De lakmoesproef voor een sociaal Europa

Augustus 2014
De lakmoesproef voor een sociaal
Europa: het Europees minimumloon
STAN DE SPIEGELAERE
OLIVIER PINTELON
Poliargus paper No 2014/02
Eerder verschenen in
Samenleving en Politiek (juni
2014)
2
De lakmoesproef voor een sociaal Europa
Het minimumloon als beleidsinstrument lijkt terug van nooit echt weggeweest. In 2010 werd aan een
160-tal Britse experts gevraagd wat volgens hen de beste beleidsdaden waren van de laatste dertig
jaar. Het antwoord: het algemeen bindend minimumloon. De vrees dat de invoering van het
minimumloon in 1999 zou leiden tot massaal jobverlies bleek onterecht. Daarnaast had het
minimumloon ontegensprekelijk een positief effect op een aantal sociale indicatoren.
Ook op Europees vlak kunnen we spreken van een momentum. Het stof van de Europese
verkiezingen
was
nog
maar
net gaan
liggen of
Jean-Claude
Juncker
eiste
al
het
commissievoorzitterschap op voor de grootste Europese fractie, de Europese Volkspartij (EPP).
Juncker stelde eerder al dat een Europees minimumloon een van de prioriteiten moet zijn voor de
Unie, wat hem populairder maakt bij socialistische staats- en regeringsleiders dan bij leden van de
Europese Raad van zijn eigen EPP. Hij beseft immers dat de Europese legitimiteit stevig onder druk
staat door de eenzijdige focus op besparingen. Europees links beseft dat al langer. Het sociaal Europa
stond dan ook centraal in de programma’s van zowel de sociaaldemocraten, radicaal-links als de
groenen. De opkomst van eurosceptici bewijst dat Europa met een legitimiteitsprobleem kampt.
Daarmee staat een Europees minimumloon nog niet officieel op de Europese agenda, maar het lijkt
wel een uitstekend moment om de wenselijkheid en haalbaarheid van dit voorstel van dichterbij te
bekijken.
Verschillende scenario’s voor een Europees minimumloon
Hét Europees minimumloon – in de zin van een vast bedrag – zal waarschijnlijk nooit bestaan.
Daarvoor zijn de verschillen tussen de landen te groot. Een Europees minimumloon is dus een
relatieve ondergrens die zal verschillen van land tot land, afhankelijk van bepaalde paramaters. Op
die manier kan de loongrens voor alle lidstaten betekenisvol zijn. Over de manier waarop die
ondergrens berekend moet worden, lopen de meningen echter wat uiteen. Grossomodo zijn er vier
populaire voorstellen.
Veruit het meest geciteerde voorstel is om het minimumloon te definiëren als een percentage van
het gemiddeld of mediaan inkomen in een land. Het percentage is dan voor alle landen gelijk, maar
het absolute minimumloon niet. Eén voorstel gaat uit van 60% van het mediaan loon in een land.1
Hierdoor moet een alleenstaande werknemer in ieder geval boven de Europese armoedegrens
uitkomen. De keuze voor het mediaan inkomen heeft echter het nadeel (of voordeel) dat het niet
gevoelig is voor veranderingen aan de uiteinden van de loonverdeling. In een land waar de hoge
lonen sterk stijgen maar de middeninkomens niet, zou het minimumloon dus onveranderd blijven.
3
De lakmoesproef voor een sociaal Europa
Om daaraan te verhelpen stellen anderen voor om het minimumloon op 50% van het gemiddeld
loon vast te leggen. 50% en geen 60% omdat het gemiddeld loon vaak veel hoger ligt dan het
mediaan loon. Reden hiervoor is dat de hoge lonen het gemiddelde optrekken, waar dit niet zo is
voor de mediaan. In vele landen komen deze twee manieren van bereken op bijna hetzelfde neer.
Een derde voorstel vertrekt niet van de loonverdeling, maar kijkt naar het BBP per capita. Op deze
manier wordt het minimumloon gelinkt aan de productiviteit in het land, en niet aan de
loonverdeling.
Een laatste voorstel stelt dat geen duidelijk bindend criterium voor. In dit voorstel zou een raad van
de EU elk jaar op basis van verschillende indicatoren het niveau bepalen van de verschillende minima
in Europa. Dit voorstel wijst naar verschillende landen waarin het minimumloon op deze manier
wordt vastgelegd zoals de UK.2 Een belangrijk nadeel aan dit laatste voorstel is echter dat het
Europees minimumloon op deze manier politiek dreigt uitgehold te worden.
Belangrijk is ook dat in alle voorstellen uitgegaan wordt van de bepaling van een minimum voor het
nationale minimumloon. Landen zijn met andere woorden vrij om hogere minimumlonen in te
stellen.
Wie zal het voelen?
Veruit de meeste actoren gaan uit van een scenario waarin een Europees minimumloon bepaald
wordt op 60% van het mediaanloon van een bepaald land. Om een zicht te krijgen op de effecten van
een eventuele invoering van zo’n ondergrens bekeek Eurofound in een recente studie wie
momenteel een loon heeft onder die grens.3 Hoewel de data niet perfect zijn, heeft de studie een
goed zicht op de landen waar de impact van zo’n minimumloon het grootst zal zijn.
Figuur 1 geeft het aandeel werknemers dat zijn loon aangepast zou zien als er een dergelijk Europees
minimumloon ingevoerd zou worden. Duitsland neemt de koppositie in met bijna 1 op 4 werknemers
dat een aanpassing in zijn loon zou zien.4 Het percentage voor België is bij de laagste vijf en is
beduidend lager dan het percentage in onze andere buurlanden.
4
De lakmoesproef voor een sociaal Europa
30
25
Aandeel werknemers met een loon lager dan 60% van het
mediaaninkomen
20
15
10
5
0
de lt lu lv ie ee uk pl cy at it nl si es mt bg hu fr gr cz ro dk be sk pt fi
Bron: SILC 2010. Eigen bewerking opbv Eurofound (2014)
Deze cijfers maken alvast twee dingen duidelijk. Een Europees minimumloon dreigt een sterke
impact te hebben in sommige lidstaten, terwijl dit minder het geval is in andere. De verschillen hier
voldoen niet aan voor de hand liggende categorieën zoals Noord vs. Zuid of West vs. Oost. Landen als
Denemarken, Roemenië, Finland en België zitten in hetzelfde schuitje van landen die de impact (in %
werknemers) weinig zullen voelen, terwijl dit omgekeerd is voor Duitsland, Letland, Luxemburg,
Ierland en Litouwen.
Waarom willen we een Europees minimumloon?
De belangrijkste vraag die zich stelt, is uiteraard waarom een Europees minimumloon wenselijk is.
Het achterliggend motief is simpel: meer sociale rechtvaardigheid, waarvoor we geen prijs moeten
betalen.
1.1. Een kwestie van sociale rechtvaardigheid …
Het eerste doel van een Europees minimumloon is het verhogen van de lonen van werknemers die
momenteel weinig verdienen. Arbeid moet lonen, overal in Europa. Als mensen voltijds werken,
moet ze dat voldoende opbrengen om goed van te leven. De armoedegrens in Europa ligt vast op
60% van het mediaaninkomen en het lijkt dus billijk dat een alleenstaande die voltijds werkt
ongeveer genoeg verdient om boven die grens uit te komen. Ongeveer, want het Europees
minimumloon verwijst naar het mediaan loon en niet het mediaan inkomen.
Dat een Europees minimumloon voor een verhoging van lonen zal zorgen staat buiten kijf. Als het
eenvoudigweg illegaal is om mensen te werk te stellen onder een bepaalde ondergrens, dan zullen
werkgevers zich genoodzaakt zien om de laagste lonen ten minste tot dat niveau te laten stijgen. Er
bestaan echter twee risico’s. Werkgevers kunnen ook beslissen om geen arbeidsplaatsen meer aan te
bieden, of ze kunnen ervoor kiezen om mensen aan te nemen zonder contract (in het zwart). Het
5
De lakmoesproef voor een sociaal Europa
eerste risico – het effect van een minimumloon op de werkgelegenheid – wordt later besproken. Het
tweede risico is relevant, zeker in landen waar het gewicht van de informele economie reeds zwaar
is. Maar daar staat tegenover dat ook de lonen in de informele sector gevoelig zijn voor de invoering
of de verhoging van een minimumloon. Inderdaad, een minimumloon stelt een psychologische grens
in waar de informele sector zich aan spiegelt en vaak worden daar ongeveer dezelfde lonen
uitgekeerd (maar dan zonder belastingen te betalen).
We concluderen dat het inkomen van heel wat werknemers zal stijgen bij de invoering van een
Europees minimumloon. De cijfers van Eurofound spreken voor zich. Maar er is meer, zoals reeds
vele malen aangetoond zijn het niet enkel de zeer lage lonen die aangepast worden, maar is er
sprake van een ripple effect. Ook de lonen die net boven het minimum liggen, worden vaak verhoogd
na de invoering of de verhoging van een minimumloon. Er is met andere woorden sprake van een
uitdijende golf van loonaanpassingen die verzwakt naarmate ze hoger klimt op de inkomensladder.
En daarmee komen we direct bij de tweede belangrijke doelstelling van een Europees minimumloon:
het verminderen van de ongelijkheid. Als een minimumloon ervoor zorgt dat lagere lonen sterk
stijgen en middeninkomens een beetje, dan betekent dit dat de loonverdeling gecomprimeerd
wordt. De laagste lonen zullen relatief dichter bij de hoogste liggen nadat een ‘minimumloongolf’
gepasseerd is. Logischerwijs spreken we dus van minder ongelijkheid. Over het maatschappelijke nut
van minder ongelijkheid hoeven we hier geen boekje open te doen. Onderzoekers van allerlei
gesternte hebben de voordelen van gelijkheid reeds vele malen aangetoond.5
Een derde ambitie van een Europees minimumloon is het terugdringen van het fenomeen van
werkende armen. Lang leek het alsof ‘werkende armen’ niet meer bestonden in Europa, maar de
laatste jaren kwam het fenomeen terug onder de aandacht. Recente cijfers van Eurostat geven aan
dat zo’n 9,2% van de Europese werknemers als ‘working poor’ geclassificeerd kan worden. In België
ligt dit percentage op (slechts) 3,8%. Het fenomeen van werkende armen strookt echter niet met het
Europese sociale model. In Europa wordt er veel beleidsaandacht geschonken aan het activeren van
mensen. Het minste dat men zou kunnen verwachten is dat werkende personen (geactiveerden) dan
ook de garantie hebben om niet armoede te hoeven leven. Een minimumloon dat ligt op de
armoedegrens is een noodzakelijke eerste stap in de strijd tegen het fenomeen van werkende armen.
Een wonderoplossing is het echter ook niet. Om iemand onder de noemer ‘werkende arme’ te
plaatsen wordt echter niet enkel gekeken naar het arbeidsinkomen van die persoon. Men moet
kijken naar het inkomen op gezinsniveau, door rekening te houden met de gezinssamenstelling.
Iemand met een goed loon maar vele kinderen en een niet-werkende partner, kan daardoor in de
categorie van werkende armen terechtkomen.
6
De lakmoesproef voor een sociaal Europa
De impact van een Europees minimumloon op het aandeel werkende armen in de verschillende
lidstaten is dus niet helemaal duidelijk. Het effect hangt af van minstens twee factoren: (1) het
aandeel werknemers dat hun loon zullen zien stijgen en (2) de karakteristieken van de populatie
‘werkende armen’ in de lidstaten. Voor het eerste verwijzen we naar de cijfers hierboven. Voor het
tweede verwijzen we naar een studie van de OESO waarin gesteld wordt dat een minimumloon (of
een verhoging ervan) vooral een effect op werknemers die voltijds werken en werken met een vast
contract.6 Het zijn deze werknemers die hun loon het sterkst zien stijgen. Op basis van de EU-SILC
data (European Union Statistics on Income and Living Conditions) zien we dat het aandeel werkende
armen met een vast contract of die voltijds werken vooral hoog is in landen als Roemenië,
Griekenland, Spanje, Luxemburg, Letland en Italië. In die landen kunnen we dus verwachten dat de
invoering een Europees minimumloon een sterker effect zal hebben op het aandeel werkende armen
dan in andere. Maar ook hier merken we dat werkende armoede vooral voorkomt bij mensen die
niet voltijds werken en geen vast contract hebben. We concluderen dus alweer dat het Europees
minimumloon een instrument is, maar geen wondermiddel om het aandeel werkende armen te doen
dalen.
Als laatste verwijzen we naar het effect van een Europees minimumloon op sociale dumping. Er
wordt in Europa veel misbruik gemaakt van het detacheringsrecht, waarbij mensen worden
tewerkgesteld met een buitenlands arbeidscontract. De ‘harde kern van de arbeidsvoorwaarden’ van
het werkland moeten worden gerespecteerd, terwijl de sociale zekerheid kan betaald worden in het
buitenland. De problemen zijn tweeërlei. Allereerst er soms sprake van regelrechte fraude. Bulgaren
en Roemenen worden in België tewerkgesteld als schijnzelfstandige tegen een veredeld hongerloon.
Meer slagkracht voor de sociale inspecties is daarbij noodzakelijk. Er is echter ook een tweede
probleem: de Europese regels zijn niet waterdicht. In een conflict tussen de Duitse deelstaat NederSaksen en een Poolse onderaannemer oordeelde het Europees Hof van Justitie dat de Duitse cao niet
moest worden gevolgd, aangezien die niet algemeen bindend werd verklaard. Alleen wettelijke
bepalingen en met de wet gelijkgestelde bepalingen kunnen worden afgedwongen. Het is precies
hierin dat een Europees minimumloon duidelijkheid kan scheppen. Zo’n minimumloon moet immers
worden gerespecteerd voor alle werknemers – ook de gedetacheerde.7
1.2. … waar we geen prijs voor betalen
Een Europees minimumloon kan en zal natuurlijk ook zijn ‘economische’ effecten hebben. Ons
inzienszijn er veel argumenten om te stellen dat ook deze economische neveneffecten positief, of ten
minste neutraal, zullen uitdraaien.
7
De lakmoesproef voor een sociaal Europa
Werkgelegenheid
Het belangrijkste argument tegen minimumlonen in het algemeen is dat het jobs zal kosten.
Werkgevers zullen namelijk geen jobs meer aanbieden waarvoor hun opbrengst lager ligt dan het
minimumloon. Hoge minimumlonen zouden dus werkgelegenheid vernietigen en werkwilligen
daarom in armoede duwen. Of hoe de strijd tegen werkende armoedemeer niet werkende armen
dreigt te veroorzaken. Of deze argumentatie klopt valt te betwijfelen. De conclusies van enkele
recente ervaringen, cijfermateriaal en een hele reeks wetenschappelijke onderzoeken wijzen
allemaal in dezelfde richting: het effect van een minimumloon op werkgelegenheid is onbestaande,
of in ieder geval zeer klein.
Een mooi voorbeeld van een onderzoek naar de effecten van een minimumloon is de studie van Card
& Kreuger in de VS.8 In de jaren ’90 koos de Amerikaanse staat New Jersey ervoor om het
minimumloon forst te verhogen. De aangrenzende staat Pennsylvania deed dat niet en dus deed er
zich een mooie opportuniteit voor om de effecten te bestuderen. Om andere invloedsfactoren uit te
sluiten, concentreerden ze zich op één sector: ze volgden meer dan 400 fastfood-restaurants voor en
na de verhoging van het minimumloon. Hun belangrijkste vaststelling was dat de tewerkstelling in
New Jersey, in vergelijking met de controlegroep in Pennsylvania, niet daalde. Integendeel, er werd
zelf een verhoogde tewerkstelling vastgesteld als gevolg van het nieuwe minimumloon. Ze vonden
nog bijkomende bewijzen voor het positieve effect van minimumlonen op tewerkstelling, door
binnen New Jersey de bedrijven die lage lonen betaalden te vergelijken met de bedrijven die hoge
lonen betaalden. Bedrijven die hoge lonen betaalden (boven het nieuwe minimumloon) moesten
zich immers niet aanpassen aan de nieuwe minimumlonen. Card en Krueger stelden vast dat de
werkgelegenheid toenam (!) in de bedrijven met lage lonen, die door de invoering van het
minimumloon hun lonen moesten verhogen. Daarnaast stelden Card en Krueger vast dat de lonen in
New Jersey in deze periode aanzienlijk stegen (gemiddeld met 10 procent in de onderzochte sector),
wat natuurlijk de bedoeling was van de verhoging van de minimumlonen. Ook de productprijzen in
de fastfood-restaurants stegen zodat een deel van de hogere loonkosten werd afgewenteld op de
consument.
Recenter (1999) besliste ook Engeland om een minimumloon in te voeren. Na meer dan 10 jaar
minimumloonbeleid kunnen we goed de effecten evalueren op korte en middellange termijn.
Verschillende studies die gebruikmaken van vele verschillende onderzoeksmethodes komen tot
telkens dezelfde conclusies: het minimumloon in Engeland heeft geen negatief effect gehad op de
tewerkstelling (volgens sommigen zelf een licht positief effect), maar heeft wel gezorgd voor minder
loonongelijkheid, minder werkloosheid en een verminderde loonkloof tussen mannen en vrouwen.9
8
De lakmoesproef voor een sociaal Europa
Op basis van deze resultaten werd het minimumloon verkozen als de beste beleidsbeslissing in de
laatste dertig jaar in Engeland door een reeks experts.10
Recente en minder recente studies tonen dus aan dat een minimumloon geen grote ontwrichtende
effecten heeft op de werkgelegenheid. Maar er is meer. De basisredenering tegen het minimumloon
stelt namelijk dat bedrijven geen jobs meer gaan aanbieden waarvan de marginale opbrengst onder
de kost (het minimumloon) ligt. De jobaanbodscurve wordt met andere woorden afgesneden ter
hoogte van het minimumloon. Potentieel gaan hier arbeidsplaatsen verloren omdat de kost van
sommige werknemer wordt ‘vast ligt’ op een (marktgezien) niet optimaal niveau.
Als men echter kijkt naar de verdeling van de lonen in landen met minimumlonen, dan worden er
zogenaamde employment spikes opgemerkt. Het aandeel werknemers dat het minimumloon
verdient (of net ietsje meer) is relatief groot en vooral groter dan het normaal had moeten zijn. Het
klopt dus niet dat werkgevers eenvoudigweg alle werknemers zullen ontslaan die iets te weinig
opbrengen als er een minimumloon wordt geïnstalleerd (of als het bestaande verhoogd wordt).
Mogelijks gebruiken ze meeropbrengsten van elders om het werk toch te laten doen, of zetten ze
zich in om de productiviteit van werknemers die normaal minder dan het minimumloon gingen
verdienen op te drijven door training of organisationele aanpassingen. Dit alles draagt bij tot minder
ongelijkheid in de onderneming en bij uitbreiding in maatschappij.
We concluderen dat een Europees minimumloon (gemiddeld gezien) geen dramatische effecten zal
hebben op de werkgelegenheid in de verschillende lidstaten. Maar er sluipt wel een addertje onder
het gras. Gemiddeld gezien is er geen werkgelegenheidseffect, maar voor werknemers met een
relatief lage productiviteit (lees: jongeren, laaggeschoolden) wordt het wél moeilijker om een job te
vinden. Gezien de hoge jeugdwerkloosheid in veel lidstaten is dit wel degelijk een aspect dat enige
aandacht verdient.
Competitiviteit
Een tweede belangrijke argument dat zowel als voor- als tegenargument gebruikt wordt in de
discussie over een Europees minimumloon is het effect op de competitiviteit van landen. Zo winde
een (anonieme) Europarlementariër er geen doekjes rond door te stellen dat het debat over een
Europees minimumloon essentieel ging over de Duitse loonpolitiek: “Germany is the real issue”.11 Het
Duitse beleid van loonmatiging versterkt namelijk zijn concurrentiele positie en zet andere landen
ertoe aan om hetzelfde beleid te voeren om de economie aan te zwengelen. Als iedereen overal de
lonen echter laat dalen, komen we in een negatieve spiraal waar niemand beter voor wordt. Een
9
De lakmoesproef voor een sociaal Europa
Europees minimumloon moet dat vermijden. Door een ondergrens vast te leggen verlaagt men de
ruimte om te concurreren op lage lonen.
Omgekeerd leeft er bij velen de vrees dat een Europees minimumloon vooral onze eigen
competitiviteit zal ondergraven en onszelf uit de markt zal prijzen tegenover Europese en nietEuropese handelspartners. Aangezien een Europees minimumloon zal verschillen van land tot land,
zullen de lonen in andere landen lager blijven én zal België minder speling krijgen om de lonen te
matigen.
Opnieuw verwijzen we hier naar een studie van Eurofound dat een poging deed om de effecten van
een Europees minimumloon op de competitiviteit in te schatten. Ze deden dit door te kijken naar het
percentage werknemers dat zijn loon aangepast zou zien door zo’n minimumloon. Daarnaast keken
ze naar de sectoren waarin deze werknemers vooral actief zijn en de mate waarin deze sectoren
exporteren. Hun bevindingen zetten vraagtekens bij beide argumentaties.
De werknemers die hun loon aangepast zullen zien door een Europees minimumloon zijn vooral
actief in de bouw en in low-tech sectoren. Dit zijn sectoren die weinig last hebben van internationale
concurrentie, ze exporteren ook zeer weinig. Een goed voorbeeld van een sector die het effect sterk
zal voelen is de schoonmaaksector. De concurrentie in deze sector is moordend (met zeer lage lonen
als gevolg), maar is vooral binnenlands.
Maar als de impact op de competitiviteit tussen landen laag is, waarom moeten we dan een
Europees minimumloon invoeren? Was het niet net een van de doelen van het Europees
minimumloon om deloyale concurrentie tegen te gaan (quid Duitsland?). Zeker. Hoewel de impact
van een Europees minimumloon op de competitiviteit dus beperkt zal zijn, zijn er wel sterke
verschillen tussen landen. In Letland, Litouwen, Polen, Ierland en Hongarije zal de (geschatte) impact
op de competitiviteit het hoogst zijn, terwijl ze lager zal zijn in landen als Frankrijk, Spanje, Portugal,
Zweden en Finland. Voor België hebben we hier helaas geen schattingen voor.
De vorige analyse heeft enkele duidelijke limieten, zo is het sectorniveau niet zo specifiek en gaat het
dus om ruwe schattingen. Maar andere argumenten ondersteunen ook de these dat een Europees
minimumloon geen ontwrichtende effecten zal hebben op de concurrentiekracht van bedrijven,
sectoren en landen. De belangrijkste daarvan is zeker het feit dat een Europees minimumloon, zoals
de naam het zegt, zal gelden voor de hele Europese Unie. In alle landen zullen de lonen dus
evolueren naar eenzelfde (relatief) loonniveau. De competitiviteit van bepaalde landen tegenover
andere (op basis van bijvoorbeeld efficiëntie) zal grotendeels behouden blijven.
10
De lakmoesproef voor een sociaal Europa
Groei? Op naar een vraaggestuurd groeimodel
De economische consensus richt momenteel zich op het aanbod. De (loon)kosten moeten beperkt
worden. Dit zal leiden tot meer export, winst, investeringen en werk. Of dat werkt, hangt een stuk af
van het land. Immers, als de daling van de lonen teveel weegt op de interne koopkracht, dan krijg je
niet meer maar net minder groei. En menig econoom (zie o.a. Stockhammer en Onaran)12 is er
ondertussen van overtuigd dat dit het geval is in Europa. Een verlaging van de loonkost zou de
economische groei afremmen door een verminderde vraag. Groei zou dus vooral moeten komen van
een stijging van de lonen, niet een daling. Een Europees minimumloon kan een eerste stap vormen
van een Europees groeimodel dat zich richt op het stimuleren van de vraag, niet van het aanbod.
4. Welke middelen heeft Europa ter beschikking?
Een aspect dat we tot nu toe niet besproken hebben, is de manier waarop een Europees
minimumloon vorm moet krijgen. Hoe zal Europa zijn lidstaten ertoe aanzetten om het Europees
minimumloon effectief te implementeren en af te dwingen? In de Europese verdragen staat namelijk
expliciet dat Europa geen bevoegdheden heeft over de loonvorming en de manier waarop lonen tot
stand komen.13 Ondanks dat expliciete verbod zien we echter dat Europa zich meer en meer op dit
terrein begeeft. In het Europese Parlement wordt regelmatig opgeroepen om te ageren tegen lage
lonen, werkende armen en andere sociale excessen. Ook de Commissie begeeft zich op het
loondomein in haar landenaanbevelingen in het kader van de Europese ‘six pack’ en het Euro plus
pact.
De effectieve afdwinging kan gebeuren op twee manieren:
(1) Volgens velen moet dit gebeuren via de zogenaamde open coördinatiemethode van de EU.
Minimumlonen worden in Europa op veel verschillende manieren vastgelegd en in die traditie
zouden dus de lidstaten hun eigen strategie kunnen bepalen om het doel te bereiken. Het nadeel van
deze strategie is dat de commissie een doel kan stellen, maar geen acties kan afdwingen bij lidstaten
om dat doel te bereiken. Zoals we verder zullen zien, kan deze methode ook voordelen hebben voor
de critici van bindende Europese bepalingen rond minimale verloning – zie supra.
(2) De commissie kan dat wel als ze gebruikt maakt van een richtlijn. Op die manier zou Europa
beslissen hoe het minimumloonbeleid er moet uitzien in de lidstaten om te komen tot een
harmonisatie naar een Europees minimumloon. De Europese verdragen sluiten echter alle
inmengingen van Europa over lonen uit – zie artikel 153 VWEU. Dat betekent dat men eerst de
11
De lakmoesproef voor een sociaal Europa
verdragen zou moeten veranderen vooraleer Europa een verordening in deze zin zou kunnen
uitvaardigen of dat men zal moeten werken met een juridisch achterpoortje. 14
Maar hoe komt het dat zelf binnen het Europees vakverbond geen eensgezindheid bestaat over de
wenselijkheid vaneen Europees minimumloon? Er spelen twee grote argumenten. Eén, volgens
sommige (voornamelijk Scandinavische) bonden zal dit de vakbonden namelijk verzwakken. Zij slagen
er tot op heden nog in om via collectieve akkoorden op verschillende niveaus hoge minima af te
dwingen. Deze minima geven hen een grote legitimiteit bij de werknemers. Als die minimumlonen
vastgelegd worden via wettelijke regelingen, verliezen de bonden dus een deel van hun legitimiteit.
Wij denken dat die vrees onterecht. Een Europese bepaling rond minimale verloning hoeft immers
niet noodzakelijk worden omgezet via wet. Men kan het immers ook de sociale partners overlaten. In
België is het minimumloon ook niet via wet vastgelegd, maar is het opgenomen in een
interprofessionele cao. Daarnaast zijn vakbonden vrij om verder sectorale cao’s te onderhandelen die
hogere minima instellen. Ten tweede is er ook een principieel argument. Willen we eigenlijk wel dat
dit ‘liberale Europa’ zich gaat moeien met de loonvorming. Europa kan dan potentieel ook remmen
zetten op de loonevoluties in landen. Deze groep van ‘linkse eurosceptici’ houden vast aan de sociale
bevoegdheden op nationaal niveau. Dat is op zich een legitiem standpunt, maar we moeten
benadrukken dat het uiteraard over minimale normen gaat. Daarnaast merken we dat in vele landen
de EU nu al druk uitoefent op het loonbeleid. Een Europees minimumloon kan dit corrigeren.
5. Het Europees minimumloon: niet enkel hoeksteen maar ook breekijzer
Dat een Europees minimumloon enkele duidelijk voordelen heeft, is voor ons in ieder geval duidelijk.
Het zou daarnaast een hoeksteen zijn van het sociaal Europa. De invoering van een Europees
minimumloon zou wijzen op een fundamentele koersverandering richting een evenwichtiger beleid.
Maar er is meer, een Europees minimumloon zal niet enkel een hoeksteen zijn van een sociaal
Europa, maar ook een breekijzer voor verder sociaal beleid. Al gauw zullen vragen gesteld worden
naar de afdwinging van de Europese sociale minima en zal gekeken worden naar een harmonisering
van regels rond sociale en andere inspectie.
En die sociale katalysator heeft de Europese Unie meer dan ooit nodig. Verschillende opiniepeilingen
– waaronder die van Eurobarometer – tonen aan dat het Europees sociaal deficit vreet aan de
legitimiteit van de EU. Laten we hopen dat deze tekst de zaken in beweging kan brengen.
Eindnoten
12
De lakmoesproef voor een sociaal Europa
1
Dit voorstel wordt onder andere voorgesteld door de onderzoeker Thorsten Schulten en
werd ook overgenomen in een communicatie van het Europees Parlement.
Schulten, T. (2002).A European Solidaristic Wage Policy?European Journal of Industrial Relations,
8(2), 173 –196.
European Parliament.Role of minimum income in combating poverty and promoting an inclusive
society in Europe, Pub. L. No. P7_TA(2010)0375 (2010).
2
Rycx, F., &Kampelmann, S. (2012).Who earns minimum wages in Europe? (ETUI Report No.
124) (p. 64). Brussels: ETUI.
3
Aumayr-Pintar, C., Cabrita, J., Fernández-Macías, E., &Vacas-Soriano, C. (2014).Pay in Europe
in the 21st century.Dublin, Ireland: Eurofound.
4
Vanaf 2017 zal er over heel Duitsland een minimumloon zijn van 8,50 euro bruto.
Wilkinson, R., & Pickett, K. (2010). The Spirit Level: Why Equality is Better for Everyone.
Penguin.
5
World Economic Forum.(2014). Global Risks 2014. Ninth Edition (p. 60). Geneva: World Economic
Forum.
6
OECD.(1998). OECD Employment Outlook 1998. OECD Publishing.
7
Voor alle duidelijkheid: het minimumloon van het werkland moet dan gerespecteerd worden.
8
Card, D., &Krueger, A. B. (1994). Minimum Wages and Employment: A Case Study of the Fast-
Food Industry in New Jersey and Pennsylvania. The American Economic Review, 84(4), 722–793.
Dolton, P., Bondibene, C. R., & Wadsworth, J. (2010).The UK National Minimum Wage in
Retrospect*.Fiscal Studies, 31(4), 509–534.
9
Dolton, P., Bondibene, C. R., & Wadsworth, J. (2012).Employment, Inequality and the UK National
Minimum Wage over the Medium-Term*.Oxford Bulletin of Economics and Statistics, 74(1), 78–106.
Metcalf, D. (2008). Why has the British National Minimum Wage had Little or No Impact on
Employment? Journal of Industrial Relations, 50(3), 489–512.
10
Zie hiervoor onder andere: BBC News. (3 December 2010). Minimum wage “most succesful
government policy.”BBC. http://www.bbc.co.uk/news/uk-politics-11896971
13
De lakmoesproef voor een sociaal Europa
11
Euractiv. (17 April 2012). Brussels to push for EU-wide minimum wage.EurActiv | EU News &
policy debates, across languages. http://www.euractiv.com/socialeurope/brussels-push-eu-wideminimum-wa-news-512189
12
Onaran, Ö.,&Galanis, G. (2012). Is aggregate demand wage-led or profit-led? Conditions of
Work and Employment Series, (40).
Stockhammer, E., &Onaran, Ö. (2012).Rethinking wage policy in the face of the Euro
crisis.Implications of the wage-led demand regime.International Review of Applied Economics, 26(2),
191–203.
13
Conform artikel 53 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
14
Zoals artikel 352 VWEU – beter bekend als het kapstokartikel.
Over de auteurs
Stan De
Spiegelaere studeerde
politieke wetenschappen aan de
Universiteit Gent en
arbeidswetenschappen aan de ULB. Momenteel doctoreert hij aan het HIVA-KULeuven rond
arbeidsregulering en innovatie.
Olivier Pintelon studeerde politieke wetenschappen aan de Universiteit Gent. Sinds het voorjaar van
2010 is hij betrokken bij Poliargus. Zijn expertisedomein is sociaal beleid 'in de ruime zin', ook in zijn
Europese dimensie.
Over Poliargus
Poliargus is
een
denktank
die
ijvert
voor
vrijheid,
democratie
en
solidariteit.
Het
vrijheidsstreven betekent de maximalisatie van levenskansen door het wegwerken van structurele
ongelijkheden. Structurele ongelijkheden zijn relatief: sociale groepen hebben minder kansen omdat
andere groepen er meer hebben. Structurele bronnen van ongelijkheid zijn in de hedendaagse
maatschappij ondermeer sociale klasse, etniciteit, queer, en gender. Echte vrijheid is pas mogelijk na
een
vergaande politieke
en
economische democratisering.
Machtsbronnen
moeten
gedemocratiseerd worden. Het onttrekken van specifieke levensdomeinen aan de liberale
marktwerking – decommodificatie – is hiervoor een noodzakelijk middel. Democratisering wordt ten
slotte gedragen door solidariteit.
Vanuit dit kader streeft deze denktank twee concrete doelstelling na. Enerzijds willen we een
constructieve bijdrage leveren aan het maatschappelijke debat door in te spelen op actuele thema’s.
14
De lakmoesproef voor een sociaal Europa
Anderzijds willen we de ideologische onderbouw van de brede sociaalprogressieve beweging
verstevigen.
Poliargus is een vzw die volledig onafhankelijk is van elke politieke partij. Sympathisanten kunnen
steeds een steunbedrag storten op ons rekeningnummer: BE55 5230 8054 5744.
Meer info: www.poliargus.be
Eerder verschenen in deze reeks
Paper 2014/01
Een
progressieve
agenda
voor
de
trans-Atlantische
vrijhandelsonderhandelingen (dr. Ferdi De Ville)
Paper 2013/04
Lonen om van te dromen: een reeks kanttekeningen (Stan De Spiegelaere en
dr. Guy Van Gyes)
Paper 2013/03
Het nieuwe diversiteitsmodel van de sp.a (dr. Pieter-Paul Verhaeghe)
Paper 2013/02
Duitse loonmatiging is niet de oplossing, wel deels de oorzaak van het
probleem (Pieter Liagre)
Paper 2013/01
Zijn managers dan geen mensen? Het dubbele loondiscours onder de loep
(Stan De Spiegelare)
Paper 2012/03
Gent als migrantenstad: nieuwe vormen, nieuwe gedachten? (dr. Pieter-Paul
Verhaeghe, Sami Zemni en Bart Meuleman)
Paper 2012/02
Vakbonden en sociale bescherming: tijd voor het echte werk (dr. Francine
Mestrum)
Paper 2012/01
Hoe sociaal wordt de regering Di Rupo I? (dr. Wim Van Lancker en Olivier
Pintelon)
Paper 2011/02
Foute lessen uit vier jaar economische crisis? (dr. Ferdi De Ville)
Paper 2011/01
Een sociaal Europa: het Verdrag van Lissabon in tijden van cholera (Bregt
Saenen)
Paper 2010/07
Herbronning van de sociaaldemocratie in tijden van crisis: overzicht, kritiek
en alternatief (dr. Ferdi De Ville)
Paper 2010/06
Is sp.a ‘te links’ of Vlaanderen ‘te rechts’? (dr. Pieter-Paul Verhaeghe, Olivier
Pintelon en Sacha Dierckx)
Paper 2010/05
De paradox van het Europees democratisch deficit (Olivier Pintelon)
Paper 2010/04
De neoliberale aanslag op de democratie (Sacha Dierckx)
Paper 2010/03
Het streven naar het begrotingsevenwicht: een dogma? (Olivier Pintelon)
15
De lakmoesproef voor een sociaal Europa
Paper 2010/02
De discursieve kracht van het begrip ‘allochtoon’ (dr. Pieter-Paul Verhaeghe)
Paper 2010/01
De netwerkpartij als kraakpand (dr. Pieter-Paul Verhaeghe)