Download presentatie

Maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen. Feit of mythe?
Gebaseerd op:
Van Gasse, R., Van Cauteren, C., Vanhoof, J. & De Maeyer, S. (2013). Het maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen. Feit of mythe? Tijdschrift voor onderwijsrecht en –beleid, 2013‐14(1), p.42‐52
Waarom dit onderzoek?
“Mensen doen schitteren” (Smet, 2010)
• SO versterkt sociale ongelijkheid (PISA 2012)
• Watervalsysteem
• Welbevinden
• Ongekwalificeerde uitstroom
Rol maatschappelijk aanzien?
1
Onderzoeksvragen
• Wat is de ‘eigen perceptie’ van leerlingen uit de derde graad SO m.b.t. de onderwijsvormen?
• Welke verschillen zien leerlingen uit de derde graad SO in de ‘maatschappelijke perceptie’ m.b.t. de onderwijsvormen?
• Waar, wanneer en hoe komt dit maatschappelijk aanzien volgens hen tot uiting?
2
Maatschappelijk aanzien
•
•
•
•
Vaag en interpretatief begrip
Geen eensluidende definitie
Veelal sociologisch van aard  beroepenstratificatie
Vanhoutvinck (1975)  5 statusdimensies
‐
‐
‐
‐
‐
Inkomen
Opleiding
Verantwoordelijkheid
Nut Invloed
3
Maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen
• Onderwijsvorm  uitzicht op beroep
• 2 aanvullende indicatoren vanuit onderwijsliteratuur:
‐ Stigmatisering van sociale groepen (Wilkinson & Picket, 2009)  indicator ‘imago’ ‐ Cognitieve gerichtheid van ouders en leerlingen (Boschma & Groen, 2006)  indicator ‘intellect’
4
Definitie
Maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen:
“de sociale status van onderwijsvormen, gemeten op basis van de volgende zeven indicatoren: inkomen, opleiding, verantwoordelijkheid, nut, invloed, imago en intellect”
5
Methodologie
• Multimethod
‐ 32 semi‐gestructureerde diepte‐interviews in 3e graad aso, tso, bso en kso
‐ Vragenlijstafname bij 441 leerlingen
aso
tso
bso
kso
128
131
117
65
6
Data‐analyse
• Kwalitatief
‐ Codering: deductief + inductief
‐ Kaderanalyse
‐ Cross‐case resultaten
• Kwantitatief
‐ Principale Componenten Analyse  8 schalen
7
Kwantitatieve resultaten
OV1: ‘Eigen perceptie’ m.b.t. onderwijsvormen
8
Kwantitatieve resultaten
OV2: ‘Gepercipieerd maatschappelijk aanzien’ 9
Kwalitatieve resultaten
OV1: ‘Eigen perceptie’
• Pedagogische verschillen:
“De aso’ers zitten veel hoger, allez ja, die moeten meer denkwerk doen en de tso en bso’ers moeten dan meer werken.”
• Sociale verschillen:
“Ik denk wel dat da door het volk zo wordt gezien hé da bso
wa meer plebs is en dat aso wa meer de rijkere mensen zijn.”
10
Kwalitatieve resultaten
OV1: ‘Eigen perceptie’
• Persoonlijke verschillen:
“Ik vind als wij, allez ja, als aso‐leerlingen: ik heb al conversaties gehad met mensen die bijvoorbeeld beroeps doen en je merkt da echt wel dat die intelligentie op een ander vlak ligt en dat wij dan ons moeten verlagen tot hun niveau.”
• Economische verschillen:
“Da’s ook beter voor later en beter voor ’t geld en da’s ook goe voor uw gezin en zo en voor een huis …”
11
Kwalitatieve resultaten
OV2: ‘Gepercipieerd maatschappelijk aanzien’
• Clichébeeld over onderwijsvormen
• Rangschikking van hoog naar laag  gevoelens van minderwaardigheid
“Als je een nieuwe vriendin of vriend leert kennen en je vertelt het dan: “Ik zit in bso.” Ik vind da nie gemakkelijk om te zeggen… Ook al weet ge dat die persoon daar geen moeite mee heeft, maar ik heb er wel moeite mee.”
12
Kwalitatieve resultaten
OV3: Waar, wanneer en hoe komt het maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen tot uiting?
• Leerkrachten
“Of als we een slechte toets hadden van Frans: ’k zal u komen uitlachen volgend jaar, ze, aan de poorten van den tso.”
• Ouders
“Mijn ouders zeggen altijd dat alles gelijk is. Maar uiteindelijk willen ze toch dat ik een hoge richting doe.”
13
Kwalitatieve resultaten
OV3: Waar, wanneer en hoe komt het maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen tot uiting?
• Media
“Ik denk euh dat ten eersten de media daar een heel grote rol in speelt, bij reclame voor een nieuw wasproduct of zo, ziet ge daar een gezinnetje en da is super gelukkig. Die man heeft altijd een hemdje aan. Ik heb nog geen reclame gezien waarbij de man al lachend thuiskomt en dat die nen overall aan heeft. Nee, da is nen jonge frivole vent en die heeft een hemdje aan en die heeft zijn aktentas bij.”
14
Conclusie
• “Studierichtingen worden gerangschikt van hoog naar laag. Leerlingen worden gerangschikt van slim naar dom.” (Guy Tegenbos, 1998)
• Weg naar reële gelijkheid in SO nog lang
• Gelijkheid creëren geen sinecure  sterke beoordeling op basis van ‘intellectuele capaciteiten’
• Inzetten op studietrajectbegeleiding
15
Debat
Vraag naar herwaardering tso/bso <‐> Maatschappelijke overwaardering hoofd‐ t.o.v. handenarbeid
[email protected]
[email protected]
16