-1- Inhoudstafel Woord vooraf..................................................................................................................................0 Inhoudstafel.....................................................................................................................................1 Tabellen & Figuren........................................................................................................................3 Inleiding...........................................................................................................................................4 HOOFDSTUK 1 Biobrandstoffen op wereldvlak.................... ..........................................7 1.1 Conversietechnologieën.........................................................................................................7 1.1.1 Conventiele biobrandstoffen (eerste generatie)............................................7 1.1.1.1 Pure Plantaardige Olie..................................................................7 1.1.1.2 Biodiesel.......................................................................................8 1.1.1.3 Bio-ethanol...................................................................................9 1.1.2 Tweede generatie biobrandstoffen.............................................................11 1.1.2.1 ligno cellulose-ethanol................................................................11 1.1.2.2 Fischer-Tropsch biodiesel...........................................................12 1.1.2.3 NexBTL biodiesel.......................................................................13 1.1.2.4 Toekomstgrondstoffen voor biodiesel.........................................14 1.2 Globale productie en beleidsopties......................................................................................15 1.2.1 Verenigde Staten.........................................................................................16 1.2.2 Brazilië........................................................................................................19 1.2.3 Europese Unie.............................................................................................21 1.3 De kostprijs van biobrandstoffen.........................................................................................24 1.3.1 Kostprijs van bio-ethanol...........................................................................24 1.3.2 Kostprijs van biodiesel...............................................................................26 1.3.3 Kostprijs van de tweede generatie biobrandstoffen...................................29 HOOFDSTUK 2 Het Europese biobrandstofprogramma................................................31 2.1 Beleidsredenen voor de Europese biobrandstofpromotie....................................................31 2.1.1 Verminderen van broeikasgasuitstoten........................................................31 2.1.2 Afbouwen van de energieafhankelijkheid..................................................36 2.1.3 Stimuleren van de rurale tewerkstelling......................................................37 2.2 De Europese Biobrandstoffenrichtlijn.................................................................................38 2.3 Accijnsverlaging op biobrandstoffen...................................................................................40 2.4 Het Europees Beleid inzake energiegewassen.....................................................................41 2.5 Vooruitgangsrapport van biobrandstoffen...........................................................................42 2.6 Toekomst van het Europees biobrandstofprogramma.........................................................44 HOOFDSTUK 3 De Belgische biobrandstofsituatie..........................................................46 3.1 Wettelijk kader en steunmaatregelen....................................................................................46 3.1.1 Federale Overheid...........................................................................................46 3.1.2 Vlaams Gewest................................................................................................51 3.1.3 Waals Gewest..................................................................................................52 3.1.4 Brussels Gewest..............................................................................................53 3.2 Analyse van de doelstellingen...............................................................................................57 -23.3 Typische Marktspelers.........................................................................................................57 3.3.1 De landbouwsector............................................................................................57 3.3.1.1 grondstofpotentieel......................................................................58 3.3.1.2 bereidwilligheid van de sector.....................................................62 3.3.2 Biobrandstofproducenten..................................................................................63 3.3.2.1 gemiste start voor de sector........................................................64 3.3.2.2 capaciteit en werkelijke afzet.....................................................66 3.3.2.3 CO2- balans van de sector...........................................................67 3.3.2.4 gebruikte grondstoffen................................................................68 3.3.3 Distributiesector & petroleum industrie............................................................70 3.3.4 Eindgebruikers..................................................................................................72 3.3.4 Voertuigmarkt...................................................................................................74 HOOFDSTUK 4 Case study van een Belgische bio-ethanol producent.....................77 4.1 Algemeen......................................................... ...................................................................77 4.1.1 Aandeelhouders.................................................................................................78 4.1.2 Kerngegevens....................................................................................................78 4.1.3 levenscyclus bio-ethanol van Alco Bio Fuel.....................................................80 4.2 Tegemoetkoming aan de Europese uitdagingen.................................................................81 4.2.1 Verminderen van broeikasgasuitstoten.............................................................81 4.2.2 Bijdrage aan de economie en landbouw............................................................82 4.2.3 Afbouwen van de energieonafhankelijkheid.....................................................85 Conclusies.......................................................................................................................................86 Bibliografie.....................................................................................................................................92 Bijlagen...........................................................................................................................................95 -3- Tabellen en Figuren Tabellen Tabel 2-1-1 Doelstellingen van broeikasgasuitstoten voor de EU-15 en nieuwe lidstaten Tabel 2-1-2 Onderzoeken naar de impact van de biobrandstofontwikkeling op directe en indirecte tewerkstelling in de EU Tabel 3-1-1 Bijzondere accijnsvermindering op biobrandstoffen in België Tabel 3-1-2 Accijnsbijdrage op fossiele diesel en biodiesel vanaf 1 november 2006 Tabel 3-1-3 Accijnsbijdrage op benzine en benzine met ethanol vanaf 1 oktober 2007 Tabel 3-1-4 Belgische biobrandstofvolumes die genieten van accijnsvermindering Tabel 3-1-5 Gegunde productiequota voor biobrandstofproductie van 1/11/2006 tot 30/09/13 Tabel 3-2-1 Vergelijking brandstofconsumptie met doelstelligen en productiequota in België Tabel 3-3-1 Gemiddelde opbrengst van energiegewassen voor bio-ethanol in België Tabel 3-3-2 Liters gecollecteerde bio-ethanol per ha en per ton Tabel 3-3-3 Grondstofmix van de Belgische bio-ethanol productie Tabel 3-3-4 Benodigde oppervlaktes voor de Belgische bio-ethanol productie Tabel 3-3-5 Koolzaadopbrengst per hectare in België Tabel 3-3-2 Capaciteit, toegekende quota en werkelijke afzet van de biobrandstofproducenten Tabel 3-3-3 C02-besparing per liter in vergelijking met fossiele brandstoffen Tabel 3-3-5 Grondstofgebruik van de Belgische biodieselproducenten Figuren Figuur 1-1-0 Conversieproces van biodiesel uit plantaardige oliën Figuur 1-1-1 Conversieproces van bio-ethanol uit suikerhoudende gewassen Figuur 1-1-2 Conversieproces van bio-ethanol uit zetmeelhoudende gewassen Figuur 1-2-1 Wereldproductie van biobrandstoffen 1980-2007 (in Miljard liter) Figuur 1-2-2 Evolutie ethanolproductie inde VS 1980-2007 (in miljoen gallons) Figuur 1-2-3 Evolutie biodieselproductie VS 1999-2007 (in miljoen gallons) Figuur 1-2-4 Doelstellingen van de Renewables Fuels Standard (Miljard liter) Figuur 1-2-5 Evolutie van de biobrandstofproductie in EU (2000-2007) Figuur 1-3-1 Evolutie maïsprijzen in de VS Tussen 2002 en 2008 (in dollar/ton) Figuur 1-3-3 Opdeling productiekost biodiesel VS-EU Figuur 1-3-4 Prijsvergelijking biodieselgrondstoffen vs. Ruwe olie (in $/ton) Figuur 2-1-2 Belgische broeikasgasemissies tussen 1990 en 2005, vergeleken met de Kyoto-doelstelling Figuur 3-2 Vergelijking quota en Belgische doelstellingen Figuur 3-3-2 Chronologie der biobrandstofmaatregelen en start van de Belgische productie Figuur 3-5 Evolutie wagenpark België Figuur 3-3 Rol van petroleumsector in België Figuur 4-1 Productiecyclus van bio-ethanol uit Alco Bio Fuel Figuur 4-2 Bioraffinaderij in de Gentse Haven -4- Inleiding De Europese en Belgische transportsector zijn vrijwel volledig afhankelijk van dure fossiele brandstoffen. Tussen dit schrijven en één jaar geleden is de prijs van ruwe aardolie met meer dan tachtig procent gestegen tot 115 dollar. Bovendien wordt het grootste deel van de olie uit politiek onstabiele regio’s geïmporteerd. Biobrandstoffen, of brandstoffen uit de biomassa, worden in sommige regio’s al dertig jaar lang ingezet om de kwetsbare energieafhankelijkheid van de transportsector af te bouwen. Biobrandstoffen vormen immers een ruim verkrijgbaar en hernieuwbaar alternatief op fossiele brandstoffen. Bio-ethanol dient als substituut voor benzine, terwijl biodiesel de conventionele diesel kan vervangen. De ‘eerste generatie’ biobrandstoffen, die op heden wereldwijd gecommercialiseerd worden, hebben echter een beperkt potentieel. Voor hun productie worden namelijk voedingsgewassen zoals koolzaad, maïs, tarwe en suikerriet gebruikt. Afgezien van het ethisch probleem dat zich bij de verbranding van voedingsgewassen stelt, is de rentabiliteit van deze biobrandstoffen sterk afhankelijk van sterk fluctuerende grondstofprijzen. Bovendien worden de veronderstelde uitstootreducties in vergelijking met fossiele brandstoffen sterk gecontesteerd. Biobrandstoffen van de ‘tweede generatie’ scheppen bijgevolg hoge verwachtingen. Als grondstoffen gebruiken deze hoofdzakelijk ongebruikt bioafval en oneetbare oliehoudende planten zoals jatropha en algen. Hierdoor treden ze niet in competitie met voedingsgewassen. Bovendien zijn ze overvloedig aanwezig en veel efficiënter qua broeikasgasuitstoten. In Brazilië en de Verenigde Staten hebben biobrandstoffen zich sterk ingenesteld in het brandstoflandschap. Een doeltreffend overheidsbeleid, de ruime beschikbaarheid van grondstoffen en een efficiënte productiesector zijn de voornaamste succesfactoren. In de sterk gedecentraliseerde Europese Unie loopt de ontwikkeling wat moeizamer. Europa koos in 2003 resoluut voor de promotie van biobrandstoffen. De ‘Europese Biobrandstofrichtlijn’ werd op 8 mei 2003 aangenomen en stelde specifieke doelstellingen voor de lidstaten: tegen 2005 en 2010 een biobrandstofaandeel van respectievelijk 2% en 5,75% nastreven. Dat dit geen verplichte doelstellingen maar slechts streefcijfers zijn, werd snel zichtbaar in de manier waarop de meeste lidstaten hun biobrandstofbeleid uitvoerden. -5- België was één van de 23 lidstaten die in 2005 faalde bij het halen van een biobrandstofaandeel van 2%. Hierop besloot Europa in februari 2007 een verplicht biobrandstofaandeel van 10% in te voeren tegen 20200. Minder dan twee jaar voordat de doelstelling van 5, 75% moet gehaald worden, valt er in de Belgische tankstations nauwelijks biobrandstof te bespeuren. Het doel van deze thesis is enerzijds na te gaan welke marktmechanismen ervoor zorgen dat de Belgische biobrandstofontwikkeling een sterke vertraging oploopt en anderzijds te analyseren hoe de verschillende marktspelers van de biobrandstofketen een vlotte marktontwikkeling kunnen bewerkstelligen. In een eerste fase worden vanuit een wereldperspectief de prijscompetitiviteit, de beleidsmogelijkheden en het productiepotentieel van biobrandstoffen geanalyseerd. In een tweede fase wordt op Europees niveau de beleidsvoering inzake biobrandstoffen behandeld. Vervolgens onderzoekt de thesis de werking en de knelpunten van de Belgische biobrandstofsituatie. Tenslotte wordt op het niveau van de onderneming, in casu de bio-ethanolproducent Alco Bio Fuel, de werkelijke bijdrage van biobrandstoffen aan de landbouw, de tewerkstelling en het milieu onderzocht. Bij deze eindverhandeling werden drie onderzoeksmethoden gehanteerd. Hoofdstuk 1 werd door middel van een litteratuurstudie gerealiseerd. Hoofdstuk 2 berust op de interpretatie van Europese wetteksten, directieven en onderzoeken. Hoofdstuk 3 en 4, die de Belgische biobrandstofsituatie en haar markspelers behandelen, zijn grotendeels gebaseerd op empirische gegevens. In Hoofdstuk 1 worden eerst de technische aspecten van biobrandstoffen behandeld. Voor zowel de eerste als de tweede generatie biobrandstoffen worden de productieprocessen, gebruikte grondstoffen en de inzetbaarheid geëvalueerd. Vervolgens wordt bekeken hoe de wereldproductie van biobrandstoffen zich ontwikkelt en welke beleidsmaatregelen er getroffen worden. Ten slotte wordt voor beide generaties biobrandstoffen de kostprijs en prijscompetitiviteit met fossiele brandstoffen onder de loep genomen. Hoofdstuk 2 biedt een analyse van het Europese biobrandstofprogramma. De thesis gaat eerst na op welke beleidsredenen de Europese keuze voor biobrandstoffen steunt en hoe deze in het huidige biobrandstofdebat worden gepercipieerd. Vervolgens wordt de Europese regelgeving met betrekking tot biobrandstoffen behandeld. De ‘Europese biobrandstoffenrichtlijn’ en haar -6implicaties voor de lidstaten staan hier centraal. Tenslotte worden de recente aanpassingen van de regelgeving bekeken, meer specifiek betreffende de ingevoerde duurzaamheidscriteria en kwaliteitsnormen voor Europese biobrandstoffen. Hoofdstuk 3 spitst zich toe op de Belgische biobrandstofsituatie. Eerst wordt uiteengelegd hoe in België de Europese regels in nationale wetten en steunmaatregelen heeft omgezet. De thesis onderzoekt vervolgens in welke mate het quotumsysteem, waarvoor België heeft gekozen heeft, tegemoet komt aan het consumptiepatroon van fossiele brandstoffen. Daarna wordt op basis van de levenscyclus van Belgische biobrandstoffen de invloed van de belangrijkste marktspelers doorgelicht. De landbouwsector, de biobrandstofproducenten, de verdelers, de voertuigmarkt en de eindgebruikers hebben elk hun aandeel bij het al dan niet slagen van de Belgische biobrandstofintroductie. Vanuit dit perspectief identificeert de thesis de bottlenecks die op heden een snelle biobrandstofontwikkeling belemmeren. In Hoofdstuk 4 tenslotte wordt voor de Belgische bio-ethanol producent Alco Bio Fuel bekeken welke voordelen de biobrandstofontwikkeling lokaal en macro-economisch met zich meebrengt. De criteria die hierbij werden gehanteerd berusten op beleidsredenen die Europa aanhaalde bij haar keuze voor biobrandstoffen (CO2-beperking, rurale tewerkstelling en ontwikkeling). -7- HOOFDSTUK 1: Biobrandstoffen op wereldvlak 1.1 Conversietechnologieën 1.1.1 Conventionele biobrandstoffen (‘eerste generatie’) 1.1.1.1 Pure Plantaardige Olie (PPO) Rudolf Diesel ontwikkelde in 1912 het idee om een dieselmotor ook op plantaardige oliën te laten draaien. Dit idee werd in de jaren 1980 bewerkstelligd door Dr. Ir. Elsbett,, die de eerste ‘multifuel’ motor ontwikkelde. De belangstelling voor PPO als brandstof valt te verklaren door de hoge energiewaarde en grote olierendement. Desondanks wordt een grootschalig gebruik van PPO als transportbrandstof belemmerd door de noodzakelijke maar vrij kostelijke ombouwing van het dieselvoertuig. (BBLV, 2008) Grondstoffen. Er bestaan wereldwijd 2500 verschillende olierijke planten. Als grondstof voor PPO worden op dit ogenblik vooral soja, oliepalm, zonnebloem en koolzaad gebruikt. Terwijl koolzaad in Europa domineert, wordt in Noord en Zuid-Amerika vooral soja als grondstof ingeschakeld (BBLV, 2008) Productieproces. PPO ontstaat door de koude persing van een oliehoudend gewas. De ruwe olie wordt vervolgens gereinigd door filtratie. Het bijproduct dat zich bij het persen van koolzaad ontwikkelt, koolzaadkoek, kan als diervoerder ingezet worden. De oliewinning uit het gewas bedraagt ongeveer 75%. PPO kan ook door warme persing bekomen worden. Bij deze techniek wordt een oplossingsmiddel toegevoegd aan het extract, waardoor een hoger rendement kan bekomen worden (tot 98%). (Pelkmans et al., 2006) Toepassing. Het eindgebruik van PPO vereist een aanpassing van motoren. De hogere viscositeit ten opzichte van fossiele diesel is hiervan de voornaamste oorzaak. Daarom moet PPO eerst opgewarmd worden tot ongeveer 600 C. Bijkomende nadelen van PPO als brandstof zijn de hogere vriestemperatuur1, de hogere ontstekingstemperatuur en de natuurlijke oxidatie die voor afzet zorgt in de reservoirs. De aanpassingen zijn vrij eenvoudig te realiseren aan de hand van 1 De vriestemperatuur van de meeste plantaardige oliën schommelt tussen ‐50C en ‐150C , wat problemen kan stellen in sommige Europese klimaatgebieden (Coppens, 2006) -8wijdverspreide ombouwingspaketten. De kostprijs van ombouwingen hangt af van het voertuigtype en schommelt tussen ongeveer 3000 € voor personenwagen tot 5000 € voor vrachtwagens. Ondanks het bestaan van technische oplossingen voor deze nadelen, is het direct gebruik van PPO moeilijk verenigbaar met de moderne dieselmotoren. (Dooms G., Hamerlinck C., et al., 2006) 1.1.1.2 Biodiesel ( of FAME2) Grondstoffen. Biodiesel kan vervaardigd worden uit oliehoudende gewassen maar ook uit dierlijke vetten en reeds gebruikte frituuroliën en –vetten. Koolzaad, sojaplanten, palm- en zonnebloempitten dienen dus evenzeer als bij PPO als grondstof voor persing tot plantaardige olie. (Dooms G., Hamerlinck C., et al., 2006) Productieproces. Om te remediëren aan het ongemakkelijk gebruik van ruwe plantaardige oliën in onaangepaste motoren, ondergaan deze een verestering of transesterificatie. Bij dit fysischchemisch proces wordt de olie, met behulp van een catalysator, in reactie gebracht met methanol. Hieruit ontstaan biodiesel en glycerine. Door middel van centrifuge worden deze elementen vervolgens van elkaar gescheiden. Het bijproduct van de transesterificatie, glycerine, kan onder meer vermarkt worden in de farmaceutische industrie. ( Coppens, 2006 ; Dooms G., Hamerlinck C., et al., 2006) Figuuur 1-1-0: Productieproces van biodiesel QuickTime™ and a TIFF (LZW) decompressor are needed to see this picture. bron: Bioro (2007) 2 Fatty Acid Methyl Esters -9Eigenschappen. Vanwege de reactie met methanol vertoont de bekomen biodiesel een kleinere viscositeit dan PPO. Niettemin blijft deze iets groter dan bij fossiele diesel, wat in wagens met hoge concentraties biodiesel problemen kan leveren bij vriestemperaturen en bij het starten. De chemische onstabiliteit van biodiesel vereist speciale maatregelen bij de opslag. Biodiesel vertoont ook een hogere zuurtegraad als fossiele diesel. Bij hoge biodieselcontracties moeten de brandstofleidingen hiervoor aangepast worden. De energetische waarde van biodiesel is ongeveer 10% kleiner dan bij fossiele diesel. Dit heeft als gevolg dat het brandstofverbruik ook 10% hoger ligt. (Ballerini, 2007) Eindgebruik. De bovengenoemde complicaties (onstabiliteit, viscositeit, zuurte) stellen zich enkel bij hoge bijmengsels met fossiele diesel of puur gebruik van biodiesel. Lage biodieselpercentages kunnen echter zonder problemen in de huidige dieselmotoren gebruikt worden. Onderzoeken hebben probleemloos kunnen rijden meermaals aangetoond dat onaangepaste dieselwagens op mengsels met maximaal 30% biodiesel. Boven dit mengpercentage dienen echter aanpassingen aan de wagens uitgevoerd te worden. Tot op heden (maart 2008) limiteren de Europese kwaliteitsnormen voor diesel echter de bijmenging van biodiesel in fossiele diesel tot 5 % volume. (Dooms G., Hamerlinck C., et al., 2006; Ballerini, 2007) 1.1.1.3 Bio-ethanol Grondstoffen. Bio-ethanol van de eerste generatie, die op heden wereldwijd wordt gecommercialiseerd, wordt op basis van suikerhoudende (suikerbieten en –suikerriet) of zetmeelhoudende biomassa (maïs en tarwe) gemaakt. Maïs, Tarwe en suikerbieten worden vooral in Europa en de VS als grondstof gebruikt. Suikerriet is het typische basisproduct voor bioethanol in Brazilië. Productieprocessen. Het productieproces uit suikerhoudende gewassen is sterk verschillend van dat voor zetmeelhoudende gewassen. Wanneer vertrokken wordt van suikerhoudende gewassen, moeten eerst de suikers onttrokken worden. Bij suikerbieten gebeurt dit door contact met warm water, bij suikerriet door vermaling en persing. De verkregen suikers worden vervolgens met behulp van gist (meestal Saccharomyces Cerevisiae) gefermenteerd. De ethanol die zo bekomen wordt, moeten eerst nog ontwaterd worden vooraleer het als biobrandstof kan dienen. - 10 Het productieproces van ethanol uit suikerriet heeft ‘bagasse’ als bijproduct. Dit vast residu wordt doorgaans ingezet op de productiesite om elektriciteit en warmte te produceren. Suikerbieten leveren tijdens het productieproces pulp, , dat na droging als diervoeder kan gebruikt worden. (Dooms G., Hamerlinck C., et al., 2006) Figuur 1-1-1: Conversieproces van bio-ethanol uit suikerhoudende gewassen gis melasse suikerriet suikerbieten voorbehandeling suikers wate fermentati ethanol pulp Bron: eigen ontwerp op basis van (Coppens, 2006; Balllerini, 2007) De meest gebruikte productiemethode wordt echter op zetmeelhoudende gewassen zoals maïs en tarwe toegepast. Bij dit proces (figuur 1-1-2) worden de gewassen eerst gemaald tot zetmeelpoeder. Door middel van liquefactie wordt de poeder vloeibaar gemaakt. Nadien worden enzymen (meestal gluco-amylasen) toegevoegd zodat glucose kan gevormd worden. Deze glucose wordt via fermentatie en uiteindelijk distillatie omgezet in ethanol. Als bijproduct van de distillatie wordt ‘Dried Distilled Grains and Solubles’ bekomen, dat veel proteïnen bevat en als dierenvoeder kan verkocht worden. Door de bekomen ethanol met isobutyleen te laten reageren krijgt men de benzine component ETBE. Figuur 1-1-2: Conversieproces van bio-ethanol uit zetmeelhoudende gewassen zetmee ethanol liquefactie saccharificati fermentatie DDGS (veevoeder) malen Tarwe, maïs enzy enzym gis Bron: eigen ontwerp op basis van op basis van (Coppens, 2006; Balllerini, 2007) Eigenschappen. Bio-ethanol heeft een lagere energie-inhoud als benzine. Dit betekent concreet dat er meer energieverbruik is (+35%), waardoor met éénzelfde tankinhoud minder kilometers kunnen worden afgelegd. Bio-ethanol heeft ook een vrij laag cetaangetal. Dit heeft als gevolg dat - 11 de ontvlamming van bio-ethanol trager gebeurt, wat ook de reden is waarvoor het minder past in dieselmotoren. Door het anderzijds hoge octaangetal is bio-ethanol beter geschikt voor benzinemotoren. Een ander kenmerk van bio-ethanol is de zeer lage dampspanning of trage verdamping. Enerzijds wordt hierdoor het risico op ontploffingen (door concentratie van luchtige deeltjes) vermindert, terwijl dit anderzijds de koude start van een benzinemotor bemoeilijkt. (Clijsters, 2007) Eindgebruik. Het gebruik van lage percentages bio-ethanol in benzine is perfect compatibel met de bestaande benzinemotoren. De Europese benzinenormen limiteren het mengpercentage tot 5%, terwijl de meeste benzinewagens mengsels tot 10% bio-ethanol aankunnen (zoals E10). Het gebruik van hogere percentages kan echter enkel met aangepaste wagens. Flexi-fuel voertuigen (FFV) kunnen hogere mengpercentages (vb. E85) of zelfs pure bio-ethanol aan. Een andere mogelijkheid bestaat erin bio-ethanol onder de vorm van ETBE aan te bieden. ETBE is een eenvoudig te produceren derivaat van bio-ethanol, waarvoor de mengpercentages tot 15 volume % zijn toegelaten. (Dooms G., Hamerlinck C., et al., 2006) 1.1.2 Tweede Generatie Biobrandstoffen 1.1.2.1 bio-ethanol op basis van ligno-cellulose biomassa Bio-ethanol uit ligno-cellulose bezit enkele grote troeven zoals een grotere uitstootreductie (tot 95%) en het gebruik van restproducten als grondstof, waardoor het niet in competitie treedt met voedingsgewassen. Op dit ogenblik liggen de productiekosten echter hoger dan bij de eerste generatie bio-ethanol. (Doornbosch & Steenblick, 2007) Grondstoffen. Hoewel het eindproduct hetzelfde is, verschillen ligno-cellulose bio-ethanol en bio-ethanol van de eerste generatie vooral in het grondstofgebruik. Terwijl bij de conventionele bio-ethanol voedingsgewassen (zetmeel- en suikerhoudende gewassen) worden ingezet, maakt de 2de generatie gebruik van afval uit de biomassa zoals houtsnippers, huishoudelijk afval en anders ongebruikte restproducten uit de landbouw. (Ballerini, 2007) Productieproces. De ligno-cellulose biomassa bevat drie componenten: cellulose, lignine en hemicellulose. De suikers uit de cellulose en de helicellulose kunnen allebei ethanol leveren. De hemicellulose bevat suikers (pentosen) die echter moeilijk omzetbaar zijn in ethanol. Voorlopig wordt de 2de generatie bio-ethanol dus als volgt verkregen: Eerst wordt de grondstof voorbehandeld teneinde de cellulose en lignine te scheiden van de hemicellulose. - 12 Vervolgens worden door hydrolyse en met behulp van enzymen suikers uit de cellulose gehaald . Daarna worden deze suikers (glucose) tot ethanol gefermenteerd, dat in een laatste fase nog gedistilleerd wordt. Tot op heden belemmert het ontbreken van een goedkope manier om hemicellulose-suikers tot ethanol te laten fermenteren, de rentabiliteit van het productieproces. (Coppens, 2006) 1.1.2.2 Fischer-Tropsch biodiesel Voor de productie van biodiesel kan eveneens beroep worden gedaan op de ligno-cellulose biomassa. In vorige paragraaf werd getoond hoe biomassa door hydrolyse suikers kan leveren voor fermentatie tot bio-ethanol. Een andere thermo-chemische manier om (vooral houtachtige) biomassa te gebruiken is door vergassing. Dit proces wordt Fischer-tropsch of Biomass-to-liquid genoemd. (Ballerini, 2007) Productieproces. Bij de vergassing van de ligno-cellulose biomassa of pyrolyseolie ontstaat synthesegas (CO + H2). Via het Fisher-Tropsch proces kan deze gas rechtstreeks omgezet worden in petroleumderivaten die direct in motor kunnen. De energie-efficiëntie van het proces bedraagt tussen 33% en 50%, afhankelijk van de soort vergassing (atmosferisch of onder druk). Een rem op de ontwikkeling van het proces ligt echter in de kostelijke reiniging van het synthesegas. (Dooms, Haemerlinck , Timmermans, 2006) Eigenschappen. FT-diesel vertoont veel gelijkenissen (energiewaarde, dampspanning) met de huidige fossiele diesel. Bovendien bezit het sommige eigenschappen die fossiele diesel overtreffen zoals (VITO,2006): de hogere brandstofkwaliteit en zuiverheid (afwezigheid van aromaten en zwavel) Flexibiliteit in de grondstofvoorziening (reststromen en afval) groter reductiepotentieel in broeikasgasuitstoten diesel) (tot 80% tegenover fossiele Toepassing. De huidige dieselvoertuigen zijn perfect compatibel met FT-diesel. Er bestaan bovendien geen beperkingen inzake bijmening: FT-diesel kan puur of in eender welk mengvolume met fossiele diesel in de dieselmotor ingezet worden. De commercialisering van FTdiesel wordt pas vanaf 2015 verwacht, want deze is echter gebonden aan technologische doorbraken die hoge productiekost moeten reduceren. (VITO, 2006) - 13 1.1.2.3 Next Generation Biomass-To-Liquid (NexBTL) Het Finse bedrijf Neste Oil heeft een nieuw productieproces voor een biobrandstof ontwikkeld. Op basis van plantaardige oliën, dierlijke vetten of frituuroliën kan met dus proces een nieuw soort biodiesel gemaakt worden. Sedert 2007 is de eerste fabriek met productiecapaciteit van 0.17 miljoen ton per jaar, operationeel in Porvoo Finland. Voor het ogenblik bestaat de grondstofmix voor 90% uit palmolie. Productieproces.Eerst worden de oliën of vetten voorbehandeld, om vervolgens een hydrobehandeling te ondergaan. Het resultaat van het proces wordt NexBTL genoemd en is een mengeling van 3 eindproducten: koolzuurgas, biobenzine en biodiesel. Na behandeling blijft het bruikbaar product NexBTL biodiesel over. (Neste oil, Ballerini, 2007) Eigenschappen. NexBTL diesel heeft veel gemeen met fossiele diesel. De energie-inhoud van beide brandstoffen is quasi gelijk, waardoor de actieradius met eenzelfde brandstoftank even groot is. Het octaangetal van NExBTL ligt tussen 85 en 99, wat meer is dan bij fossiele diesel en betekent dat deze brandstof heel compatibel is met dieselmotoren. Bovendien is NexBTL (wegens de hydro-behandeling), vrij van zuurstof zwavel, stikstof en stikstof, wat volgens Neste Oil leidt tot een reductie uitstoot tot 60%. Dit cijfer varieert weliswaar naargelang de gebruikte grondstof (meestal palmolie) en het mengvolume met fossiele diesel. Eindgebruik. NExBTL diesel is zowel puur als in eender welk mengvolume compatibel met de huidige dieselmotoren en Bovendien voldoet het aan de de Europese kwaliteitsnormen (EN590), waardoor het in de EU vrij verdeeld mag worden. (Rantanen, 2005) 1.1.2.4 Toekomstgrondstoffen voor de volgende generatie biodiesel De vier klassieke plantaardige oliën voor de productie van biodiesel (soja‐, zonnebloem‐, palm‐ en koolzaadolie) hebben gemeen dat ze allen ook voedingstoepassingen hebben. De competitie tussen het gebruik als brandstof en als voedingsmiddel beïnvloedt de prijsvolatiliteit van de grondstof wat op wereldvlak bovendien een ethisch probleem stelt. Oliehoudende planten die geen voedingstoepassingen hebben en op grote schaal milieuvriendelijk kunnen geproduceerd worden, zijn de ideale grondstoffen voor de productie van biodiesel van de tweede generatie. - 14 Jatropha Curcas is een oliehoudende plant waaruit, hoofdzakelijk in Azië, olie wordt geperst dat als grondstof voor biodiesel kan dienen. Jatropha wekt steeds meer interesse omdat het weinig irrigatie vereist en op minder vruchtbare grond groeit. Aangezien dit gewas geen voedingstoepassingen heeft, wordt hiermee de ethische problematiek vermeden. Een ander voordeel tegenover voedingsgewassen is dat er geen intensieve teelt en dus kostelijke teelt vereist is.(Doornbosch & Steenblick, 2007). De Jatropha‐plant kan in haar volgroeide fase zelfs als beschutting dienen voor andere voedingsgewassen. Een grootschalige productie van biodiesel uit deze plant is echter nog niet denkbaar, door onstabiele prijzen van de zaden en hoge oogstkosten. (Coppens, 2006) Momenteel lopen er wereldwijd proefprojecten om teelttechnieken te verbeteren, opbrengsten te verhogen en de lange termijn consequenties van een grootschalig gebruik te evalueren. Een andere veelbelovende grondstof voor biodiesel is algenolie. Algen groeien in afval‐ en zeewater, hebben slechts zonlicht en C02 nodig om te bloeien en kunnen dagelijks geoogst worden. De opbrengst per ha ligt tien à vijftien maal hoger dan bij oliehoudende planten die in volle grond groeien. Algenplantages kunnen op de meest uiteenlopende locaties gevestigd worden zodat er geen competitie is met teeltoppervlaktes voor klassieke gewassen. Het grote nadeel van de algenteelt is de prijs. Een ton algenolie produceren kost ongeveer 5000 dollar en zou tien keer goedkoper moeten zijn om commercialiseerbaar te zijn. Neste Oil, het Finse bedrijf dat NexBTL diesel ontwikkelde, verwacht tegen 2015 algendiesel op de markt te brengen. In de VS en Europa duiken steeds meer testfaciliteiten en algenkwekerijen op die als doel hebben een grootschalige en goedkope algenolieproductie op poten te brengen. (MVO, 2008; Bourne Jr. K., 2007) - 15 - 1.2 Globale Productie en Beleidskeuzes Figuur 1-2-1: Wereldproductie van biobrandstoffen 1980-2007 (in Miljard liter) bron: eigen ontwerp op basis van gegevens uit European Bioethanol Fuel Association (2008), F.O. Licht (2008), European Biodiesel Board (2007) en RFA (2008) Hoewel er sinds de jaren zeventig al grootschalig biobrandstoffen geproduceerd worden, kwam de biobrandstofproductie pas in 2000 in een echte stroomversnelling. Sindsdien is de wereldproductie verdrievoudigd of jaarlijks met gemiddeld 18% gegroeid. De groei wordt aangevoerd door de reeds actieve regio’s zoals Brazilië, de VS en Europa, maar ook steeds meer door nieuwe landen. China, bijvoorbeeld, dat 5 jaar geleden weinig aandacht vertoonde voor biobrandstoffen, werd in 2007 nipt de derde grootste ethanol producent en ontwikkelt volop haar biodieselindustrie. De wereldproductie van petroleumproducten bedroeg in 2007 gemiddeld 84 miljoen vaten per dag. De 765 000 dagelijks geproduceerde biobrandstofvaten vertegenwoordigen slechts 0.9 % van de wereldwijde olieproductie. De OPEC-landen leveren 42% van de olie-output. (Energy Information Administration, 2008). Verschillende landen zien in biobrandstoffen een middel om de Kyoto-doelstellingen te halen en de olieafhankelijkheid van politiek onstabiele regio’s af te bouwen. Deze noden worden vaak vertaald in binnenlandse doelstellingen onder de vorm van een biobrandstofaandeel binnen de totale brandstofconsumptie. Elk land of regio heeft zijn eigen beleid om de meestal duurdere biobrandstoffen aantrekkelijk te maken. In de volgende paragrafen zal voor de grootste producerende regio’s een globaal beeld gegeven worden van de productie-evolutie en het beleid - 16 met betrekking tot bio-ethanol en biodiesel. Bijlage II geeft per land een gedetailleerd overzicht van de steunmaatregelen voor biobrandstoffen. 1.2.1 Verenigde Staten Achtergrond. Terwijl in Europa Rudolf Diesel arachideolie als brandstof gebruikte, reed Henry Ford’s eerste wagen op ethanol. Snel werd echter ontdekt dat petroleum een grotere energetische inhoud had, en goedkoper was. Olie liet plantaardige brandstoffen toen in de schaduw. Slechts in periodes van schaarste, zoals tijdens het olie-embargo in 1973, werden de benzinevoorraden uitgebreid door toevoeging van ethanol. Het is pas in 2000 dat bio-ethanol weer op het toneel verscheen. Tot op dat moment bestond een hevige concurrentiestrijd met MTBE, het anti-klop middel dat door de petroleumproducenten werd gebruikt. MTBE werd toen verdacht kankerverwekkende eigenschappen te bezitten en werd door een reeks Amerikaanse staten verbannen. Ineens opende zich een markt van 7.7 miljard liter voor ethanol. (Bourn K. Jr., 2007) Vandaag wordt in de VS meer dan 50% van de verkochte benzine bijgemengd met ethanol, onder de vorm van E10 (mengsel van 10% ethanol en 90% benzine). Daarnaast rijden op heden ook zes miljoen flexi-fuel voertuigen rond, die sterke biobrandstofmengsel aankunnen. (RFA, 2008) Productiecapaciteit. Zoals op figuur 1-2-2 te zien valt, is de bio-ethanol productie vanaf 2002 met indrukwekkende snelheid beginnen groeien. Jaarlijks wordt er sindsdien gemiddeld 30% meer geproduceerd. In 2007 werd ongeveer 25 Miljard liter ethanol geproduceerd, of 32% meer dan in 2006. De totale productiecapaciteit bedroeg 29.5 Miljard liter. (RFA, 2008) Figuur 1-2-2 : Evolutie ethanolproductie in de VS 1980-2007 (in miljoen gallons) bron: Iowa State University (2008) - 17 - Figuur 1-2-3 : Evolutie biodieselproductie VS 19992007 (in miljoen gallons) bron: RFA 2008 De biodieselproductie startte pas eind jaren negentig en stelt bijgevolg weinig voor in vergelijking met de ethanol productie, maar kent daarentegen een sterkere groei. Van amper 100 miljoen liter in 2002 steeg de productie uit tot 1,7 Miljard liter in 2007. Op 18 januari 2008 bedroeg de productiecapaciteit in de 164 vestigingen nochtans 7 miljard liter, wat een lage utilisatiegraad weerspiegelt. (Hart C., 2008) Grondstoffen. Bio-ethanol wordt in de VS, op een reeks proefprojecten na, hoofdzakelijk uit maïs gemaakt. In 2006 werd 86% van de biodieselproductie op basis van soja gerealiseerd, het overige uit koolzaad, katoenzaad, recyclageoliën en dierlijke vetten. (MVO, 2007) Beleid. De Amerikaanse overheid steunt tegenwoordig bio-ethanol op drie manieren: (i) een importbelasting op goedkope Braziliaanse ethanol, (ii) een subsidie voor de teelt van maïs en (iii) een reeks directe steunmaatregelen voor bio-ethanol (Neefs, 2008) : - De Energy Tax Act verlaagt sinds 1978 de federale taksen op benzine die een minimum aan 10% ethanol bevat. De meerkost van bio-ethanol wordt hierdoor gecompenseerd. - In 2005 introduceerde de regering Bush de Renewable Fuel Standard (binnen de Energy Policy Act) waarin een doelstelling van 28 miljard liter biobrandstoffen tegen 2012 en 123 Miljard liter tegen 2022 werd vastgelegd. (figuur 1-2-4) - 18 - Er wordt verwacht dat de 2012-doelstelling reeds in 2008 zal bereikt worden door de sterke groeiverwachtingen. De gemikte groei wordt aangemoedigd via goedkope leningen, detaxatie, onderzoekskrediet. Een sterke promotie van cellulose-ethanol moet de doelstelling van 2022 helpen halen. Figuur 1-2-4: Doelstellingen van de Renewables Fuels Standard (Miljard l) Bron: Hart C. (2008) Biodiesel wordt ten belope van 1$ per gallon of 200 €/ton gesubsidieerd, op voorwaarde dat het uit sojaolie komt en vermengd wordt met conventionele diesel. Bovendien krijgen de kleinere producenten (tot 230 Mliter/jaar) een extra 0.1$ per gallon. Deze maatregelen gelden tot in 2010. (MVO, 2008) Productieperspectieven. Begin 2008 stonden er 68 bio-ethanol-raffinaderijen in de steigers. Eens die operationeel zijn, zal de productiecapaciteit van de VS op 50 miljard liter ethanol per jaar gebracht worden, of evenveel als wereldproductie in 2007. (RFA, 2008) Ondertussen bestaan tal van proefprojecten en onderzoeken naar bio-ethanol van de tweede generatie. In 2006 heeft het US Department of Energy (DOE) hiervoor 250 miljoen $ vrijgemaakt. De bedoeling is de technologische barrières op te heffen voor de omzetting van ligno-cellulose tot ethanol. De beschikbaarheid van ligno-cellulose ethanol zou in de VS het totale aandeel van bio-ethanol van de transportbrandstoffen op 30% kunnen brengen. (USDA, 2007) - 19 - In de VS zijn momenteel 165 biodieselraffinaderijen operationeel. In 2008 komen er 80 bij die samen een additionele productiecapaciteit van 5 miljard liter biodiesel zullen creëren. Parallel wordt zwaar geïnvesteerd in onderzoek naar algenolie, NexBTL, recyclagevetten en andere toekomstmogelijkheden voor biodiesel van de tweede generatie. (Hart C., 2008) 1.2.2 Brazilië Achtergrond. Kort na de oliecrisis van 1973 besloot Brazilië ‘Proalcool’ te lanceren. Dit overheidsprogramma moest de energieonafhankelijk bevorderen en de inheemse landbouwproducten opwaarderen. De grootschalige ontwikkeling van de suikerrietethanol productie bood voor beide uitdadingen een oplossing. Het programma werd een succes aangezien de olie-import sterk daalde en de brandstofprijs voor de eindgebruiker goedkoper werd. Bovendien ging in de jaren tachtig meer dan 70% van de suikerproductie naar bio-ethanol. In 2005 bedroeg dit aandeel nog steeds 50 %. (Ballerini, 2007). Het succes van bio-ethanol werd ook ondersteund door de mutaties in de voertuigmarkt. Flex-fuel wagens, die op sterke biobrandstofmengsel en zelfs pure ethanol kunnen rijden, hebben zich geleidelijk aan sterk ingenesteld. In 2007 namen deze voor het eerst de bovenhand (86%) in de verkopen van nieuwe wagens. (Popp J., 2007; Reuters, 2008) Productie. In 2007 bedroeg de bio-ethanol productie op eigen bodem 19 Miljard liter of ongeveer 40% van de wereldproductie in dat jaar. Daarvan werd 87% in eigen land geconsumeerd, terwijl het overschot naar groeimarkten in Europa (1 Miljard liter), Azië (1,4 Miljard liter) en NoordAmerika (0,7 Miljard liter) werd geëxporteerd. Daarnaast is Brazilië ’s werelds derde grootste biodieselproducent, met een productie van 1 miljard liter in 2007. Daarvan wordt ongeveer een derde geëxporteerd naar de VS. (Reuters, 2008) Grondstoffen. Ethanol wordt in Brazilië uit suikerriet gemaakt. Biodiesel wordt er door de koude persing van soja-, zonnebloem- en rinicuspitten bekomen. Als grootste suikerproducent ter wereld (50% van wereldproductie), tweede grootste sojaproducent (26%) en derde voor maïs (met 7%), heeft Brazilië een sterke voorzieningszekerheid van grondstoffen. Om de sterke ontwikkeling van de Braziliaanse bio-ethanol- en suikermarkt te ondersteunen moet de productie van suikerriet volgens Rabobank jaarlijks met jaarlijks 7% toenemen. (Popp J., 2007) - 20 Productieperspectieven. Brazilië kan om diverse redenen heel goedkope bio-ethanol en biodiesel produceren.(zie 1.3) De buitenlandse vraag naar Braziliaanse biobrandstoffen is dus vrij groot en blijft groeien. F.O. Licht (Reuters, 2008) verwacht dat de Braziliaanse ethanol-export zal stijgen met 15% in 2008. De lage suikerprijzen zullen de bio-ethanol productie verder opdrijven tot ongeveer 25 Miljard liters in 2008, een potentiële stijging van liefst 30% tegenover 2007. Beleid. Brazilië heeft als doelstelling een stijging van de ethanolproductie met 40% tussen 2005 en 2010 te halen. Daarnaast verplicht het overheidsprogramma ‘Proalcol’, dat in 1979 werd ingevoerd en nog steeds loopt, het bijmengen van 20 % à 25% bio-ethanol in alle benzine. Op heden ligt de mengverplichting op 23%. (RFA, 2008) Ook biodiesel geniet van overheidssteun in Brazilië. Het programma ‘Prodiesel’, dat een bijmenging van 2% biodiesel in fossiele diesel verplicht, trad begin 2008 in werking. Dit aandeel stijgt in juli 2008 tot 3%. Daarnaast worden het gebruik flexi-fuel voertuigen gesubsidieerd. (Ballerini, 2007; IEA, 2006) 1.2.3 China Het imago van China als groei-economie bij uitstek is ook in de biobrandstofsector van toepassing. China heeft enkele jaren geleden de stap gedaan naar biobrandstoffen, koos vooral voor bio-ethanol, en werd in 2007 de derde grootste bio-ethanol producent ter wereld. Wat betreft biodiesel speelt China een grote rol als handelaar van plantaardige oliën. China verhandelt meer dan de helft van wereldproductie plantaardige oliën. (Shuping N., 2008) Productie. In 2007 werd in China 1,81 miljard liter bio-ethanol geproduceerd, tegenover 1 miljard liter in 2005. Voor biodiesel zijn de cijfers nog niet bekend, maar in 2006 werd er 76 miljoen liter geproduceerd. (RFA, 2008 ; Koizumi 2008) Grondstoffen. China gebruikt voor 80 % maïs voor haar bio-ethanol productie. Steeds meer worden ook cassava (13 miljoen ton in 2007) , aardappelen en stro ingezet als grondstof voor bioethanol. Biodiesel wordt voornamelijk uit plantaardige oliën vervaardigd zoals sojaolie. (Koizumi, 2008) Productieperspectieven. Er heerst een grondstofschaarste op de Chinese biobrandstofmarkt. Enerzijds levert de binnenlandse landbouwproductie niet genoeg granen, terwijl anderzijds de importmogelijkheden beperkt blijven door de hoge prijzen op de wereldmarkt. - 21 Zoals in Europa ook het geval is, hebben veel fabrieken de productie hierdoor stilgelegd. Een reeks significante projecten werden tijdelijk stopgezet. Voorlopig wordt de sterke groei van de Chinese markt dus afgeremd. (Shuping N., 2008) Beleid. In 2004 werd het ‘Nationale Bio-ethanol’ programma gelanceerd met als hoofddoelstellingen de luchtvervuiling te temperen en de energievoorziening te waarborgen. In vijf provincies werd toen een distributie verplichting ingevoerd voor een biobrandstofmengsel met 10% bio-ethanol (E10). Twee jaar later werd het E10-programma uitgebreid tot 27 steden in vijf nieuwe provincies. (Koizumi, 2008) In 2008 werden in 10 chinese provincies diesel en benzine volledig vervangen door bio-ethanol. (Tao, 2008) 1.2.4 Europa Achtergrond. Ondanks een latere start tegenover Brazilië en VS, speelt Europa op heden een sterke rol op wereldmarkt voor biobrandstoffen. 61% van de wereldwijd verhandelde biodiesel wordt in Europa geproduceerd (figuur 1-2-1), terwijl het ethanol-aandeel op wereldvlak langzaam groter wordt (van 2.5% tot 3.6% tussen 2006 en 2007). De divergenties tussen de lidstaten zijn uiteraard groot, maar ambitieuze Europese biobrandstofdoelstellingen hebben in de ganse Unie groeistimulansen gegeven. Nochtans blijken steeds dezelfde landen het voortouw te nemen in de snelle ontwikkeling van biobrandstoffen. Zowel op de biodiesel- als de bio-ethanol markt produceren Frankrijk, Duitsland, Spanje en Italië samen meer dan 75% van de Europese biobrandstoffen. (e-Bio, 2008) Grondstoffen. In Europa is koolzaad de meest gebruikte grondstof voor de productie van biodiesel. Daarnaast wordt steeds meer goedkope soja- en palmolie geïmporteerd. Voor de productie van bio-ethanol wordt vooral beroep gedaan op tarwe en suikerbieten en in kleinere mate op maïs, rogge en wijnalcoholen. (e-Bio, 2008; Degaillier, 2008) Productievolumes. De Europese lidstaten produceerden in 2006 samen 7,1 miljard liter biobrandstof, waarvan 78% biodiesel (5.56 miljard liter). Voor 2007 zijn tot op heden enkel de officiële cijfers voor bio-ethanol bekend. De lidstaten produceerden 1,77 Miljard liter bio-ethanol of 11% meer als in 2006. De European Biodiesel Board meldde echter wel dat de biodieselproductie in 2007 hoogstwaarschijnlijk met 10% zou stijgen tot 6 miljard liter. - 22 Frankrijk was in 2007 de grootste ethanolproducent (32,6%), terwijl Duitsland met een afzet rond 3,75 Miljard liter de Europese biodiesel markt in 2006 domineerde (61.3%). (e-Bio, 2008; EBB, 2007) Figuur 1-2-5: Evolutie van de biobrandstofproductie in EU (2000-2007) 9000 8000 7000 Mliter 6000 5000 6112 5454 4000 3000 0 biodiesel 3608 2000 1000 bio-ethanol 772 251 886 1210 284 417 1629 478 2159 528 913 1593 1771 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 bron: eigen ontwerp, op basis van (e-bio,2008) en (EBB, 2008) In figuur 1-2-5 wordt de evolutie van de Europese biobrandstofproductie weergegeven. Opmerkelijk is de sterke productie-expansie tussen 2004-2004 die gevolgd wordt door een plotse groeivertraging tussen 2006 en 2007 voor beide biobrandstoffen. De productiecapaciteit van de Europese producenten lag nochtans in 2007 ongeveer tweemaal hoger (3 547 Mliter bio-ethanol en 11 692 Mliter biodiesel) als de werkelijke afzet. De oorzaken van het overaanbod zijn vrij gelijkaardig voor beide biobrandstoffen. Duitsland, Europa’s grootste biodieselproducent, wordt overspoeld door sterk gesubsidieerde biodiesel uit de VS waartegen de binnenlandse producenten niet kunnen concurreren. Gesubsidieerde plantaardige oliën uit Zuidoost Azië en Zuid-Amerika worden naar de VS verscheept, waar ze vermengd worden met biodiesel om er een subsidie van 1$/gallon of 200 €/ton te kunnen ontvangen. Daarna wordt de dubbel gesubsidieerde biodiesel herexporteert naar Duitsland. - 23 Sinds de detaxatie van biobrandstoffen daar recentelijk werd afgeschaft, maakt de binnenlandse biodiesel geen kans meer tegen de overgesubsidieerde Amerikaanse biodiesel. (Raspoet J., 2008; Milmo S., 2008) Daarbovenop komt dat de grondstofprijzen voor biodiesel explosief zijn gestegen (zie 1.3). Volgens de European Bio-ethanol Fuel Assiociation heeft goedkope suikerriet-ethanol op heden één derde van de Europese bio-ethanolmarkt ingepalmd . De prijsverlaging die hieruit resulteert, maakt de bio-ethanol productie niet meer rendabel voor de Europese industrie. Evenzeer als voor biodiesel, hebben de hoge grondstofprijzen voor Europese bio-ethanol (vooral tarwe), de productie-incentives sterk verzwakt. (Milmo S., 2008; e-Bio, 2008) Perspectieven. De Duitste Biodiesel Verenening (VDB) verwacht dat, voor het eerst in tien jaar, de Europese biodieselproductie in 2008 zal dalen. De vraag voor pure biodiesel bestemd voor Duitse vrachtwagens, dat in 2007 goed was voor een markt van 1.87 miljard liter (30% van de Europese biodieselmarkt), zou dit jaar immers met 40% inkrimpen wegens de hogere accijnzen. Van de Europese productiecapaciteit zal de ontwikkeling van biobrandstoffen niet direct afhangen. Er staan over heel Europa 23 bio-ethanol fabrieken in de steigers die, eens ze operationeel zullen zijn, samen 3.82 miljard liter supplementaire bio-ethanol kunnen produceren, of twee maal zoveel als hetgeen in 2007 werd geproduceerd. Zoals reeds hoger werd vermeld, heeft ook de Europese dieselsector een ongebruikte capaciteit, ter hoogte van 90% van haar afzet in 2007. De mate waarin de Europese biobrandstofproductie zal blijven groeien hangt dus af van de evolutie van grondstofprijzen, de getroffen maatregelen tegen prijsdumping en de exportmogelijkheden. Beleid. Het beleid inzake biobrandstoffen wordt in Europa op twee niveaus gevoerd. Aan een kant voert de Europese Commissie haar beleid, die in concrete doelstellingen en streefcijfers voor de ganse Unie worden omgezet. Aan hun kant moeten de Lidstaten elke hun eigen beleid uitstippelen om deze doelstellingen te halen. Het Europees beleid inzake biobrandstoffen wordt in volgend hoofdstuk uitvoerig besproken. - 24 - 1.3 De Kostprijs van biobrandstoffen Vaak wordt gesuggereerd dat de hogere kostprijs in vergelijking met conventionele brandstoffen het grootste nadeel is van biobrandstoffen. Zowel bij conventionele brandstoffen als bij biobrandstoffen is de kostprijs echter een variabel gegeven. Grondstofprijs, productietechnologie en wisselkoers zijn allemaal factoren die de kostprijs van brandstoffen beïnvloeden. Deze factoren zijn voortdurend in beweging waardoor de kostprijsverhouding met fossiele brandstoffen steeds meefluctueert. Op één jaar tijd (tussen februari 2007 en januari 2008) zijn bijvoorbeeld de olieprijzen verdubbeld, terwijl de suikerrietprijzen vrij stabiel gebleven zijn. Bovendien zijn de situaties sterk regiogebonden. In volgende paragrafen wordt voor de grootste producerende regio’s de prijscompetitiviteit van biobrandstoffen met fossiele brandstoffen vergeleken. Bijlage III geeft een overzicht van de kostprijs van de eerste generatie biobrandstoffen in 2006 vergeleken met de hun fossiele equivalenten 1.3.1 Kostprijs van bio-ethanol Brazilië Brazilië is het land waar bio-ethanol het goedkoopst geproduceerd wordt. Reeds in 2002 werd de productie van bio-ethanol uit suikerriet er goedkoper als benzine (0.16 $/l t.o.v. 0.20 $/l). (Ballerini, 2007) Een rapport van het OECD meldt in 2007 een productieprijs van 0.30 $ per liter olie-equivalent in de nieuwste productie-eenheden. De stijging tussen 2002 en 2007 is te wijten aan de aan prijsverdubbeling van suiker3, die rond 68% van de productiekost vertegenwoordigt. De ruwe olieprijzen zijn in dezelfde periode echter nog meer gestegen (+278%). Bio-ethanol uit Braziliaans suikerriet is voorlopig de enige gecommercialiseerde biobrandstof die, , exclusief subsidies en accijnzen, de concurrentie met fossiele brandstoffen aankan. (Doornbosch & Steenblick, 2007) De relatief lage productiekost van ethanol uit rietsuiker is voornamelijk te wijten aan de grote hoeveelheid beschikbare grondstoffen. Een ander kostenbesparend element is het gebruik van bagasse, het restproduct van de suikerrietplant. Deze bagasse wordt gebruikt als energie (warmte en elektriciteit) voor de productie-eenheden. (Ballerini, 2007; OECD 2007) 3 De prijs van suiker (in dollarcents per pound) steeg tussen 1/2002 en 1/2006 van 7.9 tot 15.41. bron: United Nations Food and Agriculture Organization (www.fao.org./es/ec/prices) - 25 - Verenigde Staten In de VS is de productie van bio-ethanol, op basis van maïs, steeds duurder gebleven dan de productie benzine. Echt vergelijken met Brazilië is moeilijk, aangezien de productie van energiegewassen in de VS sterk wordt gesubsidieerd. Op termijn hebben schaalvoordelen van grotere productie-eenheden de productiekost ook verlaagd, maar dit werd dan weer gecompenseerd door stijgende maïsprijzen. Het IEA beweert in haar World Energy Outlook 2006 dat Amerikaanse bio-ethanol uit maïs, met een productieprijs van 0.45 $/lbe, pas competitief is met benzine indien de ruwe olieprijs boven 65$ per vat blijft en maïsprijzen vrij stabiel blijven t.o.v. het niveau van 2006. De eerste voorwaarde is sinds april 20064 vervuld, terwijl de prijs van maïs sedert 2002 verdubbeld is. (figuur-1-3-1) De prijs van de maïs bepaalt immers voor meer dan de helft de productiekost. (RFA, 2008) Figuur 1-3-1: Evolutie maïsprijzen VS Tussen 2002 en 2008 (in dollar/ton) QuickTime™ and a TIFF (LZW) decompressor are needed to see this picture. bron: US Department of Agriculture (2008) Sommige analisten vermoeden dat de stijging in landbouwprijzen slechts cyclisch is, terwijl de meesten er vrijwel zeker van zijn dat de ruwe olieprijs op termijn niet meer onder de 70 dollar/vat komt. Dit zijn trouwens ook de verwachtingen van de OPEC-landen.5 Met stabiele maïsprijzen, hoge olieprijzen (> 70$/vat) en met vooruitzicht op verdere schaalvoordelen, wordt verwacht dat de productie van Amerikaanse bio-ethanol op korte termijn competitief wordt met de productie benzine. (IAE, 2006; Opec 2007) 4 een vat ruwe olie kostte in april 2006 gemiddeld 70,6 $ op de NYMEX termijn beurs; bron : Nymex‐website, 2008 5 De Standaard, 02/03/08, Opec: “Vat ruwe olie niet meer onder 60‐70 dollar”, - 26 - Europese Unie. In de EU wordt bio-ethanol vooral geproduceerd uit tarwe en in veel kleiner mate uit maïs en suikerbieten. De productiekost varieert uiteraard naargelang de gebruikte grondstof maar blijft, ondanks de grote teeltsubsidies, substantieel hoger als in de VS en Brazilië. Foreign Affairs (2007) ziet hiervoor drie oorzaken: duurdere grondstoffen, een minder gestructureerde productiesector en kleinere productie-eenheden (gemiddeld 20.000 ton/jaar). In 2006 schatte het IEA de kostprijs van Europese bio-ethanol gemiddeld op 0.80$ /lbe. Aan deze productieprijs is Europese ethanol slechts competitief indien de ruwe olieprijs boven 90$ per vat blijft. Bovendien zijn sinds 2006 de grondstofprijzen voor Europese bio-ethanol spectaculair gestegen, waardoor de productiekost ook sterk groeide. Zoals in 3.3.2 (productiecapaciteit Belgische producenten) zal duidelijk worden, zijn de nieuwe productie-eenheden echter beduidend groter. 1.3.2 kostprijs van biodiesel Zoals bij bio-ethanol, is de productiekost van biodiesel regiogebonden en eveneens vooral afhankelijk van grondstof, kapitaal en conversie(zie figuur 1-3-1 ). Andere factoren die meespelen zijn de oogstopbrengsten, de beschikbaarheid van land en de loonkost. (IEA, 2006) $/lite sont requis décompresseur QuickTime™ pour visionner TIFF et un cette (LZW) imag kapitaalkost Operationele sont requis décompresseur QuickTime™ pour visionner TIFF et uncette (LZW) im sont requis décompresseur QuickTime™ pour visionner TIFF et un cette (LZW) ima grondstof In dollar (2005) per liter diesel equivalent décompresseur TIFF (LZW sont requis pour visionner cette i sont requis décompresseur QuickTime™ pour visionner TIFF et uncette (LZW) im décompresseur TIFF (LZW) sont requis pour visionner cette ima EU VS 0, 0, 0, Energie &chemishe 0,stoffen bron: IEA (World Energy Outlook, 2006) Europese Unie décompresseur TIFF (LZW) sont requis pour visionner cette imag Figuur 1-3-3: Opdeling productiekost biodiesel VS-EU 0, 0, - 27 Het IEA becijferde in 2006 de productiekost van biodiesel uit koolzaad en kwam uit op 0.60$/lde6. Sojaolie, palmolie, dierlijke vetten en afvaloliën kunnen echter ook als grondstof dienen. Biodiesel uit dierlijke vetten en afvaloliën heeft de laagste productiekost (0.40$/lde), maar wordt amper verspreidt wegens het beperkte aanbod aan deze grondstoffen. De productiekost die het IEA in 2006 raamde, berust op de gemiddelde grondstofprijzen van dat jaar. In grafiek 1 –3 ziet men echter dat de internationale referentieprijzen van alle plantaardige oliën sindsdien spectaculair zijn gestegen. Koolzaadolie, palmolie en zonnebloemolie stegen tussen januari 2006 en januari 2008 respectievelijk met 195%, 249% en 289%. Aangezien grondstoffen meer dan de helft van de productiekost vertegenwoordigen (figuur 1-3-3), is de kostprijs van Europese biodiesel sterk meegestegen. Een ondervraagde Belgische biodieselproducent (Oleon) bleek in maart 2008 tegen een kostprijs van 1.1€ / liter of omgerekend 1.64 $/lde7 biodiesel te produceren, terwijl in Europa de kostprijs van fossiele diesel in maar 2008 rond 0,45€ schommelde. (BPF) Europese biodiesel kan, ondanks de sterke stijging van ruwe olieprijzen, de concurrentie niet aan met conventionele diesel zonder zware subsidiëring. Figuur 1-3-4 Prijsvergelijking biodieselgrondstoffen vs. Ruwe olie (in $/ton) QuickTime™ and a TIFF (LZW) decompressor are needed to see this picture. bron: eigen ontwerp, op basis van prijzen van de UN Food and Angricultural Organisation (FAO) online: www.fao.org/esc/es/prices 6 liter diesel equivalent: wegens de lagere energie‐inhoud van biodiesel t.o.v fossiele diesel moeten ter vergelijking de maten omgerekend worden. 1liter biodiesel =1,03 l dieselequivalen 7 1.1l biodiesel = 1.03 l diesequivalent , 1.03l *( euro/dollarkoers van 1.580)=1.64 $/liter diesel equivalent - 28 - Verenigde Staten Biodiesel wordt in de VS doorgaans goedkoper geproduceerd als in Europa. (figuur 1-3-3 ). De dominante grondstof is er sojaolie. Brazilië exporteert gesubsidieerde sojaolie naar de VS, die hierdoor een lage productiekost kan voorleggen. In 2006 was deze ongeveer 0.50$/lde (IAE, 2006). Sojaolie is echter niet ontsnapt aan de explosieve prijsgroei vanaf 2006. De waarde van een ton sojaolie steeg tussen 1/2006 en 1/2008 van 532$ naar 1279$. (FAO, 2007) Uit figuur 13-4 kan afgeleid worden dat ook in de VS ongesubsidieerde biodiesel in huidige omstandigheden de concurrentie niet aan kan met conventionele diesel. Figuur 1-3-4 : Prijsverhouding sojaolie en diesel in de VS tussen april en december 2007 1 .7 S o y a olie 1 .6 B i o d ie s e l 1 .5 1 .4 1 .3 1 .2 1 .1 1 .0 0 .9 4/2007 5/2007 6/2007 7/200 8/2007 9/200 10/2007 11/200 12/200 bron: Iowa State University (Hart C., 2008) Het IEA verwacht in haar World Energy Outlook 2006 dat er nog steeds een marge bestaat voor de kostprijsverlaging van biodiesel, door het bouwen van grotere productie-eenheden. Maar grote technologische doorbraken in het transesterificatieproces, acht het IAE echter onwaarschijnlijk. Het resultaat van deze technologische ontwikkelingen zou een daling zijn van de productiekost met 37% in de VS en 32% in de EU tussen 2005 en 2030, dus tot respectievelijk $0,45 en 0.33$/lde. (Doornbosch & Steenblick, 2007). Bij deze vooruitzichten wordt door het rapport een daling van grondstofprijzen met ongeveer één derde aangenomen over die periode. Grafiek 1-3 toont alvast dat de grondstofprijzen, weliswaar op een comparatief kortere periode, de andere richting zijn uitgegaan. De vraag stelt zich echter als de trend van hoge voedingsgewasprijzen zich zal verderzetten. - 29 - 1.3.3 kostprijs van de tweede generatie biobrandstoffen Zoals hoger reeds werd aangetoond, hangt de kostprijs van de eerste generatie biodiesel en bioethanol grotendeels af van de prijs van energiegewassen. Dat deze energiegewassen ook voedingsgewassen zijn stelt bovendien een ethisch probleem. Algemeen wordt verwacht dat de 1ste generatie biobrandstoffen binnen het decennium vervangen zullen worden door de 2de generatie conversietechnologieën en grondstoffen. Deze zijn meestal milieuvriendelijker en maken geen gebruik van voedingsgewassen, maar van goedkope afvalstromen uit de biomassa. Ligno-cellulose ethanol. Er bestaat een overvloedig aanbod aan (rest)producten uit de biomassa die als grondstof kunnen dienen voor ligno-cellulose ethanol. Enkel in Vlaanderen kunnen onder meer industrieel houtafval, stro, olifantengras, energiemaïs, bosbeheer afval en wilgen als basis dienen voor het productieproces. (VITO, 2006) Deze goedkope grondstoffen worden echter gecompenseerd door een erg energieopslorpend productieproces, dat de kostprijs beduidend hoger houdt als bij conventionele bio-ethanol : 1$ per liter benzine equivalent (IEA, 2006). Volgens de Amerikaanse Renewable Fuels Association vereisen ligno-cellulose fabrieken ook vier maal grotere investeringen, terwijl operationele kosten ook 50% hoger liggen. (RFA, 2007) Algemeen wordt verwacht dat technologische ontwikkelingen de productiekost van lignocellulose ethanol binnen de 5 à 10 jaar op 0.5 $ dollar/lbe zullen terugbrengen. De Braziliaanse marktleider in suiker- en biobrandstofinstallaties, Dedini SA, verklaarde niettemin in 2007 een productieproces voor ligno-cellulose te hebben ontwikkeld tegen een kostprijs van 0.41 $/lbe. (Doornbosch & Steenblick, 2007) Vergassing van ligno-cellulose massa tot diesel. Ook biodiesel tracht men op een goedkope wijze uit restproducten van de biomassa te produceren. Het conversieproces dat hiervoor wordt toegepast (Fischer-Tropsch) laat grote opbrengsten per hectare toe (tot 2 maal groter), maar is nog steeds te duur voor een commerciële introductie. Een pilootfabriek in Duitsland produceert FTdiesel tegen 0.90 $/lde, op basis van basis houtafval met energiewaarde van 3.6GJ/$ . Op lange termijn wordt verwacht dat deze kosten zullen terugvallen tot 0.70 à 0.80$/lde. (IAE, 2006). De noodzakelijke kostreducties voor de productie van bovenvermelde biobrandstoffen van de 2de generatie, zullen niet enkel door middel van technologische ontwikkelingen kunnen gerealiseerd worden. Schaalvoordelen opbouwen met grotere fabrieken is eveneens essentieel, maar brengt enkele - 30 logistieke en economische uitdagingen met zich. De biomassa zal namelijk over grotere grondgebieden moeten worden aangevoerd. (OECD, 2007) Ook wordt een deel van de 2de generatie grondstoffen en gewassen reeds gebruikt voor warmte- en elektriciteitsproductie. Deze zullen uit hun huidige productieprocessen moeten onttrokken worden waardoor er zich een beschikbaarheidprobleem kan stellen. (VITO, 2006 ; Oleon; 2008) - 31 - HOOFDSTUK 2: Het Europese biobrandstofprogramma Brazilië en de VS beschikken over een uitgebreid wettelijk kader en produceren al decennialang biobrandstoffen op grote schaal. In Europa daarentegen loopt de omschakeling van ruwe olie naar biobrandstoffen wat moeizamer, des te meer door het woedend debat rond het omstreden karakter van biobrandstoffen. Niettemin koos Europa in 2003, nog voor de controverse, steevast voor de bevordering van biobrandstoffen op haar grondgebied. Brandstoffen in het algemeen zijn sterk aan normen en regels onderworpen. De Europese stap naar meer biobrandstoffen genereert dus heel wat regelgeving op Europees niveau. In dit hoofdstuk wordt het Europese beleid en de regelgeving omtrent biobrandstoffen behandeld. 2.1. De beleidsredenen voor de Europese Biobrandstofpromotie Het Joint Research Center (JRC) van de Europese Commissie publiceerde begin 2008 haar evaluatierapport over de effecten van het Europese biobrandstofprogramma. In een eerste fase van het rapport worden de doelstellingen van het Europese beleid inzake biobrandstoffen geïdentificeerd: (*) het reduceren van broeikasgasuitstoten, (**) de energieonafhankelijk bevorderen en (***) de arbeidsmarkt in rurale zones stimuleren (EC, 2008). Ook in het ‘Actieplan Biomassa’, dat in 2005 werd gepubliceerd en als leidraad fungeert voor de gedeeltelijke omschakeling naar biobrandstoffen, komen deze drie beleidsredenen terug. 2.1.1 Verminderen van broeikasgasuitstoten - 32 In de Europese Unie is 20% van de vervuilende broeikasgasuitstoten afkomstig uit de vervoersector. Aangezien deze sector de enige is waar de uitstoten blijven groeien, terwijl ze in de andere sectoren afnemen, werd door de EC specifiek gefocust op de transportsector. Bovendien heeft de EU zich geëngageerd BKG-uitstoten te reduceren door internationale verdragen te sluiten. (EC, 2006 ; EC, 2008) Het Raamverdrag inzake klimaatverandering (VN) In 1992 vergaderen de Verenigde Naties in Rio di Janeiro om er het startschot van de strijd tegen klimaatverandering te geven. Het Raamverdrag inzake Klimaatverandering (UNFCC) wordt er in 1994 geratificeerd door 189 landen en verwoordt een duidelijke doelstelling: “het stabiliseren van de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer tot op een niveau dat elke gevaarlijke menselijke verstoring van het klimaat voorkomt”. (Ballerini, 2007) Naast de doelstelling worden enkele specifieke engagementen vermeld waaraan de ondertekenende landen zich verbinden door (vertaling van website UNFCCC, 2008): Informatie over broeikasgassen en nationaal milieubeleid te verzamelen en te delen Nationale strategieën voor het beperken van broeikasgassen te lanceren en de ontwikkelingslanden te voorzien van financiële en technologische steun bij de bestrijding van het broeikaseffect Samen te werken met andere landen om zich voor te bereiden om de gevolgen van de klimaatverandering” Ondanks het positief signaal dat het Klimaatverdrag geeft, bleek het nadien weinig weerslag te hebben op het gedrag van de VN-leden. (Ballerini, 2007) Het Kyoto-verdrag In 1997 organiseren de VN een klimaatconferentie in Kyoto. De conferentie resulteert in de adoptie van het Kyoto-protocool omtrent de reductie van broeikasgassen. Het akkoord viseert de volgende gassen: koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), lachgas (N2O), zwavelhexafluoride (SF6), fluorkoolwaterstoffen (HFK’s) en perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s). Voor de drie laatstgenoemde gassen zijn de problemen grotendeels opgelost (Ballerini, 2007; EC, 2006). Het protocol voorziet gekwantificeerde objectieven in termen van reducties van de broeikasgassen in - 33 de periode 2008-2012. De objectieven zijn verschillend van land tot land maar bedragen gemiddeld een uitstootreductie van 5,2% ten opzichte van het basisjaar 1990. Aan de Europese Unie, dat toen 15 lidstaten kende, werd een reductie van 8% toegewezen. Dit werd over de verschillende lidstaten verdeeld en ondertussen hebben de twaalf nieuwe lidstaten het verdrag ook geratificeerd. (Bourgois, Van de Velde, 2007; EU, 2007) Tabel 2-1-1: doelstellingen van broeikasgasuitstoten voor de EU-15 en nieuwe lidstaten Nieuwe lidstaten Lidstaten EU-15 Duitsland - 21 % Polen -6% Verenigd Koninkrijk - 12.5 % Roemenië -8% Italië - 6.5 % Tsjechische Republiek -8% Denemarken - 21 % Bulgarije -8% Nederland -6% Hongarije -6% België - 7.5 % Slowaakse Republiek -8% Oostenrijk - 13 % Litouwen -8% Luxemburg - 28 % Estland -8% Finland 0% Letland -8% Frankrijk 0% Slovenië -8% Zweden +4% Cyprus / Ierland +13 % Malta / Portugal + 27 % Griekenland + 25 % Spanje + 15 % EU-15 -8% bron: European Environment Agency (EEA), 2007, Greenhouse gas emission trends and projections in Europe 2007 : Tracking progress towards Kyoto targets Eind december 2007 hadden 174 landen het Kyoto protocol ondertekend. Op Tabel 2-1-1 worden de doelstellingen van de Europese landen weergegeven, waaronder deze voor België: een reductie van 7.5 % ten opzichte van 1990. Om in werking te treden, moest het verdrag ondertekend worden door 55 industrielanden die samen 55 % van de uitstoten vertegenwoordigen. De weigering van de VS om het verdrag te ratificeren en de laattijdige ratificatie van Rusland (anno 2004), zorgden ervoor dat het verdrag pas in februari 2005 officieel in werking trad. (EEA, 2007) Broeikasgasuitstoten zijn tussen 1990 en 2005 in de EU-27 met 7.9 % afgenomen, maar worden verwacht opnieuw te stijgen. Voor de EU-15 daarentegen, werd slechts een vermindering van 2 % tegenover het referentiejaar 1990 vastgesteld. Onder voorwaarde dat alle geplande en additionele - 34 beleidsmaatregelen worden toegepast, verwacht het EEA dat de EU-15 de Kyoto-doelstelling van 8 % zullen halen. (EEA, 2007) In het recentste (februari 2007) verplichte rapport van de Nationale Klimaatcommissie aan het European Environment Agency (EEA), wordt voor België een daling van de emissies vastgesteld van 2.1 % ten opzichte van het referentiejaar 1990. In vergelijking met de toename van broeikasgasuitstoten van 0.3 % tussen 2003 en het referentiejaar 1990, is dit een duidelijke verbetering. (zichtbaar op figuur 2-1-2) Desondanks verwacht het EEA dat België de Kyoto-doelstelling van 7.5% enkel met haar huidige binnenlandse maatregelen niet zal halen (er werden ook geen plannen van nieuwe maatregelen ingediend). Door emissierechten te kopen in het buitenland aan de hand van het ‘flexibiliteitsmechanisme’ (zie figuur 2-1-2), zal België dit echter compenseren en wel haar doelstelling halen. (Nationale Klimaatcommissie, EEA, 2007). Figuur 2-1-2 Belgische broeikasgasemissies tussen 1990 en 2005, vergeleken met de Kyotodoelstelling QuickTime™ and a TIFF (LZW) decompressor are needed to see this picture. Bron: NKC, 2007, Broeikasgasemissies in Belgie: Trends, prognoses en vorderingen ten opzichte van de Kyoto-doelstelling online : www.climatechange.be/climat_klimaat/ pdfs/080207_Broeikasgasemissies_2007.pdf - 35 - Miliu-impact van biobrandstoffen De controverse rond de C02- en energiebalans van biobrandstoffen wordt gevoed door de publicatie van tientallen onderzoeken die elk verschillende resultaten voorleggen. Studies die de Europese Unie in de jaren negentig liet uitvoeren om de bijdrage van biobrandstoffen te kwantificeren, werden op ‘tank to wheel’8 basis verricht. Later is men echter tot het besef gekomen dat de volledige levenscyclus van biobrandstoffen gescreend moet worden, om een volledig beeld te krijgen van energieconsumpties en emissies. Deze werkwijze, waarbij elke etappe tussen de teelt van het energiegewas en de verbranding van de biobrandstof geanalyseerd wordt, is beter bekend als de ‘well to wheel’- aanpak. Met deze aanpak werd reeds aangetoond dat de milieuvoordelen van biobrandstoffen van de eerste generatie sterk relativeerbaar zijn. De contributie van lachgasuitstoten (N20), bij de bemesting van de teeltgrond, zou veel groter zijn dan aanvankelijk werd gedacht.(Corbyn, 2007) Een recente studie van Nobelprijswinnaar Paul Crutzen toont zelfs aan dat bij de productie van biobrandstoffen van de eerste generatie (behalve bio-ethanol uit rietsuiker) meer broeikasgassen vrijkomen dan bij de productie van fossiele brandstoffen. Een recente onderzoek van het Joint Research Center (JRC), in opdracht van de Europese Commissie, hanteert een diepgaandere methode waarbij zowel directe als indirecte uitstoten worden meegerekend. Directie uitstoten ontstaan wanneer biobrandstofgewassen worden geteeld op ongebruikte Europese grond, zoals braakland. Biobrandstoffen van deze categorie, geproduceerd met de klassieke Europese conversietechnologieën, sparen 18% tot 50% BKG uit. Wanneer echter voedingsgewassen moeten wijken voor energiegewassen, ontstaan er elders (buiten de EU) indirecte uitstoten door de teelt van deze voedingsgewassen op hun nieuwe locatie. Bij lage Europese biobrandstofdoelstellingen tot 5.75% (streefcijfer in 2010), zullen 8 Bij deze evaluatiemethode worden enkel de effecten van de verbranding van de brandstof in rekening gebracht - 36 hoogstwaarschijnlijk vooral braakland en ongebruikte gronden ingezet worden, waardoor er enkel directe uitstoten zullen plaatsvinden. Om echter de recent goedgekeurde doelstelling van 10% biobrandstofaandeel tegen 2020 te halen, zal een deel van de voedingsgewassen elders moeten geproduceerd worden, wat onvermijdelijk voor indirecte uitstoten zal zorgen. Definitieve resultaten zijn er nog niet, maar uit de voorlopige cijfers concludeert het JRC dat de nieuwe BKG die vrijkomen bij indirect landgebruik hoog genoeg zijn om de BKG-besparing van de Europese biobrandstoffen te annihileren. (De Santi et al. , 2008) Toch wijzen de meeste studies tot nu toe in dezelfde richting: Als men op well-to-wheel basis kijkt, stoten de biobrandstoffen van de eerste generatie die in Europa gebruikt worden, 30% tot 50% minder broeikasgassen uit. Ethanol uit Braziliaans suikerriet vermindert de uitstoot van broeikasgassen met 80% tot 90%. Biodiesel geproduceerd uit soja- en palmolie leidt tot een reductie-uitstoot van respectievelijk 30% en 50%. Van biobrandstoffen van de tweede generatie, waaraan nog veel onderzoek moet voorafgaan, wordt aangenomen dat ze broeikasgasemissies met ongeveer 90% beperken. (Bourgeois, Caradec et al.,2007; Ballerini, 2007) 2.1.2 Afbouwen van de Europese olieafhankelijkheid De huidige energiemix van de Europese transportsector is bijzonder onevenwichtig ( EC, 2007) : De energie die de Europese transportsector consumeert is voor 98 % (anno 2005) afkomstig van aardolie en wordt voor 80 % geïmporteerd. De gekende reserves aardolie zijn beperkt en geografisch onevenwichtig gespreid. De olie-export gebeurt grotendeels vanuit politiek onstabiele regio’s De diversificatie van de Europese energiemix is nodig om de toekomstige toevoer van energie te beschermen. Het gebruik van biobrandstoffen contribueert aan deze diversificatie. Bovendien zijn de meeste nodige grondstoffen voor de productie van biobrandstoffen lokaal beschikbaar (de energiegewassen worden reeds geteeld in Europa), wat de Europese onafhankelijkheid van olieexporterende regio’s vermindert. In Hoofdstuk 3 wordt de Belgische situatie bestudeerd en wordt vastgesteld dat het leeuwendeel van de energiegewassen, gebruikt door de Belgische biobrandstofindustrie, uit Europa afkomstig is. (EC, 2005, EC 2006) - 37 In het “Actieplan Biomassa” van de Europese Commissie werd de bijdrage van biobrandstoffen aan de energieonafhankelijkheid van de EU berekend. Er werd ervan uitgegaan dat Europa in 2002 voor 77% afhankelijk was van de invoer van ruwe aardolie. Het referentiescenario is dat Europa het streefcijfer van 5.75% biobrandstofaandeel haalt tegen 2010. Bij het effectief bereiken van een biobrandstofaandeel, zou dit een importbesparing van ongeveer 40 Mtoe/jaar9 tot gevolg hebben. De Europese afhankelijkheid van ruwe olie zou hiermee van 77% terugvallen tot 71%. (EC, 2005) Het recentere JRC-rapport van de Europese Commissie meldt dat bij een biobrandstofaandeel van 10% tegen 2020, ongeveer 20% van de grondstoffen (koolzaad, tarwe...) uit directe importen van buiten de EU zullen bestaan. Maar wanneer Europese voedingsgewassen naar biobrandstofproductie gaan, moet de voedingsbehoefte weer ingevuld worden door dezelfde hoeveelheid van elders (buiten EU) te importeren. Dit noemt men de indirecte importen. Wanneer men deze in rekening brengt, stijgt de afhankelijkheid van grondstofimport tot 32% à 39%. Indien biobrandstoffen van de tweede generatie geen significante bijdrage leveren, zou dit zelfs tot 56% tot 64% bedragen. Daarnaast worden bij de productie van biobrandstoffen ook fossiele brandstoffen ingezet (landbouw en conversie). Bij een sterke groei van de biobrandstofproductie zal ook meer olie nodig zijn, wat de energieafhankelijkheid weer verhoogt.(De Santi G., JRC et al. , 2008) 2.1.3 Tewerkstelling in rurale zones stimuleren De potentiële doorbraak van biobrandstoffen in Europa zal gepaard gaan met bijkomende tewerkstelling. Dit is de basisveronderstelling die in het Actieplan Biomassa wordt aangenomen. De exacte impact op de Europese arbeidsmarkt valt, zoals blijkt uit tabel 2-1-2, moeilijk in te schatten. De studies presenteren sterk uiteenlopende resultaten inzake de directe en indirecte tewerkstelling in de verschillende geaffecteerde sectoren. Desondanks wijzen ze meestal in dezelfde richting: er is een bijdrage van de ontwikkeling van biobrandstoffen aan de Europese arbeidsmarkt. (EC, 2005) Tabel 2-1-2: Onderzoeken naar de impact van de biobrandstofontwikkeling op directe en indirecte tewerkstelling in de EU 9 Volgens het model zou de massa geïmporteerde ruwe olie verminderen van 491 mtoe/jaar tot 452 mtoe/jaar - 38 FTE/Mtoe10 Onderzoek Frauhöfer Institute (Duitsland) 16000 - 26 000 Institute for Applied Ecology: Bioenergy 4300 - 14 520 Price-Waterhouse-Coopers (PWC) 6300 - 10 500 Actieplan Biomassa (Europese Comissie) 8100 Bron: Europese Commissie, 2001, COM(2001) 547 provisional version, online: http://ec.europa.eu/energy/res/legislation/doc/comm2001-547-en.pdf Een recentere studie beweert dat een biobrandstofaandeel van 14% tegen 2020 de creatie van meer dan 144 000 nieuwe banen met zich zal meebrengen. De 190.000 extra jobs in de landbouwsector zouden gecompenseerd worden door reducties in onder meer de dienstensector en de fossiele brandstoffensector. (EC, 2007). Het Joint Research Center van de Europese commissie gebruikt in haar rapport van maart 2008 een Input/Output – model met verschillende scenario’s waarin telkens het totale netto-effect op de Europese tewerkstelling wordt becijferd. In tegenstelling tot de vroegere onderzoeken, stelt het JRC dat de meerkost van biobrandstoffen tegenover fossiele brandstoffen gedragen wordt de eindgebruiker. De redenering gaat als volgt: In de meeste EU-lidstaten worden de accijnzen op biobrandstoffen verlaagd om ze competitief te maken met fossiele brandstoffen. Deze belastingsverlaging wordt nadien echter gecompenseerd door een algemene verhoging van het belastingniveau, teneinde de begroting in evenwicht te houden. Het negatieve effect van taksen op de tewerkstelling en het banenverlies in andere sectoren worden dus in rekening gebracht. Het rapport becijfert de totale banencreatie, die vooral in rurale gebieden zou plaatsvinden, op ongeveer 250.000 jobs. Het biobrandstofeffect vertegenwoordigt slechts 0.125% van de 200 miljoen jobs in de EU-25 en wordt door het JRC dus als neutraal of quasi-neutraal bestempeld. (De Santi et al. , 2008) 2.2 De Europese biobrandstoffenrichtlijn In paragraaf 2.1 werden de redenen uitgelicht waarvoor de Europese Unie voor de bevordering van biobrandstoffen koos. De compatibiliteit met de bestaande distributiesystemen, het milieuvriendelijk karakter en de grote technologische groeimogelijkheden maken van biobrandstoffen voorlopig het enige alternatief 10 Full‐time employees/ per miljoen ton olie‐equivalent op fossiele brandstoffen. In 2003 heeft de - 39 Europese Unie haar doelstellingen omtrent de promotie van biobrandstoffen bekendgemaakt in de “Richtlijn 2003/30/EG van 3/05/2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer”, dat vaak de biobrandstoffenrichtlijn wordt genoemd. Doesltelling. (EC, Richtlijn 2003/30/EG, art 1) Motivatie. In het document worden verscheidene redenen aangehaald die de Europese keuze voor biobrandstoffen in de transportsector motiveren: biobrandstoffen kunnen de olieafhankelijkheid van de transportsector verminderen (de EU is er voor 98% van afhankelijk) de meeste voertuigen in de EU kunnen nu al op lage mengsels met biobrandstoffen rijden. Dankzij de recente technologische ontwikkelingen ligt de weg open om in de meeste EU-lidstaten ook op hogere mengsels te rijden Bestaande distributiesystemen hoeven niet aangepast te worden voor biobrandstoffen Indicatieve streefcijfers. In Artikel 3 wordt erop aangedrongen dat de Lidstaten een minimum proportie biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen op hun markt zouden brengen, en daarvoor nationale indicatie streefcijfers zouden vastleggen. De Europese referentiewaarden voor deze streefcijfers zijn een biobrandstofaandeel van 2% tegen 31 december 2005 en 5,75% tegen 31 december 2010. Nationale Doelstellingen. De bovengenoemde streefcijfers zijn echter geen verplichting, de Lidstaten moeten op nationaal niveau hun eigen streefcijfers vastleggen om de Europese referentiewaarden te halen. Deze nationale streefcijfers werden in 2004 en 2007 vastgelegd voor de respectievelijke streefdata 2005 en 2010. België heeft de Europese doelstellingen overgenomen van 2% tegen 2005 en 5,75% tegen 2010. Jaarlijks verslag van Lidstaten. In Artikel 4 wordt de verplichting gemeld jaarlijks (voor 1 juli) verslag uit brengen over (*) de genomen maatregelen die het gebruik van biobrandstoffen - 40 bevorderen (**), de nationale toewijzing van middelen voor de biobrandstoffenproductie (***) en het totale marktaandeel van biobrandstoffen binnen de Lidstaat Tweejaarlijks Europees verslag. Artikel 4 meldt de verplichting voor de Europese Commissie om, ten laatste op 31 december 2006 en vanaf dan om de twee jaar, een evaluatierapport uit te brengen inzake de vooruitgang van biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen in de Lidstaten. Indien uit dit verslag blijkt dat de indicatieve streefcijfers uit Artikel 3 niet zullen gehaald worden, dan kan de Europese Commissie deze streefcijfers aanpassen en/of verplichten bij de Lidstaten. Bijmengingsvolumes. In Art. 5 staat dat brandstofverdelers die mengsels met minder dan 5% biobrandstof aanbieden, dit niet moeten melden aan de gebruiker. Wanneer echter hogere mengsels (vb. E1011) worden aangeboden, moet de verdeler hiervoor een aparte pomp bouwen en de consument expliciet verwittigen. De installatiekost van nieuwe pompen werkt volgens velen ontmoedigend en remt bijgevolg de ontwikkeling van hogere bijmengingen met biobrandstof. 2.3 Accijnsverlaging op biobrandstoffen Zoals in Hoofdstuk 1 duidelijk werd, is een groot nadeel van biobrandstoffen dat ze duurder zijn. Daarmee wordt bedoeld dat de productiekost met de huidige technologie en grondstofprijzen hoger ligt bij biobrandstoffen dan bij fossiele brandstoffen. Om een geslaagde marktintroductie te doen, moeten biobrandstoffen dus fiscaal bevoordeeld worden. In dit opzicht werd de “ Europese Richtlijn 2003/96/EC van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit” aangenomen. Deze richtlijn laat de Lidstaten toe fiscale voordelen toe te kennen aan biobrandstofproducenten, teneinde hun product competitief te maken. Onder meer om concurrentieverstoringen te vermijden moeten de Lidstaten die een accijnsvermindering willen doorvoeren, dit eerst voorleggen aan de Europese Commissie. Belastingsverlaging of –vrijstelling. In de Richtlijn wordt erkend dat de introductie van biobrandstoffen een vorm van subsidiëring vereist. In Art. 16 worden biobrandstoffen genoemd onder de energieproducten waarop een fiscale accijnsvrijstelling of –verlaging wordt toegestaan. 11 Benzine met 10% bio‐ethanol - 41 Verstoring van de concurrentie. De accijnsverlaging of –vrijstelling heeft als doel de hogere productiekost van biobrandstoffen tegenover fossiele brandstoffen te compenseren. Het is echter belangrijk dit nadeel niet te overcompenseren door een accijnsverlaging toe te staan die groter is dan het kostenverschil. Dit zou de concurrentie met fossiele brandstoffen echter verstoren. Daarom worden de accijnsregelingen van de Lidstaten eerst onderworpen aan een goedkeuringsprocedure van de Europese Commissie. De accijnsverminderingen zullen ook gekoppeld worden aan de grondstofprijzen van biobrandstoffen en fossiele brandstoffen zodat de hogere (lagere) productieprijs van biobrandstoffen niet (onder-) of overgecompenseerd wordt. (Richtlijn 2003/96/EC) Quotumsysteem. In Art. 16 (5) wordt vermeld dat de belastingsvrijstellingen of –verlagingen kunnen worden toegepast door de toekenning van productiequota aan een beperkt aantal bedrijven. De geselecteerden mogen voor een periode van hoogstens 6 jaar, een zekere hoeveelheid biobrandstoffen op de markt brengen. Op deze hoeveelheid wordt dan een accijnsvoordeel toegestaan. België heeft voor dit systeem gekozen (zie hoofdstuk 3). 2.4 Het Europees beleid inzake energiegewassen Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Ten gevolge van onder meer de grote landbouwoverschotten werd in 1992 het GLB hervormd. De doelstelling om de productie in het bedwang te houden vertaalde zich in twee maatregelen: het verminderen van de inkomensteun en het toekennen van directe steun op braakgronden. De eerste maatregel heeft de concurrentiepositie van de Europese landbouwproductie op de verschillende afzetkanalen versterkt: voeding, veevoer en niet-voeding. De teelt van energiegewassen werd door deze hervorming interessanter. ( Bourgeois J. en Van de Velde F., 2007) Braaklegging. In 1993 introduceert de EU de braakleggingspremie. Boeren kunnen ervan genieten als ze 10% van hun grond braak laten liggen. De maatregel heeft als doel het Europese overaanbod op de graanmarkt aan te pakken. Het braakland kon echter wel gebruikt worden voor non-food doeleinden (zoals energiegewassen). In 1999 stelde dit braakland in Europa 5,7 miljoen hectaren voor. Hiervan werd 17 % voor non-food doeleinden gebruikt (hoofdzakelijk voor de productie van biobrandstoffen). - 42 (Ballerini, 2007 ; MVO, 2007) Suikerhervormingen. De Europese Unie heeft in 2004 besloten de suikerbietproductie voor voedingsdoeleinden in te perken. Om dit te realiseren werden twee soorten maatregelen getroffen: (*) De ondersteuningsprijs werd met 33% verlaagd en gekoppeld aan een referentieprijs. (**) De productiequota van suikerbieten werden met 16% verminderd. In 2006 bouwde de EU met de suikerbietenhervorming de steun voor voedingssuikerbieten verder af. Anderzijds werd de suikerbietenproductie voor energiedoeleinden wél aangemoedigd. (*) Landbouwers mogen suikerbieten telen op braakland als de oogst voor non-food doeleinden bestemd is. (**) Suikerbieten kwalificeren als energiegewassen en maken dus aanspraak op een energiegewaspremie van 45 € per hectare. (***) Suikerbieten zijn als energiegewas vrijgesteld van de productiequota in de EU. (Bourgeois J. en Van de Velde F., 2007) GLB hervorming 2004. In 2004 werd het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid hervormd met inwerking tot 2013. Het doel van deze hervorming was over te stappen van een kwantiteitgerichte naar een kwaliteitgerichte steun voor landbouwproducten. Hierin worden onder meer milieuaspecten en de publieke gezondheid als maatstaven gebruikt. Wat betreft de biobrandstoffen, blijft de mogelijkheid behouden om het braakland te gebruiken voor non-food doeleinden. Bovendien genieten landbouwers, sedert de hervorming, van een subsidie van 45 € per hectare waarop energiegewassen worden geteeld. Hiervoor moeten onder meer volgende voorwaarden wel voldaan zijn : Maximaal 1.5 miljoen hectaren kunnen van de subsidie genieten De landbouwer moet een verkoopcontract met een biobrandstofproducent kunnen voorleggen of hij moet aantonen dat hij de energiegewassen teelt voor eigen gebruik (Bourgeois J. en Van de Velde F., 2007) 2.5 Vooruitgangsrapport van Biobrandstoffen (2006) In de biobrandstofrichtlijn (zie 2.2 ) wordt de obligatie vermeld om ten laatste tegen 31 december 2006 een verslag uit te brengen over de vooruitgang van biobrandstoffen in de EU. Het rapport verscheen uiteindelijk op 10 januari 2007 en beschrijft de stand van zaken inzake biobrandstoffen in de EU. (Biofuels Progress Report, EC, 2007) - 43 Situatieschets. Uit het verslag blijkt dat het vooropgestelde streefcijfer van 2% biobrandstofaandeel tegen 2005 geenszins werd bereikt. Van de 19 participerende Lidstaten, slaagden slechts Zweden (met 2.23%) en Duistland (met 3.70%) erin het aandeel van 2% te halen. Zweden presteerde echter onder haar vooropgestelde nationale doelstelling van 3%. De Europese Commissie acht het erg onwaarschijnlijk dat de doelstelling van 2010 (5.75% biobrandstof) zal gehaald worden. Gegeven de huidige maatregelen die de Lidstaten hebben getroffen, acht de Europese Commissie een biobrandstofaandeel van 4.2% realistischer. Analyse van de prestaties. Er bestaan grote discrepanties tussen de prestaties van Lidstaten inzake de doelstellingen. Duitsland en Zweden hebben beiden goed gepresteerd. Ondanks het feit dat Duitsland zich op biodiesel concentreert en Zweden op bio-ethanol, blijken veel maatregelen in beide landen overeen te komen . (EC, 2007) : Beide landen waren al een aantal jaren actief in de biobrandstofsector In beide landen worden zowel hoge als lage biobrandstofmengsels gepromoot Beide landen hebben fiscale voordelen (accijnsverlagingen) toegekend, zonder deze te binden aan een beperking in de afzethoeveelheid. (België daarentegen doet dat wel) Beide landen combineren een binnenlandse productie en invoer van biobrandstoffen ( In België wordt er niet geïmporteerd) Beide landen zijn sterk bezig met de vooruitgang van biobrandstoffen van de tweede generatie Conclusies van het rapport. Het Biofuels Progress Report komt na een situatieanalyse tot volgende conclusies: - Het biobrandstofaandeel van 5.75% halen tegen 2010 acht de Europese Commissie onwaarschijnlijk - De EU moet nieuwe maatregelen treffen om haar keuze voor biobrandstoffen beter te promoten. - De milieuvoordelen van het biobrandstofbeleid kunnen groter worden door (*) - 44 de ontbossingen voor de teelt van biobrandstofgewassen te ontmoedigen, (**) het gebruik van inefficiënte productiesystemen en (***) de ontwikkeling productieprocessen voor de tweede generatie biobrandstoffen te steunen. - Om de Europese voorzieningszekerheid van energie te waarborgen, moet gestreefd worden naar een optimale diversificatie van invoerregio’s, soorten biobrandstoffen en soorten energiegewassen 2.6 Ontwikkelingen inzake biobrandstofdoelstellingen en mengverhoudingen Terwijl er vrij ambitieuze doelstellingen werden gesteld inzake biobrandstofaandeel in de EU, schiet Europa tekort bij de biobrandstofstandaarden. Hoewel in de Biobrandstofrichtlijn de mogelijkheid wordt vermeld om hogere biobrandstofmengsels aan een aparte pomp aan te bieden (zie 2.2), ontbreken voorlopig de kwaliteitsstandaarden die deze mengsels toelaten. Herziening van mengvolumes. Deze tekortkoming werd slechts vrij laat op Europees niveau erkend. Er werd in februari 2007 een voorstel tot wetswijziging ingediend met al doelstelling het biobrandstofaandeel te vergroten door hogere mengvolumes toe te laten. Hierin wordt werk gemaakt van kwaliteitsstandaarden voor sterke biobrandstofmengsels.(EC, 2007) Het Vooruitgangsrapport van biobrandstoffen (2.5) concludeerde dat aangezien de lidstaten de doelstelling van 2010 hoogstwaarschijnlijk niet zullen halen, er extra maatregelen moeten getroffen worden de biobrandstofontwikkeling aan te moedigen. Daarbij werd een speciale aandacht gevestigd op het feit dat dit niet ten koste van het milieu mocht gebeuren. Verplichte doelstelling tegen 2020. Op 9 maart 2007 vond er in Brussel een Europese top plaats waar een stappenplan van de Europese Commissie voor hernieuwbare energiegebruik door de Raad van Europa werd aangenomen. Dit actieplan meldt voor elke lidstaat de verplichting een - 45 biobrandstofaandeel van 10% te bereiken tegen 2020. Daarbij erkent het plan dat deze doelstelling moet samengaan met (i) een duurzame productie van biobrandstoffen en (ii) een commercialisering van biobrandstoffen van de tweede generatie. (Euractiv, 2007) Nieuwe richtlijn. De Europese Commissie heeft na de goedkeuring van de 10%-doelstelling, de taak gekregen hiervoor een richtlijn uit werken Een voorstel voor een nieuwe EU-richtlijn12 werd op 23 januari 2008 ingediend. De richtlijn moet de weg effenen voor het halen van het biobrandstofaandeel van 10% tegen 2020. Om deze doelstelling te halen moet elke EU-27 lidstaat haar biobrandstofaandeel van 2005 met 5.5% verhogen. De overblijvende toename tot aan de vooropgestelde 10%, wordt vervolgens op basis van het BBP / inwoner berekend. (EC, 2008) Onder zware druk van groene politici, NGO’s en wetenschappers werd geëist dat het halen van de 10 % doelstelling aan strenge duurzaamheidscriteria zouden gekoppeld worden. Deze criteria waren nodig om te verzekeren dat het halen van de doelstelling niet zal leiden tot: De fragilisatie van het ecosystem, ontbossing, volksverhuizingen, een toename van de voedselprijzen en een verhoging van de broeikasgasuitstoten. (Euractiv, 2008) In de text van de Commissie werden bijgevolg volgende duurzaamheidscriteria vastgelegd (EC, 2008): - Landgebruik: wouden met weinig of geen menselijke interventie, ‘hoogwaardig biodivers grasland’ en land met een hoog koolstofstockeringsgehalte kunnen niet aangewend voor de teelt biobrandstofgewassen. - BKG-uitstoot : Om aan het duurzaamheidscriterium te voldoen moet de productie van een biobrandstof minstens 35% minder BKG uitstoten als zijn fossiele equivalent. Naast de duurzaamheidcriteria worden ook de wetsvoorstellen hoger besprokren wetsvoorstellen ter aanpassing van de toegelaten mengvolumes behandeld. Er wordt voorgesteld de toegelaten mengvolumes op te trekken tot 10% biobrandstof. Voor hogere mengpercentages wordt niet meer gesproken over aparte pompen, maar enkel over een expliciete vermelding in de verkooppunten. Indien het wetsvoorstel aangenomen wordt, zou dit een serieuze rem wegnemen op de 12 Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on the promotion of the use of energy from renewable sources, jan. 2008 - 46 ontwikkeling van de Europese biobrandstoffen. De Europese Commissie moet zich ten laatste tegen begin 2009 uitspreken over de Richtlijn. HOOFDSTUK 3: De Belgische biobrandstofsituatie 3.1 Wettelijk kader en steunmaatregelen De Europese biobrandstoffenrichtlijn (2003/30/EG) voorziet dat de Lidstaten instaan voor de promotie van biobrandstoffen op nationaal niveau. België heeft verschillende stappen ondernomen om dit te verwezenlijken. De belangrijkste keuzes werden op federaal niveau gemaakt. Op het gewestelijk niveau wordt vooral het landbouwbeleid inzake biobrandstoffen geregeld, zoals de steun voor energiegewassen. België heeft ten eerste de Europese streefcijfers overgenomen en heeft geopteerd voor een ‘tender’ of quotasysteem. In dit systeem genieten een beperkt aantal biobrandstofproducenten van een accijnsvermindering. Aangezien biobrandstoffen totnogtoe moeizaam aanslaan bij de Belgische consument, heeft België overheid besloten om biobrandstoffen vanaf 2008 (voor biodiesel) en 2009 (voor bio-ethanol) verplicht aan te bieden. Zo hoopt de Belgische regering de verplichte doelstelling van 10 % biobrandstofaandeel tegen 2020 te kunnen halen. De maatregel is op heden nog niet van toepassing wegens de afwezigheid van uitvoeringsdecreten 3.1.2 Federale Overheid Koninklijk Besluit van 5 maart 2005 - 47 De Europese richtlijn (2003/30/EC) werd in België overgenomen door middel van het Koninklijk Besluit van 5 maart 200513. In deze wettekst worden de Europese definities overgenomen, de kwaliteitsstandaarden geadopteerd en de nationale streefcijfers vastgelegd. In Art. 3 van het KB worden de biobrandstofstandaarden behandeld. Aangezien België op dit vlak de Europese regelgeving exact heeft overgenomen, kunnen op Belgisch grondgebied enkel brandstofmengsel met kleine volumes biobrandstof publiek worden verdeeld. Slechts bio-ETBE mag tot 15 % vermengd worden met benzine, terwijl bio-ethanol en biodiesel maar tot op een volume van 5% kunnen aanwezig zijn in respectievelijk benzine en diesel. Momenteel is het gebruik van Flexible Fuel Vehicles, die hogere biobrandstofmengsels zoals B10 of E85 aankunnen, dus niet mogelijk in België. In Art. 4 worden de nationale streefcijfers inzake het Belgisch biobrandstofaandeel behandeld. Deze stemmen overeen met de streefcijfers van de Europese biobrandstoffenrichtlijn en worden gekenmerkt door jaarlijkse lineaire toename van 0.75% (KB 5/03/2005) : Tegen 31/12/2005 2% biobrandstofaandeel Tegen 31/12/2006 2.75% biobrandstofaandeel Tegen 31/12/2007 3.50% biobrandstofaandeel Tegen 31/12/2008 4.25% biobrandstofaandeel Tegen 31/12/2009 5% biobrandstofaandeel Tegen 31/12/2010 5.75% biobrandstofaandeel Accijnsverlaging voor Biobrandstoffen: steunmaatregel N 334/2005 De Europese Biobrandstofrichtlijn vermeldt de mogelijkheid om een accijnsvermindering voor biobrandstoffen in te voeren in de Lidstaten. België heeft hiervoor een aanvraag ingediend bij de Europese, die op 25 december 2005 werd goedgekeurd. (EC, 2005) De bedoeling van de accijnsverlaging is het wegwerken van het verschil in productiekosten tussen fossiele brandstoffen en biobrandstoffen. 13 Koninklijk Besluit van 4 maart 2005 betreffende de benamingen en de kenmerken van de biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen voor motorvoertuigen en voor niet voor de weg bestemde mobiele machines - 48 Vorm en Budget. Het totale toegekende bedrag aan accijnsverlagingen bedraagt jaarlijks 184 miljoen EUR . Daarvan is 116 miljoen EURO bestemd voor bio-ethanol en 68 miljoen EUR voor biodiesel. Aangezien PPO niet onder het quotasysteem valt, krijgt het ook geen budget toegewezen. De accijnsverlagingen worden jaarlijks herzien in functie van de evolutie van de marktprijzen en de productiekosten. Bedoeling is de verboden overcompensatie van de hogere productiekosten van biobrandstoffen te vermijden. De bijzondere accijns op biobrandstoffen wordt per 1000 liter als volgt bevoordeeld : Benzine met minstens 7%14 bio-ethanol 311,51 EUR i.p.v 352 EUR voor fossiel benzine Gasolie met minstens 2.45% biodiesel 154,13 EUR i.p.v 163 EUR voor fossiele diesel In tabel 3-1-1 wordt de berekening voor de uiteindelijk accijnsverlaging per 1000 liter benzine en diesel weergeven. Tabel 3-1-1 : bijzondere accijnsvermindering op biobrandstoffen in België QuickTime™ and a TIFF (LZW) decompressor are needed to see this picture. bron: Europese Commissie (2005) Koolzaadolie werd volledig vrijgesteld van accijnzen. De vrijstelling bedraagt tezamen 376,34 EUR per 1000 liter. Hierin zijn accijnzen, bijzondere accijnzen en de bijdrage op de energie inbegrepen. Om deze detaxatie te bekomen moet de PPO rechtstreeks verkocht worden door erkende boeren of coöperatieven aan de eindgebruikers De vrijstelling geldt ook indien de PPO als brandstof wordt gebruikt door voertuigen van gewestelijke vervoersorganisaties. (De Lijn, Stibb) Rechtvaardiging van de accijnsvermindering. De Belgische autoriteiten moeten het bedrag van de accijnsvermindering rechtvaardigen. De Europese Richtlijn 97/70/EC eist dit om concurrentievervalsing tussen fossiele brandstoffen en biobrandstoffen te vermijden. Wet van 10 juni 2006 betreffende de biobrandstoffen 14 “Maximaal 5% bio‐ethanol wordt rechtstreeks toegevoegd, de rest via ETBE. Van het toegevoegde volume ETBE wordt 47% in aanmerking genomen voor het berekenen van het aan de benzine toegevoegde volume percentage bio‐ethanol, om zodoende uit te komen op minstens 7% bio‐ethanol” (EC, 2005) - 49 Wijziging accijnsverlaging. De accijnsvoordelen mogen het kostverschil tussen de productie van biobrandstoffen en fossiele brandstoffen niet overschrijden. Deze maatregel is nodig om overcompensatie en dus concurrentievervalsing te vermijden. De accijnsvermindering moet daarom jaarlijks herberekend worden op basis van de marktprijzen en productiekosten. De cijfers uit steunmaatregel N334 van 2005 (zie hoger) werden zoals voorzien één jaar later (anno 2006) aangepast aan de actuele marktomstandigheden en worden in tabellen 3-1-2 en 3-1-3 weergegeven. Tabel 3-1-2: Accijnsbijdrage op fossiele diesel en biodiesel vanaf 1 november 2006 (in €/1000 l) Bijdrage per 1000 liter bij 15° Diesel Diesel gemend met biodiesel Accijns 198,3148 198,3148 Bijzondere accijns 139,0570 127,18736 Bijdrage op de energie 14,8736 14,8736 Bron: Wet van 10 juni 2006 betreffende de biobrandstoffen Tabel 3-1-3: Accijnsbijdrage op benzine en benzine met ethanol vanaf 1 oktober 2007 (in €/1000 l) Bijdragen/ 1000 liter bij 15°C Ongelode benzine Ongelode benzine gemengd met bio-ethanol accijns Bijzondere accijns Bijdrage op de energie 245,4146 348, 6238 28,6317 245,4146 305,0369 28,6317 Bron: Wet van 10 juni 2006 betreffende de biobrandstoffen Mengvolumes. Om aanspraak te kunnen maken op de accijnsverlaging moet de aangeboden benzine minstens 7%15 bio-ethanol bevatten. De publiek aangeboden diesel moet minimum 3.37% biodiesel bevatten. Toegewezen volumes. Slechts een beperkt biobrandstofvolume maakt jaarlijks aanspraak op de accijnsverlaging. Tabel 3-1-4 : Belgische productievolumes biobrandstof die genieten van accijnsvermindering QuickTime™ and a TIFF (LZW) decompressor are needed to see this picture. bron: Wet van 10 juni 2006 betreffende de biobrandstoffen (2006) 15 De wet beperkt normaler wijze het ethanol aandeel tot 5% (zie 2.2), maar voorziet de mogelijkheid om een deel bio‐ETBE daaraan toe te voegen. Bio‐ETBE is een derivaat van bio‐ethanol dat probleemloos in de huidige motoren kan gevoegd worden. - 50 - Kandidaten. De biobrandstofproducenten die in aanmerking willen komen voor een accijnsvermindering moesten volgens Art. 5 een dossier tot kandidaatstelling indienen. Het dossier moet onder meer bevatten: - een technisch rapport over de productie-eenheid - een verslag betreffende de CO2-balans per liter biobrandstof - vermelding van de kostprijs en de verwachte verkoopwaarde - het gewenste productievolume De accijnsverminderingen op biobrandstoffen zijn pas geldig wanneer de producenten officieel erkend worden in het Publicatieblad van de Europese Unie. (Art.3) Quotatoekenning aan de Belgische biobrandstofproducenten Figuur 3-1-2: toekenningscriteria voor de biobrandstofquota QuickTime™ and a TIFF (LZW) decompressor are needed to see this picture. bron: Publicatieblad van de EU, nov. 2006 Toegekende productiequota voor bio-ethanol. Van de 10 producenten die zich kandidaat stelden, werden er drie geselecteerd. (tabel 3-1-5) Zij genieten van een accijnsvermindering op de geproduceerde bio-ethanol in de periode van 1 oktober 2007 tot 30 september 2013. Toegekende productiequota voor biodiesel. Voor de biodieselquota werden twee tenders georganiseerd. De eerste moest de kandidaten bekend maken voor de periode van 1 november 2006 tot 30 september 2007. De tweede tender geldt voor de periode van 1 oktober 2007 tot 30 september 2013. Tabel 3-1-5 toont de biobrandstofproducenten samen met hun quotum. - 51 - Tabel 3-1-5 : Gegunde productiequota voor biobrandstofproductie van 1/11/2006 tot 30/09/13 Bio Wanze AlcoBiofuel Tate&Lyle totaal Bio-ethanol Biodiesel ronde 1 Biodiesel ronde 2 1/10/07 tot 30/9/13 1/11/06 tot 30/09/07 01/10/07 tot 30/9/13 750 000 000 543 500 000 192 000 000 1 485 500 000 Proviron FlandersBioFuel oleon Neochim totaal 48 320 000 40 680 000 72 000 000 125 000 000 286 000 000 Bioro proviron Neochim Oleon totaal 988 525 237 256 759 800 649 602 299 384 112 664 2 279 000 000 Bron: Ghent Bio-Energy Valley, 2007 3.1.2 Vlaamse steun voor biobrandstoffen Toepassing GLB. Het hervormde Europese GLB creëert voor de Lidstaten de mogelijkheid om energiegewassen op verschillende manieren te ondersteunen. De Vlaamse overheid heeft twee interessante opties voor haar landbouwers: (i) de landbouwers kunnen op hun braakpercelen energiegewassen telen en ontvangen hiervoor braakleggingstoeslagrechten van ongeveer 380 €/ha. (ii) Landbouwers kunnen ook energiegewassen op hun gewone subsidiabele landbouwgrond telen. In dit geval genieten ze van de gewone toeslagrechten (ongeveer 335 €/ha), verhoogd met een energiepremie van 45 €/ha. (Vlaamse Overheid, 2007) Investeringssteun. Het Vlaamse Investeringsfonds (VLIF) steunt de landbouwers die op hun landbouwbedrijf biobrandstoffen gebruiken Bovendien krijgen zij ook steun bij de aanschaffing van installaties die draaien op hernieuwbare brandstoffen. De grootte van de subsidie bedraagt 30% van de aankoopprijs bij nieuwe installaties (vb. pers) en 40% van aanpassingskosten voor landbouwmachines die reeds gebruikt worden op het bedrijf. (MVG, 2006) IWT-Vlaanderen. Het Instituut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen speelt via talrijke initiatieven en steunmaatregelen een vooraanstaande rol in de Vlaamse promotie van biobrandstoffen (Belgisch Vooruitgangsrapport inzake biobrandstoffen, 2007) : - 52 - In het het kader van het European Technology Transfer16, organiseerde het IWT in januari 2006 een commerciële missie naar Beieren (Duitsland), met als doel de uitwisseling van biobrandstoftechnologie te bevorderen. IWT-Vlaanderen steunt het publiek project ‘Pi² power: Gebruik van Pure Plantaardige brandstoffen in motoren en hydraulische aandrijvingen’ met een bedrag van 295.000 euro. Het IWT steunt meerdere private R&D-initiatieven van ondernemingen in de Vlaamse biobrandstofsector 3.1.3 De steun van het Waalse Gewest voor biobrandstoffen Toepassing GLB. Net zoals in Vlaanderen, wordt in Wallonië een steunpremie van 45€/ha toegekend voor de teelt energiegewassen. De opbrengst van de teelt moet bestemd zijn voor de productie van biobrandstoffen, warmte of elektriciteit. (Region Wallone, 2007) Valbiom is een Waalse vzw die actief is in de promotie van energie uit de biomassa. Het werkt nauw hiervoor samen met de Waalse overheid en de landbouwsector. Daarnaast houdt Valbiom zich ook bezig met de opvolging van diverse projecten, zoals TriCof en AGRICOL, die het rendement van de Waalse biobrandstofproductie trachten te verbeteren. (Belgisch vooruitgangsrapport inzake biobrandstoffen, 2007) R&D steun. De Waalse overheid heeft de laatste jaren geen directe steun toegekend voor onderzoek naar technologische ontwikkelingen van bio-ethanol en biodiesel. De reden die hiervoor wordt aangehaald, is dat het productieproces van biobrandstoffen buiten de categorie van technologische onderzoeken valt, waardoor het niet geen financiering kan genieten. Wel financiert de Waalse overheid onderzoek naar de productie van waterstof uit de biomassa, dat eveneens een biobrandstof is. (Belgisch Vooruitgangsrapport inzake biobrandstoffen, 2007) IWT‐Vlaanderen is lid van het European Technology Transfer bron:http://www.iwt.be/irc 16 - 53 Bovendien wordt de laatste jaren ook steun toegekend jaren voor R&D naar het vergassingproces van biomassa (8 projecten, €4.000 000), de verbranding van biomassa in boilers (1 project, €300.000) en de biomethanisering (2 projecten, € 730.000). (Région Wallone, 2007) Ombudsman. In juli 2004 heeft het Waalse Gewest een ‘ombudsman voor biobrandstoffen’ aangesteld. Deze wordt om de twee jaar vervangen en heeft volgende opdrachten (Belgisch Vooruitgangsrapport inzake biobrandstoffen, 2007): Informatieverspreiding over biobrandstoffen aan de belangrijkste belanghebbers (landbouwer, producenten, overheden,..) Ondersteuning van projectleiders Identificeren van legale, technische en economische knelpunten bij de ontwikkeling van biobrandstoffen in Wallonië 3.1.4 Steun vanuit het Brussels Gewest voor biobrandstoffen. In het Brussel Gewest is Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM) verantwoordelijk voor de promotie van biobrandstoffen. In het Vooruitgangsrapport (juni 2007) inzake biobrandstoffen dat jaarlijks aan de Europese Commissie moet worden voorgelegd, werden een reeks initiatieven bekendgemaakt. Waaronder de mogelijke installatie van biobrandstoftanks voor dienstvoertuigen en onderzoek naar de recyclering van gebruikte oliën. Uit een telefonisch onderhoud met de secretaris van het BIM17, bleek echter dat in het Brussels Gewest biobrandstoffen op geen enkele manier worden gepromoot. Investeringsteun, R&D –financiering, noch informatieverspreiding omtrent biobrandstoffen worden er bewerkstelligd. De reden die hiervoor aangehaald werd is dat is dat het BIM afwacht dat er meer klaarheid komt omtrent de Europese kwaliteitsnormen rond biobrandstoffen. 17 telefonisch gesprek met Laurent Bodarwé, secretaris van het Departement Lucht‐Klimaat‐Energie van het BIM, op 4 april 2008. - 54 - 3.2 Analyse van de doelstellingen De Belgische overheid heeft een reeks maatregelen getroffen om de introductie van biobrandstoffen op de Belgische markt te ondersteunen. In dit kader werden de biobrandstofdoelstellingen van de Europese Commissie overgenomen: een biobrandstofaandeel van 2% in 2005, waarbij jaarlijks 0,75% bijkomt, om in 2010 een aandeel van 5.75% te halen. De Belgisch overheid berekende welke jaarlijkse productievolumes (quota) hiervoor nodig zijn en gaf de toelating aan enkele producenten deze op de markt te brengen. Deze volumes worden in kolom G van tabel 3-2-1 weergegeven. In kolom A, B en C wordt het toekomstig brandstofverbruik in België voorspeld. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de jaarlijkse evolutie van de benzine- en dieselconsumptie over de periode 1998-2006 zich tot 2010 verder zet. De benzineconsumptie daalde jaarlijks gemiddeld met -3.63%18, terwijl de dieselconsumptie jaarlijks met gemiddeld 4.45%19 steeg. Door kolom C en D te vermenigvuldigen krijgt men de productievolumes die nodig zijn om de biobrandstofdoelstellingen te halen (kolom F). Om de doelstelling van 5.75% te halen tegen 2010 moet er in dat jaar, volgens het model, ongeveer 534 000 toe biobrandstof op de markt gebracht worden. 18 ((2237‐3339)/3339)/8)= ‐4.12% => 1‐4.12%= (1‐3.36%)8 19 ((7857‐5544)/5544)/8)= 5.21% => 1+5.21%=(1+4.45%)8 - 55 - Tabel 3-2-1 : vergelijking brandstofconsumptie met doelstellingen en productiequota in België A B C E F D Totaal Doelstelling Doelstelling Quota verbruik Benzine België-EU Diesel België-EU (in % totaal Jaar (in Mliter) (in Mliter) (in toe) (in %) (in 1000 toe) verbruik) 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 voorspelling 2007 voorspelling 2008 voorspelling 2009 voorspelling 2010 3 339 3 179 2 978 2 898 2 896 2 869 2 683 2 406 2 237 5 544 5 794 6 108 6 384 6 899 7 404 7 548 7 468 7 857 7 284 7 377 7 495 7 672 8 112 8 525 8 508 8 230 8 436 2 156 8 207 2 059 G toegekende Quota (in toe) 2% 2,75 % 0 0 0 0 0 0 0 0 0,48 % 165 232 41 8 676 3,5 % 3,24 % 304 281 8 512 8 865 4,25 % 4,78 % 377 424 1 967 8 829 9 067 5% 4,68 % 453 424 1 879 9 157 9 283 5,75 % 4,57 % 534 424 Bron: eigen ontwerp; op basis van gegevens FOD Economie (2007), FEBIAC (2007) De toegekende productiequota voor het jaar 2010 bedragen samen slechts 424 000 toe biobrandstof (250 Mliter bio-ethanol en 380 Mliter biodiesel) of 4.57% van de verwachte brandstofconsumptie. Dit betekent dat, zelfs indien alle biobrandstofproducenten hun volledig quotum op de markt brengen, de doelstelling van 5.75 % niet kan gehaald worden. In figuur 3-2 wordt de situatie weergegeven. De quota volstaan niet om de Belgische doelstellingen te halen. Figuur 3-2: Vergelijking quota en Belgische doelstellingen QuickTime™ and a TIFF (LZW) decompressor are needed to see this picture. bron: eigen ontwerp Bij het model werden enkele veronderstellingen gemaakt die hier uitgelicht worden: - 56 Het waargenomen (stijgend) consumptiepatroon van benzine en diesel tussen 1998 en 2006 zet zich verder tot in 2010. Overheidsmaatregelen, wijzigingen van het consumentengedrag of zuinigere wagens kunnen er echter voor zorgen dat het brandstofverbruik daalt. In tabel 3-2-1 valt op te merken dat dit tussen 2004 en 2006 al het geval was. Het verbruik van PPO op de Belgische transportmarkt wordt niet opgenomen in het model. De PPO-volumes die in 2007 op de markt werden gebracht (1000 m3) zijn echter verwaarloosbaar ten opzichte van het totale brandstofverbruik van 10 miljard liter in dat jaar. De geselecteerde biobrandstofproducenten brengen hun volledig quotum op de markt. In de praktijk produceren de biobrandstofproducenten voorlopig slechts een klein deel van de quota. Volgens het FOD economie werd er in 2007 slechts 117 Mliter of 1,01% van de totale brandstofconsumptie op de markt gebracht. Sinds november 2007 wordt er maandelijks 10 miljoen biodiesel op de markt gebracht. Verschillende oorzaken zorgen ervoor dat de biobrandstofproducenten maar op halve kracht draaien (zie paragraaf 3.2.2). Bovendien wordt tot op heden (april 2008) geen bio-ethanol geproduceerd. Op het eerste zicht lijkt het minstens merkwaardig dat de quota niet volstaan om de door België overgenomen Europese doelstellingen te halen. Uit tabel 3-2-1 ziet men bijvoorbeeld dat tussen 2008 en 2010 de productiequota gelijk blijven (423,9 Miljard toe) terwijl het brandstofverbruik toeneemt (kolom F). Uit nader onderzoek blijkt dit echter een bewuste keuze te zijn. Michel Degaillier20, attaché aan de FOD Volksgezondheid en participant aan de werkgroep die in 2006 de productiequota berekende, schetst het biobrandstofbeleid in een breder kader. De toenmalige regering (Verhofstadt II) bekeek, onder druk van de Kyoto-doelstellingen, de mogelijkheden om CO2-reducties van de transportsector te beperken. Er werd besloten dat de beste methode erin bestond het verbruik van fossiele transportbrandstoffen tussen 2007 en 2010 te stabiliseren. Door de quotavolumes van biobrandstoffen in dezelfde periode ook gelijk te houden (zie tabel 3-1-4) zou de doelstelling van 5.75% gehaald worden. Een reeks maatregelen werden toen getroffen om het brandstofverbruik in die periode te stabiliseren. Het stimuleren van 20 telefonisch onderhoud met Michel Degaillier, attaché aan het directoraat‐generaal van de FOD Volksgezondheid, op 7 april 2008. - 57 gebruik van openbaar vervoer en het verhogen van de verbruiksefficiëntie van wagens werden toen tewerkgesteld. Op basis van deze instrumenten werd een stabilisatie van het brandstofverbruik verwacht vanaf 2008, waardoor de biobrandstofvolumes (quota) ook stabiel konden blijven. De toename van het Belgisch brandstofverbruik tussen 2006 en 2007 (van 10,2 naar 10,4 miljard liter21), bleek echter snel de stabilisatieverwachtingen te kelderen. Bijkomende maatregelen die het brandstofverbruik temperen zullen dus nodig zijn om de Belgische streefcijfers te halen. Een alternatief bestaat erin de productiequota te verhogen om zo een groter biobrandstofaandeel te krijgen. Hiervoor moet echter aan aanvraag ingediend worden bij de Europese Commissie. Volgens Michel Degaillier zou een dergelijke maatregel, wegens de huidige controverse rond biobrandstoffen, op heel wat verzet stuiten. 3. 3 Typische Marktspelers Figuur: 3.3 Typische marktspelers tijdens levencyclus van Belgische bio-ethanol en biodiesel Buitenland voertuigmarkt Import grondstoffen Export (vooral EU) landbouwsecto productie biobrandstofproducenten conversi bijmenging bijmengers bijmenging tankstations verdeling Bron: Eigen ontwerp Figuur 3-3 tracht een overzicht te geven van de voornaamste actoren die tussenkomen in de levenscyclus van biobrandstoffen in België. In de volgende paragrafen zal de rol van elke speler 21 De cijfers voor 2007 werden door Michel Degaillier meegedeeld en hebben een voorlopig karakter. eindgebruik - 58 uitgelicht worden, teneinde een globaal beeld te geven van de marktmechanismen van de Belgische biobrandstofsector. 3.3.1 De Belgische landbouwsector De Belgische landbouwsector speelt een centrale rol in de ontwikkeling van de Belgische biobrandstofmarkt. Om de introductie van de biobrandstoffen vlot te laten verlopen is een actieve participatie van de sector onontbeerlijk. In hoofdstuk I werd duidelijk dat de grondstoffen uit de landbouw de productiekost van biobrandstoffen domineren. Bijgevolg is het voor de biobrandstofproducenten opportuun zich lokaal te kunnen bevoorraden. De vraag stelt zich echter in welke mate onze landbouwsector de biobrandstofindustrie kan voorzien van de nodige grondstoffen om de vooropgestelde productiedoelstellingen te halen. In paragraaf 3.1.1 zal gepoogd worden dit door middel van berekeningen na te gaan.Op verschillende beleidsniveaus werden de Belgische landbouwers aangemoedigd bij te dragen aan de ontwikkeling van biobrandstoffen in België. Premies voor de teelt energiegewassen, het afschaffen van het verplichte braakgrondpercentage, de investeringssteun voor landbouwmachines die op hernieuwbare grondstoffen draaien, zijn instrumenten die landbouwers dienden te stimuleren. In paragraaf 3.1.2 wordt nagegaan hoe de sector, tegelijkertijd als consument en producent, staat tegenover de Belgische biobrandstofpolitiek. 3.1.1.1 Grondstofpotentieel van de landbouwsector Bio-ethanol Veronderstelling 1. De marktintroductie van biobrandstoffen van de tweede generatie wordt pas vanaf 2015 verwacht. In dit model wordt dus enkel rekening gehouden met de eerste generatie grondstoffen voor bio-ethanol. In België zal bio-ethanol op basis van tarwe, maïs en suikerbieten worden vervaardigd. (enquête bij producenten) Veronderstelling 2. De grondstofopbrengst per hectare is verschillend bij elk energiegewas. In tabel 3- worden de opbrengsten per hectare van tarwe, maïs en suikerbieten weergeven tussen 2003 en 2007. Aan de hand van de jaarlijkse opbrengsten wordt een gemiddelde opbrengst in de periode 2003-2007 berekend. - 59 - Tabel 3-3-1 Gemiddelde opbrengst van energiegewassen voor bio-ethanol in België, 100 kg/hectare teelten 2003 2004 2005 2006 2007 Gemiddeld (100kg/ha) tarwe 86.6 91.2 85.5 83 74.4 84.14 suikerbieten 707.4 708.3 699.6 683.5 694.9 698.74 Maïs 105.2 122.2 116.9 101.9 120 113.2 Bron: Eigen Berekeningen. FOD economie/ FIS (2008)/ Eurostat (2008) Veronderstelling 3. De hoeveelheid bio-ethanol die kan gewonnen worden per hectare varieert naargelang het energiegewas. Zoals uit tabel 3-3-2 blijkt, hebben suikerbieten het grootste rendement in termen van liters bio-ethanol per hectare. Tabel 3-3-2: Liters gecollecteerde bio-ethanol (per ha - per ton) Opbrengst bio-ethanol ( in liters) per hectare per ton 4600 l 370 l 5700 l 100 l 5000 l 442 l tarwe suikerbieten maïs Bron: VHLDE (2008) online: http://www.vhlde.nl/content/view/63/202/ Veronderstelling 4. Uit navraag bij de drie producenten (Biowanze, Tate&Lyle en Alco Biofuel) blijkt dat elk van hen een verschillende grondstofmix heeft voor de productie van bio-ethanol. Op basis van deze gegevens wordt, rekening houdend met het gewicht van elke producent, een gemiddeld grondstofmix berekend voor het totale bio-ethanol productie in België. Tabel 3-3-3: grondstofmix van de Belgische bio-ethanol productie Alco Biofuel Biowanze Tate & Lyle grondstofmix tarwe maïs suikerbieten quotum Mliter gewicht 85% 85% 100% 15% / / / 15% / 543.5 750 192 86.5% 5,64% 7,57% 37,6% 50.5% 12.9% Bron: enquête bij producenten De Europese biobrandstofrichtlijn, die in België werd overgenomen, voorziet een biobrandstofaandeel van 5.75% tegen 2010. In paragraaf 3.2 werd berekend dat, rekening houden met de consumptie-evolutie van fossiele brandstoffen, hiervoor 534 000 toe biobrandstof nodig is, of 168 Mliter bio-ethanol. Uit veronderstellingen 2, 3 en 5 kunnen bijgevolg de nodige oppervlaktes voor 2010 berekend worden. - 60 Tabel 3-3-4: Benodigde oppervlaktes voor de Belgische bio-ethanol productie grondstofmix Benodigde bio-ethanol in Mliter tegen 2010 Opbrengst in liter/ton Grondstofhoeveelheid (1000 ton) Opbrengst (in kg/ha) Benodigde Oppervlakte Landbouwteelten in 2007 (FOD economie) Bron: eigen berekeningen tarwe 86.5% 145 546 435 8414 51 699 ha 199 500 ha Maïs (korrels) 5,64% 10 81 28 11 324 2 468 ha 58 761 ha suikerbiet 7.57% 13 56 38 69 874 550 ha 91 666 ha totaal 16822 503 54 717 Conclusie bio-ethanol. De benodigde teeltoppervlaktes voor bio-ethanol gewassen bedragen tezamen ongeveer 55 000 ha. Voor tarwe, maïs en suikerbieten is dat respectievelijk slechts 25 %, 4.2 % en 0.6 % van de teelten van 2007. In België werd in 2007 op 945 000 ha landbouwproducten geteeld. De Belgische landbouwoppervlaktes voeldoen dus ruimschoots om het biobrandstofaandeel van 5.75 % te halen . Bio-diesel Veronderstelling 1. De eerste generatie biodiesel (FAME) wordt hoofdzakelijk op basis van plantaardige oliën vervaardigd. Koolzaad-, palm-, soja- en zonnebloemolie zijn de meest gebruikte grondstoffen in Europa. Hoewel in België zowel zonnebloem als koolzaad geteeld worden, gebruiken de Belgische biodieselproducenten enkel koolzaad als grondstof voor biodiesel. In de berekeningen zal dus enkel rekening gehouden worden met de koolzaadproductie. Veronderstelling 2. De opbrengst per hectare koolzaad is een sterk fluctuerend gegeven. Het Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) voert momenteel een studie23 uit over de koolzaadteelt voor biobrandstofproductie in Vlaanderen. De voorlopige resultaten geven een gemiddelde opbrengst per hectare van 4030 kg. Dit is veel meer dan de gemiddelde opbrengst die het NIS voorlegt (zie tabel 3-3-5). Aangezien de LCG-resultaten een experimenteel karakter hebben, zal in verdere berekeningen gesteund worden op de gemiddelde opbrengst van 3780 kg tussen 2002 en 2007. 22 1.879 Mliter x 1.56 x 5.75%= 168 Mliter 23 Proefverslag ADLO project: Duurzame koolzaadteelt, de basis voor een duurzame biobrandstofproductie in Vlaanderen , LGV (2008) - 61 Tabel 3-3-5 : koolzaadopbrengst per hectare in België, kg/ha 2002 2003 2004 2005 2006 Opbrengst 3590 3610 4120 4260 3540 koolzaad Oppervlakte (ha) 5093 4644 5556 5636 9606 2007 3570 Gemiddeld 3780 10776 Bron: eigen berekeningen, FOD economie/FIS (2008) Veronderstelling 3. De hoeveelheid koolzaadolie dat uit koolzaad gehaald wordt is afhankelijk van het rendement van het persingsproces. Bioro nv, de biodieselproducent in de Gentse haven, bekomt een rendement van 42% door warme persing. Dit betekent dat uit een ton koolzaad 420 kg koolzaadolie bekomen wordt. De leverancier van Oleon, Lichtervelde nv, bekomt een rendement van 37%. In verdere berekeningen wordt uitgegaan van een rendement van 40%. Veronderstelling 4. Productieproces 1 ton koolzaadolie + 0,1 ton methanol 1 ton biodiesel + 0,1 ton glycerine Uit één ton koolzaadolie kan dus één ton biodiesel bekomen worden. (Ballerini, 2007) Uit vorige veronderstellingen volgt dus : (Opbrengst per ha) x rendement x (verhouding koolzaadolie/biodiesel) = 3780 kg/ha x 40% x 1 = 1512 kg/ha De dichtheid van biodiesel bedraagt 0.88 kg/ l. Daaruit volgt dat 1512 kg biodiesel gelijk is aan 1718 liter biodiesel. Conclusies biodiesel. België heeft zich geëngageerd een biobrandstofaandeel van 5.75% te halen tegen 2010. De productiequota die de overheid voor dat jaar toekende bedragen samen 380 Mliter biodiesel. In tabel 3-2-1 werd echter berekend dat er 589 miljoen biodiesel nodig zal zijn om de 5.75%-doelstelling te bereiken. Om dit volume biodiesel te bekomen is een teeltoppervlakte van 343 000 ha24 koolzaad nodig. In 2007 werd er amper 10 776 ha koolzaad geteeld of 3,1% van de 24 590 Mliter / 1718 l/ha = 343 422 ha - 62 benodigde oppervlakte. Hoewel dit een stijging van 112 % vertegenwoordigt tegenover de teeltoppervlakte in 2002 (zie tabel 3-3-5 ), is het onmogelijk in België zoveel koolzaad te telen . De koolzaadteelt is echter een vrij intensieve teelt die slechts om de 4 jaar en in specifieke landbouwgebieden kan worden toegepast. Bij de ondervraging van de Belgische biodieselproducenten werd empirisch bevestigd dat allen het quasi geheel van hun grondstoffen importeren. Grote kwantiteiten sojaolie, zonnebloemolie en koolzaadolie zullen in de komende jaren verder geïmporteerd moeten worden om de Belgische biobrandstofdoelstellingen te halen. 3.1.1.2 bereidwilligheid van de sector In vorige paragraaf werd aangetoond dat indien België een biobrandstofaandeel van 5,75% wil halen tegen 2010, er ongeveer 398 000 ha25 energiegewassen nodig zijn. De recente Europese verplichting van 10% biobrandstofaandeel tegen 2020 zou, bij gelijke groei van het brandstofverbruik, meer dan ...ha eisen. Vooral voor de bio-ethanolproducenten is de medewerking van de landbouwsector cruciaal, aangezien zij zich hoofdzakelijk bij de Belgische landbouwers zullen bevoorraden. Uit ondervraging (Ooms, 2006) blijkt de bereidheid van de Belgische landbouwers om over te stappen op de teelt van energiegewassen sterk af te hangen van een reeks voorwaarden (in volgorde van belangrijkheid): - het prijsvoordeel , de grote van de opbrengst en het arbeidsinkomen - een grotere informatieverspreiding door reclame en sensibilisering - zelf beschikken over een verwerkingsinstallatie (perseenheid) of meer bedrijven oprichten die energiegewassen kunnen verwerken - een stijging van de ruwe olieprijs Ten tijde van de ondervraging (december 2005), bleek amper 4% van de landbouwers in de toenmalige omstandigheden en zonder bijkomende 25 343 000 ha voor biodiesel en 55 000 ha voor bio‐ethanol voorwaarden aan de teelt van - 63 energiegewassen te willen participeren. Onder de bovengenoemde voorwaarden was 75% procent van de ondervraagden bereid over te stappen op de teelt van energiegewassen. Sedert dien werd via verschillende kanalen aan informatieverspreiding gedaan (zie paragraaf 3-2 ) en steeg de ruwe olieprijs fors, waardoor de ‘incentives’ om aan energieteelt te doen, gegroeid zijn. De Boerenbond ziet in de teelt van energiegewassen een interessante uitweg voor eventuele overschotten van voedingsgewassen. Met bovendien een positieve weerslag op de prijsvorming van deze gewassen. Ook voor de Europese suikermarkt ziet de boerenbond mogelijkheden. Door de suikeroverschotten tot bio-ethanol te verwerken, terwijl ze op heden met subsidies of als Csuiker worden uitgevoerd, zou dit internationale spanningen kunnen wegnemen, luidt het. Er zijn binnen de boerenbond ook enkele sceptici rond het al te positieve imago waarvan vloeibare biobrandstoffen genieten. De biomassa kan immers voor andere, meestal CO2-efficiëntere, energetische toepassingen ingezet worden dan als voertuigenbrandstof. De Belgische landbouw moet ook biomassa voor warmte- en elektriciteitsproductie blijven leveren.26 3.3.2 Productiesector van biobrandstoffen Onder druk van de Europese biobrandstofdoelstellingen heeft België, net als alle andere Europese Lidstaten, de biobrandstoffensector stimulansen gegeven. Door enerzijds een juridisch kader voor de consumptie te creëren, en anderzijds de duurdere biobrandstoffen fiscaal te bevoordelen, poogde de Belgische Overheid optimale marktomstandigheden te creëren. Deze worden gekenmerkt door een sterke reglementering waarbij slechts zeven producenten over een bepaalde periode (2007-213) een beperkte hoeveelheid fiscaal bevoordeelde biobrandstof op de markt mogen brengen. Deze zeven producenten vormen samen de Belgische productiesector voor biobrandstoffen. Om een representatief beeld te krijgen van de industrie moesten ook de producenten die geen quotum toegewezen kregen maar toch biobrandstof produceren, geïdentificeerd worden. Op basis van krantenartikels en interviews zijn verschillende namen opgedoken. Dow-Haltermann (Antwerpen) produceerde tussen 2005 en 2008 biodiesel voor de Duitse markt. De biodieselproductie werd in januari 2008 stopgezet wegens een te kleine marge op het product. Ineos kondigde in december 2006 plannen aan voor de grootste Belgische biodieselfabriek in het 26 “Hoe de landbouwsector aankijkt tegen het fenomeen biobrandstoffen.” Rondetafel Biobrandstoffen 8/3/2005 - 64 Antwerps havengebied (500.000 ton biodiesel per jaar). 4biofuels was aan haar kant van plan 80 miljoen euro te investeren in een bio-ethanol productie-eenheid in de Brusselse haven. Ineos heeft voorlopig haar plannen opgeborgen, terwijl 4biofuels een negatief advies kreeg voor haar bouwvergunningen. Zowel de Belgian Biodiesel Boad (BBB) als het European Bio-ethanol Fuel Association bevestigen dat naast de zeven erkende producenten, geen enkele andere speler een significante rol heeft binnen de Belgische biobrandstoffenindustrie. De Belgische PPO-markt speelt een marginale rol (1 Mliter in 2007) en wordt in volgende paragrafen buiten beschouwing gelaten. In de volgende paragrafen worden verschillende aspecten van de biobrandstofindustrie onder de loep genomen. Aan de acht biobrandstofproducenten werd telefonisch of per e-mail een vragenlijst voorgelegd (zie Bijlage 4) 3.3.2.1 gemiste start voor de Belgische biobrandstofproducenten In 2003 werd de Europese biobrandstoffenrichtlijn goedgekeurd. Vanaf dat moment moest snel werk gemaakt worden van een wettelijk kader op nationaal niveau. In 2005 en 2010 moeten echter al biobrandstofdoelstellingen gehaald worden van respectievelijk 2 en 5,75%. Desondanks werd het pas begin 2007 mogelijk om accijnsvrije biobrandstofstoffen op de markt te brengen. Figuur 3-3-2: Chronologie der biobrandstofmaatregelen en start van de biobrandstofproductie Bio-diesel Europese Bio-ethanol Belgische maatregelen 2003 200 Neochim Oleon 2005 2006 goedkeuring Belgische aanvraag Europese Belgische aanvraag voor accijnsvermindering biobrandstofrichtlijn Europese Richtlijn (2003/96/EG) Belgischedie wetaccijnsvermindering betreffende toelaat biobrandstoffenOp biobrandstoffen 2007 Bior proviron Biowanze Tate&Lyle 2009 2008 Alco start accijnsvermindering op bio-ethanol Publicatie producenten en quota (jan 2007 + start accijnsvermindering op biodiesel (nov 2006) - 65 - Bron: eigen ontwerp, enquête bij producenten België heeft alles behalve kort op de bal gespeeld. Uit figuur 3-3-2 valt op te merken dat tussen de goedkeuring van de Europese richtlijn 2003/96/EG (die een accijnsvermindering op biobrandstoffen toelaten in de Lidstaten) en de implementatie van het quotasysteem met accijnsvermindering in België, bijna 4 jaren zijn verlopen. De accijnsverlaging voor biodiesel geldt pas vanaf 1 november 2006, deze voor bio-ethanol vanaf 1 oktober 2007. Een gevolg hiervan is dat de geselecteerde producenten pas hun fabrieken begonnen te bouwen op het moment dat ze hun productiequotum toegewezen kregen. Slechts Oleon en Neochim hadden de bouw van de productie-eenheden voordien reeds gestart en konden na de accijnsverlaging vrijwel onmiddellijk beginnen produceren. Bij de bio-ethanol producenten, die pas eind november 2006 hun quotum toegewezen kregen, werd de start van de productie aanvankelijk tegen eind 2007 verwacht. Tot op heden (maart 2008) is geen van de drie ethanol-fabrieken operationeel. Alco Biofuel en Tate&Lyle verwachten tegen juni 2008 hun activiteiten te kunnen starten. Biowanze zal pas eind 2008 operationeel zijn. Distributieverplichting. De laattijdige toekenning van de quota is niet de enige oorzaak van de vertraagde ontwikkeling van de sector. Een succesvolle marktintroductie van biobrandstoffen is enkel mogelijk als de distributiesector ook meewerkt. De biobrandstoffen komen tenslotte enkel via tankstations bij de eindgebruiker. In contrast met het Franse en Duitse systeem, moeten de Belgische brandstofverdelers hun benzine of diesel niet verplicht bijmengen met biobrandstof. Total is in België de enige brandstofverdeler die met biobrandstoffen bijmengt. De Belgische Petroleum Federatie, die de belangen der verdelers verdedigt, beweert27 dat de zware investeringskost in bijmengingsinstallaties en de hoge prijs van biobrandstoffen niet genoeg gecompenseerd worden door het detaxatieregime. Met andere woorden is de accijnsverlaging niet hoog genoeg om de meerkost van biobrandstoffen op te vangen. Waardoor verdelers geen baat 27 Interview met Gaëtan van de Werve, secretaris‐generaal van de BPF, op 22/11/2007 - 66 ondervinden bij het aanbieden van biobrandstoffen. Om aan deze situatie te remediëren heeft de Belgische overheid in april 2007 besloten een verplichte bijmenging in te voeren. Voor biodiesel werd deze van kracht op 1 januari 2008, voor bio-ethanol vanaf 1 januari 2009. In de praktijk is er sedert 1 januari 2008 echter niets veranderd. Dit komt omdat de uitvoeringsakkoorden, mede door de regeringscrisis, tot nu toe nooit in wetteksten werden omgezet. 3.3.2.2 Productiecapaciteit en werkelijke afzet Tabel 3-3-2 : capaciteit, toegekende quota en werkelijke afzet van de biobrandstofproducenten Capaciteit Capaciteit Quotum Exportcapaciteit Werkelijke afzet (000 ton/jaar) (Mliter/jaar) (Mliter/jaar) (in % van totale in België capaciteit) (Mjliter in 2007) Biowanze 238 Bioro 250 Neochim 250 Alco Bio Fuel 119 Oleon 100 Proviron 100 Tate&Lyle 27 Bron: enquête bij producenten 300 284 284 150 114 114 35 125 164 108.2 90.5 64 42.79 32 59% 42% 43% 40% 44% 60% 8% 0 0 73 0 40 3.4 0 De productiecapaciteit verschilt sterk tussen de producenten. Biowanze en Alco Bio Fuel kunnen bijvoorbeeld op een jaar tien maal zoveel bio-ethanol produceren als Tate&Lyle. De situatie bij de biodieselproducenten (Neochim, Oleon ,Proviron en Bioro) illustreert echter dat een grotere productiecapaciteit niet per se een grotere afzet betekent. Bioro heeft met 250.000 ton biodiesel per jaar het grootste productievermogen, maar vindt geen afnemers voor zijn biodiesel. Terwijl - 67 Oleon, met minder dan de helft van Bioro’s productiecapaciteit, erin slaagde vrijwel haar ganse biodieselquotum van 2007 op de markt te brengen. In tabel 3-3-2 kan men vaststellen dat geen enkele Belgische biobrandstofproducent er tot nu toe in slaagde zijn quotum te produceren. Alle Belgische biobrandstofproducenten hebben een productiecapaciteit dat hun quotum overstijgt (zie tabel 3-3-2). De overcapaciteit, die bij iedere producent (op Tate&lyle na) meer dan 40% bedraagt, wordt theoretisch geëxporteerd. Oleon en Neochim hebben beiden een quotum gekregen om in Frankrijk respectievelijk 45 miljoen liter en 55 miljoen liters biodiesel te leveren. Geen enkele andere producent heeft een productiequotum verkregen in het buitenland. De overschotten zullen dus op de vrije markt aangeboden worden. In Hoofdstuk I werd er echter op gewezen dat de Europese markt voor biodiesel en bio-ethanol op heden overspoeld wordt door goedkope export biobrandstoffen, zoals Amerikaanse B99 en suikerriet-ethanol uit Brazilië. De overcapaciteit exporteren naar buurlanden wordt hierdoor uiterst moeilijk, bevestig Alco Biofuel. Proviron slaagt er ondanks alles toch in 10% van haar productiecapaciteit op de Duitse markt te brengen. Hoewel hun fabrieken operationeel zijn, hebben tot op heden (maart 2008) Bioro noch Alco Bio Fuel contracten met afnemers in binnen- en buitenland. In het binnenland weigeren de verdelers bij te mengen, terwijl buiten de landsgrenzen onze biobrandstoffen niet competitief zijn. 3.3.2.3 C02-balans van de producenten Toen de Belgische producenten zich in 2005 kandidaat stelden om een productiequotum te krijgen, moest elk van hen een rapport inleveren met betrekking tot de verwachte C02-besparing per liter geproduceerde biobrandstof. De calculaties werd op ‘well to wheel’- basis uitgevoerd en integreren dus parameters zoals: uitstoten bij de teelt van de energiegewassen, transport, energieopwekking en bijproducten. De resultaten worden in tabel 3-3-3 weergegeven en berusten op berekeningsmethodes die eigen zijn aan de onderneming. Ondertussen werd op Europees niveau de beslissing genomen aan alle Lidstaten eenzelfde berekeningsmethode voor broeikasgasuitstoten op te leggen. Tabel 3-3-3 : C02-besparing per liter in vergelijking met fossiele brandstroffen uitstotenreductie Oorsprong van benodigde energie Bioro Oleon 80% 60% Warmtekrachtcentrale (Bioraffinaderij Rodenhuizendok)+gas Stoomrecuperatie Neochim Proviron Tate&Lyle >35% n.b. n.b. Stoomrecuperatie van aanpalend bedrijf+gas Stoomopvang uit ander productieproces stoom - 68 Alco Bio Fuel Biowanze > 60% 65% à 80% Gas + Warmtekrachtcentrale (Bioraffinaderij Rodenhuizendok) Verbanding van restproduct (zemelen) Bron: enquête bij producenten, Belgian Biodiesel Board en e-Bio (2008) De Belgische producenten relatief sterk op vlak van C02- reductie per geproduceerde liter28. Dit valt onder meer te verklaren door de partiële zelfvoorziening in (hernieuwbare) energie waarover de meeste producenten beschikken. Bioro en Alco Bio Fuel maken deel uit van de ‘bioraffinaderij Rodehuizendok’, waarin de benodigde energie voor de productie geleverd zal worden door een nieuwe warmtekrachtcentrale die op hernieuwbare grondstoffen (biomassa) draait. Bioro intregreert op haar site de persing van koolzaadolie en de conversie naar biodiesel, waardoor transport en bijgevolg C02-uitstoot wordt vermeden. De installaties van Neochim functioneren op residuele energie (stoom) die vrijkomt bij productieprocessen van het nabijgelegen BASF. Proviron kan goeie resultaten voorleggen omwille van haar ligging (Oostende). Grondstoffen en afgewerkte producten kunnen er op C02-vriendelijke manier aan- en afgevoerd worden met trein of per schip. De energie waarop de installaties van Biowanze draaien wordt voor 75% geleverd door de verbranding van zemelen, een afvalproduct van tarwe. Als men weet dat de eerste generatie biobrandstoffen gemiddeld de broeikasgasuitstoten met 30% tot 50 % reduceren (zie hoofdstuk 1), lijken de Belgische productie-eenheden uiterst performant. Een reden hiervoor is dat bij de toekenning van de quota meer dan de helft van de selectiecriteria de C02-reducties behandelden. Samen zijn de producenten (bij volledige afzet van de quota) verantwoordelijk voor een uitstootreductie van 833.000 ton CO2-eq, of 3.1% van de van de 26,5 miljoen ton C02-eq die in 2006 door de transportsector werd uitgestoten. (EBF, 2008). Volgens Michel Degailler van de FOD Volksgezondheid, kunnen de werkelijke uitstootreducties beduidend hoger liggen dan de cijfers die de biobrandstofproducenten voorleggen. Dertig procent van de uitstoten in de hele biobrandstofketen worden immers door de landbouwsector veroorzaakt, waar de marge voor reducties nog groot is. Bovendien zou de markt voor nevenstromen van productieprocessen (zoals glycerine, DDGS, recupereerbare C02 en CDS) zich vrij snel ontwikkelen wat extra CO2-besparingen met zich zal meebrengen. 3.3.2.4 Aangewende grondstoffen - 69 - Tabel 3-3-4 : grondstofgebruik van de Belgische Ethanol-producenten tarwe Maïs Biowanze 85% / AlcoBioFuel 85% 15% Tate&Lyle 100% (import) Bron: enquête bij producenten suikerbieten 15% / Bio-ethanol. De drie producenten zullen hun bio-ethanol voornamelijk op basis van tarwe produceren. Alco Bio Fuel ging in een tweede fase een gedeelte ook op basis van energiemaïs en suikerbieten produceren. Door de recente sluiting van de Iscal-suikerfabriek te Moerbeke-Waas werd de suikeroptie opgegeven. Biowanze heeft eveneens een flexiebele productie-eenheid en zal ongeveer 15% van haar bio-ethanol uit suikerbieten maken. Beide bedrijven zullen voor 100% berusten op de binnenlandse landbouwproducten en zullen hun grondstofmix ook aanpassen aan de grondstofprijzen. Tate & Lyle daarentegen zal enkel op basis van tarwe produceren, die integraal geïmporteerd zal worden. Zowel Alco Bio Fuel als Biowanze investeren via hun respectieve holdings Alcofinance en Crop Energies sterk in de productietechnologie voor de ontwikkeling van cellulose-ethanol. Beiden verwachten vanaf 2015 deze biobrandstof op de markt te brengen. Tabel 3-3-5 : grondstofgebruik van de Belgische biodieselproducenten Soja-,koolzaad-, palm- en Non-food Toekomstgrondstoffen zonnebloemolie oliën x x x (jatropha, algen) Bioro x x Oleon x x Neochim x Proviron Bron: enquête bij producenten Biodiesel. De meest gebruikte plantaardige oliën voor de productie van Belgische biodiesel zijn koolzaadolie, palmolie, sojaolie en zonnebloemolie. De vier biodieselproducenten hebben productie-eenheden die hen toelaten op basis van elk van deze grondstoffen te produceren. Momenteel (maart 2008) wordt, afhankelijk van de producenten, tussen 80% à 90% van de biodiesel uit geïmporteerde koolzaad vervaardigd. De fluctuatie van de grondstofprijzen zal echter uitmaken in welke mate deze grondstofmix zal standhouden. Neochim kan bovendien biodiesel uit niet-plantaardige vetten (zoals frituuroliën) biodiesel maken. Bioro kan als enige ook de veelbelovende jatropha-olie verwerken. Bovendien blijken alle producent reeds te investeren of onderzoekspartnerships te sluiten met het oog op een toekomstige productie op basis van - 70 algenolie. 3.3.3 De distributiesector Eens de geproduceerde biobrandstoffen de Belgische fabrieken verlaten, kunnen ze geëxporteerd worden of aan accijnsverlaagd tarief op de Belgische markt gebracht worden. In het laatste geval moeten de biobrandstoffen verkocht worden aan een in België gevestigde onderneming die ze vermengt met fossiele brandstoffen. In 2006 heeft de Belgische Petroleum Federatie na onderhandelingen met de overheid een aanpassing van de biobrandstofwet bekomen: de in België geproduceerde biobrandstoffen kunnen ook in het buitenland vermengd worden en vervolgens weer in België, met accijnsvoordeel, op de markt gebracht worden. - 71 Figuur 4‐3‐3: rol van petroleumsector binnen de Belgische biobrandstofketen QuickTime™ and a TIFF (LZW) decompressor are needed to see this picture. Bron: VITO (2006) In België wordt de petroleumindustrie vertegenwoordigd door de Belgische Petroleumfederatie (BPF). Zij is een belangrijke stakeholder door haar aandeel in zowel het onderzoek, de productie, de bijmenging als de distributie van de biobrandstoffen. Slechts een klein percentage van de 120 erkende bijmengingcentra zijn aangesloten aan de BPF. (Fons Maes, 2008). De cruciale invloed van de BPF op de introductie van biobrandstoffen situeert zich echter in de distributie. Transportbrandstoffen worden in België voornamelijk via twee kanalen aangeboden: de private tankstations en de publieke tankstations. De private tankstations zijn voor vloten bestemd en hun aantal situeert zich rond de 40.000 in België (PWC, 2005), terwijl de 3295 publieke tankstations voor de klassieke gebruiker toegankelijk zijn. In 2007 waren 1828 tankstations in het bezit van BPF-leden. Dit vertegenwoordigt 55% van de Belgische verkooppunten. (jaarverlsag BPF, 2007) De huidige probleemsituatie waarbij ondanks het overvloedig aanbod, biobrandstoffen slechts in mondjesmaat en in een beperkt aantal tankstations worden aangeboden, illustreert de invloed van de petroleumsector in het Belgisch biobrandstofverhaal. Tijdens een interview met Gaëtan van de Werve, secretaries-generaal van de BPF op 22/11/2007, werden enkele bezwaren van de petroleumsector tegenover de biobrandstofintroductie verzameld: Biobrandstoffen en uitstootreducties. De efficiëntste en goedkoopste manier om de broeikasgasuitstoten te reduceren met de biomassa, is niet door ze te verbranden in wagens, maar ze als substituut van steenkool in elektriciteits- en warmtecentrales in te zetten. De verbranding van de eerste generatie biobrandstoffen is een duurder en minder groen gebruik van de biomassa. De BPF gelooft dat slechts de tweede generatie biobrandstoffen echte voordelen heeft. - 72 - juridisch & fiscaal kader. Het juridisch en fiscaal kader bestaat maar heeft enkele serieuze tekortkomingen. De grote onduidelijkheid ervan ontmoedigt investeringen in de bouw van bijmenginginstallaties en distributie-infrastructuur. Het systeem is niet duurzaam en vooral niet werkbaar omdat de verdelers zich enkel mogen bevoorraden bij een beperkt aantal producenten, waarvan de helft nog niet operationeel is. Distributie. Als de accijnsverlaging op biobrandstoffen niet volstaat om hun hogere kost en de afschrijving van menginstallaties te compenseren, dan is dit een nuloperatie voor de verdelers. Aan de verdelers wordt gevraagd 5% fossiele diesel te vervangen door een biobrandstofcomponent. Als deze biocomponent duurder is dan de fossiele component (wat momenteel het geval is voor biodiesel), zien de meeste verdelers geen reden om het aan te bieden. Elk BPF-lid maakt dus zijn eigen berekening en beslist vervolgens al dan niet biobrandstoffen aan te bieden. Distributieverplichting. Als de Belgische overheid een distributieverplichting aan de Belgische verdelers wil opleggen, dat moet ze afstappen van het quotasysteem. Het simultaan toepassen van beide maatregelen gaat in tegen alle Europese concurrentieregels aangezien er een oligopoliesituatie wordt gecreëerd. Bovendien worden hiermee ook de regels van vrije handel en staatssteun met de voeten getreden. De BPF zal zich hiertegen verzetten en dit aanklagen bij de Europese Commissie. De Franse situatie (die de voorstanders van een distributieverplichting vaak als voorbeeld aanhalen) waarbij de verdelers door middel van een zware taks29 ook verplicht worden bij te mengen, vindt de BPF onaanvaardbaar. De petroleumproducenten zullen een distributieverplichting enkel aanvaarden indien het quotasysteem wordt afgelast en het programmacontract aangepast wordt aan de meerkost van biobrandstoffen. Total is de enige verdeler in België die biobrandstof op grote schaal aanbiedt. Op heden (april 2008) wordt in elk Belgisch station B5 of een mengsel van 5% biodiesel en 95% fossiele diesel aangeboden. De biodiesel wordt bij de erkende producenten afgenomen en door Total zelf bijgemengd. Total geeft toe dat in de actuele omstandigheden het aanbieden van biodiesel een 29 TGAP: taxe générale sur les activités polluantes - 73 nuloperatie is. Niet enkel de hoge prijs van biodiesel30 maar ook de afschrijvingen van menginstallaties wegen zwaar door. Voor de distributie van bio-ethanol wacht Total af op de evolutie van de wetgeving en het operationeel zijn van de producenten. Q8 zegt zelf dat zolang de verplichte verdeling niet ingaat , ze geen belang heeft bij het verdelen van biobrandstoffen. Bovendien vindt het de juridische omkadering voorlopig te vaag. Octa+ biedt bij wijze van experiment in één enkel station biobenzine aan (DS, 2007) 3.3.4 Eindgebruikers De productie van biobrandstoffen wordt deels bepaald door de marktvraag bepaald. De eindgebruikers beïnvloeden immers via hun vraag naar fossiele brandstoffen de mate waarin de biobrandstofmarkt zich ontwikkeld.. Onder eindgebruikers worden zowel publieke vloten, de bedrijfsvoertuigen als de private voertuigen gerekend. De grootte, groei en samenstelling van het brandstofverbruik wordt in volgende paragrafen onder de loep te nemen. Brandstofverbruik. In Tabel 3-2-1 (kolom C) kon reeds vastgesteld worden dat het brandstofverbruik in België jaarlijks gemiddeld met 1.8 % toeneemt. De uitbreiding van het Belgisch wagenpark wordt in grafiek 3-5 afgebeeld. Tussen 1997 en 2006 is het met 19,1% uitgegroeid tot 6.362.161 voertuigen. Op jaarbasis stelt dit een gemiddelde groei voor 1.96%, wat laat vermoeden de groei van het wagenpark en het brandstofverbruik sterk gebonden zijn. 30 In Rotterdam koste op 03/04/2008 een ton biodiesel 1460 $ tegenover 970 $ per ton fossiele diesel (BPF, 2008) - 74 - Grafiek 3-5 evolutie wagenpark België 6 000 000 5 000 000 4 000 000 benzinewagens dieselwagens totaal wagens 3 000 000 2 000 000 1 000 000 0 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 bron: FEBIAC (2007), FOD Economie (2008) Dieselvoorkeur. Verder ziet men op figuur 3-5 de groeiende voorkeur in België voor dieselwagens. Diesel is goedkoper dan benzine: Dit prijsverschil weerspiegelt zich ook in het aandeel van elke motorbrandstof in het totale verbruik. Terwijl in 1973 de verhouding dieselbenzine nog 30-70 bedroeg, is het dieselaandeel sindsdien systematisch vergroot. In 2005 werden de rollen zelfs omgekeerd: de verhouding is toen op 70-30 overgeslaan. (FOD, 2007) In België zijn vandaag acht op tien nieuwe wagens dieselwagens. Het ‘verdieselen’ van het wagenpark heeft volgens velen meer na- dan voordelen. Ondanks de betere resultaten inzake C02uitstoten zijn dieselwagens, wegens hogere emissies van stikstofoxiden en fijn stof, doorgaans schadelijker voor het milieu dan benzinewagens. De dominantie van diesel op de Belgische brandstofmarkt fragiliseert bovendien de energievoorzieningszekerheid van ons land. (DS, 9/04/2008 ; BPF, 2007) - 75 De Belgische voorkeur voor diesel heeft zich maar slechts in mindere mate, ook in de toekenning van de productiequota voor biobrandstoffen vertaald: 1 485 500 000 biodiesel (39,4% ) tegenover 2 279 000 000 (60,6%) bio-ethanol voor de periode van 30 okt. 2007 tot 30 september 2013. In vergelijking met de verbruiksverhouding tussen diesel en benzine (70-30) heeft de overheid besloten proportioneel meer bio-ethanol op de markt te brengen. Hiermee tracht ze het Belgisch verbruikspatroon weer in evenwicht te brengen. Bereidheid van publieke vloten en bedrijfswagens. VITO en 3E hebben in 2006 een marktonderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid van biobrandstoffen in Vlaanderen. In het onderzoek werd uit representativiteitsoverwegingen gekozen voor volgende doelgroepen: bedrijfsvoertuigen (als private vloot), publieke vloten en transportbedrijven als potentiële afnemers van biobrandstoffen met hogere concentraties (E85, B100,…). Er bleek in het algemeen een groot kennisgebrek te zijn bij de verschillende eindgebruikers. Los daarvan werden enkele interessante standpunten verzameld: - Transportbedrijven NMBS en De lijn bleken positieve ervaringen te hebben bij proefprojecten en waren beiden geïnteresseerd in de bijmenging tot 5%. Van hogere concentraties is de NMBS echter geen voorstander. - Een grote meerderheid van steden en gemeenten bleken over hun eigen tankinfrastructuur te beschikken met een aanzienlijke capaciteit. De vereiste aanpassing van de infrastructuur voor het gebruik van hoge concentraties bleek ook hier een ontmoedigend aspect te zijn. - Niet- kwantificeerde voordelen zoals een gezondere impact op het milieu en een positief imago voor bedrijven, wegen blijkbaar niet op tegenover de kosten die de overstap op het gebruik van biobrandstoffen met zich meebrengt. 3.3.5 De voertuigmarkt - 76 - De voertuigmarkt speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van biobrandstoffen. Autoconstructeurs leveren immers de nieuwe wagens die sterke biobrandstofmengsels aankunnen. Bovendien beschikt de sector over de technologische ‘know-how’ en vertegenwoordigt hij een machtige lobby groep bij de overheid. FEBIAC, de Belgische automobiel- en tweewielerfederatie, vertegenwoordigt de invoerders en constructeurs van wegvoertuigen en hun toeleveranciers in België. (Febiac, 2008) Onderstaande gegevens werden verzameld tijdens een onderhoud met Pol Michiels, adviseur-milieu van de FEBIAC, op 23/04/2008. Visie over biobrandstoffen. De automobielsector is vrij enthousiast over de introductie van biobrandstoffen. De Europese normen inzake wagenverbuik en zuinigheid worden steeds strenger, terwijl de sector de economische en technische grenzen voor zuinigere wagens heeft bereikt. Vandaag is de uitstoot van een nieuwe personenwagen gemiddeld 162 gr CO2/ km. Moest Europa zoals gepland de uitstoot tegen 2012 tot 120 g CO2 /km willen beperken, dan zou, volgens FEBIAC, de prijs van een personenwagen gemiddeld met 5000 EUR toenemen. Daarnaast bieden biobrandstoffen als C02-besparende maatregelen een toepassing op het hele wagenpark. Desondanks blijven biobrandstoffen slechts een tussenoplossing, aangezien hun aan deel in brandstofmix op termijn niet boven 15% zal stijgen. Lage biobrandstofmengsels België heeft de Europese regelgeving m.b.t lage biobrandstofmengsels overgenomen. In de Belgische tankstations kan dus, zonder de consument ervan in te lichten, maximaal 5% biodiesel of –ethanol toegevoegd worden aan zijn fossiel equivalent. Volgens FEBIAC echter, is het mengpercentage dat het huidige Belgische voertuigpark aankan, veel genuanceerder en vaak hoger dan de opgelegde cijfers. De twee bepalende factoren zijn de gebruikte brandstof en de leeftijd van wagen. Tabel 3-3-3 geeft de mengvolumes biobrandstof weer dat het huidige Belgisch wagenpark volgens FEBIAC aankan: Tabel 3-3-4: Mengpercentages Biobrandstof die de Belgische wagens volgens Febiac aankunnen oude ( leeftijd<10j) Nieuwe (leeftijd<10j) gemiddeld Benzinewagens 7% bio-ethanol 10% bio-ethanol 8.5% Dieselwagens 7% biodiesel 5% biodiesel 6.5% Bron: Febiac (2008) - 77 Benzinewagens kunnen dus gemiddeld op mengsels van 8.5% bio-ethanol en benzine rijden zonder aanpassing van de motoren. De nieuwe benzinewagens kunnen dankzij de technologische ontwikkelingen probleemloos met 10% bio-ethanol rondrijden. Het omgekeerde geldt bij dieselwagens. Het ‘Common Rail’ injectiesysteem (TDI), FSI), dat in vrijwel alle nieuwere dieselwagens aanwezig is, zorgt immers voor problemen bij mengvolumes met meer dan 5% biodiesel. Terwijl oudere wagens zonder schade tot 7% biodiesel kunnen gaan. In de Belgische tankstations zou volgens FEBIAC eenvoudigweg een aparte pomp kunnen staan voor oudere wagens, waar de hogere mengvolumes zouden aangeboden worden. Deze groeimarge zou de volumes biobrandstof op de Belgisch markt verder kunnen opdrijven. Introductie van flexi-fuel wagens in België. De Europese kwaliteitsnormen voorzien dat sterke biobrandstofmengsels in tankstations kunnen aangeboden worden, op voorwaarde dat de consument hiervan ingelicht wordt en dat dit aan een aparte pomp gebeurt. In België werd deze mogelijkheid niet overgenomen en kunnen dus enkel lage biobrandstofmengsels aangeboden worden. Flexi-Fuel Vehicles, die op sterke biobrandstofmengsels zoals E85 of B50 kunnen rijden, zijn in ons land dus voorlopig nutteloos. Nochtans beschikken een reeks FEBIAC-leden (Ford, VW, Saab, Volvo...) perfect over de mogelijkheid flex-fuel voertuigen op de Belgische markt te brengen. Deze voertuigen worden in Frankrijk, Zweden en Groot-Britannië al gecommercialiseerd en zouden, indien België groen licht geeft voor de sterke biobrandstofmengsels, op hoogstens één jaar tijd op onze markt kunnen gebracht worden. Doorbraak flexi-fuel wagens in België. De FEBIAC somt een reeks voorwaarden op die noodzakelijk moeten vervuld worden om de marktpenetratie van flexi-fuel wagens te laten slagen: De Belgische Overheid moet het aanbieden van sterke biobrandstofmengsels aan de Belgische tankstations toelaten. Het prijsverschil tussen flexi-fuel wagens en conventionele wagens moet verkleind worden. De federale premies (korting tot 15%), die momenteel worden toegekend bij de aankoop van wagens met lage C02-emissies, moeten ook worden toegepast op flexi-fuels wagens. Dit zou de hogere kost van flexi-fuels wagen kunnen compenseren De publieke perceptie van flexi-fuel voertuigen en biobrandstoffen in het algemeen moet gunstig zijn. De misslag van LPG-wagens heeft bewezen dat dit een absolute vereiste is. - 78 - HOOFDSTUK 4 Case study van een Belgische bio-ethanol producent: Alco Bio Fuel Toen de Europese Unie in 2003 resoluut voor de promotie van biobrandstoffen ging, werd deze keuze in verschillende Europese publicaties gestaafd. De redenen die het vaakst werden aangehaald zijn: de reductie van broeikasgasuitstoten, het bevorderen van de energieonafhankelijkheid en het stimuleren van de (rurale) economie. Naast de bijkomende tewerkstelling, moet onder de laatstgenoemde reden vaak de macro-economische bijdrage en vooral de afzetmogelijkheden voor de Europese landbouwers verstaan worden. In Hoofdstuk 2 werden de drie voornaamste beleidsredenen geanalyseerd en werd vastgesteld dat de bijdrage van de ‘eerste generatie’ biobrandstoffen aan deze uitdagingen sterk genuanceerd moest worden. In dit Hoofdstuk zal de thesis trachten na te gaan hoe een Belgische biobrandstofproducent individueel bijdraagt tot de reductie van broeikasgasuitstoten, de tewerkstelling en economie stimuleert en België minder energieafhankelijk maakt. De gegevens waarop dit hoofdstuk steunt werden verzameld tijdens een interview met Daniël Matthys, projectleider van Alco Bio Fuel, 15 november 2007. 4.1 Algemeen Alco Bio Fuel werd begin 2007, samen met Biowanze en Tate & Lyle, geselecteerd om de Belgische markt te voorzien van bio-ethanol. De aandeelhouders kozen het Gentse havengebied, epicentrum van de Ghent Bio-Energy Valley, als ligging voor de fabriek. In juni 2008 wordt de Alco Bio Fuel- fabriek operationeel en zal haar eerste liters bio-ethanol op de Belgische en buitenlandse markt trachten te brengen. Zoals in de thesis meermaals duidelijk werd, zijn de marktomstandigheden echter heel ongunstig. Hoge grondstofprijzen, weigerachtige distributeurs en prijsdumping op de Europese biobrandstofmarkten, maken het voor Alco Bio Fuel en alle Belgische biobrandstofproducenten moeilijk hun product op een rendabele manier te vermarkten. Desondanks start Alco Bio Fuel in juni op 80 % van haar productiecapaciteit. In het vervolg van - 79 dit hoofdstuk wordt ervan uitgegaan dat Alco Bio Fuel haar volledig quotum op de Belgische markt brengt. 4.1.1 Aandeelhouders ALCO BIO FUEL nv. QuickTime™ and a TIFF (LZW) decompressor are needed to see this picture. Alcofinance is een holding gevestigd in Brussel die wereldwijd investeert in bedrijven gespecialiseerd in de distributie en productie van ethanol. Alcogroup, waarvan Alcofinance een dochteronderneming is, levert wereldwijd ethanol voor alle toepassingen. Alcogroup heeft in Europa een marktaandeel van 20% van de verhandelde ethanol. Alcogroup integreert de productie, handel en distributie van ethanol en heeft een speciale aandacht voor nichemarkten zoals biobrandstoffen. Deze aandeelhouder was dus ook de starter van het project Alco Biofuel. (Alco Biofuel, 2008) AVEVE en Waals filiaal Wal. Agri zijn Belgische markleiders in de toelevering van land- en tuinbouwproducten, maar zijn vooral bekend voor de tuinbouwcentraketen. De groep haalt over verschillende landen een omzet van 900 miljoen EUR en stelt 1600 werknemers te werk. De grootste meerwaarde voor Alco Biofuel is dat Aveve de grootste Belgische graan en maïshandelaar is. De groep beschikt over een uitgebruik aanvoernetwerk van graan en maïs via haar tachtig receptiecentra over gans België. Enerzijds biedt Aveve een vaste afzetmogelijkheid aan de boeren, terwijl Alco Biofuel hierdoor haar voorzieningszekerheid in grondstoffen waarborgt. (website Aveve, Alco Biofuel 2008) Vanden Avenne is groothandelaar in granen en derivaten met een omzet van €300 miljoen in de voedingsindustrie. De distributie gebeurt vanuit Gent voornamelijk naar Zwisterland, Frankrijk, Duitsland en Nederland terwijl de handel zich op de internationale markt afspeelt. Vanden Avenne heeft een participatie van 65% in Vandema die zich via haar meerderheidsparticipatie in Euro-silo bezig houdt met de dienstverlening voor ondernemingen uit de granen –en derivatenhandel nl. belading opslag, lossing, drogen/koelen/zeven. Eurosilo heeft hiervoor de - 80 nodige infrastructuur en opslagcapaciteit op twee locaties in het havengebied van Gent nl. het Sifferdok (245.000 ton) en het Rodenhuizendok (440.000 ton). (Eurosilo, Vanden Avenne 2008) 4.1.2 Kerngegevens Alco Bio Fuel Startinvestering van 95 miljoen EUR Capaciteit om jaarlijks 150 miljoen liter of 90.000 ton bio-ethanol te produceren Productiequotum toegekend voor 91 miljoen liter bio-ethanol op Belgische markt, overige 59 miljoen liter worden geëxporteerd binnen Europa. Gebruikte grondstoffen: grondstofmix Tarwe maïs 85 % 15 % Bijproduct van de distillatie (DDGS) wordt verhandeld als zetmeelhoudende veevoeder. 4.1.3 Productiecyclus van Alco Biofuel Figuur 4-1: Levencyclus bio-ethanol van Alco Bio Fuel Bron: eigen ontwerp - 81 - Bevoorrading. De bevoorrading van granen en maïs gebeurt prioritair bij de Belgische landbouw. Eerder werd reeds duidelijk gemaakt dat het AVEVE-netwerk voor de vlotte toevoer instaat. Bij eventuele schaarste zal via de termijnmarkt (Matif) op Europese landbouwproducten beroep gedaan worden. Opslag. De grondstoffen komen per schip, met trucks of via het spoor rechtstreeks toe in het aanleunenden graandistributiecentrum Eurosilo. Door middel van de reusachtige installaties van Eurosilo (700.000 ton opslagcapaciteit) worden de grondstoffen veilig ontladen in afwachting van het conversieproces. Alco Biofuel tracht een streng Just-in-Time beleid te voeren en opteert dus voor een kleine stockeringstijdspanne. Conversie. De effectieve conversie gebeurt in de aanpalende en gloednieuwe Alco Biofuel fabriek. De productietechnologie werd door de ethanolpionier Katzen geleverd en brengt, volgens Alco Biofuel, een heel competitief productieproces tot stand. De grondstofflexibiliteit (suikerbieten, granen en maïs) en de nevenstroom van restproducten zoals DDGS, CDS en C02 zijn de voornaamste troeven. De fabriek zal in een eerste fase op aardgas draaien, maar wenst op termijn hernieuwbare energie te gebruiken van de geplande WKK-centrale in het Gents havengebied. Opslag en afzet. De geproduceerde bio-ethanol verlaat de fabriek en wordt opgeslagen in de aanleunende olieterminals van Oil Tanking Ghent. Dit opslag- en distributiecentrum van olieproducten is verbonden aan het Europese pijplijnsysteem (CEPS) en biedt met haar spoor-, water- en wegverbindingen talrijke afzetmogelijkheden in binnen- en buitenland. Tevens is de nabijheid van grote afnemers van ethanol verzekerd dankzij de goede verbindingen met de nabijgelegen ARA-zone31. QuickTime™ et un décompresseur TIFF (LZW sont requis pour visionner cette i QuickTime™ et un décompresseur TIFF (LZW) sont requis pour visionner cette image. 31 ARA‐Zone: Amsterdam‐Rotterdam‐Antwerpen - 82 - Nevenproducten. Alco Bio Fuel heeft in haar businessplan een speciale aandacht gevestigd op de nevenstromen in de onderneming. Het eiwitrijk bijproduct van de distillatie, DDGS of graanpellets heeft een groeiende afzetmarkt in België en buurlanden, maar heeft nog veel onderzoek en promotie nodig. Alco Biofuel onderzoekt samen met de landbouwfaculteit van de Ugent de ontwikkelingsmogelijkheden van dit product. De CO2 die bij de vergisting komt wordt met een capteringsinstallatie opgevangen. Voor dit restproduct bestaat een grote vraag en dus afzetmogelijkheid in de glastuinbouwsector (als groeimiddel in serres). Bovendien wordt hierdoor de uitstoot van de fabriek beperkt en de C02– balans verbeterd. 4.2 Tegemoetkoming aan de Europese uitdagingen 4.2.1 De vermindering van de broeikasgasuitstoten Om geselecteerd te worden voor een bepaald productiequotum moesten de kandidaat-producenten van biobrandstoffen voldoen aan bepaalde criteria (figuur 3-9). Vier daarvan behandelen direct of indirect de broeikasgasuitstoten. Figuur 3-1-2: toekenningscriteria voor de biobrandstofquota QuickTime™ and a TIFF (LZW) decompressor are needed to see this picture. bron: Supplement op het Publicatieblad van de EU, nov 2006 - 83 Gunningscriterium 5 verwijst naar de Europese aanmoediging om lokale energiegewassen te gebruiken bij de productie van biobrandstoffen. De reden hiervoor is dat lokale teelt milieuvriendelijker is aangezien er veel minder transport is (en dus uitstoten) dan bij de import van de gewassen. Alco Biofuel en de andere Belgische ethanolproducenten scoren hier goed, in vergelijking met de Belgische biodieselproducenten die allen het merendeel van hun oliën of gewassen importeren. Gunningscriterium 7 behandelt de energie-efficiëntie van de fabriek. De fabriek zal eerst volledig op (fossiele) gas draaien. Nadien zal de WKK-centrale (die op korte termijn gebouwd wordt) hernieuwbare energie uit de biomassa leveren, waardoor de energie-efficiëntie zal verhogen. Een bijkomend positief aspect is de investering in een C02-capterende installatie. Daarmee wordt de neutrale CO2 die tijdens het productieproces vrijkomt opgevangen, vloeibaar gemaakt en vervolgens verkocht aan de tuinbouwsector. Gunningscriterium 6 wijst er op dat de volledige C02-balans, van “whell to wheels”, positief is. Dit betekent dat bij de volledige productieketen, vanaf de biomassateelt tot aan de ethanolverbranding in de wagen, er een C02 besparing is vergeleken met benzine. Elke kandidaat moest voor zichzelf, weliswaar met methodieke indicaties, een CO2-balans opmaken. De C02-balans berekenen voor een biobrandstof is een ingewikkelde zaak die op verschillende manieren wordt aangepakt. Alco Biofuel heeft de zaak toevertrouw aan een Brusselse Professor die berekende dat meer dan 60% C02-uitstoten worden bespaard. Ondertussen werden onder Europese druk de duurzaamheidcriteria strenger gemaakt (zie Hfst 4) en werd een Europese berekeningsmethode ingevoerd. Elke producent moet een nieuwe CO2- balans opstellen op basis van deze nieuwe en vrij ingewikkelde methode. De nieuwe resultaten zijn nog niet bekend. 4.2.2 Rurale ontwikkeling en (macro)econmische bijdrage Landbouw. De EU moedigt via haar “Common Agricultural Policy” (CAP) de teelt van energiegewassen aan. Eén van de redenen hiervoor is het creëren van een afzetmarkt voor de Europese landbouwers. (Actieplan Biomassa, 2005). In 2006 werd op Belgische grond bijna - 84 200.000 ha tarwe geteeld. Om de Europese doelstelling van 5,75% biobrandstoffen (zie hoofdstuk Beleid) te halen, moet 18% van het landbouwareaal of 36.000 ha van het areal gebruikt worden voor tarwe. Alco Bio Fuel heeft met haar productiecapaciteit van 150 miljoen liter/ jaar ongeveer 32.000 ha32 tarwe nodig, of 16% van de Belgische productie in 2006 (NIS, 2008). Als men weet dat Biowanze, de andere grote bio-ethanol producent uit Wallonië, nog eens 55.000 ha33 tarwe nodig heeft, dan stelt men vast bijna de helft (44%) van de Belgische tarweteelt van 2007 (199.000 ha) in bio-ethanol kan omgezet worden. De afzetmogelijkheden voor de Belgische boer zijn dus enorm groot. Voor de productie van biobrandstoffen worden in Europa momenteel enkel energiegewassen gebruikt die ook voedingsgewassen zijn, zoals tarwe, suikerbieten en koolzaad. De EU heeft zich in haar Actieplan Biomassa (2005) geëngageerd erop toe te zien dat de stijgende vraag naar energiegewassen het aanbod van voedingsgewassen niet in het gedrang brengt. Daarom zijn de verwachtingen naar de commercialisering van biobrandstoffen van de tweede generatie toe echt groot. Uit het interview blijkt dat ook Alco Bio Fuel plannen heeft in een de toekomst over te stappen naar de twee generatie. Samen met EDF Energies Nouvelles, de Franse energiereus die recentelijk een participatie van 25% in Alcofinance kocht, investeert AlcoBiofuel sterk in de ontwikkeling en het onderzoek naar ligno cellulose-ethanol. Economie. De implantatie van Alco Bio Fuel in de Gentse Haven brengt een reeks economische voordelen met zich mee. 32 150 000 000 liter / 4600liter/ha opbrengst = 32.608 ha 33 Biowanze is van plan voor 85% van haar productiecapaciteit (300 Mliter) tarwe te gebruiken: (0.85x300 Mliter)/ 4600 l/ha = 55 434 ha - 85 Het project Alco Bio Fuel creëert in termen van directe tewerkstelling 20 extra arbeidsplaatsen. Het gaat hier om het personeel dat effectief een arbeidsovereenkomst heeft bij het bedrijf. Daarbij komen er nog indirect 30 tewerkstelden : - de extra havenarbeid - extra werknemers bij Eurosilo (het aanliggende graandistributiecentrum) - extra werknemers bij Oil-Tanking (vervoer van de geproduceerde ethanol) De keuze om twee productie-eenheden van 120.000 ton ethanol te integreren op het Rodenhuizendok betekent ook een bijkomend verkeer en goederenoverslag in de Gentse haven: - de aanvoer van 800.000 ton graan - de afvoer van 240.000 ton derivaten ( DDGS) - de afvoer van 240.00 ton ethanol Door de uitbouw van de Ghent Bio Energy Valley in de Gentse haven met 4 publieke organisaties en 13 industriële leden werd een echte clustervorming gerealiseerd waarin een sterke synergie tussen industriële spelers tot stand wordt gebracht. De bioraffinaderij aan het Rodehuizendok is met een capaciteit van 337 miljoen liter34 biobrandstoffen het grootste productiecomplex van biobrandstoffen in Europa. Deze clustervorming brengt enkele duidelijke voordeel met zich mee (Soetaert, 2006): Figuur 4-2: Bioraffinaderij in Gentse Haven een sterke integratie van de productieketen: “van grondstof tot biobrandstof op één site” een efficiëntere productie met lage kosten voordelen van schaalgrootte QuickTime™ and a TIFF (LZW) decompressor are needed to see this picture. strategische samenwerking van de partners bron:biobased event 1(2006, Prof. Soetaert ) 34 biodieselproductie BIORO 227 Mliter + bio‐ethanolproductie ALCO BIO FUEL 150 Mliter= 527 Mliter - 86 Macro-economische gevolgen. Het VITO (VITO, 2006) raamde door middel van een Input-Output analyse35 in 2006 dat bioethanol uit Vlaams graan, een toegevoegde waarde 0.33 €/l brengt aan de nationale economie. De enige kostenpost die sindsdien significant is veranderd is de grondstofprijs, die ongeveer verdubbeld is. Daarmee rekening houdend, wordt door Alco Bio Fuel de bijdrage op 0.42 € / liter geschat. De bijdrage van Alco Biofuel aan de nationale economie is bijgevolg 200 miljoen euro.(485.4 Mliter x 0.42€) 4.2.3 Afhankelijkheid van geïmporteerde olie verminderen Alco Biofuel heeft van de Belgische overheid de toestemming gekregen 543,5 Miljoen liter bioethanol op de markt de brengen tussen 1 oktober 2007 en 30 december 2013. Op maandbasis gerekend, stelt dit 7,25 miljoen liter bio-ethanol voor. Indien Alco Biofuel zoals gepland op 1 juni 2008 begint te produceren en vanaf dan haar jaarlijkse quota tot eind 2013 volledig afzet, dan stelt dit 485.4 Milter bio-ethanol (68 maanden x 7.25 Mliter) voor. Omgerekend op basis van energie-inhoud is dit volume gelijk aan 311 Mliter benzine, of 14 % van de Belgische benzine consumptie in 2006. België heeft als doelstelling tegen 2010 een biobrandstofaandeel van 5.75% te halen. Met andere woorden moet 5.75% van de totale brandstofconsumptie uit biobrandstoffen bestaan. Rekening houdend met de lagere energie-inhoud van bio-ethanol, zal er een bio-ethanol aandeel van 9.11%36 van het benzineverbruik moeten zijn om de doelstelling te halen. Anders uitgedrukt kan men zeggen dat men in België in 2010 voor 9.11% minder afhankelijk zal zijn van geïmporteerde benzine. Alco Bio Fuel heeft 36% van het Belgisch ethanolquotum voor zich en draagt dus bij tot deze benzineonafhankelijk met 3,29% . Indien Alco Bio Fuel dus haar volledig quotum op de markt brengt, zal België zal in 2010 voor 3.29% minder afhankelijk zijn van buitenlandse benzine. 35 De Input‐Output toont voor de kost van een bepaalde biobrandstof, de opdeling in de toegevoegde waarde voor onze Nationale economie en import. 36 250 Mliter / (1879 Mliter x 1.56) = 9.11 % - 87 - Conclusies Biobrandstoffen vormen een aantrekkelijk alternatief voor conventionele brandstoffen omdat ze direct inzetbaar zijn. Er zijn namelijk geen grootschalige aanpassingen nodig aan de bestaande transportinfrastructuur. Bio-ethanol is een substituut voor fossiele benzine en biodiesel voor fossiele diesel. Indien deze substituten in kleine verhoudingen bijgemengd worden in hun fossiel equivalent, dan zijn deze mengsels compatibel met de huidige motoren en distributiesystemen. Brazilië en de VS hebben sinds de jaren zeventig de ontwikkeling van bio-ethanol sterk gesteund. Ambitieuze overheidsprogramma’s gekoppeld aan grootschalig technologisch onderzoek hadden tot gevolg dat, vooral in Brazilië, bio-ethanol competitief werd met fossiele benzine. Europa heeft zich de laatste 5 jaar ontpopt tot de grootste biodieselproducent ter wereld (61% van de wereldproductie in 2007). Nochtans worden biobrandstoffen in Europa duurder geproduceerd als fossiele brandstoffen. Accijnsverminderingen en subsidies compenseren dit kostprijsverschil zodat biobrandstoffen aan de pomp even duur zijn als fossiele brandstoffen. Op termijn zullen biobrandstoffen wereldwijd slechts doorbreken indien ze minstens even goedkoop geproduceerd worden als fossiele brandstoffen. De belangrijkste prijscomponent van biobrandstoffen is de grondstof. Bio-ethanol en biodiesel, die men de eerste generatie biobrandstoffen noemt, gebruiken als grondstof voedingsgewassen zoals koolzaad, suikerriet en maïs. De laatste vijftig jaar werd bewezen dat voedingsgewassen echter onderworpen zijn aan sterke prijsfluctuaties. Hevige speculaties van hefboomfondsen, een explosieve vleesconsumptie in groei-economieën zoals India en China, een goedkope dollar en zwakke oogsten worden als de voornaamste oorzaken aangeduid van de huidige prijsstijging van voedingsgewassen. Hoewel op wereldvlak de biobrandstof-‘boom’ voorlopig weinig impact kan hebben op de prijzen van - 88 landbouwproducten (slechts 1% van de globale landbouwteelt gaat naar biobrandstoffen), is er in bepaalde regio’s een duidelijke causaliteit. Het gebruik van voedingsgewassen voor biobrandstoffen krijgt bovendien veel ethische tegenwind (‘eten of rijden’). Hoewel technologische doorbraken de productieprocessen efficiënter zullen maken, blijft de productiekost van biobrandstoffen van de eerste generatie sterk afhangen van onstabiele grondstofprijzen. Mede hierdoor scheppen biobrandstoffen van de tweede generatie grote verwachtingen. Deze gebruiken restproducten van de landbouw, houtsnippers en allerlei cellulosehoudend bioafval. Hierdoor treden ze niet in competitie met voedingsgewassen. Bovendien zijn ze overvloedig aanwezig en efficiënter qua C02-uitstoten. Vooraleer de productiekost van deze biobrandstoffen acceptabel wordt, zullen nog enkele jaren van onderzoek en investeringen voorbijgaan. In 2003 koos de Europese Unie resoluut voor biobrandstoffen. Deze keuze moest drie uitdagingen tegemoet gekomen: de broeikasgasuitstoten reduceren, de olieafhankelijkheid verminderen en de rurale tewerkstelling stimuleren. De ‘Europese Biobrandstofrichtlijn’ werd op 8 mei 2003 aangenomen en stelt specifieke doelstellingen voor de lidstaten. Tegen 2005 en 2010 moet in elke lidstaat een biobrandstofaandeel van respectievelijk 2% en 5,75% nagestreefd worden. Zoals reeds hoger werd vermeld, is in Europa de productiekost van biobrandstoffen hoger als deze van fossiele brandstoffen. De Europese Unie wil het gebruik van biobrandstoffen aanmoedigen en laat daarom de lidstaten toe een belastingsvermindering op biodiesel en -ethanol toe te kennen. Dit voordeel moet het kostprijsverschil tussen biobrandstoffen en fossiele brandstoffen zo exact mogelijk compenseren, teneinde concurrentievervalsing te vermijden. Fossiele brandstoffen en biobrandstoffen zijn vrij gelijkaardig qua chemische en fysische structuur. De bestaande tankstations en automotoren werden oorspronkelijk niet bestemd voor biobrandstoffen, maar kunnen in de praktijk lage biobrandstofmengsels perfect aan. De Europese Unie heeft daarom voor alle Europese tankstations een maximaal mengvolume van 5% biobrandstof toegestaan. Bovendien mogen de brandstofverdelers deze lage biobrandstofmengsels aanbieden zonder de consument hiervan op de hoogte te brengen. Het - 89 aanbieden van hogere mengvolumes zoals ‘E10’37 of ‘B20’38 moet aan een aparte pomp gebeuren en creëert de informatieplicht naar de consument toe. Het beperken van de mengvolumes tot 5% werd meermaals in vraag gesteld. Er moet volgens de ‘Europese Biobrandstofrichtlijn’ immers een biobrandstofaandeel van 5.75% gehaald worden. Bovendien wordt hierdoor de commercialisering van sterke biobrandstofmengsels belemmerd. In Brazilië en de VS is reeds gebleken dat deze cruciaal is voor de ontwikkeling van de biobrandstofmarkt. Brussel erkende dit mankement in haar voorstel voor een ‘Renewable Directive’39 van januari 2008. Daarin wordt voorgesteld de toegelaten mengvolumes op te trekken tot 10% biobrandstof. Voor hogere mengpercentages wordt niet meer gesproken over aparte pompen, maar enkel over een expliciete vermelding in de verkooppunten. Het is afwachten tot begin 2009 of dit voorstel wordt goedgekeurd. Ondanks de Europese biobrandstofpromotie faalden alle EU-lidstaten, op Zweden en Duitsland na, erin de doelstelling van 2 % biobrandstofaandeel in 2005 te halen. België heeft haar juridisch kader voor biobrandstoffen pas begin 2007 afgewerkt en heeft de doelstelling bijgevolg niet kunnen bereiken. De Europese Commissie besliste hierop voor alle lidstaten een verplichte doelstelling van 10% biobrandstofaandeel tegen 2020 in te voeren. De Belgische overheid heeft ervoor gekozen de door Europa toegestane belastingsverlaging op biobrandstoffen door te voeren. Om de mislopen inkomsten te compenseren werd besloten de accijnzen op fossiele brandstoffen te verhogen. Hierdoor wordt het overheidsbudget in evenwicht gehouden. Daarnaast werd het aanbod van biobrandstoffen gereguleerd door vaste productievolumes toe te kennen aan een beperkt aantal Belgische producenten. De volumes werden berekend om het biobrandstofaandeel van 5.57% tegen 2010 te halen. De geselecteerde producenten mogen gedurende een vaste periode (2007-2013) hun biobrandstofvolumes op de Belgische markt brengen, aan accijnsverlaagde tarief. De Belgische verdelers mogen hun biobrandstoffen enkel bij deze erkende producenten kopen. 3710% bio‐ethanol vermengd met 90 % fossiele benzine 38 een mengsel van 20% biodiesel met 80% fossiele diesel 39 Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on the promotion of the use of energy from renewable sources, jan. 2008 - 90 Het koppelen van het quotumsysteem aan een distributieverplichting is een bedenkelijke manier om een concurrentiele marktsituatie te bereiken. Zeker op de bio-ethanol markt waar slechts drie producenten opereren, kan deze oligopoliesituatie tot verleidelijke kartelvormingen leiden. De Belgische Petroleum Federatie, belangenverdediger van de grootste Belgische petroleumproducenten, is van plan een opgelegde distributieverplichting aan te vechten op Europees niveau. In 3.2 werd overigens berekend dat, gegeven het historisch brandstofverbruik over de laatste jaren, de toegewezen quotavolumes niet zullen volstaan om de doelstelling van 5.75% biobrandstofaandeel tegen 2010 te halen. De Belgische overheid erkent deze bevinding maar verdedigt haar beleid. Door het verbruik van fossiele brandstoffen vanaf 2007 en tot 2010 te stabiliseren kan de doelstelling ook gehaald worden, luidt het. Ondanks de inspanningen werd reeds in 2007 een stijging van het brandstofverbruik vastgesteld. Er zullen dus bijkomende maatregelen nodig zijn het biobrandstofaandeel van 2010 en vervolgens van 2020 te halen (respectievelijk 5.75% en 10%). België heeft een serieuze achterstand opgelopen bij de uitwerking van haar biobrandstofbeleid en de implementatie van een transparant juridisch kader. De onzekerheid over de tegemoetkomingen en maatregelen van de overheid heeft bij verschillende marktspelers een afwachtende of oncoöperatieve houding teweeggebracht. De landbouwsector staat aan de basis van de levencyclus van biobrandstoffen en speelt dus een vrij belangrijke rol in de ontwikkeling van de biobrandstofmarkt. De meeste landbouwers stellen enkele belangrijke voorwaarden om over te gaan tot de teelt van energiegewassen. Een extra beroepsinkomen en een betere informatieverspreiding blijken de belangrijkste te zijn. In Hoofdstuk 4 werd berekend dat, gegeven de huidige teeltoppervlaktes van granen, de Belgische landbouw moeiteloos de bio-ethanol producenten kan bevoorraden voor de productie van hun quota. De huidige teeltoppervlaktes van koolzaad zijn daarentegen veel te klein om te biodieselproducenten te bevoorraden. Plantaardige oliën zullen dus massaal moeten geïmporteerd worden om de biodieselquota te kunnen halen. Dit werd empirisch bevestigd in 3.3.2. De drie operationele biodieselproducenten maken voor ongeveer 90% gebruik van geïmporteerde plantaardige oliën. - 91 Op heden brengen slechts drie (Proviron, Neochim en Oleon) van de zeven producenten hun biobrandstof op de Belgische markt. Wegens de distributieproblemen en de hoge grondstofprijzen produceren deze drie bovendien slechts op halve kracht. Bioro, de grootste Belgische biodieselproducent in de Gentse haven, vindt in binnen- noch buitenland afnemers voor zijn biodiesel. Van de drie bio-ethanol producenten (Alco Bio Fuel, Tate&Lyle en Biowanze) zullen er twee in juni 2008 de productie starten. Biowanze zal haar reusachtige fabriek pas eind 2008 laten draaien. Het resultaat is dat er in 2007 slechts 18% van de toegekende productiequota effectief op de markt werd gebracht. Dit vertegenwoordigt een biobrandstofaandeel van slechts 1,15% van het totale Belgische brandstofverbruik en is dus significant lager als de 3,50% die Europa voor 2007 als streefcijfer vooropstelde. Een troef van onze Belgische biobrandstofproducenten is dat ze, naast hun toegekende productiequota, een extra productiecapaciteit van gemiddeld 40% hebben voorzien. Deze is bestemd voor de buitenlandse markt (voornamelijk EU). Néochim en Oleon slaagden er beiden in een quotum te verkrijgen in Frankrijk. Voor de andere producenten is de situatie echter minder rooskleurig. Zoals in Hoofdstuk 1 werd beschreven, wordt de Europese biobrandstofmarkt overspoeld door goedkope suikerriet-ethanol uit Brazilië en overgesubsidieerde Amerikaanse biodiesel (B99), waartegen onze inheems geproduceerde biobrandstoffen weinig kans maken. De onduidelijkheid van het Belgisch biobrandstofbeleid zorgt op heden voor de grootste complicaties bij de distributie. De brandstofverdelers worden geacht een percentage vast van hun fossiele brandstof te vervangen door biobrandstof. De meerkost van deze biocomponent wordt door de overheid gecompenseerd met een accijnsverlaging. De bijkomende investeringen in bijmengings- en opslaginstallaties werden echter niet meegerekend in die accijnsverlaging, waardoor de biobrandstofcomponent toch duurder blijft als de fossiele component. Hierop weigeren alle distributeurs, op Total na, de biobrandstof te verdelen of de nodige installaties te bouwen. Ondertussen is het kostprijsverschil tussen biodiesel en fossiele diesel verder toegenomen door de sterke prijsstijging van plantaardige oliën. Voorlopig is dus het aanbod bij de producenten groter dan de vraag bij de verdelers. De overheid heeft in april 2007 ingegrepen en een distributieverplichting ingevoerd tegen een datum die, mede wegens de formatiecrisis, nog niet werd vastgelegd. Zoals hoger werd vermeld, zullen de BPF-leden een distributieverplichting - 92 enkel aanvaarden als het quotumsysteem wordt afgeschaft. Een penalisatiestelsel40 zoals in Frankrijk is voor de meeste brandstofverdelers niet aanvaardbaar. In Brazilië is reeds gebleken dat een doorbraak van biobrandstoffen gekoppeld moet worden aan enkele mutaties binnen de voertuigmarkt. Als wagens ook op sterke biobrandstofmengsels kunnen rijden, betekent dit veel grotere afzetmogelijkheden voor biobrandstoffen. De Belgische autoconstructeurs zijn en qua techniek logistiek perfect in staat om op korte termijn (max. 1 jaar) onze binnenlandse markt te voorzien van flexi-fuel voertuigen. Daarnaast blijkt dat het huidige Belgische wagenpark, zonder aanpassingen aan de voertuigen, hogere biobrandstofmengsels aankan (tot 10% mengvolume voor nieuwe benzinewagens) dan het maximaal mengpercentage van 5% dat in België van kracht is. Afgezien van een lichte prijsverhoging in een handvol tankstations, wordt de eindgebruiker voorlopig niet rechtstreeks geconfronteerd met de Belgische biobrandstofontwikkeling. Biobrandstoffen in lage volumes (tot 5%) mogen immers zonder zijn toestemming worden bijgemengd in de klassieke brandstoffen. Daarentegen zal zijn consumptiepatroon de vraag voor biobrandstoffen bepalen. De problematische voorkeur van de Belgen voor diesel werd met de quotaverdeling reeds aangepakt. Daarnaast zal de mate waarin flexi-fuelvoertuigen en bijgevolg sterke biobrandstofmengsels doorbreken sterk afhangen van de sensibilisatie van de consument, de informatieverspreiding en de steunmaatregelen vanwege de overheid om deze duurdere wagens aantrekkelijk te maken. Tenslotte werd voor een Belgische bio-ethanol producent bekeken welke voordelen de biobrandstofontwikkeling lokaal en macro-economisch met zich meebrengt. De criteria die hierbij werden gehanteerd berusten op beleidsredenen die Europa aanhaalde bij haar keuze voor biobrandstoffen(CO2-beperking en rurale tewerkstelling en ontwikkeling). Er werd ten eerste vastgesteld dat Alco Bio Fuel, mede door haar overcapaciteit, rechtstreekse afzetmogelijkheden creëert voor de Belgische landbouwers. Daarnaast worden (in)direct 50 mensen tewerkgesteld en krijgt de Gentse haven bijkomend verkeer. Dat Alco Biofuel bovendien deel uitmaakt van de ‘Bioraffinaderij Rodehuizendok’, zorgt voor een heel energie-efficiënt productieproces. Nevenstromen bij de productie, (CO2 en de dierenvoeder DDGS), worden sterk geoptimaliseerd 40 Franse brandstofverdelers betalen een extra taks op elke liter die niet bijgemengd is met biobrandstof. - 93 en zorgen voor een bijkomende afzet in de omliggende tuinbouw- en diervoedersector. De eindverhandeling besluit dat er een reeks bijkomende maatregelen nodig zijn voor een geslaagde biobrandstofintroductie in België. Eerst moet Europa de technische normen aanpassen om de verdeling van biobrandstofmengsels met meer dan 5% toe te laten. België moet deze normen uiteraard overnemen, maar moet parallel ook een juridisch en fiscaal kader creëren voor het gebruik en de distributie van flexi-fuel voertuigen. Daarnaast moet naar de verschillende marktspelers toe een duidelijk en transparant biobrandstofbeleid gevoerd worden. De landbouwsector moet beter geïnformeerd worden over de overheidssteun en de afzetmogelijkheden die biobrandstoffen bieden. De overheid moet erop toezien dat de Belgische biobrandstoffen op een CO2-besparende wijze worden geproduceerd. En tenslotte moet België na 2013 of reeds voordien afstappen van het quotumsysteem. De distributeurs moeten vrij kunnen kiezen bij welke biobrandstofleveranciers zij zich bevoorraden, teneinde een gezonde marktconcurrentie te bereiken. Wel moet de overheid deze verdelers verplichten een jaarlijks stijgen percentage biobrandstof aan te dienen om de 10%-doelstelling tegen 2020 te halen. BIBLIOGRAFIE Biofuels Research Advisory Council, 2006 Biofuels in the European Union: A vision for 2030 and beyond, online: http://ec.europa.eu/research/energy/ pdf/biofuels_vision_2030_en.pdf OCDE, 11-12 September 2007, Biofuels: Is the curse worse than the disease? online: http://media.ft.com/cms/ fb8b5078-5fdb-11dc-b0fe-0000779fd2ac.pdf Europese Commissie, December 2005,Mededeling van de commissie; Actieplan Biomassa, Brussel, Europese Commissie online:http://ec.europa.eu/energy/res/biomass_action_plan/doc/2005_12_07_comm_bio mass_action_plan_nl.pdf Ford Runge C. en Senauer B., mei-juni 2007, How biofuels could starve the poor?, Foreign Affairs Sertyn P., 20 October 2007, Van suikerklontjes naar biobenzine, De Standaard - 94 - Sertyn P., 24-25 December 2007, Biorijden breekt door buiten België, De Standaard VILT, 1 Oktober 2007, “Hoge Tarweprijs heeft niks met biobrandstof te maken” Online: http://www.vilt.be/gevilt/detail.phtml?id=1102 Bourne Jr. K., October 2007, Green Dreams: Making fuel from crops could be good for the planet—after a breakthrough or two, National Geographic Corbyn, Z. , 21 september 2007, “Biofuels could boost global warming, finds study”, Chemistry World, online: www.rsc.org/chemistryworld/ News/2007/September/21090701.asp Bourgois J-P., Caradec V., Danvers F. et al., 2007, Biocarburants, les temps changent! Effet d’annonce ou réelle avancée? Coppens, Rooryck, Vercruysse et al., 2005, Geoptimaliseerd gebruik van hernieuwbare grondstoffen: Biobrandstof of biomaterial? Ugent. Mullins L., 24/01/2008, What’s pushing up crop price, USnews online: http://www.usnews.com/articles/business/economy/2008/01/24/whats-pushing-upcrop-prices.html Région Wallone, 15/12/2007, Campagne 2007-2008 (récolte 2007) - Déclaration de superficie et demande d’aides - Utilisation des droits relatifs au régime de paiement unique online:http://agriculture.wallonie.be/apps/spip_wolwin/breve.php3?id_breve=246&pos=3 MVO, 29/02/2008, Algen geschikt als grondstof voor biodiesel, online: http://www.mvo.nl/biobrandstoffEN/actueel/2008/2/29022008j.html Milmo S., 04/04/2008, EU biofuel firms face cloudy future, Chemistry World online: http://www.rsc.org/chemistryworld/News/2008/April/04040803.asp De Santi G., Edwards et al., 19/03/2008, Biofuels in the European Context: Facts and Uncertainties, Joint Research Centre & European Commission Renewable Fuels Association 02/2008, Changing the Climate: Ethanol Industry Outlook 2008 Neefs E., 30/10/2007, Biobrandstof motor van politiek in Iowa, De Standaard Belgische Petroleum Federatie, 21/12/2207, Memorandum van de Belgische Petroleum Federatie gericht aan de politieke partijen betrokken bij het formatieberaad online: http://www.petrolfed.be/dutch/activiteit/20071221_BPF_memorandum.pdf - 95 Energy Information Administration, 08/04/2008, Short-term Energy and Summer Fuels Outlook, US Government online: http://www.eia.doe.gov/emeu/steo/pub/apr08.pdf Hart C., 18/01/2008; Grain, Oilseed, and Biofuel Outlook; Center for Agricultural and Rural Development; Iowa State University Product Board for Margarine, Fats and Oils (MVO), 12/2007, Market analysis Oils and Fats for Fuel Khalip A., 11/04/2008, Brazil biodiesel auctions ease price unbalance, Reuters Uk Brazil's ethanol exports to rise in 2008:F.O.Licht, Reuters UK Online: http://uk.reuters.com/article/oilRpt/idUKB53020120080305 Koizumi T., 18/02/2008, Biofuels Policies in Asia, FAO expert meetings Tao Feng, 1/04/2008; China replaces petrol, diesel oil with bio-ethanol fuel in 10 localities; Window of China Online: http://www.chinaview.cn Internationaal Energie Agentschap, 2006, World Energy Outlook 2006, IEA/OECD Govaerts L., Pelkmans L., Ooms K. et al., 2006, Potentieelstudie biobrandstoffen in Vlaanderen, VITO en 3E Shuping N., 5/03/2008, RPT-China halts ethanol growth on grain supply worries, Reuters UK Online:http://www.reuters.com/article/rbssConsumerGoodsAndRetailNews/idUSL05274 78520080305 European Environment Agency (EEA), 2007, Greenhouse gas emission trends and projections in Europe 2007 : Tracking progress towards Kyoto targets Europese Commissie, 2001, COM(2001) 547 provisional version, online: http://ec.europa.eu/energy/res/legislation/doc/comm2001-547-en.pdf Europese Commissie, 10/1/2007, Biofuels Progress Report: Report on the progress made in the use of biofuels and other renewable fuels in the Member States of the European Union Euractiv, 24/01/2008,EU states handed ambitious renewable energy targets online: http://www.euractiv.com/en/energy/eu-states-handed-ambitious-renewableenergy-targets/article-169799 Belgische Overheid, 4/03/2005, Koninklijk Besluit van 4 maart 2005 betreffende de benamingen en de kenmerken van de biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen voor motorvoertuigen en voor niet voor de weg bestemde mobiele machines - 96 DLV (Departement Landbouw en Visserij), 2006 Landbouw en Energie, Vlaamse Overheid Online http://vlaanderen.be/landbouw/download/landbouw_en_energie.pdf Belgische Overheid, 2007, Belgisch vooruitgangsrapport inzake biobrandstoffen, 2007 Interviews Gaëtan van de Werve secretaris-generaal van de Belgische Petroleum Federatie (BPF) Fons Maes, secretaris van de Belgian Biodiesel Board (BBB) Paul Michiels, adviseur-milieu bij Febiac Daniël Matthys projectleider Alco Biofuel nv. en general mananger Eurosilo nv. Hendrik Lemahieu Public Relations Officer Alcogroup-Alco Bio Fuel Michel Degaillier attaché aan het directoraat-generaal van de FOD Volksgezondheid BIJLAGES BIJLAGE 1: Afkortingen en Conversiefactoren AFKORTINGEN BKG BPF DLV DOE E10 E85 FAME FFV IEA JRC LBE Broeikasgassen Belgische Petroleum Federatie Departement Landbouw en Visserij US Department of Energy Brandstofmengsel van 10% bio-ethanol en 90% benzine Brandstofmengsel van 85% bio-ethanol en 15% benzine Fatty Acid Methyl Ester Flexi Fuel Vehicle Internationaal Energie Agentschap Joint Research Center Liter Benzine equivalent - 97 LDE LOE Mliter PPO RFS USDA WKK TOE Liter Diesel Equivalent Liter olie equivalent Miljoen liter Pure Plan Renewable Fuels Standard United States Department of Agriculture Warmte Kracht Koppeling Ton olie-equivalent CONVERSIEFACTOREN 1 barrel 1 gallon = 159 l = 3,785 l Olie-equivalenten 1 m3 diesel 1 m3 biodiesel = 0,98 toe = 0,78 toe 1 m3 benzine 1 m3 bio-ethanol = 0,86 toe = 0,51 toe Energie-inhoud 1,56 l bio-ethanol 1,12 l biodiesel = 1 l benzine = 1 l diesel Massa-volume 1 ml bio-ethanol 1 ml biodiesel = 0.79 g benzine = 0.88 g diesel BIJLAGE 1: Overzicht van de huidige steunmaatregelen voor biobrandstoffen op wereldvlak - 98 - QuickTime™ and a TIFF (LZW) decompressor are needed to see this picture. QuickTime™ and a TIFF (LZW) decompressor are needed to see this picture. bron: (IEA:World Energy Outlook, 2006) - 99 - BIJLAGE 2: Productiekosten van biobrandstoffen vergeleken met diesel- en benzineprijzen QuickTime™ and a TIFF (LZW) decompressor are needed to see this picture. bron: OCDE (2007) - 100 - BIJLAGE 3: Vragen bij enquête rond de Belgische biobrandstofproducenten Bio-ethanol producenten -Sinds wanneer is de biodieselinstallatie operationeel? Indien ja. Welke capaciteit ? Hoeveel wordt er geëxporteerd? Indien Neen. Wanneer zal ze operationeel zijn? -DDGS. Wordt de dried distilled grainss geëxporteerd of de Belgische markt gebracht? -Welke grondstoffen worden er gebruikt voor de productie? -Zijn de grondstoffen afkomstig uit de Belgische landbouw of worden ze ingevoerd?In welke verhouding? -Zult U in de actuele omstandigheden het productiequotum van 2008 halen? -Vanaf welke grondstofprijs is de productie niet meer rendabel? -Hoeveel C02 wordt er per liter uitgestoten? -Wat is de kostprijs voor de productie van biodiesel? -Wordt er op termijn overgeschakeld op biobrandstoffen van de tweede generatie? -Zijn er reeds contracten of contacten met distributeurs? Biodieselproducenten -Sinds wanneer is de biodieselinstallatie operationeel? Indien ja. Hoeveel biodiesel wordt er op de markt gebracht? Indien neen. Wanneer zal ze operationeel zijn? -Glycerine. Wordt de glycerine geëxporteerd of de Belgische markt gebracht? -Welke grondstoffen worden er gebruikt voor de productie? -Wordt de grondstof onder de vorm van olie gekocht of wordt er geperst? -Zijn de grondstoffen afkomstig uit de Belgische landbouw of worden ze ingevoerd?In welke verhouding? -Vanaf welke grondstofprijs is de productie niet meer rendabel? -Hoeveel C02 wordt er per liter uitgestoten? -Wat is de kostprijs voor de productie van biodiesel? - Wordt er op termijn overgeschakeld op biobrandstoffen van de tweede generatie? --Zijn er reeds contracten of contacten met distributeurs? - 101 -
© Copyright 2024 ExpyDoc