Bekijk online - Ghent University Library

-1-
Inhoudstafel
Woord vooraf..................................................................................................................................0
Inhoudstafel.....................................................................................................................................1
Tabellen & Figuren........................................................................................................................3
Inleiding...........................................................................................................................................4
HOOFDSTUK 1 Biobrandstoffen op wereldvlak.................... ..........................................7
1.1 Conversietechnologieën.........................................................................................................7
1.1.1 Conventiele biobrandstoffen (eerste generatie)............................................7
1.1.1.1 Pure Plantaardige Olie..................................................................7
1.1.1.2 Biodiesel.......................................................................................8
1.1.1.3 Bio-ethanol...................................................................................9
1.1.2 Tweede generatie biobrandstoffen.............................................................11
1.1.2.1 ligno cellulose-ethanol................................................................11
1.1.2.2 Fischer-Tropsch biodiesel...........................................................12
1.1.2.3 NexBTL biodiesel.......................................................................13
1.1.2.4 Toekomstgrondstoffen voor biodiesel.........................................14
1.2 Globale productie en beleidsopties......................................................................................15
1.2.1 Verenigde Staten.........................................................................................16
1.2.2 Brazilië........................................................................................................19
1.2.3 Europese Unie.............................................................................................21
1.3 De kostprijs van biobrandstoffen.........................................................................................24
1.3.1 Kostprijs van bio-ethanol...........................................................................24
1.3.2 Kostprijs van biodiesel...............................................................................26
1.3.3 Kostprijs van de tweede generatie biobrandstoffen...................................29
HOOFDSTUK 2 Het Europese biobrandstofprogramma................................................31
2.1 Beleidsredenen voor de Europese biobrandstofpromotie....................................................31
2.1.1 Verminderen van broeikasgasuitstoten........................................................31
2.1.2 Afbouwen van de energieafhankelijkheid..................................................36
2.1.3 Stimuleren van de rurale tewerkstelling......................................................37
2.2 De Europese Biobrandstoffenrichtlijn.................................................................................38
2.3 Accijnsverlaging op biobrandstoffen...................................................................................40
2.4 Het Europees Beleid inzake energiegewassen.....................................................................41
2.5 Vooruitgangsrapport van biobrandstoffen...........................................................................42
2.6 Toekomst van het Europees biobrandstofprogramma.........................................................44
HOOFDSTUK 3 De Belgische biobrandstofsituatie..........................................................46
3.1 Wettelijk kader en steunmaatregelen....................................................................................46
3.1.1 Federale Overheid...........................................................................................46
3.1.2 Vlaams Gewest................................................................................................51
3.1.3 Waals Gewest..................................................................................................52
3.1.4 Brussels Gewest..............................................................................................53
3.2 Analyse van de doelstellingen...............................................................................................57
-23.3 Typische Marktspelers.........................................................................................................57
3.3.1 De landbouwsector............................................................................................57
3.3.1.1 grondstofpotentieel......................................................................58
3.3.1.2 bereidwilligheid van de sector.....................................................62
3.3.2 Biobrandstofproducenten..................................................................................63
3.3.2.1 gemiste start voor de sector........................................................64
3.3.2.2 capaciteit en werkelijke afzet.....................................................66
3.3.2.3 CO2- balans van de sector...........................................................67
3.3.2.4 gebruikte grondstoffen................................................................68
3.3.3 Distributiesector & petroleum industrie............................................................70
3.3.4 Eindgebruikers..................................................................................................72
3.3.4 Voertuigmarkt...................................................................................................74
HOOFDSTUK 4 Case study van een Belgische bio-ethanol producent.....................77
4.1 Algemeen......................................................... ...................................................................77
4.1.1 Aandeelhouders.................................................................................................78
4.1.2 Kerngegevens....................................................................................................78
4.1.3 levenscyclus bio-ethanol van Alco Bio Fuel.....................................................80
4.2 Tegemoetkoming aan de Europese uitdagingen.................................................................81
4.2.1 Verminderen van broeikasgasuitstoten.............................................................81
4.2.2 Bijdrage aan de economie en landbouw............................................................82
4.2.3 Afbouwen van de energieonafhankelijkheid.....................................................85
Conclusies.......................................................................................................................................86
Bibliografie.....................................................................................................................................92
Bijlagen...........................................................................................................................................95
-3-
Tabellen en Figuren
Tabellen
Tabel 2-1-1 Doelstellingen van broeikasgasuitstoten voor de EU-15 en nieuwe lidstaten
Tabel 2-1-2 Onderzoeken naar de impact van de biobrandstofontwikkeling op directe en indirecte
tewerkstelling in de EU
Tabel 3-1-1 Bijzondere accijnsvermindering op biobrandstoffen in België
Tabel 3-1-2 Accijnsbijdrage op fossiele diesel en biodiesel vanaf 1 november 2006
Tabel 3-1-3 Accijnsbijdrage op benzine en benzine met ethanol vanaf 1 oktober 2007
Tabel 3-1-4 Belgische biobrandstofvolumes die genieten van accijnsvermindering
Tabel 3-1-5 Gegunde productiequota voor biobrandstofproductie van 1/11/2006 tot 30/09/13
Tabel 3-2-1 Vergelijking brandstofconsumptie met doelstelligen en productiequota in België
Tabel 3-3-1 Gemiddelde opbrengst van energiegewassen voor bio-ethanol in België
Tabel 3-3-2 Liters gecollecteerde bio-ethanol per ha en per ton
Tabel 3-3-3 Grondstofmix van de Belgische bio-ethanol productie
Tabel 3-3-4 Benodigde oppervlaktes voor de Belgische bio-ethanol productie
Tabel 3-3-5 Koolzaadopbrengst per hectare in België
Tabel 3-3-2 Capaciteit, toegekende quota en werkelijke afzet van de biobrandstofproducenten
Tabel 3-3-3 C02-besparing per liter in vergelijking met fossiele brandstoffen
Tabel 3-3-5 Grondstofgebruik van de Belgische biodieselproducenten
Figuren
Figuur 1-1-0 Conversieproces van biodiesel uit plantaardige oliën
Figuur 1-1-1 Conversieproces van bio-ethanol uit suikerhoudende gewassen
Figuur 1-1-2 Conversieproces van bio-ethanol uit zetmeelhoudende gewassen
Figuur 1-2-1 Wereldproductie van biobrandstoffen 1980-2007 (in Miljard liter)
Figuur 1-2-2 Evolutie ethanolproductie inde VS 1980-2007 (in miljoen gallons)
Figuur 1-2-3 Evolutie biodieselproductie VS 1999-2007 (in miljoen gallons)
Figuur 1-2-4 Doelstellingen van de Renewables Fuels Standard (Miljard liter)
Figuur 1-2-5 Evolutie van de biobrandstofproductie in EU (2000-2007)
Figuur 1-3-1 Evolutie maïsprijzen in de VS Tussen 2002 en 2008 (in dollar/ton)
Figuur 1-3-3 Opdeling productiekost biodiesel VS-EU
Figuur 1-3-4 Prijsvergelijking biodieselgrondstoffen vs. Ruwe olie (in $/ton)
Figuur 2-1-2 Belgische broeikasgasemissies tussen 1990 en 2005, vergeleken met de Kyoto-doelstelling
Figuur 3-2 Vergelijking quota en Belgische doelstellingen
Figuur 3-3-2 Chronologie der biobrandstofmaatregelen en start van de Belgische productie
Figuur 3-5 Evolutie wagenpark België
Figuur 3-3 Rol van petroleumsector in België
Figuur 4-1 Productiecyclus van bio-ethanol uit Alco Bio Fuel
Figuur 4-2 Bioraffinaderij in de Gentse Haven
-4-
Inleiding
De Europese en Belgische transportsector zijn vrijwel volledig afhankelijk van dure fossiele
brandstoffen. Tussen dit schrijven en één jaar geleden is de prijs van ruwe aardolie met meer dan
tachtig procent gestegen tot 115 dollar. Bovendien wordt het grootste deel van de olie uit politiek
onstabiele regio’s geïmporteerd. Biobrandstoffen, of brandstoffen uit de biomassa, worden in
sommige regio’s al dertig jaar lang ingezet om de kwetsbare energieafhankelijkheid van de
transportsector af te bouwen. Biobrandstoffen vormen immers een ruim verkrijgbaar en
hernieuwbaar alternatief op fossiele brandstoffen. Bio-ethanol dient als substituut voor benzine,
terwijl biodiesel de conventionele diesel kan vervangen. De ‘eerste generatie’ biobrandstoffen,
die op heden wereldwijd gecommercialiseerd worden, hebben echter een beperkt potentieel. Voor
hun productie worden namelijk voedingsgewassen zoals koolzaad, maïs, tarwe en suikerriet
gebruikt. Afgezien van het ethisch probleem dat zich bij de verbranding van voedingsgewassen
stelt, is de rentabiliteit van deze biobrandstoffen sterk afhankelijk van sterk fluctuerende
grondstofprijzen. Bovendien worden de veronderstelde uitstootreducties in vergelijking met
fossiele brandstoffen sterk gecontesteerd. Biobrandstoffen van de ‘tweede generatie’ scheppen
bijgevolg hoge verwachtingen. Als grondstoffen gebruiken deze hoofdzakelijk ongebruikt
bioafval en oneetbare oliehoudende planten zoals jatropha en algen. Hierdoor treden ze niet in
competitie met voedingsgewassen. Bovendien zijn ze overvloedig aanwezig en veel efficiënter
qua broeikasgasuitstoten.
In Brazilië en de Verenigde Staten hebben biobrandstoffen zich sterk ingenesteld in het
brandstoflandschap.
Een
doeltreffend
overheidsbeleid,
de
ruime
beschikbaarheid
van
grondstoffen en een efficiënte productiesector zijn de voornaamste succesfactoren. In de sterk
gedecentraliseerde Europese Unie loopt de ontwikkeling wat moeizamer. Europa koos in 2003
resoluut voor de promotie van biobrandstoffen. De ‘Europese Biobrandstofrichtlijn’ werd op 8
mei 2003 aangenomen en stelde specifieke doelstellingen voor de lidstaten: tegen 2005 en 2010
een biobrandstofaandeel van respectievelijk 2% en 5,75% nastreven. Dat dit geen verplichte
doelstellingen maar slechts streefcijfers zijn, werd snel zichtbaar in de manier waarop de meeste
lidstaten hun biobrandstofbeleid uitvoerden.
-5-
België was één van de 23 lidstaten die in 2005 faalde bij het halen van een biobrandstofaandeel
van 2%. Hierop besloot Europa in februari 2007 een verplicht biobrandstofaandeel van 10% in te
voeren tegen 20200. Minder dan twee jaar voordat de doelstelling van 5, 75% moet gehaald
worden, valt er in de Belgische tankstations nauwelijks biobrandstof te bespeuren.
Het doel van deze thesis is enerzijds na te gaan welke marktmechanismen ervoor zorgen dat de
Belgische biobrandstofontwikkeling een sterke vertraging oploopt en anderzijds te analyseren hoe
de verschillende marktspelers van de biobrandstofketen een vlotte marktontwikkeling kunnen
bewerkstelligen. In een eerste fase worden vanuit een wereldperspectief de prijscompetitiviteit, de
beleidsmogelijkheden en het productiepotentieel van biobrandstoffen geanalyseerd. In een tweede
fase wordt op Europees niveau de beleidsvoering inzake biobrandstoffen behandeld. Vervolgens
onderzoekt de thesis de werking en de knelpunten van de Belgische biobrandstofsituatie.
Tenslotte wordt op het niveau van de onderneming, in casu de bio-ethanolproducent Alco Bio
Fuel, de werkelijke bijdrage van biobrandstoffen aan de landbouw, de tewerkstelling en het
milieu onderzocht.
Bij deze eindverhandeling werden drie onderzoeksmethoden gehanteerd. Hoofdstuk 1 werd door
middel van een litteratuurstudie gerealiseerd. Hoofdstuk 2 berust op de interpretatie van
Europese wetteksten, directieven en onderzoeken. Hoofdstuk 3 en 4, die de Belgische
biobrandstofsituatie en haar markspelers behandelen, zijn grotendeels gebaseerd op empirische
gegevens.
In Hoofdstuk 1 worden eerst de technische aspecten van biobrandstoffen behandeld. Voor zowel
de eerste als de tweede generatie biobrandstoffen worden de productieprocessen, gebruikte
grondstoffen en de inzetbaarheid geëvalueerd. Vervolgens wordt bekeken hoe de wereldproductie
van biobrandstoffen zich ontwikkelt en welke beleidsmaatregelen er getroffen worden. Ten slotte
wordt voor beide generaties biobrandstoffen de kostprijs en prijscompetitiviteit met fossiele
brandstoffen onder de loep genomen.
Hoofdstuk 2 biedt een analyse van het Europese biobrandstofprogramma. De thesis gaat eerst na
op welke beleidsredenen de Europese keuze voor biobrandstoffen steunt en hoe deze in het
huidige biobrandstofdebat worden gepercipieerd. Vervolgens wordt de Europese regelgeving met
betrekking tot biobrandstoffen behandeld. De ‘Europese biobrandstoffenrichtlijn’ en haar
-6implicaties voor de lidstaten staan hier centraal. Tenslotte worden de recente aanpassingen van de
regelgeving bekeken, meer specifiek betreffende de ingevoerde duurzaamheidscriteria en
kwaliteitsnormen voor Europese biobrandstoffen.
Hoofdstuk 3 spitst zich toe op de Belgische biobrandstofsituatie. Eerst wordt uiteengelegd hoe in
België de Europese regels in nationale wetten en steunmaatregelen heeft omgezet. De thesis
onderzoekt vervolgens in welke mate het quotumsysteem, waarvoor België heeft gekozen heeft,
tegemoet komt aan het consumptiepatroon van fossiele brandstoffen. Daarna wordt op basis van
de levenscyclus van Belgische biobrandstoffen de invloed van de belangrijkste marktspelers
doorgelicht. De landbouwsector, de biobrandstofproducenten, de verdelers, de voertuigmarkt en
de eindgebruikers hebben elk hun aandeel bij het al dan niet slagen van de Belgische
biobrandstofintroductie. Vanuit dit perspectief identificeert de thesis de bottlenecks die op heden
een snelle biobrandstofontwikkeling belemmeren.
In Hoofdstuk 4 tenslotte wordt voor de Belgische bio-ethanol producent Alco Bio Fuel bekeken
welke voordelen de biobrandstofontwikkeling lokaal en macro-economisch met zich meebrengt.
De criteria die hierbij werden gehanteerd berusten op beleidsredenen die Europa aanhaalde bij
haar keuze voor biobrandstoffen (CO2-beperking, rurale tewerkstelling en ontwikkeling).
-7-
HOOFDSTUK 1:
Biobrandstoffen op wereldvlak
1.1 Conversietechnologieën
1.1.1 Conventionele biobrandstoffen (‘eerste generatie’)
1.1.1.1 Pure Plantaardige Olie (PPO)
Rudolf Diesel ontwikkelde in 1912 het idee om een dieselmotor ook op plantaardige oliën te
laten draaien. Dit idee werd in de jaren 1980 bewerkstelligd door Dr. Ir. Elsbett,, die de eerste
‘multifuel’ motor ontwikkelde. De belangstelling voor PPO als brandstof valt te verklaren door de
hoge energiewaarde en grote olierendement. Desondanks wordt een grootschalig gebruik van
PPO als transportbrandstof belemmerd door de noodzakelijke maar vrij kostelijke ombouwing
van het dieselvoertuig. (BBLV, 2008)
Grondstoffen. Er bestaan wereldwijd 2500 verschillende olierijke planten. Als grondstof voor
PPO worden op dit ogenblik vooral soja, oliepalm, zonnebloem en koolzaad gebruikt. Terwijl
koolzaad in Europa domineert, wordt in Noord en Zuid-Amerika vooral soja als grondstof
ingeschakeld (BBLV, 2008)
Productieproces. PPO ontstaat door de koude persing van een oliehoudend gewas. De ruwe olie
wordt vervolgens gereinigd door filtratie. Het bijproduct dat zich bij het persen van koolzaad
ontwikkelt, koolzaadkoek, kan als diervoerder ingezet worden. De oliewinning uit het gewas
bedraagt ongeveer 75%. PPO kan ook door warme persing bekomen worden. Bij deze techniek
wordt een oplossingsmiddel toegevoegd aan het extract, waardoor een hoger rendement kan
bekomen worden (tot 98%). (Pelkmans et al., 2006)
Toepassing. Het eindgebruik van PPO vereist een aanpassing van motoren. De hogere viscositeit
ten opzichte van fossiele diesel is hiervan de voornaamste oorzaak. Daarom moet PPO eerst
opgewarmd worden tot ongeveer 600 C. Bijkomende nadelen van PPO als brandstof zijn de
hogere vriestemperatuur1, de hogere ontstekingstemperatuur en de natuurlijke oxidatie die voor
afzet zorgt in de reservoirs. De aanpassingen zijn vrij eenvoudig te realiseren aan de hand van
1 De vriestemperatuur van de meeste plantaardige oliën schommelt tussen ‐50C en ‐150C , wat problemen kan stellen in sommige Europese klimaatgebieden (Coppens, 2006) -8wijdverspreide ombouwingspaketten. De kostprijs van ombouwingen hangt af van het
voertuigtype en schommelt tussen ongeveer 3000 € voor personenwagen tot
5000 € voor
vrachtwagens. Ondanks het bestaan van technische oplossingen voor deze nadelen, is het direct
gebruik van PPO moeilijk verenigbaar met de moderne dieselmotoren. (Dooms G., Hamerlinck
C., et al., 2006)
1.1.1.2 Biodiesel ( of FAME2)
Grondstoffen. Biodiesel kan vervaardigd worden uit
oliehoudende gewassen maar ook uit
dierlijke vetten en reeds gebruikte frituuroliën en –vetten. Koolzaad, sojaplanten, palm- en
zonnebloempitten dienen dus evenzeer als bij PPO als grondstof voor persing tot plantaardige
olie. (Dooms G., Hamerlinck C., et al., 2006)
Productieproces. Om te remediëren aan het ongemakkelijk gebruik van ruwe plantaardige oliën
in onaangepaste motoren, ondergaan deze een verestering of transesterificatie. Bij dit fysischchemisch proces wordt de olie, met behulp van een catalysator, in reactie gebracht met methanol.
Hieruit ontstaan biodiesel en glycerine. Door middel van centrifuge worden deze elementen
vervolgens van elkaar gescheiden. Het bijproduct van de transesterificatie, glycerine, kan onder
meer vermarkt worden in de farmaceutische industrie. ( Coppens, 2006 ; Dooms G., Hamerlinck
C., et al., 2006)
Figuuur 1-1-0: Productieproces van biodiesel
QuickTime™ and a
TIFF (LZW) decompressor
are needed to see this picture.
bron: Bioro (2007)
2
Fatty Acid Methyl Esters
-9Eigenschappen. Vanwege de reactie met methanol vertoont de bekomen biodiesel een kleinere
viscositeit dan PPO. Niettemin blijft deze iets groter dan bij fossiele diesel, wat in wagens met
hoge concentraties biodiesel problemen kan leveren bij vriestemperaturen en bij het starten. De
chemische onstabiliteit van biodiesel vereist speciale maatregelen bij de opslag. Biodiesel
vertoont ook een hogere zuurtegraad als fossiele diesel. Bij hoge biodieselcontracties moeten de
brandstofleidingen hiervoor aangepast worden. De energetische waarde van biodiesel is ongeveer
10% kleiner dan bij fossiele diesel. Dit heeft als gevolg dat het brandstofverbruik ook 10% hoger
ligt. (Ballerini, 2007)
Eindgebruik. De bovengenoemde complicaties (onstabiliteit, viscositeit, zuurte) stellen zich
enkel bij hoge bijmengsels met fossiele diesel of puur gebruik van biodiesel. Lage
biodieselpercentages kunnen echter zonder problemen in de huidige dieselmotoren gebruikt
worden. Onderzoeken
hebben
probleemloos kunnen rijden
meermaals aangetoond dat onaangepaste dieselwagens
op mengsels met maximaal 30% biodiesel. Boven dit
mengpercentage dienen echter aanpassingen aan de wagens uitgevoerd te worden. Tot op heden
(maart 2008) limiteren de Europese kwaliteitsnormen voor diesel echter de bijmenging van
biodiesel in fossiele diesel tot 5 % volume. (Dooms G., Hamerlinck C., et al., 2006; Ballerini,
2007)
1.1.1.3 Bio-ethanol
Grondstoffen. Bio-ethanol van de eerste generatie, die op heden wereldwijd wordt
gecommercialiseerd, wordt op basis van suikerhoudende (suikerbieten en –suikerriet)
of
zetmeelhoudende biomassa (maïs en tarwe) gemaakt. Maïs, Tarwe en suikerbieten worden vooral
in Europa en de VS als grondstof gebruikt. Suikerriet is het typische basisproduct voor bioethanol in Brazilië.
Productieprocessen. Het productieproces uit suikerhoudende gewassen is sterk verschillend van
dat voor zetmeelhoudende gewassen. Wanneer vertrokken wordt van suikerhoudende gewassen,
moeten eerst de suikers onttrokken worden. Bij suikerbieten gebeurt dit door contact met warm
water, bij suikerriet door vermaling en persing. De verkregen suikers worden vervolgens met
behulp van gist (meestal Saccharomyces Cerevisiae) gefermenteerd. De ethanol die zo bekomen
wordt, moeten eerst nog ontwaterd worden vooraleer het als biobrandstof kan dienen.
- 10 Het productieproces van ethanol uit suikerriet heeft ‘bagasse’ als bijproduct. Dit vast residu wordt
doorgaans ingezet op de productiesite om elektriciteit en warmte te produceren. Suikerbieten
leveren tijdens het productieproces pulp, , dat na droging als diervoeder kan gebruikt worden.
(Dooms G., Hamerlinck C., et al., 2006)
Figuur 1-1-1: Conversieproces van bio-ethanol uit suikerhoudende gewassen
gis
melasse
suikerriet
suikerbieten
voorbehandeling
suikers
wate
fermentati
ethanol
pulp
Bron: eigen ontwerp op basis van (Coppens, 2006; Balllerini, 2007)
De meest gebruikte productiemethode wordt echter op zetmeelhoudende gewassen zoals maïs en
tarwe toegepast. Bij dit proces (figuur 1-1-2) worden de gewassen eerst gemaald tot
zetmeelpoeder. Door middel van liquefactie wordt de poeder vloeibaar gemaakt. Nadien worden
enzymen (meestal gluco-amylasen) toegevoegd zodat glucose kan gevormd worden. Deze
glucose wordt via fermentatie en uiteindelijk distillatie omgezet in ethanol. Als bijproduct van de
distillatie wordt ‘Dried Distilled Grains and Solubles’ bekomen, dat veel proteïnen bevat en als
dierenvoeder kan verkocht worden. Door de bekomen ethanol met isobutyleen te laten reageren
krijgt men de benzine component ETBE.
Figuur 1-1-2: Conversieproces van bio-ethanol uit zetmeelhoudende gewassen
zetmee
ethanol
liquefactie
saccharificati
fermentatie
DDGS
(veevoeder)
malen
Tarwe, maïs
enzy
enzym
gis
Bron: eigen ontwerp op basis van op basis van (Coppens, 2006; Balllerini, 2007)
Eigenschappen. Bio-ethanol heeft een lagere energie-inhoud als benzine. Dit betekent concreet
dat er meer energieverbruik is (+35%), waardoor met éénzelfde tankinhoud minder kilometers
kunnen worden afgelegd. Bio-ethanol heeft ook een vrij laag cetaangetal. Dit heeft als gevolg dat
- 11 de ontvlamming van bio-ethanol trager gebeurt, wat ook de reden is waarvoor het minder past in
dieselmotoren. Door het
anderzijds hoge octaangetal is bio-ethanol beter geschikt voor
benzinemotoren. Een ander kenmerk van bio-ethanol is de zeer lage dampspanning of trage
verdamping. Enerzijds wordt hierdoor het risico op ontploffingen (door concentratie van luchtige
deeltjes) vermindert, terwijl dit anderzijds de koude start van een benzinemotor bemoeilijkt.
(Clijsters, 2007)
Eindgebruik. Het gebruik van lage percentages bio-ethanol in benzine is perfect compatibel met
de bestaande benzinemotoren. De Europese benzinenormen limiteren het mengpercentage tot
5%, terwijl de meeste benzinewagens mengsels tot 10% bio-ethanol aankunnen (zoals E10). Het
gebruik van hogere percentages kan echter enkel met aangepaste wagens. Flexi-fuel voertuigen
(FFV) kunnen hogere mengpercentages (vb. E85) of zelfs pure bio-ethanol aan. Een andere
mogelijkheid bestaat erin bio-ethanol onder de vorm van ETBE aan te bieden. ETBE is een
eenvoudig te produceren derivaat van bio-ethanol, waarvoor de mengpercentages tot 15 volume
% zijn toegelaten. (Dooms G., Hamerlinck C., et al., 2006)
1.1.2 Tweede Generatie Biobrandstoffen
1.1.2.1 bio-ethanol op basis van ligno-cellulose biomassa
Bio-ethanol uit ligno-cellulose bezit enkele grote troeven zoals een grotere uitstootreductie (tot
95%) en het gebruik van restproducten als grondstof, waardoor het niet in competitie treedt met
voedingsgewassen. Op dit ogenblik liggen de productiekosten echter hoger dan bij de eerste
generatie bio-ethanol. (Doornbosch & Steenblick, 2007)
Grondstoffen. Hoewel het eindproduct hetzelfde is, verschillen ligno-cellulose bio-ethanol en
bio-ethanol van de eerste generatie vooral in het grondstofgebruik. Terwijl bij de conventionele
bio-ethanol voedingsgewassen (zetmeel- en suikerhoudende gewassen) worden ingezet, maakt de
2de generatie gebruik van afval uit de biomassa zoals houtsnippers, huishoudelijk afval en anders
ongebruikte restproducten uit de landbouw. (Ballerini, 2007)
Productieproces. De ligno-cellulose biomassa bevat drie componenten: cellulose, lignine en
hemicellulose. De suikers uit de cellulose en de helicellulose kunnen allebei ethanol leveren. De
hemicellulose bevat suikers (pentosen) die echter moeilijk omzetbaar zijn in ethanol. Voorlopig
wordt de 2de generatie bio-ethanol dus
als volgt verkregen: Eerst
wordt de grondstof
voorbehandeld teneinde de cellulose en lignine te scheiden van de hemicellulose.
- 12 Vervolgens worden door hydrolyse en met behulp van enzymen suikers uit de cellulose gehaald .
Daarna worden deze suikers (glucose) tot ethanol gefermenteerd, dat in een laatste fase nog
gedistilleerd wordt. Tot op heden belemmert
het ontbreken van een goedkope manier om
hemicellulose-suikers tot ethanol te laten fermenteren, de rentabiliteit van het productieproces.
(Coppens, 2006)
1.1.2.2 Fischer-Tropsch biodiesel
Voor de productie van biodiesel kan eveneens beroep worden gedaan op de ligno-cellulose
biomassa. In vorige paragraaf werd getoond hoe biomassa door hydrolyse suikers kan leveren
voor fermentatie tot bio-ethanol. Een andere thermo-chemische manier om (vooral houtachtige)
biomassa te gebruiken is door vergassing. Dit proces wordt Fischer-tropsch of Biomass-to-liquid
genoemd. (Ballerini, 2007)
Productieproces. Bij de vergassing van de ligno-cellulose biomassa of pyrolyseolie ontstaat
synthesegas (CO + H2). Via het Fisher-Tropsch proces kan deze gas rechtstreeks omgezet worden
in petroleumderivaten die direct in motor kunnen. De energie-efficiëntie van het proces bedraagt
tussen 33% en 50%, afhankelijk van de soort vergassing (atmosferisch of onder druk). Een rem
op de ontwikkeling van het proces ligt echter in de kostelijke reiniging van het synthesegas.
(Dooms, Haemerlinck , Timmermans, 2006)
Eigenschappen. FT-diesel vertoont veel gelijkenissen (energiewaarde, dampspanning) met de
huidige fossiele diesel. Bovendien bezit het sommige eigenschappen die fossiele diesel
overtreffen zoals (VITO,2006):
 de hogere brandstofkwaliteit en zuiverheid (afwezigheid van aromaten en zwavel)
 Flexibiliteit in de grondstofvoorziening (reststromen en afval)
 groter reductiepotentieel in broeikasgasuitstoten
diesel)
(tot 80% tegenover fossiele
Toepassing. De huidige dieselvoertuigen zijn perfect compatibel met FT-diesel. Er bestaan
bovendien geen beperkingen inzake bijmening: FT-diesel kan puur of in eender welk
mengvolume met fossiele diesel in de dieselmotor ingezet worden. De commercialisering van FTdiesel wordt pas vanaf 2015 verwacht, want deze is echter gebonden aan technologische
doorbraken die hoge productiekost moeten reduceren. (VITO, 2006)
- 13 1.1.2.3 Next Generation Biomass-To-Liquid (NexBTL)
Het Finse bedrijf Neste Oil heeft een nieuw productieproces voor een biobrandstof ontwikkeld.
Op basis van plantaardige oliën, dierlijke vetten of frituuroliën kan met dus proces een nieuw
soort biodiesel gemaakt worden. Sedert 2007 is de eerste fabriek met productiecapaciteit van 0.17
miljoen ton per jaar, operationeel in Porvoo Finland. Voor het ogenblik bestaat de grondstofmix
voor 90% uit palmolie.
Productieproces.Eerst worden de oliën of vetten voorbehandeld, om vervolgens een hydrobehandeling te ondergaan. Het resultaat van het proces wordt NexBTL genoemd en is een
mengeling van 3 eindproducten: koolzuurgas, biobenzine en biodiesel. Na behandeling blijft het
bruikbaar product NexBTL biodiesel over. (Neste oil, Ballerini, 2007)
Eigenschappen. NexBTL diesel heeft veel gemeen met fossiele diesel. De energie-inhoud van
beide brandstoffen is quasi gelijk, waardoor de actieradius met eenzelfde brandstoftank even
groot is. Het octaangetal van NExBTL ligt tussen 85 en 99, wat meer is dan bij fossiele diesel en
betekent dat deze brandstof heel compatibel is met dieselmotoren. Bovendien is NexBTL
(wegens de hydro-behandeling), vrij van zuurstof zwavel, stikstof en stikstof, wat volgens Neste
Oil leidt tot een reductie uitstoot tot 60%. Dit cijfer varieert weliswaar naargelang de gebruikte
grondstof (meestal palmolie) en het mengvolume met fossiele diesel.
Eindgebruik. NExBTL diesel is zowel puur als in eender welk mengvolume compatibel met de
huidige dieselmotoren en Bovendien voldoet het aan de de Europese kwaliteitsnormen (EN590),
waardoor het in de EU vrij verdeeld mag worden. (Rantanen, 2005)
1.1.2.4 Toekomstgrondstoffen voor de volgende generatie biodiesel
De vier klassieke plantaardige oliën voor de productie van biodiesel (soja‐, zonnebloem‐, palm‐ en koolzaadolie) hebben gemeen dat ze allen ook voedingstoepassingen hebben. De competitie tussen het gebruik als brandstof en als voedingsmiddel beïnvloedt de prijsvolatiliteit van de grondstof wat op wereldvlak bovendien een ethisch probleem stelt. Oliehoudende planten die geen voedingstoepassingen hebben en op grote schaal milieuvriendelijk kunnen geproduceerd worden, zijn de ideale grondstoffen voor de productie van biodiesel van de tweede generatie. - 14 Jatropha Curcas is een oliehoudende plant waaruit, hoofdzakelijk in Azië, olie wordt geperst dat als grondstof voor biodiesel kan dienen. Jatropha wekt steeds meer interesse omdat het weinig irrigatie vereist en op minder vruchtbare grond groeit. Aangezien dit gewas geen voedingstoepassingen heeft, wordt hiermee de ethische problematiek vermeden. Een ander voordeel tegenover voedingsgewassen is dat er geen intensieve teelt en dus kostelijke teelt vereist is.(Doornbosch & Steenblick, 2007). De Jatropha‐plant kan in haar volgroeide fase zelfs als beschutting dienen voor andere voedingsgewassen. Een grootschalige productie van biodiesel uit deze plant is echter nog niet denkbaar, door onstabiele prijzen van de zaden en hoge oogstkosten. (Coppens, 2006) Momenteel lopen er wereldwijd proefprojecten om teelttechnieken te verbeteren, opbrengsten te verhogen en de lange termijn consequenties van een grootschalig gebruik te evalueren. Een andere veelbelovende grondstof voor biodiesel is algenolie. Algen groeien in afval‐ en zeewater, hebben slechts zonlicht en C02 nodig om te bloeien en kunnen dagelijks geoogst worden. De opbrengst per ha ligt tien à vijftien maal hoger dan bij oliehoudende planten die in volle grond groeien. Algenplantages kunnen op de meest uiteenlopende locaties gevestigd worden zodat er geen competitie is met teeltoppervlaktes voor klassieke gewassen. Het grote nadeel van de algenteelt is de prijs. Een ton algenolie produceren kost ongeveer 5000 dollar en zou tien keer goedkoper moeten zijn om commercialiseerbaar te zijn. Neste Oil, het Finse bedrijf dat NexBTL diesel ontwikkelde, verwacht tegen 2015 algendiesel op de markt te brengen. In de VS en Europa duiken steeds meer testfaciliteiten en algenkwekerijen op die als doel hebben een grootschalige en goedkope algenolieproductie op poten te brengen. (MVO, 2008; Bourne Jr. K., 2007)
- 15 -
1.2 Globale Productie en Beleidskeuzes
Figuur 1-2-1: Wereldproductie van biobrandstoffen 1980-2007 (in Miljard liter)
bron: eigen ontwerp op basis van gegevens uit European Bioethanol Fuel Association (2008), F.O. Licht (2008),
European Biodiesel Board (2007) en RFA (2008)
Hoewel er sinds de jaren zeventig al grootschalig biobrandstoffen geproduceerd worden, kwam
de biobrandstofproductie pas in
2000 in een echte stroomversnelling. Sindsdien is de
wereldproductie verdrievoudigd of jaarlijks met gemiddeld 18% gegroeid. De groei wordt
aangevoerd door de reeds actieve regio’s zoals Brazilië, de VS en Europa, maar ook steeds meer
door nieuwe landen. China, bijvoorbeeld, dat 5 jaar geleden weinig aandacht vertoonde voor
biobrandstoffen, werd in 2007 nipt de derde grootste ethanol producent en ontwikkelt volop haar
biodieselindustrie. De wereldproductie van petroleumproducten bedroeg in 2007 gemiddeld 84
miljoen
vaten
per
dag.
De
765
000
dagelijks
geproduceerde
biobrandstofvaten
vertegenwoordigen slechts 0.9 % van de wereldwijde olieproductie. De OPEC-landen leveren
42% van de olie-output. (Energy Information Administration, 2008).
Verschillende landen zien in biobrandstoffen een middel om de Kyoto-doelstellingen te halen en
de olieafhankelijkheid van politiek onstabiele regio’s af te bouwen. Deze noden worden vaak
vertaald in binnenlandse doelstellingen onder de vorm van een biobrandstofaandeel binnen de
totale brandstofconsumptie. Elk land of regio heeft zijn eigen beleid om de meestal duurdere
biobrandstoffen aantrekkelijk te maken. In de volgende paragrafen zal voor de grootste
producerende regio’s een globaal beeld gegeven worden van de productie-evolutie en het beleid
- 16 met betrekking tot bio-ethanol en biodiesel. Bijlage II geeft per land een gedetailleerd overzicht
van de steunmaatregelen voor biobrandstoffen.
1.2.1 Verenigde Staten
Achtergrond. Terwijl in Europa Rudolf Diesel arachideolie als brandstof gebruikte, reed Henry
Ford’s eerste wagen op ethanol. Snel werd echter ontdekt dat petroleum een grotere energetische
inhoud had, en goedkoper was. Olie liet plantaardige brandstoffen toen in de schaduw. Slechts in
periodes van schaarste, zoals tijdens het olie-embargo in 1973, werden de benzinevoorraden
uitgebreid door toevoeging van ethanol. Het is pas in 2000 dat bio-ethanol weer op het toneel
verscheen. Tot op dat moment bestond een hevige concurrentiestrijd met MTBE, het anti-klop
middel dat door de petroleumproducenten werd gebruikt. MTBE werd toen verdacht
kankerverwekkende eigenschappen te bezitten en werd door een reeks Amerikaanse staten
verbannen. Ineens opende zich een markt van 7.7 miljard liter voor ethanol. (Bourn K. Jr., 2007)
Vandaag wordt in de VS meer dan 50% van de verkochte benzine bijgemengd met ethanol, onder
de vorm van E10 (mengsel van 10% ethanol en 90% benzine). Daarnaast rijden op heden ook zes
miljoen flexi-fuel voertuigen rond, die sterke biobrandstofmengsel aankunnen. (RFA, 2008)
Productiecapaciteit. Zoals op figuur 1-2-2 te zien valt, is de bio-ethanol productie vanaf 2002
met indrukwekkende snelheid beginnen groeien. Jaarlijks wordt er sindsdien gemiddeld 30%
meer geproduceerd. In 2007 werd ongeveer 25 Miljard liter ethanol geproduceerd, of 32% meer
dan in 2006. De totale productiecapaciteit bedroeg 29.5 Miljard liter. (RFA, 2008)
Figuur 1-2-2 : Evolutie ethanolproductie in de VS 1980-2007 (in miljoen gallons)
bron: Iowa State University (2008)
- 17 -
Figuur 1-2-3 : Evolutie biodieselproductie VS 19992007 (in miljoen gallons)
bron: RFA 2008
De biodieselproductie startte pas eind jaren negentig en stelt bijgevolg weinig voor in
vergelijking met de ethanol productie, maar kent daarentegen een sterkere groei. Van amper 100
miljoen liter in 2002 steeg de productie uit tot 1,7 Miljard liter in 2007. Op 18 januari 2008
bedroeg de productiecapaciteit in de 164 vestigingen nochtans 7 miljard liter, wat een lage
utilisatiegraad weerspiegelt. (Hart C., 2008)
Grondstoffen. Bio-ethanol wordt in de VS, op een reeks proefprojecten na, hoofdzakelijk uit maïs
gemaakt. In 2006 werd 86% van de biodieselproductie op basis van soja gerealiseerd, het overige
uit koolzaad, katoenzaad, recyclageoliën en dierlijke vetten. (MVO, 2007)
Beleid. De Amerikaanse overheid steunt tegenwoordig bio-ethanol op drie manieren:
(i) een importbelasting op goedkope Braziliaanse ethanol, (ii) een subsidie voor de teelt van maïs
en (iii) een reeks directe steunmaatregelen voor bio-ethanol (Neefs, 2008) :
-
De Energy Tax Act verlaagt sinds 1978 de federale taksen op benzine die een
minimum aan 10% ethanol bevat. De meerkost van bio-ethanol wordt hierdoor
gecompenseerd.
-
In 2005 introduceerde de regering Bush de Renewable Fuel Standard (binnen de
Energy Policy Act) waarin een doelstelling van 28 miljard liter biobrandstoffen tegen
2012 en 123 Miljard liter tegen 2022 werd vastgelegd. (figuur 1-2-4)
- 18 -
Er wordt verwacht dat de 2012-doelstelling reeds in 2008 zal bereikt worden door de
sterke groeiverwachtingen. De gemikte groei wordt aangemoedigd via goedkope
leningen, detaxatie, onderzoekskrediet. Een sterke promotie van cellulose-ethanol
moet de doelstelling van 2022 helpen halen.
Figuur 1-2-4: Doelstellingen van de Renewables Fuels Standard (Miljard l)
Bron: Hart C. (2008)
Biodiesel wordt ten belope van 1$ per gallon of 200 €/ton gesubsidieerd, op voorwaarde dat het
uit sojaolie komt en vermengd wordt met conventionele diesel. Bovendien krijgen de kleinere
producenten (tot 230 Mliter/jaar) een extra 0.1$ per gallon. Deze maatregelen gelden tot in 2010.
(MVO, 2008)
Productieperspectieven. Begin 2008 stonden er 68 bio-ethanol-raffinaderijen in de steigers. Eens
die operationeel zijn, zal de productiecapaciteit van de VS op 50 miljard liter ethanol per jaar
gebracht worden, of evenveel als wereldproductie in 2007. (RFA, 2008) Ondertussen bestaan tal
van proefprojecten en onderzoeken naar bio-ethanol van de tweede generatie. In 2006 heeft het
US Department of Energy (DOE) hiervoor 250 miljoen $ vrijgemaakt. De bedoeling is de
technologische barrières op te heffen voor de omzetting van ligno-cellulose tot ethanol. De
beschikbaarheid van ligno-cellulose ethanol zou in de VS het totale aandeel van bio-ethanol van
de transportbrandstoffen op 30% kunnen brengen. (USDA, 2007)
- 19 -
In de VS zijn momenteel 165 biodieselraffinaderijen operationeel. In 2008 komen er 80 bij die
samen een additionele productiecapaciteit van 5 miljard liter biodiesel zullen creëren. Parallel
wordt zwaar geïnvesteerd in onderzoek naar algenolie, NexBTL, recyclagevetten en andere
toekomstmogelijkheden voor biodiesel van de tweede generatie. (Hart C., 2008)
1.2.2 Brazilië
Achtergrond. Kort na de oliecrisis van 1973 besloot Brazilië ‘Proalcool’ te lanceren. Dit
overheidsprogramma
moest
de
energieonafhankelijk
bevorderen
en
de
inheemse
landbouwproducten opwaarderen. De grootschalige ontwikkeling van de suikerrietethanol
productie bood voor beide uitdadingen een oplossing. Het programma werd een succes aangezien
de olie-import sterk daalde en de brandstofprijs voor de eindgebruiker goedkoper werd.
Bovendien ging in de jaren tachtig meer dan 70% van de suikerproductie naar bio-ethanol. In
2005 bedroeg dit aandeel nog steeds 50 %. (Ballerini, 2007). Het succes van bio-ethanol werd
ook ondersteund door de mutaties in de voertuigmarkt. Flex-fuel wagens, die op sterke
biobrandstofmengsel en zelfs pure ethanol kunnen rijden, hebben zich geleidelijk aan sterk
ingenesteld. In 2007 namen deze voor het eerst de bovenhand (86%) in de verkopen van nieuwe
wagens. (Popp J., 2007; Reuters, 2008)
Productie. In 2007 bedroeg de bio-ethanol productie op eigen bodem 19 Miljard liter of ongeveer
40% van de wereldproductie in dat jaar. Daarvan werd 87% in eigen land geconsumeerd, terwijl
het overschot naar groeimarkten in Europa (1 Miljard liter), Azië (1,4 Miljard liter) en NoordAmerika (0,7 Miljard liter) werd geëxporteerd. Daarnaast is Brazilië ’s werelds derde grootste
biodieselproducent, met een productie van 1 miljard liter in 2007. Daarvan wordt ongeveer een
derde geëxporteerd naar de VS. (Reuters, 2008)
Grondstoffen. Ethanol wordt in Brazilië uit suikerriet gemaakt. Biodiesel wordt er door de koude
persing van soja-, zonnebloem- en rinicuspitten bekomen. Als grootste suikerproducent ter wereld
(50% van wereldproductie), tweede grootste sojaproducent (26%) en derde voor maïs (met 7%),
heeft Brazilië een sterke voorzieningszekerheid van grondstoffen. Om de sterke ontwikkeling van
de Braziliaanse bio-ethanol- en suikermarkt te ondersteunen moet de productie van suikerriet
volgens Rabobank jaarlijks met jaarlijks 7% toenemen. (Popp J., 2007)
- 20 Productieperspectieven. Brazilië kan om diverse redenen heel goedkope bio-ethanol en biodiesel
produceren.(zie 1.3) De buitenlandse vraag naar Braziliaanse biobrandstoffen is dus vrij groot en
blijft groeien. F.O. Licht (Reuters, 2008) verwacht dat de Braziliaanse ethanol-export zal stijgen
met 15% in 2008. De lage suikerprijzen zullen de bio-ethanol productie verder opdrijven tot
ongeveer 25 Miljard liters in 2008, een potentiële stijging van liefst 30% tegenover 2007.
Beleid. Brazilië heeft als doelstelling een stijging van de ethanolproductie met 40% tussen 2005
en 2010 te halen. Daarnaast verplicht het overheidsprogramma ‘Proalcol’, dat in 1979 werd
ingevoerd en nog steeds loopt, het bijmengen van 20 % à 25% bio-ethanol in alle benzine. Op
heden ligt de mengverplichting op 23%. (RFA, 2008) Ook biodiesel geniet van overheidssteun in
Brazilië. Het programma ‘Prodiesel’, dat een bijmenging van 2% biodiesel in fossiele diesel
verplicht, trad begin 2008 in werking. Dit aandeel stijgt in juli 2008 tot 3%. Daarnaast worden
het gebruik flexi-fuel voertuigen gesubsidieerd. (Ballerini, 2007; IEA, 2006)
1.2.3 China
Het imago van China als groei-economie bij uitstek is ook in de biobrandstofsector van
toepassing. China heeft enkele jaren geleden de stap gedaan naar biobrandstoffen, koos vooral
voor bio-ethanol, en werd in 2007 de derde grootste bio-ethanol producent ter wereld. Wat betreft
biodiesel speelt China een grote rol als handelaar van plantaardige oliën. China verhandelt meer
dan de helft van wereldproductie plantaardige oliën. (Shuping N., 2008)
Productie. In 2007 werd in China 1,81 miljard liter bio-ethanol geproduceerd, tegenover 1
miljard liter in 2005. Voor biodiesel zijn de cijfers nog niet bekend, maar in 2006 werd er 76
miljoen liter geproduceerd. (RFA, 2008 ; Koizumi 2008)
Grondstoffen. China gebruikt voor 80 % maïs voor haar bio-ethanol productie. Steeds meer
worden ook cassava (13 miljoen ton in 2007) , aardappelen en stro ingezet als grondstof voor bioethanol. Biodiesel wordt voornamelijk uit plantaardige oliën vervaardigd zoals sojaolie.
(Koizumi, 2008)
Productieperspectieven. Er heerst een grondstofschaarste op de Chinese biobrandstofmarkt.
Enerzijds levert de binnenlandse landbouwproductie niet genoeg granen, terwijl anderzijds de
importmogelijkheden
beperkt
blijven
door
de
hoge
prijzen
op
de
wereldmarkt.
- 21 Zoals in Europa ook het geval is, hebben veel fabrieken de productie hierdoor stilgelegd. Een
reeks significante projecten werden tijdelijk stopgezet. Voorlopig wordt de sterke groei van de
Chinese markt dus afgeremd. (Shuping N., 2008)
Beleid. In 2004 werd het ‘Nationale Bio-ethanol’ programma gelanceerd met als
hoofddoelstellingen de luchtvervuiling te temperen en de energievoorziening te waarborgen. In
vijf provincies werd toen een distributie verplichting ingevoerd voor een biobrandstofmengsel
met 10% bio-ethanol (E10). Twee jaar later werd het E10-programma uitgebreid tot 27 steden in
vijf nieuwe provincies. (Koizumi, 2008) In 2008 werden in 10 chinese provincies diesel en
benzine volledig vervangen door bio-ethanol. (Tao, 2008)
1.2.4 Europa
Achtergrond. Ondanks een latere start tegenover Brazilië en VS, speelt Europa op heden een
sterke rol op wereldmarkt voor biobrandstoffen. 61% van de wereldwijd verhandelde biodiesel
wordt in Europa geproduceerd (figuur 1-2-1), terwijl het ethanol-aandeel op wereldvlak langzaam
groter wordt (van 2.5% tot 3.6% tussen 2006 en 2007). De divergenties tussen de lidstaten zijn
uiteraard groot, maar ambitieuze Europese biobrandstofdoelstellingen hebben in de ganse Unie
groeistimulansen gegeven. Nochtans blijken steeds dezelfde landen het voortouw te nemen in de
snelle ontwikkeling van biobrandstoffen. Zowel op de biodiesel- als de bio-ethanol markt
produceren Frankrijk, Duitsland, Spanje en Italië samen meer dan 75% van de Europese
biobrandstoffen. (e-Bio, 2008)
Grondstoffen. In Europa is koolzaad de meest gebruikte grondstof voor de productie van
biodiesel. Daarnaast wordt steeds meer goedkope soja- en palmolie geïmporteerd. Voor de
productie van bio-ethanol wordt vooral beroep gedaan op tarwe en suikerbieten en in kleinere
mate op maïs, rogge en wijnalcoholen. (e-Bio, 2008; Degaillier, 2008)
Productievolumes. De Europese lidstaten produceerden in 2006 samen 7,1 miljard liter
biobrandstof, waarvan 78% biodiesel (5.56 miljard liter). Voor 2007 zijn tot op heden enkel de
officiële cijfers voor bio-ethanol bekend. De lidstaten produceerden 1,77 Miljard liter bio-ethanol
of 11% meer als in 2006. De European Biodiesel Board meldde echter wel dat de
biodieselproductie in 2007 hoogstwaarschijnlijk met 10% zou stijgen tot 6 miljard liter.
- 22 Frankrijk was in 2007 de grootste ethanolproducent (32,6%), terwijl Duitsland met een afzet rond
3,75
Miljard
liter
de
Europese
biodiesel
markt
in
2006
domineerde
(61.3%).
(e-Bio, 2008; EBB, 2007)
Figuur 1-2-5: Evolutie van de biobrandstofproductie in EU (2000-2007)
9000
8000
7000
Mliter
6000
5000
6112
5454
4000
3000
0
biodiesel
3608
2000
1000
bio-ethanol
772
251
886 1210
284
417
1629
478
2159
528
913
1593 1771
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
bron: eigen ontwerp, op basis van (e-bio,2008) en (EBB, 2008)
In figuur 1-2-5 wordt de evolutie van de Europese biobrandstofproductie weergegeven.
Opmerkelijk is de sterke productie-expansie tussen 2004-2004 die gevolgd wordt door een plotse
groeivertraging tussen 2006 en 2007 voor beide biobrandstoffen. De productiecapaciteit van de
Europese producenten lag nochtans in 2007 ongeveer tweemaal hoger (3 547 Mliter bio-ethanol
en 11 692 Mliter biodiesel) als de werkelijke afzet. De oorzaken van het overaanbod zijn vrij
gelijkaardig voor beide biobrandstoffen.
Duitsland, Europa’s grootste biodieselproducent, wordt overspoeld door sterk gesubsidieerde
biodiesel uit de VS waartegen de binnenlandse producenten niet kunnen concurreren.
Gesubsidieerde plantaardige oliën uit Zuidoost Azië en Zuid-Amerika worden naar de VS
verscheept, waar ze vermengd worden met biodiesel om er een subsidie van 1$/gallon of 200
€/ton te kunnen ontvangen. Daarna wordt de dubbel gesubsidieerde biodiesel herexporteert naar
Duitsland.
- 23 Sinds de detaxatie van biobrandstoffen daar recentelijk werd afgeschaft, maakt de binnenlandse
biodiesel geen kans meer tegen de overgesubsidieerde Amerikaanse biodiesel. (Raspoet J., 2008;
Milmo S., 2008)
Daarbovenop komt dat de grondstofprijzen voor biodiesel explosief zijn gestegen (zie 1.3).
Volgens de European Bio-ethanol Fuel Assiociation heeft goedkope suikerriet-ethanol op heden
één derde van de Europese bio-ethanolmarkt ingepalmd . De prijsverlaging die hieruit resulteert,
maakt de bio-ethanol productie niet meer rendabel voor de Europese industrie. Evenzeer als voor
biodiesel, hebben de hoge grondstofprijzen voor Europese bio-ethanol (vooral tarwe), de
productie-incentives sterk verzwakt. (Milmo S., 2008; e-Bio, 2008)
Perspectieven. De Duitste Biodiesel Verenening (VDB) verwacht dat, voor het eerst in tien jaar,
de Europese biodieselproductie in 2008 zal dalen. De vraag voor pure biodiesel bestemd voor
Duitse vrachtwagens, dat in 2007 goed was voor een markt van 1.87 miljard liter (30% van de
Europese biodieselmarkt), zou dit jaar immers met 40% inkrimpen wegens de hogere accijnzen.
Van de Europese productiecapaciteit zal de ontwikkeling van biobrandstoffen niet direct
afhangen. Er staan over heel Europa 23 bio-ethanol fabrieken in de steigers die, eens ze
operationeel zullen zijn, samen 3.82 miljard liter supplementaire bio-ethanol kunnen produceren,
of twee maal zoveel als hetgeen in 2007 werd geproduceerd. Zoals reeds hoger werd vermeld,
heeft ook de Europese dieselsector een ongebruikte capaciteit, ter hoogte van 90% van haar afzet
in 2007. De mate waarin de Europese biobrandstofproductie zal blijven groeien hangt dus af van
de evolutie van grondstofprijzen, de getroffen maatregelen tegen prijsdumping en de
exportmogelijkheden.
Beleid. Het beleid inzake biobrandstoffen wordt in Europa op twee niveaus gevoerd. Aan een
kant voert de Europese Commissie haar beleid, die in concrete doelstellingen en streefcijfers voor
de ganse Unie worden omgezet. Aan hun kant moeten de Lidstaten elke hun eigen beleid
uitstippelen om deze doelstellingen te halen. Het Europees beleid inzake biobrandstoffen wordt in
volgend hoofdstuk uitvoerig besproken.
- 24 -
1.3 De Kostprijs van biobrandstoffen
Vaak wordt gesuggereerd dat de hogere kostprijs in vergelijking met conventionele brandstoffen
het grootste nadeel is van biobrandstoffen. Zowel bij conventionele brandstoffen als bij
biobrandstoffen is de kostprijs echter een variabel gegeven. Grondstofprijs, productietechnologie
en wisselkoers zijn allemaal factoren die de kostprijs van brandstoffen beïnvloeden. Deze
factoren zijn voortdurend in beweging waardoor de kostprijsverhouding met fossiele brandstoffen
steeds meefluctueert. Op één jaar tijd (tussen februari 2007 en januari 2008) zijn bijvoorbeeld de
olieprijzen verdubbeld, terwijl de suikerrietprijzen vrij stabiel gebleven zijn. Bovendien zijn de
situaties sterk regiogebonden. In volgende paragrafen wordt voor de grootste producerende
regio’s de prijscompetitiviteit van biobrandstoffen met fossiele brandstoffen vergeleken. Bijlage
III geeft een overzicht van de kostprijs van de eerste generatie biobrandstoffen in 2006
vergeleken met de hun fossiele equivalenten
1.3.1 Kostprijs van bio-ethanol
Brazilië
Brazilië is het land waar bio-ethanol het goedkoopst geproduceerd wordt. Reeds in 2002 werd de
productie van bio-ethanol uit suikerriet er goedkoper als benzine (0.16 $/l t.o.v. 0.20 $/l).
(Ballerini, 2007) Een rapport van het OECD meldt in 2007 een productieprijs van 0.30 $ per liter
olie-equivalent in de nieuwste productie-eenheden. De stijging tussen 2002 en 2007 is te wijten
aan de aan prijsverdubbeling van suiker3, die rond 68% van de productiekost vertegenwoordigt.
De ruwe olieprijzen zijn in dezelfde periode echter nog meer gestegen (+278%). Bio-ethanol uit
Braziliaans suikerriet is voorlopig de enige gecommercialiseerde biobrandstof die, , exclusief
subsidies en accijnzen, de concurrentie met fossiele brandstoffen aankan. (Doornbosch &
Steenblick, 2007)
De relatief lage productiekost van ethanol uit rietsuiker is voornamelijk te wijten aan de grote
hoeveelheid beschikbare grondstoffen. Een ander kostenbesparend element is het gebruik van
bagasse, het restproduct van de suikerrietplant. Deze bagasse wordt gebruikt als energie (warmte
en elektriciteit) voor de productie-eenheden. (Ballerini, 2007; OECD 2007)
3
De prijs van suiker (in dollarcents per pound) steeg tussen 1/2002 en 1/2006 van 7.9 tot 15.41. bron: United Nations Food and Agriculture Organization (www.fao.org./es/ec/prices) - 25 -
Verenigde Staten
In de VS is de productie van bio-ethanol, op basis van maïs, steeds duurder gebleven dan de
productie benzine. Echt vergelijken met Brazilië is moeilijk, aangezien de productie van
energiegewassen in de VS sterk wordt gesubsidieerd. Op termijn hebben schaalvoordelen van
grotere productie-eenheden de productiekost ook verlaagd, maar dit werd dan weer
gecompenseerd door stijgende maïsprijzen. Het IEA beweert in haar World Energy Outlook 2006
dat Amerikaanse bio-ethanol uit maïs, met een productieprijs van 0.45 $/lbe, pas competitief is
met benzine indien de ruwe olieprijs boven 65$ per vat blijft en maïsprijzen vrij stabiel blijven
t.o.v. het niveau van 2006. De eerste voorwaarde is sinds april 20064 vervuld, terwijl de prijs van
maïs sedert 2002 verdubbeld is. (figuur-1-3-1) De prijs van de maïs bepaalt immers voor meer
dan de helft de productiekost. (RFA, 2008)
Figuur 1-3-1: Evolutie maïsprijzen VS
Tussen 2002 en 2008 (in dollar/ton)
QuickTime™ and a
TIFF (LZW) decompressor
are needed to see this picture.
bron: US Department of Agriculture (2008)
Sommige analisten vermoeden dat de stijging in landbouwprijzen slechts cyclisch is, terwijl de
meesten er vrijwel zeker van zijn dat de ruwe olieprijs op termijn niet meer onder de 70 dollar/vat
komt. Dit zijn trouwens ook de verwachtingen van de OPEC-landen.5 Met stabiele maïsprijzen,
hoge olieprijzen (> 70$/vat) en met vooruitzicht op verdere schaalvoordelen, wordt verwacht dat
de productie van Amerikaanse bio-ethanol op korte termijn competitief wordt met de productie
benzine. (IAE, 2006; Opec 2007)
4 een vat ruwe olie kostte in april 2006 gemiddeld 70,6 $ op de NYMEX termijn beurs; bron : Nymex‐website, 2008 5 De Standaard, 02/03/08, Opec: “Vat ruwe olie niet meer onder 60‐70 dollar”, - 26 -
Europese Unie.
In de EU wordt bio-ethanol vooral geproduceerd uit tarwe en in veel kleiner mate uit maïs en
suikerbieten. De productiekost varieert uiteraard naargelang de gebruikte grondstof maar blijft,
ondanks de grote teeltsubsidies, substantieel hoger als in de VS en Brazilië. Foreign Affairs
(2007) ziet hiervoor drie oorzaken: duurdere grondstoffen, een minder gestructureerde
productiesector en kleinere productie-eenheden (gemiddeld 20.000 ton/jaar). In 2006 schatte het
IEA de kostprijs van Europese bio-ethanol gemiddeld op 0.80$ /lbe. Aan deze productieprijs is
Europese ethanol slechts competitief indien de ruwe olieprijs boven 90$ per vat blijft. Bovendien
zijn sinds 2006 de grondstofprijzen voor Europese bio-ethanol spectaculair gestegen, waardoor de
productiekost ook sterk groeide. Zoals in 3.3.2 (productiecapaciteit Belgische producenten) zal
duidelijk worden, zijn de nieuwe productie-eenheden echter beduidend groter.
1.3.2 kostprijs van biodiesel
Zoals bij bio-ethanol, is de productiekost van biodiesel regiogebonden en eveneens vooral
afhankelijk van grondstof, kapitaal en conversie(zie figuur 1-3-1 ). Andere factoren die
meespelen zijn de oogstopbrengsten, de beschikbaarheid van land en de loonkost. (IEA, 2006)
$/lite
sont requis
décompresseur
QuickTime™
pour visionner
TIFF
et un
cette
(LZW)
imag
kapitaalkost
Operationele
sont requis
décompresseur
QuickTime™
pour visionner
TIFF
et uncette
(LZW)
im
sont requis
décompresseur
QuickTime™
pour visionner
TIFF
et un
cette
(LZW)
ima
grondstof
In dollar (2005) per liter
diesel equivalent
décompresseur TIFF (LZW
sont requis pour visionner cette i
sont requis
décompresseur
QuickTime™
pour visionner
TIFF
et uncette
(LZW)
im
décompresseur TIFF (LZW)
sont requis pour visionner cette ima
EU
VS
0,
0,
0,
Energie &chemishe
0,stoffen
bron: IEA (World Energy Outlook, 2006)
Europese Unie
décompresseur TIFF (LZW)
sont requis pour visionner cette imag
Figuur 1-3-3: Opdeling productiekost biodiesel VS-EU
0,
0,
- 27 Het IEA becijferde in 2006 de productiekost van biodiesel uit koolzaad en kwam uit
op
0.60$/lde6. Sojaolie, palmolie, dierlijke vetten en afvaloliën kunnen echter ook als grondstof
dienen. Biodiesel uit dierlijke vetten en afvaloliën heeft de laagste productiekost (0.40$/lde),
maar wordt amper verspreidt wegens het beperkte aanbod aan deze grondstoffen. De
productiekost die het IEA in 2006 raamde, berust op de gemiddelde grondstofprijzen van dat jaar.
In grafiek 1 –3 ziet men echter dat de internationale referentieprijzen van alle plantaardige oliën
sindsdien spectaculair zijn gestegen. Koolzaadolie, palmolie en zonnebloemolie stegen tussen
januari 2006 en januari 2008 respectievelijk met 195%, 249% en 289%. Aangezien grondstoffen
meer dan de helft van de productiekost vertegenwoordigen (figuur 1-3-3), is de kostprijs van
Europese biodiesel sterk meegestegen. Een ondervraagde Belgische biodieselproducent (Oleon)
bleek in maart 2008 tegen een kostprijs van 1.1€ / liter of omgerekend 1.64 $/lde7 biodiesel te
produceren, terwijl in Europa de kostprijs van fossiele diesel in maar 2008 rond 0,45€
schommelde. (BPF) Europese biodiesel kan, ondanks de sterke stijging van ruwe olieprijzen, de
concurrentie
niet
aan
met
conventionele
diesel
zonder
zware
subsidiëring.
Figuur 1-3-4 Prijsvergelijking biodieselgrondstoffen vs. Ruwe olie (in $/ton)
QuickTime™ and a
TIFF (LZW) decompressor
are needed to see this picture.
bron: eigen ontwerp, op basis van prijzen van de UN Food and Angricultural Organisation (FAO)
online: www.fao.org/esc/es/prices
6 liter diesel equivalent: wegens de lagere energie‐inhoud van biodiesel t.o.v fossiele diesel moeten ter vergelijking de maten omgerekend worden. 1liter biodiesel =1,03 l dieselequivalen 7 1.1l biodiesel = 1.03 l diesequivalent , 1.03l *( euro/dollarkoers van 1.580)=1.64 $/liter diesel equivalent - 28 -
Verenigde Staten
Biodiesel wordt in de VS doorgaans goedkoper geproduceerd als in Europa. (figuur 1-3-3 ). De
dominante grondstof is er sojaolie. Brazilië exporteert gesubsidieerde sojaolie naar de VS, die
hierdoor een lage productiekost kan voorleggen. In 2006 was deze ongeveer 0.50$/lde (IAE,
2006). Sojaolie is echter niet ontsnapt aan de explosieve prijsgroei vanaf 2006. De waarde van
een ton sojaolie steeg tussen 1/2006 en 1/2008 van 532$ naar 1279$. (FAO, 2007) Uit figuur 13-4 kan afgeleid worden dat ook in de VS ongesubsidieerde biodiesel in huidige omstandigheden
de concurrentie niet aan kan met conventionele diesel.
Figuur 1-3-4 : Prijsverhouding sojaolie en diesel in de VS tussen april en december 2007
1 .7
S o y a olie
1 .6
B i o d ie s e l
1 .5
1 .4
1 .3
1 .2
1 .1
1 .0
0 .9
4/2007
5/2007
6/2007
7/200
8/2007
9/200
10/2007
11/200
12/200
bron: Iowa State University (Hart C., 2008)
Het IEA verwacht in haar World Energy Outlook 2006 dat er nog steeds een marge bestaat voor
de kostprijsverlaging van biodiesel, door het bouwen van grotere productie-eenheden. Maar grote
technologische doorbraken in het transesterificatieproces, acht het IAE echter onwaarschijnlijk.
Het resultaat van deze technologische ontwikkelingen zou een daling zijn van de productiekost
met 37% in de VS en 32% in de EU tussen 2005 en 2030, dus tot respectievelijk $0,45 en
0.33$/lde. (Doornbosch & Steenblick, 2007). Bij deze vooruitzichten wordt door het rapport een
daling van grondstofprijzen met ongeveer één derde aangenomen over die periode. Grafiek 1-3
toont alvast dat de grondstofprijzen, weliswaar op een comparatief kortere periode, de andere
richting zijn uitgegaan. De vraag stelt zich echter als de trend van hoge voedingsgewasprijzen
zich zal verderzetten.
- 29 -
1.3.3 kostprijs van de tweede generatie biobrandstoffen
Zoals hoger reeds werd aangetoond, hangt de kostprijs van de eerste generatie biodiesel en bioethanol grotendeels af van de prijs van energiegewassen. Dat deze energiegewassen ook
voedingsgewassen zijn stelt bovendien een ethisch probleem. Algemeen wordt verwacht dat de
1ste generatie biobrandstoffen binnen het decennium vervangen zullen worden door de 2de
generatie conversietechnologieën en grondstoffen. Deze zijn meestal milieuvriendelijker en
maken geen gebruik van voedingsgewassen, maar van goedkope afvalstromen uit de biomassa.
Ligno-cellulose ethanol. Er bestaat een overvloedig aanbod aan (rest)producten uit de biomassa
die als grondstof kunnen dienen voor ligno-cellulose ethanol. Enkel in Vlaanderen kunnen onder
meer industrieel houtafval, stro, olifantengras, energiemaïs, bosbeheer afval en wilgen als basis
dienen voor het productieproces. (VITO, 2006) Deze goedkope grondstoffen worden echter
gecompenseerd door een erg energieopslorpend productieproces, dat de kostprijs beduidend
hoger houdt als bij conventionele bio-ethanol : 1$ per liter benzine equivalent (IEA, 2006).
Volgens de Amerikaanse Renewable Fuels Association vereisen ligno-cellulose fabrieken ook
vier maal grotere investeringen, terwijl operationele kosten ook 50% hoger liggen. (RFA, 2007)
Algemeen wordt verwacht dat technologische ontwikkelingen de productiekost van lignocellulose ethanol binnen de 5 à 10 jaar op 0.5 $ dollar/lbe zullen terugbrengen. De Braziliaanse
marktleider in suiker- en biobrandstofinstallaties, Dedini SA, verklaarde niettemin in 2007 een
productieproces voor ligno-cellulose te hebben ontwikkeld tegen een kostprijs van 0.41 $/lbe.
(Doornbosch & Steenblick, 2007)
Vergassing van ligno-cellulose massa tot diesel. Ook biodiesel tracht men op een goedkope
wijze uit restproducten van de biomassa te produceren. Het conversieproces dat hiervoor wordt
toegepast (Fischer-Tropsch) laat grote opbrengsten per hectare toe (tot 2 maal groter), maar is nog
steeds te duur voor een commerciële introductie. Een pilootfabriek in Duitsland produceert FTdiesel tegen 0.90 $/lde, op basis van basis houtafval met energiewaarde van 3.6GJ/$ . Op lange
termijn wordt verwacht dat deze kosten zullen terugvallen tot 0.70 à 0.80$/lde. (IAE, 2006).
De noodzakelijke kostreducties voor de productie van bovenvermelde biobrandstoffen van de 2de
generatie, zullen niet enkel door middel van technologische ontwikkelingen kunnen gerealiseerd
worden.
Schaalvoordelen opbouwen met grotere fabrieken is eveneens essentieel, maar brengt enkele
- 30 logistieke en economische uitdagingen met zich. De biomassa zal namelijk over grotere
grondgebieden moeten worden aangevoerd. (OECD, 2007) Ook wordt een deel van de 2de
generatie grondstoffen en gewassen reeds gebruikt voor warmte- en elektriciteitsproductie. Deze
zullen uit hun huidige productieprocessen moeten onttrokken worden waardoor er zich een
beschikbaarheidprobleem kan stellen. (VITO, 2006 ; Oleon; 2008)
- 31 -
HOOFDSTUK 2:
Het Europese
biobrandstofprogramma
Brazilië en de VS beschikken over een uitgebreid wettelijk kader en produceren al decennialang
biobrandstoffen op grote schaal. In Europa daarentegen loopt de omschakeling van ruwe olie naar
biobrandstoffen wat moeizamer, des te meer door het woedend debat rond het omstreden karakter
van biobrandstoffen. Niettemin koos Europa in 2003, nog voor de controverse, steevast voor de
bevordering van biobrandstoffen op haar grondgebied.
Brandstoffen in het algemeen zijn sterk aan normen en regels onderworpen. De Europese stap
naar meer biobrandstoffen genereert dus heel wat regelgeving op Europees niveau. In dit
hoofdstuk wordt het Europese beleid en de regelgeving omtrent biobrandstoffen behandeld.
2.1. De beleidsredenen voor de Europese Biobrandstofpromotie
Het Joint Research Center (JRC) van de Europese Commissie publiceerde begin 2008 haar
evaluatierapport
over
de
effecten
van
het
Europese
biobrandstofprogramma.
In een eerste fase van het rapport worden de doelstellingen van het Europese beleid inzake
biobrandstoffen
geïdentificeerd:
(*)
het
reduceren
van
broeikasgasuitstoten,
(**) de energieonafhankelijk bevorderen en (***) de arbeidsmarkt in rurale zones stimuleren
(EC, 2008). Ook in het ‘Actieplan Biomassa’, dat in 2005 werd gepubliceerd en als leidraad
fungeert voor de gedeeltelijke omschakeling naar biobrandstoffen, komen deze drie
beleidsredenen terug.
2.1.1 Verminderen van broeikasgasuitstoten
- 32 In de Europese Unie is 20% van de vervuilende broeikasgasuitstoten afkomstig uit de
vervoersector. Aangezien deze sector de enige is waar de uitstoten blijven groeien, terwijl ze in
de andere sectoren afnemen, werd door de EC specifiek gefocust op de transportsector.
Bovendien heeft de EU zich geëngageerd BKG-uitstoten te reduceren door internationale
verdragen te sluiten. (EC, 2006 ; EC, 2008)
Het Raamverdrag inzake klimaatverandering (VN)
In 1992 vergaderen de Verenigde Naties in Rio di Janeiro om er het startschot van de strijd tegen
klimaatverandering te geven. Het Raamverdrag inzake Klimaatverandering (UNFCC) wordt er in
1994 geratificeerd door 189 landen en verwoordt een duidelijke doelstelling: “het stabiliseren van
de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer tot op een niveau dat elke gevaarlijke
menselijke verstoring van het klimaat voorkomt”. (Ballerini, 2007)
Naast de doelstelling worden enkele specifieke engagementen vermeld waaraan de
ondertekenende landen zich verbinden door (vertaling van website UNFCCC, 2008):

Informatie over broeikasgassen en nationaal milieubeleid te verzamelen en te delen

Nationale strategieën voor het beperken van broeikasgassen te lanceren en de
ontwikkelingslanden te voorzien van financiële en technologische steun bij de bestrijding
van het broeikaseffect

Samen te werken met andere landen om zich voor te bereiden om de gevolgen van de
klimaatverandering”
Ondanks het positief signaal dat het Klimaatverdrag geeft, bleek het nadien weinig weerslag te
hebben op het gedrag van de VN-leden. (Ballerini, 2007)
Het Kyoto-verdrag
In 1997 organiseren de VN een klimaatconferentie in Kyoto. De conferentie resulteert in de
adoptie van het Kyoto-protocool omtrent de reductie van broeikasgassen. Het akkoord viseert de
volgende gassen: koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), lachgas (N2O), zwavelhexafluoride
(SF6), fluorkoolwaterstoffen (HFK’s) en perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s). Voor de drie
laatstgenoemde gassen zijn de problemen grotendeels opgelost (Ballerini, 2007; EC, 2006). Het
protocol voorziet gekwantificeerde objectieven in termen van reducties van de broeikasgassen in
- 33 de periode 2008-2012. De objectieven zijn verschillend van land tot land maar bedragen
gemiddeld een uitstootreductie van 5,2% ten opzichte van het basisjaar 1990. Aan de Europese
Unie, dat toen 15 lidstaten kende, werd een reductie van 8% toegewezen. Dit werd over de
verschillende lidstaten verdeeld en ondertussen hebben de twaalf nieuwe lidstaten het verdrag ook
geratificeerd. (Bourgois, Van de Velde, 2007; EU, 2007)
Tabel 2-1-1: doelstellingen van broeikasgasuitstoten voor de EU-15 en nieuwe lidstaten
Nieuwe lidstaten
Lidstaten EU-15
Duitsland
- 21 %
Polen
-6%
Verenigd Koninkrijk
- 12.5 %
Roemenië
-8%
Italië
- 6.5 %
Tsjechische Republiek
-8%
Denemarken
- 21 %
Bulgarije
-8%
Nederland
-6%
Hongarije
-6%
België
- 7.5 %
Slowaakse Republiek
-8%
Oostenrijk
- 13 %
Litouwen
-8%
Luxemburg
- 28 %
Estland
-8%
Finland
0%
Letland
-8%
Frankrijk
0%
Slovenië
-8%
Zweden
+4%
Cyprus
/
Ierland
+13 %
Malta
/
Portugal
+ 27 %
Griekenland
+ 25 %
Spanje
+ 15 %
EU-15
-8%
bron: European Environment Agency (EEA), 2007, Greenhouse gas emission trends and projections in
Europe 2007 : Tracking progress towards Kyoto targets
Eind december 2007 hadden 174 landen het Kyoto protocol ondertekend. Op Tabel 2-1-1 worden
de doelstellingen van de Europese landen weergegeven, waaronder deze voor België: een reductie
van 7.5 % ten opzichte van 1990. Om in werking te treden, moest het verdrag ondertekend
worden door 55 industrielanden die samen 55 % van de uitstoten vertegenwoordigen. De
weigering van de VS om het verdrag te ratificeren en de laattijdige ratificatie van Rusland (anno
2004), zorgden ervoor dat het verdrag pas in februari 2005 officieel in werking trad. (EEA, 2007)
Broeikasgasuitstoten zijn tussen 1990 en 2005 in de EU-27 met 7.9 % afgenomen, maar worden
verwacht opnieuw te stijgen. Voor de EU-15 daarentegen, werd slechts een vermindering van 2 %
tegenover het referentiejaar 1990 vastgesteld. Onder voorwaarde dat alle geplande en additionele
- 34 beleidsmaatregelen worden toegepast, verwacht het EEA dat de EU-15 de Kyoto-doelstelling van
8 % zullen halen. (EEA, 2007)
In het recentste (februari 2007) verplichte rapport van de Nationale Klimaatcommissie aan het
European Environment Agency (EEA), wordt voor België een daling van de emissies vastgesteld
van 2.1 % ten opzichte van het referentiejaar 1990. In vergelijking met de toename van
broeikasgasuitstoten van 0.3 % tussen 2003 en het referentiejaar 1990, is dit een duidelijke
verbetering. (zichtbaar op figuur 2-1-2)
Desondanks verwacht het EEA dat België de Kyoto-doelstelling van 7.5% enkel met haar
huidige binnenlandse maatregelen niet zal halen (er werden ook geen plannen van nieuwe
maatregelen ingediend). Door emissierechten te kopen in het buitenland aan de hand van het
‘flexibiliteitsmechanisme’ (zie figuur 2-1-2), zal België dit echter compenseren en wel haar
doelstelling halen. (Nationale Klimaatcommissie, EEA, 2007).
Figuur 2-1-2 Belgische broeikasgasemissies tussen 1990 en 2005, vergeleken met de Kyotodoelstelling
QuickTime™ and a
TIFF (LZW) decompressor
are needed to see this picture.
Bron: NKC, 2007, Broeikasgasemissies in Belgie: Trends, prognoses en vorderingen
ten opzichte van de Kyoto-doelstelling online : www.climatechange.be/climat_klimaat/
pdfs/080207_Broeikasgasemissies_2007.pdf
- 35 -
Miliu-impact van biobrandstoffen
De controverse rond de C02- en energiebalans van biobrandstoffen wordt gevoed door de
publicatie
van
tientallen
onderzoeken
die
elk
verschillende
resultaten
voorleggen.
Studies die de Europese Unie in de jaren negentig liet uitvoeren om de bijdrage van
biobrandstoffen te kwantificeren, werden op ‘tank to wheel’8 basis verricht. Later is men echter
tot het besef gekomen dat de volledige levenscyclus van biobrandstoffen gescreend moet worden,
om een volledig beeld te krijgen van energieconsumpties en emissies. Deze werkwijze, waarbij
elke etappe tussen de teelt van het energiegewas en de verbranding van de biobrandstof
geanalyseerd wordt, is beter bekend als de ‘well to wheel’- aanpak. Met deze aanpak werd reeds
aangetoond dat de milieuvoordelen van biobrandstoffen van de eerste generatie sterk
relativeerbaar zijn. De contributie van lachgasuitstoten (N20), bij de bemesting van de teeltgrond,
zou veel groter zijn dan aanvankelijk werd gedacht.(Corbyn, 2007) Een recente studie van
Nobelprijswinnaar Paul Crutzen toont zelfs aan dat bij de productie van biobrandstoffen van de
eerste generatie (behalve bio-ethanol uit rietsuiker) meer broeikasgassen vrijkomen dan bij de
productie van fossiele brandstoffen.
Een recente onderzoek van het Joint Research Center (JRC), in opdracht van de Europese
Commissie, hanteert een diepgaandere methode waarbij zowel directe als indirecte uitstoten
worden meegerekend. Directie uitstoten ontstaan wanneer biobrandstofgewassen worden geteeld
op ongebruikte Europese grond, zoals braakland. Biobrandstoffen van deze categorie,
geproduceerd met de klassieke Europese conversietechnologieën, sparen 18% tot 50% BKG uit.
Wanneer echter voedingsgewassen moeten wijken voor energiegewassen, ontstaan er elders
(buiten de EU) indirecte uitstoten door de teelt van deze voedingsgewassen op hun nieuwe
locatie. Bij lage Europese biobrandstofdoelstellingen tot 5.75% (streefcijfer in 2010), zullen
8 Bij deze evaluatiemethode worden enkel de effecten van de verbranding van de brandstof in rekening gebracht - 36 hoogstwaarschijnlijk vooral braakland en ongebruikte gronden ingezet worden, waardoor er enkel
directe uitstoten zullen plaatsvinden. Om echter de recent goedgekeurde doelstelling van 10%
biobrandstofaandeel tegen 2020 te halen, zal een deel van de voedingsgewassen elders moeten
geproduceerd worden, wat onvermijdelijk voor indirecte uitstoten zal zorgen. Definitieve
resultaten zijn er nog niet, maar uit de voorlopige cijfers concludeert het JRC dat de nieuwe BKG
die vrijkomen bij indirect landgebruik hoog genoeg zijn om de BKG-besparing van de Europese
biobrandstoffen te annihileren. (De Santi et al. , 2008)
Toch wijzen de meeste studies tot nu toe in dezelfde richting: Als men op well-to-wheel basis
kijkt, stoten de biobrandstoffen van de eerste generatie die in Europa gebruikt worden, 30% tot
50% minder broeikasgassen uit. Ethanol uit Braziliaans suikerriet vermindert de uitstoot van
broeikasgassen met 80% tot 90%. Biodiesel geproduceerd uit soja- en palmolie leidt tot een
reductie-uitstoot van respectievelijk 30% en 50%. Van biobrandstoffen van de tweede generatie,
waaraan nog veel onderzoek moet voorafgaan, wordt aangenomen dat ze broeikasgasemissies met
ongeveer 90% beperken. (Bourgeois, Caradec et al.,2007; Ballerini, 2007)
2.1.2 Afbouwen van de Europese olieafhankelijkheid
De huidige energiemix van de Europese transportsector is bijzonder onevenwichtig ( EC, 2007) :

De energie die de Europese transportsector consumeert is voor 98 % (anno 2005)
afkomstig van aardolie en wordt voor 80 % geïmporteerd.

De gekende reserves aardolie zijn beperkt en geografisch onevenwichtig gespreid.

De olie-export gebeurt grotendeels vanuit politiek onstabiele regio’s
De diversificatie van de Europese energiemix is nodig om de toekomstige toevoer van energie te
beschermen. Het gebruik van biobrandstoffen contribueert aan deze diversificatie. Bovendien zijn
de meeste nodige grondstoffen voor de productie van biobrandstoffen lokaal beschikbaar (de
energiegewassen worden reeds geteeld in Europa), wat de Europese onafhankelijkheid van olieexporterende regio’s vermindert. In Hoofdstuk 3 wordt de Belgische situatie bestudeerd en wordt
vastgesteld dat het leeuwendeel van de energiegewassen, gebruikt door de Belgische
biobrandstofindustrie, uit Europa afkomstig is. (EC, 2005, EC 2006)
- 37 In het “Actieplan Biomassa” van de Europese Commissie werd de bijdrage van biobrandstoffen
aan de energieonafhankelijkheid van de EU berekend. Er werd ervan uitgegaan dat Europa in
2002 voor 77% afhankelijk was van de invoer van ruwe aardolie. Het referentiescenario is dat
Europa het streefcijfer van 5.75% biobrandstofaandeel haalt tegen 2010. Bij het effectief bereiken
van een biobrandstofaandeel, zou dit een importbesparing van ongeveer 40 Mtoe/jaar9 tot gevolg
hebben. De Europese afhankelijkheid van ruwe olie zou hiermee van 77% terugvallen tot 71%.
(EC, 2005)
Het recentere JRC-rapport van de Europese Commissie meldt dat bij een biobrandstofaandeel van
10% tegen 2020, ongeveer 20% van de grondstoffen (koolzaad, tarwe...) uit directe importen van
buiten
de
EU
zullen
bestaan.
Maar
wanneer
Europese
voedingsgewassen
naar
biobrandstofproductie gaan, moet de voedingsbehoefte weer ingevuld worden door dezelfde
hoeveelheid van elders (buiten EU) te importeren. Dit noemt men de indirecte importen. Wanneer
men deze in rekening brengt, stijgt de afhankelijkheid van grondstofimport tot 32% à 39%. Indien
biobrandstoffen van de tweede generatie geen significante bijdrage leveren, zou dit zelfs tot 56%
tot 64% bedragen. Daarnaast worden bij de productie van biobrandstoffen ook fossiele
brandstoffen ingezet (landbouw en conversie). Bij een sterke groei van de biobrandstofproductie
zal ook meer olie nodig zijn, wat de energieafhankelijkheid weer verhoogt.(De Santi G., JRC et
al. , 2008)
2.1.3 Tewerkstelling in rurale zones stimuleren
De potentiële doorbraak van biobrandstoffen in Europa zal gepaard gaan met bijkomende
tewerkstelling. Dit is de basisveronderstelling die in het Actieplan Biomassa wordt aangenomen.
De exacte impact op de Europese arbeidsmarkt valt, zoals blijkt uit tabel 2-1-2, moeilijk in te
schatten. De studies presenteren sterk uiteenlopende resultaten inzake de directe en indirecte
tewerkstelling in de verschillende geaffecteerde sectoren. Desondanks wijzen ze meestal in
dezelfde richting: er is een bijdrage van de ontwikkeling van biobrandstoffen aan de Europese
arbeidsmarkt. (EC, 2005)
Tabel 2-1-2: Onderzoeken naar de impact van de biobrandstofontwikkeling op directe en
indirecte tewerkstelling in de EU
9 Volgens het model zou de massa geïmporteerde ruwe olie verminderen van 491 mtoe/jaar tot 452 mtoe/jaar - 38 FTE/Mtoe10
Onderzoek
Frauhöfer Institute (Duitsland)
16000 - 26 000
Institute for Applied Ecology: Bioenergy
4300 - 14 520
Price-Waterhouse-Coopers (PWC)
6300 - 10 500
Actieplan Biomassa (Europese Comissie)
8100
Bron: Europese Commissie, 2001, COM(2001) 547 provisional version, online:
http://ec.europa.eu/energy/res/legislation/doc/comm2001-547-en.pdf
Een recentere studie beweert dat een biobrandstofaandeel van 14% tegen 2020 de creatie van
meer dan 144 000 nieuwe banen met zich zal meebrengen. De 190.000 extra jobs in de
landbouwsector zouden gecompenseerd worden door reducties in onder meer de dienstensector
en de fossiele brandstoffensector. (EC, 2007).
Het Joint Research Center van de Europese commissie gebruikt in haar rapport van maart 2008
een Input/Output – model met verschillende scenario’s waarin telkens het totale netto-effect op de
Europese tewerkstelling wordt becijferd. In tegenstelling tot de vroegere onderzoeken, stelt het
JRC dat de meerkost van biobrandstoffen tegenover fossiele brandstoffen gedragen wordt de
eindgebruiker. De redenering gaat als volgt: In de meeste EU-lidstaten worden de accijnzen op
biobrandstoffen verlaagd om ze competitief te maken met fossiele brandstoffen. Deze
belastingsverlaging wordt nadien echter gecompenseerd door een algemene verhoging van het
belastingniveau, teneinde de begroting in evenwicht te houden. Het negatieve effect van taksen
op de tewerkstelling en het banenverlies in andere sectoren worden dus in rekening gebracht. Het
rapport becijfert de totale banencreatie, die vooral in rurale gebieden zou plaatsvinden, op
ongeveer 250.000 jobs. Het biobrandstofeffect vertegenwoordigt slechts 0.125% van de 200
miljoen jobs in de EU-25 en wordt door het JRC dus als neutraal of quasi-neutraal bestempeld.
(De Santi et al. , 2008)
2.2 De Europese biobrandstoffenrichtlijn
In paragraaf 2.1 werden de redenen uitgelicht waarvoor de Europese Unie voor de bevordering
van biobrandstoffen koos. De compatibiliteit met de bestaande distributiesystemen, het
milieuvriendelijk karakter en de grote technologische groeimogelijkheden maken van
biobrandstoffen voorlopig het enige alternatief
10 Full‐time employees/ per miljoen ton olie‐equivalent op fossiele brandstoffen. In 2003 heeft de
- 39 Europese Unie haar doelstellingen omtrent de promotie van biobrandstoffen bekendgemaakt in de
“Richtlijn 2003/30/EG van 3/05/2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of
andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer”, dat vaak de biobrandstoffenrichtlijn wordt
genoemd.
Doesltelling. (EC, Richtlijn 2003/30/EG, art 1)
Motivatie. In het document worden verscheidene redenen aangehaald die de Europese keuze
voor biobrandstoffen in de transportsector motiveren:

biobrandstoffen kunnen de olieafhankelijkheid van de transportsector verminderen (de
EU is er voor 98% van afhankelijk)

de meeste voertuigen in de EU kunnen nu al op lage mengsels met biobrandstoffen
rijden. Dankzij de recente technologische ontwikkelingen ligt de weg open om in de
meeste EU-lidstaten ook op hogere mengsels te rijden

Bestaande distributiesystemen hoeven niet aangepast te worden voor biobrandstoffen
Indicatieve streefcijfers. In Artikel 3 wordt erop aangedrongen dat de Lidstaten een minimum
proportie biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen op hun markt zouden brengen, en
daarvoor nationale indicatie streefcijfers zouden vastleggen.
De Europese referentiewaarden voor deze streefcijfers zijn een biobrandstofaandeel van 2%
tegen 31 december 2005 en 5,75% tegen 31 december 2010.
Nationale Doelstellingen. De bovengenoemde streefcijfers zijn echter geen verplichting, de
Lidstaten moeten op nationaal niveau hun eigen streefcijfers vastleggen om de Europese
referentiewaarden te halen. Deze nationale streefcijfers werden in 2004 en 2007 vastgelegd voor
de respectievelijke streefdata 2005 en 2010. België heeft de Europese doelstellingen
overgenomen van 2% tegen 2005 en 5,75% tegen 2010.
Jaarlijks verslag van Lidstaten. In Artikel 4 wordt de verplichting gemeld jaarlijks (voor 1 juli)
verslag uit brengen over (*) de genomen maatregelen die het gebruik van biobrandstoffen
- 40 bevorderen (**), de nationale toewijzing van middelen voor de biobrandstoffenproductie (***) en
het totale marktaandeel van biobrandstoffen binnen de Lidstaat
Tweejaarlijks Europees verslag. Artikel 4 meldt de verplichting voor de Europese Commissie
om, ten laatste op 31 december 2006 en vanaf dan om de twee jaar, een evaluatierapport uit te
brengen inzake de vooruitgang van biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen in de
Lidstaten. Indien uit dit verslag blijkt dat de indicatieve streefcijfers uit Artikel 3 niet zullen
gehaald worden, dan kan de Europese Commissie deze streefcijfers aanpassen en/of verplichten
bij de Lidstaten.
Bijmengingsvolumes. In Art. 5 staat dat brandstofverdelers die mengsels met minder dan 5%
biobrandstof aanbieden, dit niet moeten melden aan de gebruiker. Wanneer echter hogere
mengsels (vb. E1011) worden aangeboden, moet de verdeler hiervoor een aparte pomp bouwen en
de consument expliciet verwittigen. De installatiekost van nieuwe pompen werkt volgens velen
ontmoedigend en remt bijgevolg de ontwikkeling van hogere bijmengingen met biobrandstof.
2.3 Accijnsverlaging op biobrandstoffen
Zoals in Hoofdstuk 1 duidelijk werd, is een groot nadeel van biobrandstoffen dat ze duurder zijn.
Daarmee wordt bedoeld dat de productiekost met de huidige technologie en grondstofprijzen
hoger ligt bij biobrandstoffen dan bij fossiele brandstoffen. Om een geslaagde marktintroductie te
doen, moeten biobrandstoffen dus fiscaal bevoordeeld worden. In dit opzicht werd de “ Europese
Richtlijn 2003/96/EC van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling
voor de belasting van energieproducten en elektriciteit” aangenomen. Deze richtlijn laat de
Lidstaten toe fiscale voordelen toe te kennen aan biobrandstofproducenten, teneinde hun product
competitief te maken. Onder meer om concurrentieverstoringen te vermijden moeten de Lidstaten
die een accijnsvermindering willen doorvoeren, dit eerst voorleggen aan de Europese Commissie.
Belastingsverlaging of –vrijstelling. In de Richtlijn wordt erkend dat de introductie van
biobrandstoffen een vorm van subsidiëring vereist. In Art. 16 worden biobrandstoffen genoemd
onder de energieproducten waarop een fiscale accijnsvrijstelling of –verlaging wordt toegestaan.
11 Benzine met 10% bio‐ethanol - 41 Verstoring van de concurrentie. De accijnsverlaging of –vrijstelling heeft als doel de hogere
productiekost van biobrandstoffen tegenover fossiele brandstoffen te compenseren. Het is echter
belangrijk dit nadeel niet te overcompenseren door een accijnsverlaging toe te staan die groter is
dan het kostenverschil. Dit zou de concurrentie met fossiele brandstoffen echter verstoren.
Daarom worden de accijnsregelingen van de Lidstaten eerst onderworpen aan een
goedkeuringsprocedure van de Europese Commissie. De accijnsverminderingen zullen ook
gekoppeld worden aan de grondstofprijzen van biobrandstoffen en fossiele brandstoffen zodat de
hogere (lagere) productieprijs van biobrandstoffen niet (onder-) of overgecompenseerd wordt.
(Richtlijn 2003/96/EC)
Quotumsysteem. In Art. 16 (5) wordt vermeld dat de belastingsvrijstellingen of –verlagingen
kunnen worden toegepast door de toekenning van productiequota aan een beperkt aantal
bedrijven. De geselecteerden mogen voor een periode van hoogstens 6 jaar, een zekere
hoeveelheid biobrandstoffen op de markt brengen. Op deze hoeveelheid wordt dan een
accijnsvoordeel toegestaan. België heeft voor dit systeem gekozen (zie hoofdstuk 3).
2.4 Het Europees beleid inzake energiegewassen
Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Ten gevolge van onder meer de grote
landbouwoverschotten werd in 1992 het GLB hervormd. De doelstelling om de productie in het
bedwang te houden vertaalde zich in twee maatregelen: het verminderen van de inkomensteun en
het toekennen van directe steun op braakgronden. De eerste maatregel heeft de
concurrentiepositie van de Europese landbouwproductie op de verschillende afzetkanalen
versterkt: voeding, veevoer en niet-voeding. De teelt van energiegewassen werd door deze
hervorming interessanter. ( Bourgeois J. en Van de Velde F., 2007)
Braaklegging. In 1993 introduceert de EU de braakleggingspremie. Boeren kunnen ervan
genieten als ze 10% van hun grond braak laten liggen. De maatregel heeft als doel het Europese
overaanbod op de graanmarkt aan te pakken. Het braakland kon echter wel gebruikt worden voor
non-food doeleinden (zoals energiegewassen). In 1999 stelde dit braakland in Europa 5,7 miljoen
hectaren voor. Hiervan werd 17 % voor non-food doeleinden gebruikt (hoofdzakelijk voor de
productie van biobrandstoffen).
- 42 (Ballerini, 2007 ; MVO, 2007)
Suikerhervormingen. De Europese Unie heeft in 2004 besloten de suikerbietproductie voor
voedingsdoeleinden in te perken. Om dit te realiseren werden twee soorten maatregelen getroffen:
(*) De ondersteuningsprijs werd met 33% verlaagd en gekoppeld aan een referentieprijs. (**) De
productiequota van suikerbieten werden met 16% verminderd. In 2006 bouwde de EU met de
suikerbietenhervorming de steun voor voedingssuikerbieten verder af. Anderzijds werd de
suikerbietenproductie voor energiedoeleinden wél aangemoedigd. (*) Landbouwers mogen
suikerbieten telen op braakland als de oogst voor non-food doeleinden bestemd is.
(**) Suikerbieten kwalificeren als energiegewassen en maken dus aanspraak op een
energiegewaspremie van 45 € per hectare. (***) Suikerbieten zijn als energiegewas vrijgesteld
van de productiequota in de EU. (Bourgeois J. en Van de Velde F., 2007)
GLB hervorming 2004. In 2004 werd het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid hervormd met
inwerking tot 2013. Het doel van deze hervorming was over te stappen van een kwantiteitgerichte
naar een kwaliteitgerichte steun voor landbouwproducten. Hierin worden onder meer
milieuaspecten en de publieke gezondheid als maatstaven gebruikt. Wat betreft de
biobrandstoffen, blijft de mogelijkheid behouden om het braakland te gebruiken voor non-food
doeleinden. Bovendien genieten landbouwers, sedert de hervorming, van een subsidie van 45 €
per hectare waarop energiegewassen worden geteeld. Hiervoor moeten onder meer volgende
voorwaarden wel voldaan zijn :

Maximaal 1.5 miljoen hectaren kunnen van de subsidie genieten

De landbouwer moet een verkoopcontract met een biobrandstofproducent kunnen
voorleggen of hij moet aantonen dat hij de energiegewassen teelt voor eigen gebruik
(Bourgeois J. en Van de Velde F., 2007)
2.5 Vooruitgangsrapport van Biobrandstoffen (2006)
In de biobrandstofrichtlijn (zie 2.2 ) wordt de obligatie vermeld om ten laatste tegen 31 december
2006 een verslag uit te brengen over de vooruitgang van biobrandstoffen in de EU. Het rapport
verscheen uiteindelijk op 10 januari 2007 en beschrijft de stand van zaken inzake biobrandstoffen
in de EU. (Biofuels Progress Report, EC, 2007)
- 43 Situatieschets.
Uit
het
verslag
blijkt
dat
het
vooropgestelde
streefcijfer
van
2%
biobrandstofaandeel tegen 2005 geenszins werd bereikt. Van de 19 participerende Lidstaten,
slaagden slechts Zweden (met 2.23%) en Duistland (met 3.70%) erin het aandeel van 2% te halen.
Zweden presteerde echter onder haar vooropgestelde nationale doelstelling van 3%. De Europese
Commissie acht het erg onwaarschijnlijk dat de doelstelling van 2010 (5.75% biobrandstof) zal
gehaald worden. Gegeven de huidige maatregelen die de Lidstaten hebben getroffen, acht de
Europese Commissie een biobrandstofaandeel van 4.2% realistischer.
Analyse van de prestaties. Er bestaan grote discrepanties tussen de prestaties van Lidstaten
inzake de doelstellingen. Duitsland en Zweden hebben beiden goed gepresteerd. Ondanks het feit
dat Duitsland zich op biodiesel concentreert en Zweden op bio-ethanol, blijken veel maatregelen
in beide landen overeen te komen . (EC, 2007) :

Beide landen waren al een aantal jaren actief in de biobrandstofsector

In beide landen worden zowel hoge als lage biobrandstofmengsels gepromoot

Beide landen hebben fiscale voordelen (accijnsverlagingen) toegekend, zonder deze te
binden aan een beperking in de afzethoeveelheid. (België daarentegen doet dat wel)

Beide landen combineren een binnenlandse productie en invoer van biobrandstoffen ( In
België wordt er niet geïmporteerd)

Beide landen zijn sterk bezig met de vooruitgang van biobrandstoffen van de tweede
generatie
Conclusies van het rapport. Het Biofuels Progress Report komt na een situatieanalyse tot
volgende conclusies:
- Het biobrandstofaandeel van 5.75% halen tegen 2010 acht de Europese
Commissie onwaarschijnlijk
- De EU moet nieuwe maatregelen treffen om haar keuze voor biobrandstoffen
beter te promoten.
- De milieuvoordelen van het biobrandstofbeleid kunnen groter worden door (*)
- 44 de ontbossingen voor de teelt van biobrandstofgewassen te ontmoedigen, (**)
het gebruik van inefficiënte productiesystemen en (***) de ontwikkeling
productieprocessen voor de tweede generatie biobrandstoffen te steunen.
- Om de Europese voorzieningszekerheid van energie te waarborgen, moet
gestreefd worden naar een optimale diversificatie van invoerregio’s, soorten
biobrandstoffen en soorten energiegewassen
2.6 Ontwikkelingen inzake biobrandstofdoelstellingen en
mengverhoudingen
Terwijl er vrij ambitieuze doelstellingen werden gesteld inzake biobrandstofaandeel in de EU,
schiet Europa tekort bij de biobrandstofstandaarden. Hoewel in de Biobrandstofrichtlijn de
mogelijkheid wordt vermeld om hogere biobrandstofmengsels aan een aparte pomp aan te bieden
(zie 2.2), ontbreken voorlopig de kwaliteitsstandaarden die deze mengsels toelaten.
Herziening van mengvolumes. Deze tekortkoming werd slechts vrij laat op Europees niveau
erkend. Er werd in februari 2007 een voorstel tot wetswijziging ingediend met al doelstelling het
biobrandstofaandeel te vergroten door hogere mengvolumes toe te laten. Hierin wordt werk
gemaakt van kwaliteitsstandaarden voor sterke biobrandstofmengsels.(EC, 2007)
Het Vooruitgangsrapport van biobrandstoffen (2.5) concludeerde dat aangezien de lidstaten de
doelstelling van 2010 hoogstwaarschijnlijk niet zullen halen, er extra maatregelen moeten
getroffen worden de biobrandstofontwikkeling aan te moedigen. Daarbij werd een speciale
aandacht gevestigd op het feit dat dit niet ten koste van het milieu mocht gebeuren.
Verplichte doelstelling tegen 2020. Op 9 maart 2007 vond er in Brussel een Europese top plaats
waar een stappenplan van de Europese Commissie voor hernieuwbare energiegebruik door de
Raad van Europa werd aangenomen. Dit actieplan meldt voor elke lidstaat de verplichting een
- 45 biobrandstofaandeel van 10% te bereiken tegen 2020. Daarbij erkent het plan dat deze
doelstelling moet samengaan met (i) een duurzame productie van biobrandstoffen en (ii) een
commercialisering van biobrandstoffen van de tweede generatie. (Euractiv, 2007)
Nieuwe richtlijn. De Europese Commissie heeft na de goedkeuring van de 10%-doelstelling, de
taak gekregen hiervoor een richtlijn uit werken Een voorstel voor een nieuwe EU-richtlijn12 werd
op 23 januari 2008 ingediend. De richtlijn moet de weg effenen voor het halen van het
biobrandstofaandeel van 10% tegen 2020.
Om deze doelstelling te halen moet elke EU-27 lidstaat haar biobrandstofaandeel van 2005 met
5.5% verhogen. De overblijvende toename tot aan de vooropgestelde 10%, wordt vervolgens op
basis van het BBP / inwoner berekend. (EC, 2008)
Onder zware druk van groene politici, NGO’s en wetenschappers werd geëist dat het halen van de
10 % doelstelling aan strenge duurzaamheidscriteria zouden gekoppeld worden. Deze criteria
waren nodig om te verzekeren dat het halen van de doelstelling niet zal leiden tot: De fragilisatie
van het ecosystem, ontbossing, volksverhuizingen, een toename van de voedselprijzen en een
verhoging van de broeikasgasuitstoten. (Euractiv, 2008) In de text van de Commissie werden
bijgevolg volgende duurzaamheidscriteria vastgelegd (EC, 2008):
- Landgebruik: wouden met weinig of geen menselijke interventie, ‘hoogwaardig
biodivers grasland’ en land met een hoog koolstofstockeringsgehalte kunnen niet
aangewend voor de teelt biobrandstofgewassen.
- BKG-uitstoot : Om aan het duurzaamheidscriterium te voldoen moet de productie van
een biobrandstof minstens 35% minder BKG uitstoten als zijn fossiele equivalent.
Naast de duurzaamheidcriteria worden ook de wetsvoorstellen hoger besprokren wetsvoorstellen
ter aanpassing van de toegelaten mengvolumes behandeld. Er wordt voorgesteld de toegelaten
mengvolumes op te trekken tot 10% biobrandstof. Voor hogere mengpercentages wordt niet meer
gesproken over aparte pompen, maar enkel over een expliciete vermelding in de verkooppunten.
Indien het wetsvoorstel aangenomen wordt, zou dit een serieuze rem wegnemen op de
12 Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on the promotion of the use of energy from renewable sources, jan. 2008 - 46 ontwikkeling van de Europese biobrandstoffen. De Europese Commissie moet zich ten laatste
tegen begin 2009 uitspreken over de Richtlijn.
HOOFDSTUK 3:
De Belgische biobrandstofsituatie
3.1 Wettelijk kader en steunmaatregelen
De Europese biobrandstoffenrichtlijn (2003/30/EG) voorziet dat de Lidstaten instaan voor de
promotie van biobrandstoffen op nationaal niveau. België heeft verschillende stappen
ondernomen om dit te verwezenlijken. De belangrijkste keuzes werden op federaal niveau
gemaakt. Op het gewestelijk niveau wordt vooral het landbouwbeleid inzake biobrandstoffen
geregeld, zoals de steun voor energiegewassen. België heeft ten eerste de Europese streefcijfers
overgenomen en heeft geopteerd voor een ‘tender’ of quotasysteem. In dit systeem genieten een
beperkt aantal biobrandstofproducenten van een accijnsvermindering. Aangezien biobrandstoffen
totnogtoe moeizaam aanslaan bij de Belgische consument, heeft België overheid besloten om
biobrandstoffen vanaf 2008 (voor biodiesel) en 2009 (voor bio-ethanol) verplicht aan te bieden.
Zo hoopt de Belgische regering de verplichte doelstelling van 10 % biobrandstofaandeel tegen
2020 te kunnen halen. De maatregel is op heden nog niet van toepassing wegens de afwezigheid
van uitvoeringsdecreten
3.1.2 Federale Overheid
Koninklijk Besluit van 5 maart 2005
- 47 De Europese richtlijn (2003/30/EC) werd in België overgenomen door middel van het Koninklijk
Besluit van 5 maart 200513. In deze wettekst worden de Europese definities overgenomen, de
kwaliteitsstandaarden geadopteerd en de nationale streefcijfers vastgelegd.
In Art. 3 van het KB worden de biobrandstofstandaarden behandeld. Aangezien België op dit vlak
de Europese regelgeving exact heeft overgenomen, kunnen op Belgisch grondgebied enkel
brandstofmengsel met kleine volumes biobrandstof publiek worden verdeeld. Slechts bio-ETBE
mag tot 15 % vermengd worden met benzine, terwijl bio-ethanol en biodiesel maar tot op een
volume
van
5%
kunnen
aanwezig
zijn
in
respectievelijk
benzine
en
diesel.
Momenteel is het gebruik van Flexible Fuel Vehicles, die hogere biobrandstofmengsels zoals B10
of E85 aankunnen, dus niet mogelijk in België.
In Art. 4 worden de nationale streefcijfers inzake het Belgisch biobrandstofaandeel behandeld.
Deze stemmen overeen met de streefcijfers van de Europese biobrandstoffenrichtlijn en worden
gekenmerkt door jaarlijkse lineaire toename van 0.75% (KB 5/03/2005) :

Tegen 31/12/2005
2% biobrandstofaandeel

Tegen 31/12/2006
2.75% biobrandstofaandeel

Tegen 31/12/2007
3.50% biobrandstofaandeel

Tegen 31/12/2008
4.25% biobrandstofaandeel

Tegen 31/12/2009
5% biobrandstofaandeel

Tegen 31/12/2010
5.75% biobrandstofaandeel
Accijnsverlaging voor Biobrandstoffen: steunmaatregel N 334/2005
De Europese Biobrandstofrichtlijn vermeldt de mogelijkheid om een accijnsvermindering voor
biobrandstoffen in te voeren in de Lidstaten. België heeft hiervoor een aanvraag ingediend bij de
Europese, die op 25 december 2005 werd goedgekeurd. (EC, 2005)
De bedoeling van de accijnsverlaging is het wegwerken van het verschil in productiekosten
tussen fossiele brandstoffen en biobrandstoffen.
13 Koninklijk Besluit van 4 maart 2005 betreffende de benamingen en de kenmerken van de biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen voor motorvoertuigen en voor niet voor de weg bestemde mobiele machines - 48 Vorm en Budget. Het totale toegekende bedrag aan accijnsverlagingen bedraagt jaarlijks 184
miljoen EUR . Daarvan is 116 miljoen EURO bestemd voor bio-ethanol en 68 miljoen EUR voor
biodiesel. Aangezien PPO niet onder het quotasysteem valt, krijgt het ook geen budget
toegewezen. De accijnsverlagingen worden jaarlijks herzien in functie van de evolutie van de
marktprijzen en de productiekosten. Bedoeling is de verboden overcompensatie van de hogere
productiekosten van biobrandstoffen te vermijden. De bijzondere accijns op biobrandstoffen
wordt per 1000 liter als volgt bevoordeeld :


Benzine met minstens 7%14 bio-ethanol  311,51 EUR i.p.v 352 EUR voor fossiel benzine
Gasolie met minstens 2.45% biodiesel  154,13 EUR i.p.v 163 EUR voor fossiele diesel
In tabel 3-1-1 wordt de berekening voor de uiteindelijk accijnsverlaging per 1000 liter benzine
en diesel weergeven.
Tabel 3-1-1 : bijzondere accijnsvermindering op biobrandstoffen in België
QuickTime™ and a
TIFF (LZW) decompressor
are needed to see this picture.
bron: Europese Commissie (2005)
Koolzaadolie werd volledig vrijgesteld van accijnzen. De vrijstelling bedraagt tezamen 376,34
EUR per 1000 liter. Hierin zijn accijnzen, bijzondere accijnzen en de bijdrage op de energie
inbegrepen. Om deze detaxatie te bekomen moet de PPO rechtstreeks verkocht worden door
erkende boeren of coöperatieven aan de eindgebruikers De vrijstelling geldt ook indien de PPO
als brandstof wordt gebruikt door voertuigen van gewestelijke vervoersorganisaties. (De Lijn,
Stibb)
Rechtvaardiging van de accijnsvermindering. De Belgische autoriteiten moeten het bedrag van
de accijnsvermindering rechtvaardigen. De Europese Richtlijn 97/70/EC eist dit om
concurrentievervalsing tussen fossiele brandstoffen en biobrandstoffen te vermijden.
Wet van 10 juni 2006 betreffende de biobrandstoffen
14
“Maximaal 5% bio‐ethanol wordt rechtstreeks toegevoegd, de rest via ETBE. Van het toegevoegde volume ETBE wordt 47% in aanmerking genomen voor het berekenen van het aan de benzine toegevoegde volume percentage bio‐ethanol, om zodoende uit te komen op minstens 7% bio‐ethanol” (EC, 2005) - 49 Wijziging accijnsverlaging. De accijnsvoordelen mogen het kostverschil tussen de productie van
biobrandstoffen en fossiele brandstoffen niet overschrijden. Deze maatregel is nodig om
overcompensatie en dus concurrentievervalsing te vermijden. De accijnsvermindering moet
daarom jaarlijks herberekend worden op basis van de marktprijzen en productiekosten. De cijfers
uit steunmaatregel N334 van 2005 (zie hoger) werden zoals voorzien één jaar later (anno 2006)
aangepast aan de actuele marktomstandigheden en worden in tabellen 3-1-2 en 3-1-3
weergegeven.
Tabel 3-1-2: Accijnsbijdrage op fossiele diesel en biodiesel vanaf 1 november 2006 (in €/1000 l)
Bijdrage per 1000 liter bij 15°
Diesel
Diesel gemend met biodiesel
Accijns
198,3148
198,3148
Bijzondere accijns
139,0570
127,18736
Bijdrage op de energie
14,8736
14,8736
Bron: Wet van 10 juni 2006 betreffende de biobrandstoffen
Tabel 3-1-3: Accijnsbijdrage op benzine en benzine met ethanol vanaf 1 oktober 2007 (in €/1000 l)
Bijdragen/ 1000 liter bij 15°C
Ongelode benzine Ongelode benzine gemengd met bio-ethanol
accijns
Bijzondere accijns
Bijdrage op de energie
245,4146
348, 6238
28,6317
245,4146
305,0369
28,6317
Bron: Wet van 10 juni 2006 betreffende de biobrandstoffen
Mengvolumes. Om aanspraak te kunnen maken op de accijnsverlaging moet de aangeboden
benzine minstens 7%15 bio-ethanol bevatten. De publiek aangeboden diesel moet minimum
3.37% biodiesel bevatten.
Toegewezen volumes. Slechts een beperkt biobrandstofvolume maakt jaarlijks aanspraak op de
accijnsverlaging.
Tabel 3-1-4 : Belgische productievolumes biobrandstof die genieten van accijnsvermindering
QuickTime™ and a
TIFF (LZW) decompressor
are needed to see this picture.
bron: Wet van 10 juni 2006 betreffende de biobrandstoffen (2006)
15 De wet beperkt normaler wijze het ethanol aandeel tot 5% (zie 2.2), maar voorziet de mogelijkheid om een deel bio‐ETBE daaraan toe te voegen. Bio‐ETBE is een derivaat van bio‐ethanol dat probleemloos in de huidige motoren kan gevoegd worden. - 50 -
Kandidaten. De biobrandstofproducenten die in aanmerking willen komen voor een
accijnsvermindering moesten volgens Art. 5 een dossier tot kandidaatstelling indienen.
Het dossier moet onder meer bevatten:
-
een technisch rapport over de productie-eenheid
-
een verslag betreffende de CO2-balans per liter biobrandstof
-
vermelding van de kostprijs en de verwachte verkoopwaarde
-
het gewenste productievolume
De accijnsverminderingen op biobrandstoffen zijn pas geldig wanneer de producenten officieel
erkend worden in het Publicatieblad van de Europese Unie. (Art.3)
Quotatoekenning aan de Belgische biobrandstofproducenten
Figuur 3-1-2: toekenningscriteria voor de biobrandstofquota
QuickTime™ and a
TIFF (LZW) decompressor
are needed to see this picture.
bron: Publicatieblad van de EU, nov. 2006
Toegekende productiequota voor bio-ethanol. Van de 10 producenten die zich kandidaat
stelden, werden er drie geselecteerd. (tabel 3-1-5) Zij genieten van een accijnsvermindering op de
geproduceerde bio-ethanol in de periode van 1 oktober 2007 tot 30 september 2013.
Toegekende productiequota voor biodiesel. Voor de biodieselquota werden twee tenders
georganiseerd. De eerste moest de kandidaten bekend maken voor de periode van 1 november
2006 tot 30 september 2007. De tweede tender geldt voor de periode van 1 oktober 2007 tot 30
september 2013. Tabel 3-1-5 toont de biobrandstofproducenten samen met hun quotum.
- 51 -
Tabel 3-1-5 : Gegunde productiequota voor biobrandstofproductie van 1/11/2006 tot 30/09/13
Bio Wanze
AlcoBiofuel
Tate&Lyle
totaal
Bio-ethanol
Biodiesel ronde 1
Biodiesel ronde 2
1/10/07 tot 30/9/13
1/11/06 tot 30/09/07
01/10/07 tot 30/9/13
750 000 000
543 500 000
192 000 000
1 485 500 000
Proviron
FlandersBioFuel
oleon
Neochim
totaal
48 320 000
40 680 000
72 000 000
125 000 000
286 000 000
Bioro
proviron
Neochim
Oleon
totaal
988 525 237
256 759 800
649 602 299
384 112 664
2 279 000 000
Bron: Ghent Bio-Energy Valley, 2007
3.1.2 Vlaamse steun voor biobrandstoffen
Toepassing GLB. Het hervormde Europese GLB creëert voor de Lidstaten de mogelijkheid om
energiegewassen op verschillende manieren te ondersteunen. De Vlaamse overheid heeft twee
interessante opties voor haar landbouwers: (i) de landbouwers kunnen op hun braakpercelen
energiegewassen telen en ontvangen hiervoor braakleggingstoeslagrechten van ongeveer 380
€/ha. (ii) Landbouwers kunnen ook energiegewassen op hun gewone subsidiabele
landbouwgrond telen. In dit geval genieten ze van de gewone toeslagrechten (ongeveer 335 €/ha),
verhoogd met een energiepremie van 45 €/ha. (Vlaamse Overheid, 2007)
Investeringssteun. Het Vlaamse Investeringsfonds (VLIF) steunt de landbouwers die op hun
landbouwbedrijf biobrandstoffen gebruiken Bovendien krijgen zij ook steun bij de aanschaffing
van installaties die draaien op hernieuwbare brandstoffen. De grootte van de subsidie bedraagt
30% van de aankoopprijs bij nieuwe installaties (vb. pers) en 40% van aanpassingskosten voor
landbouwmachines die reeds gebruikt worden op het bedrijf. (MVG, 2006)
IWT-Vlaanderen. Het Instituut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap en
Technologie in Vlaanderen speelt via talrijke initiatieven en steunmaatregelen een
vooraanstaande rol in de Vlaamse promotie van biobrandstoffen (Belgisch Vooruitgangsrapport
inzake biobrandstoffen, 2007) :
- 52 -

In het het kader van het European Technology Transfer16, organiseerde het IWT in
januari 2006 een commerciële missie naar Beieren (Duitsland), met als doel de
uitwisseling van biobrandstoftechnologie te bevorderen.

IWT-Vlaanderen steunt het publiek project ‘Pi² power: Gebruik van Pure Plantaardige
brandstoffen in motoren en hydraulische aandrijvingen’ met een bedrag van 295.000
euro.

Het IWT steunt meerdere private R&D-initiatieven van ondernemingen in de Vlaamse
biobrandstofsector
3.1.3 De steun van het Waalse Gewest voor biobrandstoffen
Toepassing GLB. Net zoals in Vlaanderen, wordt in Wallonië een steunpremie van 45€/ha
toegekend voor de teelt energiegewassen. De opbrengst van de teelt moet bestemd zijn voor de
productie van biobrandstoffen, warmte of elektriciteit. (Region Wallone, 2007)
Valbiom is een Waalse vzw die actief is in de promotie van energie uit de biomassa. Het werkt
nauw hiervoor samen met de Waalse overheid en de landbouwsector. Daarnaast houdt Valbiom
zich ook bezig met de opvolging van diverse projecten, zoals TriCof en AGRICOL, die het
rendement
van
de
Waalse
biobrandstofproductie
trachten
te
verbeteren.
(Belgisch
vooruitgangsrapport inzake biobrandstoffen, 2007)
R&D steun. De Waalse overheid heeft de laatste jaren geen directe steun toegekend voor
onderzoek naar
technologische ontwikkelingen van bio-ethanol en biodiesel. De reden die
hiervoor wordt aangehaald, is dat het productieproces van biobrandstoffen buiten de categorie
van technologische onderzoeken valt, waardoor het niet geen financiering kan genieten. Wel
financiert de Waalse overheid onderzoek naar de productie van waterstof uit de biomassa, dat
eveneens een biobrandstof is. (Belgisch Vooruitgangsrapport inzake biobrandstoffen, 2007)
IWT‐Vlaanderen is lid van het European Technology Transfer bron:http://www.iwt.be/irc 16
- 53 Bovendien wordt de laatste jaren ook steun toegekend jaren voor R&D naar het vergassingproces
van biomassa (8 projecten, €4.000 000), de verbranding van biomassa in boilers (1 project,
€300.000) en de biomethanisering (2 projecten, € 730.000). (Région Wallone, 2007)
Ombudsman. In juli 2004 heeft het Waalse Gewest een ‘ombudsman voor biobrandstoffen’
aangesteld. Deze wordt om de twee jaar vervangen en heeft volgende opdrachten (Belgisch
Vooruitgangsrapport inzake biobrandstoffen, 2007):



Informatieverspreiding over biobrandstoffen aan de belangrijkste belanghebbers
(landbouwer, producenten, overheden,..)
Ondersteuning van projectleiders
Identificeren van legale, technische en economische knelpunten bij de ontwikkeling van
biobrandstoffen in Wallonië
3.1.4 Steun vanuit het Brussels Gewest voor biobrandstoffen.
In het Brussel Gewest is Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM) verantwoordelijk voor de
promotie van biobrandstoffen. In het Vooruitgangsrapport (juni 2007) inzake biobrandstoffen dat
jaarlijks aan de Europese Commissie moet worden voorgelegd, werden een reeks initiatieven
bekendgemaakt. Waaronder de mogelijke installatie van biobrandstoftanks voor dienstvoertuigen
en onderzoek naar de recyclering van gebruikte oliën. Uit een telefonisch onderhoud met de
secretaris van het BIM17, bleek echter dat in het Brussels Gewest biobrandstoffen op geen enkele
manier worden gepromoot. Investeringsteun, R&D –financiering, noch informatieverspreiding
omtrent biobrandstoffen worden er bewerkstelligd. De reden die hiervoor aangehaald werd is dat
is dat het BIM afwacht dat er meer klaarheid komt omtrent de Europese kwaliteitsnormen rond
biobrandstoffen.
17 telefonisch gesprek met Laurent Bodarwé, secretaris van het Departement Lucht‐Klimaat‐Energie van het BIM, op 4 april 2008. - 54 -
3.2
Analyse van de doelstellingen
De Belgische overheid heeft een reeks maatregelen getroffen om de introductie van
biobrandstoffen op de Belgische markt te ondersteunen. In dit kader werden de
biobrandstofdoelstellingen van de Europese Commissie overgenomen: een biobrandstofaandeel
van 2% in 2005, waarbij jaarlijks 0,75% bijkomt, om in 2010 een aandeel van 5.75% te halen.
De Belgisch overheid berekende welke jaarlijkse productievolumes (quota) hiervoor nodig zijn en
gaf de toelating aan enkele producenten deze op de markt te brengen. Deze volumes worden in
kolom G van tabel 3-2-1 weergegeven. In kolom A, B en C wordt het toekomstig
brandstofverbruik in België voorspeld. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de jaarlijkse evolutie
van de benzine- en dieselconsumptie over de periode 1998-2006 zich tot 2010 verder zet. De
benzineconsumptie daalde jaarlijks gemiddeld met -3.63%18, terwijl de dieselconsumptie jaarlijks
met gemiddeld 4.45%19 steeg. Door kolom C en D te vermenigvuldigen krijgt men de
productievolumes die nodig zijn om de biobrandstofdoelstellingen te halen (kolom F). Om de
doelstelling van 5.75% te halen tegen 2010 moet er in dat jaar, volgens het model, ongeveer 534
000 toe biobrandstof op de markt gebracht worden.
18 ((2237‐3339)/3339)/8)= ‐4.12% => 1‐4.12%= (1‐3.36%)8 19 ((7857‐5544)/5544)/8)= 5.21% => 1+5.21%=(1+4.45%)8 - 55 -
Tabel 3-2-1 : vergelijking brandstofconsumptie met doelstellingen en productiequota in België
A
B
C
E
F
D
Totaal
Doelstelling
Doelstelling
Quota
verbruik
Benzine
België-EU
Diesel
België-EU
(in % totaal
Jaar
(in Mliter)
(in Mliter)
(in toe)
(in %)
(in 1000 toe)
verbruik)
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
voorspelling
2007
voorspelling
2008
voorspelling
2009
voorspelling
2010
3 339
3 179
2 978
2 898
2 896
2 869
2 683
2 406
2 237
5 544
5 794
6 108
6 384
6 899
7 404
7 548
7 468
7 857
7 284
7 377
7 495
7 672
8 112
8 525
8 508
8 230
8 436
2 156
8 207
2 059
G
toegekende
Quota
(in toe)
2%
2,75 %
0
0
0
0
0
0
0
0
0,48 %
165
232
41
8 676
3,5 %
3,24 %
304
281
8 512
8 865
4,25 %
4,78 %
377
424
1 967
8 829
9 067
5%
4,68 %
453
424
1 879
9 157
9 283
5,75 %
4,57 %
534
424
Bron: eigen ontwerp; op basis van gegevens FOD Economie (2007), FEBIAC (2007)
De toegekende productiequota voor het jaar 2010 bedragen samen slechts 424 000 toe
biobrandstof (250 Mliter bio-ethanol en 380 Mliter biodiesel) of 4.57% van de verwachte
brandstofconsumptie. Dit betekent dat, zelfs indien alle biobrandstofproducenten hun volledig
quotum op de markt brengen, de doelstelling van 5.75 % niet kan gehaald worden. In figuur 3-2
wordt de situatie weergegeven. De quota volstaan niet om de Belgische doelstellingen te halen.
Figuur 3-2: Vergelijking quota en Belgische doelstellingen
QuickTime™ and a
TIFF (LZW) decompressor
are needed to see this picture.
bron: eigen ontwerp
Bij het model werden enkele veronderstellingen gemaakt die hier uitgelicht worden:
- 56 
Het waargenomen (stijgend) consumptiepatroon van benzine en diesel tussen 1998 en
2006 zet zich verder tot in 2010. Overheidsmaatregelen, wijzigingen van het
consumentengedrag of zuinigere wagens kunnen er echter voor zorgen dat het
brandstofverbruik daalt. In tabel 3-2-1 valt op te merken dat dit tussen 2004 en 2006 al
het geval was.

Het verbruik van PPO op de Belgische transportmarkt wordt niet opgenomen in het
model. De PPO-volumes die in 2007 op de markt werden gebracht (1000 m3) zijn echter
verwaarloosbaar ten opzichte van het totale brandstofverbruik van 10 miljard liter in dat
jaar.

De geselecteerde biobrandstofproducenten brengen hun volledig quotum op de markt. In
de praktijk produceren de biobrandstofproducenten voorlopig slechts een klein deel van
de quota. Volgens het FOD economie werd er in 2007 slechts 117 Mliter of 1,01% van de
totale brandstofconsumptie op de markt gebracht. Sinds november 2007 wordt er
maandelijks 10 miljoen biodiesel op de markt gebracht. Verschillende oorzaken zorgen
ervoor dat de biobrandstofproducenten maar op halve kracht draaien (zie paragraaf 3.2.2).
Bovendien wordt tot op heden (april 2008) geen bio-ethanol geproduceerd.
Op het eerste zicht lijkt het minstens merkwaardig dat de quota niet volstaan om de door België
overgenomen Europese doelstellingen te halen. Uit tabel 3-2-1 ziet men bijvoorbeeld dat tussen
2008 en 2010 de productiequota gelijk blijven (423,9 Miljard toe) terwijl het brandstofverbruik
toeneemt (kolom F). Uit nader onderzoek blijkt dit echter een bewuste keuze te zijn. Michel
Degaillier20, attaché aan de FOD Volksgezondheid en participant aan de werkgroep die in 2006
de productiequota berekende, schetst het biobrandstofbeleid in een breder kader.
De toenmalige regering (Verhofstadt II) bekeek, onder druk van de Kyoto-doelstellingen, de
mogelijkheden om CO2-reducties van de transportsector te beperken. Er werd besloten dat de
beste methode erin bestond het verbruik van fossiele transportbrandstoffen tussen 2007 en 2010
te stabiliseren. Door de quotavolumes van biobrandstoffen in dezelfde periode ook gelijk te
houden (zie tabel 3-1-4) zou de doelstelling van 5.75% gehaald worden. Een reeks maatregelen
werden toen getroffen om het brandstofverbruik in die periode te stabiliseren. Het stimuleren van
20 telefonisch onderhoud met Michel Degaillier, attaché aan het directoraat‐generaal van de FOD Volksgezondheid, op 7 april 2008. - 57 gebruik van openbaar vervoer en het verhogen van de verbruiksefficiëntie van wagens werden
toen tewerkgesteld. Op basis van deze instrumenten werd een stabilisatie van het
brandstofverbruik verwacht vanaf 2008, waardoor de biobrandstofvolumes (quota) ook stabiel
konden blijven.
De toename van het Belgisch brandstofverbruik tussen 2006 en 2007 (van 10,2 naar 10,4 miljard
liter21), bleek echter snel de stabilisatieverwachtingen te kelderen. Bijkomende maatregelen die
het brandstofverbruik temperen zullen dus nodig zijn om de Belgische streefcijfers te halen. Een
alternatief bestaat erin de productiequota te verhogen om zo een groter biobrandstofaandeel te
krijgen. Hiervoor moet echter aan aanvraag ingediend worden bij de Europese Commissie.
Volgens Michel Degaillier zou een dergelijke maatregel, wegens de huidige controverse rond
biobrandstoffen, op heel wat verzet stuiten.
3. 3 Typische Marktspelers
Figuur: 3.3 Typische marktspelers tijdens levencyclus van Belgische bio-ethanol en biodiesel
Buitenland
voertuigmarkt
Import grondstoffen
Export
(vooral EU)
landbouwsecto
productie
biobrandstofproducenten
conversi
bijmenging
bijmengers
bijmenging
tankstations
verdeling
Bron: Eigen ontwerp
Figuur 3-3 tracht een overzicht te geven van de voornaamste actoren die tussenkomen in de
levenscyclus van biobrandstoffen in België. In de volgende paragrafen zal de rol van elke speler
21 De cijfers voor 2007 werden door Michel Degaillier meegedeeld en hebben een voorlopig karakter. eindgebruik
- 58 uitgelicht worden, teneinde een globaal beeld te geven van de marktmechanismen van de
Belgische biobrandstofsector.
3.3.1 De Belgische landbouwsector
De Belgische landbouwsector speelt een centrale rol in de ontwikkeling van de Belgische
biobrandstofmarkt. Om de introductie van de biobrandstoffen vlot te laten verlopen is een actieve
participatie van de sector onontbeerlijk. In hoofdstuk I werd duidelijk dat de grondstoffen uit de
landbouw de productiekost van biobrandstoffen domineren. Bijgevolg is het voor de
biobrandstofproducenten opportuun zich lokaal te kunnen bevoorraden. De vraag stelt zich echter
in welke mate onze landbouwsector de biobrandstofindustrie kan voorzien van de nodige
grondstoffen om de vooropgestelde productiedoelstellingen te halen. In paragraaf 3.1.1 zal
gepoogd worden dit door middel van berekeningen na te gaan.Op verschillende beleidsniveaus
werden de Belgische landbouwers aangemoedigd bij te dragen aan de ontwikkeling van
biobrandstoffen in België.
Premies voor de teelt energiegewassen, het afschaffen van het verplichte braakgrondpercentage,
de investeringssteun voor landbouwmachines die op hernieuwbare grondstoffen draaien, zijn
instrumenten die landbouwers dienden te stimuleren. In paragraaf 3.1.2 wordt nagegaan hoe de
sector,
tegelijkertijd
als
consument
en
producent,
staat
tegenover
de
Belgische
biobrandstofpolitiek.
3.1.1.1 Grondstofpotentieel van de landbouwsector
Bio-ethanol
Veronderstelling 1. De marktintroductie van biobrandstoffen van de tweede generatie wordt pas
vanaf 2015 verwacht. In dit model wordt dus enkel rekening gehouden met de eerste generatie
grondstoffen voor bio-ethanol. In België zal bio-ethanol op basis van tarwe, maïs en suikerbieten
worden vervaardigd. (enquête bij producenten)
Veronderstelling 2. De grondstofopbrengst per hectare is verschillend bij elk energiegewas. In
tabel 3- worden de opbrengsten per hectare van tarwe, maïs en suikerbieten weergeven tussen
2003 en 2007. Aan de hand van de jaarlijkse opbrengsten wordt een gemiddelde opbrengst in de
periode 2003-2007 berekend.
- 59 -
Tabel 3-3-1 Gemiddelde opbrengst van energiegewassen voor bio-ethanol in België, 100 kg/hectare
teelten
2003
2004
2005
2006
2007
Gemiddeld
(100kg/ha)
tarwe
86.6
91.2
85.5
83
74.4
84.14
suikerbieten
707.4
708.3
699.6
683.5
694.9
698.74
Maïs
105.2
122.2
116.9
101.9
120
113.2
Bron: Eigen Berekeningen. FOD economie/ FIS (2008)/ Eurostat (2008)
Veronderstelling 3. De hoeveelheid bio-ethanol die kan gewonnen worden per hectare varieert
naargelang het energiegewas. Zoals uit tabel 3-3-2 blijkt, hebben suikerbieten het grootste
rendement in termen van liters bio-ethanol per hectare.
Tabel 3-3-2: Liters gecollecteerde bio-ethanol (per ha - per ton)
Opbrengst bio-ethanol ( in liters)
per hectare
per ton
4600 l
370 l
5700 l
100 l
5000 l
442 l
tarwe
suikerbieten
maïs
Bron: VHLDE (2008) online: http://www.vhlde.nl/content/view/63/202/
Veronderstelling 4. Uit navraag bij de drie producenten (Biowanze, Tate&Lyle en Alco Biofuel)
blijkt dat elk van hen een verschillende grondstofmix heeft voor de productie van bio-ethanol. Op
basis van deze gegevens wordt, rekening houdend met het gewicht van elke producent, een
gemiddeld grondstofmix berekend voor het totale bio-ethanol productie in België.
Tabel 3-3-3: grondstofmix van de Belgische bio-ethanol productie
Alco Biofuel
Biowanze
Tate & Lyle
grondstofmix
tarwe
maïs suikerbieten
quotum
Mliter
gewicht
85%
85%
100%
15%
/
/
/
15%
/
543.5
750
192
86.5%
5,64%
7,57%
37,6%
50.5%
12.9%
Bron: enquête bij producenten
De Europese biobrandstofrichtlijn, die in België werd overgenomen, voorziet een
biobrandstofaandeel van 5.75% tegen 2010. In paragraaf 3.2 werd berekend dat, rekening houden
met de consumptie-evolutie van fossiele brandstoffen, hiervoor 534 000 toe biobrandstof nodig
is, of 168 Mliter bio-ethanol. Uit veronderstellingen 2, 3 en 5 kunnen bijgevolg de nodige
oppervlaktes voor 2010 berekend worden.
- 60 Tabel 3-3-4: Benodigde oppervlaktes voor de Belgische bio-ethanol productie
grondstofmix
Benodigde bio-ethanol in Mliter tegen 2010
Opbrengst in liter/ton
Grondstofhoeveelheid (1000 ton)
Opbrengst (in kg/ha)
Benodigde Oppervlakte
Landbouwteelten in 2007 (FOD economie)
Bron: eigen berekeningen
tarwe
86.5%
145
546
435
8414
51 699 ha
199 500 ha
Maïs (korrels)
5,64%
10
81
28
11 324
2 468 ha
58 761 ha
suikerbiet
7.57%
13
56
38
69 874
550 ha
91 666 ha
totaal
16822
503
54 717
Conclusie bio-ethanol. De benodigde teeltoppervlaktes voor bio-ethanol gewassen bedragen
tezamen ongeveer 55 000 ha. Voor tarwe, maïs en suikerbieten is dat respectievelijk slechts 25 %,
4.2 % en 0.6 % van de teelten van 2007. In België werd in 2007 op 945 000 ha
landbouwproducten geteeld. De Belgische landbouwoppervlaktes voeldoen dus ruimschoots om
het biobrandstofaandeel van 5.75 % te halen .
Bio-diesel
Veronderstelling 1. De eerste generatie biodiesel (FAME) wordt hoofdzakelijk op basis van
plantaardige oliën vervaardigd. Koolzaad-, palm-, soja- en zonnebloemolie zijn de meest
gebruikte grondstoffen in Europa. Hoewel in België zowel zonnebloem als koolzaad geteeld
worden, gebruiken de Belgische biodieselproducenten enkel koolzaad als grondstof voor
biodiesel. In de berekeningen zal dus enkel rekening gehouden worden met de koolzaadproductie.
Veronderstelling 2. De opbrengst per hectare koolzaad is een sterk fluctuerend gegeven. Het
Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) voert momenteel een studie23 uit
over de
koolzaadteelt voor biobrandstofproductie in Vlaanderen. De voorlopige resultaten geven een
gemiddelde opbrengst per hectare van 4030 kg. Dit is veel meer dan de gemiddelde opbrengst die
het NIS voorlegt (zie tabel 3-3-5). Aangezien de LCG-resultaten een experimenteel karakter
hebben, zal in verdere berekeningen gesteund worden op de gemiddelde opbrengst van 3780 kg
tussen 2002 en 2007.
22 1.879 Mliter x 1.56 x 5.75%= 168 Mliter 23 Proefverslag ADLO project: Duurzame koolzaadteelt, de basis voor een duurzame biobrandstofproductie in Vlaanderen , LGV (2008) - 61 Tabel 3-3-5 : koolzaadopbrengst per hectare in België, kg/ha
2002
2003
2004
2005
2006
Opbrengst
3590
3610
4120
4260
3540
koolzaad
Oppervlakte (ha)
5093
4644
5556
5636
9606
2007
3570
Gemiddeld
3780
10776
Bron: eigen berekeningen, FOD economie/FIS (2008)
Veronderstelling 3. De hoeveelheid koolzaadolie dat uit koolzaad gehaald wordt is afhankelijk
van het rendement van het persingsproces. Bioro nv, de biodieselproducent in de Gentse haven,
bekomt een rendement van 42% door warme persing. Dit betekent dat uit een ton koolzaad 420
kg koolzaadolie bekomen wordt. De leverancier van Oleon, Lichtervelde nv, bekomt een
rendement van 37%. In verdere berekeningen wordt uitgegaan van een rendement van 40%.
Veronderstelling 4. Productieproces
1 ton koolzaadolie + 0,1 ton methanol  1 ton biodiesel + 0,1 ton glycerine
Uit één ton koolzaadolie kan dus één ton biodiesel bekomen worden. (Ballerini, 2007)
Uit vorige veronderstellingen volgt dus :
(Opbrengst per ha) x rendement x (verhouding koolzaadolie/biodiesel) =
3780 kg/ha
x
40% x
1 = 1512 kg/ha
De dichtheid van biodiesel bedraagt 0.88 kg/ l. Daaruit volgt dat 1512 kg biodiesel gelijk is aan
1718 liter biodiesel.
Conclusies biodiesel. België heeft zich geëngageerd een biobrandstofaandeel van 5.75% te halen
tegen 2010. De productiequota die de overheid voor dat jaar toekende bedragen samen 380 Mliter
biodiesel. In tabel 3-2-1 werd echter berekend dat er 589 miljoen biodiesel nodig zal zijn om de
5.75%-doelstelling te bereiken. Om dit volume biodiesel te bekomen is een teeltoppervlakte van
343 000 ha24 koolzaad nodig. In 2007 werd er amper 10 776 ha koolzaad geteeld of 3,1% van de
24 590 Mliter / 1718 l/ha = 343 422 ha - 62 benodigde oppervlakte. Hoewel dit een stijging van 112 % vertegenwoordigt tegenover de
teeltoppervlakte in 2002 (zie tabel 3-3-5 ), is het onmogelijk in België zoveel koolzaad te telen .
De koolzaadteelt is echter een vrij intensieve teelt die slechts om de 4 jaar en in specifieke
landbouwgebieden kan worden toegepast.
Bij de ondervraging van de Belgische biodieselproducenten werd empirisch bevestigd dat allen
het quasi geheel van hun grondstoffen importeren. Grote kwantiteiten sojaolie, zonnebloemolie
en koolzaadolie zullen in de komende jaren verder geïmporteerd moeten worden om de Belgische
biobrandstofdoelstellingen te halen.
3.1.1.2 bereidwilligheid van de sector
In vorige paragraaf werd aangetoond dat indien België een biobrandstofaandeel van 5,75% wil
halen tegen 2010, er ongeveer 398 000 ha25 energiegewassen nodig zijn. De recente Europese
verplichting van 10% biobrandstofaandeel tegen 2020 zou, bij gelijke groei van het
brandstofverbruik, meer dan ...ha eisen. Vooral voor de bio-ethanolproducenten is de
medewerking van de landbouwsector cruciaal, aangezien zij zich hoofdzakelijk bij de Belgische
landbouwers zullen bevoorraden. Uit ondervraging (Ooms, 2006) blijkt de bereidheid van de
Belgische landbouwers om over te stappen op de teelt van energiegewassen sterk af te hangen
van een reeks voorwaarden (in volgorde van belangrijkheid):
- het prijsvoordeel , de grote van de opbrengst en het arbeidsinkomen
- een grotere informatieverspreiding door reclame en sensibilisering
- zelf beschikken over een verwerkingsinstallatie (perseenheid) of meer bedrijven
oprichten die energiegewassen kunnen verwerken
- een stijging van de ruwe olieprijs
Ten tijde van de ondervraging (december 2005), bleek amper 4% van de landbouwers in de
toenmalige
omstandigheden
en
zonder
bijkomende
25 343 000 ha voor biodiesel en 55 000 ha voor bio‐ethanol voorwaarden
aan
de
teelt
van
- 63 energiegewassen te willen participeren. Onder de bovengenoemde voorwaarden was 75% procent
van de ondervraagden bereid over te stappen op de teelt van energiegewassen. Sedert dien werd
via verschillende kanalen aan informatieverspreiding gedaan (zie paragraaf 3-2 ) en steeg de
ruwe olieprijs fors, waardoor de ‘incentives’ om aan energieteelt te doen, gegroeid zijn.
De Boerenbond ziet in de teelt van energiegewassen een interessante uitweg voor eventuele
overschotten van voedingsgewassen. Met bovendien een positieve weerslag op de prijsvorming
van deze gewassen. Ook voor de Europese suikermarkt ziet de boerenbond mogelijkheden. Door
de suikeroverschotten tot bio-ethanol te verwerken, terwijl ze op heden met subsidies of als Csuiker worden uitgevoerd, zou dit internationale spanningen kunnen wegnemen, luidt het. Er zijn
binnen de boerenbond ook enkele sceptici rond het al te positieve imago waarvan vloeibare
biobrandstoffen genieten. De biomassa kan immers voor andere, meestal CO2-efficiëntere,
energetische toepassingen ingezet worden dan als voertuigenbrandstof. De Belgische landbouw
moet ook biomassa voor warmte- en elektriciteitsproductie blijven leveren.26
3.3.2 Productiesector van biobrandstoffen
Onder druk van de Europese biobrandstofdoelstellingen heeft België, net als alle andere Europese
Lidstaten, de biobrandstoffensector stimulansen gegeven. Door enerzijds een juridisch kader voor
de consumptie te creëren, en anderzijds de duurdere biobrandstoffen fiscaal te bevoordelen,
poogde de Belgische Overheid optimale marktomstandigheden te creëren. Deze worden
gekenmerkt door een sterke reglementering waarbij slechts zeven producenten over een bepaalde
periode (2007-213) een beperkte hoeveelheid fiscaal bevoordeelde biobrandstof op de markt
mogen brengen. Deze zeven producenten vormen samen de Belgische productiesector voor
biobrandstoffen.
Om een representatief beeld te krijgen van de industrie moesten ook de producenten die geen
quotum toegewezen kregen maar toch biobrandstof produceren, geïdentificeerd worden. Op basis
van krantenartikels en interviews zijn verschillende namen opgedoken. Dow-Haltermann
(Antwerpen) produceerde tussen 2005 en 2008 biodiesel voor de Duitse markt. De
biodieselproductie werd in januari 2008 stopgezet wegens een te kleine marge op het product.
Ineos kondigde in december 2006 plannen aan voor de grootste Belgische biodieselfabriek in het
26 “Hoe de landbouwsector aankijkt tegen het fenomeen biobrandstoffen.” Rondetafel Biobrandstoffen 8/3/2005 - 64 Antwerps havengebied (500.000 ton biodiesel per jaar). 4biofuels was aan haar kant van plan 80
miljoen euro te investeren in een bio-ethanol productie-eenheid in de Brusselse haven. Ineos heeft
voorlopig haar plannen opgeborgen, terwijl 4biofuels een negatief advies kreeg voor haar
bouwvergunningen.
Zowel de Belgian Biodiesel Boad (BBB) als het European Bio-ethanol Fuel Association
bevestigen dat naast de zeven erkende producenten, geen enkele andere speler een significante rol
heeft binnen de Belgische biobrandstoffenindustrie. De Belgische PPO-markt speelt een
marginale rol (1 Mliter in 2007) en wordt in volgende paragrafen buiten beschouwing gelaten. In
de volgende paragrafen worden verschillende aspecten van de biobrandstofindustrie onder de
loep genomen. Aan de acht biobrandstofproducenten werd telefonisch of per e-mail een
vragenlijst voorgelegd (zie Bijlage 4)
3.3.2.1 gemiste start voor de Belgische biobrandstofproducenten
In 2003 werd de Europese biobrandstoffenrichtlijn goedgekeurd. Vanaf dat moment moest snel
werk gemaakt worden van een wettelijk kader op nationaal niveau. In 2005 en 2010 moeten
echter al biobrandstofdoelstellingen gehaald worden van respectievelijk 2 en 5,75%. Desondanks
werd het pas begin 2007 mogelijk om accijnsvrije biobrandstofstoffen op de markt te brengen.
Figuur 3-3-2: Chronologie der biobrandstofmaatregelen en start van de biobrandstofproductie
Bio-diesel
Europese
Bio-ethanol
Belgische maatregelen
2003
200
Neochim
Oleon
2005
2006
goedkeuring
Belgische aanvraag
Europese
Belgische aanvraag
voor accijnsvermindering biobrandstofrichtlijn
Europese Richtlijn (2003/96/EG)
Belgischedie
wetaccijnsvermindering
betreffende
toelaat
biobrandstoffenOp biobrandstoffen
2007
Bior
proviron
Biowanze
Tate&Lyle
2009
2008
Alco
start accijnsvermindering
op bio-ethanol
Publicatie
producenten en quota (jan 2007
+ start accijnsvermindering
op biodiesel (nov 2006)
- 65 -
Bron: eigen ontwerp, enquête bij producenten
België heeft alles behalve kort op de bal gespeeld. Uit figuur 3-3-2 valt op te merken dat tussen
de goedkeuring van de Europese richtlijn 2003/96/EG (die een accijnsvermindering op
biobrandstoffen toelaten in de Lidstaten) en de implementatie van het quotasysteem met
accijnsvermindering in België, bijna 4 jaren zijn verlopen. De accijnsverlaging voor biodiesel
geldt pas vanaf 1 november 2006, deze voor bio-ethanol vanaf 1 oktober 2007. Een gevolg
hiervan is dat de geselecteerde producenten pas hun fabrieken begonnen te bouwen op het
moment dat ze hun productiequotum toegewezen kregen. Slechts Oleon en Neochim hadden de
bouw van de productie-eenheden voordien reeds gestart en konden na de accijnsverlaging vrijwel
onmiddellijk beginnen produceren.
Bij de bio-ethanol producenten, die pas eind november 2006 hun quotum toegewezen kregen,
werd de start van de productie aanvankelijk tegen eind 2007 verwacht. Tot op heden (maart 2008)
is geen van de drie ethanol-fabrieken operationeel. Alco Biofuel en Tate&Lyle verwachten tegen
juni 2008 hun activiteiten te kunnen starten. Biowanze zal pas eind 2008 operationeel zijn.
Distributieverplichting. De laattijdige toekenning van de quota is niet de enige oorzaak van de
vertraagde ontwikkeling van de sector. Een succesvolle marktintroductie van biobrandstoffen is
enkel mogelijk als de distributiesector ook meewerkt. De biobrandstoffen komen tenslotte enkel
via tankstations bij de eindgebruiker. In contrast met het Franse en Duitse systeem, moeten de
Belgische brandstofverdelers hun benzine of diesel niet verplicht bijmengen met biobrandstof.
Total is in België de enige brandstofverdeler die met biobrandstoffen bijmengt. De Belgische
Petroleum Federatie, die de belangen der verdelers verdedigt, beweert27 dat de zware
investeringskost in bijmengingsinstallaties en de hoge prijs van biobrandstoffen niet genoeg
gecompenseerd worden door het detaxatieregime. Met andere woorden is de accijnsverlaging niet
hoog genoeg om de meerkost van biobrandstoffen op te vangen. Waardoor verdelers geen baat
27
Interview met Gaëtan van de Werve, secretaris‐generaal van de BPF, op 22/11/2007 - 66 ondervinden bij het aanbieden van biobrandstoffen. Om aan deze situatie te remediëren heeft de
Belgische overheid in april 2007 besloten een verplichte bijmenging in te voeren. Voor biodiesel
werd deze van kracht op 1 januari 2008, voor bio-ethanol vanaf 1 januari 2009. In de praktijk is er
sedert 1 januari 2008 echter niets veranderd. Dit komt omdat de uitvoeringsakkoorden, mede door
de regeringscrisis, tot nu toe nooit in wetteksten werden omgezet.
3.3.2.2 Productiecapaciteit en werkelijke afzet
Tabel 3-3-2 : capaciteit, toegekende quota en werkelijke afzet van de biobrandstofproducenten
Capaciteit
Capaciteit
Quotum
Exportcapaciteit Werkelijke afzet
(000 ton/jaar) (Mliter/jaar) (Mliter/jaar) (in % van totale
in België
capaciteit)
(Mjliter in 2007)
Biowanze
238
Bioro
250
Neochim
250
Alco Bio Fuel 119
Oleon
100
Proviron
100
Tate&Lyle
27
Bron: enquête bij producenten
300
284
284
150
114
114
35
125
164
108.2
90.5
64
42.79
32
59%
42%
43%
40%
44%
60%
8%
0
0
73
0
40
3.4
0
De productiecapaciteit verschilt sterk tussen de producenten. Biowanze en Alco Bio Fuel kunnen
bijvoorbeeld op een jaar tien maal zoveel bio-ethanol produceren als Tate&Lyle. De situatie bij
de biodieselproducenten (Neochim, Oleon ,Proviron en Bioro) illustreert echter dat een grotere
productiecapaciteit niet per se een grotere afzet betekent. Bioro heeft met 250.000 ton biodiesel
per jaar het grootste productievermogen, maar vindt geen afnemers voor zijn biodiesel. Terwijl
- 67 Oleon, met minder dan de helft van Bioro’s productiecapaciteit, erin slaagde vrijwel haar ganse
biodieselquotum van 2007 op de markt te brengen. In tabel 3-3-2 kan men vaststellen dat geen
enkele Belgische biobrandstofproducent er tot nu toe in slaagde zijn quotum te produceren.
Alle Belgische biobrandstofproducenten hebben een productiecapaciteit dat hun quotum
overstijgt (zie tabel 3-3-2). De overcapaciteit, die bij iedere producent (op Tate&lyle na) meer
dan 40% bedraagt, wordt theoretisch geëxporteerd. Oleon en Neochim hebben beiden een quotum
gekregen om in Frankrijk respectievelijk 45 miljoen liter en 55 miljoen liters biodiesel te leveren.
Geen enkele andere producent heeft een productiequotum verkregen in het buitenland. De
overschotten zullen dus op de vrije markt aangeboden worden. In Hoofdstuk I werd er echter op
gewezen dat de Europese markt voor biodiesel en bio-ethanol op heden overspoeld wordt door
goedkope export biobrandstoffen, zoals Amerikaanse B99 en suikerriet-ethanol uit Brazilië. De
overcapaciteit exporteren naar buurlanden wordt hierdoor uiterst moeilijk, bevestig Alco Biofuel.
Proviron slaagt er ondanks alles toch in 10% van haar productiecapaciteit op de Duitse markt te
brengen. Hoewel hun fabrieken operationeel zijn, hebben tot op heden (maart 2008) Bioro noch
Alco Bio Fuel contracten met afnemers in binnen- en buitenland. In het binnenland weigeren de
verdelers bij te mengen, terwijl buiten de landsgrenzen onze biobrandstoffen niet competitief zijn.
3.3.2.3 C02-balans van de producenten
Toen de Belgische producenten zich in 2005 kandidaat stelden om een productiequotum te
krijgen, moest elk van hen een rapport inleveren met betrekking tot de verwachte C02-besparing
per liter geproduceerde biobrandstof. De calculaties werd op ‘well to wheel’- basis uitgevoerd en
integreren dus parameters zoals: uitstoten bij de teelt van de energiegewassen, transport,
energieopwekking en bijproducten. De resultaten worden in tabel 3-3-3 weergegeven en berusten
op berekeningsmethodes die eigen zijn aan de onderneming. Ondertussen werd op Europees
niveau de beslissing genomen aan alle Lidstaten eenzelfde berekeningsmethode voor
broeikasgasuitstoten op te leggen.
Tabel 3-3-3 : C02-besparing per liter in vergelijking met fossiele brandstroffen
uitstotenreductie
Oorsprong van benodigde energie
Bioro
Oleon
80%
60%
Warmtekrachtcentrale (Bioraffinaderij Rodenhuizendok)+gas
Stoomrecuperatie
Neochim
Proviron
Tate&Lyle
>35%
n.b.
n.b.
Stoomrecuperatie van aanpalend bedrijf+gas
Stoomopvang uit ander productieproces
stoom
- 68 Alco Bio Fuel
Biowanze
> 60%
65% à 80%
Gas + Warmtekrachtcentrale (Bioraffinaderij Rodenhuizendok)
Verbanding van restproduct (zemelen)
Bron: enquête bij producenten, Belgian Biodiesel Board en e-Bio (2008)
De Belgische producenten relatief sterk op vlak van C02- reductie per geproduceerde liter28. Dit
valt onder meer te verklaren door de partiële zelfvoorziening in (hernieuwbare) energie waarover
de meeste producenten beschikken. Bioro en Alco Bio Fuel maken deel uit van de ‘bioraffinaderij
Rodehuizendok’, waarin de benodigde energie voor de productie geleverd zal worden door een
nieuwe warmtekrachtcentrale die op hernieuwbare grondstoffen (biomassa) draait. Bioro
intregreert op haar site de persing van koolzaadolie en de conversie naar biodiesel, waardoor
transport en bijgevolg C02-uitstoot wordt vermeden. De installaties van Neochim functioneren op
residuele energie (stoom) die vrijkomt bij productieprocessen van het nabijgelegen BASF.
Proviron kan goeie resultaten voorleggen omwille van haar ligging (Oostende). Grondstoffen en
afgewerkte producten kunnen er op C02-vriendelijke manier aan- en afgevoerd worden met trein
of per schip. De energie waarop de installaties van Biowanze draaien wordt voor 75% geleverd
door de verbranding van zemelen, een afvalproduct van tarwe.
Als men weet dat de eerste generatie biobrandstoffen gemiddeld de broeikasgasuitstoten met 30%
tot 50 % reduceren (zie hoofdstuk 1), lijken de Belgische productie-eenheden uiterst performant.
Een reden hiervoor is dat bij de toekenning van de quota meer dan de helft van de selectiecriteria
de C02-reducties behandelden. Samen zijn de producenten (bij volledige afzet van de quota)
verantwoordelijk voor een uitstootreductie van 833.000 ton CO2-eq, of 3.1% van de van de 26,5
miljoen ton C02-eq die in 2006 door de transportsector werd uitgestoten. (EBF, 2008). Volgens
Michel Degailler van de FOD Volksgezondheid, kunnen de werkelijke uitstootreducties
beduidend hoger liggen dan de cijfers die de biobrandstofproducenten voorleggen. Dertig procent
van de uitstoten in de hele biobrandstofketen worden immers door de landbouwsector
veroorzaakt, waar de marge voor reducties nog groot is. Bovendien zou de markt voor
nevenstromen van productieprocessen (zoals glycerine, DDGS, recupereerbare C02 en CDS) zich
vrij snel ontwikkelen wat extra CO2-besparingen met zich zal meebrengen.
3.3.2.4 Aangewende grondstoffen
- 69 -
Tabel 3-3-4 : grondstofgebruik van de Belgische Ethanol-producenten
tarwe
Maïs
Biowanze
85%
/
AlcoBioFuel
85%
15%
Tate&Lyle
100% (import)
Bron: enquête bij producenten
suikerbieten
15%
/
Bio-ethanol. De drie producenten zullen hun bio-ethanol voornamelijk op basis van tarwe
produceren. Alco Bio Fuel ging in een tweede fase een gedeelte ook op basis van energiemaïs en
suikerbieten produceren. Door de recente sluiting van de Iscal-suikerfabriek te Moerbeke-Waas
werd de suikeroptie opgegeven. Biowanze heeft eveneens een flexiebele productie-eenheid en zal
ongeveer 15% van haar bio-ethanol uit suikerbieten maken. Beide bedrijven zullen voor 100%
berusten op de binnenlandse landbouwproducten en zullen hun grondstofmix ook aanpassen aan
de grondstofprijzen. Tate & Lyle daarentegen zal enkel op basis van tarwe produceren, die
integraal geïmporteerd zal worden. Zowel Alco Bio Fuel als Biowanze investeren via hun
respectieve holdings Alcofinance en Crop Energies sterk in de productietechnologie voor de
ontwikkeling van cellulose-ethanol. Beiden verwachten vanaf 2015 deze biobrandstof op de
markt te brengen.
Tabel 3-3-5 : grondstofgebruik van de Belgische biodieselproducenten
Soja-,koolzaad-, palm- en Non-food
Toekomstgrondstoffen
zonnebloemolie
oliën
x
x
x (jatropha, algen)
Bioro
x
x
Oleon
x
x
Neochim
x
Proviron
Bron: enquête bij producenten
Biodiesel. De meest gebruikte plantaardige oliën voor de productie van Belgische biodiesel zijn
koolzaadolie, palmolie, sojaolie en zonnebloemolie. De vier biodieselproducenten hebben
productie-eenheden die hen toelaten op basis van elk van deze grondstoffen te produceren.
Momenteel (maart 2008) wordt, afhankelijk van de producenten, tussen 80% à 90% van de
biodiesel uit geïmporteerde koolzaad vervaardigd. De fluctuatie van de grondstofprijzen zal
echter uitmaken in welke mate deze grondstofmix zal standhouden. Neochim kan bovendien
biodiesel uit niet-plantaardige vetten (zoals frituuroliën) biodiesel maken. Bioro kan als enige ook
de veelbelovende jatropha-olie verwerken. Bovendien blijken alle producent reeds te investeren
of onderzoekspartnerships te sluiten met het oog op een toekomstige productie op basis van
- 70 algenolie.
3.3.3 De distributiesector
Eens de geproduceerde biobrandstoffen de Belgische fabrieken verlaten, kunnen ze geëxporteerd
worden of aan accijnsverlaagd tarief op de Belgische markt gebracht worden. In het laatste geval
moeten de biobrandstoffen verkocht worden aan een in België gevestigde onderneming die ze
vermengt met fossiele brandstoffen. In 2006 heeft de Belgische Petroleum Federatie na onderhandelingen met de overheid een aanpassing van de biobrandstofwet bekomen: de in België geproduceerde biobrandstoffen kunnen ook in het buitenland vermengd worden en vervolgens weer in België, met accijnsvoordeel, op de markt gebracht worden. - 71 Figuur 4‐3‐3: rol van petroleumsector binnen de Belgische biobrandstofketen QuickTime™ and a
TIFF (LZW) decompressor
are needed to see this picture.
Bron: VITO (2006)
In België wordt de petroleumindustrie vertegenwoordigd door de Belgische Petroleumfederatie
(BPF). Zij is een belangrijke stakeholder door haar aandeel in zowel het onderzoek, de productie,
de bijmenging als de distributie van de biobrandstoffen. Slechts een klein percentage van de 120
erkende bijmengingcentra zijn aangesloten aan de BPF. (Fons Maes, 2008). De cruciale invloed
van de BPF op de introductie van biobrandstoffen situeert zich echter in de distributie.
Transportbrandstoffen worden in België voornamelijk via twee kanalen aangeboden: de private
tankstations en de publieke tankstations. De private tankstations zijn voor vloten bestemd en hun
aantal situeert zich rond de 40.000 in België (PWC, 2005), terwijl de 3295 publieke tankstations
voor de klassieke gebruiker toegankelijk zijn. In 2007 waren 1828 tankstations in het bezit van
BPF-leden. Dit vertegenwoordigt 55% van de Belgische verkooppunten. (jaarverlsag BPF, 2007)
De huidige probleemsituatie waarbij ondanks het overvloedig aanbod, biobrandstoffen slechts in
mondjesmaat en in een beperkt aantal tankstations worden aangeboden, illustreert de invloed van
de petroleumsector in het Belgisch biobrandstofverhaal. Tijdens een interview met Gaëtan van de
Werve, secretaries-generaal van de BPF op 22/11/2007, werden enkele bezwaren van de
petroleumsector tegenover de biobrandstofintroductie verzameld:
Biobrandstoffen en uitstootreducties. De efficiëntste en goedkoopste manier om de
broeikasgasuitstoten te reduceren met de biomassa, is niet door ze te verbranden in wagens, maar
ze als substituut van steenkool in elektriciteits- en warmtecentrales in te zetten. De verbranding
van de eerste generatie biobrandstoffen is een duurder en minder groen gebruik van de biomassa.
De BPF gelooft dat slechts de tweede generatie biobrandstoffen echte voordelen heeft.
- 72 -
juridisch & fiscaal kader. Het juridisch en fiscaal kader bestaat maar heeft enkele serieuze
tekortkomingen. De grote onduidelijkheid ervan ontmoedigt investeringen in de bouw van
bijmenginginstallaties en distributie-infrastructuur. Het systeem is niet duurzaam en vooral niet
werkbaar omdat de verdelers zich enkel mogen bevoorraden bij een beperkt aantal producenten,
waarvan de helft nog niet operationeel is.
Distributie. Als de accijnsverlaging op biobrandstoffen niet volstaat om hun hogere kost en de
afschrijving van menginstallaties te compenseren, dan is dit een nuloperatie voor de verdelers.
Aan
de
verdelers
wordt
gevraagd
5%
fossiele
diesel
te
vervangen
door
een
biobrandstofcomponent. Als deze biocomponent duurder is dan de fossiele component (wat
momenteel het geval is voor biodiesel), zien de meeste verdelers geen reden om het aan te bieden.
Elk BPF-lid maakt dus zijn eigen berekening en beslist vervolgens al dan niet biobrandstoffen
aan te bieden.
Distributieverplichting. Als de Belgische overheid een distributieverplichting aan de Belgische
verdelers wil opleggen, dat moet ze afstappen van het quotasysteem. Het simultaan toepassen van
beide maatregelen gaat in tegen alle Europese concurrentieregels aangezien er een
oligopoliesituatie wordt gecreëerd. Bovendien worden hiermee ook de regels van vrije handel en
staatssteun met de voeten getreden. De BPF zal zich hiertegen verzetten en dit aanklagen bij de
Europese Commissie. De Franse situatie (die de voorstanders van een distributieverplichting vaak
als voorbeeld aanhalen) waarbij de verdelers door middel van een zware taks29 ook verplicht
worden bij te mengen, vindt de BPF onaanvaardbaar. De petroleumproducenten zullen een
distributieverplichting enkel aanvaarden indien het quotasysteem wordt afgelast en het
programmacontract aangepast wordt aan de meerkost van biobrandstoffen.
Total is de enige verdeler in België die biobrandstof op grote schaal aanbiedt. Op heden (april
2008) wordt in elk Belgisch station B5 of een mengsel van 5% biodiesel en 95% fossiele diesel
aangeboden. De biodiesel wordt bij de erkende producenten afgenomen en door Total zelf
bijgemengd. Total geeft toe dat in de actuele omstandigheden het aanbieden van biodiesel een
29 TGAP: taxe générale sur les activités polluantes - 73 nuloperatie is. Niet enkel de hoge prijs van biodiesel30 maar ook de afschrijvingen van
menginstallaties wegen zwaar door. Voor de distributie van bio-ethanol wacht Total af op de
evolutie van de wetgeving en het operationeel zijn van de producenten.
Q8 zegt zelf dat zolang de verplichte verdeling niet ingaat , ze geen belang heeft bij het verdelen
van biobrandstoffen. Bovendien vindt het de juridische omkadering voorlopig te vaag.
Octa+ biedt bij wijze van experiment in één enkel station biobenzine aan (DS, 2007)
3.3.4 Eindgebruikers
De productie van biobrandstoffen wordt deels bepaald door de marktvraag bepaald. De
eindgebruikers beïnvloeden immers via hun vraag naar fossiele brandstoffen de mate waarin de
biobrandstofmarkt zich ontwikkeld.. Onder eindgebruikers worden zowel publieke vloten, de
bedrijfsvoertuigen als de private voertuigen gerekend. De grootte, groei en samenstelling van het
brandstofverbruik wordt in volgende paragrafen onder de loep te nemen.
Brandstofverbruik. In Tabel 3-2-1 (kolom C) kon reeds vastgesteld worden dat het
brandstofverbruik in België jaarlijks gemiddeld met 1.8 % toeneemt. De uitbreiding van het
Belgisch wagenpark wordt in grafiek 3-5 afgebeeld. Tussen 1997 en 2006 is het met 19,1%
uitgegroeid tot 6.362.161 voertuigen. Op jaarbasis stelt dit een gemiddelde groei voor 1.96%, wat
laat vermoeden de groei van het wagenpark en het brandstofverbruik sterk gebonden zijn.
30 In Rotterdam koste op 03/04/2008 een ton biodiesel 1460 $ tegenover 970 $ per ton fossiele diesel (BPF, 2008) - 74 -
Grafiek 3-5 evolutie wagenpark België
6 000 000
5 000 000
4 000 000
benzinewagens
dieselwagens
totaal wagens
3 000 000
2 000 000
1 000 000
0
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
bron: FEBIAC (2007), FOD Economie (2008)
Dieselvoorkeur. Verder ziet men op figuur 3-5 de groeiende voorkeur in België voor
dieselwagens. Diesel is goedkoper dan benzine: Dit prijsverschil weerspiegelt zich ook in het
aandeel van elke motorbrandstof in het totale verbruik. Terwijl in 1973 de verhouding dieselbenzine nog 30-70 bedroeg, is het dieselaandeel sindsdien systematisch vergroot. In 2005 werden
de rollen zelfs omgekeerd: de verhouding is toen op 70-30 overgeslaan. (FOD, 2007)
In België zijn vandaag acht op tien nieuwe wagens dieselwagens. Het ‘verdieselen’ van het
wagenpark heeft volgens velen meer na- dan voordelen. Ondanks de betere resultaten inzake C02uitstoten zijn dieselwagens, wegens hogere emissies van stikstofoxiden en fijn stof, doorgaans
schadelijker voor het milieu dan benzinewagens. De dominantie van diesel op de Belgische
brandstofmarkt fragiliseert bovendien de energievoorzieningszekerheid van ons land.
(DS, 9/04/2008 ; BPF, 2007)
- 75 De Belgische voorkeur voor diesel heeft zich maar slechts in mindere mate, ook in de toekenning
van de productiequota voor biobrandstoffen vertaald: 1 485 500 000 biodiesel (39,4% ) tegenover
2 279 000 000 (60,6%) bio-ethanol voor de periode van 30 okt. 2007 tot 30 september 2013. In
vergelijking met de verbruiksverhouding tussen diesel en benzine (70-30) heeft de overheid
besloten proportioneel meer bio-ethanol op de markt te brengen. Hiermee tracht ze het Belgisch
verbruikspatroon weer in evenwicht te brengen.
Bereidheid van publieke vloten en bedrijfswagens. VITO en 3E hebben in 2006 een
marktonderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid van biobrandstoffen in Vlaanderen. In het
onderzoek werd uit representativiteitsoverwegingen gekozen voor volgende doelgroepen:
bedrijfsvoertuigen (als private vloot), publieke vloten en transportbedrijven als potentiële
afnemers van biobrandstoffen met hogere concentraties (E85, B100,…). Er bleek in het
algemeen een groot kennisgebrek te zijn bij de verschillende eindgebruikers. Los daarvan werden
enkele interessante standpunten verzameld:
-
Transportbedrijven NMBS en De lijn bleken positieve ervaringen te hebben bij
proefprojecten en waren beiden geïnteresseerd in de bijmenging tot 5%. Van hogere
concentraties is de NMBS echter geen voorstander.
-
Een grote meerderheid van steden en gemeenten bleken over hun eigen tankinfrastructuur te
beschikken met een aanzienlijke capaciteit. De vereiste aanpassing van de infrastructuur
voor het gebruik van hoge concentraties bleek ook hier een ontmoedigend aspect te zijn.
-
Niet- kwantificeerde voordelen zoals een gezondere impact op het milieu en een positief
imago voor bedrijven, wegen blijkbaar niet op tegenover de kosten die de overstap op het
gebruik van biobrandstoffen met zich meebrengt.
3.3.5 De voertuigmarkt
- 76 -
De voertuigmarkt speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van biobrandstoffen.
Autoconstructeurs leveren immers de nieuwe wagens die sterke biobrandstofmengsels
aankunnen. Bovendien beschikt de sector over de technologische ‘know-how’ en
vertegenwoordigt hij een machtige lobby groep bij de overheid.
FEBIAC, de Belgische
automobiel- en tweewielerfederatie, vertegenwoordigt de invoerders en constructeurs van
wegvoertuigen en hun toeleveranciers in België. (Febiac, 2008) Onderstaande gegevens werden
verzameld tijdens een onderhoud met Pol Michiels, adviseur-milieu van de FEBIAC, op
23/04/2008.
Visie over biobrandstoffen. De automobielsector is vrij enthousiast over de introductie van
biobrandstoffen. De Europese normen inzake wagenverbuik en zuinigheid worden steeds
strenger, terwijl de sector de economische en technische grenzen voor zuinigere wagens heeft
bereikt. Vandaag is de uitstoot van een nieuwe personenwagen gemiddeld 162 gr CO2/ km.
Moest Europa zoals gepland de uitstoot tegen 2012 tot 120 g CO2 /km willen beperken, dan zou,
volgens FEBIAC, de prijs van een personenwagen gemiddeld met 5000 EUR toenemen.
Daarnaast bieden biobrandstoffen als C02-besparende maatregelen een toepassing op het hele
wagenpark. Desondanks blijven biobrandstoffen slechts een tussenoplossing, aangezien hun aan
deel in brandstofmix op termijn niet boven 15% zal stijgen.
Lage
biobrandstofmengsels
België
heeft
de
Europese
regelgeving
m.b.t
lage
biobrandstofmengsels overgenomen. In de Belgische tankstations kan dus, zonder de consument
ervan in te lichten, maximaal 5% biodiesel of –ethanol toegevoegd worden aan zijn fossiel
equivalent. Volgens FEBIAC echter, is het mengpercentage dat het huidige Belgische
voertuigpark aankan, veel genuanceerder en vaak hoger dan de opgelegde cijfers. De twee
bepalende factoren zijn de gebruikte brandstof en de leeftijd van wagen. Tabel 3-3-3 geeft de
mengvolumes biobrandstof weer dat het huidige Belgisch wagenpark volgens FEBIAC aankan:
Tabel 3-3-4: Mengpercentages Biobrandstof die de Belgische wagens volgens Febiac aankunnen
oude ( leeftijd<10j)
Nieuwe (leeftijd<10j)
gemiddeld
Benzinewagens
7% bio-ethanol
10% bio-ethanol
8.5%
Dieselwagens
7% biodiesel
5% biodiesel
6.5%
Bron: Febiac (2008)
- 77 Benzinewagens kunnen dus gemiddeld op mengsels van 8.5% bio-ethanol en benzine rijden
zonder aanpassing van de motoren. De nieuwe benzinewagens kunnen dankzij de technologische
ontwikkelingen probleemloos met 10% bio-ethanol rondrijden. Het omgekeerde geldt bij
dieselwagens. Het ‘Common Rail’ injectiesysteem (TDI), FSI), dat in vrijwel alle nieuwere
dieselwagens aanwezig is, zorgt immers voor problemen bij mengvolumes met meer dan 5%
biodiesel. Terwijl
oudere wagens zonder schade tot 7% biodiesel kunnen gaan.
In de Belgische tankstations zou volgens FEBIAC eenvoudigweg een aparte pomp kunnen staan
voor oudere wagens, waar de hogere mengvolumes zouden aangeboden worden. Deze
groeimarge zou de volumes biobrandstof op de Belgisch markt verder kunnen opdrijven.
Introductie van flexi-fuel wagens in België. De Europese kwaliteitsnormen voorzien dat sterke
biobrandstofmengsels in tankstations kunnen aangeboden worden, op voorwaarde dat de
consument hiervan ingelicht wordt en dat dit aan een aparte pomp gebeurt. In België werd deze
mogelijkheid niet overgenomen en kunnen dus enkel lage biobrandstofmengsels aangeboden
worden. Flexi-Fuel Vehicles, die op sterke biobrandstofmengsels zoals E85 of B50 kunnen
rijden, zijn in ons land dus voorlopig nutteloos. Nochtans beschikken een reeks FEBIAC-leden
(Ford, VW, Saab, Volvo...) perfect over de mogelijkheid flex-fuel voertuigen op de Belgische
markt te brengen. Deze voertuigen worden in Frankrijk, Zweden en Groot-Britannië al
gecommercialiseerd
en
zouden,
indien
België
groen
licht
geeft
voor
de
sterke
biobrandstofmengsels, op hoogstens één jaar tijd op onze markt kunnen gebracht worden.
Doorbraak flexi-fuel wagens in België. De FEBIAC somt een reeks voorwaarden op die
noodzakelijk moeten vervuld worden om de marktpenetratie van flexi-fuel wagens te laten
slagen:

De Belgische Overheid moet het aanbieden van sterke biobrandstofmengsels aan de
Belgische tankstations toelaten.

Het prijsverschil tussen flexi-fuel wagens en conventionele wagens moet verkleind
worden.

De federale premies (korting tot 15%), die momenteel worden toegekend bij de aankoop
van wagens met lage C02-emissies, moeten ook worden toegepast op flexi-fuels wagens.
Dit zou de hogere kost van flexi-fuels wagen kunnen compenseren

De publieke perceptie van flexi-fuel voertuigen en biobrandstoffen in het algemeen moet
gunstig zijn. De misslag van LPG-wagens heeft bewezen dat dit een absolute vereiste is.
- 78 -
HOOFDSTUK 4
Case study van een Belgische bio-ethanol producent: Alco Bio Fuel
Toen de Europese Unie in 2003 resoluut voor de promotie van biobrandstoffen ging, werd deze
keuze in verschillende Europese publicaties gestaafd. De redenen die het vaakst werden
aangehaald
zijn:
de
reductie
van
broeikasgasuitstoten,
het
bevorderen
van
de
energieonafhankelijkheid en het stimuleren van de (rurale) economie. Naast de bijkomende
tewerkstelling, moet onder de laatstgenoemde reden vaak de macro-economische bijdrage en
vooral de afzetmogelijkheden voor de Europese landbouwers verstaan worden. In Hoofdstuk 2
werden de drie voornaamste beleidsredenen geanalyseerd en werd vastgesteld dat de bijdrage van
de ‘eerste generatie’ biobrandstoffen aan deze uitdagingen sterk genuanceerd moest worden. In
dit Hoofdstuk zal de thesis trachten na te gaan hoe een Belgische biobrandstofproducent
individueel bijdraagt tot de reductie van broeikasgasuitstoten, de tewerkstelling en economie
stimuleert en België minder energieafhankelijk maakt. De gegevens waarop dit hoofdstuk steunt
werden verzameld tijdens een interview met Daniël Matthys, projectleider van Alco Bio Fuel, 15
november 2007.
4.1 Algemeen
Alco Bio Fuel werd begin 2007, samen met Biowanze en Tate & Lyle, geselecteerd om de
Belgische markt te voorzien van bio-ethanol. De aandeelhouders kozen het Gentse havengebied,
epicentrum van de Ghent Bio-Energy Valley, als ligging voor de fabriek. In juni 2008 wordt de
Alco Bio Fuel- fabriek operationeel en zal haar eerste liters bio-ethanol op de Belgische en
buitenlandse markt trachten te brengen. Zoals in de thesis meermaals duidelijk werd, zijn de
marktomstandigheden echter heel ongunstig. Hoge grondstofprijzen, weigerachtige distributeurs
en prijsdumping op de Europese biobrandstofmarkten, maken het voor Alco Bio Fuel en alle
Belgische biobrandstofproducenten moeilijk hun product op een rendabele manier te vermarkten.
Desondanks start Alco Bio Fuel in juni op 80 % van haar productiecapaciteit. In het vervolg van
- 79 dit hoofdstuk wordt ervan uitgegaan dat Alco Bio Fuel haar volledig quotum op de Belgische
markt brengt.
4.1.1 Aandeelhouders ALCO BIO FUEL nv.
QuickTime™ and a
TIFF (LZW) decompressor
are needed to see this picture.
Alcofinance is een holding gevestigd in Brussel die wereldwijd investeert in bedrijven
gespecialiseerd in de distributie en productie van ethanol. Alcogroup, waarvan Alcofinance een
dochteronderneming is, levert wereldwijd ethanol voor alle toepassingen. Alcogroup heeft in
Europa een marktaandeel van 20% van de verhandelde ethanol. Alcogroup integreert de
productie, handel en distributie van ethanol en heeft een speciale aandacht voor nichemarkten
zoals biobrandstoffen. Deze aandeelhouder was dus ook de starter van het project Alco Biofuel.
(Alco Biofuel, 2008)
AVEVE en Waals filiaal Wal. Agri zijn Belgische markleiders in de toelevering van land- en
tuinbouwproducten, maar zijn vooral bekend voor de tuinbouwcentraketen. De groep haalt over
verschillende landen een omzet van 900 miljoen EUR en stelt 1600 werknemers te werk. De
grootste meerwaarde
voor Alco Biofuel is dat Aveve de grootste Belgische graan en
maïshandelaar is. De groep beschikt over een uitgebruik aanvoernetwerk van graan en maïs via
haar tachtig receptiecentra over gans België. Enerzijds biedt Aveve een vaste afzetmogelijkheid
aan de boeren, terwijl Alco Biofuel
hierdoor haar voorzieningszekerheid in grondstoffen
waarborgt. (website Aveve, Alco Biofuel 2008)
Vanden Avenne is groothandelaar in granen en derivaten met een omzet van €300 miljoen in de
voedingsindustrie. De distributie gebeurt vanuit Gent voornamelijk naar Zwisterland, Frankrijk,
Duitsland en Nederland terwijl de handel zich op de internationale markt afspeelt. Vanden
Avenne heeft een participatie van 65% in Vandema die zich via haar meerderheidsparticipatie in
Euro-silo bezig houdt met de dienstverlening voor ondernemingen uit de granen –en
derivatenhandel nl. belading opslag, lossing, drogen/koelen/zeven. Eurosilo heeft hiervoor de
- 80 nodige infrastructuur en opslagcapaciteit op twee locaties in het havengebied van Gent nl. het
Sifferdok (245.000 ton) en het Rodenhuizendok (440.000 ton). (Eurosilo, Vanden Avenne 2008)
4.1.2 Kerngegevens Alco Bio Fuel

Startinvestering van 95 miljoen EUR

Capaciteit om jaarlijks 150 miljoen liter of 90.000 ton bio-ethanol te produceren

Productiequotum toegekend voor 91 miljoen liter bio-ethanol op Belgische markt,
overige 59 miljoen liter worden geëxporteerd binnen Europa.

Gebruikte grondstoffen:
grondstofmix Tarwe
maïs

85 %
15 %
Bijproduct van de distillatie (DDGS) wordt verhandeld als zetmeelhoudende veevoeder.
4.1.3 Productiecyclus van Alco Biofuel
Figuur 4-1: Levencyclus bio-ethanol van Alco Bio Fuel
Bron: eigen ontwerp
- 81 -
Bevoorrading. De bevoorrading van granen en maïs gebeurt prioritair bij de Belgische
landbouw. Eerder werd reeds duidelijk gemaakt dat het AVEVE-netwerk voor de vlotte toevoer
instaat. Bij eventuele schaarste zal via de termijnmarkt (Matif) op Europese landbouwproducten
beroep gedaan worden.
Opslag. De grondstoffen komen per schip, met trucks of via het spoor rechtstreeks toe in het
aanleunenden graandistributiecentrum Eurosilo. Door middel van de reusachtige installaties van
Eurosilo (700.000 ton opslagcapaciteit) worden de grondstoffen veilig ontladen in afwachting van
het conversieproces. Alco Biofuel tracht een streng Just-in-Time beleid te voeren en opteert dus
voor een kleine stockeringstijdspanne.
Conversie. De effectieve conversie gebeurt in de aanpalende en gloednieuwe Alco Biofuel
fabriek. De productietechnologie werd door de ethanolpionier Katzen geleverd en brengt, volgens
Alco Biofuel, een heel competitief productieproces tot stand.
De grondstofflexibiliteit
(suikerbieten, granen en maïs) en de nevenstroom van restproducten zoals DDGS, CDS en C02
zijn de voornaamste troeven. De fabriek zal in een eerste fase op aardgas draaien, maar wenst op
termijn hernieuwbare energie te gebruiken van de geplande WKK-centrale in het Gents
havengebied.
Opslag en afzet. De geproduceerde bio-ethanol verlaat de fabriek en wordt opgeslagen in de
aanleunende olieterminals van Oil Tanking Ghent. Dit opslag- en distributiecentrum van
olieproducten is verbonden aan het Europese pijplijnsysteem (CEPS) en biedt met haar spoor-,
water- en wegverbindingen talrijke afzetmogelijkheden in binnen- en buitenland. Tevens is de
nabijheid van grote afnemers van ethanol verzekerd dankzij de goede verbindingen met de
nabijgelegen ARA-zone31.
QuickTime™ et un
décompresseur TIFF (LZW
sont requis pour visionner cette i
QuickTime™ et un
décompresseur TIFF (LZW)
sont requis pour visionner cette image.
31
ARA‐Zone: Amsterdam‐Rotterdam‐Antwerpen - 82 -
Nevenproducten. Alco Bio Fuel heeft in haar businessplan een speciale aandacht gevestigd op de
nevenstromen in de onderneming. Het eiwitrijk bijproduct van de distillatie, DDGS of
graanpellets heeft een groeiende afzetmarkt in België en buurlanden, maar heeft nog veel
onderzoek en promotie nodig. Alco Biofuel onderzoekt samen met de landbouwfaculteit van de
Ugent de ontwikkelingsmogelijkheden van dit product.
De CO2 die bij de vergisting komt wordt met een capteringsinstallatie opgevangen. Voor dit
restproduct bestaat een grote vraag en dus afzetmogelijkheid in de glastuinbouwsector (als
groeimiddel in serres). Bovendien wordt hierdoor de uitstoot van de fabriek beperkt en de C02–
balans verbeterd.
4.2 Tegemoetkoming aan de Europese uitdagingen
4.2.1 De vermindering van de broeikasgasuitstoten
Om geselecteerd te worden voor een bepaald productiequotum moesten de kandidaat-producenten
van biobrandstoffen voldoen aan bepaalde criteria (figuur 3-9). Vier daarvan behandelen direct of
indirect de broeikasgasuitstoten.
Figuur 3-1-2: toekenningscriteria voor de biobrandstofquota
QuickTime™ and a
TIFF (LZW) decompressor
are needed to see this picture.
bron: Supplement op het Publicatieblad van de EU, nov 2006
- 83 Gunningscriterium 5 verwijst naar de Europese aanmoediging om lokale energiegewassen te
gebruiken bij de productie van biobrandstoffen. De reden hiervoor is dat lokale teelt
milieuvriendelijker is aangezien er veel minder transport is (en dus uitstoten) dan bij de import
van de gewassen. Alco Biofuel en de andere Belgische ethanolproducenten scoren hier goed, in
vergelijking met de Belgische biodieselproducenten die allen het merendeel van hun oliën of
gewassen importeren.
Gunningscriterium 7 behandelt de energie-efficiëntie van de fabriek. De fabriek zal eerst
volledig op (fossiele) gas draaien. Nadien zal de WKK-centrale (die op korte termijn gebouwd
wordt) hernieuwbare energie uit de biomassa leveren, waardoor de energie-efficiëntie zal
verhogen. Een bijkomend positief aspect is de investering in een C02-capterende installatie.
Daarmee wordt de neutrale CO2 die tijdens het productieproces vrijkomt opgevangen, vloeibaar
gemaakt en vervolgens verkocht aan de tuinbouwsector.
Gunningscriterium 6 wijst er op dat de volledige C02-balans, van “whell to wheels”, positief is.
Dit betekent dat bij de volledige productieketen, vanaf de biomassateelt tot aan de ethanolverbranding in de wagen, er een C02 besparing is vergeleken met benzine. Elke kandidaat moest
voor zichzelf, weliswaar met methodieke indicaties, een CO2-balans opmaken. De C02-balans
berekenen voor een biobrandstof is een ingewikkelde zaak die op verschillende manieren wordt
aangepakt. Alco Biofuel heeft de zaak toevertrouw aan een Brusselse Professor die berekende dat
meer dan 60% C02-uitstoten worden bespaard. Ondertussen werden onder Europese druk de
duurzaamheidcriteria strenger gemaakt (zie Hfst 4) en werd een Europese berekeningsmethode
ingevoerd. Elke producent moet een nieuwe CO2- balans opstellen op basis van deze nieuwe en
vrij ingewikkelde methode. De nieuwe resultaten zijn nog niet bekend.
4.2.2 Rurale ontwikkeling en (macro)econmische bijdrage
Landbouw. De EU moedigt via haar “Common Agricultural Policy” (CAP) de teelt van
energiegewassen aan. Eén van de redenen hiervoor is het creëren van een afzetmarkt voor de
Europese landbouwers. (Actieplan Biomassa, 2005). In 2006 werd op Belgische grond bijna
- 84 200.000 ha tarwe geteeld. Om de Europese doelstelling van 5,75% biobrandstoffen (zie hoofdstuk
Beleid) te halen, moet 18% van het landbouwareaal of 36.000 ha van het areal gebruikt worden
voor tarwe.
Alco Bio Fuel heeft met haar productiecapaciteit van 150 miljoen liter/ jaar ongeveer 32.000 ha32
tarwe nodig, of 16% van de Belgische productie in 2006 (NIS, 2008). Als men weet dat
Biowanze, de andere grote bio-ethanol producent uit Wallonië, nog eens 55.000 ha33 tarwe nodig
heeft, dan stelt men vast bijna de helft (44%) van de Belgische tarweteelt van 2007 (199.000 ha)
in bio-ethanol kan omgezet worden. De afzetmogelijkheden voor de Belgische boer zijn dus
enorm groot.
Voor de productie van biobrandstoffen worden in Europa momenteel enkel energiegewassen
gebruikt die ook voedingsgewassen zijn, zoals tarwe, suikerbieten en koolzaad. De EU heeft zich
in haar Actieplan Biomassa (2005) geëngageerd erop toe te zien dat de stijgende vraag naar
energiegewassen het aanbod van voedingsgewassen niet in het gedrang brengt. Daarom zijn de
verwachtingen naar de commercialisering van biobrandstoffen van de tweede generatie toe echt
groot. Uit het interview blijkt dat ook Alco Bio Fuel plannen heeft in een de toekomst over te
stappen naar de twee generatie. Samen met EDF Energies Nouvelles, de Franse energiereus die
recentelijk een participatie van 25% in Alcofinance kocht, investeert AlcoBiofuel sterk in de
ontwikkeling en het onderzoek naar ligno cellulose-ethanol.
Economie. De implantatie van Alco Bio Fuel in de Gentse Haven brengt een reeks economische
voordelen met zich mee.
32 150 000 000 liter / 4600liter/ha opbrengst = 32.608 ha 33 Biowanze is van plan voor 85% van haar productiecapaciteit (300 Mliter) tarwe te gebruiken: (0.85x300 Mliter)/ 4600 l/ha = 55 434 ha - 85 Het project Alco Bio Fuel creëert in termen van directe tewerkstelling 20 extra arbeidsplaatsen.
Het gaat hier om het personeel dat effectief een arbeidsovereenkomst heeft bij het bedrijf. Daarbij
komen er nog indirect 30 tewerkstelden :
- de extra havenarbeid
- extra werknemers bij Eurosilo (het aanliggende graandistributiecentrum)
- extra werknemers bij Oil-Tanking (vervoer van de geproduceerde ethanol)
De keuze om twee productie-eenheden van 120.000 ton ethanol te integreren op het
Rodenhuizendok betekent ook een bijkomend verkeer en goederenoverslag in de Gentse haven:
-
de aanvoer van 800.000 ton graan
-
de afvoer van 240.000 ton derivaten ( DDGS)
-
de afvoer van 240.00 ton ethanol
Door de uitbouw van de Ghent Bio Energy Valley in de Gentse haven met 4 publieke organisaties
en 13 industriële leden werd een echte clustervorming gerealiseerd waarin een sterke synergie
tussen industriële spelers tot stand wordt gebracht. De bioraffinaderij aan het Rodehuizendok is
met een capaciteit van 337 miljoen liter34 biobrandstoffen het grootste productiecomplex van
biobrandstoffen in Europa. Deze clustervorming brengt enkele duidelijke voordeel met zich mee
(Soetaert, 2006):
Figuur 4-2: Bioraffinaderij in Gentse Haven
 een sterke integratie van de productieketen:
“van grondstof tot biobrandstof op één site”
 een efficiëntere productie met lage kosten
 voordelen van schaalgrootte
QuickTime™ and a
TIFF (LZW) decompressor
are needed to see this picture.
 strategische samenwerking van de partners
bron:biobased event 1(2006, Prof. Soetaert )
34
biodieselproductie BIORO 227 Mliter + bio‐ethanolproductie ALCO BIO FUEL 150 Mliter= 527 Mliter - 86 Macro-economische gevolgen.
Het VITO (VITO, 2006) raamde door middel van een Input-Output analyse35 in 2006 dat bioethanol uit Vlaams graan, een toegevoegde waarde 0.33 €/l brengt aan de nationale economie. De
enige kostenpost die sindsdien significant is veranderd is de grondstofprijs, die ongeveer
verdubbeld is. Daarmee rekening houdend, wordt door Alco Bio Fuel de bijdrage op 0.42 € / liter
geschat. De bijdrage van Alco Biofuel aan de nationale economie is bijgevolg 200 miljoen
euro.(485.4 Mliter x 0.42€)
4.2.3 Afhankelijkheid van geïmporteerde olie verminderen
Alco Biofuel heeft van de Belgische overheid de toestemming gekregen 543,5 Miljoen liter bioethanol op de markt de brengen tussen 1 oktober 2007 en 30 december 2013. Op maandbasis
gerekend, stelt dit 7,25 miljoen liter bio-ethanol voor. Indien Alco Biofuel zoals gepland op 1
juni 2008 begint te produceren en vanaf dan haar jaarlijkse quota tot eind 2013 volledig afzet, dan
stelt dit 485.4 Milter bio-ethanol (68 maanden x 7.25 Mliter) voor. Omgerekend op basis van
energie-inhoud is dit volume gelijk aan 311 Mliter benzine, of 14 % van de Belgische benzine
consumptie in 2006.
België heeft als doelstelling tegen 2010 een biobrandstofaandeel van 5.75% te halen. Met andere
woorden moet 5.75% van de totale brandstofconsumptie uit biobrandstoffen bestaan. Rekening
houdend met de lagere energie-inhoud van bio-ethanol, zal er een bio-ethanol aandeel van
9.11%36 van het benzineverbruik moeten zijn om de doelstelling te halen. Anders uitgedrukt kan
men zeggen dat men in België in 2010 voor 9.11% minder afhankelijk zal zijn van
geïmporteerde benzine.
Alco Bio Fuel heeft 36% van het Belgisch ethanolquotum voor zich en draagt dus bij tot deze
benzineonafhankelijk met 3,29% . Indien Alco Bio Fuel dus haar volledig quotum op de markt
brengt, zal België zal in 2010 voor 3.29% minder afhankelijk zijn van buitenlandse benzine.
35
De Input‐Output toont voor de kost van een bepaalde biobrandstof, de opdeling in de toegevoegde waarde voor onze Nationale economie en import. 36
250 Mliter / (1879 Mliter x 1.56) = 9.11 % - 87 -
Conclusies
Biobrandstoffen vormen een aantrekkelijk alternatief voor conventionele brandstoffen omdat ze
direct inzetbaar zijn. Er zijn namelijk geen grootschalige aanpassingen nodig aan de bestaande
transportinfrastructuur. Bio-ethanol is een substituut voor fossiele benzine en biodiesel voor
fossiele diesel. Indien deze substituten in kleine verhoudingen bijgemengd worden in hun fossiel
equivalent, dan zijn deze mengsels compatibel met de huidige motoren en distributiesystemen.
Brazilië en de VS hebben sinds de jaren zeventig de ontwikkeling van bio-ethanol sterk gesteund.
Ambitieuze overheidsprogramma’s gekoppeld aan grootschalig technologisch onderzoek hadden
tot gevolg dat, vooral in Brazilië, bio-ethanol competitief werd met fossiele benzine. Europa heeft
zich de laatste 5 jaar ontpopt tot de grootste biodieselproducent ter wereld (61% van de
wereldproductie in 2007). Nochtans worden biobrandstoffen in Europa duurder geproduceerd als
fossiele brandstoffen. Accijnsverminderingen en subsidies compenseren dit kostprijsverschil
zodat biobrandstoffen aan de pomp even duur zijn als fossiele brandstoffen.
Op termijn zullen biobrandstoffen wereldwijd slechts doorbreken indien ze minstens even
goedkoop geproduceerd worden als fossiele brandstoffen. De belangrijkste prijscomponent van
biobrandstoffen is de grondstof. Bio-ethanol en biodiesel, die men de eerste generatie
biobrandstoffen noemt, gebruiken als grondstof voedingsgewassen zoals koolzaad, suikerriet en
maïs. De laatste vijftig jaar werd bewezen dat voedingsgewassen echter onderworpen zijn aan
sterke prijsfluctuaties. Hevige speculaties van hefboomfondsen, een explosieve vleesconsumptie
in groei-economieën zoals India en China, een goedkope dollar en zwakke oogsten worden als de
voornaamste oorzaken aangeduid van de huidige prijsstijging van voedingsgewassen. Hoewel op
wereldvlak de biobrandstof-‘boom’ voorlopig weinig impact kan hebben op de prijzen van
- 88 landbouwproducten (slechts 1% van de globale landbouwteelt gaat naar biobrandstoffen), is er in
bepaalde regio’s een duidelijke causaliteit. Het gebruik van voedingsgewassen voor
biobrandstoffen krijgt bovendien veel ethische tegenwind (‘eten of rijden’).
Hoewel technologische doorbraken de productieprocessen efficiënter zullen maken, blijft de
productiekost van biobrandstoffen van de eerste generatie sterk afhangen van onstabiele
grondstofprijzen. Mede hierdoor scheppen biobrandstoffen van de tweede generatie grote
verwachtingen. Deze gebruiken restproducten van de landbouw, houtsnippers en allerlei
cellulosehoudend bioafval.
Hierdoor treden ze niet in competitie met voedingsgewassen.
Bovendien zijn ze overvloedig aanwezig en efficiënter qua C02-uitstoten. Vooraleer de
productiekost van deze biobrandstoffen acceptabel wordt, zullen nog enkele jaren van onderzoek
en investeringen voorbijgaan.
In 2003 koos de Europese Unie resoluut voor biobrandstoffen. Deze keuze moest drie uitdagingen
tegemoet gekomen: de broeikasgasuitstoten reduceren, de olieafhankelijkheid verminderen en de
rurale tewerkstelling stimuleren. De ‘Europese Biobrandstofrichtlijn’ werd op 8 mei 2003
aangenomen en stelt specifieke doelstellingen voor de lidstaten. Tegen 2005 en 2010 moet in elke
lidstaat een biobrandstofaandeel van respectievelijk 2% en 5,75% nagestreefd worden.
Zoals reeds hoger werd vermeld, is in Europa de productiekost van biobrandstoffen hoger als
deze van
fossiele brandstoffen. De Europese Unie wil het gebruik van biobrandstoffen
aanmoedigen en laat daarom de lidstaten toe een belastingsvermindering op biodiesel en -ethanol
toe te kennen. Dit voordeel moet het kostprijsverschil tussen biobrandstoffen en fossiele
brandstoffen zo exact mogelijk compenseren, teneinde concurrentievervalsing te vermijden.
Fossiele brandstoffen en biobrandstoffen zijn vrij gelijkaardig qua chemische en fysische
structuur. De bestaande tankstations en automotoren werden oorspronkelijk niet bestemd voor
biobrandstoffen, maar kunnen in de praktijk lage biobrandstofmengsels perfect aan. De Europese
Unie heeft daarom voor alle Europese tankstations een maximaal mengvolume van 5%
biobrandstof
toegestaan.
Bovendien
mogen
de
brandstofverdelers
deze
lage
biobrandstofmengsels aanbieden zonder de consument hiervan op de hoogte te brengen. Het
- 89 aanbieden van hogere mengvolumes zoals ‘E10’37 of ‘B20’38 moet aan een aparte pomp gebeuren
en creëert de informatieplicht naar de consument toe.
Het beperken van de mengvolumes tot 5% werd meermaals in vraag gesteld. Er moet volgens de
‘Europese Biobrandstofrichtlijn’ immers een biobrandstofaandeel van 5.75% gehaald worden.
Bovendien wordt hierdoor de commercialisering van sterke biobrandstofmengsels belemmerd. In
Brazilië en de VS is reeds gebleken dat deze cruciaal is voor de ontwikkeling van de
biobrandstofmarkt. Brussel erkende dit mankement in haar voorstel voor een ‘Renewable
Directive’39 van januari 2008. Daarin wordt voorgesteld de toegelaten mengvolumes op te trekken
tot 10% biobrandstof. Voor hogere mengpercentages wordt niet meer gesproken over aparte
pompen, maar enkel over een expliciete vermelding in de verkooppunten. Het is afwachten tot
begin 2009 of dit voorstel wordt goedgekeurd.
Ondanks de Europese biobrandstofpromotie faalden alle EU-lidstaten, op Zweden en Duitsland
na, erin de doelstelling van 2 % biobrandstofaandeel in 2005 te halen. België heeft haar juridisch
kader voor biobrandstoffen pas begin 2007 afgewerkt en heeft de doelstelling bijgevolg niet
kunnen bereiken. De Europese Commissie besliste hierop voor alle lidstaten een verplichte
doelstelling van 10% biobrandstofaandeel tegen 2020 in te voeren.
De Belgische overheid heeft ervoor gekozen de door Europa toegestane belastingsverlaging op
biobrandstoffen door te voeren. Om de mislopen inkomsten te compenseren werd besloten de
accijnzen op fossiele brandstoffen te verhogen. Hierdoor wordt het overheidsbudget in evenwicht
gehouden. Daarnaast werd het aanbod van biobrandstoffen gereguleerd door vaste
productievolumes toe te kennen aan een beperkt aantal Belgische producenten. De volumes
werden berekend om het biobrandstofaandeel van 5.57% tegen 2010 te halen. De geselecteerde
producenten mogen gedurende een vaste periode (2007-2013) hun biobrandstofvolumes op de
Belgische markt brengen, aan accijnsverlaagde tarief. De Belgische verdelers mogen hun
biobrandstoffen enkel bij deze erkende producenten kopen.
3710% bio‐ethanol vermengd met 90 % fossiele benzine 38 een mengsel van 20% biodiesel met 80% fossiele diesel 39 Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on the promotion of the use of energy from renewable sources, jan. 2008 - 90 Het koppelen van het quotumsysteem aan een distributieverplichting is een bedenkelijke manier
om een concurrentiele marktsituatie te bereiken. Zeker op de bio-ethanol markt waar slechts drie
producenten opereren, kan deze oligopoliesituatie tot verleidelijke kartelvormingen leiden. De
Belgische
Petroleum
Federatie,
belangenverdediger
van
de
grootste
Belgische
petroleumproducenten, is van plan een opgelegde distributieverplichting aan te vechten op
Europees niveau.
In 3.2 werd overigens berekend dat, gegeven het historisch brandstofverbruik over de laatste
jaren, de toegewezen quotavolumes niet zullen volstaan om de doelstelling van 5.75%
biobrandstofaandeel tegen 2010 te halen. De Belgische overheid erkent deze bevinding maar
verdedigt haar beleid. Door het verbruik van fossiele brandstoffen vanaf 2007 en tot 2010 te
stabiliseren kan de doelstelling ook gehaald worden, luidt het. Ondanks de inspanningen werd
reeds in 2007 een stijging van het brandstofverbruik vastgesteld. Er zullen dus bijkomende
maatregelen nodig zijn het biobrandstofaandeel van 2010 en vervolgens van 2020 te halen
(respectievelijk 5.75% en 10%).
België heeft een serieuze achterstand opgelopen bij de uitwerking van haar biobrandstofbeleid en
de implementatie van een transparant juridisch kader. De onzekerheid over de tegemoetkomingen
en
maatregelen van de overheid heeft bij verschillende marktspelers een afwachtende of
oncoöperatieve houding teweeggebracht.
De landbouwsector staat aan de basis van de levencyclus van biobrandstoffen en speelt dus een
vrij belangrijke rol in de ontwikkeling van de biobrandstofmarkt. De meeste landbouwers stellen
enkele belangrijke voorwaarden om over te gaan tot de teelt van energiegewassen. Een extra
beroepsinkomen en een betere informatieverspreiding blijken de belangrijkste te zijn. In
Hoofdstuk 4 werd berekend dat, gegeven de huidige teeltoppervlaktes van granen, de Belgische
landbouw moeiteloos de bio-ethanol producenten kan bevoorraden voor de productie van hun
quota. De huidige teeltoppervlaktes van koolzaad zijn daarentegen veel te klein om te
biodieselproducenten te bevoorraden. Plantaardige oliën zullen dus massaal moeten geïmporteerd
worden om de biodieselquota te kunnen halen. Dit werd empirisch bevestigd in 3.3.2. De drie
operationele biodieselproducenten maken voor ongeveer 90% gebruik van geïmporteerde
plantaardige oliën.
- 91 Op heden brengen slechts drie (Proviron, Neochim en Oleon) van de zeven producenten hun
biobrandstof op de Belgische markt. Wegens de distributieproblemen en de hoge grondstofprijzen
produceren deze drie bovendien slechts op halve kracht. Bioro, de grootste Belgische
biodieselproducent in de Gentse haven, vindt in binnen- noch buitenland afnemers voor zijn
biodiesel. Van de drie bio-ethanol producenten (Alco Bio Fuel, Tate&Lyle en Biowanze) zullen
er twee in juni 2008 de productie starten. Biowanze zal haar reusachtige fabriek pas eind 2008
laten draaien. Het resultaat is dat er in 2007 slechts 18% van de toegekende productiequota
effectief op de markt werd gebracht. Dit vertegenwoordigt een biobrandstofaandeel van slechts
1,15% van het totale Belgische brandstofverbruik en is dus significant lager als de 3,50% die
Europa voor 2007 als streefcijfer vooropstelde.
Een troef van onze Belgische biobrandstofproducenten is dat ze, naast hun toegekende
productiequota, een extra productiecapaciteit van gemiddeld 40% hebben voorzien. Deze is
bestemd voor de buitenlandse markt (voornamelijk EU). Néochim en Oleon slaagden er beiden in
een quotum te verkrijgen in Frankrijk. Voor de andere producenten is de situatie echter minder
rooskleurig. Zoals in Hoofdstuk 1 werd beschreven, wordt de Europese biobrandstofmarkt
overspoeld door goedkope suikerriet-ethanol uit Brazilië en overgesubsidieerde Amerikaanse
biodiesel (B99), waartegen onze inheems geproduceerde biobrandstoffen weinig kans maken.
De onduidelijkheid van het Belgisch biobrandstofbeleid zorgt op heden voor de grootste
complicaties bij de distributie. De brandstofverdelers worden geacht een percentage vast van hun
fossiele brandstof te vervangen door biobrandstof. De meerkost van deze biocomponent wordt
door de overheid gecompenseerd met een accijnsverlaging. De bijkomende investeringen in
bijmengings- en opslaginstallaties werden echter niet meegerekend in die accijnsverlaging,
waardoor de biobrandstofcomponent toch duurder blijft als de fossiele component. Hierop
weigeren alle distributeurs, op Total na, de biobrandstof te verdelen of de nodige installaties te
bouwen. Ondertussen is
het kostprijsverschil tussen biodiesel en fossiele diesel verder
toegenomen door de sterke prijsstijging van plantaardige oliën. Voorlopig is dus het aanbod bij
de producenten groter dan de vraag bij de verdelers. De overheid heeft in april 2007 ingegrepen
en een distributieverplichting ingevoerd tegen een datum die, mede wegens de formatiecrisis, nog
niet werd vastgelegd. Zoals hoger werd vermeld, zullen de BPF-leden een distributieverplichting
- 92 enkel aanvaarden als het quotumsysteem wordt afgeschaft. Een penalisatiestelsel40 zoals in
Frankrijk is voor de meeste brandstofverdelers niet aanvaardbaar.
In Brazilië is reeds gebleken dat een doorbraak van biobrandstoffen gekoppeld moet worden aan
enkele mutaties binnen de voertuigmarkt. Als wagens ook op sterke biobrandstofmengsels
kunnen rijden, betekent dit veel grotere afzetmogelijkheden voor biobrandstoffen. De Belgische
autoconstructeurs zijn en qua techniek logistiek perfect in staat om op korte termijn (max. 1 jaar)
onze binnenlandse markt te voorzien van flexi-fuel voertuigen. Daarnaast blijkt dat het huidige
Belgische wagenpark, zonder aanpassingen aan de voertuigen, hogere biobrandstofmengsels
aankan (tot 10% mengvolume voor nieuwe benzinewagens) dan het maximaal mengpercentage
van 5% dat in België van kracht is.
Afgezien van een lichte prijsverhoging in een handvol tankstations, wordt de eindgebruiker
voorlopig niet rechtstreeks geconfronteerd met de Belgische biobrandstofontwikkeling.
Biobrandstoffen in lage volumes (tot 5%) mogen immers zonder zijn toestemming worden
bijgemengd in de klassieke brandstoffen. Daarentegen zal zijn consumptiepatroon de vraag voor
biobrandstoffen bepalen. De problematische voorkeur van de Belgen voor diesel werd met de
quotaverdeling reeds aangepakt. Daarnaast zal de mate waarin flexi-fuelvoertuigen en bijgevolg
sterke biobrandstofmengsels doorbreken sterk afhangen van de sensibilisatie van de consument,
de informatieverspreiding en de steunmaatregelen vanwege de overheid om deze duurdere
wagens aantrekkelijk te maken.
Tenslotte werd voor een Belgische bio-ethanol producent bekeken welke voordelen de
biobrandstofontwikkeling lokaal en macro-economisch met zich meebrengt. De criteria die
hierbij werden gehanteerd berusten op beleidsredenen die Europa aanhaalde bij haar keuze voor
biobrandstoffen(CO2-beperking en rurale tewerkstelling en ontwikkeling). Er werd ten eerste
vastgesteld dat Alco Bio Fuel, mede door haar overcapaciteit, rechtstreekse afzetmogelijkheden
creëert voor de Belgische landbouwers. Daarnaast worden (in)direct 50 mensen tewerkgesteld en
krijgt de Gentse haven bijkomend verkeer. Dat Alco Biofuel bovendien deel uitmaakt van de
‘Bioraffinaderij Rodehuizendok’, zorgt voor een heel energie-efficiënt productieproces.
Nevenstromen bij de productie, (CO2 en de dierenvoeder DDGS), worden sterk geoptimaliseerd
40 Franse brandstofverdelers betalen een extra taks op elke liter die niet bijgemengd is met biobrandstof. - 93 en zorgen voor een bijkomende afzet in de omliggende tuinbouw- en diervoedersector.
De eindverhandeling besluit dat er een reeks bijkomende maatregelen nodig zijn voor een
geslaagde biobrandstofintroductie in België. Eerst moet Europa de technische normen aanpassen
om de verdeling van biobrandstofmengsels met meer dan 5% toe te laten. België moet deze
normen uiteraard overnemen, maar moet parallel ook een juridisch en fiscaal kader creëren voor
het gebruik en de distributie van flexi-fuel voertuigen. Daarnaast moet naar de verschillende
marktspelers toe een duidelijk en transparant biobrandstofbeleid gevoerd worden. De
landbouwsector
moet
beter
geïnformeerd
worden
over
de
overheidssteun
en
de
afzetmogelijkheden die biobrandstoffen bieden. De overheid moet erop toezien dat de Belgische
biobrandstoffen op een CO2-besparende wijze worden geproduceerd. En tenslotte moet België na
2013 of reeds voordien afstappen van het quotumsysteem. De distributeurs moeten vrij kunnen
kiezen bij welke biobrandstofleveranciers zij zich bevoorraden, teneinde een gezonde
marktconcurrentie te bereiken. Wel moet de overheid deze verdelers verplichten een jaarlijks
stijgen percentage biobrandstof aan te dienen om de 10%-doelstelling tegen 2020 te halen.
BIBLIOGRAFIE

Biofuels Research Advisory Council, 2006 Biofuels in the European Union: A vision for
2030 and beyond,
online: http://ec.europa.eu/research/energy/ pdf/biofuels_vision_2030_en.pdf

OCDE, 11-12 September 2007, Biofuels: Is the curse worse than the disease?
online: http://media.ft.com/cms/ fb8b5078-5fdb-11dc-b0fe-0000779fd2ac.pdf

Europese Commissie, December 2005,Mededeling van de commissie; Actieplan
Biomassa, Brussel, Europese Commissie
online:http://ec.europa.eu/energy/res/biomass_action_plan/doc/2005_12_07_comm_bio
mass_action_plan_nl.pdf

Ford Runge C. en Senauer B., mei-juni 2007, How biofuels could starve the poor?,
Foreign Affairs

Sertyn P., 20 October 2007, Van suikerklontjes naar biobenzine, De Standaard
- 94 -

Sertyn P., 24-25 December 2007, Biorijden breekt door buiten België, De Standaard

VILT, 1 Oktober 2007, “Hoge Tarweprijs heeft niks met biobrandstof te maken”
Online: http://www.vilt.be/gevilt/detail.phtml?id=1102

Bourne Jr. K., October 2007, Green Dreams: Making fuel from crops could be good for
the planet—after a breakthrough or two, National Geographic

Corbyn, Z. , 21 september 2007, “Biofuels could boost global warming, finds study”,
Chemistry World, online: www.rsc.org/chemistryworld/
News/2007/September/21090701.asp

Bourgois J-P., Caradec V., Danvers F. et al., 2007, Biocarburants, les temps changent!
Effet d’annonce ou réelle avancée?

Coppens, Rooryck, Vercruysse et al., 2005, Geoptimaliseerd gebruik van hernieuwbare
grondstoffen: Biobrandstof of biomaterial? Ugent.

Mullins L., 24/01/2008, What’s pushing up crop price, USnews
online: http://www.usnews.com/articles/business/economy/2008/01/24/whats-pushing-upcrop-prices.html

Région Wallone, 15/12/2007, Campagne 2007-2008 (récolte 2007) - Déclaration de
superficie et demande d’aides - Utilisation des droits relatifs au régime de paiement
unique
online:http://agriculture.wallonie.be/apps/spip_wolwin/breve.php3?id_breve=246&pos=3
 MVO, 29/02/2008, Algen geschikt als grondstof voor biodiesel, online:
http://www.mvo.nl/biobrandstoffEN/actueel/2008/2/29022008j.html
 Milmo S., 04/04/2008, EU biofuel firms face cloudy future, Chemistry World
online: http://www.rsc.org/chemistryworld/News/2008/April/04040803.asp
 De Santi G., Edwards et al., 19/03/2008, Biofuels in the European Context:
Facts and Uncertainties, Joint Research Centre & European Commission

Renewable Fuels Association 02/2008, Changing the Climate:
Ethanol Industry Outlook 2008

Neefs E., 30/10/2007, Biobrandstof motor van politiek in Iowa, De Standaard

Belgische Petroleum Federatie, 21/12/2207, Memorandum van de Belgische Petroleum
Federatie gericht aan de politieke partijen betrokken bij het formatieberaad
online: http://www.petrolfed.be/dutch/activiteit/20071221_BPF_memorandum.pdf
- 95 
Energy Information Administration, 08/04/2008, Short-term Energy and Summer Fuels
Outlook, US Government
online: http://www.eia.doe.gov/emeu/steo/pub/apr08.pdf

Hart C., 18/01/2008; Grain, Oilseed, and Biofuel Outlook; Center for Agricultural and
Rural Development; Iowa State University
 Product Board for Margarine, Fats and Oils (MVO), 12/2007, Market analysis
Oils and Fats for Fuel
 Khalip A., 11/04/2008, Brazil biodiesel auctions ease price unbalance, Reuters Uk
 Brazil's ethanol exports to rise in 2008:F.O.Licht, Reuters UK
Online: http://uk.reuters.com/article/oilRpt/idUKB53020120080305
 Koizumi T., 18/02/2008, Biofuels Policies in Asia, FAO expert meetings
 Tao Feng, 1/04/2008; China replaces petrol, diesel oil with bio-ethanol fuel in 10
localities; Window of China
Online: http://www.chinaview.cn
 Internationaal Energie Agentschap, 2006, World Energy Outlook 2006, IEA/OECD
 Govaerts L., Pelkmans L., Ooms K. et al., 2006, Potentieelstudie biobrandstoffen in
Vlaanderen, VITO en 3E
 Shuping N., 5/03/2008, RPT-China halts ethanol growth on grain supply worries, Reuters
UK
Online:http://www.reuters.com/article/rbssConsumerGoodsAndRetailNews/idUSL05274
78520080305

European Environment Agency (EEA), 2007, Greenhouse gas emission trends and
projections in Europe 2007 : Tracking progress towards Kyoto targets
 Europese Commissie, 2001, COM(2001) 547 provisional version, online:
http://ec.europa.eu/energy/res/legislation/doc/comm2001-547-en.pdf
 Europese Commissie, 10/1/2007, Biofuels Progress Report: Report on the progress made
in the use of biofuels and other renewable fuels in the Member States of the European
Union
 Euractiv, 24/01/2008,EU states handed ambitious renewable energy targets
online: http://www.euractiv.com/en/energy/eu-states-handed-ambitious-renewableenergy-targets/article-169799
 Belgische Overheid, 4/03/2005, Koninklijk Besluit van 4 maart 2005 betreffende de
benamingen en de kenmerken van de biobrandstoffen en andere hernieuwbare
brandstoffen voor motorvoertuigen en voor niet voor de weg bestemde mobiele machines
- 96  DLV (Departement Landbouw en Visserij), 2006 Landbouw en Energie, Vlaamse
Overheid
Online http://vlaanderen.be/landbouw/download/landbouw_en_energie.pdf
 Belgische Overheid, 2007, Belgisch vooruitgangsrapport inzake biobrandstoffen, 2007
Interviews
Gaëtan van de Werve
secretaris-generaal van de Belgische Petroleum Federatie (BPF)
Fons Maes,
secretaris van de Belgian Biodiesel Board (BBB)
Paul Michiels,
adviseur-milieu bij Febiac
Daniël Matthys
projectleider Alco Biofuel nv. en general mananger Eurosilo nv.
Hendrik Lemahieu
Public Relations Officer Alcogroup-Alco Bio Fuel
Michel Degaillier
attaché aan het directoraat-generaal van de FOD Volksgezondheid
BIJLAGES
BIJLAGE 1: Afkortingen en Conversiefactoren
AFKORTINGEN
BKG
BPF
DLV
DOE
E10
E85
FAME
FFV
IEA
JRC
LBE
Broeikasgassen
Belgische Petroleum Federatie
Departement Landbouw en Visserij
US Department of Energy
Brandstofmengsel van 10% bio-ethanol en 90% benzine
Brandstofmengsel van 85% bio-ethanol en 15% benzine
Fatty Acid Methyl Ester
Flexi Fuel Vehicle
Internationaal Energie Agentschap
Joint Research Center
Liter Benzine equivalent
- 97 LDE
LOE
Mliter
PPO
RFS
USDA
WKK
TOE
Liter Diesel Equivalent
Liter olie equivalent
Miljoen liter
Pure Plan
Renewable Fuels Standard
United States Department of Agriculture
Warmte Kracht Koppeling
Ton olie-equivalent
CONVERSIEFACTOREN
1 barrel
1 gallon
= 159 l
= 3,785 l
Olie-equivalenten
1 m3 diesel
1 m3 biodiesel
= 0,98 toe
= 0,78 toe
1 m3 benzine
1 m3 bio-ethanol
= 0,86 toe
= 0,51 toe
Energie-inhoud
1,56 l bio-ethanol
1,12 l biodiesel
= 1 l benzine
= 1 l diesel
Massa-volume
1 ml bio-ethanol
1 ml biodiesel
= 0.79 g benzine
= 0.88 g diesel
BIJLAGE 1: Overzicht van de huidige steunmaatregelen voor biobrandstoffen op
wereldvlak
- 98 -
QuickTime™ and a
TIFF (LZW) decompressor
are needed to see this picture.
QuickTime™ and a
TIFF (LZW) decompressor
are needed to see this picture.
bron: (IEA:World Energy Outlook, 2006)
- 99 -
BIJLAGE 2: Productiekosten van biobrandstoffen vergeleken met diesel- en
benzineprijzen
QuickTime™ and a
TIFF (LZW) decompressor
are needed to see this picture.
bron: OCDE (2007)
- 100 -
BIJLAGE 3: Vragen bij enquête rond de Belgische biobrandstofproducenten
Bio-ethanol producenten
-Sinds wanneer is de biodieselinstallatie operationeel?
Indien ja. Welke capaciteit ? Hoeveel wordt er geëxporteerd?
Indien Neen. Wanneer zal ze operationeel zijn?
-DDGS. Wordt de dried distilled grainss geëxporteerd of de Belgische markt gebracht?
-Welke grondstoffen worden er gebruikt voor de productie?
-Zijn de grondstoffen afkomstig uit de Belgische landbouw of worden ze ingevoerd?In
welke verhouding?
-Zult U in de actuele omstandigheden het productiequotum van 2008 halen?
-Vanaf welke grondstofprijs is de productie niet meer rendabel?
-Hoeveel C02 wordt er per liter uitgestoten?
-Wat is de kostprijs voor de productie van biodiesel?
-Wordt er op termijn overgeschakeld op biobrandstoffen van de tweede generatie?
-Zijn er reeds contracten of contacten met distributeurs?
Biodieselproducenten
-Sinds wanneer is de biodieselinstallatie operationeel?
Indien ja. Hoeveel biodiesel wordt er op de markt gebracht?
Indien neen. Wanneer zal ze operationeel zijn?
-Glycerine. Wordt de glycerine geëxporteerd of de Belgische markt gebracht?
-Welke grondstoffen worden er gebruikt voor de productie?
-Wordt de grondstof onder de vorm van olie gekocht of wordt er geperst?
-Zijn de grondstoffen afkomstig uit de Belgische landbouw of worden ze ingevoerd?In
welke verhouding?
-Vanaf welke grondstofprijs is de productie niet meer rendabel?
-Hoeveel C02 wordt er per liter uitgestoten?
-Wat is de kostprijs voor de productie van biodiesel?
- Wordt er op termijn overgeschakeld op biobrandstoffen van de tweede generatie?
--Zijn er reeds contracten of contacten met distributeurs?
- 101 -