Het Nationaal Hoger Onderwijs Congres 2013: sturen op kwaliteit, professionaliteit en verbinding Nu de storm in media en politiek rond het hbo geluwd is, wordt zichtbaar dat de instellingen stevig aan de slag zijn om onderwijs en onderzoek te versterken. In het Nationaal Hoger Onderwijs Congres 2013 kregen de deelnemers een mooi overzicht van de gevolgen voor kwaliteit en professionaliteit, sturen en organiseren en voor de verbinding met de regio. Martin Wiersma woonde het congres bij een maakte voor u een weergave van de door hem gevolgde sessies. Kwaliteit en professionaliteit Tijdens het Nationaal Hoger Onderwijs Congres (NHOC) van het turbulente jaar 2011 stond de kwaliteit van het 1 hbo centraal . De vraag was hoe het kon gebeuren dat opleidingen niet aan de norm voldeden. Zowel Karl Dittrich (toen NVAO) als Lieteke van Vucht Tijssen (toen CvB Inholland) weten dat aan het gemis van een ‘professionele cultuur’ in de teams bij de opleidingen. Bij het NHOC 2 3 van 2012 was het rapport ‘Vreemde ogen’ dan ook een belangrijk onderwerp: daarin werd de externe dialoog over kwaliteit als belangrijk onderdeel van die professionaliteit benoemd. Ook tijdens het NHOC van dit jaar werd 1 Zie het artikel over het NHOC 2011 in Expertise 2012/1 Zie het artikel over het NHOC 2012 in Expertise 2012/10 3 J.A Bruijn et al. (2012), Vreemde ogen dwingen, Eindrapport Commissie externe validering examenkwaliteit hoger beroepsonderwijs 2 uitgebreid gesproken over implementatie en opbrengsten van kwaliteit, professionele cultuur en professionalisering. Annette Roeters (inspecteur-generaal van het onderwijs) gaf aan dat de lat bij het vaststellen van de kwaliteit omhoog is gegaan. De invoering van een herstelperiode bij de accreditatie heeft dat mogelijk gemaakt Doordat opleidingen nu vaker een ‘gele kaart’ krijgen is het aantal direct positieve accreditaties is gedaald. De opleidingen ‘in herstel’ kunnen in deze periode met een stevige kwaliteitsimpuls alsnog het vereiste niveau realiseren. De studenten lijken de inspanningen in het hbo te waarderen, de algemene tevredenheid is gestegen naar 68 procent -overigens nog steeds minder dan de 80 procent tevredenheid bij wo-bachelorstudenten. Bij een verhoging van het niveau in het hbo is het wellicht niet verwonderlijk dat de uitval in het eerste studiejaar hoog blijft en zelfs stijgt. Een aanzienlijk deel daarvan wordt echter gevormd door de switchers. Er valt kennelijk nog wat te winnen in de begeleiding van studenten naar 4 de juiste studie . Roeters ziet goede docenten als een voorname bijdrage aan de kwaliteit van het onderwijs, mits goed aangestuurd en voorzien van heldere kaders. In de Finse visie op hoger onderwijs speelt die docent een cruciale rol, vanuit de gedachte dat de kwaliteit van het onderwijs niet hoger kan zijn dan de kwaliteit van de docenten. Jan Heijmans (voorzitter CvB Katholieke Pabo Zwolle) liet daarover de Finse onderwijsexpert Pasi Sahlberg aan het woord. Docenten worden in Finland gezien als hooggeschoolde professionals, op gelijke voet met artsen en advocaten. Om goede docenten in staat te stellen goed onderwijs te verzorgen moet ook de context goed zijn. Het ‘professioneel kapitaal’ wordt naast het ‘menselijk kapitaal’ ook gevormd door decisional capital (de 5 participatie in besluitvorming) en het ‘sociaal kapitaal’ . Dat laatste verwijst naar het netwerk waarin de docent werkzaam moet zijn, een omgeving waarin kennis wordt uitgewisseld en men elkaar professioneel de maat neemt. Om het ‘professionele kapitaal’ op peil te houden is een omgeving nodig die dezelfde structuur heeft als de leeromgeving van de studenten. In ‘Finnish lessons’ is het 6 verhaal van Sahlberg uitgebreid te lezen . Ook Frans Vijlders (Lector HAN) ziet een belangrijke rol voor docenten in de kwaliteit en het gerealiseerd niveau van de opleiding. Hij presenteert de Examencommissie als een orgaan met een publieke taak, gerelateerd aan het vertrouwen van de maatschappij in de waarde van diploma’s. Docenten moeten die verantwoordelijkheid nemen en op gelijkwaardige voet met College van Bestuur en management in dialoog gaan (zie het voorgaande betoog over decisional capital). Juist door die rol te nemen verdienen docenten die verantwoordelijkheid en nemen ze afscheid van de ondergeschikte en afhankelijke positie waarin ze zichzelf nu vaak plaatsen. Het moge duidelijk zijn dat de discussie over kwaliteit in ons hoger onderwijs zal leiden tot een opwaardering van de positie van de docent. Dat leidt eens te meer tot de vraag naar de professionaliteit van die docent. Alle sprekers geven aan dat daar nog een slag te maken is. Dat gaat zowel over het inhoudelijke opleidingsniveau (masterniveau) als de didactische bekwaamheden. In dat kader is in ‘Vreemde ogen’ een vereiste gesteld aan de bekwaamheid als examinator. Harry Molkenboer (Teelen Kennismanagement) nam ons mee in de vereisten die voor een basis- of seniorkwalificatie examinator gesteld zullen worden. Hij gaf tevens vanuit zijn ervaring aan dat deze toetsvaardigheden goed trainbaar zijn. Ik sluit me van harte aan bij deze waarneming vanuit mijn eigen ervaring met de begeleiding van teams bij het inrichten van het afstuderen 7 en het beoordelen van afstudeerwerk . Hans Schutte (OC&W, DG HO) gaf aan dat onze universiteiten het goed doen in de internationale rankings. Het hbo komt daar niet in voor, omdat die rankings vooral op het onderzoek gericht zijn. Er zijn echter rankings in ontwikkeling die zich ook op andere aspecten richten, 8 zoals U-multirank . Dat kan interessant zijn voor de internationale positie van ons hbo. Het past bij een toekomstbeeld waarin we verschuiven van een scherp binair stelsel naar een meer glijdende schaal met 9 verschillende ‘gerichtheden’ binnen een EQF-niveau . Tot slot constateerde hij dat de instellingen in het hoger onderwijs voor de komende jaren voor twee miljard euro aan bouwplannen hebben. Zijn vraag was hoe zich dat verhoudt tot bijvoorbeeld de actuele ontwikkelingen rond de inzet van ICT in ons onderwijs. Met dat geld kan het hoger onderwijs zichzelf ook een flinke kwaliteitsimpuls geven! Sturen en organiseren Nu het enigszins duidelijk is wat we willen bereiken op het gebied van kwaliteit en professionele cultuur, is de vraag hoe we moeten sturen om dat te bevorderen. Enkele sprekers gaven een mooi beeld van theorie en praktijk van dit vraagstuk. Gerhard Smid (hoogleraar managementwetenschappen OU, programmamanager SIOO) stelde dat er bestuurd moet worden vanuit een ‘giraffe-positie’: zowel met overzicht en distantie, als met een betrokkenheid bij de werkvloer. 4 Zie ook het artikel over studiekeuze in Expertise 2013/4 Deze indeling doet denken aan de indeling sociaal kapitaal - cultureel kapitaal - economisch kapitaal van Bourdieu, zie het artikel over de betekenis daarvan voor alumni in Expertise 2011/10 6 P. Sahlberg, (2013), Finnish Lessons, wat Nederland kan leren van het Finse onderwijs, OMJS/Stichting de Berk 5 7 8 9 Zie de artikelen daarover in Expertise 2011/9 en 2013/10 Zie http://www.u-multirank.eu/ NLQF/EQF zie: www.nlqf.nl Docenten zijn vaak meer gericht op hun vak en hun inhoudelijke discipline dan op de interne organisatie. Dat past bij de rol die ze hebben. Dat is een heel ander type rol en vraagt dus om een andere sturing dan bijvoorbeeld medewerkers bedrijfsvoering in een stafdienst. Docenten zijn niet alleen uitvoerders; het management moet daarmee rekening houden door niet alleen te sturen op de operatie, maar ook te faciliteren waar veranderd wordt en ruimte te geven aan experimenten. Zo ontstaat een parallelle hiërarchie, van inhoudelijke professionaliteit, naast de organisatie van de uitvoering. Smid vergelijkt dat met een ziekenhuis. We zouden daar immers niet willen dat de bestuurder tegen de chirurg zegt hoe die z’n vak moet uitoefenen. Maar de leiders moeten zich wel met de docenten bemoeien. Ook een aanvankelijk gedeeld verhaal over wat ‘het goede’ is, kan buiten beeld raken. De leiding moet er voor zorgen dat de dialoog hierover gaande blijft. Deze benadering sluit aan bij het betoog van Sander van den Eijnden (voorzitter cvb OU) over de manier waarop het zeer actuele Open Online Onderwijs een plaats krijgt in ons curriculum en onze organisaties. Hij stelt dat online onderwijs een grote kans is en hoge verwachtingen schept, maar dat de resultaten soms matig zijn. Om het goed te implementeren is een nieuwe didactiek nodig, met meer structuur, binding en uitdaging. Dit vraagt om onderzoeken en experimenteren, om een vraaggerichte, evidencebased en design-driven benadering. En dus om een sturing die dat faciliteert. vaardigheden. Hij drong er op aan de opleidingen vraaggericht vorm te geven, in goede verbinding met het beroepenveld. Die verbinding was eveneens het thema voor enkele andere sprekers. Verbinding met de regio In dit jaar zagen we dat instellingen hun externe samenwerking uitbreiden en versterken. Men is op zoek naar partners voor in te richten expertisecentra of nieuwe opleidingen, maar ook naar verbanden die passen in het kader van ‘Vreemde ogen’. Vanuit mijn eigen ervaring zie ik dat de instellingen met veel enthousiasme aan de slag gaan, maar dat kennis van en ervaring met effectief 11 samenwerken nog dun gezaaid is . De sprekers in dit congres gaven een goed beeld van de kansen en uitdagingen. De kracht van regionale samenwerking werd treffend geïllustreerd door Paul van Maanen (voorzitter CvB Hogeschool Leiden) en Wim Boomkamp (voorzitter CvB Saxion Hogescholen). Met als voorbeelden respectievelijk het Center of Expertise Genomics in het BioScience Park in Leiden en de aanwezigheid van Saxion in het Kennispark Twente, lieten ze zien dat hogescholen een wezenlijke bijdrage aan de kenniseconomie kunnen leveren. Belangrijke succesfactoren zijn daarbij de nabijheid van de partners, het maken van goede afspraken en het nemen van voldoende tijd om de geboden kansen waar te maken. Boomkamp gaf ook aan dat goede afspraken nodig zijn over verdeling van de opbrengst van bijvoorbeeld patenten, maar dat niet alle opbrengst die vorm heeft. Als bijvoorbeeld een verbeterde werkwijze in de zorg is ontwikkeld leidt dat niet tot een patent, maar kan de maatschappelijk opbrengst groot zijn. Om de focus op de studenten te vergroten is de organisatie bij deze opleidingen opgedeeld in resultaatverantwoordelijke teams - ‘dokken’, zoals in de scheepsbouw - die zonder manager, maar met een goede ondersteuning en een eigen budget, verantwoordelijk zijn voor een groep studenten. Dat gaat niet zonder slag of stoot, maar bemoedigend is dat sindsdien het propedeuserendement, de student tevredenheid en de medewerkertevredenheid zijn toegenomen. De vergelijking die Ann de Meulemeester en Ann Van Neygen (beide NVAO) maakten tussen de Belgische en Nederlandse implementatie van de Associate Degree, liet een interessant verschil zien op het punt van verbinding. In België is de Ad ingebed in een nauwe samenwerking met zowel de sectoren als het bestaande deeltijdse volwassenenonderwijs. De vraag is daar aanzienlijk. In Nederland is het aan de hbo’s overgelaten om gestalte te geven aan de Ad’s. Dat de betrokkenheid vanuit het werkveld niet altijd groot was bleek uit de wel erg beperkte doelmatigheidsdossiers die de aanvragen vergezelden: een groot deel daarvan werd op die grond afgewezen. Het uiteindelijk resultaat binnen het regulier onderwijs is beperkt, zowel in aantal gerealiseerde Ad’s, als in de omvang die ze hebben. Zijn de trajecten hier onvoldoende gebaseerd op de vraag vanuit de mbo-populatie en vanuit het werkveld? Mogelijk laat dit zien dat het wel of niet aangaan van sterke verbindingen, waarbij ook het belang van andere partijen een rol speelt, van grote invloed kan zijn op het succes van een nieuwe ontwikkeling. Ook in het betoog van Frans van Steenis (vvoorzitter rvt NHTV) kregen Bildung en Ausbildung een belangrijke plaats, met een balans tussen kennis en sociale Een andere reden voor de matige ontwikkeling van de Ad in Nederland is overigens te vinden in de strategische plannen van de instellingen. Die gaven bij de 10 11 Nus Waleson (Directeur Fontys Hogeschool HRM en Psychologie) sprak over een interessant experiment, dat aansluit bij het pleidooi van Jan Anthonie Bruijn op het NHOC 2012, waarin Bildung en 21st century skills 10 centraal stonden . De toekomst vraagt volgens Waleson om een andere balans tussen de Bildung en Ausbildung van studenten. Dat vraagt om onderwijs dat zich richt op het talent van studenten, om ontwikkeling en groei door aandacht en uitdaging. Zie het artikel over het NHOC 2012 in Expertise 2012/10 Zie mijn artikel ‘werken aan kwaliteit en strategie’ in Expertise 2013/10, ik zal later dit jaar nog eens op dit onderwerp terugkomen prestatieafspraken in 2012 met grote meerderheid aan niet in te zetten op de ontwikkeling van Ad’s omdat ze niet 12 zouden passen in een meer academisch profiel . Tenslotte valt bij de instellingen te beluisteren dat ook de inrichting van de accreditatie door de NVAO zelf een aanzienlijke belemmering voor de ontwikkeling van de Ad: wettelijk is de Ad een onderdeel van de bachelor, de NVAO heeft om die reden besloten tot één accreditatie van Ad en bachelor, waardoor een Ad dus een risicofactor kan zijn bij de accreditatie van de (doorgaans zeer veel grotere) bachelor. Al met al is dit wellicht een aanleiding voor de andere hierbij betrokken partijen - zoals het mbo en de bedrijven en instellingen - om zelf, naar Belgisch voorbeeld, meer initiatief te nemen in het realiseren van die verbinding. Mocht het regulier hbo zich alsnog afzijdig houden, dan zijn ze ongetwijfeld welkom bij de private opleiders (die wel een kans lijken te zien in de Ad). Het perspectief van ‘de andere kant’, het bedrijfsleven, werd prikkelend verwoord door Ton Wilders (Directeur Business Services School Océ). De slag van gerichtheid op producten naar gerichtheid op dienstverlening die momenteel gaande is, stelt nieuwe eisen aan het bedrijfsleven en daarmee ook aan de nieuwe medewerkers die uit het (hoger) onderwijs komen. In het huidige onderwijs komen deze nieuwe concepten nog nauwelijks aan de orde. Zowel de ontwikkeling van ‘services’ als het onderwijs dat daarbij past, hebben daarom een plaats gekregen in een innovatieve samenwerking tussen het hoger onderwijs, overheid en bedrijfsleven. In de Document Services Valley treffen we open onderwijs voor medewerkers aan, een Master in Business Services, onderzoek, miniondernemingen van studenten en een actieve incubator. Een uitdagende omgeving waarin creatie, verspreiding en valorisatie van kennis gerealiseerd wordt. Is samenwerken lastig? Zeker! Maar met een goede voorbereiding wordt succes dichterbij gebracht. Hinja Bosman en Mirjam Bult-Spiering (KPMG) lieten zien welke stappen cruciaal zijn in het voortraject van publiek-private samenwerking. Een goed ontwerp van de samenwerking, waarbij facetten als inhoud, proces, financiën en risico’s in kaart zijn gebracht, maakt een ‘smart collaboration’ mogelijk. Een vereiste is dan wel dat in de samenwerking personeel wordt ingezet met voldoende ‘samenwerkingscompetenties’. Ziedaar nog een uitdaging voor de instellingen. Tot slot: de feiten Wie nieuwe wegen in slaat, zoekt naar houvast. We willen immers onze strategische keuzes niet baseren op enkel indrukken en voorkeuren van betrokkenen. Daarom horen 12 Zie de alinea daarover in het artikel over regulier deeltijdonderwijs in Expertise 2012/9 we een roep om een meer evidence based fundament onder onze onderwijskundige en organisatorische ontwikkeling. Wie verwacht dat de theorieën en modellen van de managementgoeroes uit heden en verleden dat fundament kunnen leveren, koestert ijdele hoop. Uit onderzoek van Henk Doeleman (TNO Management Consultants) blijkt dat van de tienduizenden boeken en papers met theorieën over leiderschap, er maar zeer weinig (11) empirisch getoetst zijn. In de ‘A3-methodiek’ bracht hij bijeen wat bewezen werkzaam is. Met een mooie combinatie van humor en inhoud sloot Pedro de Bruykere dit onderwerp en het congres af. Na intensieve naspeuring is hem gebleken dat zeer veel van wat wij aannemen als ‘feitelijk’, variërend van bijvoorbeeld functies van linker- en rechter hersenhelften tot leerstijlen (Kolb)en tot de piramide van Maslow, ofwel niet terug te leiden is op wetenschappelijke publicaties, ofwel nimmer empirische is getoetst, ofwel in een toetsingjuist niet is aangetoond. Zeer populaire actuele verhalen (Robinson: ‘De creativiteit van kinderen neemt af als gevolg van ons onderwijs’) zijn onjuist (creativiteit neemt in die fase juist toe), maar we horen nu eenmaal vooral de verhalen en niet de feiten… Het weerleggen van ‘indianenverhalen over het onderwijs’ is dan ook onderwerp van zijn recente boek ‘Jongens zijn slimmer dan meisjes’. Er is gelukkig een lichtpuntje: in onderzoek blijken ook heel veel nuttige zaken wel 13 aantoonbaar . Mogen die het fundament van ons onderwijs gaan vormen! Het congres heeft duidelijk gemaakt dat er nog veel te doen is aan kwaliteit en professionaliteit, aan het sturen en organiseren en aan de verbinding met de regio, maar ook dat de instellingen al stevig aan de slag zijn met deze vraagstukken. Wie zich laat inspireren door het in dit congres gepresenteerde gedachtegoed kan in 2014 flinke stappen zetten. Ik ben benieuwd naar uw verhaal daarover in het NHOC 2014! Martin Wiersma EXPHO - Expertisecentrum Hoger Onderwijs Onderzoekt, informeert, publiceert en adviseert over strategie en kwaliteit van het hoger onderwijs www.expho.nl [email protected] NHOC: http://www.sbo.nl/onderwijs/nationaalhoger-onderwijs-congres/ 13 De blog van Pedro de Bruykere vindt u op: http://xyofeinstein.wordpress.com/
© Copyright 2024 ExpyDoc