt: Astma 'Dit is een beangstigend gevoel doordat je de lucht door de luchtwegen hoort, hetzij een zuigend, dan wel wat rochelend of piepend geluid. Bij stilliggen in bed heb ik de minste moeilijkheden ermee maar het betekent wel dat je aandacht zich daarop helemaal gaat richten. Ik denk dat er bij de benauwdheid wat extra slijmvorming is'. Kortademigheid 'Ik word kortademig als ik gedurende of na een inspanning duidelijke aan mijn grenzen kom. Ik ervaar geen paniek. Toch gemakkelijk accepteren is een andere zaak. Na even rust en op adem komen ben ik meestal gauw weer op orde'. Ontregeld zijn 'Vrijwel doorlopend ontregeld zijn geeft mij een afmattende gevoel en maakt mij erg moe. Een echte aankomende aanval maakt mij angstig. Ik weet er geen raad op: ik voel het sterk als een beperking van mijn mogelijkheden omdat het altijd gepaard gaat met pijn in de spieren van het middenrif. Het werkt remmend op wat je denkt te gaan doen want tegen die tijd wordt het hyperventileren zo erg dat je zegt: laat ik er maar van afzien want het wordt toch niets'. In de gebruikte voorbeelden kunnen wij in grote lijnen lezen: Astma kan je horen, het is een beangstigeml gevoel. De patiënt beweegt zo min mogelijk. Kortademigheid tijdens of na inspanning is gekoppeld aan de inspanning en herstelt zich snel. Ontregeld zijn kun je zien aan de (bewegings)onrust en de angst. Het ene beeld kan het andere beïnvloeden, ze kunnen in elkaar overgaan en naast elkaar bestaan. Een ontregelde adem kan ook ontstaan op basis van een onderliggend astma. Na inspanning kan er een inspannings-astma ontstaan maar ook wanneer de patiënt na inspanning ontregeld, kan zijn astma hierdoor geprovoceerd worden. Het is onze ervaring dat de wijze waarop de patiënt zijn dyspnoe opvangt en weer op adem komt een rode draad moet vormen in de hele behandelreeks omdat iedereen een duidelijke eigenheid heeft in de wijze waarop voorkeurshoudingen gebruikt worden om dyspnoe op te vangen. De kracht van de therapeut ligt mede in zijn vermogen de patiënt dit te laten tonen. Bij CARA-patiënten zien wij dat ze zich reeds lang een, in basis goede, houding hebben aangewend maar dat deze in de.loop van de tijd door slechte zelfzorg enigszins verwaardeloosd is en/of slordig toegepast wordt. Het is essentieel tijdens de behandeling de patiënt de kans te geven te laten zien hoe hij in de loop van de tijd zelf oplossing gevonden heeft om dyspnoe op te vangen. De door de patiënt genomen maatregelen zijn in basis voor hem adekwate maatregelen. Het is dan ook onze doelstelling de patiënt het hele scala van uitgangshoudingen waarin hij zijn dyspnoe kan opvangen met alle individuele variaties te laten ervaren, opdat hij dan zelf een groter aanbod aan mogelijkheden tot zijn beschikking krijgt. Wij zien in de praktijk dat de patiënten hun mogelijkheden dan ook uitbreiden en gedurende de behandelingen zelf een keuze maken voor die houdingen die eigen worden of eigen zijn. Wij begeleiden hen in het proces van selektie en inpassing in het dagelijks leven. Het kriterium voor een uitgangshouding is dat deze praktisch, snel en gemakkelijk inpasbaar moet zijn in het dagelijks leven. Het is goed om te blijven beseffen dat dyspnoe niet alleen pathognomonisch is voor respiratoire aandoeningen (7). Het komt ook voor bij cardiovasculaire of door meer algemene, waaronder metabole stoornissen. Tenslotte kan dyspnoe zelfs uitsluitend op psychogene basis ontstaan. Adembeweging Indien wij bewegingen die wij waarnemen beschrijven, dan beschikken wij over een aantal begrippen b.V.: snel,langzaam, versnekl, vertraagd, gelijkmatig, ongelijkmatig, stokkend, hortend, beverig, gemakkelijk, veerkrachtig, vloeiend, hoekig, ritmisch, enz. Maar er is meer waar te nemen aan het verloop van een beweging, dan alleen de tijd-ruimtelijke verhoudingen. Er zijn ook krachten, die de snelheid en richtingsverandering bepalen. In de beweging is de zin van het ge!Jcurcll gegeven. Je ziet niet alleen wat iemand doet. maar ook hoe en waarom hij het doet. Ergo: De intentionaliteit 204 van een (adem)- beweging in ons ook in de waarneming gegeven. Daarom moeten wij ons goed realiseren dat het gevaar van een gerichte ademobservatie is, dat de oorspronkelijke betekenis verloren gaat. De adembeweging is niet een sec op en neer gaande beweging van de thorax, maar een totale beweging van de ademende mens. Buitendijk (8) 'In het ademen in de adembewegingen brengt de mens ieder moment de innerlijke gemoeds beweging/aandoening van zijn existentie tot expressie.' Ingeval er een gestoorde longfunktie is zal de adembeweging van de CARA-patiënt zich primair aanpassen aan deze gestoorde longfunktie. Deze aanpassing heeft een verschraling van de ademexpressie tot gevolg, brengt een andere adembeleving met zich mee en heeft dientengevolge verregaande konsekwenties voor lichaamsbeleving en communicatie met zijn omgeving. Ademregulatie Een belangrijke waarneming is of de adembeweging centraal bewust geregeld wordt of ingeordend is binnen het bewegingstotaal. Het is onze ervaring is dat het 'op adem komen' een automatisch, zelf regulerend proces is. Doch wanneer wij met een onderliggende pathologie te maken hebben zoals astma of een chronisch obstruktieve longaandoening, dan is het soms nodig om dit zelf-regulerend proces op gang te brengen of te ondersteunen door centraal bewuste ademoefeningenltechnieken. Deze ademregulatie oefeningen/technieken' zoals de 'pursed lips breathing', het uitblazen, lang en langzaam uitademen of het zoemend/neuriend uitademen allen uitgevoerd in een of meerdere houdingen (die de ongunstige mechanische positie van het diafragma gunstiger maken), helpen de CARA-patiënt om gemakkelijker en sneller op adem te komen. Vaak zien wij dat het ademen, door negatieve ervaringen opgedaan tijdens dyspnoe, voortdurend centraal bewust geregeld wordt. De patiënt domineert het zelfregulerend mechanisme. Het voortdurend bewust regelen kan het ademen ontregelen. Soms zien wij dat de patiënt. uit angst voor kontrole-verlies, zijn adem dermate, bijna dwangmatig regelt, dat alle andere aktiviteiten en bewegingen van het dagelijks leven ondergeschikt worden aan het ademen. Dit proces gaat zelfs soms zo ver dat sommigen, uit angst voor kontrole-verlies, niet meer durven te slapen. Bij astma is het goed mogelijk om gebruik te maken van bewuste ademocfeningen om op adem te komen. Door de adem regulatie wordt een algemene tonusregulatie verkregen. Bij het ontregeld zijn is het beleid anders. Ilier moet je zeker niet bewust uitgevoerde adel110cfeningen gebruiken, daar naar onze ervaring de dyspnoe hierdoor toeneemt. Wanneer gebruik wordt gemaakt van algemene tonusregulerende oefeningen om de patiënt tot zichzelf te laten komen, regelt de adem zichzelf. NED. T. FYSIOTHERAPIE. Kortademig zijn tengevolge van inspanning regelt zichzelf. Wel moet men erop attent zijn dat dit uitblazen na inspanning astma kan provoceren. Wij hanteren lY,minuut als maat om iemand de gelegenheid te geven na inspanning zijn adem zelf te regelen. Neus-mondademing Het is een misverstand dat alle mensen met CARA gedoemd zijn om voor de rest van hun leven door de neus te moeten inademen en langzaam door de mond te moeten uitademen. Dit misverstand berust op het feit dat deze ademwijze in een oefening als techniek beoefend wordt om tijdens dyspnoe weer op adem te komen. De neusademing alleen wordt ook wel eens in het begin van de behandelingen gebruikt als kriterium voor de inspanning geleverd tijdens een wandeling of fietstocht. Geoefend wordt om niet meer inspanning te leveren dan de neusademing kan verwerken. Vooral in de beginfase van de behandeling is dit een gemakkelijk te gebruiken oefening om een patiënt te behoeden voor overbelasting. Wanneer de patiënt geleerd heeft gemakkelijk op adem te komen dan kan de inspanningslast geleidelijk worden vergroot. Het is goed te weten dat je sommige patiënten moet beschermen zowel tegen zichzelf als tegen hun direkte omgeving. Vaak valt er een zware last van de patiënt af wanneer de fysiotherapeut in het begin van de behandeling duidelijke inspannings-beperkingen oplegt. De fysiotherapeut legaliseert hiermee de inspanningslast. Wanneer wij ook bedenken dat weerstands-oefeningen bijzonder effektief zijn om de symptomen van kortademigheid te verminderen dan is een eerste therapeutische maatregel om chronische 'mond-ademers' te leren door de neus te ademen. Deze neus-ademing is dan de eerste specifieke weerstandsoefening. De neusademing is niet alleen belangrijk vanwege de filtrerende bevochtigende, en verwarmende eigenschappen van de neus op de instromende lucht, maar ook vanwege de associatie die het heeft met de rust(ademing). Tijdens de ademregulatie wordt het 'op adem komen' geassocieerd met de neusademing waardoor de patiënt een houvast heeft en een doel om naar toe te werken. Hij weet dat wanneer de neusademing eenmaal op gang gekomen is, het 'op adem komen', het tot rust komen, het tot jezelf komen een vanzelfsprekend gevolg is. Andersom doet deze stelling zich ook gelden. Het tot rust komen (behorend tot de tonusregulatie) heeft een neusademing tot gevolg. Neusademing maakt het mogelijk om subtiele luister- en aandachts-tonus-vormen te bewerkstelligen. Ademregulatie en tonusregulatie kunnen niet los van elkaar gedacht worden. Evenzo beïnvloedt de ademritmiek de bewegingsritmiek. Een van beide kan gebruikt worden in de behandeling om de ander te beïnvloeden. VOL. 96 NO. 9 SEPTEMBER (Adem)bewegingsritmiek (8) Er bestaat een vaste band tussen de algemene bewegingsritmiek en de adem ritmiek, althans wat frekwenties betreft. Zij kunnen in eenvoudige verhouding tot elkaar staan. Verandert het ritme van de ene beweging, dan wijzigt zich ook de andere. Er zijn zowel synchrone als alternerende bewegingen, maar ook bijzondere bewegingswijzen, bijvoorbeeld met afwisselend grote en kleine amplituden, met fasenverschuiving of interferenties. Indien twee ritmen geleidelijk iets gaan verschillen, zodat er een faseverschil ontstaat, dan treedt er plotseling een kritische 'stap' op, een extra (adem)beweging of het uitblijven van een beweging, waardoor de synchroniciteit weer hersteld wordt. Het is eigenlijk het 'opdringen' van een spontaan ritme aan de andere. De kritische stappen, waardoor een gestoord synchrone samenhang zich herstelt, zijn te vergelijken met wat men ziet wanneer bijvoorbeeld een vader en zoon in de pas willen blijven lopen. Ook dan zien wij hoe de synchroniciteit van het lopen wordt gestoord, totdat door een extra stap de samenhang zich weer herstelt. In de praktijk betekent dit, dat vooral door ritme, tempo en regelmaat in aktiviteiten als wandelen, trappenlopen, zwemmen enz. te benadrukken, deze een regelende werking hebben óp het ademritme, de adembeweging en de adem(long)funktie. Pas wanneer de longfunktie dermate gestoord is dat deze de adem- en bewegingssynchroniciteit/samenhang onmogelijk maakt, pas dan is het therapeutisch verstandig om bewuste ademoefeningen/technieken te hanteren om de adem te regelen. Het is een bekend fenomeen dat wanneer de CARA-patiënt eenmaal 'op gang' gekomen is, en zolang hij zijn gang kan gaan, hij dermate economisch en 'zuinig' beweegt dat hij in staat is om verbazingwekkende afstanden wandelend af te leggen. Het is gewoon dat in het dagelijkse leven de ademritmiek zich inordent naar de algemene lichaamsritmiek. Er kan bij CARA een omkering plaatsvinden. De ademritmiek wordt dominant en de algemene lichaamsritmiek wordt ondergeschikt aan de ademritmiek. Dit omkeringsproces kan een goede aanpassing bij een gestoorde longfunktie zijn. De fysiotherapeut moet er echter op bedacht zijn dat er soms een discrepantie kan ontstaan in de mate van de aanpassing en de ernst van de gestoorde longfunktie. In nauw overleg met de verwijzende arts moet bepaald worden of hier sprake is van over- of ondercompensatie. De fysiotherapeut moet in staat zijn om de ernst van de gestoorde longfunktie en de mate van ingetreden compensatie op elkaar af te stemmen. Het is niet ongewoon waar te nemen dat deze omkering blijft bestaan terwijl de gestoorde longfunktie zich reeds hersteld heeft. Intake I observatie Naast de algemene :>()S intake-gegevens; 1986 anamnese, bewegings- en belastingsonderzoek die de fysiotherapie kent, zijn de volgende vragen van belang. • Huishoudelijke werkzaamheden, traplopen, wandelen, fietsen, zwemmen en sporten. Om de graad van dyspnoe te kunnen preciseren (7) is het aan te bevelen expliciet te beschrijven bij welke graad van aktiviteit dyspnoe optreedt: bij rust, wassen of aankleden, een paar stappen lopen, wandelen (aantal meters vermelden) bij het bestijgen van (hoeveel) trappen of tenslotte uitsluitend bij nog zwaardere inspanningen. Fietsen wordt over het algemeen als minder belastend ervaren dan wandelen en vergroot de leefruimte aanzienlijk. Wij zien liever dat er een gelijkmatige opvoering en verspreiding van de aktiviteiten over de dag en de week is dan dat alle aktiviteiten binnen twee uur afgewerkt worden. Het gevaar is dat men anders de rest van de dag weer bezig is om op adem te komen en dat de animo om zich weer in te spannen langzamerhand minder wordt. • Douchen Sommige patiënten ervaren het douchen als benauwend. Waterdamp, temperatuurovergang en kleine ruimte zijn hiervoor veelgehoorde redenen. Vaak zijn ze voornamelijk terug te voeren op het feit dat de ruimte als klein, in de zin van eng wordt ervaren. Wanneer de patiënt de oorzaken van zijn dyspnoe onvoldoende gedifferentieerd heeft dan ligt de associatie en verwarring met dyspnoe ten gevolge van astma voor de hand. Dit aspect dient aandacht te krijgen omdat andere kleine ruimtes als toilet, lift, treincoupé en auto, eenzelfde associatie geven. Het is begrijpelijk dat dit vervelende en soms ernstige gevolgen heeft. Een patiënt kan, wanneer hij op visite is, moeilijk de deur van het toilet open laten staan. De meest voorkomende oplossing is uitermate afdoende; niet meer op visite gaan. Het open laten staan van een raam in de treincoupé of auto geeft veelal aanleiding tot heftige discussies over kou vatten. Ook hier is de oplossing simpel, gewoon thuis blijven. Wanneer kennissen meer dan twee hoog wonen en de ernstige CARA-patiënt niet meer de lucht heeft om trappen te lopen en de lift hem benauwt, dan is dat vaak weer het einde van een vriendschap. Een sociaal isolement is hierdoor een reëel gevaar. • Lasten dragen In die situaties waar op dat moment een sterke aktiviteit van de hulpademspieren, funktioneel bepaald, aanwezig is (hyperinflatie, dyspnoe) is het de mensen af te raden zware lasten te dragen. Soms kan een schoudertas wel verdragen worden. • Dagindeling Met name sommige patiënten met een respiratoire insufficientie staan laat op omdat ze moeilijk op gang komen of omdat anders de dag zolang duurt. De dagindeling is 'pas gaan lopen' waardoor een synchrone samenhang (adem )synchroniciteit (11), kan ontstaan. Deze samenhang is een afstemmen en en samengaan van beider adem bewegingen waardoor de therapeut, non-direktief, de patiënt een goede bewegingservaring kan laten opdoen, mits de therapeut zelf een goede ademing heeft. Wij moeten de tijd er voor nemen om iemand 'op adem' te laten komen. Pas dan kan iemand rust, stilte en het 'op je gemak zijn' (her)ontdekken. veelal slecht. Er is geen evenredige verdeling van de aktiviteiten. Hoesten De antwoorden op deze vraag geven niet alleen inzicht in het al of niet effektief kunnen hoesten maar het opent het gesprek ook voor de problematiek die de patiënt bij het lachen en huilen ondervindt. Effektief hoesten is belangrijk ter bestrijding van sputum retentie. Een of twee keer hoesten moet voldoende zijn om het sputum op te hoesten. Wanneer de patiënt in een hoestbui dreigt te geraken dan moe.t hem geleerd worden deze op te vangen. I , ~ ! Hoesten kan alleen gebruikt worden om sputum in de grotere luchtwegen te mobiliseren. De forced expiration technique (F.E. T.) (9) heeft daarentegen ook een mobiliserend effekt op sputum in de kleinere luchtwegen. Daarbij komt nog dat de foreed expiration technique geen hoge drukverschillen met zich mee brengt, waardoor het een zeer bruikbare techniek wordt voor CARA patiënten met een ernstig obstruktief longlijden. Alle akties zoals huilen maar vooral lachen veroorzaken plotselinge hoge drukverschillen in de longen en kunnen soms ernstige dyspnoe oproepen. Zozeer zelfs dat de patiënt op den duur soms volledig verstilt in zijn emoties en veel zal doen om deze emotionele situaties te vermijden. Wanneer de patiënt eenmaal geleerd heeft dyspnoe op te vangen zien wij dat deze uitingen van emoties weer mogelijk worden. Opbouw van de behandeling (10) In de eerste plaats moet de patiënt weten wat zijn aandoening (ziekte) inhoudt en wat hij van de behandeling wel en niet kan en mag verwachten. Duidelijkheid verkrijgt de patiënt door de uitleg en vraagstelling. Zijn klachten wordt hierdoor herkenbaar en hij zal zich begrepen voelen. Het is belangrijk dat hij leert wat hijzelf kan doen om 'op adem' te komen. Wanneer hij enigermate vertrouwd raakt met het feit dat hij ook zelf iets doen kan, zal de bereidheid verder gaan toenemen. Het vertrouwen in het eigen kunnen is geschaad, het lichaam heeft hem als het ware in de steek gelaten. Daarom ligt in het begin van de behandeling het accent op wat de patiënt wel kan en niet op wat hij (nog) niet kan. In de behandeling maken wij gebruik van verschillende uitgangshoudingen. Deze uitgangshoudingen vergemakkelijken het ademen, zij scheppen daarvoor de voorwaarde. ilt Zitten tegen de kussens (Foto l) Zittend, voor een tafel of behandelbank' leunend tegen kussens. We letten er op dat de patiënt 'hreed' achter op de stoel zit, bovenhenen gesteund, knieën niet strak tegen elkaar, voeten plat op de grond; de patiënt buigt in de heupen naar voren en leunt met de ellebogen wijd tegen de kussens en kan, afhankelijk van de mobiliteit Zit Evenals bij het zitten tegen de kussens geldt ook hier dat de juiste uitgangshouding van belang is. De rug wordt gesteund door de rugleuning. Hoofd geheven, mond losjes gesloten, schouders laag en handen in de schoot. Deze houding belast de adembeweging meer dan de voorgaande Foto la. Zit egens de kussens, met de therapeut achter de patiënt. van de halswervelkolom, het hoofd of op de handen of op de kussens neerleggen, en zo er voor zorgen dat zijn neus vrij ligt. Attent maken op strak zittende kleding en zorg besteden aan de zit- en kussen hoogte. De patiënt is doorgaans snel tevreden. Hij vindt het gauw goed als er maar iets aan gedaan wordt. De therapeut zit achter of naast de patiënt. De handvatting op de foto laat zien hoe je iemand een steuntje in de rug kunt geven en de (adem)beweging voelbaar gemaakt kan worden. De therapeut kan met zijn handen aangeven waar spanning kan worden verminderd en waar aktie wordt gevraagd. Wederzijdse betrokkenheid maakt het mogelijk dat de adembewegingen van therapeut en patiënt in de Foto 2. Zit. houding. We zien vaak dat er niet breed gezeten wordt, dat de patiënt in zijnschouders 'hangt'. Het bovenlichaam wordt strak gehouden en als krachtbron gebruikt. Het oefenen is niet eenvoudig voor de patiënt. We zien dat men toch erg zijn best wil doen en uitdrukkingen als 'zullen we beginnen met ademhalen' of 'zal ik doorgaan met ademen' geeft aan dat juist het laten van het doen, het nietdoen, niet zo vanzelfsprekend is. Om dit te doorbreken kan het helpen de oefening te ondersteunen door de patiënt aan te spreken op zijn vermogen bijvoorbeeld te kunnen luisteren naar de geluiden buiten'. Dit haalt de patiënt uit zijn op de adem gefixeerde aandacht, waardoor de rustademing zich vanzelf kan instellen. Foto Ib. Zit tegens de kussens, de therapeut naast de patiënt. 206 lil Zijligging Van de liggende posities is deze het minst belastend. Punten van aandacht: knieen iets opgetrokken, geen strake kleding, rug NED. T. FYSIOTHERAPIE. VOL. 96 NO. 9 SEPTEMBER 1986 Foto 3. Gedraaide zijligging. Foto 4. Buikligging. recht en nek gestrekt. Met een kussen kan de ruimte tussen nekschouderlijn en onderlaag worden gevuld. De onderliggende arm voor het kussen langs. De bovenliggende arm naar keuze op de andere arm, op de heup of gebogen met de hand op de onderbuik. Bij ernstige dyspnoe kan deze houding te laag zijn en kan opgelost worden door het bovenlichaam hoger te leggen. Hierbij moet men extra aandacht aan de hoofdhouding besteden, een klein kussentje kan hierbij helpen. Het is ook raadzaam eens op de andere zij te liggen. Soms worden 's nachts te veel kussens gebruikt (drie of vier) om hoog te liggen, met als gevolg dat men steeds onderuit zakt. De 'gedraaide zijligging' met gebruikmaking van twee kussens kan hier goed van pas komen. Buikligging De armen wijd leggen, handen naast of onder het hoofd, wel of geen kussen, het hoofd recht of opzij, de benen iets uit elkaar. De liggende positie moet als prettig ervaren worden. Ook nu kan de therapeut net als bij alle andere uitgangshoudingen de beweging manueel begeleiden. Rugligging Met de patiënt nagaan hoe hij ligt, waar hij wel of niet aansluit aan de onderlaag. Ook nu weer leren hiervoor de tijd te nemen en het niet te snel 'wel goed te vinden'. Bij dyspnoe kan de patiënt met het bovenlichaam hoger gaan liggen waarbij gelet moet worden op een goede ondersteuning van het hoofd. Als laatste de 'Mohammedaanhouding' , niet voor iedereen geschikt. Steunend op knieën en ellebogen het hoofd naar beneden gesteund' door de handen of vuisten, knieën iets tegen elkaar, de tenen niet omgekruld. Deze houding is gecontra-indiceerd bij patiënten met (chronische) rhinitis of sinusitis. Tot slot een aantal opmerkingen: • Zolang het oefenen een oefening blijft zal de patiënt nooit leren met zijn dyspnoe om te gaan. Bovendien zal het oefenen aan de therapiesituatie gekoppeld blijven en de patiënt therapie-afhankelijk maken. De fysiotherapeut kan door inzicht te geven in wat de patiënt zelf kan een belangrijke bijdrage leveren om die zelfstandigheid weer te herwinnen en te vergroten ondanks het feit dat de ziekte niet kan worden genezen. • Het bij de behandeling betrekken van de partner of een andere sleutelfiguur is onmisbaar voor het welslagen van de behandeling. • Veelal wordt gesteld dat de patiënt gemotiveerd moet zijn om behandeld te worden. Motief betekent letterlijk beweegredenen, drijfveer. De patiënt heeft zoveel redenen om niet te bewegen. De fysiotherapeut kan hem opnieuw beweeg-redenen geven. Summary Helping patients with chronic airways obstruction to 'regain their breath' is an essential ingredient for success in their rehabilitation program. In this review some specific observations. together with ilIustrations oftheir use in therapeutic sessions are described. A description of a possible treatment of dyspnoe is given. Literatuur 1. W. A. Kuenen,Asthmaen asthmoide bronchitis, Spoedeisende gevallen in de interne kliniek, Elsevier Publishing Company, Inc, Amsterdam, 1950, pag. 94-95. 2. MurrayD. Altose,Assessmentand Management of Breathlessness, Chest/88/2/ August, 1985/Supplement, blz. 77s-81s. 3. Kieran J. Killian, The Objective Measurement of Breathlessness, Chest/88/2/ August, 1985/Supplement, blz. 84s-89s. 4. John T. Sharp, Therapeutic Considerations in Respiratory Muscle Function, Chest/88/2/ August, 1985/Supplement, blz. 118s-122s. 5. Chris Roussos, Functionand Fatigue of Respiratory Muscles, Chest/88/2/August, 1985/ Supplement, blz. 124s-130. 6. H. J. Sluiter et al, Leerboek Longziekten, van Gorcum & CompB.V., Assen, 1985, blz. 191-248. 7. H. J. Sluiteret al, Leerboek Longziekten, van Gorcum & Comp B.V., Assen, 1985, blz. 145-163. 8. F. J. J. Buytendijk, Algemene theorie der menselijke houding en beweging, Uitgeverij het Spectrum n.v., Utrecht/Antwerpen, 1971, blz. 196-199,383-389. 9. Jennifer A. Pryor, The Forced Expiration Technique (F.E. T.), N. T. v. Fysiotherapie, vol. 91, nr. 12, december 1981. 10. J. A. Noske-Fabius, I. G. Hulst, Ademoefeningen. Uitgave Nederlands Asthma Fonds. 11. F. Veldm,m, Tasten naar zinvol contact, 1977. RECTIFICA TIE In het artikel 'Knieregistratieproject Zwolle', in NTVFvol. 96 nr. 7/8 pag. 166-169is op pag. 198 het onderschrift behorende bij figuur 3 (De Tegner aktiviteiten-skore) vermeld bij figuur 4. Hiervoor onze verontschuldigingen Boekbespreking Bij de bespreking van het boek 'Van contractie naar actie' is bij e~n der ondertekenaars de functie niet geheel juist meegegeven, daarom onderstaand nogmaals: drs. R. C. Wagen aar, wetenschappelijk medewerker, Dienst Fysiotherapie, Academisch Ziekenhuis V. U., Amsterdam. 7()7
© Copyright 2024 ExpyDoc