D66 Nieuwe Groei

Nieuwe Groei
D66
Notitie Tweede Kamerfractie D66
juni 2014
Ruimte
Beweging
Richting
Inhoud
Samenvatting
4 l Nieuwe Groei
6
1. Inleiding: We kunnen niet zonder groei
10
2. Leeswijzer: Structureel groeien na de crisis
12
3. Uitgangssituatie: Nederland in een veranderende wereld
14
3.1 Wat gebeurt er in de wereld om ons heen?
15
3.2 Wat gebeurt er in Nederland?
17
3.3 Uitdagingen in een veranderende omgeving
18
4. Analyse: Anatomie van het Nederlandse verdienvermogen
20
4.1 Participatie: meer uren werken
21
4.2 Productiviteit: efficiënter werken
22
4.3 Productiviteit in de private sector
23
4.4 Productiviteit in de publieke sector
32
4.5 Het verdienmodel vraagt vernieuwing!
36
5. Visie op Nieuwe Groei: ruimte, beweging & richting
38
5.1 Ruimte
42
5.2 Beweging
53
5.3 Richting
64
Conclusies
82
Nieuwe Groei l 5
Samenvatting:
Concurreren, investeren,
regisseren
© Charly Verhoeven
Nederland lijkt het diepste dal van de financiële en economische crisis
voorbij. De economie krimpt niet meer, maar groeit ook niet echt. Daarom
is het nu tijd om vooruit te kijken. Nederland is toe aan nieuwe groei:
structurele groei voor de lange termijn. Die is nodig om de staatsschuld
af te lossen, om onderwijs, zorg en pensioenen te betalen en om onze
koopkracht op peil te houden. Maar bovenal creëert groei ruimte voor
mensen om zelf keuzes te maken en ambities waar te maken. Dat betekent
niet dat alle groei wenselijk is. Groei die de aarde uitput, schulden maakt
of zeepbellen creëert, is dat niet. Groei moet duurzaam zijn.
6 l Nieuwe Groei
Dankzij prestaties uit het verleden
staat Nederland er nog relatief goed
voor. Maar het gevaar is dat dit huidige
comfort het zicht op onze afnemende
concurrentiekracht
vertroebelt.
We
kunnen niet blijven teren op het verleden.
Met 650 duizend mensen blijft het
aantal werkelozen hoog, terwijl onze
concurrentiepositie ten opzichte van
andere landen verslechtert.1 Net als de
vorige kabinetten dreigt ook dit kabinet
stil te vallen. De ambitie ontbreekt om
Nederland klaar te stomen voor de
toekomst. Na een periode waarin de
conservatieve polder hervormingen
mocht uitstellen en afremmen, dreigt
nu een scenario waarin noodzakelijke
investeringen
achterwege
blijven.
Immers, consumptieve uitgaven aan zorg
en sociale zekerheid blijven toenemen,
terwijl investeringen in innovatie,
onderwijs en onderzoek niet bijbleven.
En op terreinen als economische zaken,
handel en (digitale) infrastructuur lijkt het
kabinet op de winkel te passen, waarvan
vooral de gevestigde orde profiteert.
Voor de crisis groeide onze economie
met 2 tot 2.5% per jaar. Dat behoort
opnieuw tot de mogelijkheden, maar
dan moet de koers nu verlegd worden.
De oude groei leunde op toenemende
schulden en tijdelijke luchtbellen in
stijgingen van de vastgoedprijzen.
Nieuwe groei moet juist voortkomen
uit hogere arbeidsproductiviteit. Onze
arbeidsdeelname loopt immers aan
tegen de grenzen van vergrijzing en
bevolkingsdaling. Daarom is het tijd
voor een debat over het toekomstig
verdienvermogen van Nederland. De
Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid (WRR) gaf met het
rapport Naar een lerende economie een
1 CBS, Het Nederlandse Ondernemingsklimaat in cijfers 2013,
p.6: “vanuit het perspectief van het behaalde niveau van economische kerngetallen kunnen de oudere gevestigde economieën de toets met opkomende economieën nog ruimschoots
doorstaan, vanuit het perspectief van groei is dit in veel mindere
mate het geval.”
fraaie voorzet. Helaas schatte het kabinet
dit rapport niet op waarde en liet de kans
lopen met een koele, afhoudende reactie.
Ook andere wetenschappers en het
bedrijfsleven trokken het afgelopen jaar
tevergeefs aan de bel.
En dit terwijl Nederland voor een
aantal serieuze uitdagingen staat. Onze
arbeidsinzet behoort met 26.5 uur
per week tot de laagste ter wereld. Ter
illustratie: Griekenland scoort 39 uur
per week. Ook vlakte de groei van onze
arbeidsproductiviteit tussen 1990 en
2012 af naar 1% per jaar. Dit tegen bijna
2% in het Verenigd Koninkrijk en de VS. We
hebben een structureel begrotingstekort,
dat in 2014 18 miljard euro bedraagt, een
staatsschuld van bijna 450 miljard euro en
de hoogste hypotheekschuld ter wereld.
Daarbij scoort Nederland ondermaats
op het opleiden en aantrekken van talent
en zijn de overheidsuitgaven aan zowel
research & development als publieke
wetenschap gedaald naar respectievelijk
0.65% BBP en 0.82% BBP.2 Terwijl het
aantal zzp’ers bijna 1 miljoen bedraagt,
blijft de groei van onze bedrijven achter,
omdat onze arbeidsmarkt stroef is,
investeringskapitaal eenzijdig van banken
moet komen en energie in Nederland
duur is.
Met deze notitie presenteert D66 een
groeiagenda voor de 21e eeuw. Deze
agenda is gericht op het verhogen van
de arbeidsdeelname, maar wil vooral de
afvlakkende groei van de Nederlandse
arbeidsproductiviteit keren. Laat Nederland streven naar een structurele groei
van de arbeidsproductiviteit van 2%
per jaar. Een stevige ambitie die alleen
haalbaar is als we er nu werk van maken.
2 Knaw 2014: ondanks afspraak van 1% BBP naar publieke wetenschap uit Verdrag van Lissabon gaan Nederlandse overheidsuitgaven aan publieke wetenschap omlaag van 0.78% in 2012
naar 0.65% in 2018; OCW-brief n.a.v. Rathenau Instituut 2014:
R&D investeringen Rijksoverheid nemen af van 5.8 miljard naar
5.2 miljard euro in 2018: een daling van 0.96% naar 0.82% BBP
in die periode.
Nieuwe Groei l 7
D66 wil dat Nederland in 2030 nieuwe
uitdagers en voortschrijdende technologie
kansen geeft en structureel investeert
in kennis en innovatie. Nederland moet
zowel broedplaats als trekpleister van
talent zijn en alle inwoners een leven lang
laten leren. Hoewel de blik in onze open
economie naar buiten gericht is, is daarbij
ook constante aandacht nodig voor de
mensen die niet mee kunnen komen in een
veranderende wereld. Daarom kiest D66
voor een model met drie fundamenten
voor nieuwe groei.
Het eerste fundament is ruimte. Dit
draait om een overheid die kerntaken als
onderwijs en infrastructuur uitstekend
uitvoert, maar mensen en bedrijven niet
voor de voeten loopt met onnodige regels
en organisaties. Binnen deze klassieke
liberale agenda kiest D66 niet alleen voor
een bescheiden en doelmatige overheid,
maar ook voor een effectievere (semi-)
publieke sector.
Het tweede fundament is beweging. Dit
is de noodzaak om mensen, bedrijven
en de overheid zelf wendbaar en
competitief te maken. Dat is belangrijk
om voortdurend in te spelen op de
veranderende wereld om ons heen. Deze
economische hervormingsagenda beslaat
de arbeidsmarkt en het onderwijs, maar
draait ook om beter concurrerende
markten
en
moderne
collectieve
voorzieningen.
Het derde fundament is richting. Als
antwoord op de aloude vraag welke rol de
overheid moet spelen in de economie, wil
D66 een overheid die een koers durft uit te
zetten op basis van een economische visie.
Dit betekent niet dat de overheid moet
kiezen voor bepaalde regio’s of sectoren,
maar wel voor een economische inrichting
op basis van randvoorwaarden als meer
talent opleiden en aantrekken, extra
investeren in innovatie en duurzamer
8 l Nieuwe Groei
produceren. De invulling van dit model
leidt tot de volgende hoofdaanbevelingen:
Concurreren.
Onze
internationale
concurrentiepositie is gebaat bij meer
binnenlandse
competitie.
Scherp
mededingingsbeleid moet horizontale
en verticale
machtsconcentraties
voorkomen, concurrentie bewaken en
nieuwkomers de kans geven de gevestigde
orde uit te dagen. Oude regels mogen
nieuwe initiatieven en verdienmodellen
niet langer in de weg staan. Na een
bezuiniging van 7.5 miljoen euro in de
periode 2012-2018 moet de capaciteit
van de nieuwe marktmeester ACM waar
nodig uitgebreid worden. Alleen zo kan de
ACM een echte waakhond met scherpere
tanden worden. Naast het vergroten van
de pakkans moeten de boetes omhoog,
met name voor kartelovertedingen
die nu slechts 10% van de jaaromzet
bedragen, ook als het kartel tien jaar
duurde. Gesubsidieerde concurrentie,
gedwongen winkelnering en verstoring
door halfslachtige organisaties die
tussen markt en overheid inhangen,
moeten worden ingeperkt door scherper
te kiezen tussen publiek of privaat. Zo
moet de volgende spoorconcessie niet
meer onderhands gegund worden,
maar openbaar aanbesteed worden.
Ook kunnen de meer dan honderd
’Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s)
fors worden teruggebracht. Concurrentie
door
bijvoorbeeld
sportclubs
en
overheidsdrukkerijen moet worden
teruggedrongen door de wet Markt en
Overheid aan te scherpen.
Investeren. D66 wil een begroting met
meer toekomstgerichte investeringen.
Dat kan, door de groei van consumptieve
uitgaven aan zorg en sociale zekerheid in te
dammen. Na jaren van dalende overheidsuitgaven aan publieke wetenschap en
R&D moeten beide zo snel mogelijk
weer boven de 1% BBP uitkomen. D66
wil de resterende aardgasbaten in een
groeifonds stoppen, onder leiding van een
toekomstcommissaris die kijkt naar de
lange termijn. Zo waarborgen we geld voor
fundamenteel onderzoek, innovatie en
ICT. Ook moeten we talent beter opleiden,
ruimhartiger van buiten aantrekken en
langer vasthouden in Nederland.
Regisseren. Het is tijd voor een centrale
groeiaanpak, in plaats van de huidige
versnippering
over
departementen
die economische groei beïnvloeden. In
komende regeerakkoorden moet groei
een kabinetsbrede ambitie zijn met
een minister van Economische Zaken
die afzonderlijke ministeries op hun
groeibijdrage aanspreekt en afrekent.3 Dit
in de geest van EZ-minister Hans Wijers
en zijn ministerie-overstijgende MDWoperatie (marktwerking, deregulering,
wetgevingskwaliteit).
Ook
moeten
economische prestaties voortaan gemeten
worden via indicatoren die breder zijn en
verder kijken dan alleen het BBP en de
staatsschuld, zoals de toegevoegde waarde
van onze export of aantallen patenten.
Menselijk en financieel kapitaal
mobiliseren. Om geld en personeel
sneller op de goede plek te krijgen,
pleit D66 voor onderwijs dat vroeger
begint en omscholingsmogelijkheden
op alle leeftijden. Voor een moderner
ontslagrecht, flexibelere cao’s en meer
private huurhuizen. En voor het wettelijk
faciliteren en fiscaal aantrekkelijker
maken van private investeringen.
3 Zie ook de matrix in de slotconclusies met de groeibijdrage per
departement
Wij verwachten dat deze groeiagenda voor de 21 eeuw zal helpen
bewerkstelligen dat:
■ Kinderen het beter krijgen dan hun ouders
■ De verschillen tussen generaties en groepen afnemen
■ De zorg en het onderwijs in heel Nederland goed en toegankelijk zijn
■ Iedereen die dat wil, kan leren en werken
■ De ontwikkeling van ieder talent en elk bedrijf gestimuleerd wordt
■ Het sociale vangnet een ondernemende springplank wordt
■ Betaalbare woonruimte, natuur en cultuur voor iedereen beschikbaar zijn
■ De publieke sector er is voor de burger en niet andersom
■ Nederland de kennis- en innovatiehoofdstad van Europa wordt
■ Nederland de ranglijsten van geluk en gezondheid aanvoert
Nieuwe Groei l 9
Van stagnatie en krimp
wordt niemand beter
1. Inleiding:
We kunnen niet
zonder groei
Zonder economische groei zal Nederland
steeds meer moeten bezuinigen op de
gezamenlijke welvaart. Dat betekent dat we
onze zieken en ouderen niet meer kunnen
verzorgen zoals we willen. Dat er voor
jongeren geen werk meer is tegen redelijke
arbeidsvoorwaarden. En er steeds minder
geld is om in onze vrije tijd leuke dingen te
doen, op vakantie te gaan of een cadeautje te
kopen. Ook is de kans groot dat criminaliteit
en onveiligheid toenemen, wegen en wijken
verpauperen en de kwaliteit van het onderwijs
daalt. Het leven wordt er dan niet leuker op.
D66 wil dit scenario voorkomen en zoekt vanuit
de sociaal-liberale visie naar mogelijkheden
om de structurele groei te versterken. Door
het individu centraal te stellen, door iedereen
eerlijke kansen te geven op ontplooiing en
door de wereld beter achter te laten dan we
haar kregen. Ruimte met bescherming, kansen
met ambitie en vooruitgang zonder schade.
Naast goed verdienen is ook slim verdelen
© Susana Fernandez
Nederland staat voor een grote uitdaging. Na de booming jaren ’90 en
een goede start van de 21e eeuw, is de vanzelfsprekende economische
groei verdwenen. Zelfs het naderende einde van de financiële
crisis biedt geen uitzicht op stevige economische groeicijfers. De
meest optimistische voorspellingen gaan uit van maximaal 1 tot 2%
gemiddelde groei in de komende jaren. Sommige mensen accepteren
schouderophalend het ontbreken of afvlakken van onze economische
vooruitgang. We zijn toch al rijk genoeg? Dat klinkt aardig, maar is
het niet. Groei is namelijk veel meer dan de stijging van het nationaal
inkomen of het bruto binnenlands product (BBP). Groei draait ook om
persoonlijke groei en om de verbetering van onze kwaliteit van leven.
Om problemen niet door te schuiven naar de volgende generatie en
meer ruimte te geven aan mensen om zich te ontplooien. Bovendien:
meer is altijd gemakkelijker te verdelen dan minder. Groei is dus in het
belang van ons allemaal. Voor D66 is het ontbreken van toekomstige
groei een ongewenst scenario voor Nederland. Want van stagnatie en
krimp wordt niemand beter.
10 l Nieuwe Groei
cruciaal.1 Te grote inkomensongelijkheid
staat groei weliswaar niet in de weg, maar
is wel slecht voor het geluksgevoel en de
solidariteitsbeleving in een samenleving.2 De
inzet van D66 is daarom: goed verdienen en
goed verdelen. We kunnen niet simpelweg
bestaande
en
gevestigde
belangen
beschermen, maar zullen ruimte moeten
geven aan nieuwe ontwikkelingen. Alleen zo
geven we nieuwkomers in onze economie,
woningmarkt en arbeidsmarkt een kans. D66
wil van huidige outsiders nieuwe insiders
maken, zonder van de bestaande insiders een
nieuwe groep outsiders te maken.
1 In de top 10 gelukkigste landen (Gallup, World Happiness
Report 2013) staan acht Europese landen die niet alleen goed
verdienen, maar de welvaart ook relatief eerlijk weten te
verdelen; Nederland staat 4e. Volgens onderzoek van de economen
Caminada, Been, Goudswaard en de Graaf-Zijl (De ontwikkeling
van inkomensongelijkheid en inkomensherverdeling in Nederland
1990-2012) is de inkomensongelijkheid sinds 2001 niet
toegenomen.
2
Volgens Ezra Klein is er geen bewijs dat grotere
inkomensongelijkheid schadelijk is voor de welvaart; volgens
econoom Paul Krugman zijn de oorzaken van inkomensongelijkheid
mysterieuzer dan die van lage groei.
Box 1: Vijf redenen voor groei
1. Wie niet groeit, die krimpt. De afgelopen zes jaar is Nederland per saldo niet
gegroeid, maar hebben we in totaal wel 50 miljard euro moeten bezuinigen.
Zonder groei zullen we hier continu mee moeten doorgaan. Of schuiven we
schulden door naar volgende generaties.
2. Groei is nodig om onze verzorgingsstaat te betalen. We geven steeds meer
uit aan zorg en uitkeringen. Willen we voor anderen kunnen blijven zorgen, dan
zullen we moeten groeien.
3. Door de vergrijzing hebben we steeds minder werkende mensen. Als deze kleiner
wordende groep mensen niet meer gaat verdienen, loopt onze welvaart terug.
4. Groei is de zuurstof van onze samenleving. Het zorgt voor keuzevrijheid,
voor kansen, voor uitdagingen, voor zingeving en voor nieuwe mogelijkheden.
Nieuwe bedrijven zorgen voor nieuwe mogelijkheden en nieuwe oplossingen.
5. Persoonlijke groei en economische groei versterken elkaar. In een welvarend
land hebben mensen meer ruimte zich individueel te ontplooien, waardoor ze zelf
groeien en de economie weer aanjagen. Een positieve spiraal naar boven dus!
Nieuwe Groei l 11
Daarom vindt D66 het belangrijk dat het
maatschappelijke en politieke debat zich
meer gaat richten op toekomstige welvaart.
Achter de urgente uitdagingen van de crisis
zien wij fundamentele veranderingen in
de economische positie van Nederland
en ons vermogen om welvaart en groei te
genereren. Het is door die veranderingen
zeer onwaarschijnlijk dat wij als vanzelf, met
hetzelfde beleid, na het doorstaan van de
huidige crisis terugkeren naar de comfortabele
groeipercentages van rond de 4% die eind
jaren ’90 heel gewoon waren. Willen wij
deze cijfers in de toekomst opnieuw halen,
dan zullen wij op zoek moeten naar nieuwe
bronnen van economische groei.
2. Leeswijzer:
Structureel groeien
na de crisis
In de publicatie Naar een lerende economie
geeft de Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid (WRR) een verkenning van
de mogelijkheden. Ook signaleert de WRR een
gebrek aan regie op groei. Ze vraagt de politiek
om visie. Daarnaast vragen onder meer
directeur van Shell-Nederland Dick Benschop5,
economen Lex Hoogduin en Bart van Ark,
SER-voorzitter Wiebe Draijer en oud-minister
Hans Wijers6 om een politiek antwoord op de
vraag waar we ons geld in de toekomst mee
gaan verdienen. Het maatschappelijke en
economische debat over nieuwe groei is dit
jaar duidelijk op gang gekomen. De politiek
5 Nieuwsuur van 3 januari. Uitzending: http://nieuwsuur.nl/
uitzending/2014-01-03/
6 Financieel Dagblad Groeidebat (2013), Verschillende bijdrage
beschikbaar via http://fd.nl/groeidebat
© Ferdi de Gier
We hebben jaren van economische krimp en stilstand achter de rug.
Even leek het er zelfs op dat de westerse economieën uitgespeeld
waren. Maar het afgelopen jaar krabbelden ze weer op.3 Europa
presteert voorzichtig beter. En ook Nederland groeit in 2014 langzaam
uit de crisis.4 Deze lichtpuntjes ten spijt wijzen de meest positieve
verwachtingen op een beperkte groei van minder dan 2.0%. Maar deze
lichte stijging is onvoldoende voor de lange termijn.
3 Zowel de Europese economieën als die van VS, Canada en Japan groeien weer. Ook hun ondernemingen tonen verbeterde resultaten.
4 Volgens de prognoses van de Europese Commissie (begin mei 2014) zullen in 2015 alle 18 landen van de Eurozone, inclusief Cyprus,
weer groeien. Nederland groeit in 2014 met 1.2% en in 2015 met 1.4% en ziet het begrotingstekort met 1.8% ruim onder de Europese
3% norm komen.
12 l Nieuwe Groei
is nog angstvallig stil. Het kabinet Rutte-II
reageerde onderkoeld op de aanbevelingen uit
het WRR-rapport. Voor D66 was dit uitermate
teleurstellend en een gemiste kans.
Het politieke debat spitste zich voor de crisis
vooral toe op de verdeling van bestaande
welvaart (‘verdelen van de taart’) en
onvoldoende op het realiseren van nieuwe
groei (‘de taart groter maken’). Hoewel beide
vraagstukken nauw met elkaar samenhangen,
is dit verband in het huidige debat uit het oog
verloren. Het debat focust zich vooral op de
vraag hoe we zo snel mogelijk uit de crisis
komen. Hierbij wordt vergeten een antwoord
te vinden op de vraag hoe we na de crisis weer
op een gezond groeipad terechtkomen.
Op die vraag wil deze notitie een antwoord
geven. Hoewel D66 streeft naar veel meer
dan economische groei alleen, beperkt dit
document zich hier wel toe. Daarmee is dit
geen allesomvattend programma, maar wel de
economische agenda van D66 voor de komende
periode.
Wij starten deze notitie met een feitelijke
beschrijving van de uitgangssituatie van
Nederland. Vervolgens analyseren wij het
Nederlandse verdienvermogen op een aantal
onderdelen. Op basis van deze probleemanalyse
zetten wij de drie fundamenten voor nieuwe
groei uiteen, die we vervolgens uitwerken in
concrete keuzes en stappen.
Box 2: Goede groei
Niet alle groei is goed. Dat hebben we de afgelopen decennia gezien. De dotcom-bubble begin deze eeuw, ondoorzichtige financiële producten die tot de
schuldencrisis leidden of vastgoedzeepbellen die leegstand en ongezonde bedrijfsbalansen opleverden. Indirect zijn ook voedselfraude, in gebreke blijvende
accountants, de uit de hand gelopen bonuscultuur bij banken en topsalarissen
in de publieke sector voorbeelden hiervan.
Voor D66 moet groei op drie manieren toekomstvast zijn. Verantwoord economisch, dus geen schijngroei door zeepbellen en speculatie. Ten tweede maatschappelijk verantwoord, zodat groei niet wordt behaald door het uitbuiten of
benadelen van zwakkeren. Ten derde ecologisch verantwoord. Het leegvissen
van zeeën, het kappen van bossen of het opmaken van onze gasvoorraad is het
opmaken van wat we al hebben. En dat is geen groei.
Nieuwe Groei l 13
Box 3: Nederland in 2030
Nederland was de deur naar Stuttgart
over land en de brug naar Shanghai
over zee.
D66 ziet in 2030 een ander Nederland voor zich dan dat van de afgelopen eeuw.
Een land waarin niet meer de grote industriecomplexen, collectieve systemen
en logge bestuurslagen domineren, maar een snelle en wendbare samenleving.
Nederland is dan een centrum van onderscheidende productie. Een broedplaats
en trekpleister waar Nederlandse talenten graag willen blijven en buitenlandse
talenten graag willen ondernemen, werken en wonen. Iedereen kan een leven
lang leren: dat is een basiszekerheid.
Dat Nederland speelt steeds slim in op nieuwe technologie en trends, doordat
we investeren en excelleren in het aanpassingsvermogen van individuen, ondernemingen en de overheid zelf. Werk is meer dan een bron van inkomen. Het
gaat om ontplooiing en samenwerking. De overheid wordt vooral gefinancierd
uit belasting op vervuiling, grondstofgebruik, energie en consumptie. Werken
wordt juist minder belast.
Structurele groei creëert ieder jaar weer ruimte voor mensen om hun ambities
waar te maken. Oude producten en diensten verdwijnen zodra nieuwe ondernemingen met betere komen. Dat is nieuwe groei in het Nederland van 2030.
3.1 Wat gebeurt er in de
wereld om ons heen?
3. Uitgangssituatie:
Nederland in een
veranderende wereld
© Heather Cowper
Wie zich afvraagt waar verantwoorde groei voor Nederland vandaan
komt, ziet dat veel groeimotoren uit het verleden aan kracht hebben
ingeboet. Nederland was altijd in staat te profiteren van grote
ontwikkelingen om zich heen. Nederland was zowel de deur naar Stuttgart
over land als de brug naar Shanghai over zee. Maar op een aantal binnenen buitenlandse terreinen hebben wij niet langer de wind in de rug.
Bevolkingsgroei, spaarvermogen, participatiegraad, schaalvergroting
en vastgoedprijzen zijn minder vanzelfsprekend dan ze waren.
14 l Nieuwe Groei
Voordat we op zoek gaan naar Nederlandse
groeimotoren, is het noodzakelijk een bredere
oriëntatie van de relevante maatschappelijke
en economische situatie in de wereld om ons
heen uit te voeren. Dit is ingewikkeld. Immers,
niemand voorspelde van tevoren de impact
van de anticonceptiepil, de val van de muur of
de komst van het internet. Toch is het mogelijk
om een aantal rode draden, wereldtrends7, te
ontwaren die als basis kunnen dienen voor
nieuwe Nederlandse groei.
7 In Future State 2030 onderscheidt KPMG negen global
megatrends: demographics, rise of the individual, enabling
technology, economic interconnectedness, public debt, economic
power shift, climate change, resources stress, urbanization.
3.1.1 Mondialisering, verstedelijking en
regionalisering8
Opkomende landen als Brazilië, Rusland,
India en China (de zogenoemde BRIC-landen),
maar ook kleinere economieën als Vietnam
en Mexico9, worden economisch sterker en
gaan ook politiek een steeds belangrijkere
rol spelen. In dat veranderende speelveld is
Europa, met zijn vele metropolen en grote
ondernemingen, nog altijd de grootste
economie ter wereld. Toch spreken mensen
steeds vaker over ‘het oude continent’.
8 Een aantal cijfers uit paragraaf 3.1.1 en 3.2.1 zijn ontleend aan
de studie (Horizonscan) “Welvaart en Leefomgeving” van het CPB
en het PBL (2013)
9 Na de BRIC sprak Investeringsbank Goldman Sachs van
de N-11 (Next Eleven). Dit zijn 11 landen met economische
toekomstpotentie: Bangladesh, Egypte, Indonesië, Iran, Mexico,
Nigeria, Pakistan, Filipijnen, Zuid-Korea, Turkije en Vietnam.
Nieuwe Groei l 15
Meer dan 50% van de mensen woont inmiddels
in steden.10 Met name in ontwikkelingslanden
verstedelijkt de wereld snel. Wereldwijd
zullen in 2050 zeven op de tien mensen in
een stad wonen. Waren er in 1970 nog twee
steden met meer dan tien miljoen inwoners,
in 2015 zullen dit er maar liefst 37 zijn. Dit
maakt steden met hun hoge bevolkingsaantal
en bebouwingsgraad op een klein oppervlak
tot het brandpunt van zowel economische
kansen als maatschappelijke problemen.
Het stelt stadsbesturen voor steeds grotere
uitdagingen. In plaats van landen vormen
regio’s en stedenconcentraties het bepalende
schaalniveau voor nieuwe economische
ontwikkeling. Bekende voorbeelden zijn
Sillicon Valley, de Randstad en het Ruhrgebied.
3.1.2 Landenvoordelen verdwijnen en
bedrijfs-voordelen beklijven steeds korter
De economische voordelen die landen vroeger
bezaten zijn steeds vaker vergankelijk: of het nu
gaat om het Zwitserse bankgeheim, de Zweedse
veilige auto’s of de Franse wijnexpertise. Ze
zijn steeds minder onderscheidend. Dit geldt
ook voor Nederland: tien jaar geleden hadden
we aanmerkelijk betere wegen dan onze
buurlanden, werden we geroemd om onze
kennis van de Engelse taal en was Nederland de
beste plek voor internationale hoofdkantoren.
Die voordelen zijn vrijwel verdwenen: niet
omdat Nederland achteruit is gegaan, maar
omdat andere landen hun achterstand hebben
ingehaald. Spanje maakte een inhaalslag met
infrastructuur, Frankrijk in de beheersing van
de Engelse taal en het Verenigd Koninkrijk in
het belastingklimaat. Dat betekent dat we niet
op onze lauweren kunnen rusten. We zullen
nieuwe onderscheidende voordelen moeten
ontwikkelen.
We zien dat ook ondernemingen minder lang
aan de top staan dan in het verleden. Nokia
kwam en ging in 10 jaar tijd. Mexx verloor
zijn leidende positie in een paar jaar tijd,
10 UNFPA (2008), State of the World Te raadplegen op: http://
www.unfpa.org/swp/2007/english/introduction.html
16 l Nieuwe Groei
net als Edah en Hyves. Marktleiderschap
duurt steeds korter (van 20 jaar vroeger
tot gemiddeld 7 jaar nu) en de levensduur
van ondernemingen neemt af. Dat leidt tot
structureel toenemende faillissementskansen.
Winnaars en verliezers volgen elkaar steeds
sneller op. Het ontwikkelen van nieuwe
succesvolle ondernemingen wordt steeds
belangrijker. Focussen op behoud van huidige
ondernemingen van welvaart wordt steeds
moeilijker en minder zinvol.
3.1.3 Uitputting van grondstoffen
Grondstoffen worden steeds schaarser,
terwijl de vraag met name in opkomende
economieën alleen maar toeneemt. Dit leidt
tot uitputting en nieuwe verhoudingen.
De vraag is namelijk tegen welke (milieu-)
kosten we het nog acceptabel vinden om
voorraden grondstoffen te winnen. Landen
met voldoende grondstoffen zullen dit steeds
meer als concurrentievoordeel inzetten.
Denk aan president Poetin van het gasrijke
Rusland, zeldzame aardmetalen voor China,
de Arabische oliesjeiks en het schaliegas in de
VS. Landen zonder grondstoffen zullen moeten
inzetten op zuiniger gebruik van grondstoffen
en meer hergebruik.
3.1.4 Digitalisering en automatisering
Door digitalisering veranderen vrijwel
alle bedrijfsketens. Fabrikanten kunnen
producten direct via het internet aanbieden
en webshops concurreren met de fysieke
detailhandel. Tussenpersonen, makelaars,
intermediairs en groothandels (the middle
man) zijn steeds minder nodig voor zaken
als verzekeringsproducten, reizen, muziek en
boeken. Zo dwingt Netflix de filmindustrie
tot innovatie en Telecomreuzen tot grote
overnames. Of denk aan The New York Times.
Omdat digitaal nieuws belangrijk is om lezers
te trekken, maar niet veel oplevert, slaagt de
krant er niet in om succesvol te veranderen.
Dit is een treffende illustratie van het begrip
ontwrichtende
innovaties
(‘disruptive
innovations11’). Nederlandse kranten kampen
overigens met hetzelfde probleem. Een
start-up als Blendle12 speelt sneller in op de
behoefte van de klant. Afstand wordt steeds
minder belangrijk en het is mogelijk om
bedrijfsprocessen in brokken op te delen en
deze op verschillende plekken uit te voeren.
Door automatisering en globalisering
dreigt de middenklasse in de verdrukking
te komen.13 Banen in het middensegment
van de arbeidsmarkt verdwijnen vooral
door automatisering van voorheen nietautomatiseerbare taken.14 De algemene trend
is dat robots, computers, internet en e-mail
steeds meer taken uit handen nemen van
mensen. Werkzaamheden van boekhouders,
bewakers van processen en verkopers
van verzekeringen zullen grotendeels
worden geautomatiseerd. Nu hebben we dit
verschijnsel ook gezien bij eerdere revoluties
die voortkwamen uit de stoommachine,
elektriciteit en de computer. Toch is er
reden tot optimisme. Een groot deel van de
beroepen van vandaag bestond 25 jaar terug
nog niet. Juist de 3D-printer als grote drijver
van de huidige dynamiek laat zien dat waar
oude banen verdwijnen, ook weer nieuwe
ontstaan.15 Alleen gebeurt dit lang niet altijd
op dezelfde plaats, in dezelfde sector of op
hetzelfde niveau. Het is opvallend dat een land
als Duitsland in staat bleek om automatisering
in te zetten om mensen productiever te maken
(en banen te behouden), terwijl in de VS en
het VK automatisering is ingezet om mensen
overbodig te maken.16
11 In ‘The Innovators Dilemma’ (1997) beschrijft Clayton
Christensen dat (grote) bedrijven de gijzelaars van hun eigen
(oude) klanten zijn en daarom niet elegant kunnen omgaan met
ontwrichtende innovaties die ze wel zien aankomen. De bedrijven
die ontwrichtend innoveren, zijn wendbaarder en ontwikkelen
goedkoper producten en nemen zo de klanten van gevestigde
spelers over.
12 Blendle is een kiosk-app voor losse artikelen in plaats van de
hele krant.
13 Joseph E. Stiglitz (2006), Making Globalization Work
14 Acemoglu, D. en Autor, D. (2012), What does human capital do? A
review of Goldin and Katz’s The race between education and technology. Naar het scenario van economische groei zonder banengroei wordt tegenwoordig verwezen met de term ‘jobless growth’.
15 In ‘De wereld van het 3D-printen’ beschrijft Willem Vermeend
de kansen voor een nieuwe en lokale maakindustrie dichterbij de
klanten, inclusief een herleving van ambachtelijk vakmanschap op
basis van de 3D-printer.
3.2 Wat gebeurt
Nederland?
er
in
In aanvulling op de bovengenoemde
wereldtrends kent Nederland een aantal
eigen ontwikkelingen die van invloed zijn op
de sociaaleconomische inrichting. Het gaat
zowel om demografische als maatschappelijke
bewegingen, die ten dele ook in andere
Europese landen voorkomen.
3.2.1 Bevolkingsdaling en vergrijzing
De wereldbevolking zal in 2050 bestaan uit
acht tot elf miljard mensen. Met name het
aantal mensen ouder dan 60 jaar zal stijgen.
De Nederlandse bevolking stijgt van 16.8
naar 17.8 miljoen in 2060 en gaat daarna
krimpen, al in 2030 heeft een derde van de
Nederlandse gemeenten te maken met een
dalend aantal inwoners.17 Dat heeft directe
gevolgen voor het aantal voorzieningen en
de hoeveelheid vastgoed. Overigens stijgt het
aantal eenpersoonshuishoudens naar maar
liefst 44% in 2060. Dat betekent dat er tot
2040 één miljoen extra woningen nodig zijn,
een enorme opgave.
De levensverwachting stijgt en is in 2060 voor
mannen en vrouwen bijna 90 jaar. Een kwart
van de bevolking zal dan 65-plusser zijn, tegen
16% nu. De beroepsbevolking daalt nu al, als
gevolg van deze vergrijzing. Steeds minder
mensen moeten het geld verdienen voor een
steeds grotere groep niet-werkenden. Om
dezelfde welvaart per persoon te kunnen
blijven realiseren, zal er per werkende dus
meer geproduceerd moeten worden. Als
we dat niet doen, zal de ontwikkeling van
verschraling, economische stilstand en
werkeloosheid die we nu in krimpregio’s als
Oost-Groningen en Zeeuws Vlaanderen zien
zich steeds meer landelijk gaan manifesteren.
16 WRR (2013), Naar een lerende economie.
17 CBS (december 2011) Te raadplegen op: http://www.cbs.nl/
nl-NL/menu/themas/dossiers/nederland-regionaal/publicaties/
artikelen/archief/2011/2011-3535-wm.htm
Nieuwe Groei l 17
3.2.2 Individualisering en het verlaten
midden
Nederland is de zuilen voorbij en de
verplichte solidariteit is op zijn retour.18
Steeds vaker vindt solidariteit plaats op basis
van vrijwilligheid in plaats van verplichte
afdrachten. Individualisering zet tal van oude
collectieve systemen in een nieuw daglicht.
Van pensioen en verzekering tot vakbonden,
kamers van koophandel en de product- en
bedrijfschappen. Consumenten laten in
toenemende mate direct hun genoegen
én ongenoegen blijken via discussiefora,
vergelijkingssites en andere nieuwe media.
Dit leidt tot fundamentele veranderingen
in de manier waarop ondernemingen en de
overheid verantwoording afleggen. Steeds
vaker vragen en krijgen mensen maatwerk.
We zijn het ‘one size fits all’ voorbij. Daarbij
zijn transparantie en verantwoording afleggen
standaardeisen geworden.
Ook richten mensen – in Europa en
zeker ook in Nederland – zich sinds de
millenniumwisseling steeds meer naar binnen
als reactie op de toenemende globalisering.
De roep om overheidsbescherming en
nationaal protectionisme neemt toe om de
veiligheid van inwoners te beschermen en
hen baanzekerheid te bieden. De opkomst van
anti-Europapartijen in heel Europa en hun
hoge uitslagen bij de verkiezingen voor het
Europees Parlement in Frankrijk, het Verenigd
Koninkrijk en Denemarken19 moeten ook in
dit licht gezien worden.
Tot slot lijken het politieke midden, het
middenbedrijf, de middenbaan en de
maatschappelijke middenklasse onder druk
te staan. In de politiek treedt een polarisatie
op en schuiven mensen naar de flanken. In het
bedrijfsleven staat het middenbedrijf onder
druk: ondernemingen zijn megagroot of juist
18 Pechtold, A., Stop dat gepolder en ga eens regeren. NRC
Handelsblad, 13 september 2013
19 In deze landen werden respectievelijk Front National (30%),
UKIP (26%) en de Volkspartij (23%) de grootste.
18 l Nieuwe Groei
geheel zonder personeel. Zo besteedt bijna een
derde van de werkgevers werk uit aan zzp’ers,20
waarvan er de afgelopen 10 jaar 200.000
bijkwamen tot het aantal van driekwart
miljoen.21 Het aantal middelgrote bedrijven
neemt gestaag af. En binnen ondernemingen
wordt het middenmanagement steeds kleiner.
De middenbaan staat van twee kanten onder
druk. Werknemers moeten of naar de top of
naar de productielaag. En op de productielaag is
er steeds grotere internationale concurrentie.
Sociaaleconomisch zien wij sommige mensen
steeds succesvoller worden, maar tegelijkertijd
blijven andere mensen steeds vaker achter. De
economische middenklasse staat onder druk
van het politieke principe dat het vangnet van
de verzorgingsstaat zich vooral richt op de
meest hulpbehoevenden.
Box 4: Vijf lessen van over de grens23
3.3 Uitdagingen in een
veranderende omgeving
4. Finland is de echte Europese onderwijskampioen. Ze hebben geen
onderwijsinspectie en geven veel vertrouwen aan de echte vakmensen. De
universitair opgeleide leraar staat centraal en krijgt alle kansen om zich goed te
blijven ontwikkelen.
Mondialisering en digitalisering brengen
ons de voordelen van producten en diensten
tegen lagere prijzen, waarbij ze ook grote
delen van onze maatschappij bloot stellen
aan concurrentie. Tegelijkertijd leiden
ze tot toenemend grondstoffengebruik.
Ondernemingen moeten innoveren en
werken aan efficiëntie, met oog voor de
positie van de middenklasse. Daarbij is het
Nederlandse verdienmodel gebouwd op
welvaartsmotoren als demografische groei en
stijgende vastgoedprijzen aan het einde van
zijn levenscyclus. Dit betekent dat de tijd van
economische groei op basis van toenemende
binnenlandse bestedingen, ongebreidelde
20 Volgens onderzoek van het UWV zet de flexibilisering van de
arbeidsmarkt door en zijn zzp’ers in 2013 voor het eerst gewilder
dan uitzendkrachten.
21 Niet vergeten moet worden dat begin 19e eeuw (voor de
industriële revolutie) bijna iedereen zzp’er was, van huursoldaat
tot leerlooier. Maar ook in 1950 was een op de drie werkenden
zelfstandige. In de jaren tachtig was het model van het vaste
dienstverband op zijn hoogtepunt, daarna steeg het aantal
zelfstandigen weer. Toch is het aandeel zelfstandigen nu nog
steeds fors lager dan een halve eeuw terug: namelijk ongeveer 1
op 7.
Nederland doet het niet slecht, maar we kunnen nog een hoop leren van andere
landen. De vijf belangrijkste lessen:
1. Naast dat er in Duitsland een gezondere woningmarkt is, heeft Duitsland aan het
begin van deze eeuw in hoog tempo de grote arbeidshervormingen doorgevoerd
die Nederland juist lang voor zich uitschoof. Daardoor is arbeid in Duitsland
goedkoper, wat de industrie concurrerend maakt. Ook is Duitsland het Europese
wetenschapswonder. Van de tien hightechregio’s in Europa zijn er zeven Duits.
2. Noorwegen wendde zijn grote gasvoorraad aan voor lange termijndoelen.
Dit door de opbrengsten in een aardgasfonds te stoppen waar nu een slordige
605 miljard euro, oftewel 5.1 biljoen Noorse kronen, in zit. Dit maakt elke Noor
virtueel miljonair.
3. Al sinds de jaren tachtig investeert Denemarken fors in een onafhankelijke,
duurzame energievoorziening. Kopenhagen heeft de ambitie om in 2025 de
klimaatneutrale hoofdstad van de wereld te zijn.
5. Leren en ondernemen gaan in de Verenigde Staten vaak samen. Veel studenten
beginnen in Amerika bedrijfjes, vaak nog tijdens hun studie. Risico nemen
schrikt hen minder af, een faillissement is een levensles, en de kredietverlening
is stukken beter.
bouwactiviteit22 en – later – financiële dienstverlening voorbij is. En dus hebben we
nieuwe groeimotoren nodig. En die moeten
we ook nog eens realiseren met een kleinere
beroepsbevolking, tegen een achtergrond
van verschuivende machtsverhoudingen en
veranderende maatschappelijke structuren.
Dat klinkt dramatischer dan het is. Alle
andere westerse landen staan namelijk voor
een soortgelijke uitdaging. De ervaringen
van onze buren laten zien dat het uitmaakt
hoe een land daarmee omgaat. De Duitser
Schröder hervormde en de Fransman Chirac
22 Zoals oud SCP-directeur Paul Schnabel het eens formuleerde:
“Er zullen geen Leidsche Rijnen meer gebouwd worden.”
liet dit na. Sindsdien neemt het gat tussen
Duitsland en Frankrijk toe. Al laat Duitsland
zien dat stilzitten en achteroverleunen nooit
kan. Anno 2014 staat de Duitse economie met
haar lage lonen en hoge concurrentiekracht
voor nieuwe problemen op het gebied van
de vastgoedvoorraad en het bankenstelsel
en wordt een minimumloon geëist. Cruciaal
is hier de wetenschap dat uitdagingen niet
alleen bedreigingen brengen, maar ook kansen
bieden. Landen die erin slagen hiervan te
profiteren, zijn de winnaars van de toekomst.
De inzet van D66 is Nederland zo’n winnaar te
maken.23
23 Een belangrijke bron bij deze box was de tiendelige Volkskrantserie “Leerschool Europa” (2013).
Nieuwe Groei l 19
© E. Dronkert
Tevreden zijn over het
heden biedt geen garantie
voor de toekomst
Er gaat veel goed in de Nederlandse
economie.24 Het concurrentievermogen van
ons bedrijfsleven is hoog: als land behoort
Nederland zelfs tot de wereldtop.25 De lijst van
meest concurrerende regio’s in Europa wordt
aangevoerd door de provincie Utrecht, op de
voet gevolgd door Groot-Amsterdam en ZuidHolland.26 Eindhoven staat internationaal
aangeschreven als de slimste regio ter
wereld.27 Goede fysieke infrastructuur,28 goede
ICT-infrastructuur29 en een betrouwbare
rechtspraak30 dragen hieraan bij. Bovendien
is Nederland een prettige plek om te wonen.
Slechts twee Europese steden hebben
tevredener inwoners dan Groningen, terwijl
Amsterdam maar zes steden boven zich hoeft
te dulden.31
24 Nederland staat nummer 3 in de wereld op basis van ‘kwaliteit
vestigingsklimaat’ aldus Grant Thornton (2013)
25 Getuige een constante top-10-positie sinds 2007 op de Global
Competitiveness Index van het World Economic Forum
26 De top-10 (van 262) van de Regional Competitiveness Index
ziet er als volgt uit: 1. Utrecht 2. Londen 3. Oxford en omgeving
4. Stockholm 5. Surrey en Sussex 6. Groot-Amsterdam (NoordHolland en Flevoland) 7. Frankfurt 8. Parijs 9. Kopenhagen
10. Zuid-Holland. Annoni, P. en Dijkstra, L,(2013) EU Regional
Competitiveness Index 2013, Europese Unie.
27 In 2011 riep het Intelligent Community Forum de stadsregio
Eindhoven daartoe uit: http://www.intelligentcommunity.org/
index.php?src=news&srctype=detail&category=Partner%20
News&refno=629
4. Analyse:
Anatomie van het
Nederlandse verdienvermogen
Voordat we de nieuwe groeimotoren voor Nederland kunnen identificeren,
moeten we eerst beter begrijpen wat de krachten en tekortkomingen
van het huidige Nederlandse verdienvermogen zijn. Tijd dus voor een
grondige analyse van het Nederlandse verdienvermogen.
20 l Nieuwe Groei
28 Nederland is de beste van de wereld in haveninfrastructuur
en toelevering van elektriciteit. Het scoort hoog op luchthavens (4
van 144), spoor (9) en wegen (11); World Economic Forum, The
Global Competitiveness Report 2012-2013.
29 Nederland neemt de vierde plaats in van de wereldranglijst
van internetsnelheid (Akamai, 2012). In particulier gebruik
van internet zet het World Economic Forum Nederland vrijwel
bovenaan. De internetverbinding Amsterdam-Londen is de
drukste ter wereld. De dekking voor mobiel internet via 3G is
vrijwel 100%. Nederlanders geven relatief veel geld uit aan
nieuwe media en gebruiken veel online content (al is het grootste
gedeelte hiervan ‘gratis’). 65% van de Nederlanders bankiert
online. We zijn wetenschappelijke wereldtop op het gebied van
het aan elkaar knopen van computers om zo een supercomputer
te creëren, oftewel gridcomputing. Zeer actief in het gebruik van
social media. De e-skills van Nederlandse individuen behoren tot
de hoogste van Europa. (Overigens heeft bijvoorbeeld Roemenië
meer mensen die gedurende een compleet jaar helemaal geen
internet gebruiken dan mensen die dat wel doen.) En de potentie
op het gebied van ‘nieuwe media’, dus gaming en internet, is groot.
30 World Economic Forum (2013), The Global Competitiveness
Report 2012-2013. Nederland scoort een mondiale top-10 positie
(van 144) op elk van de volgende indicatoren: property rights (9),
intellectual property protection (5), judicial independence (3),
efficiency of legal framework in settling disputes (8), efficiency of
legal framework in challenging regulations (3).
31 Europese Unie (2013), Quality of life in cities – perception
survey in 79 European cities 97% van de Groningers is het
eens met de stelling “I am satisfied to live in [naam van de stad]”
tegenover 96% in Amsterdam. Ook op indicatoren als onderwijs
en publieke ruimte scoren de steden hoog.
Maar tevreden zijn over het heden biedt geen
garantie voor de toekomst. Groei van een land
wordt op lange termijn bepaald door twee
aspecten: het aantal uren dat Nederlanders
werken en de productiviteit in die gewerkte
uren. Op beide onderdelen kan Nederland
beter presteren. In het vervolg van dit
hoofdstuk gaan we op beide aspecten in.
4.1 Participatie: meer uren werken
Bij een dalende beroepsbevolking kan de
totale arbeidsinzet alleen omhoog via een
hogere arbeidsparticipatie. Dit kan door meer
mensen te laten werken of door mensen meer
uren te laten werken. Van alle rijke landen
werken Nederlanders gemiddeld het minste
aantal uren per jaar. En dit verschil groeit:
Nederland heeft veel parttimers.32 Zo werkt
een Nederlander gemiddeld 26.5 uur per
week tegen een Griekse werkweek van 39
uur.33 Zolang dit het gevolg is van onze hoge
arbeidsproductiviteit en het een volledig vrije
keuze is, is dit wat D66 betreft geen probleem.
Maar er zijn aanwijzingen dat veel mensen,
waaronder disproportioneel veel vrouwen,
meer thuis zitten dan zij zelf zouden willen.
Het aantal gewerkte uren is beneden gemiddeld
in vier brede groepen in de Nederlandse
maatschappij: vrouwen, allochtonen, ouderen
en jongeren. Meer deelname van deze groepen
zou bijdragen aan nieuwe economische groei.
Voor vrouwen is de uitdaging het aantal
gewerkte uren te verhogen. Met 65% is de
arbeidsparticipatie van vrouwen relatief hoog
en stijgende. Maar het gemiddelde aantal
werkuren is bij vrouwen 28,4 uur per week
vergeleken bij de 39 uur van mannen.34 In de
meeste Scandinavische landen werken mensen
minder parttime en is de arbeidsparticipatie
32 OESO stat, (2010) Met 1377 uur per jaar per werkzaam
persoon staat Nederland onderaan de lijst van OESO-landen. Zo
werkt een gemiddelde Fin 1690 uur (23% meer dan Nederland)
en een Brit zo’n 1647 uur (20% meer). De Zweden zijn goed voor
een gemiddelde van 1624 uur (18% meer).
33 Econoom Frank Kalshoven noemt Nederland zelfs de
wereldkampioen kortwerken.
34 CBS (2012), Statline
Nieuwe Groei l 21
van vrouwen toch hoger.35 Het valt op dat
deze landen beter betaalbare kinderopvang
hebben en gelijkstelling van mannen en
vrouwen bij ouderschapsverlof. Afgelopen
jaren heeft Nederland met de versobering van
kinderopvang in dit opzicht de omgekeerde
weg bewandeld.
Het gat tussen de arbeidsparticipatie van
autochtonen en allochtonen is vrijwel
nergens zo groot als in Nederland36
Arbeidsparticipatie
Verschil tussen autochtoon en allochtoon
% van 15- 64-jarigen, 20111 Procentpunten
Autochtoon2
Allochtoon2
77%
63%
77%
64%
60%
53%
7
65%
57%
7
74%
66%
7
73%
69%
70%
67%
64%
67%
13
4
14
3
-3
1 Of laatst beschikbaar jaar 2 Gedefinieerd als ‘geboren in het desbetreffende land‘ of ‘geboren buiten
het desbetreffende land‘
Bron: OESO factbook 2013
Figuur 1: arbeidsparticipatie
Als het gaat om de arbeidsparticipatie van 55tot 65-jarigen staat Nederland in de onderste
helft van de rijke landen.37
De jeugdwerkloosheid blijft twee keer zo hoog
als de werkloosheid onder niet-jongeren.38
Daarvoor worden het rigide ontslagrecht en
de opzet van cao’s, die voornamelijk insiders
beschermen, vaak als oorzaak aangewezen.39
35 Nederland scoort goed als het gaat om arbeidsparticipatie,
maar Noorwegen, Zwitserland en IJsland scoren alle drie beter.
Dit terwijl het percentage parttime banen in deze landen met
respectievelijk 20%, 26% en 18% veel lager ligt.
36 Het verschil in arbeidsparticipatie tussen autochtonen en
immigranten is boven de 10 procentpunten voor banen van lager,
middelbaar en hoger opleidingsniveau. CBS (2013), Nederlandse
ondernemingsklimaat in cijfers, p. 109
37 Met 56% scoort Nederland net onder de mediaan van de
OESO, Ibidem, p. 101
38 Jeugdwerkloosheid is met 16,5% tweemaal zo hoog als andere
categorieën. CBS (oktober 2013), werkloosheidcijfers.
De jeugdwerkloosheid is structureel tweemaal de gemiddelde
werkloosheid, ook voor en na de crisis. (CBS, Statline)
39 Radboud Universiteit Nijmegen (2012), Jongeren vaker
werkloos door bescherming zittende werknemer URL: http://
www.ru.nl/@863579/pagina/
22 l Nieuwe Groei
Er is in Nederland dus nog veel groeipotentieel
bij groepen die meer zouden willen werken
dan ze nu doen. Dit constateren wij, zonder
dwingend inbreuk te willen doen op
persoonlijke afwegingen over vrije tijd en
inkomen. Mensen moeten de keuze hebben
om wel of niet meer uren te werken. Zonder
dwang, maar ook zonder beperkingen daartoe.
4.2 Productiviteit: efficiënter
werken
We werken relatief weinig in Nederland, met
name omdat we niet goed in staat zijn zoveel
mogelijk mensen deel te laten nemen aan het
arbeidsproces. Daarnaast zijn we in de uren
die we werken niet productief genoeg. De
productiviteit van Nederland was altijd erg
hoog, maar tussen 1990 en 2012 is de reële
productiviteit van Nederland toegenomen
met slechts 1,1% per jaar. De toename in de
VS, Zweden en het VK lag in die periode met
1,8-2,1% per jaar anderhalf tot twee keer zo
hoog.40
Groei arbeidsproductiviteit Nederland blijft achter
Reëel bbp per gewerkt uur, index 1992=100
Groei per jaar
% 1992-2012
160
2,1%
1,9%
1,8%
150
1,6%
1,4%
1,3%
1,2%
1,1%
140
130
120
110
100
1992
1996
2000
2004
2008
2012
Bron: OESO Stat extracts
Figuur 2: arbeidsproductiviteitsgroei
Bij productiviteit moeten we naar de private
sector, maar zeker ook naar de publieke sector
kijken. In een samenleving waar de publieke
sector meer dan 40% van de economie beslaat is
het alleen mogelijk sterke productiviteitsgroei
te laten zien als die in zowel de private als de
publieke sector optreedt. De private sector kent
andere productiviteitsfactoren dan de publieke,
zelfs als de activiteiten op de werkvloer niet
veel verschillen. In de private sector zijn goed
functionerende markten en innovatie de
sleutels tot productiviteitsstijging, gesteund
door een passende rol van de overheid. In de
publieke sector werkt de discipline van de
markt niet of in ieder geval minder sterk. Hier
zijn interventies nodig om de productiviteit
te stimuleren. Vanwege de verschillen tussen
privaat en publiek, behandelen wij ze hier
apart.
4.3 Productiviteit in de
private sector
Productiviteit in de private sector kunnen
we beter begrijpen door naar groepen van
onderliggende factoren te kijken. Dit zijn in
de eerste plaats algemene –bedrijfsgebondenaanbodfactoren
als
talent,
kennis,
ondernemerschap en exportoriëntatie. Ten
tweede gaat het om - gebiedsgebonden randvoorwaarden als goed functionerende en
toegankelijke markten voor arbeid, kapitaal,
energie en grondstoffen. In de derde plaats
gaat het om de rol van de overheid als partner
en regisseur. We bespreken elk van deze
factoren hieronder.
4.3.1 Talent onvoldoende benut
Nederland weet zijn toppers onvoldoende
uit te dagen. Uit onderzoek van het Centraal
Planbureau (CPB) op basis van Europese PISAcijfers blijkt dat goed is om zwakke leerlingen
en studenten beter te laten presteren. Maar
tegelijkertijd zijn we slecht in staat goede
leerlingen en studenten nog beter te maken.41
Zo hebben we veel redelijk goede universiteiten
(zeven in de top 100 wereldwijd), maar
geen enkele echt uitmuntende (niet één in
de top-50 van de wereld). De middelmaat
41 CPB (2011), Onderwijsprestaties Nederland in perspectief
regeert. We exporteren onze toptalenten
naar topuniversiteiten in het buitenland en
importeren zelf vooral subtop. De kwaliteit
van het Nederlandse onderwijs is bovendien
nauwelijks toegenomen de afgelopen
decennia, in tegenstelling tot dat van landen
om ons heen.42
Leesprestaties 15-jarigen
Plaats op internationale ranglijst
1
2
3
Nederland is het beste in het
bestrijden van laaggeletterdheid...
4
5
6
7
8
9
10
11
12
...maar onze beste leerlingen lopen
achter bij de internationale top
13
14
0 (laag)
25
50
75
(hoog) 100
Geletterdheid
Percentiel van 15-jarigen
Bron: CPB o.b.v. PISA
Figuur 3: onderwijsprestaties
Nederland trekt ook relatief weinig
internationale studenten aan. Slechts 1,3%
van de totale studentenpopulatie komt uit
het buitenland en daarvan komt ook nog
eens 45% uit Duitsland.43 Ook het aantal
kennismigranten is in Nederland relatief laag,
veel lager dan je van een open economie zou
mogen verwachten. Landen als Oostenrijk
en België hebben procentueel meer
kennismigranten dan Nederland en landen
als Groot-Brittannië, Ierland en de VS nog veel
meer.44 Op beide gebieden laat Nederland dus
veel potentieel onbenut voor extra talent.
42 McKinsey & Company (2012), Het Nederlandse onderwijs:
beter dan we denken, maar niet zo goed als we willen.
43 OESO (2013), Education at a Glance, pp. 321 & 322
44 OESO (2012), Economic Surveys European Union, pp. 78
40 OECD (2012), Productivity Database.
Nieuwe Groei l 23
Internationale studenten in Nederland komen voor 45% uit Duitsland
Duizenden studenten, 2013
Duitsland
25,0
China
4,3
8%
Belgiê
2,4
4%
Bulgarije
1,6
3%
Griekenland
1,4
3%
Verenigd Koninkrijk
1,1
2%
Italië
1,0
2%
Frankrijk
1,0
2%
Rest
Totaal
18,1
45%
32%
56,1
Bron: OESO, Education at a Glance, 2013, pp 321 en 322
Figuur 4: internationale studenten
Daarnaast eindigt veel Nederlands talent
in banen waarin zij niet hun volledige
economische potentieel realiseren. Dit blijkt
op twee manieren. Aan de ene kant is het
aantal afgestudeerden dat een eigen bedrijf
start na de studie laag in vergelijking met
sommige andere landen.45 Te vaak gaan
toptalenten die met de hoogste cijfers van de
universiteit afkomen werken voor de overheid,
een multinational of in de professionele
dienstensector. Omdat de vanzelfsprekende
groeikracht van deze organisaties tanende is,
baart dit D66 zorgen. Wij gaan er vanuit dat
maatschappelijk rendement op talent en hun
bijdrage aan groei bij start-ups een stuk hoger
ligt dan in de grote en meer gevestigde orde
van bedrijven.
Aan de andere kant bestaat er een gat
tussen vraag en aanbod van talent in
verschillende sectoren. Zo heeft de industrie
een grote behoefte aan bèta-onderzoekers.
In Nederland gaat slechts 0,8% van de
studenten promoveren. In andere landen
is dit een veelvoud.46 Het aantal bètapromovendi is nog vele malen lager.47 Het
gaat niet alleen om hogeropgeleiden. Het
Hoofdbedrijfschap Ambachten voorziet een
45 GUESSS (2011), Entrepreneurial Intentions and Activities,
International report of the Global University Entrepreneurial
Spirit Students’ Survey project of Students across the World
46 In NL gaat 0,8% van de mensen promoveren, Duitsland 4,9%,
Zwitserland 2,3%, Denemarken 2,8%, Zweden 1,9%. OESO,
Education at a Glance, 2013, pp. 299
47 OECD (2009), OECD Science, Technology and Industry
Scoreboard, 5.2. New doctoral graduates
24 l Nieuwe Groei
tekort van 47.900 fte voor de komende 8 jaar
in de ambachtseconomie.48 Dit tekort bestaat
voornamelijk uit technici en bouwkundige
beroepen. Ondanks deze tekorten worden nog
altijd veel jongeren opgeleid voor beroepen
waar de vraag zeer beperkt voor is. Veel
jongeren kiezen voor een communicatie- of
administratieopleiding, terwijl daar niet de
grootste arbeidsbehoefte ligt. De scheefgroei
blijkt op meerdere vlakken: de verhouding
tussen het aantal studenten in opleidingen
journalistiek en het dalende aantal journalisten
in Nederland loopt bijvoorbeeld geheel uit de
pas.49 We leiden onvoldoende toptalent op,
importeren het te weinig en zetten het wel
aanwezige talent te vaak niet goed in.
4.3.2 Kennis levert te weinig op
Nederland investeert al jaren naar verhouding
veel minder dan andere rijke landen in
research & development (R&D). Sinds 2005
is de verhouding zelfs verder teruggelopen.
Ook het aantal aangevraagde patenten is naar
verhouding teruggelopen.50 De oorzaak ligt
met name in onvoldoende R&D-investeringen
door het bedrijfsleven.51 Het wetenschappelijk
onderzoek in Nederland is van wereldniveau,52
maar te weinig wordt omgezet in nieuwe
producten en diensten.
De bottleneck zit hem in het naar de markt
brengen van nieuwe producten en diensten.
Ondanks de daling zijn we met 17 miljoen
Nederlanders nog steeds nummer negen
van de wereld op het gebied van het aantal
patentaanvragen.53
48 Hoofdbedrijfschap Ambachten (2012), Arbeidsmarktdynamiek
in de ambachtseconomie, p. 18
49 Volgens de Mediamonitor zijn 3000 vaste banen in de
journalistiek verdwenen, daar zijn hooguit enkele honderden
freelance-plekken voor in de plaats gekomen.
50 Van de OESO-landen geven alleen Estland, Hongarije, Italië en
Polen minder uit aan R&D als percentage van het BBP, Ibidem, p. 114
51 De achterstand op Scandinavische landen is voor private R&D
stuk voor stuk meer dan een procentpunt BBP (voor NL 6 miljard)
52 Dialogic, Wetenschap, Technologie & Innovatie Indicatoren
2012
Neem bijvoorbeeld een land als Israël, dat
qua omvang en grondstoffen vergelijkbaar is
met Nederland. Israël staat veel lager op het
lijstje met patentaanvragen, op plek nummer
20, met 70% minder aanvragen dan wij. Maar
Nederland heeft slechts twee ondernemingen
op de Amerikaanse technologiebeurs Nasdaq,
Israël 60.54 Dus we zijn relatief slecht in het
vermarkten van nieuwe producten. Daar
kunnen we wellicht een impuls geven, niet
in de vorm van vrijblijvende subsidies –die
leiden tot middelmaat, gezapigheid en gebrek
aan focus55- maar door betere samenwerking
met marktpartijen. De tucht van banken,
venture capitalists of andere externe
kapitaalverstrekkers is een betere stimulans
dan overheidsgeld56, te meer omdat data van
OESO, CPB en EIM geen bewijs leveren voor
de vaak gehoorde stelling dat Nederland te
weinig durfkapitaal zou hebben.57 58 59
Een ander aspect is het innovatiebeleid van
de overheid. Onderzoek wijst uit dat het
voor overheden wenselijk is te investeren in
innovatie omdat alleen bedrijven onvoldoende
prikkels hebben om onderzoek te doen.60 De
kosten zijn vaak hoog en de voordelen maar
tijdelijk, omdat andere ondernemingen die
nieuwe vindingen kopiëren of met kleine
verbeteringen in de markt zetten. Voor een
land of regio lonen die spillovers naar andere
bedrijven juist wel, dus loont het voor een
53 WIPO (2012), URL: http://www.wipo.int/pressroom/en/
articles/2012/article_0001.html
54 Wikipedia, lijst van ondernemingen in Israël. URL: http://
en.wikipedia.org/wiki/List_of_Israeli_companies_quoted_on_the_
Nasdaq
55 Paul Hamm, persoonlijke communicatie, 21 november 2013
56 Paul Hamm, persoonlijke communicatie, 21 november 2013
57 OESO (2012)
58 CPB (2013), Het Nederlandse ondernemersklimaat in cijfers
2012
59 EIM, Financieringsmonitor 2013 – 1, Onderzoek naar de
financiering van het Nederlandse bedrijfsleven
60 In dit kader wijst hoogleraar Piet Borst op het boek “The
entrepreneurial state, debunking public vs. private sector myths”
van Mariana Mazzucato (2013). Daarin valt te lezen dat de nieuwe
IT voor iPad en iPhone voortkomt uit fundamenteel onderzoek
dat de Amerikaanse overheid (dus niet Apple) betaalde. De echte
vernieuwing komt dus uit slimme overheidsinvesteringen in
riskant onderzoek.
overheid om de investeringsdrempel te
slechten. Nederland doet dit met fiscale
regelingen
en
het
topsectorenbeleid.
Volgens Alexander Rinnooy Kan zal – door
het verdwijnen van de aardgasgelden van
500 miljoen euro - het percentage dat de
overheid aan onderzoek uitgeeft, dalen van
0.78 procent naar 0.65 procent van het BBP.
Zo’n daling staat haaks op de landen om ons
heen.61 Dit terwijl de echte game changers
volgens KNAW62-president Hans Clevers
niet komen uit het zoeken naar oplossingen
of het sleutelen aan producten, maar uit de
fundamentele wetenschap, in universiteiten,
zonder hulp van buitenaf (zoals Facebook en
Google).63
Als we alle fiscale maatregelen die innovatie
moeten bevorderen bij elkaar optellen
komen we uit op bijna twee miljard euro
per jaar. Via de WBSO64 wordt de belasting
op onderzoeksarbeid verlaagd, via de RDA65
worden investeringen aftrekbaar gemaakt van
de winstbelasting of innovatieve opbrengsten
lager belast. De WBSO functioneert prima.
De RDA ook maar heeft als nadeel dat je
winst moet maken, terwijl cash flow creëren
aan het begin van een onderneming juist het
probleem is. Bovendien benutten bedrijven de
R&D-aftrek vooral voor toegepast onderzoek.
Hoewel toegepast en fundamenteel onderzoek
– in tegenstelling tot de gangbare gedachte geen tegenpolen zijn, is toepassingsgericht
onderzoek vaak wel minder vernieuwend.66
61 Rinnooy Kan, A. (2014) Voorbij gaat het succes der
Nederlandse wetenschap. NRC handelsblad, 27 mei 2014
62 Koninklijke Akademie van Wetenschappen
63 Clevers, H. (2014) Laat Wetenschap werken (jaarrede):
http://www.knaw.nl/shared/resources/actueel/publicaties/pdf/
jaarrede_2014.pdf
64 Wet Bevordering Speurwerk en Onderzoek
65 Research & Development Aftrek
66 In het artikel “Misvattingen vertroebelen het topsectorendebat”
schetsen Vandersypen, Geurts en Sluijs van de Jonge Akademie het
spanningsveld tussen wetenschap en bedrijfsleven aan de hand
van “Pasteur’s quadrant” uit 1997. Hierin schetst Donald Stokes
twee onderzoeksassen, namelijk pragmatisch-fundamenteel en
nieuwsgierigheidsgedreven-toepassingsgericht. Dit levert vier
kwadranten op waarover wetenschappers als Linneaus, Edison,
Bohr en Pasteur kunnen worden verdeeld.
Nieuwe Groei l 25
De Innovatiebox is ronduit omstreden.67 Deze
belastingbox maakt opbrengsten uit innovaties
hoger, maar blijkt in de praktijk amper tot
hogere investeringen te leiden. Daarmee is het
vooral een bouwsteen in het vestigingsklimaat
en een asset om productiebedrijven naar
Nederland te lokken.
Nederland heeft dan wel een
historische handelsgeest, de
afgelopen decennia leidde het
tot te weinig succesvol ondernemerschap
Daarnaast gaat in het niet-fiscale beleid,
het topsectorenbeleid, zo’n 500 miljoen
euro per jaar om. Via dit topsectorenbeleid
komen kennisinstellingen, bedrijfsleven en
overheid bij elkaar aan tafel om roadmaps te
maken voor de wetenschap, het onderwijs
en bedrijvenonderzoek. Het probleem van
het topsectorenbeleid is dat het is ingericht
langs oude sectoren waar Nederland goed in
was. Zo worden nieuwe kruispunten gemist
en komen gevestigde bedrijven aan het roer.
Ideeën en vondsten genoeg in Nederland,
maar de valorisatie ervan is ondermaats. Het
innovatiebeleid van de overheid komt daar
onvoldoende aan tegemoet.
4.3.3 Ondernemers groeien niet door
Nederland kent veel starters, maar
weinig doorgroeiers. Dit komt niet door
een gebrekkige ondernemerszin onder
Nederlanders. Integendeel, wat betreft het
aantal ondernemers zit het in Nederland wel
goed. Het gaat om de vervolgstap: de doorgroei
van een start-up naar een onderneming
met echte producten op echte markten.
67 In de doorrekening van het D66-verkiezingsprogramma
beloonde het CPB het innovatiegedeelte van het programma juist
vanwege het volledig vervangen van de Innovatiebox door andere
maatregelen
26 l Nieuwe Groei
Teveel ondernemers blijven hangen in de
opstartfase: er is sprake van een zogenaamde
valley of death. 12% van de arbeidspopulatie
in Nederland is op dit moment zelfstandig
ondernemer. Dat aantal ondernemers lijkt
internationaal gezien prima.68 Maar veel
van deze ondernemers zijn zzp’ers. Op dit
moment telt Nederland zo’n 800.000 zzp’ers
en het aantal groeit met de dag. Veel zzp’ers
hebben niet de ambitie om op grotere schaal
te ondernemen. Een meerderheid geeft aan
geen personeel aan te willen nemen in de
voorzienbare toekomst. Deze grote groep
zzp’ers hoort bij de dynamische economie en
de flexibele arbeidsmarkt van de 21e eeuw,
maar vertroebelt wel het beeld waardoor
de daadwerkelijke ondernemersquote in
Nederland veel lager uitvalt.
70% van de ondernemers is zelfstandige zonder personeel
Duizenden ondernemers in Nederland, 2013
Zzp’ers die producten verkopen
Zzp’ers die eigen diensten aanbieden
Alle Nederlanders 15-65 jaar
Zzp’ers zijn hoger opgeleid
dan de gemiddelde Nederlander…
…en vaker van middelbare leeftijd
Bron: CBS
Figuur 5: zzp’ers
Vrijwel alle grote ondernemingen in Nederland
hebben een lange historie. Er zijn slechts
enkele multinationals in Nederland met een
geschiedenis korter dan vijftig jaar.69 Dit laat
zien dat er onvoldoende aanwas is en dat
vernieuwing van nieuwe Nederlandse winnaars
uitblijft. Wie vandaag de dag vraagt om een
schoolvoorbeeld van Nederlandse innovatie
krijgt nog steeds de naam TomTom te horen.
68 Van Stel, A. en Van Praag, M. (2011), The More Business Owners
the Merrier? The Role of Tertiary Education.
69 Spinoffs van Philips als ASML en NXP hebben immers de
Philips historie
Maar dit bedrijf stamt uit 1991 en kreeg hevige
concurrentie van partijen als Google en Apple.
Hoewel er een aantal succesvolle nieuwkomers
zijn, is er helaas nog geen tot de verbeelding
sprekende opvolger als wereldspeler.
Nederland heeft dan wel een historische
handelsgeest, de afgelopen decennia heeft
het te weinig tot succesvol ondernemerschap
geleid.
Slechts 2,5% van de Nederlandse export
gaat naar groeimarkten tegenover 5,1%
en 8,1% in België en Duitsland
Totale export Nederland
Export naar groeimarkten
Percentage naar bestemming
Percentage naar China, India,
Saoedi Arabië en Indonesië
100%
Het is bekend dat Nederland in vergelijking
met bijvoorbeeld onze oosterburen veel
minder zelfgemaakte producten exporteert
maar - via Rotterdam en Schiphol - juist een
doorvoerland van andermans producten
naar de rest van Europa is.74 Toch is het zaak
dat Nederland meer meebeweegt met het
verschuivende zwaartepunt van Westerse
landen naar opkomende markten. Daarom
hebben we meer succesvolle producten en
diensten nodig voor die marktsegmenten
waar de meeste groei plaatsvindt. De absolute
exportcijfers (figuur 6) tonen dit ook aan.
70 CBS (2013), ‘Bescheiden deel export naar grote groeimarkten’,
18 december 2013
71 OECD (2012), OECD Economic Surveys: Netherlands 2012 p. 20
72 Dit komt voor een deel door het feit dat we heel veel exporteren,
maar valt op die manier niet volledig te verklaren. Immers, ook
Duitsland exporteert veel.
73 Zie ook de Exportgroei-agenda van D66 (juni 2012)
74 Waardoor de toegevoegde waarde van de Nederlandse export
dus relatief laag is.
8,1%
0,3
0,7
25%
0,9
11%
5,1%
0,1
0,5
51%
43%
4.3.4 Export te eenzijdig
Export is een belangrijke bron van welvaart
voor Nederland en is dat altijd geweest. Hoe
goed onze rapportcijfers ook zijn, het is van
belang dat onze exportfocus beter aansluit bij
de ontwikkeling van de wereldeconomie. Onze
exportprestaties naar nieuwe groeilanden
mogen niet achterblijven bij die van andere
landen. Relatief bezien is het beeld zeer scheef
(figuur 5): maar liefst 87% van onze export
gaat naar rijke landen, waaronder 36% van
het totaal naar Duitsland en België.70 Slechts
2,5% van de Nederlandse export gaat naar
de grote groeimarkten China, India, Saoedi
Arabië en Indonesië. Dat is fors minder dan in
België (5,1%) en Duitsland (8,1%).71,72,73
36%
2,5%
8%
Totaal
1
13%
0,1
0,5
0,4
10%
1,6
Buurlanden Rest rijke Rest v/d
landen1 wereld
2,3
6,1
2,2
Nederland België
Duitsland
43% naar rest Europa, inclusief niet EU-landen, 8% naar OESO-landen buiten Europa
Bron: CBS Statline ‘Bescheiden deel export naar grote groeimarkten‘, 18 december 2013
Figuur 6: Exportfocus
4.3.5 Stroeve arbeidsmarkt
De organisatie van de Nederlandse
arbeidsmarkt belemmert productiviteitsgroei.
Internationaal is herhaaldelijk kritiek geuit op
de collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s)
en het algemeen verbindend verklaren hiervan,
omdat dit maatwerk in de weg zit. Het ene
bedrijf moet meer betalen dan het kan, terwijl
anderen juist te weinig betalen.75 Ook zitten
opbouw van rechten en ontslagbescherming
het flexibel wisselen van baan in de weg.
Verworven rechten vervallen bij de overstap
naar een nieuwe werkgever en dus blijft
men zitten waar men zit. Als gevolg hiervan
veranderen mensen niet van baan, ook al liggen
er kansen elders.76 Een versoepeling van het
ontslagrecht tot het niveau van Denemarken
scheelt naar schatting 3% van de langdurige
werkloosheid.77 Nederland is een internationale
uitzondering in het gebrek aan flexibiliteit van
haar arbeidsmarkt. Het World Economic Forum
zet Nederland op plaats 126 in de wereld
wat betreft hiring and firing.78 Ondernemers
noemen de regulering van de arbeidsmarkt als
de één-na-grootste blokkade voor zakendoen
in Nederland.79 De inflexibiliteit van de
75 OESO, Netherlands Survey 2012, box 2.5
76 OESO, Netherlands Survey 2012, pp 78
77 OESO, Netherlands Survey 2012.
78 World Economic Forum (2013), Global Competitiveness
Report 2013-2014
79 World Economic Forum (2013), Global Competitiveness
Report 2013-2014
Nieuwe Groei l 27
Ook in absolute euro’s per hoofd van
de bevolking exporteren Duitsland en
België meer naar groeilanden
Uitvoer in 2010, euro per inwoner
China
India
688
716
Saoedi-Arabië
Indonesië
142 46 1592
128 101 39 1090
822
116 137 39 771
479
Bron: CBS www.cbs.nl/nl=NL/menu/themas/dossiers/globalisering/
publicaties/artikelen/archief/2013/2013=4014-wm.htm; CIA factbook
Figuur 7: exportfocus in absolute bedragen
Nederland in mondiale achterhoede wat
betreft “hiring and firing“
Antwoord op de vraag “Hoe zou u het aannemen en
ontslaan van werknemers in uw land omschijven?“;
Schaal van 1 (gehinderd door regelgeving) tot 7
(flexibel bepaald door werkgevers)
1 Hong Kong 5,8
2 Singapore
5,7
3 Zwitserland
5,6
4 Azerbaijan
5,4
5 Denemarken
5,3
...
124 Kroatië
3,1
125 Ecuador
3,1
126 Nederland
3,1
127 Duitsland
3,1
128 Sri Lanka
3,1
...
140 Zimbabwe
2,6
141 Frankrijk
2,5
142 Slovenië
2,3
143 Zuid Afrika
2,2
144 Venezuela
2,1
Bron: World Economic Forum, Global Competitiveness Report 2012-2013, p. 470
Figuur 8: exportfocus in absolute bedragen
28 l Nieuwe Groei
arbeidsmarkt wordt versterkt door een stroeve
huizenmarkt. Hoge hypotheekschulden en met
name de dreiging van een restschuld verlagen
de bereidheid van werknemers om te verhuizen
voor een nieuwe baan.80
Arbeidsmarkt een na grootste blokkade
voor zakendoen in Nederland
4.3.6 Het belastingsysteem schiet zijn
doel voorbij
Afgelopen jaren was de Belastingdienst
vaak mikpunt van kritiek. De voortdurende
problemen, vooral rond toeslagen in
verband
met
fraudegevoeligheid
en
uitbetalingsproblemen,
dwongen
een
staatssecretaris tot aftreden. Het lijkt logisch
daarbij naar de organisatie te kijken, in
het bijzonder de ICT-systemen. Immers,
de overheid heeft een uitermate slecht
trackrecord bij het aanschaffen en inzetten van
ICT.81 Toch lijkt de oorzaak dieper te liggen.
Niet de ICT zelf is het hoofdprobleem. Digitaal
aangifte doen gaat namelijk uitstekend. Het
probleem ligt juist in het feit dat de ICT alles
zou moeten stroomlijnen, van de complexe
fiscale wetgeving tot een voortdurend
wijzigend stelsel vol politieke compromissen
en correcties. Sinds de grote hervorming door
Zalm en Vermeend in 2001 is de Belastingdienst
in zekere zin overvraagd geraakt.82
Hoe belangrijk sociale regelingen ook zijn, het
rondpompen van geld via allerhande toeslagen,
heffingskortingen en aftrekposten kan een stuk
80 European Commission (2012), The housing market in the
Netherlands, pp. 17. Beschikbaar op: http://ec.europa.eu/
economy_finance/publications/economic_paper/2012/pdf/
ecp_457_en.pdf OECD (2013), Economic Policy Reforms; Going for
Growth pp. 205. Beschikbaar op: http://www.oecd.org/inclusivegrowth/Economic%20Policy%20Reforms%202013%20Going%20
for%20Growth.pdf
81 ICT-falen bij de overheid begon volgens professor Ineke Sneller
al in 1923 toen de post en de giro wilden automatiseren. Nu, in
2014 heeft de Tweede Kamer een onderzoekscommissie, mede
naar aanleiding van mislukte ICT-projecten bij onder meer het
Elektronisch Patiënten dossier (EPD), communicatienetwerk
C2000, de politie, defensie, het UWV, de Belastingdienst en de
gemeentelijke administratie.
82 PvdA-kamerleden Groot en Nijboer schrijven (in een essay in
Liberaal Reveil) dat er sinds 2001 alweer 118 belastingfaciliteiten
(13 heffingskortingen, 98 belastinguitgaven, 4 toeslagen en 3
aftrekposten) zijn die samen 89 miljard euro kosten.
Gewogen % respondenten1 dat factor noemt als
meest problematisch voor zakendoen in NL
Toegang tot krediet
20%
Regulering arbeidsmarkt
15%
Innovatiekracht
14%
Inefficiëntie bureaucratie
12%
Instabiliteit overheidsbeleid 9%
Opleidingsniveau beroepsbevolking
8%
Niveau belastingen
5%
Arbeidsmoraal beroepsbevolking
5%
Belastingregels
3%
1
Respondenten konden een top-5 samenstellen; nummer 1 op hun ranglijsten is zwaarder meegewogen dan bv. nummer 5
Bron: World Economic Forum, Global Competitiveness Report 2012-2013, p.272
Figuur 9: arbeidsmarkt 2
gestroomlijnder en minder fraudegevoelig.
Dat concludeert ook de Nationale Ombudsman
na het schetsen van een alleenstaande ouder
die twaalf inkomenselementen ontvangt via
acht instanties, 18 (digitale) formulieren en
80 betalingen per jaar.83 Over administratieve
rompslomp gesproken.
Op Europees niveau is de race to the bottom
via de winstbelasting een aandachtspunt.
De Britten verlaagden onlangs hun
winstbelasting van 28 naar 20 procent
en ‘passeerden’ daarmee Nederland dat
een percentage van 25% hanteert. Ook
versoepelden ze hun regels en hebben ze
een aantrekkelijker belastingverdrag met
de Verenigde Staten. Ondanks het feit dat
een aantrekkelijk vestigingsklimaat uit meer
dan lage belastingen bestaat en Nederland
ruim duizend buitenlandse hoofdkantoren
huisvest, was het vertrek van Starbucks toch
een waarschuwing. Het terugbrengen van
nationale belastingvoordelen, zoals fiscale
sluiproutes en (verhuis)constructies die
vooral ten goede komen aan grote bedrijven,
is dus nodig. De OESO is hier nu mee bezig.
83 Mijn onbegrijpelijke overheid. De Nationale Ombudsman,
2012: http://jaarverslag.nationaleombudsman.nl/sites/default/
files/Verslag%202012.pdf
4.3.7 De kapitaalmarkt belemmert investeringen
Ondanks
het
toenemend
vertrouwen
onder huishoudens en bedrijven nu de
ergste crisis achter de rug lijkt, blijven de
investeringen achter. Deels komt dit omdat
gezinnen, bedrijven en banken bezig zijn
met het opschonen en versterken van hun
huishoudboekjes en bedrijfsbalansen. Deels
is het vanwege de Nederlandse paradox van
veel privaat vermogen, veel collectief sparen
maar ook hele hoge persoonlijke schulden. In
Nederland zit kapitaal vast in pensioenfondsen
en vastgoed en zijn de private schulden
per hoofd van de bevolking wereldwijd het
hoogst.84 Pensioenfondsen beleggen hun geld
waar dit het meeste rendement opbrengt
en dat is lang niet altijd in Nederland.
Dit komt niet altijd doordat de kansen in
Nederland beperkt zijn, maar ook doordat
de transactiekosten om geld in een relatief
klein land als Nederland te beleggen relatief
hoog zijn.85 Tegelijkertijd moeten werknemers
verplicht pensioensparen en kunnen zij dit
geld niet zelf investeren of het gebruiken om
hypotheken af te lossen van huizen die ‘onder
water’ staan. Het gevolg is dat er onvoldoende
kapitaal beschikbaar is om de economie te
vernieuwen en te innoveren.
Daarnaast loopt een groot gedeelte van de
financiering van ondernemingen in Nederland
via banken.86 Veel meer dan in bijvoorbeeld
het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde
Staten. Terwijl met name grote bedrijven meer
financiële ruimte hebben dan ze gebruiken87,
is het voor het mkb zeer moeilijk om zelf
84 Uit een grafiek van de Wallstreet Journal blijkt dat Nederland en
Denemarken internationaal koploper private schuld per hoofd van
de bevolking zijn. De hoge hypotheekschuld is een oorzaak maar
het komt ook door het niet meetellen van het pensioenkapitaal.
85 Minister van Economische Zaken (2013), Brief van de Minister
van Economische Zaken: Nationale Investeringsinstelling, 33746 nr. 1
86 Uit statistieken van de Nederlandsche Bank bleek onlangs dat
de kredietverlening van banken aan bedrijven na vijf jaar crisis in
2013 voor het eerst daalde.
87 WRR (2013), Naar een lerende economie
Nieuwe Groei l 29
geld op te halen bij institutionele beleggers
of via onderhandse leningen. Daarom gaan
sommigen op zoek naar alternatieve bronnen
van financiering, zoals crowdfunding of
kredietunies.88 Jammer genoeg lukt dit slechts
in beperkte mate en is de schaal waarop dit
gebeurt nog marginaal. Er is hierdoor een
tekort aan kapitaal en leningen om groei
te financieren. Er zijn weliswaar positieve
ontwikkelingen, zoals de verzekeraars en
banken die onder regie van het ministerie
van Economische Zaken tot elkaar komen
in nieuwe investeringsinitiatieven89, maar
het blijft te weinig om verschil te maken.
Niet-bancaire
financieringskanalen
zijn
onderontwikkeld in Nederland.
Om goed te kunnen
innoveren en concurreren
hebben ondernemers
behoefte aan een
betrouwbare en snelle
overheid als partner
4.3.8 Nederlandse energie is duur
Energie is een belangrijke bouwsteen voor
economische groei.90 Landen maken hierin
verschillende keuzes. Terwijl Canada nog
wacht met het winnen van olie uit teerzand,
zetten de Verenigde staten massaal in op
88 Een voorbeeld is de Kredietunie Bakkerijondernemers
89
Ondernemend Oranje Kapitaal, investeringsfonds ING,
het Delta Lloyd fonds voor leningen met meer risico aan
grote ondernemingen en het NL Ondernemingsfonds, een
financieringsfonds voor het midden en kleinbedrijf
90 Verschillen in energiekosten spelen de komende decennia
een belangrijke rol in de internationale handel. Landen die zelf in
hun energie kunnen voorzien, zoals de Verenigde Staten, zullen
hun export van goederen waarvoor veel energie nodig is zien
toenemen, terwijl het marktaandeel van Europa en Japan stevig
zal dalen. http://www.telegraaf.nl/dft/bedrijven/royal_dutch_
shell_a/22050506/___Dure_energie_schaadt_Europese_export.
html
30 l Nieuwe Groei
schaliegas en hebben ze een lokale energiebron
die weliswaar niet duurzaam is, maar wel
de energieprijzen fors laat dalen. Intussen
zet China de energieverhoudingen op zijn
kop met hun spotgoedkope zonnepanelen.91
Terwijl wereldwijd de energieprijzen dalen en
veel landen de energieprijs kunstmatig laag
houden, stijgen ze juist in Europa, dat zichzelf
tegelijkertijd hogere klimaatambities stelt.92
De Europese industrie betaalt gemiddeld drie
tot vier keer meer voor gas dan de VS, India en
Rusland. Voor elektriciteit betalen Europese
producenten twee keer zoveel als hun
concurrenten uit de VS en Rusland. In China
is de stroom 20% goedkoper. Overigens is
niet de inkoopprijs zelf de oorzaak, maar gaat
het vooral om heffingen en transportkosten.
Het ontbreken van een echte Europese
energiemarkt, is hier een belangrijke oorzaak
van.
Ook binnen Europa bestaan grote verschillen.
Zo kiest buurland Duitsland – dat zich
na het nucleaire ongeluk in Fukushima
afkeerde van kernenergie - voor het
gesubsidieerd aanleggen van windparken
en zonnepanelen93, in combinatie met
goedkope gas- en kolencentrales die nodig
blijven als reserve. Dit zorgt voor tijdelijke
overschotten en dalende prijzen, soms tot wel
een kwart lager dan in Nederland. Omdat het
overschot aan goedkope Duitse energie via het
elektriciteitsnet maar beperkt naar Nederland
91 Ook Duitsland heeft zonne-energie fors gesubsidieerd met
nadelige gevolgen voor de Nederlandse energiesector; het zonnige
Spanje deed het ook maar kon zijn overschot niet kwijt vanwege
onvoldoende aansluiten van het elektriciteitsnet op de rest van
Europa.
92 In het Energieakkoord maakten zo’n 50 organisaties van
Greenpeace tot VNO-NCW 175 afspraken. De belangrijkste: 14%
duurzaam opgewekte energie in 2020; 1.5% energiebesparing per
jaar; het sluiten van vijf oude kolencentrales; verdriedubbeling
van windenergie op land en vier keer zoveel op zee. Voor duizend
windmolens is 18 miljard in vijftien jaar tijd gereserveerd, mits
de molens de komende tijd 40% goedkoper worden. Dat is nodig
want zeewindstroom kost nu 17 cent per kilowattuur tegen 7 cent
uit een kolencentrale.
93 Die overigens minder de successtory is dan vaak wordt
aangenomen: Duitse consumenten betalen zo’n 700 euro per jaar
meer voor energie om de goedkope tarieven voor de vele Duitse
grootverbruikers op te brengen. Ook betaalt het Duitse mkb meer
dan het Nederlandse
stroomt, blijft een nadelig prijsverschil
bestaan. Energiekosten voor grootverbruikers
als de metaalindustrie zijn in Duitsland tot
wel 35% goedkoper dan in Nederland.94
Dat betekent dat de Duitse concurrenten
veel goedkoper kunnen produceren. Dit is
vooral nadelig voor bedrijven bij wie de
energiekosten een groot deel van de totale
bedrijfskosten beslaan. Dit ondervonden
aluminiumsmelters Zalco in 2011 en Aldel
uit Delfzijl eind 2013. Ook de relatief grote
Nederlandse petrochemische industrie (zout
en chloorproductie voor AkzoNobel) wordt
hierdoor bijzonder getroffen. Omdat landen
over hun eigen subsidies, transportkosten,
kortingen en heffingen gaan, is er nog geen
echte Europese energiemarkt tot stand
gekomen, met alle gevolgen van dien.
Dan Nederland zelf. Volgens het Planbureau
voor de Leefomgeving95 is Nederland
kwetsbaar omdat we sterk leunen op sectoren
die veel energie en materialen gebruiken. Naast
het al genoemde Duitsland is ook Denemarken
een stuk verder met de omslag naar een
groene economie. In vergelijking met deze
landen heeft Nederland beduidend minder
duurzame energie. Omdat schaliegas en
kernenergie - wat D66 betreft terecht - onder
aan de lijst van opties staan, maar Nederland
wel de kolencentrales uitzet, verbruiken we
momenteel de Groningse gasbel op.
4.3.9 De overheid is een trage partner
Om goed te kunnen innoveren en concurreren
hebben ondernemers behoefte aan een
betrouwbare en snelle overheid als partner.
De Nederlandse overheid is betrouwbaar
en zorgvuldig. Maar snel is ze niet. Zowel in
besluitvorming, uitvoering als dienstverlening
is ruimte voor verbetering. Zo betaalt de
overheid chronisch te laat. Wettelijk moeten
binnen 30 dagen facturen betaald worden,
94 ‘Vierkant uit de markt geprijsd’ NRC Handelsblad, 8 januari
2014
95 Zie: “Vergroenen en verdienen; op zoek naar kansen voor de
Nederlandse economie”, Signalenrapport 2013.
maar dit gebeurt gemiddeld pas na 46,6
dagen.96 Ook vergunningsprocedures duren
lang, mede omdat wetsvoorstellen door twee
Kamers moeten worden goedgekeurd en het
wetgevingsproces daarmee altijd minstens
een jaar duurt. Ook infrastructurele projecten
duren doorgaans lang. Een extreem voorbeeld
is de A4 bij Midden Delftland waar 40 jaar
over werd gesproken voordat het kwam tot
definitieve besluitvorming.
In deze snel veranderende tijden komen
er allerlei nieuwe technologieën op ons af.
Van 3D-printen en big data tot de driverless
car. In landen waarin de overheid tijdig
een reguleringskader biedt voor nieuwe
technologie hebben ondernemers de meeste
kans succesvolle internationale proposities op
te bouwen.
4.3.10 De overheid is risicomijdend
In plaats van innovatieve ondernemers met
nieuwe oplossingen kansen geven, kiest
de overheid vaak voor veilige oplossingen
bij aanbestedingen. Door starre en
ervaringsgerichte aanbestedingsprocedures
maken
nieuwe
ondernemingen
met
vernieuwende concepten te weinig kans. Ook
wordt meestal primair gestuurd op kosten
in plaats van kwaliteit en doelmatigheid, wat
innovatie en inventiviteit hindert.
Tekenend is dat de overheid al jaren
een doelstelling heeft om 2,5% van het
inkoopbudget innovatiegericht in te zetten,
maar nog altijd niet in staat is om een
tussenstand over de voortgang hiervan te
geven. De meest recente voortgangsrapportage
komt niet verder dan enkele kleine goede
voorbeelden.97
96 Graydon (2013)
97
Ministerie
van
Economische
Zaken
(2013),
Voortgangsrapportage innovatiegericht inkopen:
innovaties versterken de inkoopkracht van de overheid. Bijlage bij
Voortgangsrapportage Bedrijvenbeleid 2013
Nieuwe Groei l 31
4.3.11 De overheid neemt geen regie
Het is inmiddels duidelijk geworden dat veel
aspecten van productiviteit in de private sector
verbeterd kunnen worden. In veel gevallen
ligt de sleutel bij de overheid. Maar binnen
de overheid is geen duidelijke politieke en
bestuurlijke eigenaar van economische groei
en arbeidsproductiviteit. Beleidsdomeinen
als onderwijs, immigratie, zorg, arbeid,
financiën, energie en wonen worden niet
geoptimaliseerd vanuit een landelijk groei- en
productiviteitsperspectief, maar als doelen
op zichzelf. Een kostbare weeffout, want ze
leveren er stuk voor stuk essentiële bijdrages
aan. Het politiek en ambtelijk eigendom van ons
nationale verdienmodel is over een groot aantal
ministeries verspreid, met hooguit beperkte
onderlinge afstemming en weinig centrale regie.
In feite vindt regie enkel plaats bij het opstellen
van het Regeerakkoord. Daarna optimaliseert
ieder ministerie voor zich zijn eigen geïsoleerde
beleidsterrein. Economische Zaken zou deze
regierol kunnen vervullen, maar mist daartoe
momenteel politieke macht. Algemene Zaken
zou de regierol ook kunnen voeren, maar
voert deze primair procedureel, en heeft hier
inhoudelijk niet de slagkracht voor. Wie is nu
eigenaar van ons landelijke verdienvermogen?
En wie voert er de regie over?
4.4 Productiviteit
publieke sector
in
de
Nederland heeft ook een grote publieke
sector. In de vorige paragraaf hebben we
beschreven dat nieuwe groei deels vanuit
het aantal gewerkte uren, maar vooral uit de
productiviteit per uur moet komen. Het aantal
mogelijk te werken uren is immers eindig,
waar productiviteit per uur dat niet is in de
meeste functies / sectoren.
Eerder hebben we uiteengezet door welke
factoren de productiviteit in de private sector
32 l Nieuwe Groei
wordt geremd. In deze paragraaf gaan we in
op de productiviteit van de publieke sector.
Die is van groot belang omdat een kleinere
overheid leidt tot lagere collectieve lasten en
minder publieke banen, waardoor meer talent
beschikbaar blijft voor de private sector.
Op dit onderdeel is nog een wereld te
winnen. Uit onderzoek van adviesbureau
Roland Berger is bijvoorbeeld gebleken
dat de productiviteit van de Nederlandse
overheidsdiensten de afgelopen jaren met
meer dan 1% per jaar is afgenomen.98 Dat is
een zorgwekkende conclusie, al is het niet
eenvoudig te beoordelen wat de productiviteit
in de publieke sector precies is. Allereerst
omdat de publieke sector veelkoppig is en
bestaat uit zowel overheden zelf (gemeenten,
ministeries, uitvoeringsorganisaties) als
door de overheid gereguleerde (maar wel
private) organisaties zoals ziekenhuizen,
woningcorporaties en scholen. Ieder met hun
eigen producten en financieringswijze. Dit
is relevant vanwege de ‘ziekte van Baumol’:
het gegeven dat productiviteitswinst vooral
wordt gerealiseerd in industriële sectoren
en juist beperkt blijft in arbeidsintensieve
sectoren zoals de dienstverlening99, waar het
grootste deel van de publieke sector uit bestaat.
Toch doet de ene publieke sector het beter
dan de andere. Dankzij (wel geslaagde)
automatisering is de productiviteit van het
UWV wel degelijk gestegen en vergelijkbaar met
de markt. Zo blijkt Nederland in vergelijking
met 27 andere landen bovengemiddeld te
scoren op het gebied van onderwijs, openbaar
bestuur, sociale zekerheid en cultuur, terwijl
we achterblijven op het gebied van zorg,
sociale veiligheid en vooral milieu.100
98
Roland Berger (2013), Het besparingspotentieel van
productiviteitsherstel bij de overheid
99 Op de website van het CBS kun je de grootste prijsveranderingen
van producten en diensten bekijken. De dingen die sinds 1996 het
meest in prijs gedaald zijn, zijn stuk voor stuk (digitale) apparaten
terwijl dienstverlening juist duurder wordt.
100 Sociaal en Cultureel Planbureau (2012), Countries compared
on public performance.
Ten tweede is de gewenste verschijningsvorm
van productiviteitswinst minder eenduidig.
Voor volledig private spelers geldt dat
productiviteitswinst direct via de markt en
prijs tot uitdrukking komt: mits er vraag
naar is, houd je meer over van je product als
je het per eenheid met minder (arbeids-)
kosten maakt. Voor publieke organisaties
ligt dit – per geval - anders omdat de
vraagkant anders in elkaar steekt vanwege de
overheidsbemoeienis. Dat is duidelijk te zien in
de zorg. Daar is de productiviteit fors gestegen
door tal van technologische ontwikkelingen.
Er zijn allerlei nieuwe operaties mogelijk en
nieuwe medicijnen op de markt. Mede omdat
deze ingrepen grotendeels vergoed worden
(zonder alle innovaties voldoende kritisch
te toetsen op wenselijkheid voor patiënt en
maatschappij) lopen de zorgkosten ieder jaar
met zo’n twee miljard euro op. In een gewone
markt zou innovatie nooit tot hogere kosten
aan de productiezijde leiden.101
Dit voorbeeld illustreert waarom het doel
van publieke productiviteitswinst doorgaans
meer efficiency is. Zolang er geen nieuwe
taken of opdrachten bijkomen, is het zaak
een vergelijkbare productie te draaien
tegen lagere kosten. Productiviteitswinst bij
beleidsafdelingen moet dus niet leiden tot
meer beleidsnota’s, maar tot het effectiever
uitvoeren van gepland beleid. Het aantal door
Burgerzaken verstrekte paspoorten hoeft niet
omhoog, maar de kosten per paspoort kunnen
wel omlaag.
Soms is ook hogere kwaliteit het doel: betere
producten tegen vergelijkbare personele
kosten. Daarbij speelt een derde aspect,
namelijk dat die hogere kwaliteit moeilijk
meetbaar is. Stel dat de politie met betere
rechercheurs meer inbraken voorkomt,
dan is dit lastig te meten. Sterker nog, als de
101 Ook de Diagnose Behandel Combinaties (DBC) spelen een
rol. Deze systematiek houdt in dat aan elke diagnose een aantal
behandelingen zijn gekoppeld. Zo wordt bij er een kwetsuur van
de enkel vanuit gegaan dat er een foto gemaakt is om een breuk uit
te sluiten, waardoor automatisch een bedrag wordt uitbetaald, ook
als de foto niet gemaakt is.
aangiftebereid van slachtoffers stijgt, lijkt
het alsof de productiviteit van de politie
daalt. En kleinere klassen in het onderwijs
zijn beter voor leraar en leerling, maar dit
vereist wel een kwalitatieve maatstaf voor het
lesresultaat per kind. Kwantitatief bekeken
daalt de productiviteit per leraar immers als
hij lesgeeft aan minder kinderen.
4.4.1 Weinig grip op publieke productiviteit
Bovenstaande voorbeelden maken duidelijk
dat het loont om productiviteit in de
publieke sector goed in kaart te brengen.
Er zijn simpelweg geen marktprijzen voor
handen. Het meten gebeurt daarom beperkt
en via (afgeleide) indicatoren die niet de
daadwerkelijke output meten, zoals de
loonsom van de betreffende organisatie.102
Wel zijn er in navolging van het bedrijfsleven
in toenemende mate benchmarks waarbij
gemeentelijke reinigingsdiensten of ziekenhuizen met elkaar vergeleken worden. Hoewel
dit een goede methode is om effectiviteit en
efficiency scherp in beeld te brengen, zijn veel
overheden er toch terughoudend mee. Dit is
een verbeterpunt. Naast het vaker en beter
meten van prestaties kan ook de transparantie
van deze metingen verhoogd worden.
In sectoren waar de input-output-verhoudingen
minder makkelijk onderling te vergelijken
zijn, zoals beleidsafdelingen van ministeries
en ZBO’s, wordt de ontwikkeling van de
marktproductiviteit in vergelijkbare sectoren
vaak vertaald naar een budgetbeperking
(taakstelling). Waar productiviteitsgroei in de
markt achteraf verdeeld moet worden tussen
kapitaalverstrekker (winst) en personeel
(loon), geldt voor de publieke sector dus
juist dat vooraf minder personeelskosten
inboeken de manier is om de productiviteit
102 Volgens econoom en Volkskrant-columnist Frank Kalshoven
(in het boek ‘Groeiland’) was een uur werken in 1950 goed
voor (omgerekend) 5 euro, nu is dat gemiddeld bijna 50 euro.
Deze stijging is de belangrijkste oorzaak voor de groei van de
Nederlandse inkomens. Het laat de productiviteitsstijging zijn.
Omdat loonstijging zo nauw samenhangt met productiviteit,
gebruiken organisaties het als indicator ervoor
Nieuwe Groei l 33
(noodgedwongen) te verhogen. Deze dient
zich dan te vertalen naar een kleinere bijdrage
uit de schatkist (bezuiniging). Dit vraagt wel
politieke sturing. Als niet expliciet wordt
afgesproken hoe productiviteitswinst wordt
ingezet, zullen publieke organisaties geneigd
zijn hun budget op niveau te houden door het
toch op te maken.
4.4.2 Geen keuzevrijheid en oneerlijke
concurrentie
In tegenstelling tot de private sector is er in
publieke dienstverlening nauwelijks keuzevrijheid bij consumenten. Mensen moeten naar
hun eigen gemeentehuis voor een paspoort, een
uitvoeringsorganisatie voert de opgedragen
taken uit en pensioen moet worden geregeld
via het bedrijfs(tak)pensioenfonds. Vanuit een
rechtvaardigheidsperspectief is het logisch
dat we deze taken collectief en voor iedereen
toegankelijk uitvoeren. Maar individuen
kunnen op deze manier niet met de voeten
stemmen en zo ontstaat er niet of nauwelijks
druk voor verbetering. Deels wordt dit
ondervangen met uitvoering op afstand
waar via de inkoopkant van de overheid en
bijvoorbeeld zorgverzekeraars wel enige
druk is om te verbeteren en zodoende kosten
te drukken.
Maar in veel gevallen wijst de praktijk uit dat
er sprake is van gedwongen winkelnering en
oneigenlijke concurrentie-effecten die ten
koste gaan van de productiviteit. Zo zijn er
veel private organisaties met een publieke
beschermingsband. Dit omdat ze op de een
of andere manier door de overheid worden
gereguleerd, gefinancierd of in stelling worden
gebracht.
De collectieve beheersorganisaties (CBO’s),
met Buma/Stemra als bekendste voorbeeld,
hebben het wettelijk monopolie op het innen
van auteursrechten voor auteurs, artiesten en
uitvoerders. Er is een college van toezicht (CvT)
dat onder het ministerie van Veiligheid en Justitie
34 l Nieuwe Groei
valt, maar de vele conflicten van de afgelopen
jaren over tarief- en uitkeringberekening
zijn veelzeggend. Een ander voorbeeld is
Kiwa, het in 2006 geprivatiseerde bedrijf
dat van het ministerie van Infrastructuur
& Milieu het vergunningenmonopolie in de
transportbranche krijgt. Ondernemers en
brancheorganisaties klagen al tijden over
de hoge kosten voor vergunningen, terwijl
directie en
aandeelhouders van Kiwa
miljoenen verdienen. Naast een monopolie
kan gedwongen winkelnering tot stand komen
door de uitgaven van subsidies verplicht te
laten lopen via bepaalde organisaties. En
onderzoeksinstituut TNO heeft verzekerde
inkomsten uit onderzoeksopdrachten die
de gesubsidieerde bedrijven niet bij private
onderzoeksbedrijven kunnen besteden.
Tegelijkertijd zorgen private verenigingen,
stichtingen en bedrijven met directe of
indirecte
financiële
overheidsbanden
voor
scheve
concurrentieverhoudingen.
Zo krijgen de tot het bestel toegelaten
omroepverenigingen via de Nederlandse
Publieke Omroep (NPO) overheidsgeld voor
het maken van publieke televisieprogramma’s.
Het moet gezegd, de afgelopen jaren is een
enorme bezuinigingsoperatie doorgevoerd
waarbij in de organisatie veel overtollig vet is
weggesneden. Maar private nieuwsbedrijven
hebben wel te maken met een NOS die met
belastinggeld dure voetbalrechten koopt en
fors investeert in nieuwssites die weinig anders
zijn dan die van de ongesubsidieerde kranten.
Van omvangrijkere aard is de woningcorporatiesector. Sinds de zogenaamde
bruteringsoperatie in 1995 krijgen corporaties
geen subsidies meer en hebben ze vastgoed
in eigen bezit met een grotere bestuurlijke
vrijheid. Dit heeft geleid tot een verwijdering
van de kerntaak betaalbare huizen te
bouwen voor lagere inkomensgroepen.
Niet alleen werden rendabelere woningen
in het hogere segment gebouwd, ook
ondernamen corporaties vastgoedavonturen
met als dieptepunt de SS Rotterdam en de
Vestia–affaire. Naast privaat bezit hebben
woningmarktcorporaties publieke privileges
zoals subsidies, lagere grondprijzen en
garanties. Dit zijn voordelen die hun
concurrenten op de markt niet hebben. Soms
met als argument dat er extra geld verdiend
moet worden voor de publieke taak, soms
met als argument dat een publieke taak zo
beter uitgevoerd kan worden. Het resultaat
is marktverstoring voor private partijen
zonder privileges en grote financiële risico’s
voor de overheid. En daarbij gaat het vaak om
overdadige salarissen die aan niemand zijn uit
te leggen.
4.4.3 De overheid doet teveel zelf
De Rijksoverheid is niet-kerntaken weer aan
het inbesteden in plaats van uitbesteden. In
het Regeerakkoord van Rutte II is vastgelegd
dat schoonmaakdiensten en beveiliging weer
bij het Rijk komen, terwijl de overheid minder
productief is dan een bedrijf. Dit is duurder voor
het Rijk en nadelig voor bedrijven. Zij kunnen
immers Het doel achter deze inbesteding
-het verbeteren van arbeidsvoorwaardenkan echter ook via slimmer geformuleerde
aanbestedingen gerealiseerd worden, die
veel minder risico op lagere productiviteit
behelzen. Naast inbesteding is er ook meer
indirecte concurrentie van de overheid in de
vorm van voetbalkantines en buurtcentra
die alcohol schenken, of stadswachten die
bedrijfsterreinen beveiligen. In de Wet
Markt en Overheid staan gedragsregels die
concurrentievervalsing moeten voorkomen,
maar te vaak blijkt dit geen afdoende
waarborg.103
4.4.4 Er is teveel tussen overheid en markt
Het spectrum tussen markt en overheid kent
vele grijstinten. Ons land heeft verschillende
semipublieke constructies om wettelijke taken
103 Volgens MKB Nederland worden onder meer horecabedrijven,
videotheken, fitnesscentra, jachthavens, groenvoorzieners en
fotografen door de overheid van de markt gedrukt.
of publieke zaken te organiseren. Deze vormen
hebben elk hun eigen nadelige gevolgen voor
de productiviteit van de publieke sector.
Het meest publiek van karakter zijn gewone
overheidsdiensten, zoals de Belastingdienst
of de Nederlandse diplomatieke dienst
(ambassadepersoneel).
Zelfstandiger van aard zijn agentschappen als
Rijkswaterstaat, de Dienst Justitiële Inrichting
(gevangeniswezen) of de Nederlandse
Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA). Dit zijn
zelfstandige onderdelen van een ministerie
met een eigen beheer, een eigen directie en een
eigen begroting los van het ministerie waartoe
het behoort. De minister is wel de hoogste
baas en de ministeriële verantwoordelijkheid
geldt onverminderd voor een agentschap dat
een ondersteunende of uitvoerende taak heeft.
Dit geldt niet voor zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en Rechtspersonen met een
wettelijke taak en heffing (RWT’s) die beide
ook overheidstaken uitvoeren, maar niet
direct onder direct gezag van een ministerie.
Bekende voorbeelden van ZBO’s zijn het
Kadaster, de Kiesraad, Staatsbosbeheer en
toezichthouders als De Nederlandsche Bank
(DNB), de Nationale Zorgautoriteit (NZA) of de
Autoriteit Consument en Markt (ACM). RWT’s
zijn vaak ook ZBO’s, maar niet in het geval van
academische ziekenhuizen en schoolbesturen.
Het voordeel van beide varianten is de grotere
onafhankelijkheid die politieke gekleurdheid
voorkomt.
Maar
recente
misstanden
bij onder meer het Centraal Bureau
Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) of het Centraal
Orgaan opvang Asielzoekers (COA) tonen aan
dat het gebrek aan transparantie en duidelijke
politieke aanspreekbaarheid zich wreekt. Ook
kan het leiden tot ineffectiviteit en inefficiëntie
binnen het Rijksconcern. Het aantal ZBO’s
is zo groot dat er een register104 van bestaat.
Een dusdanig groot aantal op afstand gezette
organen komt de publieke productiviteit niet
ten goede en terugschroeven van het aantal
kan beter vandaag dan morgen beginnen. Op
104 Rijksoverheid: Almanak van ZBO’s. Te raadplegen op: http://
almanak.zboregister.overheid.nl/overzicht_per_ministerie
Nieuwe Groei l 35
basis van het in 2012 uitgevoerde onderzoek
naar de privatisering en verzelfstandiging
van overheidsdiensten, concludeerde een
onderzoekscommissie van de Eerste Kamer
al dat restrictief moet worden omgegaan
met het oprichten van nieuwe ZBO’s. Ook
moeten de bestaande ZBO’s vaker geëvalueerd
worden. Andere bevindingen waren dat de
nagestreefde vereenvoudiging en verkleining
van de rijksdienst juist leidde tot aanzienlijke
sturings- en ordeningsvraagstukken en
toegenomen bestuurlijke complexiteit (die de
Algemene Rekenkamer al eerder typeerde als
“wildgroei”). Ook is er sprake van een minder
duidelijke rol voor het parlement. Ook heeft
het bij deze operaties ontbroken aan een
samenhangende visie op het publiek belang.105
Nog een stap verder gaat de staatsdeelneming,
waarbij de staat aandeelhouder is van
een staatsbedrijf vanwege de publieke
belangen. Het gaat dan om infrastructurele
projecten, zoals de Tweede Maasvlakte. Of
nutsbedrijven in crisis als ABN AMRO en
SNS Reaal. In sommige gevallen gaat het om
permanente deelnemingen, zoals Schiphol,
de NS, ProRail, Gasunie en Tennet. Sommige
worden binnenkort geprivatiseerd, zoals de
Staatsloterij en Holland Casino. Op rijksniveau
gaat het om 38 deelnemingen, maar ook
gemeenten en provincies hebben aandelen
van staatsbedrijven.
Terwijl liberalisering en het afdwingen van
echte marktwerking bij luchtvaart, telefonie,
energie en internet goed gewerkt heeft,
kleven aan staatsdeelnemingen diverse
nadelen. Allereerst bestaat het risico dat
staatsbedrijven zich gewone bedrijven wanen
en risico’s nemen waar de belastingbetaler
uiteindelijk voor opdraait. Zo deed de Gasunie
een veel te dure overname in Duitsland. De
financiële problemen waren voor de rekening
van de belastingbetaler. Ten tweede is de
afweging tussen het beleidsmatige doel en
het financiële belang van de overheid lang
105 Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/
Verzelfstandiging Overheidsdiensten (2012): Verbinding
Verbroken?
36 l Nieuwe Groei
niet altijd duidelijk en inzichtelijk. Een
derde probleem voor de productiviteit is de
beperkte afrekenbaarheid. Zo hebben NS en
ProRail beide een monopoliepositie op het
Nederlandse spoor, waardoor de tucht van de
markt grotendeels ontbreekt. Het ministerie
maakt wel prestatieafspraken en kan forse
boetes uitdelen, maar uiteindelijk is de
overheid zowel inner als betaler.
4.4.5 De conservatieve polder staat op
de rem
Het maatschappelijk middenveld is een
erfenis van de verzuiling. Organisaties
vertegenwoordigen automatisch complete
bevolkingsgroepen. Zo spreken vakbonden
namens alle werknemers, terwijl slechts
20 procent van de werkenden lid is.106 Het
maatschappelijk middenveld is daarmee
vooral een weerspiegeling van hoe de
maatschappij eruit zag – niet hoe zij er nu
uitziet. Dat heeft consequenties voor het
doorvoeren van vernieuwingen, want een
systeem gestoeld op oude machtsposities is
vaak wars van vernieuwing. Nederland heeft
behoefte aan een maatschappelijk middenveld
2.0, dat zich meer richt op verdienen in plaats
van op verdedigen. Snel gaat het niet, maar
er gloren lichtpuntjes. Zo nam de Tweede
Kamer in 2012 het besluit tot afschaffing
van de publiekrechtelijke bedrijfsorganen
(PBO’s), beter bekend als de product- en
bedrijfschappen.
Deze
sectorinstituten
werden gefinancierd uit een verplichte
collectieve heffing voor alle ondernemers uit
de betreffende sector, wat tot steeds meer
ontevredenheid leidde. Ook zien sommige
polderpartijen in dat op de rem staan minder
productief is dan met alternatieve voorstellen
komen. Zo kwam de woonpolder, bestaande uit
organisaties van huurders, woningcorporaties,
makelaars en huiseigenaren, in 2012 met
het voorstel Wonen 4.0. Hierin stonden
constructieve voorstellen om de woningmarkt
integraal te versterken. Het kan dus!
Box 5: De middenklasse in de knel?
Door de voortdurende veranderende economie verdwijnen ook banen. Maar
daar staat tegenover dat er nieuwe banen bijkomen. Bijvoorbeeld in de appindustrie. Die bestond vijf jaar gelden amper en biedt nu werk aan 1.8 miljoen
Europeanen.
Toch raken ontwikkelingen als deze op korte termijn voornamelijk de middenklasse. Niet alleen verdwijnen banen, de dreiging van banenverlies is al voldoende om loonontwikkeling sterk te remmen. Die loonmatiging raakt ook de
middenklasse die werkzaam is bij de overheid, in de dienstverlening of in de
zorg. De middenklasse staat hierdoor onder inkomensdruk. Tegelijkertijd wordt
de middenklasse bovengemiddeld getroffen door maatregelen om de economische crisis en uit de hand lopende overheidsuitgaven op te vangen, zoals lastenverzwaringen en huurverhogingen, of het schrappen van belastingvoordelen
en beperken van (zorg)toeslagen.
4.5 Het verdienmodel vraagt
vernieuwing!
We kunnen stellen dat de vanzelfsprekende
drijfveren van ons verdienmodel niet langer
verantwoord of zelfs eindig zijn. Daarom is een
substantiële en reële productiviteitsstijging
nodig om onze economie weer op volle toeren
laten draaien. Laat Nederland streven naar een
structurele groei van de arbeidsproductiviteit
van 2% per jaar. Een stevige ambitie die alleen
haalbaar is als we er nu werk van maken. Ons
verdienmodel vraagt om vernieuwing, iets dat
ons de afgelopen jaren onvoldoende is gelukt.
Deze uitdaging ligt er zowel voor de private
sector (zie hoofdstuk 4.3) als in de publieke
sector (zie hoofdstuk 4.4).
106 CBS (2014), Statline
Nieuwe Groei l 37
Nieuwe Groei
Ruimte zonder beweging is stilstand
die ons nergens brengt
Richting
Beweging
Start
Ruimte
Oude Groei
5. Visie op Nieuwe Groei:
Ruimte, beweging
en richting
© Raymond Klaassen
In de vorige hoofdstukken hebben we gezien waarom nieuwe groei
nodig is voor Nederland en de Nederlanders. Ook hebben we gezien
hoe ons land en de wereld om ons heen verandert en hoe we er nu
voor staan. Ook hebben we geïnventariseerd op welke gebieden we nu
stappen moeten zetten om tot verantwoorde groei te komen. Dit vormt
de basis voor onze blik op de toekomst: een visie die draait om drie
begrippen, die wat ons betreft de fundamenten voor nieuwe groei zijn:
ruimte, beweging en richting.
38 l Nieuwe Groei
Op basis van deze visie kunnen overheden,
bedrijven en mensen samen tot nieuwe
groei komen. Elk van deze drie onderdelen
behoeft aandacht. Volgens D66 is het een
verantwoordelijkheid van de politiek dat deze
drie fundamenten worden gelegd. Zonder
ruimte zijn er überhaupt geen mogelijkheden.
Maar ruimte zonder beweging is stilstand
die ons nergens brengt. En beweging zonder
richting brengt Nederland niet in de gewilde
positie voor de toekomst. In deze paragraaf
lichten wij kort elk van deze drie elementen
toe. Vervolgens gaan wij dieper in op elk van
de drie elementen.
Ruimte begint met zorgen dat de basis voor
ondernemen op orde is. Dat betekent blijven
bouwen aan een solide omgeving die veilig, vrij
en gezond is en waar mensen zich maximaal
kunnen ontplooien. Dit is eigenlijk een klassiek
liberale opdracht. Daarom is ruimte al sinds
jaar en dag een klassieke overheidstaak. Niet
voor niets nemen concepten als een kleine
overheid, veiligheid, rechtszekerheid en een
goede infrastructuur een prominente plek in
het politieke debat.
Voor liberalen is het belang ervan
onomstreden, al liggen de politieke accenten
vaak verschillend binnen het liberale
spectrum. Dat komt omdat ruimte uit twee
componenten bestaat die op gespannen voet
Figuur 10: ruimte, beweging en richting
met elkaar kunnen staan. De eerste component
is namelijk actief ruimte bieden door dingen
te realiseren. De tweede component is passief
ruimte geven door mensen en bedrijven niet
voor de voeten te lopen en te beperken in hun
handelingsvrijheid. Stel je nu eens een kleine
overheid voor die weinig doet. Die geeft dus
veel passieve ruimte, maar creëert geen actieve
ruimte. En laat zo mensen in de steek. Aan de
andere kant loopt een grote overheid die veel
hooi op zijn vork neemt mensen voortdurend
voor de voeten. Zelfs een dienstbare overheid
is verstorend als hij te groot is. De uitdaging
is dus het vinden van een goede balans tussen
passieve en actieve ruimte. Voor D66 gaat het
om de volgende onderdelen:
Actieve ruimte
■ Goed onderwijs voor iedereen
■ Betaalbare en toegankelijke zorg
■ Een prettige leefomgeving
■ Uitstekende fysieke en digitale infrastructuur
■ Slimme ondersteuning bij export
Passieve ruimte
■ Het belonen van werken, ambitie en
ondernemerschap
■ Een dienstbare financiële sector
■ Een bescheiden overheid
■ Een doelmatige overheid
Nieuwe Groei l 39
Werken aan ruimte is werken aan een goede
uitgangspositie. Een uitgangspositie is echter
maar het begin. Naast ruimte heeft Nederland
ook beweging nodig: het vermogen om te
vernieuwen in een snel veranderende wereld
en iedereen toegang te bieden tot (nieuwe)
markten, voorzieningen en kansen. Deze
wendbaarheid is nodig om kansen te pakken en
veerkracht te tonen wanneer het tegenzit.
Beweging betekent voor ons het zorgen
voor
individueel
en
maatschappelijk
aanpassingsvermogen en het tijdig aanpassen
van de samenleving aan veranderingen die hoe
dan ook gaan plaatsvinden. Een goed voorbeeld
is de verhoging van de AOW-leeftijd in verband
met de hogere levensverwachting. Maar denk
ook aan de aanpassing van het ontslagrecht,
waardoor het gemakkelijker wordt om voor
ondernemers om mensen aan te nemen en in
te spelen op veranderende vraag. Beweging is
niet altijd populair. Voor veel mensen betekent
beweging zelfs een ingrijpende verandering.
Hervormingen ondervinden altijd weerstand,
zelfs wanneer iedereen aanvoelt dat ze nodig
zijn. Denk hierbij aan de heftige discussie over
de verhoging van de AOW-leeftijd, terwijl deze
in het licht van de hogere levensverwachting
onvermijdelijk was. D66 heeft het afgelopen
decennium continu gepleit voor hervormingen
op het gebied van de hypotheekrenteaftrek, de
arbeidsmarkt, de AOW-leeftijd en de zorg. Het
vervolg op deze hervormingsagenda van D66
bestaat onder meer uit de volgende onderdelen:
Mensen wendbaarder maken:
■ Een leven lang leren
■ Mensen aan het werk helpen
■ Genoeg woningen in het middensegment.
Ondernemingen wendbaarder maken:
■ Markten betwistbaar maken
■ Onnodige faillissementen voorkomen
■ Naar een flexibelere arbeidsmarkt
De publieke sector wendbaarder maken:
■ Het wetgevingsproces versnellen
■ Vooruit met de polder
■ Collectieve voorzieningen moderniseren
40 l Nieuwe Groei
Maar ruimte en beweging alleen volstaan niet
voor nieuwe groei. De wereldtrends zijn zo
dominant en er gebeurt zoveel in regio’s om
ons heen dat meer nodig is om de mondiale
concurrentie aan te kunnen. Want mensen en
bedrijven kunnen niet altijd zelf het antwoord
vinden op deze uitdagingen. Zo worstelen grote
bedrijven als Shell en KPN met respectievelijk
de energietransitie en digitalisering. Uit onze
analyse blijkt dat oude productiviteitsmotoren
niet meer volstaan. Ruimte en beweging
alleen leiden niet tot voldoende effectieve
actie, daar is meer coördinatie voor nodig.
D66 voegt daarom aan ruimte en beweging
een derde factor toe: richting. Dat is de stip
op de horizon die Nederland de weg naar
de toekomst wijst. Werken aan richting
betekent niet dat de overheid de winnaars
van morgen aanwijst of bepaalt op welke
sectoren we moeten inzetten. Het gaat hier om
de inrichting en het samenspel dat nodig is
om kansen nog sneller en beter te benutten.
Het beantwoordt de hamvraag: hoe gebruiken
we het aanwezige potentieel van ons land
optimaal om nieuwe groei te verwezenlijken
die drie keer verantwoord is: economisch,
maatschappelijk en schoon?
Omdat de korte termijn soms op gespannen
voet staat met de lange termijn, worstelt
de overheid vaak met haar rol om richting
te geven. Het stimuleren van innovatie en
duurzaamheid vallen bij budgettaire keuzes
eerder van tafel dan het betalen van zorg en
bijstand. De ironie is dat juist de overheid als
enige de rol van richtinggever en regisseur
kan vervullen. Maar voor veel politici is de
benodigde visie een vies woord geworden.
Zo wil premier Rutte van geen visie weten,
omdat hij het beschouwt als een olifant die
het zicht belemmert.107 Dit terwijl we zonder
visie of richting een dobberend en dwalend
bootje zijn op de wilde en woeste trendgolven
van de oceaan. Ook al zouden we een goede
uitgangspositie hebben op basis van genoeg
ruimte en beweging, zonder richting kom
je niet waar je wilt zijn. Voor richting zijn de
volgende stappen nodig:
Keuzes maken en bewaken:
■ Een stip op de horizon
■ Kiezen voor talent
■ Inzetten op onderzoek en innovatie
■ Inspelen op maatschappelijke uitdagingen
■ Duurzaam produceren
Het samenspel verbeteren:
■ Lokaal wat kan, Europees wat moet
■ Kloven dichten en clusters benutten
De overheid inrichten op groei
■ Regie over ministeries heen
■ Geld inzetten op de toekomst
■ Een groeifonds en een toekomstcommissaris
■ Prestaties anders meten
Box 6: De vijf verschillen tussen D66 en de WRR
Eerder dit jaar publiceerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) haar rapport Naar een lerende economie. Het doet aanbevelingen om
het verdienvermogen van Nederland te verbeteren. D66 onderschrijft veel van
de conclusies en aanbevelingen. Maar er zijn ook verschillen.
1. De WRR zich vooral op productiviteitsverbetering, terwijl D66 ook potentieel
ziet in het arbeidsaanbodvolume, met name bij jongeren, ouderen, allochtonen
en vrouwen.
2. De WRR focust vooral op productiviteitsverbetering in de private sector. D66
ziet ook veel potentieel in de publieke sector, die 40% van ons BBP beslaat. De
productiviteit kan daar omhoog, bijvoorbeeld via meer keuzevrijheid voor mensen en meer prestatiemeting en transparantie.
3. De WRR kijkt vooral naar het aanpassingsvermogen via onderwijs en onderzoek. D66 gaat verder en ziet ook verbeteringen in ons aanpassingsvermogen
via onder meer een betere huurmarkt voor woningen, een flexibelere arbeidsmarkt, non-bancaire financiering en snellere besluitvorming bij de overheid.
4. De WRR beperkt zich tot gemiddeld, binnenlands talent. D66 ziet kansen op
het gebied van excellentie en kennismigratie.
5. D66 bepleit dat de overheid inhoudelijk regie moet voeren over ministeries
heen, vanuit een centraal groeiperspectief. De belangrijkste aanjagers van groei
zijn nu immers verspreid over veel ministeries (Onderwijs, Infrastructuur, Veiligheid en Justitie, Zorg, et cetera).
107 Rutte, M. (2013), HJ Schoo-lezing op 2 september 2013
Nieuwe Groei l 41
In het vervolg van dit hoofdstuk geven we
invulling aan de drie centrale begrippen
ruimte, beweging en richting.
5.1 Ruimte
Ondernemingen
en
mensen
hebben
speelruimte
nodig.
Via
uitstekende
overheidsdiensten op kerntaken zoals zorg,
infrastructuur of internationale betrekkingen
kan de overheid de weg vrijmaken voor
bedrijf en individu. Dit vraagt een overheid
die krachtig genoeg is om ruimte te creëren,
maar die niet zo groot is dat zij actoren zelf
in de weg zit. Hieronder gaan we eerst in op
het actief creëren van ruimte via kerntaken,
zoals het waarborgen van onderwijs en
zorg, het aanleggen van infrastructuur en
onderhouden van de openbare ruimte en het
ondersteunen bij kredietverlening en handel.
Vervolgens kijken we naar de passieve
kerntaak: een overheid die geen hindermacht
is, die betere financieringsmogelijkheden
stimuleert en niet onnodig geld rondpompt.
5.1.1 Goed onderwijs voor iedereen
Om iedereen een eerlijke kans op een goede
startpositie te geven, is goed onderwijs
vanaf jonge leeftijd nodig. Daarbij mag het
niet uitmaken waar je wieg stond. Iemand
uit Rotterdam-Zuid verdient dezelfde
kansen als iemand uit Amsterdam-Zuid. Alle
rapporten wijzen uit dat investeren in vroegen voorschoolse educatie (vve) loont.108
Wanneer
eventuele
taalachterstanden
worden weggewerkt voor een kind aan de
basisschool begint, scheelt dit veel inspanning
en geld in de rest van de schoolcarrière.
Hiervoor moet het onderscheid tussen vve en
kinderopvang verdwijnen.
108 Van Weyenberg, S. en Van Meenen, P. (2013), Kiezen voor
kwaliteit, Op weg naar de alles-in-een-school
42 l Nieuwe Groei
Een van de belangrijkste lessen die in bijna
elke etappe van de D66 onderwijstour109 te
leren viel, is dat de politiek zich te lang heeft
bemoeid met de inhoud van het onderwijs.
De goede bedoelingen ten spijt heeft dit
geleid tot een georganiseerd wantrouwen
tegen scholen en leraren. Dit terwijl het beste
onderwijsland van Europa, Finland, niet eens
een onderwijsinspectie heeft. Naast ruimte en
vertrouwen voor scholen en leraren wil D66
daarom horizontaal toezicht en horizontale
verantwoording met meer medezeggenschap
voor ouders, leerlingen en leraren. Zij weten
immers het beste waar de behoeftes liggen.
Scholen moeten zelf keuzes kunnen maken over
de inrichting van het onderwijs, bijvoorbeeld
door in deze digitaliserende wereld meer
ICT-toepassingen als digiborden, en iPads
in te zetten. In een wereld waarin docenten
worden ingehaald door instructiefilmpjes op
YouTube is dit verstandiger dan het moeten
navolgen van een starre Haagse urennorm. Op
initiatief van D66 heeft het kabinet vanaf 2014
ruim 500 miljoen euro extra onderwijsgeld
per jaar vrijgemaakt. Ook dit geld is door de
scholen grotendeels zelf –naar eigen inzichtte besteden. De ene school zal kiezen voor
een extra conciërge of klasse-assistent om de
leraar te ontlasten, de andere school voor een
nieuw technieklokaal.
5.1.2 Betaalbare en toegankelijke zorg
Een gezonde samenleving en beroepsbevolking
draagt bij aan economische activiteit en aan
Nederland als aantrekkelijke vestigingsplaats.
Aan de andere kant kunnen uit de hand
lopende zorgkosten juist economische activiteit
remmen. Door de vergrijzing, maar ook doordat
innovatie in de geneeskunde allerlei nieuwe
behandelingen mogelijk maakte, stegen de
totale zorgkosten van ons land de afgelopen
jaren met 2 miljard euro per jaar.
109 Van september 2013 tot februari 2014 gingen D66fractievoorzitter Alexander Pechtold en D66-Kamerlid Paul
van Meenen op onderwijstour. Van hun tocht langs allerlei
onderwijsinstellingen in 11 provincies en 16 steden is een
Witboek Onderwijs gemaakt: https://d66.nl/publicaties/
witboek-onderwijs/
De inzet van D66 is om de zorg ook in
de toekomst toegankelijk, betaalbaar en
hoogwaardig te houden. Omdat voorkomen
beter is dan genezen, is preventie daarbij de
eerste prioriteit. Door goede voorlichting
en het stimuleren van gezonde leefwijzen
kan nog een hoop gezondheidswinst en
kostenbesparing gerealiseerd worden.
De tweede prioriteit is een efficiënt
georganiseerde zorgsector, zonder perverse
prikkels in de keten die zorgaanbieders laten
kiezen voor onnodig veel behandelen omdat
ze daar meer mee verdienen. In de curatieve
(‘genezende’) zorg wil D66 daarom mensen
beter in staat stellen om zelf keuzes te maken.
Daarbij moeten we meer sturen op uitkomsten
(gezonde mensen) dan op de productie van
zorg (veel operaties).
Meer gezondheid in plaats van meer productie
per euro vraagt een andere financiering van de
zorgsector. Deze is goed voor 96 miljard euro
per jaar, maar tot de zorgverzekeringswet
van 2006 was nauwelijks inzichtelijk hoe dit
geld besteed werd. Door de controlerende
rol van zorgverzekeraars te versterken, is
scherpe zorginkoop mogelijk en blijft de
zorg betaalbaar. In de Verenigde Staten, het
Verenigd Koninkrijk en Duitse regio’s zijn
goede ervaringen met het sturen op resultaat
en rendement in plaats van op inspanning en
behandeling. Dat zulke stappen hard nodig
zijn, bleek onlangs weer uit onderzoek van DBC
Onderhoud: tienduizenden patiënten laten in
het ziekenhuis behandelingen uitvoeren die
de huisarts tot wel tien keer goedkoper doet,
zoals hechten of het inbrengen van een spiraal.
Door behandelprijzen openbaar te maken,
stijgt het kostenbewustzijn. Dat is nodig, want
zorg wordt nog steeds gezien als water uit de
kraan, zoals oud-minister Els Borst het ooit zo
treffend beschreef.
In de ‘care’ (de langdurige zorg voor ouderen,
chronisch zieken en gehandicapten) en
de jeugdzorg wil D66 naar een stelsel
dat de benodigde zorg via gemeentelijke
verantwoordelijkheid meer in samenhang met
elkaar beziet dan nu het geval is. Daarbij gaat
D66 de discussie over private financiering
en uitvoering van zorg niet uit de weg. Dit
kan in bepaalde gevallen namelijk een goede
oplossing zijn voor de oplopende kosten.
5.1.3 Een prettige leefomgeving
De basis voor een goed ingericht land is
een rechtstaat met een goed functionerend
politie- en justitieapparaat: voldoende en
betrouwbaar blauw op straat, een zorgvuldig
openbaar ministerie en onafhankelijke
rechters.
Openbare
veiligheid,
de
bescherming van (grond-) rechten en een
goede toegang tot rechtspraak bieden de
nodige bestaanszekerheid. Voor bedrijven is
ondernemerszekerheid ook een belangrijke
vestigingsplaatsfactor. Daarom zijn betaalbare
griffierechten,
korte
doorlooptijden
van rechtbanken en een hoogwaardige
ondernemingskamer belangrijke assets.
Verder is de fysieke omgeving medebepalend
voor het succes van ons handelen. Niet voor
niets is het credo voor wijken en buurten
‘schoon, heel en veilig’. Naast een lokale
randvoorwaarde is een prettige leefomgeving
ook een factor in het internationale
vestigingsklimaat. Dit betekent dat de overheid
zich moet inzetten voor een goede staat van de
gebouwde omgeving en de openbare ruimte.
Concreet betekent dit het waarborgen van
veiligheid en het voorkomen van verloedering
en leegstand.110 De aanwezigheid van
voldoende groen en natuur in en rondom
economische kernen is een belangrijke
vestigingsvoorwaarde. Zo is de omgeving van
Eindhoven onder meer populair bij Chinese
werknemers omdat daar voldoende groen is.
110 Verhoeven, K. (februari 2014), De Kracht van de Binnenstad,
Te raadplegen op: https://d66.nl/publicaties/de-kracht-van-debinnenstad/
Nieuwe Groei l 43
Ruimtelijk is Nederland in te delen in drie
typen gebieden. Ten eerste de krimpregio’s
als Noord-Oost Groningen, Zuid-Limburg
en Zeeuws-Vlaanderen. De afnemende en
vergrijzende bevolking krijgt hier te maken met
verschralende voorzieningen en leegstand.
Toch is er geen enkele reden deze gebieden af
te schrijven, want er zijn kansen genoeg. Door
samenwerking tussen overheden onderling
en met private partijen en door slimme
samenwerkingsverbanden en specialisaties
kan de kwaliteit van leven op niveau blijven,
mits de reisafstanden overbrugbaar blijven.111
Denk bijvoorbeeld aan ziekenhuizen of
bibliotheken die een groter gebied bedienen
dan een enkele plaats.
Ten tweede kent Nederland drukbevolkte
en stedelijke gebieden als de Randstad en de
Brabantse en Gelderse stedenrijen. Vanwege
de hoge concentratie van functies oefenen deze
gebieden grote aantrekkingskracht uit, met
krapte en wachtlijsten als gevolg, variërend
van een geschikte huurwoning tot een
school en zwemles voor de kinderen. Omdat
uitbreiding niet mogelijk of wenselijk is, is het
nodig om compact te bouwen. Daarvoor is een
betere verdeling van het vastgoed essentieel,
bijvoorbeeld door scheefwonen te bestrijden
en de particuliere huursector te vergroten.
De derde categorie is verspreid over het hele
land: stagnatiegebieden waar maatschappelijke
ontwikkelingen als thuiswerken, online shoppen
en perifere shoppingmalls de gebiedskwaliteit
onderdrukken. Denk aan oude stadswijken die
vragen om revitalisering, transformatie of sloop.
Dit is een collectieve verantwoordelijkheid, waar
overheden en private partijen hun steentje aan
bij moeten dragen.
De grenzen van ruimtelijke projecten moeten
beter bovenlokaal afgestemd en vastgesteld
worden. Te vaak hebben gemeenten in het
verleden onderling met elkaar geconcurreerd
en gebouwd voor de leegstand. Dat wil zeggen
dat zij bouwden zonder dat er werkelijk
111 Hans van Mierlo Stichting (mei 2012), Krimp op Eigen Kracht
44 l Nieuwe Groei
behoefte was aan nieuwe winkelcentra,
bedrijventerreinen
of
kantoorlocaties.
Provincies hebben de opdracht paal en perk
te stellen aan overdadige bouw en zo hun
lokale ondernemers ruimte te geven. De
provincie Utrecht heeft hier onlangs het goede
voorbeeld gegeven. Maar op plekken waar dit
onvoldoende gebeurt en er voor leegstand
gebouwd wordt, moet van hogerhand kunnen
worden ingegrepen.
5.1.4 Uitstekende fysieke en digitale infrastructuur
Zonder contact en verbindingen tussen
mensen is kennisdeling niet mogelijk. Goede
infrastructuur levert een onmisbare bijdrage
aan werkgelegenheid en ondernemerschap,
maar ook aan sociale contacten en de
beschikbaarheid van diensten en producten.
Waar dit zich vroeger beperkte tot wegen
en spoor, is hier sinds de jaren tachtig een
digitale component bijgekomen in de vorm
van telefonie en internet. Op zowel het fysieke
als het digitale netwerk scoort Nederlands
internationaal prima. Maar tegelijkertijd
worden de verschillen tussen Nederland en
voormalige achterblijvers op ICT-gebied steeds
kleiner.112 En andere koplopers lopen steeds
verder op ons voor.113
Nederland zal dus moeten blijven investeren in
fysieke infrastructuur, vooruitstrevende ICT en
een vrij internet met hoge snelheden. D66 denkt
daarbij onder meer aan het beter benutten
van bestaande capaciteit op spoor en weg.
Dat asfaltpartij VVD de kilometerbeprijzing
om politieke redenen niet aandurfde, is een
gemiste kans die recht gezet moet worden. Tot
de opkomst van de driverless car is het in tijd en
plaats spreiden van auto’s de beste oplossing
voor het fileprobleem. Op het spoor maakt
het nieuwe ERTMS-systeem het mogelijk dat
treinen korter achter elkaar rijden.
112 European Commission (2013), Digital Agenda for Europe:
Scoreboard Te raadplegen op: https://ec.europa.eu/digitalagenda/en/scoreboard/netherlands
113 Akamai (2013), State of the internet 2013
De digitale groeiagenda van D66 uit 2012
toonde aan dat het maximaal benutten van ICTmogelijkheden en internet een enorme groeiimpuls geeft aan de economie.114 Het land dat
razendsnel breedbandinternet heeft en 5G
mobiel internet heeft een voorsprong. Daarom
kiest D66 op het digitale vlak voor voldoende
concurrentie via frequentieveilingen en het
opengooien van de digitale kabelmarkt115
en het stimuleren van glasvezel door de
gemeentelijke leges te beperken. Maar
ook kiezen we voor het bewaken van
netneutraliteit en een modern auteursrecht,
zonder downloadverbod of websiteblokkades.
5.1.5 Slimme ondersteuning bij export
Mondialisering verhoogt het inkomen.116
Handel is goed voor de economie. Hoe meer
handel hoe beter. Minimale handelsbarrières
creëren
kansen
en
disciplineren
ondernemingen. Vrijhandel levert meer
totale welvaart op, ook al gaat zij gepaard met
veranderingen, die voor sommige mensen op
korte termijn nadelig kunnen uitpakken.117
D66 wil de verantwoorde vrijhandel verder
uitbouwen op drie niveaus: met de VS, met
ontwikkelende economieën en binnen Europa.
Het vrijhandelsakkoord TTIP118 tussen de VS
en Europa, de twee grootste handelsblokken
van de wereld, zorgt volgens het Center for
Policy Research voor een stijging van de export
van Europa naar de VS met 28%. Het akkoord
zou voor de Nederlandse economie per saldo
elk jaar 4,1 miljard euro opleveren in de
vorm van duizenden nieuwe banen en lagere
114 D66 (juli 2012), Digitale kansen voor de Nederlandse
economie
prijzen.119 Dat is gemiddeld 560 euro per
werkende Nederlander,120 elk jaar opnieuw.121
Tegen de voordelen staan ook risico’s die goed
ondervangen moeten worden, zoals aantasting
van arbeidsvoorwaarden en voedselveiligheid.
Ook met ontwikkelingslanden moeten we
streven naar een vrije wereldhandel. Dat
is goed voor ontwikkelingslanden en voor
onszelf. Immers, als ontwikkelingslanden
meer kunnen exporteren, stijgt de koopkracht
en dus ook de import. Dat biedt weer
exportkansen voor Nederland. Deze positieve
spiraal is nog lang niet volledig benut.
Daartoe moeten we ook bereid zijn Europese
beschermingsconstructies voor landbouw
af te bouwen. Binnen Europa moeten we
streven naar een optimale interne markt door
staatssteun te bestrijden en standaarden waar
mogelijk Europa-breed te bepalen. Zo levert
vrijhandel als gevolg van de interne markt
in Europa elke Nederlander nu al elk jaar
een maandsalaris op.122 Het afronden van de
interne dienstenmarkt en digitale markt is
daarom een topprioriteit.
Nederland heeft altijd kunnen profiteren
van een naar buiten gerichte blik. Ons geld
wordt nog altijd voor een derde verdiend met
export.123 Voor nieuwe groei is het noodzakelijk
dat we onze export goed blijven richten op de
vraag uit mondiale markten waar Nederlandse
ondernemingen met hun aanbod in voorop
lopen. Bij het verkennen van nieuwe markten
helpt het om samen op te trekken. Vaak kan de
overheid een welkom duwtje in de rug geven.
119 Ecorys (2013), Onderzoek in opdracht van EZ en de EC
115 Zie ook de D66-notitie Telecom voor de Toekomst (januari
2014).
120 CBS (2013) Te raadplegen op: http://www.cbs.nl/nl-NL/
menu/themas/arbeid-sociale-zekerheid/publicaties/barometerberoepsbevolking/barometer-werkzame-beroepsbevolking-art.
htm
117 Ricardo, D. (1817), On the Principles of Political Economy and
Taxation, 1817
122 CPB (2009), The contribution of trade policy to the openness
of the Dutch economy
116 Volgens de Bertelsmann Stiftung, een Duitse denktank, heeft
mondialisering de Nederlandse bevolking tussen 1990 en 2011
jaarlijks 890 euro opgeleverd. Op de lijst van landen die het meest
profiteert staat Nederland op plek 12.
118 Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP)
121 Dergelijke verdragen gaan uiteraard niet ten
koste van nationale ruimte om milieubeleid te voeren.
Investeringsbeschermingsclausules zijn daarom altijd
ondersteunend en nooit leidend.
123 CPB (2008), Het belang van de export voor de Nederlandse
economie
Nieuwe Groei l 45
Dat betekent dat we onze industrie moeten
helpen bij het benaderen van internationale
groeimarkten. Juist in landen waar de overheid
groot is (China, de Aziatische tijgers) kan
een ondersteunende Nederlandse overheid
deuren openen. Onze ambassades, consulaten
en handelsposten moeten optimaal ingericht
zijn om ons bedrijfsleven te ondersteunen in
internationale expansie. Dat de voorgenomen
sluiting van handelsposten in Milaan en
München is afgewend, is een goede eerste
stap. Voor de toekomst zet D66 juist in op
een verbreding van het postennetwerk en
‘exportteams’ in Nederland en de betreffende
landen om expertise op te bouwen en te
verzilveren. Ook het verbeteren van de
exportkredietverzekeringsfaciliteiten is een
belangrijke stap.124
Een internationale blik moet ook geïntegreerd
zijn in het innovatiebeleid. Momenteel bieden
mondiale uitdagingen Nederland kansen
op voedselvraagstukken, waterveiligheid
en gezond ouder worden. Ook worden
productieketens meer en meer internationaal
waarbij ieder bedrijf zich toelegt op dat stukje
waarin het (wereld)leidend is.125 Dat geldt ook
voor onderzoeksgroepen aan universiteiten.
Daarom moet de deze verbindende taak
vervullen. Nederland moet ook proactief
aan tafel zitten als er internationaal wordt
samengewerkt op het gebied van beleid,
standaarden en (fundamenteel) onderzoek.
Voorbeelden zijn klimaatbeleid, intellectueel
eigendomsrechten en wetenschappelijke
projecten als ITER, CERN en ESA. Als het
Nederlandse bedrijfsleven en onderzoek hier
buiten spel staat, zal het achterlopen en snel
aan relevantie verliezen.
Tot slot is ook het aantrekken van buitenlandse
toeristen een economische kans. Wereldstad
New York trok in 2013 liefst 54.3 miljoen
toeristen, goed voor 60 miljard dollar aan
omzet en 10% van de banen in de stad. Door
doelgerichte publiek-private samenwerking
124 Verhoeven, K. (juni 2012), Exportgroei-agenda D66
125 BCG, NL 2030, 2012
46 l Nieuwe Groei
en beter gebundelde citymarketing kan
Nederland zijn bezoekerspotentieel beter
benutten en kan het aandeel toerisme in het
BBP richting de 5% groeien.
5.1.6 Het belonen van werken, ambitie en
ondernemen
Hoe hoger de belastingen, hoe minder overblijft
om uit te geven aan belangrijke zaken als
infrastructuur en onderwijs en hoe kleiner de
prikkel wordt om te werken of te ondernemen.
Bovendien onttrekt een grote overheid talent
aan de private sector, waar uiteindelijk ons
geld verdiend wordt. De overheid moet
daarom de collectieve lastendruk structureel
reduceren. Sinds de millenniumwisseling zijn
de collectieve lasten als percentage van het
BBP toegenomen van 38% tot bijna 41% nu.126
Deze trend moet gekeerd worden.
Het optimale arbeidsaanbod wordt behaald
door werken te laten lonen. Helaas bestaan
er nog steeds situaties waarbij mensen er
financieel op achteruit gaan als zij vanuit een
uitkering aan het werk gaan. D66 vindt deze
zogenaamde armoedeval onwenselijk. Naast
starten met werken, loont ook meer werken
niet altijd. De marginale belastingdruk op
arbeid is hoog, tot wel 60% van elke extra
verdiende euro.127 Minder parttime werken,
promotie maken en overuren draaien worden
financieel ontmoedigd. Dat is een slechte zaak.
D66 wil daarom de belasting op arbeid zo
laag mogelijk houden. Om dit te bereiken wil
D66 kritisch kijken naar de totale omvang
van de collectieve uitgaven, belastingen
verplaatsen van arbeid naar consumptie
(zoals milieuvervuiling).128
126 CPB (2013), Macro Economische Verkenning 2014
127 Ministerie van Financiën (2013), Brief over pensioenplannen
e.a. naar aanleiding van de regeling van werkzaamheden van uw
Kamer van 24 september 2013& CPB (2012), ‘Effecten van het
Regeerakkoord voor de marginale druk’
128 In het Alternatief Begrotingsplan 2014 stelde D66 1.7 miljard
lastenverlichting inkomstenbelasting voor en 0.8 lastenverlichting
bedrijfsleven, alsmede een vergroening van het belastingstelsel
ter waarde van 1.7 miljard.
Ook willen we de opbouw van de
inkomstenbelasting evalueren om te kijken
of de prikkels om meer te werken kunnen
worden verbeterd. Met betrekking tot dit
laatste punt zijn de belastingvoorstellen van
de Commissie Van Dijkhuizen129 een stap in
de goede richting.130,131 In de ogen van D66
kunnen veel van deze maatregelen zo worden
overgenomen én geïmplementeerd. Volgens
het CPB zal dit alleen al 140.000 structurele
banen opleveren voor de Nederlandse
economie.132 Dit staat gelijk aan het aantal
mensen in een stad als Amersfoort.
Voor werkgevers bestaan er veel en grote
heffingen die het in dienst hebben van mensen
duurder maken. Dit verschil tussen wat een
werkgever betaalt en wat een werknemer
ontvangt wordt ook wel de wig genoemd. En
hoe duurder arbeid is, hoe lager de vraag wordt.
Extra heffingen voor werkgevers verlagen
zo de vraag naar arbeid. Het totaal van extra
verplichtingen voor werkgevers in Nederland
ligt rond de 30% van het brutoloon.133 Deze
extra kosten voor werkgevers bestaan uit
premies voor werknemersverzekeringen, het
werkgeversaandeel in de zorgverzekering en
de kosten voor het risico dat een medewerker
(deels) arbeidsongeschikt wordt. De plannen
van D66 voor een activerende sociale zekerheid
en een meer doelmatige gezondheidszorg
leiden tot lagere werkgeverskosten en het
eenvoudiger aannemen van personeel.134
129 Dijkhuizen stelt in zijn advies onder meer voor: twee
tarieven in plaats van de huidige vier belastingschijven (een
vlaktaks en een toptarief om werken te laten lonen), een nieuwe
huishoudenstoeslag, het inperken van de voordelen voor dga’s
(fiscaal voordelig loon mag max 10% lager liggen dan van
vergelijkbare werknemer), spaargeld minder belasten door
vermogensrendementheffing af te leiden van spaarrente laatste 5
jaar in plaats van de huidige –fictieve- 4%
130
Rijksoverheid
(2013)
Eindrapport
commissie
inkomstenbelasting. Te raadplegen op: http://www.rijksoverheid.
nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/06/18/
eindrapport-commissie-inkomstenbelasting.html
131 De Kamer heeft recent de miljardenopbrengst van de
versoberde hypotheekrente-regime teruggesluisd door verlaging
van de belastingpercentages van de tweede, derde en vierde schijf
van de inkomstenbelasting
132 Te raadplegen op: http://www.cpb.nl/publicatie/
economische-effecten-pakket-commissie-van-dijkhuizen
133 Zie site: www.belastingdienst.nl
134 CPB (2013), Analyse verkiezingsdprogramma D66. Te
raadplegen op: http://www.cpb.nl/en/article/keuzes-kaart-
Parallel aan het reduceren van de wig wil D66
een grondige reductie van toeslagen. D66 is
niet tegen herverdeling van inkomens, maar
het moet wel op doelmatige wijze gebeuren. Op
dit moment krijgt 85% van de Nederlanders
ten minste één toeslag.135 Per definitie is
dat vreemd en het leidt onvermijdelijk tot
het onnodig rondpompen van geld, met alle
negatieve welvaartseffecten en bureaucratie
van dien.
5.1.7 Een dienstbare financiële sector
Nog steeds is kredietverlening door
banken een essentieel onderdeel van onze
kapitaalmarkt.136 Nederlandse ondernemingen
doen traditioneel een groot beroep op bancaire
financiering. Maar de Nederlandse banken zijn
relatief hard geraakt door de kredietcrisis en
moeten meer kapitaal op hun balans houden,
waardoor ze minder gemakkelijk geld uitlenen
aan ondernemingen.137 Tegelijk zijn banken
momenteel juist de grootste aanvragers van
faillissementen. Op de lijst van het World
Economic Forum staat Nederland op een
magere 47ste plek als het gaat om ‘het gemak
van toegang tot financiering’.138 Dat heeft een
negatief effect op ons groeivermogen.
Gelukkig zijn er afgelopen jaren voorzichtig
nieuwe vormen van financiering opgekomen,
zoals crowdsourcing en kredietunie’s.
Dit soort kapitaalbronnen verlagen de
afhankelijkheid van banken en vergroten het
aanbod, waardoor de financieringskosten
voor ondernemers dalen. Helaas is het met
de huidige regelgeving onduidelijk onder
welk wettelijk kader deze innovaties vallen.139
D66 wil dat de overheid op dit beleidsterrein
sneller handelt en drempels slecht.
2013-2017-analyse-verkiezingsprogramma-d66
135 Volgens Elsevier krijgt 70% van de Nederlanders huur/zorg/
studie/kindertoeslag
136 SEO (2009), Bancaire kredietverlening aan MKB
137 Van de Veer, K. (2013), Banken beperken zakelijke
kredietverlening In Economische Statistische Berichten, vol. 4651
138 WEF (2013), Global Competitiveness Report 2013 – 2014
139 WRR (2013), Naar een lerende economie
Nieuwe Groei l 47
Een voorbeeld is de beperking in de Wet
Financieel Toezicht voor het aantrekken van
direct opvorderbare gelden van het publiek
en de interpretatie van de term ‘besloten
kring’ daarbij. Nu de bankencrisis leidt tot
aantoonbaar inefficiënte kredietverlening
aan het Nederlandse bedrijfsleven zijn extra
maatregelen nodig. Te beginnen met het
gericht aanpakken van inefficiënties in de
kapitaalmarkt. Bijvoorbeeld door start-ups en
mkb ondernemingen te helpen in het contact
maken met de groeiende kapitaalbronnen
in opkomende markten.140 Het IMF is geen
voorstander van het gebruik van Nederlandse
pensioengelden om eventuele gaten te dichten.
Dit zou een verantwoorde (geografische)
risicospreiding van beleggingen van het
Nederlandse pensioengeld in de weg staan.141
D66 heeft oog voor deze bezwaren maar
vindt dat deze keuze aan de pensioenfondsen
zelf is. Waar mogelijk mag het voor deze
fondsen aantrekkelijker worden gemaakt om
in Nederland te beleggen door bijvoorbeeld
transactiekosten te verlagen. In dat opzicht
is de oprichting van de Nederlandse
Investeringsinstelling (NII) een positieve
stap. Deze publiek-private financiële makelaar
moet ervoor zorgen dat projecten zoals
woningbouw, wegen of windmolens op zee
financiering krijgen vanuit beleggers als
pensioenfondsen en verzekeraars.
Dat de jachtigheid van korte termijnbeleggers
investeringen in de weg kan staan die
hard nodig zijn, is niet ondenkbeeldig
gebleken.142 Hierdoor kan het voor het
ondernemingsbestuur moeilijker zijn te
investeren in lange termijnbedrijfsvoordelen.
Het langer binden van aandeelhouders of
het vinden van andere vormen van geduldig
kapitaal kan de spanning op dit punt
verlichten.143 D66 wil dat de overheid het
140 McKinsey Global Institute (2011), The emerging equity gap:
Growth and stability in the new investor landscape
141 IMF (2013), IMF Country Report No. 13/115
142 PM voorbeeld invoegen
143 BCG (2012), NL 2030 – Contouren van een nieuw Nederlands
verdienmodel
48 l Nieuwe Groei
inzetten van geduldig kapitaal aantrekkelijker
maakt. Voor het mkb en zzp’ers valt te
denken aan het kosteloos kunnen vrijmaken
van vastzittend eigen geld uit pensioen en
lijfrente. Grote ondernemingen kunnen
proberen trouwe aandeelhouders aan zich
te binden. Een interessante poging daartoe
in 2007 door Koninklijke DSM N.V. paste
destijds echter niet binnen het Nederlandse
vennootschapsrecht.144
De financiële resultaten van ondernemingen
zullen van kwartaal op kwartaal en van jaar op
jaar grote schommelingen blijven vertonen. Dit
noopt tot grotere buffers en lagere vaste kosten,
waartoe ook rentelasten behoren. De fiscale
aftrekbaarheid van rentekosten stimuleert
ondernemingen juist zo veel mogelijk te
financieren met vreemd vermogen in plaats
van met eigen vermogen. Deze onwenselijke
prikkel moet worden weggenomen. Dit kan
door het belastingonderscheid tussen eigen en
vreemd vermogen te verminderen.145 Het netto
vermogen (vooral bestaande uit pensioenen,
huiswaarde, spaargeld en aandelen) is in de
periode 1981-2011 van twee naar vier keer
BBP gegaan. Ongeacht de wijze waarop deze
vermogensgroei verdeeld is, is de uitdaging
om dit vermogen op een zinnige wijze te
gebruiken om investeringen en nieuwe groei
te stimuleren waar alle Nederlanders van
profiteren.
We moeten toe naar een financieel
systeem waarbinnen cruciale functies als
kredietverlening aan bedrijven en particulier
bankieren zijn veiliggesteld. Dit moet zonder
perverse prikkels die bankiers aanzetten tot
het nemen van onverantwoorde risico’s. De
voordelen van tijdelijke extra bedrijvigheid
in de financiële sector wegen bij lange na
niet op tegen de langdurige nadelen van een
nieuwe financiële melt-down. In de visie van
144 Volkskrant (2007), Loyaliteitsdividend DSM in rook
op.
Te
raadplegen
op:
http://www.volkskrant.nl/vk/
nl/2680/Economie/article/detail/879615/2007/03/29/
Loyaliteitsdividend-DSM-in-rook-op.dhtml
145 BCG (2012), NL 2030 – Contouren van een nieuw Nederlands
verdienmodel
D66 worden banken weer het betrouwbare
smeermiddel tussen consumenten en
bedrijven met tijdelijke overschotten en
tekorten aan geld. Een welvaartswaarborger
en dus geen welvaartsmaker. Dat vereist
regelgeving die de rekening van bankfalen
bij vermogensverschaffers legt en niet bij de
belastingbetaler. D66 vindt dat banken moeten
kunnen omvallen. Met hogere kapitaaleisen
zal dat echter minder snel gebeuren en met
minder overheidsgaranties zullen banken
beter opletten waarin zij investeren. Bij wet
moet worden voorkomen dat er banken gaan
ontstaan die op Europese schaal too big to
fail zijn. Ten slotte moet de concurrentie in de
financiële sector worden vergroot, bijvoorbeeld
door het invoeren van (gereguleerde)
standaardproducten, ruimte voor nieuwe
initiatieven
en
spelers
(buitenlandse
aanbieders, investeringsfondsen en businessangels), overkomelijke toetredingsdrempels,
scherp mededingingsbeleid, eenvoudiger
overstappen
(bijvoorbeeld
door
bankrekeningnummers mee te nemen) en het
privatiseren van ABN AMRO en SNS Bank.146
5.1.8 Een bescheiden overheid
Een overheid die aan de ene kant ruimte
creëert moet deze ruimte aan de andere kant
niet wegnemen met bureaucratische regels
en procedures. Tegelijk kan een werkende
maatschappij niet zonder normen en waarden.
We moeten dus onnodige regels voorkomen
en zorgen dat waardevolle regels zo min
mogelijk ten koste gaan van economische en
maatschappelijke dynamiek. Op een vijftal
terreinen kunnen we hier nog belangrijke
stappen zetten.
Allereerst kan Nederland af met minder
bestuurslagen. Er zijn nu teveel overheidslagen
en instituties die zich bemoeien met wetgeving
en beslissingen. Veel van onze instituties en
beslismodellen zijn 150 jaar oud en voldoen
niet meer in de wereld van vandaag.
146 Koolmees, W. (2014), Visie Bankensector D66, februari 2014,
Te raadplegen op: www.d66.nl/bankenvisie
Gemeentes,
waterschappen,
provincies
en rijk creëren samen een bestuurlijke
spaghetti. Zo wordt een Amsterdammer in
stadsdeel Zuidoost vertegenwoordigd door
ruim 1200 politici in zeven bestuurslagen.147
Nederland hikt al jaren aan tegen besluiten
om de bureaucratie te verkleinen en de
democratie te vergroten, maar heeft nog
altijd geen gekozen burgemeester, landsdelen
of een Randstadprovincie, maar nog wel
stadsdelen, waterschappen, provincies en
kleine gemeenten met weinig slagkracht.
In die zin kunnen we een voorbeeld nemen
aan Denemarken dat tot 1970 maar liefst 25
districten en 1386 gemeentes telde en dit in
2007 had teruggebracht tot vijf regio’s en
ongeveer 100 gemeenten.148
Ten tweede moet het aantal regels blijvend
beperkt worden en moeten zinnige regels zo
simpel mogelijk worden gemaakt. Ook kan
de controle op veel sectoren meer op basis
van verdiend vertrouwen dan op basis van
standaard controle. Voor wie het vertrouwen
schaadt, geldt dan het zogenaamde high
trust, high penalty principe. Hiervan gaat
evenveel disciplinering uit, maar met
minder verstoringen voor ondernemers en
lagere kosten voor de overheid. Ook denkt
D66 dat omkering van de bewijslast of het
probleemeigendom vaker kan. Zo zou de
inspectie voortaan moeten bewijzen dat een
bedrijf fout zit, in plaats van andersom. Ook
zou het ook goed zijn als een trage gemeenten
bedrijven niet in de wachtkamer dwingen,
maar dat aanvragen automatisch verleend
worden, na het verlopen van de wachttermijn
(Lex Silencio).
Ten derde moet de ruimtelijke ordening
hergebruik van bestaand vastgoed minder
in de weg staan. Naast het scherper
toetsen
van
nieuwbouwplannen
is
bestemmingsflexibiliteit in snel veranderende
147 Van der Horst, M. (2006), Bestuurlijke Spaghetti, Lenthe
Publishers. Pp. 63
148 Tratsaert, F. (2011): “Denemarken geeft voorrang aan het
lokaal bestuur”, in BinnenBand, december 2011, nr.75
Nieuwe Groei l 49
tijden van groot belang. Bestemmingsplannen
met zeer gedetailleerde voorschriften die
vaak decennia oud zijn, staan individuen en
ondernemingen onnodig in de weg om op
nieuwe kansen in te spelen. Een bankje voor
een bakkerszaak neerzetten voor klanten moet
kunnen, net als het schenken van thee in een
theezaakje dat eigenlijk alleen een vergunning
heeft om verpakte thee te verkopen.149 D66
is geen voorstander van een volledig vrije
ruimtelijke ordening en ongebreidelde bouw,
maar wel van een ordening en inrichting
die met zijn tijd mee gaat: minder detail en
frequentere herijking.
Tot vierde moet de overheid tijdig gaan
betalen. Ondanks wetgeving die kleine
ondernemers beschermt tegen laat betalen,
betaalt de overheid zelf nog steeds chronisch
te laat. Dat betekent dat ondernemers
extra kredietverlening nodig hebben om de
wachttijd veroorzaakt door de trage overheid
te overbruggen.
Tot slot is in algemene zin meer tolerantie
voor fouten nodig. We moeten als samenleving
accepteren dat ongelukken altijd zullen
gebeuren. Innoveren betekent risico’s
nemen en risico’s kunnen per definitie
verkeerd uitpakken. Als we echt willen dat
Nederland gaat profiteren van alle kansen
die op ons afkomen, dan moeten we ook
leren mislukkingen te tolereren. Hoe harder
toezichthouders en de politiek ingaan op
mislukkingen, hoe minder bestuurders nog
risico’s durven nemen. Risico’s zijn inherent
verbonden aan nieuwe kansen verzilveren. Er
bestaat geen weg vooruit zonder haperingen.
Het vergt discipline om niet direct nieuwe
regels in te voeren bij incidenten, maar eerst
onderzoek te doen en vragen te stellen:
was hier sprake van een redelijk en bewust
genomen risico dat toevallig verkeerd heeft
uitgepakt of zijn hier verwijtbare fouten
gemaakt?
149 Verhoeven, K. (2014), De Kracht van de Binnenstad,
Te raadplegen op: https://www.d66.nl/wp-content/
uploads/2014/02/Binnenstad-web.pdf
50 l Nieuwe Groei
Die
discipline
verwachten
we
van
toezichthouders en politici. Voortdurend
meer regels en meer controlemechanismes
reduceren misschien risico’s, maar ze
reduceren vooral het verzilveren van
nieuwe kansen. Regeldruk en controlezucht
vergroot de kans op oligopolies: alleen de
grote bedrijven kunnen zich afdelingen en
functionarissen veroorloven die als taak
hebben regels (en subsidies) te begrijpen, te
beïnvloeden, naar hun hand te zetten of uit te
voeren.150 En juist oligopolies en monopolies
beperken de keuzevrijheid van mensen en
daarmee de ruimte om te groeien. Minder is
dus echt meer.
5.1.9 Een doelmatige overheid
Een kleine en krachtige overheid moet niet
actief zijn op gebieden waar de markt het
prima zelf kan. Terwijl kabinet Rutte-II
schoonmaaktaken aan het inbesteden is, wil
D66 nog kritischer kijken naar wat de overheid
wel of niet zelf moet doen. In de publicatie
Ordening op Orde van de Van Mierlo Stichting
zijn de uitgangspunten helder verwoord.151
Mensen onderling zijn vaak het best in staat
om maatwerk op een rechtvaardige manier te
leveren. Wanneer zij er uitkomen met elkaar,
moet de overheid zich afzijdig houden.
Als betwistbaarheid en de toegang tot markten
centraal staan is de markt het juiste middel. De
overheid moet dan kaders stellen en helpen
waarborgen dat de markt ook goed werkt.
Wanneer bescherming van individuen,
rechtvaardigheid en gelijkheid nodig is, dan
is de overheid de aangewezen partij. We
moeten dan zorgen dat de overheid effectief
en efficiënt is.
150 Dit mechanisme is voor ONL-voorman reden om te pleiten
voor het bevoordelen van kleine bedrijven en het maken van
onderscheid tussen grote bedrijven en het MKB bij regelgeving.
Gevoelsmatig zeer begrijpelijk, maar D66 is hier geen voorstander
van: het zal kleine bedrijven redenen geven om klein te blijven,
terwijl de doorgroei nu juist een van de grote problemen is.
151 Van Mierlo-Stichting (2011), Ordening op orde.
Duidelijke keuzes maken is dus cruciaal. Half
overheid-half markt is in veel gevallen niet
succesvol gebleken. Hybride constructies
moeten zoveel mogelijk voorkomen worden,
zoals bij woningcorporaties, product- en
bedrijfschappen of overheidsdeelnemingen
waar overheid en markt door elkaar lopen. Uit
onderzoek blijkt ook dat in de geprivatiseerde
post- en energiemarkten de productiviteit
steeg,
terwijl
die
bij
semipublieke
woningcorporaties,
waterbedrijven
en
netbedrijven juist achterblijft. Organisaties
die geen verantwoording afleggen aan een
consument in de markt of via democratische
controle worstelen structureel met het
leveren van kwaliteit, met innovatie en met
doelmatigheid. Deze organisaties opereren
naast hun beschermde eigen markt vaak ook
op andere private markten. Daarbij zijn ze
voorzien van overheidsgaranties of –subsidies,
waardoor ze marktverstorend werken. Dat
vindt D66 onwenselijk. Daarom is het zaak
dat corporaties geen goedkope grond of lage
kapitaalrente meer krijgen voor projecten
buiten hun sociale kerntaak, dat de NS (via
Qbuzz) zich als publiek monopoliehouder
veel terughoudender opstelt op de openbaar
vervoermarkt en dat de publieke omroep
wordt onderworpen aan een public value test
zoals ook gebeurt bij de BBC. Gesubsidieerde
concurrentie, gedwongen winkelnering en
verstoring door halfslachtige organisaties die
tussen markt en overheid inhangen, moeten
worden ingeperkt door scherper te kiezen
tussen publiek of privaat. Zo moet de volgende
spoorconcessie niet meer onderhands gegund,
maar openbaar aanbesteed worden. Ook
kunnen de meer dan honderd Zelfstandige
Bestuursorganen (ZBO’s) fors worden
teruggebracht. Concurrentie door bijvoorbeeld
sportclubs en overheidsdrukkerijen moet
worden teruggedrongen door de wet Markt en
Overheid aan te scherpen.
Onder het mom van ‘privatiseren tenzij’
verkocht de staat in de jaren negentig
zijn aandelen in bedrijven als KPN (post),
TNT (telefonie), Connexxion (vervoer)
en Hoogovens (staal). Hoewel er redenen
kunnen zijn voor staatsdeelneming blijft
terughoudendheid (‘nee, tenzij’) op zijn plaats.
Als er al een staatsdeelneming is, dan dient
de definitie van het publieke belang helder
te zijn en is regelmatige toetsing en contact
tussen aandeelhouder en beleidsmaker
nodig. Ook moeten de resultaten via
afspraken in concessies en financiële stromen
transparanter worden, zodat politieke controle
op de publieke greep kan plaatsvinden. De
onderzoekscommissie van De Eerste Kamer
heeft in dit opzicht gewezen op het belang
van duidelijke en meer uniforme regels, een
sterkere informatiepositie van het parlement
en beter toezicht en sturingsinstrumenten
die voorkomen dat sturing op afstand leidt
tot het verbreken van verbindingen.152 Dat
dit geen overbodige luxe is, bleek uit de
woningcorporatiesector waar in feite twee
toezichthouders waren die beide geen
totaalbeeld hadden, waardoor te laat werd
ingegrepen.
De ‘ziekte van Baumol’ ten spijt gelooft D66
dat productiviteitswinst geboekt kan worden
in de publieke sector. Allereerst door vaker de
output te benchmarken in sectoren als de zorg,
het onderwijs en woningcorporaties. Als de
overheid hier zelf in investeert, betaalt dit zich
terug. Om publieke organisaties aan te zetten
tot optimale inzet van publieke middelen is
het van belang dat prestaties gemeten worden
en voor iedereen toegankelijk zijn. Op basis
van meer transparantie kunnen mensen
een geïnformeerde keuze maken tussen
ziekenhuizen, scholen of universiteiten. Neem
de Zweedse ziekenhuiszorg. Sinds tien jaar
wordt van alle ziekenhuizen voor de meest
frequente
ziektebeelden
gerapporteerd
hoeveel patiënten genezen in welke termijn.
In deze tien jaar is de achterstand van
minder presterende ziekenhuizen tot de
best presterende ziekenhuizen meer dan
gehalveerd en is het genezingspercentage
voor een aantal ziektebeelden met tientallen
procentpunten verbeterd. Dit succes maakt dat
de Zweedse ziekenhuiszorg wereldwijd als de
allerbeste wordt gezien. Dat dit ook in andere
publieke diensten kan, bewijzen Finland met
onderwijs en Australië met de politie.
152 Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/
Verzelfstandiging Overheidsdiensten (2012): Verbinding
Verbroken?
Nieuwe Groei l 51
Ten tweede kan in plaats van impliciete en
soms politiek gekleurde taakstellingen beter
gekozen worden voor een expliciete keuze
over de omgang met productiviteitsgroei. SEO
schrijft in dit kader over een automatische
jaarlijkse productiviteitskorting die het budget
van een organisatie jaarlijks met een vast
percentage verlaagd. Dit gebeurt al in Australië,
Denemarken, Finland, Nieuw-Zeeland en
Zweden. De maatregel appelleert aan het feit
dat er in het openbaar bestuur wel degelijk
arbeidsproductiviteitsstijgingen
kunnen
plaatsvinden. Een productiviteitskorting
tussen de 1 en 2 procent op het operationele
budget is administratief redelijk eenvoudig
en maakt de omvang van de besparing
vooraf duidelijk. De huidige incidentele
efficiencykortingen kunnen hier dan in opgaan
en organisaties moeten zelf de vrijheid hebben
om de korting in te richten via een optimale mix
tussen verschillende bestedingscomponenten
(loon, arbeidsvolume, inkoop, en dergelijke).
Belangrijk is de voorwaarde dat het geen
bezuiniging mag zijn. Dit betekent dat de
kwaliteit en omvang van de dienstverlening
niet achteruit mogen gaan. Ook bestaat het
gevaar dat de werkdruk voor medewerkers te
hoog wordt, wat vermeden moet worden door
te investeren in slimmer werken.153
Een andere methode is om efficiencykortingen
beter te onderbouwen met business cases per
overheidsinstantie. Zo is het goed denkbaar
dat besparingen van het niet aannemen van
personeel bij het UWV kan leiden tot veel
hogere kosten in de vorm van extra uitkeringen.
Dat is dure productiviteitsgroei. Andersom
is het in een periode van hoogconjunctuur
zo dat het aantal werklozen harder daalt dan
het aantal werknemers bij UWV. Oftewel een
productiviteitsdaling die best positief is.
Naast maatwerk op het niveau van de
organisatie moet ook gekeken worden
naar de uitvoeringspraktijk. Dit gaat over
inzet, beheer en modernisering van ICT-
153 SEO (2012), Prikkels voor productiviteit. Pagina’s: ii, 71-72.
Te raadplegen op: http://www.seo.nl/uploads/media/2012-45_
Prikkels_voor_productiviteit.pdf
52 l Nieuwe Groei
systemen, maar ook over politieke besluiten
die tot extra complexiteit of nieuwe taken
leiden. Op het gebied van ICT staat de door
veel
overheidsinstellingen
gehanteerde
kasboekmethode
investeringen
in
de
weg omdat op langere termijn rendabele
investeringen in het huidige jaar zwaar op
de begroting drukken en daarom worden
uitgesteld. De Belastingdienst is een voorbeeld
van een modeldienst die werd overspoeld met
nieuwe taken. Ons huidige toeslagensysteem
is een voorbeeld van het rondpompen van
geld als resultaat van een opeenstapeling van
politieke verlangens. Tot slot kan de overheid
ervoor kiezen via concessies of convenanten te
sturen op productiviteit, bijvoorbeeld door een
aantal woningen per corporatiemedewerker
of reizigerskilometers per NS-medewerker af
te spreken.
In veel (semi-) publieke sectoren heeft
de afgelopen jaren veel schaalvergroting
plaatsgevonden. Soms met positieve gevolgen
voor kwaliteit en efficiëntie, bijvoorbeeld
bij een aantal ziekenhuisfusies. Soms
met veel minder succes, bijvoorbeeld in
het hoger onderwijs. Schaalvergroting of
verkleining is voor D66 geen doel op zich.
Maar schaalvergroting kan een middel zijn
om optimale kwaliteit tegen minimale kosten
te realiseren. Daar zijn niet noodzakelijk
grote fusies voor nodig. Door slimme uitruil
van activiteiten kunnen organisaties als
universiteiten zich specialiseren zonder te
fuseren. In een tijd waarin de maatschappij
zo mobiel is geworden, hebben we geen tien
middelmatige economische faculteiten en
dertig middelmatige hartcentra meer nodig,
maar liever een kleiner aantal uitmuntende.
Bij borstamputaties is bijvoorbeeld gebleken
dat indien een ziekenhuis er twee keer zo veel
uitvoert, de kans op achterblijvend bindweefsel
met tientallen procenten afneemt. In dit
soort gevallen moet de overheid specialisatie
stimuleren. Immers, iedereen heeft liever
uitstekende zorg op een half uur rijden, dan
middelmatige zorg om de hoek.154
154 Mededingingstoezicht moet hier dan ook ruimte voor bieden
Tot slot is er nog een ander element, namelijk
subsidies die helpten doelen te realiseren
die de overheid wenselijk acht. Volgens
het Subsidieoverzicht Rijk verstrekte de
Rijksoverheid in 2010 meer dan 6 miljard
euro subsidie aan 21.190 organisaties via 633
regelingen. Het is op zichzelf al zorgelijk dat
er sindsdien niet meer zo’n totaaloverzicht
is gepubliceerd. Nog zorgelijker is dat er
zeer beperkte controle is op de bedrijven en
instellingen die de subsidie ontvangen en
op de wijze waarop het geld besteed wordt.
Graydon onderzocht onlangs 5.360 subsidieontvangende bedrijven en met 183 ervan
bleek iets mis te zijn. Terecht dat de Algemene
Rekenkamer al jaren pleit voor betere controle
op subsidies.155 Hier moet de komende jaren
serieus werk van gemaakt worden.
5.2 Beweging
Beweging gaat over vernieuwing die nodig is om
op uitdagingen in te kunnen spelen, om kansen
te benutten en om groei te creëren. Hiervoor
moet elke speler in de economie wendbaarder
worden: mensen en ondernemingen, maar ook
de overheid zelf. In die volgorde gaan we in op
alle onderliggende aspecten. Ook vanwege de
hevige maatschappelijke discussies die sociaaleconomische hervormingen oproepen, is het
in dit licht goed te wijzen op de zogenaamde
Kaldor-Hicks-efficiëntie, een economische
term afkomstig van John Hicks (1939)
om welvaart tussen alternatieve publieke
beleidsmaatregelen te vergelijken. Een land
wordt per saldo beter als de winnaars van hogere
welvaart de verliezers kunnen compenseren en
zelfs dan nog iets overhouden.156157
155 In 2009 stelde de Rekenkamer dat bijna 60% van de
subsidieregelingen na vijf jaar niet geëvalueerd was; in 2011
schreef de Rekenkamer dat “subsidies over het algemeen
gebrekkig op effectiviteit worden gecontroleerd”
156 Gerelateerd aan het idee van gelijke of meer welvaart bij
ander beleid is de theorie van de indifferente curves van Pareto
en anderen waarbij verschillende combinaties van goederen
–kwantitatief uitgedrukt- tot dezelfde tevredenheid bij de
consument leiden. Deze curves laten zien dat verandering niet
gelijk staat aan verslechtering zoals mensen nogal eens geneigd
zijn te denken.
157 Vermeend beschrijft in zijn boek “De wereld van 3D-printen”
ook: bio-printing (een stukje lever, bacteriën), organen, voedsel
(zoals suikerspinnen) en gehoorapparaten
5.2.1 Een leven lang leren
Door steeds snellere kennisontwikkeling
veranderen productieprocessen. Daarom
moet iedereen – van kenniswerker tot
productiemedewerker - continu bijleren. D66
vindt dit een gedeelde verantwoordelijkheid
van ondernemingen en medewerkers, waarbij
de overheid een aanjagende rol kan spelen door
de leercultuur te bevorderen.158 Als grootste
nationale werkgever kan de overheid zelf een
hoge standaard te zetten. Ook kan de overheid
leerrechten in de wet verankeren voor alle
werknemers, in de vorm van studietijd en
een scholingsbudget. Tegelijkertijd moet
de overheid het aanbod van flexibel avonden weekendonderwijs stimuleren, dat
aansluit op de vraag van werkenden. Voor
hogescholen is deeltijdonderwijs te vaak geen
volwaardige taak. Gezien het belang ervan is
dat onbestaanbaar.
5.2.2 Mensen aan het werk helpen
Dat deze notitie zich vooral richt op
arbeidsproductiviteit laat onverlet dat een
wereld te winnen valt bij het bevorderen van
de arbeidsdeelname. Dat is niet alleen goed
voor de economie en het vergroten van het
draagvlak onder collectieve voorzieningen
als de zorg en het pensioenstelsel. Werk is
immers veel meer dan een loonstrookje. Via
werk doen mensen mee in de samenleving,
kunnen ze zich ontwikkelen, hun talent
benutten en economisch zelfstandig zijn. Werk
is ook een belangrijke bron van eigenwaarde.
Het verliezen van een baan voor mensen is een
uiterst traumatische ervaring. Het bevorderen
van de werkgelegenheid en het verminderen
van het beroep op een uitkering is daarom
van groot individueel, maatschappelijk en
economisch belang.
Voor D66 geldt hierbij het uitgangspunt
dat het aantal beschikbare banen in de
economie geen vaststaande hoeveelheid is.
Het is een breed heersende misvatting dat er
158 WRR (2013), Naar een lerende economie
Nieuwe Groei l 53
Box 7: Tien voorbeelden van
een veranderende wereld
De wereld verandert steeds sneller. Door technologische ontwikkeling en digitalisering is de competitie in talloze economische sectoren snel toegenomen
en worden zittende spelers (incumbents) uitgedaagd door opstandige nieuwkomers (insurgents). Het principe van cut-the-middle-man is de reden dat reisbureaus, videotheken en boekwinkels het zwaar hebben. Nieuwe bedrijven als
Airbnb, Uber en Aereo werden zelfs voor de rechter gesleept! D66 omarmt verandering, omdat het consumenten betere producten en diensten geeft. Een paar
voorbeelden.
1. In Zweden is werkgelegenheid bij de leidende multinationals tussen 1990 en
2010 met 30% gedaald.
2. De veiligste auto ter wereld komt niet meer uit Zweden (maar uit de VS), de
degelijkste niet meer uit Japen (maar uit Korea) en de snelste niet meer uit Italië
(maar uit Frankrijk).
3. Het aantal vliegbewegingen binnen Europa is de afgelopen 10 jaar met 30%
gestegen. 100% van die groei vond plaats bij low cost airlines.
4. Instagram, dat nog geen honderd werknemers in dienst heeft, heeft in zekere zin de plaats ingenomen van de failliete fotofabriek Kodak, waar meer dan
100.000 mensen werkten.
5. De omzet van Spotify en andere digitale streamers in 2013 is groter dan de
omzet van cd-verkoop van diezelfde muziekindustrie vijf jaar geleden.
6. Dankzij de combinatie van Engelssprekende ondernemers en goede ICTinfrastructuur is Nederland in korte tijd wereldwijd leidend geworden in online
gaming.
7. De driverless car is een revolutionaire ontwikkeling. Parkeren in de binnenstad is niet meer nodig en vrachtwagens worden automatisch bestuurd. Google
heeft in Californië al meer dan 500.000 km op de openbare weg gereden zonder
chauffeur.
8. De stamceltherapie kan mogelijk voorkomen dat tanden geel worden en haren grijs.
9. De 3D-printer verandert de industriële productie, maar ook de zorg.156 Een
nieuwe schedel is zo gemaakt!
10. Synthetisch vlees en zuivel veranderen de voedingsindustrie binnen de komende tien jaar.
54 l Nieuwe Groei
een “vaste hoeveelheid werk” is, die verdeeld
moet worden. Economen noemen dit ook wel de
“lump of labour fallacy”. Dat dit een misvatting
is blijkt wel uit het feit dat er in Nederland
sinds 1990 maar liefst twee miljoen banen
zijn bijgekomen. Eerdere ervaringen om werk
te herverdelen, zoals arbeidsduurverkorting
en de VUT, blijken niet tot meer banen te
hebben geleid voor mensen die langs de kant
staan.159 Zo leverde de (erg dure) VUT geen
extra werk op voor jongeren, wat nu juist
wel de bedoeling was.160 Omgekeerd heeft de
toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen
niet geleid tot minder banen voor mannen.
Daarom gelooft D66 in een open arbeidsmarkt,
met ruim baan voor talent uit andere landen.
Daarbij moeten we niet vergeten dat meer
Nederlanders werken in andere EU-lidstaten
dan andersom. Van structurele verdringing is
geen sprake, zolang werknemers uit andere
EU-landen het werk doen dat Nederlanders
niet kunnen of willen doen. Dat het vrij
verkeer van personen een fundament is
van de Europese Unie en dat het sluiten van
grenzen geen banen oplevert, doet echter
niets af aan de noodzaak om misstanden en
oneerlijke concurrentie op de gezamenlijke
Europese arbeidsmarkt streng aan te pakken.
De aanpassingen van de detacheringsrichtlijn
zijn een belangrijke stap, net als het toewerken
naar een Europese arbeidsinspectie. Overigens
leveren beschermende afspraken zoals de
cabotageregel (maximaal drie aaneengesloten
ritten in een ander land) ook weer extra
rompslomp op voor werkgevers.
D66 kiest niet voor gesubsidieerde
banenplannen vanuit de overheid, maar voor
hervormingen om de werkgelegenheid te
vergroten en mensen die langs de kant staan
meer kansen te bieden in het arbeidsproces.
159 Terwijl GroenLinks pleit voor een 32-urige (vierdaagse)
werkweek om het werk eerlijk te verdelen (wat op langere
termijn weer werk zal kosten vanwege de dalende groei), kiest
D66 daarom voor een verruimd arbeidskader die de (vrije) keuze
voor een 40-urige werkweek mogelijk maakt om de productie te
verhogen.
160 Kalwij, A. S., Kapteyn, A. en De Vos, K. (2010), Retirement of
older workers and employment of the young, The Economist 158,
no. 4, 2010
55 l Nieuwe Groei
Kernbegrippen daarbij zijn een activerende
sociale zekerheid, lagere lasten op arbeid
en van baanzekerheid naar werkzekerheid.
Investeringen in onderwijs en scholing zijn
daarbij noodzakelijk. Ook wil D66 barrières om
als zelfstandige aan de slag te gaan wegnemen.
Bijvoorbeeld door vrijwillige verzekeringen
tegen
arbeidsongeschiktheid
en
het
opbouwen van pensioen te vergemakkelijken.
Met steun van D66 worden momenteel te
lang uitgestelde hervormingen doorgevoerd
zoals de wet Werk en zekerheid (WW,
ontslagrecht, flexibele arbeid), de verhoging
van de AOW-leeftijd en de Participatiewet.
Daardoor zal de lastendruk afnemen, terwijl
de werkgelegenheid toeneemt.
Maar er is nog veel werk te doen: teveel mensen
staan nog langs de kant en we investeren te
weinig in duurzame inzetbaarheid. Daarbij
heeft D66 drie speerpunten. Allereerst dat
werken moet lonen. De armoedeval moet
worden verminderd zodat de stap naar werk
meer loont. Ook moet de marginale druk
omlaag, zodat meer werken of carrière maken
meer loont en je van de extra verdiende euro
meer netto overhoudt. Ook voor werkgevers
moet werk lonen. Daarom moeten we niet
alleen naar de belasting voor werknemers
kijken, maar ook naar de kosten voor
werkgevers en ondernemers.
Op de tweede plaats komt meer uren werken.
Mensen mogen zelf bepalen hoeveel ze
werken, maar het moet aantrekkelijker
worden om meer te gaan werken. De
werkweek in Nederland is een van de
kortste ter wereld. En veel vrouwen zijn niet
economisch zelfstandig doordat zij een zeer
kleine deeltijdbaan hebben. Belemmeringen
voor meer uren werken moeten we
wegnemen, door lagere belastingen op arbeid
en door betere mogelijkheden om arbeid en
zorg te combineren. Dat vraagt bijvoorbeeld
om ruimere openingstijden van publieke
instellingen. Door meer te werken vergroten
we niet alleen het inkomen van werkenden,
maar ook het draagvlak onder publieke
voorzieningen als zorg, onderwijs en pensioen.
Ten derde zijn meer kansen nodig voor
groepen die nu relatief weinig deelnemen
op de arbeidsmarkt. Denk aan oudere
werknemers die nauwelijks aan de bak
komen als zij hun baan hebben verloren. Ook
sociale partners hebben daar een grote rol
te spelen, door CAO’s aan te passen. Oudere
werknemers kunnen zo aantrekkelijker
worden voor werkgevers. Maar ook aan de
aanpak van de hoge jeugdwerkloosheid heeft
prioriteit nodig, net als de werkloosheid onder
mensen met een niet-westerse achtergrond
en de lage arbeidsdeelname van mensen met
een arbeidsperking. Oplossingen moeten
daarbij niet alleen worden gevonden op de
arbeidsmarkt, maar zeker ook door goed
onderwijs en investeren in de scholing van
werkenden zodat zij duurzaam inzetbaar
blijven.
Tot slot wil D66 wil de duur van zogenaamde
frictiewerkloosheid verlagen. Als het aantal
vacatures en de aansluiting tussen vraag naar
en aanbod van vaardigheden (de mismatch)
belemmerend is, moet bij- en omscholing
uitkomst bieden. Dit in nauwe samenwerking
met het bedrijfsleven dat de arbeidsvraag
bepaalt. Daartoe moet deze groep voortdurend
mogelijkheden
tot
scholing
worden
aangereikt. Dit kan door het aanbieden van
sociale werkplaatsen waarbij deelnemers
recht hebben op een scholingsbudget. Mensen
moeten daarbij zo zinvol mogelijk werk
worden aangeboden, dat zoveel mogelijk
aansluit bij hun vaardigheden. Ondernemers
die arbeidsplaatsen met scholing creëren
voor langdurig werklozen kunnen een fiscale
beloning krijgen.
Om mensen te stimuleren voor zichzelf te
beginnen, is het een slimme optie om niet direct
hun uitkering te stoppen zodra zij beginnen als
ondernemer. Tenslotte moet de doelmatigheid
van activerend arbeidsmarktbeleid beter
worden geëvalueerd en verbeterd worden
aan de hand van de beste werkmethoden uit
56 l Nieuwe Groei
binnen- en buitenland.161 162 163 164 Ineffectieve
programma’s moeten worden verbeterd of
geschrapt.
5.2.3 Genoeg woningen in het middensegment
Het economisch belang van de woningmarkt
beperkt zich niet tot de relatie met de
bouwsector. Een goed functionerende
woningmarkt zorgt dat mensen goed
gehuisvest zijn en meer mobiel zijn in
het volgen van baankansen. Een starre
woningmarkt beperkt de flexibiliteit op
de arbeidsmarkt, omdat mensen hun huis
niet met verlies willen verkopen of op een
lange wachtlijst willen belanden. Dit geldt
zeker voor de Randstad, waar het werk zich
concentreert en waar het aantal huishoudens
de komende jaren gestaag toeneemt. Met name
het buitenspel staan van starters, freelancers,
zzp’ers en jonge tweeverdieners baart op dit
moment zorgen.
Met het lenteakkoord in 2012 en het
woonakkoord in 2013 is wat gedaan aan
achterliggende oorzaken van de problemen op
de woningmarkt. Maar verdere verbeteringen
zijn nodig. Met name een toegankelijk
huursegment voor middeninkomens is
van groot belang. Door de afwezigheid
hiervan en de belastingvoordelen op het
kopen van een huis worden mensen nog
steeds bijna gedwongen te kopen. Daarmee
wordt verhuizen lastiger en verdwijnt
flexibiliteit en aanpassingsvermogen uit de
arbeidsmarkt. D66 pleit daarom voor een
huurmarkt met minder sociale huurhuizen165,
161 http://www.rekenkamer.nl/Publicaties/Dossiers/R/Re_
integratie_van_werkzoekenden/Hoe_staat_het_ervoor
162 http://www.mejudice.nl/artikelen/detail/nederlandbesteedt-miljarden-om-werklozen-aan-een-baan-te-helpenzonder-zicht-op-succes
163 Kluve et al. (2007), Active labour market policies in Europe
164 Kelly et al. (2011), What can active labour market policies
do?
165 Nederland heeft 2.4 miljoen sociale huurhuizen op een
bevolking van nog geen 17 miljoen mensen. Geen land ter wereld
heeft meer sociale huurhuizen per inwoner.
meer particuliere middenhuur en de inzet
van tijdelijke huurcontracten voor starters
en jonge gezinnen om de doorstroming
te verbeteren. Op de koopmarkt is meer
maatwerk bij de uitvoering van de Nationale
Hypotheek Garantie (NHG) en de Gedragscode
Hypothecaire financiering (GHF) nodig. Hierbij
moet het toekomstige financiële perspectief
en niet het huidige contract leidend zijn bij de
verstrekking van een hypotheeklening.
Nederland heeft de grootste sociale
huursector van Europa
Procent van totale woningbestand
x% = Soc.Huur als % van huurbestand
vrije
sector
sociale
huur
8%
15%
24%
44%
54%
75%
98
95
93
83
82
68
2
5
7
17
18
32
Bron: CIECODHAS Housing Europe Review 2012
Figuur 11: de Nederlandse huursector
Ook verdere afbouw van de hypotheekrenteaftrek hoort hier in de toekomst bij. D66
respecteert het woonakkoord, waarin het
tempo is beperkt tot een halve procent per
jaar naar 38%, maar het tempo en de ambitie
uit ons verkiezingsprogramma verdienen nog
steeds de voorkeur (naar 30% met stappen
van 1% er jaar). Het reduceert prikkels om
te snel een huis te kopen. De angst voor
waardedaling van woningen moet daarbij niet
overdreven worden. Zweden heeft de aftrek
veel rigoureuzer afgebouwd dan Nederland,
terwijl de waardedaling van woningen niet
veel groter was dan die in Nederland de
afgelopen jaren.
5.2.4 Markten betwistbaar maken
Onze internationale concurrentiepositie is
gebaat bij meer binnenlandse competitie.
Scherp mededingingsbeleid moet horizontale
57 l Nieuwe Groei
en verticale machtsconcentraties voorkomen,
concurrentie bewaken en nieuwkomers de
kans geven de gevestigde orde uit te dagen.
Nederland heeft een aantal markten met een
beperkt aantal spelers: de bankensector, de
(zorg-) verzekeringsmarkt, de vervoersmarkt,
de energiemarkt en de telecommunicatiemarkt.
Op deelmarktniveau geldt dit ook voor
benzine, supermarkten en bier. Dit kan het
resultaat zijn van marktwerking waarbij
minder succesvolle spelers zich hebben
teruggetrokken, maar ook een teken zijn van
te beperkte betwistbaarheid.
De overheid heeft als scheidsrechter een
belangrijke rol in het betwistbaar houden van
markten voor goederen en diensten. Het is de
natuurlijke neiging van ondernemingen om
voor zichzelf een zodanige machtspositie op te
bouwen om monopolie-winsten uit de markt te
halen. Deze winsten gaan via (te) hoge prijzen
en te weinig product-innovatie ten koste van
de consument.166, 167 D66 wil dat de overheid
waakt voor te grote machtsconcentraties
in markten. Een sterkere en slagvaardigere
mededingingsautoriteit is noodzakelijk om
te zorgen dat alle markten echt betwistbaar
worden. Lange termijninnovatie is hierbij
belangrijker dan korte termijnprijseffecten.
Na een bezuiniging van 7.5 miljoen euro in
de periode 2012-2018 moet de capaciteit van
de nieuwe marktmeester ACM waar nodig
uitgebreid worden. Alleen zo kan de ACM
een echte waakhond met scherpere tanden
worden. Naast het vergroten van de pakkans
moeten de boetes omhoog, met name voor
kartelovertedingen die nu slechts 10% van
één jaaromzet bedragen, ook als het kartel
tien jaar duurde.
Daarbij wil D66 dat mededingingsautoriteiten
ook een serieus better-safe-than-sorry
mandaat krijgen, waarmee pogingen van
gevestigde partijen om nieuwkomers op
een onheuse manier van de markt te weren
166 Bergson, A. (1973), On Monopoly Welfare Losses, 1973
167 Anderzijds gaat streng mededingingsbeleid soms in tegen
pogingen om dienstverlening in krimpgebieden overeind te
houden. Zoals de samenwerking tussen de krantenredacties van
PZC en BN/De Stem.
Box 8: Aandacht voor het mkb!
Het mkb is altijd de motor van de Nederlandse economie geweest. En het belang neemt alleen maar toe. Aangezien grote ondernemingen steeds korter succesvol zijn, wordt het belang van nieuwe succesvolle ondernemingen alleen
maar groter. Maar op veel terreinen blijft het bij mooie woorden van beleidsmakers en komen de daden er niet. Nog steeds is het beleid meer gericht op het
grootbedrijf dan op het kleinbedrijf. De topsectoren focussen zich primair op
het grootbedrijf en ook kennismigratieregelingen zijn gericht op het grootbedrijf.
Volgens de OESO ontmoedigt Nederland met zijn stroeve arbeidsmarkt, fiscaal
beleid en beperkte leenmogelijkheden van banken zelfs de groei van kleine bedrijven. En de WRR pleit ervoor om niet de bestaande winnaars te steunen, maar
juist de nieuwe uitdagers kansen te geven. In dit rapport doet D66 daarom veel
aanbevelingen om de concurrentiekracht van het mkb te versterken. Dit zijn de
belangrijkste:
■ Meer aandacht voor kleinere ondernemingen bij aanbestedingsprocedures,
door hoge omzet- of ervaringseisen te verlagen of te schrappen
■ Cao’s minder snel algemeen bindend verklaren en meer maatwerk voor kleinere ondernemingen toestaan
■ Meer non-bancaire financiering mogelijk maken, via pensioenfondsen of het
vrij maken van ‘vastzittend’ privékapitaal
■ Versterkt mededingingsbeleid dat de macht van het grootbedrijf inperkt, zowel
aan verkoopzijde als aan inkoopzijde
■ Regelgeving zodanig ontwerpen dat deze niet alleen doenlijk zijn voor het
grootbedrijf, maar ook voor kleinere ondernemingen met minder administratieve
functionarissen
■ Subsidies niet primair op R&D van multinationals focussen, maar op innovaties uit het mkb
■ Additionele landgerichte steun bij exportfinanciering
■ De toegankelijkheid van kennis en data bij universiteiten vergroten voor het mkb
kunnen worden geminimaliseerd.168 Ook is het
tijd dat de mededingingsautoriteit kritischer
kijkt of de normale marktwerking niet wordt
verstoord door semi-overheidsorganisaties.
Hier zal de Wet Markt en Overheid moeten
worden aangescherpt.
5.2.5 Onnodige faillissementen voorkomen
Nederland heeft in verschillende wetten
barrières ingebouwd tegen vernieuwing.
Een pregnant voorbeeld daarvan is het
faillissementsrecht. Een doorstart is minder
gemakkelijk in Nederland dan in andere
landen.169 Een ander concreet voorbeeld is
de lange minimale oproepingstermijn voor
een Bijzondere Algemene Vergadering van
Aandeelhouders.170 Die is nu 42 dagen, oftewel
6 weken. Dat is logisch in de tijd van de paard
en wagen, maar in het huidige internettijdperk
niet meer. Voor ondernemingen in financiële
nood die snel willen herfinancieren duurt
dit te lang. Met de komst van de moderne
communicatiemiddelen is het redelijk deze
termijn te verkorten. Ook kan nu slechts één
schuldeiser een groot concern de afgrond in
duwen.171 Dit gebeurde in 1993 bij DAF, maar
een oplossing is nog steeds niet doorgevoerd.
Een mogelijkheid is een zogenaamd
dwangakkoord, waarbij kleine schuldeisers
mee moeten doen met een herwaardering
van de vorderingen, zoals we die voor
eenmanszaken al wel kennen. Deze zouden
wellicht ook voor rechtspersonen (B.V.’s en
N.V.’s) ter beschikking moeten komen.172
Bovendien moet het ook voor eenmanszaken
168 BCG (2012), Nederland 2030 – Contouren van een nieuw
Nederlands verdienmodel
169 Financieel Dagblad (2013), Faillissementswet grondiger
herzien
170 Prof. mr. R.D. Vriesendorp, persoonlijke communicatie op 13
november 2013
171 Prof. mr. R.D. Vriesendorp, persoonlijke communicatie op 13
november 2013
172 De plannen zoals vervat in de consultatie Continuïteit Ondernemingen I en nieuwe plannen betreffende Dwangakkoorden
voor rechtspersonen zijn een stap in de goede richting. Conform
bovenstaande wil D66 echter verder gaan en het faillissementsrecht nog beter laten aansluiten op een meer dynamische economie.
58 l Nieuwe Groei
mogelijk worden om door te starten. Onder
de huidige wetgeving moeten zij liquideren.
Dit kost tijd en geld. Dat is onwenselijk.
Betere faillissementswetgeving vergroot het
aanpassingsvermogen van het Nederlandse
bedrijfsleven en daarmee hun slagkracht in
het internationale speelveld.
5.2.6 Naar een flexibele arbeidsmarkt
D66 wil voorkomen dat ondernemers zoveel
kosten, bureaucratie en risico’s voor hun
kiezen krijgen als zij iemand willen afnemen,
dat zij afzien van het werkgeverschap.
Mensen in dienst nemen moet aantrekkelijker
worden. Dat werkt beter dan het opwerpen
van barrières voor bijvoorbeeld zzp’ers of
uitzendwerk. Doorgeslagen flexibiliteit moet
worden aangepakt, zodat mensen loon naar
werk krijgen. Maar de trend naar een meer
flexibele arbeidsmarkt is onomkeerbaar en
helemaal niet verkeerd. Dat past juist bij een
wendbare economie.
Door de steeds sneller veranderende
producten van ondernemingen en hun
productiewijze zal de toegevoegde waarde
van individuele medewerkers vaker en sneller
schommelen. In een dynamische economie
behoren banen voor het leven tot het verleden.
Dat is al de praktijk voor veel werknemers,
maar toch hebben we ons er nog onvoldoende
op ingericht. Als het arbeidsloon niet kan
meebewegen met deze productiviteit ontstaat
snelle werkloosheid een concurrentienadeel
voor Nederlandse bedrijven.173 D66 vindt
beide situaties onwenselijk en wil het mogelijk
maken om beloningen sneller aan te passen
aan de ontwikkeling van productiviteit.
Dit bevordert het aanpassingsvermogen
in de economie en vermindert abrupt
baanverlies.174 Bovendien zet het werknemers
aan tot tijdige om- en bijscholing. Mensen die
een productiviteitsdaling snel terug zien in
hun beloning zullen meer stimulans hebben
173 Lazear, E. P. en Oyer, P. (2009) Personnel Economics, Handbook
of Organizational Economics, Princeton University Press.
174 WRR (2013), Naar een lerende economie
Nieuwe Groei l 59
om hun productiviteit weer te willen verhogen.
Bijvoorbeeld door mee te doen met bijscholing.
Een andere variant is demotie. Een stap terug
doen in salaris moet bespreekbaar zijn in een
loopbaan. Om dit alles mogelijk te maken is
D66 daarom voor een flexibelere invulling van
de arbeidsvoorwaarden tussen individuele
werkgevers en werknemers. Een soortgelijke,
maar minder vergaande variant, zien we al in
de praktijk bij ASML in de regio Eindhoven.
Daar bestaat een afspraak tussen werkgevers
en werknemers dat bij veel vraag werknemers
overuren kunnen opsparen die ze kunnen
opnemen wanneer de productie op een lager
pitje staat.
Ook de huidige praktijk rond cao’s moet
aangepast worden aan een meer flexibele
toekomst. De huidige (sectorale) cao’s
werken een overstap tegen tussen twee
verschillende sectoren en belemmeren zo het
aanpassingsvermogen van de Nederlandse
economie.175 Het is nu moeilijk om in een
andere sector te gaan werken, als daar een
grotere behoefte is aan personeel. D66 is ook
kritisch op het algemeen verbindend verklaren
van cao’s. Dat gaat nu te snel: als de betrokken
werkgevers 55% van de werknemers in een
sector in dienst hebben is dat al voldoende.
Dat betekent dat flexibiliteit wordt verhinderd
en dat medewerkers in hogere loonschalen
letterlijk uit de markt worden geprijsd.
Tegenwoordig moeten ondernemingen sneller
tijdelijke
concurrentievoordelen
kunnen
benutten. Hierdoor wordt het belangrijk om
snel te kunnen groeien en weer snel te kunnen
krimpen.176 Het moeilijk kunnen ontslaan van
personeel verhoogt de drempel om mensen
aan te nemen. Dit betekent dat ondernemers
soms kansen missen doordat zij terugwijken
voor deze risico’s. Tegelijkertijd is het ook voor
de maatschappij een gemiste kans als menselijk
potentieel niet snel wordt vrijgespeeld om
nieuwe relevante concurrentievoordelen te
175 WRR (2013), Naar een lerende economie
176 Kleinknecht et al. (2013) en Acharya et al. (2010)
60 l Nieuwe Groei
helpen ontdekken en benutten.177 D66 is daarom
voorstander van een verdere modernisering
van het ontslagrecht, met minder drempels
voor bedrijven om in te krimpen: een simpelere
ontslagprocedure, kortere opzegtermijnen en
minder doorbetaling. De WW wordt dan korter
maar hoger. Daarbij zit het probleem lang niet
altijd in de hoogte van de ontslagvergoeding,
maar ook in de administratieve complexiteit en
lengte van de ontslagprocedures zelf. Overigens
is bij faillissementen het ontslagrecht veel
flexibeler: een opzegtermijn van vier tot zes
weken is dan toegestaan. Faillissement is nu
vaak een (commercieel schadelijke) noodgreep
voor ondernemingen om noodzakelijke
herstructureringen door te kunnen voeren.
Conform het advies van de Commissie
Insolventierecht wil D66 dat de ontslagregels
in insolventie zoveel mogelijk gelijk zijn aan die
buiten insolventie.178
Op de arbeidsmarkt is speciale aandacht
nodig voor werknemers aan de onderkant en
in het middensegment, die door globalisering
en automatisering steeds vaker onder druk
komen te staan.179 Allereerst moeten we hun
vaardigheden en kennis op een hoger peil
proberen te brengen.180 Zo verhogen ze hun
productiviteit en worden ze aantrekkelijker op
de arbeidsmarkt. Voor de mensen die daar niet
in mee kunnen, is op termijn een herverdeling
van middelen fair én wenselijk.181 Dit kan
door verlaging van de inkomstenbelasting en
werkgeverslasten voor deze inkomensgroepen.
Zo stimuleren we onder meer de groei van
het aantal banen in lokale, niet-internationaal
concurrerende en minder gemakkelijk
te automatiseren dienstverlening, zoals
kinderopvang, tuinonderhoud, taxichauffeurs,
klusjesmannen, horecapersoneel en schoonmakers. Dit geeft mensen die in de verdrukking
komen door globalisering en automatisering
177 Schaik, A. van en T. van de Klundert (2011) ‘Employment protection legislation and catching-up’, Applied Economics 45, 8: 973-981
178 Commissie Insolventierecht (2007), Voorontwerp
Insolventiewet
179 WRR (2013), Naar een lerende economie
180 Zie ook hoofdstuk onderwijs
181 Stiglitz, J. E. (2006) Making Globalization Work
een betere kans. Door deze taken uit te besteden
kan bovendien het vernieuwingstalent dat wel
mee kan in de internationale concurrentie
meer tijd besteden aan activiteiten die nieuw
verdienvermogen creëren.182
Andere maatregelen voor de middenklasse
hebben minder te maken met Nieuwe Groei,
maar maken wel deel uit van de bredere D66agenda. Allereerst is het zaak het verschil tussen
het besteedbaar inkomen en de loonkosten
van de middenklasse beperkt te houden.
Te hoge overheidsuitgaven, snel stijgende
collectieve zorgkosten en de kosten van het
in stand houden van ons uitgebreide stelsel
van toeslagen en sociale zekerheid – in alle
gevallen slaan deze kosten grotendeels neer bij
de middenklasse. Beheersing van deze uitgaven
is dus in hun belang. Ten tweede is werk te
veel belast. Daarom wil D66 lasten van werk
naar consumptie overhevelen. Door gebruik
van vermogenstoetsen bij specifieke sociale
voorzieningen, bijvoorbeeld in de langdurige
zorg, spelen we in op de scheefgroei die
vooral zichtbaar is in persoonlijke vermogens
van meest vermogende Nederlanders en
de middenklasse. Ten slotte kampt onze
middenklasse met te hoge vaste lasten en te
weinig flexibiliteit in haar uitgaven. Zeker in
het ‘spitsuur van het leven’ zijn vaststaande
uitgaven rond bijvoorbeeld pensioen, woning,
kinderopvang en zorgpremie zo hoog dat er
weinig overblijft. Door meer flexibiliteit te
bieden aan mensen om zelf hun besparingen
te bepalen en door onder andere onze
maatregelen voor meer aanbod van betaalbare
woningen, spelen we geld vrij.
De middenklasse is uiteindelijk het meest
gebaat bij economische voorspoed. Door met
nieuwe groei te zorgen voor een grotere taart,
kunnen wij de middenklasse het best voorzien
van banen en besteedbaar inkomen. Maar het
spanningsveld tussen korte en lange termijn
daarbij, vraagt om een bevredigend antwoord.
182 BCG (2012), NL 2030
5.2.7 Het wetgevingsproces versnellen
Ook de overheid zelf kan een stuk wendbaarder
worden. Wetgeving kan sneller en beter
verlopen, als we de rol van de Eerste Kamer
vervangen door een systeem van constitutionele
toetsing. Tevens dient wetgeving sneller in te
spelen op technologische en maatschappelijke
ontwikkelingen.183 Daarom moeten ambtelijke
organisaties en politici pro-actiever technische
en maatschappelijke ontwikkelingen volgen.
Bovendien moet besluitvorming worden
gestroomlijnd met kortere doorlooptijden voor
wetgeving én uitvoering. Onze voorstellen voor
een meer gestroomlijnde inrichting van de
overheid (paragraaf 5.3) gaan hier dieper op in.
5.2.8 Vooruit met de polder
Hoewel de polder in de jaren tachtig nog voor
een doorbraak zorgde (zie box), is het de
afgelopen jaren vooral een remmende factor
geweest die noodzakelijke hervormingen
vertraagd en afzwakt. De macht van
werkgevers en werknemers is nog altijd
groot en beperkt zich steeds minder tot
arbeidsgerelateerde kwesties.184 Tegelijkertijd
dijt de polder ook op andere terreinen uit.185
Deze dominante opstelling is lang niet altijd in
balans met de vertegenwoordigingsgraad. Met
name de vakbonden vertegenwoordigen nog
slechts 20 procent van de werknemers,186 met
een grote oververtegenwoordiging van mensen
boven de 50 jaar. Ouderen worden onevenredig
zwaar vertegenwoordigd, terwijl jongeren zo
buiten spel staan. Dit zorgt voor een starre
arbeidsmarkt die insiders beschermd en
toekomstige belangen uit het oog verliest.
183 Zie het voorbeeld van de kredietunies en crowdsourcing
in paragraaf 5.1.5. De wetgeving is daar onduidelijk en hindert
daardoor potentiele ondernemers
184 Onder leiding van de SER schreven maar liefst 40
maatschappelijke organisaties van Greenpeace tot VNO-NCW mee
aan het Energieakkoord.
185 Minister Schippers en staatssecretaris van Rijn sloten
zorgakkoorden met ziekenhuizen, zorgorganisaties en de VNG.
Huurders, huiseigenaren, makelaars en woningcorporaties
kwamen in 2012 al met hun plan Wonen 4.0. En in 2013 sloot
minister Blok een soort akkoord met Aedes.
186 CBS (2014) statline
Nieuwe Groei l 61
Box 9: Polderhistorie
Het Nederlandse poldermodel is een overlegmodel dat vaak in verband wordt
gebracht met de eeuwenlange strijd tegen het water. Dijken en gemalen konden
alleen gebouwd en onderhouden worden door samenwerking en dialoog. Maar
met het Poldermodel worden in het bijzonder de combinatie van de Stichting
van de Arbeid en de SER bedoeld. De Stichting van de Arbeid is direct na de
oorlog opgericht, zodat vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers
konden praten over geleide loonvorming.187 De SER is op zijn beurt opgericht in
1950 om te overleggen over sociaal-economische wetgeving. Naast de werkgevers en werknemers zat ook de overheid aan tafel.188
Het poldermodel is vooral bekend door het Akkoord van Wassenaar, dat in 1982
werd gesloten en een grote impact op de Nederlandse economie had. Het is
interessant dat dit akkoord werd gesloten in een periode dat de polder eigenlijk
niet leverde en conflicten snel opliepen.189 Het akkoord kwam onder grote politieke druk tot stand, omdat de politiek dreigde met een looningreep. Juist toen
Nederland tijdens de Paarse kabinetten werd bedolven onder complimenten van
zelfs de Amerikaanse president Clinton voor het ‘Poldermodel’, voerde de politiek de meeste sociaaleconomische hervormingen door buiten de polder om.
De afgelopen jaren heeft de polder zich opgeworpen als hoeder van veel meer
dan de sociale zekerheid. Wat D66 betreft is de polder haar doel daarmee voorbij geschoten. D66 wil een andere polder. Het politieke primaat ligt bij de politiek. Voor modernisering is de inbreng van de polder nog steeds wenselijk, mits
daadwerkelijk breed gedragen, vooruitkijkend en productief. De wereld om ons
heen verandert te snel voor de trage en defensieve compromissen die de polder
doorgaans fabriceert.
Daarnaast hebben organisaties als de ANWB en
de Consumentenbond grote invloed op politieke
besluitvorming, terwijl ze geen democratisch
mandaat hebben. De meeste mensen zijn
lid van de ANWB omdat ze geholpen willen
worden als hun auto stuk is, niet omdat ze
tegen rekeningrijden zijn. Het is altijd goed
om via maatschappelijke organisaties naar
de samenleving te luisteren, maar D66 vindt
dat de politiek haar verantwoordelijkheid
moet nemen door zelf besluiten te nemen.
Het is een zwaktebod om belangrijke
hervormingen als een hete aardappel naar
de polder door te schuiven, wetende dat er
vaak slappe compromissen uit komen. Dat
zou ook aansluiten bij de rolverdeling. Politici
62 l Nieuwe Groei
moeten als vertegenwoordiger van de kiezer
alle belangen afwegen terwijl polderpartijen
enkel deelbelangen van maatschappelijke
groeperingen hoeven te behartigen. Kortom,
een compromis vanuit de polder is de uitkomst
van een krachtmeting van de aanwezige
vertegenwoordigers van deelbelangen. Er is
geen enkele garantie dat alle belanghebbenden
aan tafel zitten en even goed vertegenwoordigd
zijn. Denk bijvoorbeeld aan het belang van
toekomstige generaties. Politici worden geacht
oog te hebben voor het totaalplaatje.187188189
187 Zie ook: www.stvda.nl
188 Zie ook: www.ser.nl
189 WRR (2013), Naar een lerende economie
Een meer volwassen opstelling van de
politiek biedt ook de ruimte aan de polder
om zichzelf opnieuw uit te vinden. Een
maatschappelijk middenveld 2.0 met een
betere vertegenwoordiging van alle generaties
en groepen kan haar rol terugwinnen door
als ideeënnetwerk met vooruitstrevende
voorstellen te komen, die niet alleen gaan over
de verdeling van de taart, maar ook over het
vergroten ervan.
5.2.9 Collectieve voorzieningen moderniseren
Veel van onze semipublieke voorzieningen
zijn een halve eeuw geleden ontworpen.
En aan veel van deze instituties,
zoals het ouderdomspensioen of de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, hebben
we grote maatschappelijke vooruitgang te
danken. Maar wat goed was in de jaren zestig
is niet noodzakelijkerwijs goed voor de huidige
tijd. Zo subsidiëren woningcorporaties stenen
in plaats van mensen. Dat was misschien
noodzakelijk in tijden van woningnood, maar
in deze tijd leidt het vooral tot beperkte
aansluiting bij behoeften en scheefwonen.
Een ander voorbeeld zijn pensioenfondsen.
Opgericht in tijden waarin werknemers één of
hooguit twee werkgevers hadden gedurende
hun carrière. Maar het starre-systeem van
sector- en bedrijfsspecifieke pensioenfondsen
past niet meer bij de grote arbeidsdynamiek
van tegenwoordig. Uit onderzoek van DNB
is bijvoorbeeld gebleken dat een miljoen
Nederlanders een kwart van hun mogelijke
pensioen mislopen doordat ze de facto verplicht
zijn hun pensioen op te bouwen bij een klein
en minder professioneel pensioenfonds. De
indeling van deze fondsen moet op de schop,
zodat zij met hun tijd mee gaan.
D66 werkt aan voorstellen die het mogelijk
maken om geld (de overwaarde op een woning,
pensioenopbouw) beter over de verschillende
levensfasen te verspreiden dan nu het geval is.
De vrijheid die dit oplevert, kan een stimulans
voor groei vormen. Dit geldt overigens ook voor
de door D66 afgedwongen mogelijkheden voor
zzp’ers om makkelijker vrijwillig pensioen op te
bouwen - met meer zeggenschap en zonder de
plicht om bij gebrek aan werk je pensioen leeg
te eten - en zich betaalbaar te verzekeren tegen
arbeidsongeschiktheid. Dit soort aanpassingen
zijn nodig om nieuwe arbeidsvormen de ruimte
te geven.
Een andere categorie is het stelsel van de sociale
zekerheid. Vooropgesteld, voor mensen die
door werkloosheid of arbeidsongeschiktheid
niet kunnen werken, houdt D66 vast aan een
goed sociaal vangnet. Niet alleen omdat wij
oog hebben voor mensen die door pech in de
problemen zitten. Ook vergroten goede sociale
voorzieningen de welvaart omdat zekerheden
(zoals eerlijke rechtspraak, bescherming
van eigendomsrechten, collectieve armoedebestrijding en particuliere verzekeringen)
voorkomen dat mensen zich moeten indekken
tegen calamiteiten via spaargedrag dat de
consumptie vermindert en daarmee de
economische groei afremt. Als mensen weten dat
zij kunnen terugvallen op een vangnet, durven
zij risico’s te nemen die zij anders niet zouden
nemen. De WW geeft mensen de zekerheid
dat zij niet zonder inkomen zitten als zij hun
baan kwijtraken. Dat maakt het makkelijker
om een carrièreswitch te overwegen. De AOW
en de plicht tot pensioensparen geeft mensen
de garantie voor een inkomen op de oude dag.
Daardoor hoeven mensen niet al hun geld te
sparen voor later, maar kunnen zij hun geld
uitgeven. Zo heeft elke regeling een nuttige
functie.
Tegelijkertijd hebben sociale voorzieningen ook
een keerzijde. Als het vangnet ruim is, wordt
het minder aantrekkelijk om te werken. Dat
is nadelig voor de arbeidsparticipatie. Teveel
collectief ingerichte voorzieningen stremmen
ook de mobiliteit op de arbeidsmarkt; dynamiek
is gebaat bij het dichten van de kloof tussen vast
en flexibel door meer individuele regelingen
en spaarmogelijkheden. Hoe dan ook moeten
sociale voorzieningen wel betaald worden. Dat
gebeurt via belastingen en premies. Wanneer
Nieuwe Groei l 63
voorzieningen te ruim beschikbaar zijn, is het
collectieve beslag in de vorm van lastendruk te
hoog. Dat is slecht voor de productiviteit en
remt juist de welvaart. Over het spanningsveld
tussen corporatism en competition190 of
tussen effiency en equity hebben economen
boeken volgeschreven, maar hier volstaat de
conclusie dat steeds de juiste balans gezocht
moet worden tussen (collectieve) zekerheid
en (individuele) ontplooiing. Daarom moeten
wij voortdurend kijken of onze sociale
voorzieningen nog passen bij de maatschappij,
die continu verandert.
5.3 Richting
Bij genoeg ruimte om te groeien en genoeg
beweging om wendbaar te zijn, is richting
het sluitstuk voor nieuwe economische groei.
Met het oog op de grote maatschappelijke
dynamiek,, is er een rol voor de overheid om
waar nodig het voortouw te nemen en de regie
te nemen.191
In Naar een lerende economie beschrijft de
WRR uitvoerig hoe een richtinggevende
overheid verschillende economieën tot bloei
heeft kunnen brengen.192 Gericht beleid
heeft het verschil gemaakt tussen Jamaica en
Singapore en Zuid-Korea en Ghana. In de jaren
zestig zaten zij in vergelijke uitgangsposities,
maar alleen Singapore en Zuid-Korea hebben
de stap naar nieuwe groei kunnen zetten. Dit
hoofdstuk is geen pleidooi voor centralisme,
maar wel voor een overheid die waar nodigt
de weg wijst en daarbij verder kijkt dan
dagkoersen en landsgrenzen. Dit kan langs
drie hoofdlijnen:
190 Teulings, C. en Hartog, J. (2007), Corporatisme or
Competition?
191 In “De Toekomst van het Nederlands Verdienmodel”
(Hans Strikwerda, 2014), zegt voormalig VVD-kamerlid, EZminister en huidig President van DSM Nederland Atzo Nicolai:
“Grondstoffenschaarste, klimaatverandering, vergrijzing; het
zijn stuk voor stuk vraagstukken waar overheid en bedrijfsleven
alleen samen oplossingen voor kunnen formuleren. De roep om
een terugtrekkende overheid is me dan ook te gemakkelijk. Ik
pleit juist voor een actievere rol”.
192 WRR (2013), Naar een lerende economie
64 l Nieuwe Groei
1. Keuzes maken en bewaken aan de
hand van een stevige en inspirerende stip
op de horizon. Niet door de regio’s, sectoren
en economische activiteiten van de toekomst
aan te wijzen, maar wel door actief te kiezen
met welk type economie Nederland in 2030
zijn geld verdient. In de ogen van D66 is dat
een heel ander soort economie dan de 20e
eeuw, die was ingericht op schaalvoordelen en
collectiviteit. In de 21e eeuw bieden functionele
kleinschaligheid en flexibiliteit betere kansen.
Het opleiden, aantrekken en vasthouden
van talent, het investeren in innovatie en het
aanzetten tot duurzaamheid zijn belangrijke
uitdagingen. Zo kan Nederland een Innovation
Gateway of Europe worden met een grote
aantrekkingskracht op nieuwe kenniswerkers,
start-ups en investeerders.
Box 10: De winnaar van vandaag,
de verliezer van morgen?
Beleidsmakers hebben de neiging om op basis van de sterke punten van vandaag naar de toekomst te kijken. Dat leidt tot onverstandige keuzes. Het huidige
topsectorenbeleid is hier een voorbeeld van, omdat de overheid negen traditionele en zeer breed gedefinieerde bedrijfstakken aanwijst.
Natuurlijk, Nederland kent economische motoren die sinds en jaar en dag kleerhanger van de economie zijn, zoals de haven van Rotterdam en Schiphol. Hoewel hun economische aandeel in de afgelopen decennia geleidelijk daalde en
het belang van geografische nabijheid en fysieke locaties van gedaante verandert193, is de bijdrage aan het BBP van deze twee mainports nog altijd respectievelijk 7.9% en 11.2%.194 Er zijn meer sterke regio’s met een bepaalde specialisatie en de bijhorende infrastructuur, zoals het Greenport Westland en ‘Brainport
Eindhoven’. Eindhoven, een paar jaar geleden zelfs de slimste ter wereld, wordt
tegenwoordig zelfs tot de mainports gerekend. Maar we moeten niet vergeten
dat Eindhoven tien jaar gelden amper op de kaart stond.
2. Het samenspel tussen alle actoren verbeteren. Het potentieel in Nederland is groot,
maar veel gaat verloren door bestuurlijke ruis,
cultuurverschillen en afstemmingsproblemen.
Dit gaat over het neerleggen van de juiste
taken en verantwoordelijkheden op het
juiste bestuurlijke niveau, van lokaal
tot Europa. Maar ook gaat het om een
slagvaardige samenwerking tussen overheid,
ondernemingen en onderwijsinstellingen op
het gebied van innovatie en het verbeteren van
de aansluiting tussen vraag en aanbod op de
arbeidsmarkt.
3. Zorgen dat de inrichting van het land
en de overheid prestaties bevordert. De
sociaaleconomische structuur van ons land
moet minder vangnet en meer springplank
zijn. Dit vraagt niet alleen een goede fysieke
en ruimtelijke inrichting, maar ook een beter
geregisseerde werkwijze van publieke diensten.
Momenteel is er onvoldoende op groei gerichte
samenhang tussen beleidsdepartementen
als onderwijs, zorg en wonen, terwijl deze
allemaal van groot belang zijn voor het
verdienvermogen van ons land. D66 pleit
daarom voor meer coördinatie over de
verschillende overheidsgeledingen heen. Hier
hoort ook een andere begrotingssystematiek
bij en het anders meten van economische groei.
Hetzelfde geldt voor economische sectoren. Momenteel worden onze agrofood
en zuivelindustrie grote kansen toegedicht. Net als ICT-gerelateerde activiteiten
(dataopslag en exchange, cloud-diensten, cybersecurity, smart industry, Nederland als digital gateway) en de creatieve en moderne maakindustrie (dutch design, gaming, app-ontwikkeling, DJ’s). Intussen zwelt de roep om een renaissance van de industrie aan, omdat een economie nu eenmaal dingen moet maken.
Op dit moment leunen we te eenzijdig op (zakelijke) diensten, die zich volgens
Bloomberg.com ook minder goed van de crisis herstellen. Hiermee samen hangt
de wens voor een nieuwe impuls voor de ambachtseconomie (bouw, reparatie,
techniek, ontwerp, verzorging en bereiding) vanwege het dreigende tekort aan
vakmensen door de grote uitstroom en lage instroom van mensen met een ambachtelijke beroepsopleiding.195
Hoe logisch of sympathiek het ook lijkt om in te zetten op sterke regio’s en
sectoren, de overheid moet zijn beperkingen kennen. Tilburg is al lang geen
textielstad meer en het idee om van Amsterdam het nieuwe financiële centrum
te maken, bleek binnen korte tijd achterhaald. De overheid kan in het hele land
infrastructuur aanleggen en broedplaatsen creëren. Maar het zijn de bedrijven
die bepalen waar het nieuwe succes ontstaat.
193
193 Waarmee overigens niet gezegd is dat nabijheid (‘proximity’)
in het digitale tijdperk niet meer belangrijk is. Juist de grote
spelers van de interneteconomie zitten dichtbij elkaar met als
uitvalsbasis de Sillicon Valley; juist sinds de opkomst van de
personal computer en het internet is verstedelijking mondiaal in
een versnelling geraakt.
194195
194 CBS (2005) Te raadplegen op: http://www.cbs.nl/nl-NL/
menu/themas/dossiers/conjunctuur/publicaties/artikelen/
archief/2005/2005-06-29-f.htm
195 SER: Handmade in Holland, Vakmanschap en
ondernemerschap in de ambachtseconomie, juni 2013.
Nieuwe Groei l 65
5.3.1 Een stip op de horizon
Voor we ingaan op de genoemde deelonderwerpen, zetten we eerst een stip op de
horizon (zie ook box 2). D66 gelooft niet in
de maakbaarheid van zwaar industriebeleid,
maar evenmin in de ongebreidelde vrije markt.
D66 vindt dat de overheid geen winnaars
moet aanwijzen en ook het verlies van een
bedrijf of zelfs bedrijfstak moet accepteren.
Anderzijds wil D66 ook niet alles aan de vrije
markt over laten, zelfs al zou die markt perfect
functioneren. Naast marktwerking zijn er
immers ook maatschappelijke vraagstukken
die afgewogen moeten worden om de richting
te bepalen. Maar ook economisch kan de
overheid richtinggevende doelen stellen. Zoals
het doel binnen twee decennia energieneutraal
te zijn. Of het doel een beroepsbevolking te
hebben die qua wendbaardheid aansluit op de
veranderende wereld.
Meer dan ooit is het afgelopen decennium
gebleken hoe moeilijk het is te bepalen in
welke sectoren een land kan uitblinken.
Tien jaar geleden was Nederland koploper
in bankieren en chemie. Daar is weinig van
over. Finland blonk uit in telecomtechnologie.
Ook dit is grotendeels verdampt. In een snel
veranderende wereld zijn de winnaars van
vandaag steeds vaker en sneller de verliezers
van morgen. Dat vraagt steeds meer spreiding
en specialisatie in plaats van centrale
concentratie. Als de overheid ooit al in staat
was de juiste sectoren te selecteren, dan is ze
dat nu niet meer.
Wel kan de overheid richting geven aan een
toekomstig verdienmodel. Namelijk door een
visie te ontwikkelen op de manier waarop
ons land succesvol kan zijn, ongeacht de
onvermijdelijk veranderende sectormix.
Het huidige kabinet durft geen duidelijk
toekomstperspectief te schetsen en past op de
winkel als het om economisch beleid gaat. D66
ziet een landelijk verdienmodel met:
66 l Nieuwe Groei
■ Ondernemingen die vaker tijdelijk succesvol
zijn. Minder grootschalig, maar met een hogere
omloopsnelheid.
■ Ondernemingen die zich specialiseren in
een kleiner deel van de waardeketen, maar
daarin wel excelleren en wereldwijd succesvol
zijn. In plaats van een paar Nederlandse
vliegtuigen bouwen, bedient Fokker nu de hele
wereld met een paar vliegtuigonderdelen.
■ Kapitaal en talent dat snel en soepel
meebeweegt naar sectoren waarin Nederland
tegen die tijd succesvol is
■ Een bottom-up wereld waarin mensen hun
eigen vestigingsplaats kunnen kiezen en daar
hun economische activiteiten ontplooien.
In welke sectoren dat zal zijn is aan
marktpartijen. Maar door ongeacht die
uitkomst scherp te sturen op de generieke
succesfactoren (talent, kennis, wendbaarheid)
kan de overheid richting bepalen, zonder aan
het stuur te zitten. Wat D66 betreft geeft de
overheid dus richting aan het ‘Hoe’ en niet
aan het ‘Wat’. Dat is wezenlijk anders dan het
industriebeleid uit de jaren zeventig, dat erop
gericht was oude industrietakken en bedrijven
met belastinggeld overeind te houden. En het
is wezenlijk anders dan de eendimensionale
benadering van de afgelopen twee decennia
waarbij de overheid de markt enkel faciliteert
door niet in de weg te lopen en hier en daar
wat stimuleringsbudget in te zetten. D66 wil
dus een overheid die actief richting geeft.
Zonder op de stoel van ondernemingen en
individuen te gaan zitten
5.3.2 Kiezen voor talent
Uiteindelijk is talent de bron van bijna alle
kennis, expertise en hun toepassingen. In een
wereld waar we iedere keer weer opnieuw
onze welvaart moeten borgen, is het benutten
van talent van levensbelang. Talent dat
nieuwe technieken bedenkt, talent dat deze
kan vertalen naar concrete toepassingen
en talent dat deze toepassingen weer weet
te vermarkten. In de ogen van D66 moet de
overheid meer verantwoordelijkheid nemen
voor talentontwikkeling. Voor D66 begint die
rol bij het onderwijs. De wereld is steeds hoger
opgeleid, waardoor de relatieve voordelen
van onze goed opgeleide bevolking kleiner
worden. Om kansen te pakken moeten we
zowel ons ‘eigen’ binnenlandse talent optimaal
ontwikkelen en benutten als het buitenlandse
talent maximaal aantrekken. En beide moeten
we beter vast zien te houden.
We hebben in Nederland volop talent, maar
we halen lang niet altijd eruit wat erin zit. Ons
onderwijssysteem hoort bij wereldtop in het
opleiden van minder getalenteerde leerlingen,
maar staat juist verre van de wereldtop in het
maximaliseren van de kwaliteit van de beste
leerlingen en studenten. Dat kan en moet
beter. Daarom moeten we in het onderwijs
meer durven differentiëren. Iedereen een zes
laten halen is niet voldoende. Niet langer moet
alle aandacht gaan naar zwakke leerlingen;
we moeten ook het beste halen uit de slimste
leerlingen. ICT kan onderwijsinstellingen veel
mogelijkheden bieden het onderwijsaanbod
tussen leerlingen met verschillende kwaliteiten
te differentiëren. En op universitair niveau
moeten we sturen op twee universiteiten van
wereldklasse, in plaats van de huidige tien
universiteiten in de subtop.
D66 wil meer aandacht voor bovengemiddelde
leerlingen in middelbaar en hoger onderwijs.
Onderwijs moet hier meer op maat van de
specifieke mogelijkheden en individuele
behoefte. Elk kind is anders en heeft baat bij een
eigen behandeling. Allereerst betekent dit meer
vertrouwen geven aan onderwijsprofessionals
om het beste onderwijs te leveren, met minder
rapportages, bestuur en rigide toetsculturen.
Maar zijn kleinere klassen van groot belang.
Nederlandse klassen zijn nu gemiddeld te
groot. Recent Zweeds-Nederlands onderzoek
toont aan dat hierin investeren loont en dat
de meerprijs terugverdiend wordt middels
een gemiddeld hoger later salaris in latere
levensjaren van leerlingen.196 De investering
loont zelfs zo sterk dat als we in de vertaling
van Zweden naar Nederland half zo hoge
opbrengsten rekenen en dubbele kosten, de
investering nog steeds zou lonen. Daarnaast
zouden alle leerlingen de kans moeten krijgen
om vakken op hun eigen niveau te volgen,
onafhankelijk van hoe goed ze zijn in andere
vakken. Nu is het bijvoorbeeld zo dat als
iemand slecht is in wiskunde en daardoor niet
naar het gymnasium kan, die persoon het vak
Latijn niet mag volgen. Zo haal je nooit het
maximale uit je talent. Deze aanpassing vraagt
een flinke verandering van de organisatie
achter het onderwijs.
Op universiteiten moeten wetenschappers
niet meer primair beloond worden voor
het aantal publicaties, maar ook voor de
kwaliteit van hun onderwijs. De universiteiten
moeten terug van afstudeerfabrieken naar
onderwijsinstellingen waar studenten zich
kunnen ontplooien. Dat betekent ook meer
budget voor het vrijmaken van onderwijs en
onderzoek. Daarbij hebben wetenschappers
ook een plicht om kennis niet enkel te publiceren
in dure tijdschriften die bijna niemand leest.
D66 wil dat publiek gefinancierde kennis in
voor iedereen toegankelijke tijdschriften komt
(‘open access’) en dat wetenschappers zich
actief mengen in publieke debatten wanneer
onderwerpen hen raken.
Daarbij kunnen universiteiten meer aandacht
besteden aan ondernemerschap. Hierbij
moeten de technology transfer offices meer
gericht zijn op het laten starten en welslagen
van nieuwe ondernemingen en minder op
geld verdienen voor de universiteit. Hetzelfde
geldt voor HBO’s waar de centers of expertise
meer kunnen focussen om grotere bijdragen
te leveren aan de ‘valorisatie’ van kennis, met
196 Fredriksson, P.,Öckert, B. & Oosterbeek, H. (2013), Long-term
effects of class size, The Quarterly Journal of Economics, 249–285.
Nieuwe Groei l 67
name in het mkb. Ook kan het hbo een grotere
rol spelen door enerzijds studenten meer
te scholen in de basisvaardigheden van het
ondernemerschap en anderzijds door zich net
als universiteiten meer te specialiseren: van
redelijk goed in alles naar echt goed op een
aantal terreinen. Op basis van die focus kunnen
hbo’s vervolgens ook meer kennis toepasbaar
maken, met name voor het regionale mkb.
Richting gaat hier om de
inrichting en het samenspel
dat nodig is om kansen nog
sneller en beter te benutten
Ook op het MBO is veel talent. Maar te
vaak wordt dit niet goed gestimuleerd en
ontwikkeld. Enerzijds gaan te veel goede
vakmensen verloren omdat veel studenten
niet voor het (slechte imago van het)
beroepsonderwijs kiezen, anderzijds hebben
veel mbo’ers last van verdringing door hbo’ers.
Daarbij hebben decennia van concentratie,
schaalvergroting en veralgemenisering van
het middelbaar beroepsonderwijs geleid
tot een verslechterde aansluiting tussen
onderwijs en arbeidsmarkt met als gevolg
steeds meer bedrijfsopleidingen omdat het
lokale bedrijfsleven niet meer wachten op de
ROC’s. In plaats van algemene vaardigheden
(die het mbo-curriculum domineren) willen
werkgevers
specifiek
vakmanschap.197
Daarom is de door het kabinet voorgestelde
koerswijziging naar regionaal gebonden
kleinschaligheid
met
een
duidelijker
onderscheid tussen de opleidingsniveaus en
meer samenwerking met het bedrijfsleven
een goede eerste stap.
Verder draait onderwijs voor D66 niet
uitsluitend om leren hoe zaken vandaag gaan,
maar om het klaarstomen van jonge mensen
197 Zie hierover ook de SCP-verkenning Kansen voor
vakmanschap en het SER-advies Handmade in Holland
68 l Nieuwe Groei
voor de toekomst. Dat vraagt om een herijking.
Sluit wat leerlingen leren nog wel aan op
wat ze nodig gaan hebben? Het is natuurlijk
onmogelijk om te voorspellen welke kennis in
2035 van waarde zal zijn, maar de vragen liggen
voor de hand. Want waarom moet alles wat met
ICT en omgaan met internet te maken heeft
thuis worden geleerd? Waarom is 2d-tekenen
een vak en 3d-tekenen niet? Waarom wel
Grieks of Duits, maar niet programmeren?
En wat betekent het leren van feitjes voor het
omgaan met grote hoeveelheden informatie
die je tegenwoordig overal kunt vinden over
elk denkbeeldig onderwerp? Een andere
beperking die moet verdwijnen is het gegeven
dat een gymnasiast geen autotechniek kan
volgen, een havist geen latijn en een vmbo-er
geen Engels op vwo-niveau. D66 wil daarom
dat de differentiatie nog veel verder richting
onderwijs op individuele maat gaat.
Tot slot zal het aantrekken en inzetten van
buitenlands talent van grote waarde zijn voor
het nieuwe verdienvermogen van Nederland.
In de VS is bijna de helft van de aangevraagde
patenten afkomstige van eerste generatie
immigranten. Maar Nederland heeft veel minder
kennismigranten dan bijvoorbeeld Zweden,
Zwitserland en het VK en ook in het aantrekken
van buitenlandse studenten is Nederland geen
hoogvlieger.198 Talent wordt (geografisch)
steeds mobieler: de wereld is hun speelveld.
Dat is een kans en een risico tegelijkertijd.
D66 wil hiervan profiteren. Door te zorgen dat
talent zich binnen de Europese Unie vrij kan
blijven verplaatsen. Door immigratiecriteria
voor hoger opgeleiden te reduceren. Door te
selecteren op talent, niet alleen op inkomen.
Door hoogopgeleide ondernemers niet te
weigeren omdat ze geen gegarandeerd inkomen
hebben. Door Nederland voor hen aantrekkelijk
te maken met goede internationale scholen,
en volwaardige huurwoningmarkten. Door
een politiek en maatschappelijk klimaat dat
talentvolle immigranten omarmt, in plaats
van wantrouwt. Door immigratieprocedures
die klantvriendelijk zijn, in plaats van
198 Zie hoofdstuk 4
bureaucratisch. Daarmee trekken we talent aan
en houden we talent vast. In plaats van denken
in termen van concurrentie en verdringing
moeten we hierbij denken in termen van
complementariteit en versterking. Buitenlands
talent is niet nodig op plekken waar genoeg
binnenlands talent is. Maar op plekken waar
Nederlanders het werk niet willen of kunnen
doen, is het aantrekken van buitenlandse
kennis en kunde evident noodzakelijk.
5.3.3 Echt inzetten op onderzoek en
innovatie
In de snel veranderende wereld van de 21e
eeuw neemt het belang van fundamenteel
onderzoek toe. Als de wetenschappelijke
focus zich beperkt tot de huidige behoeften
van het bedrijfsleven, levert dat op korte
termijn misschien meer rendement op, maar
gaat het uiteindelijk ten koste van toekomstige
leidende technologische posities. Het zijn juist
deze posities die een platform bieden voor een
golf van nieuwe bedrijfsvoordelen.199
Ondernemingen investeren inherent weinig
in fundamenteel onderzoek. Omdat de
inspanningen zo groot zijn en de toepassingen
meestal te breed om voor één bedrijf te baten.
De overheid zal dan ook de coördinatie en
financiering van fundamenteel onderzoek
op zich moeten nemen. Na jaren van dalende
overheidsuitgaven aan publieke wetenschap
en R&D moeten beide zo snel mogelijk weer
boven de 1% BBP uitkomen. Het is daarbij
onwenselijk om dit onderzoek sectoraal
te verkokeren, zoals nu voor een groot
deel gebeurd via het topsectorenbeleid.
Fundamenteel
onderzoek
overschrijdt
namelijk het domein van individuele
industriële sectoren.200 Nanotechnologie is
hiervan een goed voorbeeld, met mogelijke
toepassingen die uiteenlopen van de productie
van vuilafstotende verf tot de ontwikkeling
van betere kunstheupen.
199 BCG (2012), NL 2030
200 WRR (2013), Naar een lerende economie
Naast het financieren van fundamenteel
onderzoek maakt de overheid ook
innovatiebeleid. In de afgelopen decennia
was dit aanvankelijk defensief gericht
industriebeleid, dat na het RSV-debacle
(waarbij
de
overheid
scheepswerven
overeind hield) in de jaren 80 overging
in toekomstgericht innovatiebeleid en
technologiebeleid. Dit was meer gericht op
research and development. In de jaren ‘90
kwamen kennis en samenwerking meer
centraal te staan, waarna begin deze eeuw het
Innovatieplatform werd opgericht, met haar op
winnaars gerichte sleutelgebiedenbeleid. Ook
kwamen er meer middelen uit de aardgasbaten
beschikbaar voor de kennisinfrastructuur.201
Nadat de overheid er dus eerst voor koos om
grote bedrijven als Fokker kunstmatig overeind
te houden, kwam later toekomstgericht beleid
tot stand. Dit was eerst gericht op – destijds
nog door de WRR bepleitte! - specifieke
investeringen in sterke sectoren. Daarna op
veelbelovende technologie, om vervolgens
weer terug te gaan naar een specifieke focus
op sleutelgebieden.
Anno 2014 is er het topsectorenbeleid, dat
D66 niet langer wil vormgeven op basis van
sectoren, maar gericht op doelen. Door te
kiezen voor doelstellingen op het gebied
van duurzame energie, communicatie en
mobiliteit worden alle sectoren gestimuleerd
om gezamenlijk met oplossingen te komen.
Voorwaarde is wel dat de door het Rathenau
Instituut202 gesignaleerde wildgroei en
versnippering van nieuwe topconsortia voor
kennis en innovatie (TKI’s) wordt gestopt.
Om beter te kunnen profiteren van het
Europese innovatieprogramma Horizon 2020,
dat ook is ingericht op maatschappelijke
doelen, moet Nederland zijn cofinanciering
beter waarborgen. Tegelijk kan regionale
samenwerking beter tot zijn recht komen
door sterke clusters meer te stimuleren. Alle
keerzijdes en verbeterpunten ten spijt heeft het
topsectorenbeleid tegen een beperkt budget
201 Velzing, E-J (2013), Innovatiepolitiek – Een reconstructie van
het innovatiebeleid van het ministerie van EZ van 1976 tot en met
2010 (proefschrift)
202 Zie: http://www.rathenau.nl/publicaties/publicatie/focusen-massa-in-het-wetenschappelijk-onderzoek-de-nederlandseonderzoeksportfolio-in-internationa.html
Nieuwe Groei l 69
bedrijven bij elkaar gebracht en zo een van de
belangrijkste innovatieproblemen verkleind.
Daarom wil D66 aan de infrastructuur van de
topsectoren vasthouden.
D66 kijkt kritischer naar het fiscale
innovatiebeleid. Het is onduidelijk of het
met de huidige omvang nog effectief is.
Een fors gedeelte kan beter direct naar
(wetenschappelijk) onderzoek gaan. Het
resterende geld moet neerslaan bij het
innovatieve mkb, zoals de WBSO nu doet.
Ook moet er een aparte fiscale maatregel
komen die investeren in de doorgroei van
klein innovatief mkb aantrekkelijker maakt.
D66 stelt een fiscale faciliteit voor, waarin
verliezen van particuliere investeerders in
innovatieve start-ups en snelle groeiers in
de eerste drie jaar voor een kwart kunnen
worden afgetrokken van de Vpb.203
D66 wil dat universiteiten (via KNAW en
NWO) meer budget voor en een sterkere focus
op fundamenteel wetenschappelijk onderzoek
krijgen. Binnen de gekozen uitdagingen moeten
vakmensen en professionals in onderlinge
competitie de beste projecten selecteren
en monitoren. Daarbij is het verstandig de
huidige Nederlandse universiteiten zich meer
te laten toeleggen op een beperkter aantal toponderzoeksgroepen.204 Mede aan de hand van
internationale benchmarks moet periodiek
worden herijkt of Nederland voldoende
in fundamenteel onderzoek investeert. Op
deze manier wil D66 Nederland blijvend
naar de internationale top brengen met
betrekking tot investeringen in en kwaliteit en
maatschappelijk rendement van fundamenteel
onderzoek. Juist via toponderzoek op een
aantal terreinen houdt Nederland toegang tot
al het andere toponderzoek dat wereldwijd
plaatsvindt. Zo kan het Nederlands
bedrijfsleven hier ook van blijven profiteren.
203 D66 heeft dit voorstel –overigens niet te verwarren met de al
bestaande deelnemersvrijstelling en de geschrapte Tante Agaathregeling gericht op leningen van kleine partijen uit de kring van
bekenden- in 2013 voorgesteld in de notitie “Maak particuliere
doorgroei-investeringen (fiscaal) aantrekkelijk. Vooralsnog
verkiest EZ-minister Kamp co-investeren echter boven een fiscale
faciliteit.
204 WRR (2013), Naar een lerende economie
70 l Nieuwe Groei
Minstens zo belangrijk als het ontwikkelen van
nieuwe kennis, is het ontsluiten van bestaande
kennis. Naast het wegnemen van institutionele
drempels tussen onderwijsinstellingen en
bedrijven (open access, kennisportals) moeten
kennis in vorm en omvang beter aansluiten
bij het absorptievermogen van bedrijven.
Simpel gezegd vraagt deze kennis op maat een
concrete vertaalslag, bijvoorbeeld door uit een
vuistdik rapport de voor een bedrijf relevante
paragraaf te lichten.
Wie op het gebied van onderzoek en
innovatie een stip op de horizon wil zetten,
moet niet alleen naar de bestaande sterke
onderzoeksgebieden kijken, maar veel meer
dan nu kijken naar relevante maatschappelijke
gebieden en mondiale uitdagingen.205 206
Dit geeft inspiratie, focus en ambitie voor
alle partijen. Een top vijf zou er als volgt uit
kunnen zien:
■ Schaarste aan voedingsmiddelen
■ Schaarste aan grondstoffen
■ Schaarste aan (fossiele) energie
■ Klimaatverandering
■ De stijgende vraag naar gezondheidszorg
Naast richting geven op het gebied van
(fundamenteel) onderzoek, kan de overheid
ook een belangrijke rol spelen in het aanjagen
van innovaties vanuit het bedrijfsleven. De
overheid kan de voorwaarden zodanig inrichten
dat het voor bedrijven aantrekkelijker wordt
om te kiezen voor innovatieve oplossingen, die
anders waren uitgesteld of geschrapt.
Allereerst kan dit door het inkoopbeleid van
de overheid. Want goed innovatiebeleid is ook
slimmer gebruik maken van de gelden die toch
al besteed worden en de wetgeving die toch
al gemaakt wordt. Daarbij kan de overheid
meer open staan voor nieuwe producten en
diensten dan nu het geval is. D66 wil dat de
205 Werkgroep Innovatie D66 (2013), Een visie op Innovatie
206 Science in transition, Why Science Does Not Work as It
Should And What To Do about It, 2013
overheid in haar aanbestedingsbeleid continu
oplet dat grote gevestigde ondernemingen niet
onnodig worden bevoordeeld. In de VS heeft de
overheid zichzelf een verplichting opgelegd dat
ten minste 18% van de overheidstenders door
jonge ondernemingen moet worden gewonnen.
Bovendien moet er in de opdrachtomschrijving
van aanbestedingen meer ruimte worden
gelaten om met nieuwe oplossingen te komen.
Dit laatste betekent dat het doel van de
aanbesteding goed moet worden beschreven,
maar dat het middel altijd vrij is in te vullen door
de mogelijke leverancier. Een goed voorbeeld
is de aanbesteding van de Ramspolbrug, de
eerste energieneutrale beweegbare brug ter
wereld.207 Hierbij werden uitdagende doelen
voor energiezuinigheid gezet, maar niet hoe die
gerealiseerd moesten worden. Dat werd aan
biedende partijen overgelaten.
Met slim inkoopbeleid kan de overheid ook
optreden als launching customer. Doordat
een bedrijf weet dat de overheid op zoek is
naar een technologie die hij ontwikkelt, krijgt
hij een extra zetje. Vervolgens zien andere
potentiële afnemers het nieuwe product
bij de overheid en wordt het volgende zetje
gegeven. Denk bijvoorbeeld aan zonnepanelen
die geïntegreerd zijn in muren van gebouwen
net als LED-straatverlichting en vingerprintidentificatie. Daarvoor moet de overheid wel
verder kijken dan bestaande technologie en
ook bereid zijn niet alleen op de laagste prijs
te selecteren, maar juist op vernieuwende
concepten. Meer naar de langere termijn toe
kan de overheid prijsvragen uitzetten om
toekomstige problemen het hoofd te bieden.
Hierbij valt te denken aan zorg, infrastructuur
en ICT.208 Overgewaaid uit de Vereinigde Staten
207 Zie: https://www.nevi.nl/sites/default/files/BC_Rijksoverheid_Ramspolbrug.pdf en http://www.rijksoverheid.nl/
nieuws/2012/11/29/nieuwe-ramspolbrug-icoon-van-innovatie.
html
208 Een goed voorbeeld is Zweden waar ze werken met
zogenaamde Innovatie-idols, gecoördineerd door het innovatieinstituut Vinnova. Zo wist Zweden het aantal verkeersdoden fors
terug te dringen door zelfbesturende vrachtwagen en nieuwe
2+1 wegen met een om-en-om-inhaalstrook. Bron: Volkskrant
15/4/2014
maakt Nederland gebruik van de SBIR209 om via
aanbesteding innovaties op maatschappelijke
thema’s te realiseren.
Overigens kan de overheid met scherp inkoopen aanbestedingsbeleid niet alleen kansen
stimuleren maar ook een hoop problemen
voorkomen. Bijvoorbeeld door leveranciers
met tijd- of
budgetoverschrijdingen in
een lopend project niet toe te laten tot de
inschrijving voor een nieuw project.
Ten tweede kan de overheid innovatie
verder stimuleren door nieuwe technische
standaarden te zetten. Als dit op een slimme
manier gebeurt, kunnen ondernemingen
in Nederland sneller en op grotere schaal
investeren in nieuwe technologieën. Dit
kan concurrentievoordelen opleveren. Een
goed voorbeeld hiervan is het succes van het
Finse Nokia. Door het vroegtijdig aannemen
van een gemeenschappelijke standaard
voor mobiele telefonie in de Scandinavische
landen (NMT) en later in heel Europa (GSM)
kon dit bedrijf een leidende positie op het
gebied van mobiele telefoons in de wereld
ontwikkelen. D66 wil dat de overheid scherp
in de gaten houdt waar kansen liggen op
het gebied van standaardisatie. Waar nodig
moet in internationaal verband worden
samengewerkt. Door voorop te lopen met
nieuwe standaarden en regulering voor
nieuwe technologie als 3d printen, genetische
manipulatie en de driverless car kunnen
Nederlandse ondernemingen makkelijker
voorop lopen met nieuwe technologieën.
Ten derde kan Nederland beter gebruik maken
van zijn uitstekende uitgangspositie in ICT.
Onder meer door de aanwezigheid van AMSIX, het op één na grootste internetknooppunt
ter wereld, wordt Nederland the digital
gateway to Europe genoemd. Dat betekent
dat ondernemingen die zich in de buurt van
AMS-IX vestigen een directe afslag hebben
op een van de beste digitale snelwegen
ter wereld, met voordelen als extreem
hoge snelheden en betrouwbaarheid.
209 Small Business Innovation Research (SBIR)
Nieuwe Groei l 71
Nederland wordt in toenemende mate een
populaire vestigingsplaats voor datacentra
en ontwikkelcentra. Toch is Nederland nog
niet voldoende in staat geweest om deze
kracht om te zetten naar succesvolle nieuwe
producten of dienstverleners. Om dit echt
te kunnen laten renderen is opnieuw meer
richting en regie nodig. Een overheid die
voorop loopt met ICT toepassingen, wordt
vaak gevolgd door maatschappij en bedrijven.
Het ICT beleid van de overheid is echter sterk
versnipperd over verschillende ministeries en
meer gericht op het reageren op problemen
dan op het creëren van kansen.210 Er is nog
tijd om in te zetten op een versnelling, maar
hier moeten snel stappen worden gezet.
Helemaal nu andere landen hun gewicht in
de schaal proberen te gooien. In Rusland wil
Poetin 100 Fablabs neerzetten, in zijn State of
the Union van februari 2013 beloofde Barack
Obama 1 miljard aan overheidsmiddelen
voor het bevorderen van 3D-printen en in het
Verenigd Koninkrijk publiceerde de regering
Cameron in de zomer van 2013 een nieuw
curriculum dat scholen verplicht 3D-printers
aan te schaffen en leerlingen ermee te laten
werken.211 Met dergelijke gebaren trek je als
land het initiatief weer naar je toe. Door voorop
te lopen kan de overheid richting geven, ook in
het digitale domein. Wat dat betreft is de inzet
van Kabinet Rutte-II om ICT-innovaties via de
ICT-doorbraakprojecten te bevorderen wat
mager.
op de leefbaarheid van onze omgeving.
Nederland doet er daarom goed aan het
innovatiebeleid te richten op het oplossen van
zulke maatschappelijke uitdagingen. Voordeel
hiervan is dat de meeste andere landen vroeg
of laat voor dezelfde uitdagingen staan en
eventuele Nederlandse successen dan te
gelde gemaakt kunnen worden, zoals eerder
gebeurd is met de Deltawerken.
5.3.4 Inspelen
uitdagingen
op
maatschappelijke
D66 vindt dat het niet aan de overheid
is om sectoren te selecteren en die te
stimuleren. Dat kan de markt veel beter.
Maar er zijn maatschappelijke uitdagingen
die te belangrijk zijn om ze eenzijdig aan de
markt over te laten. Bijvoorbeeld vanwege
geopolitieke overwegingen of hun impact
210 Zie ook: De digitale groeiagenda van D66 (juli 2012).
211 Vermeend, W. (2013) De wereld van het 3D-printen
72 l Nieuwe Groei
Dit kan op verschillende manieren vorm
krijgen. Bijvoorbeeld via een tender van enkele
tientallen miljoenen euro’s, waar markt- en
kennispartijen op in kunnen tekenen. Zij stellen
dan plannen voor, waarbij de exacte invulling
vrij wordt gelaten. Ook kan er een roadmap
opgesteld worden voor nieuwe technieken en
uitdagingen. Zo kunnen scholen en bedrijven
parallel met de overheid kennisontwikkeling
en opleidingen starten. Uitdagingen kunnen
zitten in nieuwe veilige communicatievormen,
nieuwe snellere en efficiënte vervoersvormen
of nieuwe zorgmethodes. Op Europees
niveau wordt een dergelijke strategie van
maatschappelijke uitdagingen voorzichtig
ingezet. De aansluiting met deze societal
challenges moet zeker gezocht worden zodat
ook Europese fondsen slimmer benut worden.
Nederlandse innovatie weinig gericht op
vergroening
Aandeel groene patenten in alle patenten,
percentage t.o.v. OESO-gemiddelde (index)
49
32
4
-19
-22
-30
1
Gemiddelde rijke landen
1
OESO-landen
Bron: Planbureau voor de Leefomgeving, Vergroenen en verdienen, 2013
Figuur 12: groene innovatie
5.3.5 Duurzaam produceren
Een goed voorbeeld van een wereldtrend
waaraan niet te ontkomen is, zijn de oprakende
grondstoffen. Met name energiegrondstoffen.
Dit is randvoorwaardelijk voor zo veel sectoren
en individuen dat de overheid hier een richting
moet bepalen.
Naast een snel oprakende hoeveelheid gas,
beschikt Nederland niet over veel grondstoffen.
Daarbij wordt de gasvoorraad niet ingezet voor
lage energieprijzen, zoals andere landen wel
doen. De Nederlandse industrie staat daarmee
op achterstand van de industrie in de VS, die
met schaliegas de energieprijs heeft zien dalen,
de Chinese industrie die zowel goedkope
zonne-energie heeft als voldoende steenkool en
het olierijke Midden-Oosten, dat bedrijven lokt
met de belofte van goedkope energie.
De Nederlandse overheid kan niet con-curreren
door energie of grondstoffen te gaan subsidiëren
voor grootverbruikers. Immers, het budget van
de overheid is eindig en de grondstofschaarste
zal enkel toenemen. Ook lagere tarieven voor
grootverbruikers, zoals in Duitsland, zijn geen
oplossing. Dan gaan de bakker en zijn klant
betalen voor de metaalsmelter.
Op de korte en middellange termijn
kunnen concurrentienadelen op gebied van
energieprijzen voor de Nederlandse industrie
op het Europese continent enigszins gelijk
worden getrokken door de realisatie van
een interne Europese energiemarkt en een
gezamenlijk energiebeleid.212 Dit betekent
uitbreiding van het grensoverschrijdende
hoogspanningsnetwerk, het harmoniseren van
netwerk-entransportkostenenhetgelijktrekken
van kortings- en subsidieregelingen. Met het
oog op de ontwikkelingen tussen Rusland en
Oekraïne zou de volgende stap een gezamenlijke
energiemacht kunnen zijn, die (Russisch)
212 In een recente voorstel – onderdeel van het energie - en
klimaatbeleid tot 2030- van de Europese Commissie staat de
ambitie om haast te maken met het in werking stellen van een
interne Europese energiemarkt.
gas gezamenlijk inkoopt voor één prijs, die
gezamenlijke voorraden aanlegt en beheert en
die EU-landen tot elkaars energieleverancier
maakt.
Voor de lange termijn is de enige optie om de
afhankelijkheid van energie en grondstoffen
te verkleinen een combinatie van alternatieve
opwekking, besparing en een echte circulaire
economie. D66 werkt op dit moment aan
een duurzame visie op een toekomstvaste
economie met slimmer en schoner
energiegebruik.
D66 wil dat Nederland inzet op alternatieve
energieopwekking, al dan niet in Europees
verband. Via Europese afstemming kan dan
de beste en meest efficiënte opwekkingsvorm
gekozen worden per regio. Door schaarste
zullen prijzen van fossiele energie alleen maar
stijgen. Het is dan ook een investering met
vrijwel gegarandeerd succes. Maar wel een
investering met een dusdanige tijdspanne
dat hier niet enkel naar het bedrijfsleven
gekeken kan worden. Juist voor een dergelijk
project op de lange termijn heeft de overheid
een verantwoordelijkheid. En soms komen
opbrengsten uit deze inspanningen sneller
dan verwacht. De Deense industrie profiteert
nu al van de grootschalige inzet op duurzame
energiebronnen. Overigens is geld niet het
enige dat hier helpt; consequent beleid is
een tweede factor van belang. Door het
weifelachtige Nederlandse beleid van het
afgelopen decennia is te weinig profijt
gehaald uit de investeringen. D66 wil daarom
een duidelijke lange termijnkoers die de
afhankelijkheid van Nederland verkleint. Een
dergelijke duidelijkheid kan al voldoende zijn
om bedrijven naar Nederland te trekken of
start-ups in Nederland te laten beginnen.
Energiebesparing is een ander onderwerp
waar gericht overheidsbeleid oplossingen
kan bieden. Het gaat dan enerzijds om
besparingen in de gebouwde omgeving,
waar door inspanningen van D66 nu eindelijk
fondsen voor beschikbaar komen. Maar het
Nieuwe Groei l 73
gaat anderzijds om technologisch onderzoek
om productieprocessen met minder energie te
doen. Een voorbeeld daarvan is het Europese
onderzoek dat gedeeltelijk plaatsvindt bij
Tatasteel in IJmuiden om de metaalproductie
minder energie te laten verbruiken.213 De
overheid kan dit soort processen stimuleren
met subsidie, maar ook door het bij elkaar
brengen van de relevante partijen.
De derde richting is het aanjagen van de
circulaire economie. In een circulaire economie
bestaat geen afval, maar is al het afval direct
de grondstof voor nieuwe projecten en
producten. Juist voor economieën die over
weinig grondstoffen beschikken, is dat een
voor de hand liggende strategie. Helemaal
omdat een land zo een voorsprong opbouwt
voor het moment dat ieder land een gebrek aan
grondstoffen heeft. Een circulaire economie
vergt veel onderzoek, maar ook een andere
instelling bij ondernemingen en individuen.
De overheid kan onderzoek subsidiëren,
maar ook circulariteit bevorderen door
weggooien, verbranden en opbranden van
afval te belasten. Met de opbrengsten kan
arbeid weer goedkoper worden gemaakt door
de belastingen te verlagen. D66 wil op deze
manier het bedrijfsleven helpen om – al dan
niet in Europees verband – met voorsprong aan
deze wereldtrend te beginnen.
De overheid moet de weg wijzen door
een duidelijk doel te formuleren: 100%
hernieuwbare energie in 2050. Door
rentmeesterschap (fiscaal, bijvoorbeeld via de
WOZ) te belonen of (via subsidie) te stimuleren
en door de vervuiler te laten betalen (fiscale
vergroening). Door op het vlak van innovatie
de terugverdientijd te helpen overbruggen
(via revolving funds bijvoorbeeld) en via het
inkoopbeleid (als launching customer) te
kiezen voor energiezuinige oplossingen). En
door hergebruik van gebouwen en grond te
stimuleren en ambitieus in te zetten op het
recyclen van afval.
213 Het onderzoek is te raadplegen op: http://www.tatasteel.
nl/news-and-media/nieuws-2013/tata-steel-start-derdeproefcampagne-hisarna.html
74 l Nieuwe Groei
5.3.6 Lokaal waar het kan, Europees
waar het moet
De kwaliteit van beleid en bestuur
beïnvloeden de groei en productiviteit,
zeker in een complicerende samenleving
als de onze. Het is van groot belang dat voor
een beleidsonderwerp één bestuurslaag
verantwoordelijk is en dat keuzes op het juiste
schaalniveau gemaakt worden. Uitgangspunt
is dat het bestuur zo dicht mogelijk bij mensen
staat. De lokale democratie vormt de basis:
doe lokaal wat lokaal kan. D66 is positief over
de decentralisatie van verantwoordelijkheden
van de rijksoverheid naar de gemeenten, zoals
nu gebeurd met de jeugd- en langdurige zorg
en het werk- en inkomensbeleid. Gemeenten
kunnen immers beter bepalen welke
zorgbehoefte hun inwoners hebben dan een
anonieme instantie op afstand.
Wel zijn goede voorwaarden nodig. Het
neerleggen van ruimtelijke ordeningstaken
bij gemeenten begin deze eeuw leek logisch.
Immers de lokale wethouder weet het beste
wat en waar er gebouwd moet worden. Toch
leidde dit in de praktijk tot ongewenste
effecten als onderlinge concurrentie om
vastgoedprojecten
en
bouwdrift
met
leegstand als resultaat. En nu de gemeenten
zoveel nieuwe zorgtaken krijgen, dreigen
allerlei ondoorzichtige en ondemocratische
samenwerkingsverbanden
van
kleinere
gemeenten te ontstaan. Voor voldoende
bovenlokale afstemming en bestuurlijke
slagkracht is een sterk middenbestuur nodig:
vijf landsdelen, inclusief een slagvaardige
Randstadprovincie, in plaats van de huidige
twaalf provincies.
Aan de andere kant van het spectrum is een
vergelijkbare ontwikkeling aan de gang. Ook
de samenwerking binnen de Europese Unie
wordt steeds belangrijker voor een sterk
Nederland. De mondialisering maakt dat
uitdagingen steeds vaker grensoverschrijdend
zijn. Niet alleen kan Nederland zaken als
buitenlands
beleid,
klimaatverandering,
1 op de 3 banen in Nederland door export
Elk poppetje vertegenwoordigt 100.000 banen
Fulltime-banen in Nederland1
1/3 door
export
2/3 door
binnenlandse
markt
1
Banen bij
exporteurs
Banen bij bedrijven
die leveren aan
exporteurs
Handel
Overige
diensten
Vervoer
& ICT
Landbouw
Overige
Parttimebanen zijn ook meegenomen, maar omgerekend naar fulltimebanen
Bron: CBS, Werkgelegenheid door export 2012
Figuur 13: exportbanen
luchtkwaliteit, migratie en internationale
criminaliteit niet in zijn eentje oplossen, ook
is een Europese aanpak van bovennationale
kwesties effectiever en kostenbesparend. Dat
is dus goed voor nationale groei. Een Europees
luchtruim zou 5 miljard euro per jaar minder
kosten en elk vliegtuig zou 42 kilometer
per vlucht minder hoeven om te vliegen. De
Amerikanen (682 miljard dollar) geven vier
keer zoveel uit aan defensie als de Europa (189
miljard euro) maar hebben tien keer zoveel
slagkracht. Bijvoorbeeld omdat zij maar een
soort fregat hebben, tegen de 17 verschillende
soorten binnen Europa. En het aanvragen van
een patent in Europa is 18 keer duurder dan
in de VS en maar liefst 60 keer duurder dan
in China. Er valt binnen Europa dus nog een
wereld te winnen voor Nederland.
Dit geldt met name op financieel-economisch
vlak, want daar profiteert Nederland
bovengemiddeld van de Europese Unie.
Volgens het CPB214 staat tegen de 250 euro die
214 CPB 2008, De bijdrage van handelsbeleid aan de openheid
van de Nederlandse economie.
elke Nederlander jaarlijks aan de EU betaalt,
1500 euro tot 2200 euro aan extra verdiensten.
Een maandsalaris dus. Deels komt dit op conto
van de euro, die ondernemers bevrijdde van
wisselkoersen en een stabiele wereldmunt is
gebleken. Niet voor niets hebben de Zwitsers
hun franc aan de euro gekoppeld. Om de kracht
van de euro te behouden is D66 voorstander
van Europese controle op bankbalansen en
landenbegrotingen via de bankenunie en de
begrotingscommissaris.
Maar het belangrijkste is de interne markt
en de vervolmaking daarvan. Onze open
economie profiteert als geen ander van de
lage handelsbarrières in de EU. Als vijfde
exportland (en tweede landbouwexporteur)
ter wereld verdient Nederland jaarlijks 180
miljard euro aan export. Dat is goed voor
ruim twee miljoen arbeidsplaatsen. Driekwart
van dit geld en tweederde van die banen
komen voort uit handel binnen Europa.
Sinds de invoering van de euro is de uitvoer
van groente en fruit naar Frankrijk, Italië en
Spanje verdubbeld. En Nederland slaagde er
afgelopen decennia in de exportgroei naar
Nieuwe Groei l 75
nieuwe toetreders bijna te verdubbelen.
Bij elkaar exporteerde Nederland 25 tot 30
miljard euro per jaar meer naar alle landen die
sinds 1986 bij de Unie kwamen.215
Maar er is ook toekomstig potentieel: de
interne digitale markt. De bijdrage van de
interneteconomie aan de totale economie
van Europa is nu 3.2% en zal in 2020 bijna
10% bedragen. Het voltooien van de interne
digitale markt zal jaarlijks 260 miljard
euro opleveren216 en op langere termijn 4%
extra Europees ‘BBP’.217 Onder meer door
meer e-commerce in Europa. Terwijl het
Amerikaanse Amazon en het Chinese Alibaba
de wereld veroveren, heeft slechts één op de
vijf Nederlanders wel eens iets via internet
gekocht in een ander Europees land. Het
beter benutten van de Europese thuismarkt
biedt dus kansen. Een werkbare invoering
van het Europese betaalsysteem SEPA,
uniforme privacyregels, verbetering van de
e-identificatie en minder versnipperd toezicht
helpen daarbij.
Om de interne markt goed te laten
werken is ook een gelijk speelveld nodig,
gebaseerd op duidelijke Europese regels en
standaarden. Deze moeten de 28 nationale
voorschriften vervangen, maar toch ervaren
ondernemers geregeld Brusselse red tape
en doorgeslagen regelzucht. De Europese
Commissie, het Europees parlement en
de Brusselse bureaucratie zijn populaire
zondebokken, maar lidstaten kunnen
ook zelf een hoop ellende voorkomen.
Door vroegtijdig aan de bel te trekken als
verantwoordelijkheden naar de EU gaan en
door goldplating en nationale toevoegingen
aan Europese afspraken te voorkomen. Maar
het belangrijkste verbeterpunt is scherpere
215 Blom, Wijers en Teulings (2014), EU bracht honderden
miljarden in NRC Handelsblad
216 European Parliamentary Research Service (2014), Mapping
the Cost of Non-Europe, –pp. 19 http://www.europarl.europa.eu/
the-secretary-general/resource/static/files/files/mapping-thecost-of-non-europe--march-2014-.pdf
217 The European Policy Centre (2010), The Economic Impact of
a European Digital Single Market, Final Report |
76 l Nieuwe Groei
democratische controle van de macht. Dat
vraagt een parlement dat transparante
besluitvorming afdwingt, dat zelf wetten
kan maken en dat Eurocommissarissen ter
verantwoording kan roepen.
5.3.7 Kloven dichten en clusters benutten
Nederland heeft veel goede spelers in de
economie, maar ze spelen niet altijd even
goed samen. Om het potentieel van Nederland
beter te benutten, moeten we zorgen dat de
inzet van verschillende overheden, bedrijven,
brancheorganisaties, onderwijsinstellingen,
enzovoorts, beter op elkaar aansluiten.
Neem de mismatch op de arbeidsmarkt.
Ondanks de hoge werkloosheid staan veel
vacatures open. Ondernemingen als Philips
en ASML geven aan dat ze moeite hebben de
juiste mensen te vinden. Dit komt gedeeltelijk
doordat de vraag naar arbeid vanuit het
bedrijfsleven niet aansluit op het aanbod vanuit
het onderwijs. Het aanbod van arbeid wordt
hoofdzakelijk bepaald door studiekeuzes en
de capaciteit van onderwijsinstellingen. Zo is
er op dit moment een tekort aan academische
technici op de arbeidsmarkt. Veel studenten
willen wel techniek studeren, maar er is een
numerus fixus voor een aantal technische
studies aan de grootste technische universiteit
van ons land.218 Hierdoor laten we veel
potentieel liggen.
Ook constateren ondernemingen steeds vaker
dat de kennis van afgestudeerden niet aansluit
op hun behoeften. Als ondernemingen en
scholen nauwer zouden samenwerken op het
gebied van lange termijnpersoneelsplanning
en op de inhoud van de curricula, kan dit de
problemen van beide verminderen. Naar
Angelsaksisch en Scandinavisch voorbeeld
is D66 daarom voor een faciliterende rol van
de overheid in het beter laten samenwerken
van ondernemingen en onderwijsinstellingen,
met name bij beroepsopleidingen. Hier
218 http://www.tudelft.nl/studeren/studeren-aan-de-tu-delft/
numerus-fixus/
moeten niet alleen commerciële werkgevers
bij worden betrokken, maar ook overheden
en zorginstellingen. Daarnaast moeten
onderwijsdoelstellingen een eerlijk beeld
geven
van
carrièreperspectieven
van
verschillende studies en meer flexibiliteit
inbouwen in curricula. Zo weten studenten
waar ze voor kiezen en kunnen ze makkelijker
wisselen. Ook moet er een rem komen op de
wildgroei aan studies die niet aansluiten bij de
vraag van werkgevers.
Om frequentere en grondigere herijking
van curricula mogelijk te maken dienen ook
onderwijzers vaker te worden bijgeschoold.
De financiering daarvan is een taak van
de overheid, maar dan zonder het huidige
vrijblijvende karakter van bijscholing.
Een ander belangrijk punt is de regionale
innovatiekracht.
Om
in
de
huidige
wereldeconomie concurrerend te blijven,
moet Nederland zich onderscheiden in
innovatie: het ontwikkelen en naar de markt
brengen van nieuwe producten en diensten.
Er zijn legio kansen buiten onze thuismarkt,
die we kunnen benutten. Innovatie en
vernieuwing aanjagen is volgens D66 een
richtingzoekende overheidstaak. Soms gaat
het dan om het bij elkaar brengen van partijen
rond een bepaald thema. Een van de grootste
barrières voor innovatie is immers gebrekkige
samenwerking: partijen kennen elkaar niet
en zien daarom niet dat ze elkaar kunnen
versterken, publiek ontwikkelde kennis is
onbekend bij de mkb’er, kruisbestuiving
tussen sectoren lukt onvoldoende. Op andere
momenten zijn overheidsinvesteringen nodig:
Silicon Valley had nooit zo groot kunnen
worden zonder de overheidsinvesteringen
in DARPA.219 Dichter bij huis kenmerken
de huidige succesregio’s van Nederland,
Eindhoven en Wageningen, zich juist door een
sterke rol van de regionale overheid bij het
bundelen van krachten uit bedrijfsleven en
onderwijsinstellingen.
219 Het Amerikaanse Defense Advanced Research Projects
Agency (DARPA)
Lang werd gedacht dat op basis van een lineair
model nieuwe wetenschappelijke inzichten als
vanzelf leiden tot innovaties waar een land geld
mee kan verdienen. Inmiddels is bekend dat
er meer sprake is van een zichzelf herhalend
proces met (regionale) wisselwerking tussen
bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen.
Het is zaak dit actief te organiseren, zodat
interactie ontstaat tussen de wetenschappers
en het mkb. Volgens de WRR moet het
innovatiebeleid daarom gericht zijn op het
creëren van ecosystemen en clusters via het
verbinden van maatschappelijke uitdagingen
aan sectoren waar Nederland sterk is. Zo moet
kenniscirculatie op gang worden gebracht.220
Regio’s en steden zijn de dragers van de nieuwe
wereldeconomie. Geografische clusters van
ondernemingen en kennisinstellingen rond
een specialisme zijn de economische aanjagers
van de toekomst. De ondernemingen zelf
verdienen het geld, maar clusters concurreren
in het aantrekken van ondernemingen en het
laten ontstaan van nieuwe ondernemingen.
Een overheid kan zo’n cluster niet zomaar
uit de klei trekken, maar als er voldoende
kritische massa is, kan een cluster wel
versterkt en versneld worden. D66 wil dan
ook het agrofood-cluster bij Wageningen
verder uitbouwen. Ook high tech in en rond
Eindhoven is een goede stap, maar kan nog
veel beter. Energie in Groningen rond de
Eemshaven heeft veel potentie, maar moet
nog veel beter ingebed. Dit alles kan sneller in
samenwerking met de overheid.
Verder moet innovatiebeleid niet te eenzijdig
gericht zijn of bepaald worden door grote
ondernemingen, zoals nu vaak nog het geval
is. Kleine vernieuwingen en verbeteringen
komen van grote ondernemingen, maar de
echt grote vernieuwingen komen meestal
van nieuwe ondernemingen. Daarom moet
er ruimte zijn voor nieuwe uitdagers en die
ruimte moet worden bewaakt.
220 WRR-rapport (2013) (pp. 226): Goed innovatiebeleid is dan
ook primair: de sterkte van het innovatie-ecosysteem vergroten.
Dat betekent kennisontwikkeling en –circulatie stimuleren,
verbindingen tussen actoren verbeteren, ondersteunen waar
zinvol en uitdagen waar mogelijk.
Nieuwe Groei l 77
Ten slotte zou Nederland er gebaat bij zijn
als zowel het grootbedrijf als het mkb meer
kennis zou nemen van de technologieën
en ideeën die bij universiteiten en starters
leven.221 Een starter kan namelijk veel sneller
een product ontwikkelen en vermarkten op
de rug van een gevestigd bedrijf, dan wanneer
die starter telkens zelf het wiel opnieuw moet
uitvinden. Bij een bestaand bedrijf is er over
de loop van vele jaren know-how opgebouwd
over productontwikkeling en marketing.
Bovendien kan een bestaand bedrijf het
nieuwe initiatief (mede-) financieren. Op
deze manier kunnen innovatieve ideeën veel
sneller dan nu hun weg naar de markt vinden.
In een toekomst waarbij speed to market een
cruciaal concurrentievoordeel wordt, is dat
geen luxe.
5.3.8 Regie over ministeries heen
Overheidstaken
die
direct
het
verdienvermogen van Nederland raken zijn op
dit moment versnipperd over verschillende
ministeries. Dat kan ook niet anders:
toekomstige groei is namelijk een resultante
van wat er op verschillende beleidsterreinen
gebeurt. Immigratie, onderwijs, woningmarkt,
belasting, mededingingsbeleid, belasting,
ontslagrecht, allemaal zijn het factoren die
uiteindelijk kunnen leiden tot nieuwe groei.
Daarom is coördinatie nodig. Een ministerie of
bewindspersoon zou die verantwoordelijkheid
kunnen krijgen, maar dit gebeurt nu niet.
Nederland geeft tientallen miljarden uit
aan onderwijs, zorg, innovatie immigratie,
infrastructuur en andere beleidsterreinen die
van wezenlijk belang zijn voor economische
groei. Maar de overheid maakt geen duidelijke
doorvertaling van welke keuzes op deze
terreinen de gewenste economische groei het
best ondersteunen. In plaats daarvan worden
ze ieder binnen hun eigen beleidsterrein dus
verkokerd - geoptimaliseerd. Het ministerie
van OCW bepaalt zelf wat goed onderwijs is
221 KPMG (2013), New Horizons – De potentie van
samenwerking tussen start-ups en grote ondernemingen
78 l Nieuwe Groei
en wat niet. Afstemming over de inhoudelijke
richting is nodig om gezamenlijk ruimte
te geven aan groei. Met name op het vlak
van talent en onderzoek, duurzaamheid en
transparantie van overheidsprestaties is
een meer samenhangende richting nodig.
Het is tijd voor een centrale groeiaanpak,
in plaats van de huidige versnippering over
departementen die economische groei
beïnvloeden. In komende regeerakkoorden
moet groei een kabinetsbrede ambitie zijn
met een minister van Economische Zaken die
afzonderlijke ministeries op hun groeibijdrage
aanspreekt en afrekent. Dit in de geest van
EZ-minister Hans Wijers en zijn ministerieoverstijgende MDW-operatie (marktwerking,
deregulering, wetgevingskwaliteit).
5.3.9 Geld inzetten voor de toekomst
Wanneer een eenduidige en gedeelde
groeiagenda gekoppeld wordt aan een
minder verkokerde kijk op de begroting,
wordt het mogelijk de slagkracht van de
overheid optimaal in te zetten. Met de huidige
incrementele wijze van begroten is het moeilijk
geld vrij te maken en in te zetten op de best
renderende overheidsinvesteringen.222 Zo zijn
de gasbaten de afgelopen decennia vooral naar
lopende uitgaven gegaan: 26% naar sociale
zekerheid en 20,5% naar openbaar bestuur en
veiligheid.223 Dit patroon doorbreken vraagt
om analytische kracht en ook onpartijdige
geloofwaardigheid die de overheid niet
altijd heeft. Daarom kan de overheid
nadrukkelijker onafhankelijke instanties bij
het begrotingsbeleid betrekken, zoals het
Centraal Planbureau en de Wetenschappelijke
Raad voor Regeringsbeleid
D66 wil het kasboekje van de overheid
verbeteren. De beste methode om de
overheidsfinanciën robuuster te maken is
strengere begrotingsdiscipline. In goede
tijden meer staatsschuld aflossen, dan wordt
222 BCG (2012), NL in 2030
223 NRC 24 januari 2014
de noodzaak om te bezuinigen in moeilijke
tijden vanzelf minder. D66 is daarom groot
voorstander van stringent begroten in goede
tijden. In het verleden konden kabinetten
te vaak de verleiding niet weerstaan om bij
economische voorspoed direct extra geld uit te
geven. Daarbij gaat een steeds groter gedeelte
van de rijksbegroting naar consumptieve
uitgaven aan bijvoorbeeld zorg en sociale
zekerheid, in plaats van investeringen in
onderzoek, innovatie en infrastructuur.
Daardoor
worden
investeringsuitgaven
verdrongen, terwijl investeringen juist
onze verdienkracht kunnen vergroten.224
Investeringen die een positief maatschappelijk
rendement beloven kunnen echter alleen
plaatsvinden als ze financierbaar zijn. Dit geld
niet alleen voor de Rijksoverheid,225 maar
ook voor decentrale overheden en publieke
organisaties. Zo stellen ziekenhuizen en
universiteiten nu regelmatig ICT-investeringen
uit die over een langere periode erg rendabel
zijn, maar die in het eerste jaar onvermijdelijk
meer kosten dan ze opleveren.
Zonder belangrijke begrotingsregels en
uitgangspunten direct overboord te gooien,
is de tijd rijp om serieus onderzoek te doen
naar de mogelijkheid om aan de uitgavenkant
scherper onderscheid te maken tussen
consumptieve uitgaven en investeringen.
Daarbij zou het vastleggen van een gewenste
verhouding tussen beide helpen. Nu is
het zo dat ongeveer twee derde van de
overheidsuitgaven naar zorg en uitkeringen
gaat (consumptief) en slechts een derde
naar onderwijs, infrastructuur, ambassades,
politie en justitie. Door anders te kijken naar
de begrotingsposten kan hier verandering in
224 WRR-rapport (pp. 354): Investeringen komen gemakkelijk in
de knel in een beleidscyclus waarin het jaarlijks sluitend krijgen
van de begroting bij uitstek benadrukt wordt. Het is immers verleidelijk om nieuwe investeringen uit te stellen of vervangingen te
temporiseren, om op die manier extra middelen ter beschikking
te hebben voor politiek urgente zaken, zoals uitkeringen en de gezondheidszorg.
225 In dat kader schrijft econoom Frank Kalshoven (Volkskrant
24 mei 2014) treffend dat het ministerie van Onderwijs in Haagse
termen (helaas) wordt beschouwd als een uitgeefministerie
(kostenpost) in plaats van een investeringsministerie
(groeimotor).
komen, al blijven politieke keuzes nodig. Wie
beter onderwijs en meer ambassades wil,
kan dit doen door te snijden in zorgkosten en
uitkeringen.
In een snel veranderende wereld is het een
concurrentievoordeel als de overheid snel
haar beleid kan bijsturen.226 Bovendien zal
economische groei mede door de toegenomen
internationale verwevenheid waarschijnlijk
volatieler
worden,
waardoor
sneller
ingrijpen nodig is om het begrotingstekort
in de hand te houden. Als uitgaven vooraf
vast liggen, kan dit alleen met omvangrijke
bezuinigingsoperaties. Beide constateringen
pleiten
ervoor
de
overheidsfinanciën
minder lange termijnverplichtingen te laten
bevatten, zodat beleid sneller kan worden
bijgestuurd. Dit kan worden bereikt door meer
overheidsprogramma’s automatisch te laten
aflopen, door vooraf vaker een horizonbepaling
in de wetgeving op te nemen. Er is dan na een
aantal jaar expliciete besluitvorming nodig
om beleid voor te zetten. Dit bevordert de
discipline om beleid stelselmatig te evalueren,
voortschrijdend inzicht te implementeren en
periodiek nieuwe prioriteiten te stellen.
Ook de Europese begroting moet anders. In
het Meerjarig Financieel Kader 2014-2020
(MFK, een kleine duizend miljard euro, dus
per jaar ongeveer 160 miljard euro) vormen
landbouwsubsidies nog steeds veruit de
grootste post. Jaarlijks gaat er 55 miljard euro
naartoe, tegen slechts 2 miljard voor kennis
en onderwijs. D66 pleit er daarom voor om
jaarlijks 25 miljard euro van koeien naar
kennis over te hevelen227, waarvan 13 miljard
naar toekomstgericht onderzoek gericht op
maatschappelijke thema’s als de genezing
van kanker en dementie of het energiezuinig
maken van de samenleving.
226 BCG (2012), NL 2030
227 Zie de Europese tegenbegroting van D66 en het plan “Van
Koeien naar Kennis” (D66, mei 2014) waarin staat beschreven
hoe de 25 miljard extra voor onderzoek en innovatie volgens D66
besteed zou moeten worden. Onder meer: groter budget Horizon
2020 (inclusief innovatie in het mkb, samenwerkingsverbanden
en kennishubs), gespecialiseerde universiteiten (met junior
colleges en summer schools) en een verdubbeling van het Erasmus
uitwisselingsprogramma,
Nieuwe Groei l 79
5.3.10 Een groeifonds en een toekomstcommissaris
Niet alleen investeren we onvoldoende in
menselijk kapitaal, volgens de WRR is ook
het innovatiebeleid volstrekt onvoldoende
om economische groei en werkgelegenheid
op peil te houden.228 D66 wil dit doorbreken
door een regeringscommissaris aan te
stellen voor het toekomstgericht beleid van
Nederland. Hij of zij moet een plan maken
voor het beste onderwijs, een leven lang
leren en effectiever innovatiebeleid. Om deze
toekomstcommissaris daadwerkelijk invloed
te geven, valt hij niet alleen direct onder
de minister-president, maar krijgt hij ook
middelen in de vorm van een Groeifonds, dat
gevuld wordt uit de gasopbrengsten.
Dit is eerder gebeurd. In 1993 werd het
Fonds Economische Structuurversterking
(FES) ingesteld. Dit aardgasbatenfonds moest
voorkomen dat investeringen geschrapt
werden ten faveure van uitkeringen en
belastingen. Na 15 jaar en 34 miljard
euro aan investeringen (Betuweroute,
Hogesnelheidslijn-zuid, mainport Rotterdam
maar ook kennisinvesteringen) is het FES
echter opgeheven.
Omdat het Groeifonds gericht is op de
toekomst mag het binnenkomende geld
niet allemaal direct uit worden gegeven. De
governance van het fonds moet er daarom
op gericht zijn dat de korte termijn boven
de lange termijn gaat. Het moet beginnen
te sparen en jaarlijks slechts (maximaal)
€100 miljoen uitgeven, behalve wanneer het
rendement van de hoofdsom groter is. Zo
wordt er gebouwd aan een groot fonds naar
Noors model, waarmee de bodemschatten
niet in een generatie verbrast worden.
D66 wil uiteindelijk de complete jaarlijkse
opbrengsten van Nederlandse delfstoffen in
het nieuwe fonds storten, maar realiseert
228 WRR-rapport (pp. 372): In Nederland daarentegen wekt
innovatiebeleid te veel de associatie van een snoepje voor het
bedrijfsleven.
80 l Nieuwe Groei
zich dat dit niet per direct kan. Daarom kiest
D66 voor een ingroeimodel waarbij vanaf
2015 structureel een substantieel deel van
de gasbaten in het fonds stromen. Dit geld
moet via alternatieve keuzes en bezuinigingen
worden vrijgespeeld: een beperking van de
consumptieve uitgaven aan met name sociale
zekerheid en zorg. Belangrijk is hierbij te
beseffen dat het geld uit delfstoffen hoe dan
ook tijdelijk geld op de begroting is. Het lijkt
ons daarom verstandig om ons als land hierop
voor te bereiden en een fonds op te bouwen
voor langdurig rendement.
5.3.11 Prestaties anders meten
De Nederlandse overheid meet haar succes
vooralsnog voornamelijk aan de hand van het
BBP. Het voordeel hiervan is dat dit eenvoudig
te bepalen is, maar het grote nadeel is dat
deze maatstaf uiteindelijk slechts beperkt het
succes weergeeft:
■ Allereerst kan het BBP misleiden, bijvoorbeeld doordat niet-structurele groei
(door grote krediettoename) wel de BBP-groei
verhoogt, terwijl dit effect maar tijdelijk is.
zijn alternatieve indexen in opkomst zoals
de Happy Planet Index, de World Prosperity
Index en de Human Development Index. In lijn
hiermee roept D66 Nederlandse economen,
het ministerie van EZ en het CPB op met
alternatieve parameters te komen om de
daadwerkelijke voortgang van productiviteit
en kwaliteit van leven te meten.
Daarbij zou het kabinet zich minder moeten
blindstaren op korte termijngroei van het BBP
en de staatsschuld alleen. Het veiligstellen van
onze toekomstige verdiencapaciteit vereist
dat we meer kijken naar lange termijngroei.
Bijvoorbeeld weergegeven door het aantal
patenten, het aantal kennismigranten, onze
handelsbalans inclusief de hoeveelheid
export naar de snelst groeiende economieën,
en uiteraard duurzame investeringen in
onderwijs, infrastructuur en alternatieve
energiebronnen. Door hier intelligentere
economische parameters aan te koppelen
ontstaat een prestatiemeetlat die beter inzicht
geeft in voortgang.
■ BBP is op de korte termijn gericht: het geeft
niet weer in welke mate een land de juiste
stappen zet op weg naar lange termijnwelvaart
(zo hebben investeringen in onderwijs op
korte termijn meestal een drukkend effect op
BBP).
■ Het geeft demonetariserende effecten
niet weer. Indien diensten gratis of
goedkoper worden stijgt het BBP niet,
maar de daadwerkelijke consumptie van
individuen wel. Bijvoorbeeld door auto’s of
vakantiehuizen te delen.
Een overheid die daadwerkelijk meer richting
wil geven, moet zichzelf in staat stellen het
eigen succes beter te meten. Alleen het BBP
hanteren, schiet hier tekort. Niet voor niets
Nieuwe Groei l 81
Als we doorgaan op deze weg, is onze
verwachting dat mensen zich in 2030 zullen
afvragen waarom politici en beleidsmakers
geen gerichte actie op groei hebben
ondernomen. Het feit we er vandaag, in 2014,
nog relatief goed voorstaan, is namelijk te
danken aan prestaties en investeringen uit het
verleden. Schijn bedriegt dus. Willen we onze
welvaart behouden, dan zullen we vandaag
moeten inzetten op nieuwe groei voor morgen.
De WRR heeft dit debat aangezwengeld met
het rapport ‘Naar een lerende economie’
maar ook Lex Hoogduin, Frank Kalshoven
en Hans Wijers hebben hiertoe opgeroepen.
Deze notitie behelst de inzet van D66 voor ons
verdienvermogen van de toekomst.
In hoofdstuk 1 en 2 hebben we geconcludeerd dat deze nieuwe groei nodig is
voor Nederland en de Nederlanders. Om
collectieve voorzieningen toegankelijk en
betaalbaar te houden en om keuzevrijheid
en ruimte voor ontplooiing te blijven bieden.
Nieuwe groei is ook haalbaar, ondanks een
dalende beroepsbevolking en stilvallende
groeimotoren. Maar dan moeten we verder
kijken dan ‘uit de crisis komen’ en nu al
nadenken over de economie die we in 2030
willen zijn. Om competitief te blijven en
groeipotentie te houden, moet Nederland
inspelen op de snel veranderende omgeving.
Er is een wereld te winnen, maar alleen voor
wie inspeelt op de veranderende wereld.
Conclusie
© Charly Verhoeven
Om de nodige nieuwe groei te realiseren moet Nederland forse stappen
zetten. Kabinet na kabinet heeft de afgelopen jaren te weinig gedaan
om Nederland klaar te maken voor de toekomst. Belangrijke keuzes en
hervormingen zijn te laat tot stand gekomen. Investeringen in kennis en
innovatie zijn achtergebleven. Internationaal gezien levert dit Nederland
achterstanden op. Achterstanden die alleen met durf en visie zijn in te halen.
82 l Nieuwe Groei
In hoofdstuk 3 hebben we deze veranderende
wereld geschetst. Mondialisering, automatisering, vergrijzing en individualisering
zijn daarbij de voornaamste ontwikkelingen.
Nederland kan in 2030 een centrum van
onderscheidende productie worden. Waar
nieuwe talenten en technieken de ruimte
krijgen. En waar mensen dankzij een leven
lang leren een groot aanpassingsvermogen
hebben. In deze ondernemende omgeving
staat het individu centraal en de menselijke
maat voorop. Het bestaande blokkeert het
nieuwe niet en de blik is gericht naar buiten.
Maar er is ook oog voor de groepen die
zich verliezers voelen van de voortdurende
verandering en globalisering. Zij hebben een
nieuw perspectief nodig en instrumenten
die hen helpen zelfstandig te zijn. Beter
onderwijs dat beter aansluit bij persoonlijke
mogelijkheden speelt hierin een centrale en
cruciale rol.
Om dit te bereiken moet Nederland de
arbeidsparticipatie verhogen, maar vooral
de arbeidsproductiviteit fors verbeteren. De
participatie verhogen moet zowel door meer
mensen - die dat kunnen - te laten werken,
als door mensen - die dat willen - meer te
laten werken. De productiviteit verhogen
moet zowel in de private, als in de publieke
sector. In hoofdstuk vier hebben we gezien
dat uiteenlopende barrières dit in de weg
staan. Onze arbeid is relatief duur, onze
arbeidsinzet behoort tot de laagste ter wereld
zonder dat de arbeidsproductiviteit van de
laatste 20 jaar dit voldoende compenseert.
We hebben een structureel begrotingstekort
en veel publieke en particuliere schuld.
Daarbij zijn niet alleen oude groeimotoren als
bevolkingsgroei, bouwproductie en financiële
producten opgebrand, ook scoort Nederland
ondermaats op het opleiden en aantrekken
van talent, het benutten van bestaande kennis
en het investeren in innovatie. Onze export
is omvangrijk, maar heeft relatief weinig
toegevoegde waarde en blijft achter in nieuwe
groeilanden en opkomende economieën. Veel
ondernemingen groeien niet door een stroeve
arbeidsmarkt, een krappe kapitaalmarkt en
een dure energiemarkt. Onze omvangrijke
(semi-)publieke sector is ineffectief ingericht
en de overheid is traag en risicomijdend. Ook
het schemergebied tussen markt, overheid en
polderpartijen is vaak een remmende factor,
omdat het in de polder vaker gaat over geld
verdelen dan over geld verdienen. Daarbij zit
de overheid mensen en bedrijven op talloze
manieren in de weg. Nieuwkomers in onze
economie worden tegengewerkt en nieuwe
kansen worden niet of niet snel genoeg benut.
Maar het grootste probleem is dat het kabinet
geen regie neemt voor nieuwe groei.
Nieuwe Groei l 83
In hoofdstuk 5 schetsen we de drie parallelle
wegen die de stip op de horizon in 2030
dichterbij brengen: ruimte, beweging en
richting.
Ruimte geven is actief zorgen dat de basis op
orde is, zonder als overheid in de weg te lopen.
Daarom is uitstekend onderwijs nodig, om
te zorgen dat niemand met een achterstand
begint. Ook moet de overheid betaalbare zorg
bieden, die voor iedereen toegankelijk is. Tot
slot is een aantrekkelijk vestigingsklimaat
onmisbaar, van krimpgebied tot metropool,
met overal snelle verbindingen, zowel fysiek
als digitaal. Maar ruimte betekent ook dat
ondernemerschap beter beloond worden
door het ruimer te financieren en minder
te laten kosten. De overheid kan kleiner en
doelmatiger worden door tussenlagen te
schrappen en door zich te beperken tot haar
publieke kerntaken.
Beweging staat voor het wendbaarder maken
van mensen, ondernemingen en de publieke
sector zelf. Dat betekent mensen motiveren
om een leven lang te leren, maar ook gaat
het om mensen aan het werk krijgen die al
te lang aan de zijlijn staan. Dat vraagt ook
een beter aanbod van passende particuliere
huurwoningen.
De wendbaarheid van ondernemingen draait
om beter betwistbare markten waar de
gevestigde orde nieuwkomers niet wegdrukt.
Naast het zijn van een strenge marktmeester
met voldoende capaciteit en afschrikkende
werking moet de overheid daartoe ook
zichzelf anders inrichten. Minder verstorende
organisaties die half markt en half overheid
zijn. Dat betekent scherper kiezen: of
strakkere (politieke) aansturing of meer
(marktconforme) afrekenbaarheid. Tevens wil
D66 de wet Markt en Overheid aanscherpen.
De beschikbaarheid van geschikt personeel
en durfkapitaal moet omhoog. Enerzijds door
arbeid minder te belasten en investeringen
fiscaal aantrekkelijker te maken, anderzijds
door vraag en aanbod – inclusief nieuwe
84 l Nieuwe Groei
constructies als zzp’ers en crowndfunding beter op elkaar aan te laten sluiten. Naast een
polder die meer meedenkt dan tegenwerkt, is
de grote uitdaging om de collectieve regelingen
zo te moderniseren dat ze aansluiten bij de
huidige arbeidsmarkt. Deze kent namelijk
steeds meer zelfstandigen met de wens hun
opgebouwde kapitaal anders te verdelen over
hun levensfasen.
Zonder richting komen we er niet. D66 wil
dat Nederland talent opleidt waar mogelijk
en aantrekt waar nodig. Omdat fundamenteel
onderzoek de concurrentiekracht versterkt
en innovatie maatschappelijke uitdagingen
het hoofd biedt, wil D66 niet alleen meer
investeringen en minder consumptieve
uitgaven in de begroting, maar tevens een
groeifonds uit de gasbaten, beheerd door een
toekomstcommissaris.
Tot slot is centrale groeiregie nodig. Door
prestaties anders te meten, het lange
termijn verdienvermogen vaker voorop te
stellen en investeringen te verkiezen boven
consumptieve uitgaven. Naast groeigerichte
coördinatie tussen ministeries onder leiding
van de minister van Economische Zaken, vraagt
dit groeigericht beleid waar ministeries op
kunnen worden aangesproken en afgerekend.
De gevolgen hiervan zijn in onderstaande tabel
per ministerie uitgewerkt. Op deze manier kan
Nederland, na jaren van crisis, weer vooruit.
Vooruit naar nieuwe groei!
Ministerie
Ruimte
Beweging
Richting
EZ
Coördineren administratieve
lastendrukvermindering;
randvoorwaarden voor
goede ICT-infrastructuur
bewaken
Scherper
mededingingsbeleid en
markttoezicht gericht
op toegankelijkheid,
betwistbaarheid en eerlijke
concurrentie
Groeiregie over de
ministeries heen;
ambitieus innovatiebeleid;
energiebeleid dat inzet
op minder verbruik,
meer hergebruik en
samenwerking EU
Onderwijs
Goed onderwijs in heel
Nederland: kleinere klassen,
digitaal onderwijs, meer
horizontaal toezicht
Een leven lang leren voor
iedereen, flexibele curricula,
bredere toegang tot
onderwijs
Excellentie en talent
meer stimuleren en beter
begeleiden; ambitieus
wetenschapsbeleid
Financiën
Bevorderen van een
dienstbare financiële sector;
stimuleren van meer nonbancaire bedrijfsfinanciering;
belastingstelsel dat werken/
ondernemen beloont
Verlaging van de lasten op
arbeid; staatsbedrijven beter
aansturen
Sociale Zaken
-
Wonen
& Rijksdienst
-
Mensen actiever van werk
naar werk begeleiden;
versoepeling ontslagrecht
en cao’s minder bindend;
collectieve voorzieningen en
de polder moderniseren
Een groeifonds uit de
aardgasbaten inrichten;
Meer investeringen en
minder consumptieve
uitgaven; prestaties anders
meten dan enkel via BBP
groei
Infrastructuur
& Milieua
Coördinatie van de
ruimtelijke inrichting;
zorgen voor goede fysieke
verbindingen
Veiligheid
& Justitie
Binnenlandse
Zaken
Buitenlandse
Handel
Modernisering van het
auteursrecht in het
internettijdperk;
Opschalen stadsdelen en
gemeenten, realiseren
van vijf daadkrachtige
landsdelen waaronder een
Randstadprovincie
Ondersteuning bij export via
ambassades en consulaten;
-
Zorgen voor meer
particuliere (midden)
huurwoningen; Aantal
ZBO’s en agentschappen
terugbrengen en ze beter
aansturen; verbeteren van
ICT-inkoop door de overheid
Betere huisvesting voor
studenten en buitenlands
talent; Stimulerend
uitbestedings- en
aanbestedingsbeleid
-
-
-
Het aantrekken van
buitenlands talent beter
mogelijk maken
Wetgevingstrajecten
versnellen; publieke
besluitvorming
transparanter maken
-
Focus op productiviteit
publieke sector via
betere benchmarking en
prestatieafspraken
Binnen de EU
inzetten op goede
vrijhandelsverdragen
Nieuwe Groei l 85
Verantwoording
Deze publicatie gaat over nieuwe economische groei voor Nederland en heeft tot doel een
richtinggevende bijdrage te leveren aan de politieke en maatschappelijke discussie over het
toekomstig verdienvermogen van ons land. Vraagstukken die gaan over het verdelen van alles
wat verdiend wordt, inclusief de actuele discussie over (de verdeling van) vermogensrendement,
zijn buiten beschouwing gelaten. Deze publicatie gaat ook in op de rol van de overheid bij
het stimuleren van de economie, iets waar economen - van Keynes en Krugman tot Hayek en
Friedman - zeer verschillend over denken. De voorstellen die D66 op dit vlak doet, zijn echter meer
praktijkgericht dan ideologisch van aard. Het gaat in deze publicatie om keuzes op hoofdlijnen.
Waar voorstellen consequenties kunnen hebben voor de Rijksbegroting, werken wij deze later
en elders uit. Naast de - in de voetnoten genoemde - geraadpleegde inhoudelijke bronnen, is bij
het zoeken naar bepaalde termen en definities gebruik gemaakt van Wikipedia, CBS Statline en
overheidswebsites. Deze publicatie is tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van de
Tweede Kamerfractie van D66.
Bij het opstellen van de tekst werd dankbaar gebruik gemaakt van de inbreng van:
-
-
-
-
-
-
D66-leden aanwezig bij de fringemeeting Nieuwe Groei op Congres 99
De D66 thema-afdeling Economie, in het bijzonder de werkgroep Innovatie
De leden en medewerkers van de D66-Tweede Kamerfractie
Permanente Programma Commissie
D66 Business Club
Route66
Als lid van de klankbordgroep Nieuwe Groei leverden de volgende mensen
een belangrijke bijdrage aan deze publicatie:
Luuk Ament, Sebastiaan Capel, Maurits Hekking, Tom van der Horst, Wimar Jaeger, Ralph
Menzing, Jurriaan Pröpper, Tim Rosendahl, Mark Sanders, Michiel Scheffer, Jorg van Velzen,
Evertjan Verbeij, Albert de Vries, Ad van Vugt
Verder waren er individuele bijdragen van:
Irene van den Broek, Daan Bonenkamp, Corina Hendriks, Jieskje Hollander, Wouter Koolmees,
Roy Kramer, Paul van Meenen, Henk Jan Oosterhuis, Joost Sneller, Stientje van Veldhoven, Steven
van Weyenberg
Auteurs (schrijfteam Nieuwe Groei):
Kees Verhoeven, Thomas Steffens, Edo Haveman, Arthur Neeteson, Vincent Locht, Marty Smits,
Charlotte Pronk
Eindredactie:
Coen Brummer, Kees Verhoeven
Ontwerp:
Sander van Diepen
86 l Nieuwe Groei
Nederland staat voor een grote uitdaging. Na
de booming jaren ’90 en een goede start van de
21e eeuw, is de vanzelfsprekende economische
groei verdwenen. Zelfs het naderende einde
van de financiële crisis biedt geen uitzicht op
stevige economische groeicijfers. De meest
optimistische voorspellingen gaan uit van
maximaal 1 tot 2% gemiddelde groei in de
komende jaren. Sommige mensen accepteren
schouderophalend het ontbreken of afvlakken
van onze economische vooruitgang. We zijn
toch al rijk genoeg? Dat klinkt aardig, maar
is het niet. Groei is namelijk veel meer dan de
stijging van het nationaal inkomen of het bruto
binnenlands product (BBP). Groei draait ook om
persoonlijke groei en om de verbetering van
onze kwaliteit van leven. Om problemen niet
door te schuiven naar de volgende generatie en
meer ruimte te geven aan mensen om zich te
ontplooien, is groei nodig.
Nieuwe Groei
D66
D66.nl/nieuwegroei