Nieuwe Groei D66 Notitie Tweede Kamerfractie D66 juni 2014 Ruimte Beweging Richting Inhoud Samenvatting 4 l Nieuwe Groei 6 1. Inleiding: We kunnen niet zonder groei 10 2. Leeswijzer: Structureel groeien na de crisis 12 3. Uitgangssituatie: Nederland in een veranderende wereld 14 3.1 Wat gebeurt er in de wereld om ons heen? 15 3.2 Wat gebeurt er in Nederland? 17 3.3 Uitdagingen in een veranderende omgeving 18 4. Analyse: Anatomie van het Nederlandse verdienvermogen 20 4.1 Participatie: meer uren werken 21 4.2 Productiviteit: efficiënter werken 22 4.3 Productiviteit in de private sector 23 4.4 Productiviteit in de publieke sector 32 4.5 Het verdienmodel vraagt vernieuwing! 36 5. Visie op Nieuwe Groei: ruimte, beweging & richting 38 5.1 Ruimte 42 5.2 Beweging 53 5.3 Richting 64 Conclusies 82 Nieuwe Groei l 5 Samenvatting: Concurreren, investeren, regisseren © Charly Verhoeven Nederland lijkt het diepste dal van de financiële en economische crisis voorbij. De economie krimpt niet meer, maar groeit ook niet echt. Daarom is het nu tijd om vooruit te kijken. Nederland is toe aan nieuwe groei: structurele groei voor de lange termijn. Die is nodig om de staatsschuld af te lossen, om onderwijs, zorg en pensioenen te betalen en om onze koopkracht op peil te houden. Maar bovenal creëert groei ruimte voor mensen om zelf keuzes te maken en ambities waar te maken. Dat betekent niet dat alle groei wenselijk is. Groei die de aarde uitput, schulden maakt of zeepbellen creëert, is dat niet. Groei moet duurzaam zijn. 6 l Nieuwe Groei Dankzij prestaties uit het verleden staat Nederland er nog relatief goed voor. Maar het gevaar is dat dit huidige comfort het zicht op onze afnemende concurrentiekracht vertroebelt. We kunnen niet blijven teren op het verleden. Met 650 duizend mensen blijft het aantal werkelozen hoog, terwijl onze concurrentiepositie ten opzichte van andere landen verslechtert.1 Net als de vorige kabinetten dreigt ook dit kabinet stil te vallen. De ambitie ontbreekt om Nederland klaar te stomen voor de toekomst. Na een periode waarin de conservatieve polder hervormingen mocht uitstellen en afremmen, dreigt nu een scenario waarin noodzakelijke investeringen achterwege blijven. Immers, consumptieve uitgaven aan zorg en sociale zekerheid blijven toenemen, terwijl investeringen in innovatie, onderwijs en onderzoek niet bijbleven. En op terreinen als economische zaken, handel en (digitale) infrastructuur lijkt het kabinet op de winkel te passen, waarvan vooral de gevestigde orde profiteert. Voor de crisis groeide onze economie met 2 tot 2.5% per jaar. Dat behoort opnieuw tot de mogelijkheden, maar dan moet de koers nu verlegd worden. De oude groei leunde op toenemende schulden en tijdelijke luchtbellen in stijgingen van de vastgoedprijzen. Nieuwe groei moet juist voortkomen uit hogere arbeidsproductiviteit. Onze arbeidsdeelname loopt immers aan tegen de grenzen van vergrijzing en bevolkingsdaling. Daarom is het tijd voor een debat over het toekomstig verdienvermogen van Nederland. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) gaf met het rapport Naar een lerende economie een 1 CBS, Het Nederlandse Ondernemingsklimaat in cijfers 2013, p.6: “vanuit het perspectief van het behaalde niveau van economische kerngetallen kunnen de oudere gevestigde economieën de toets met opkomende economieën nog ruimschoots doorstaan, vanuit het perspectief van groei is dit in veel mindere mate het geval.” fraaie voorzet. Helaas schatte het kabinet dit rapport niet op waarde en liet de kans lopen met een koele, afhoudende reactie. Ook andere wetenschappers en het bedrijfsleven trokken het afgelopen jaar tevergeefs aan de bel. En dit terwijl Nederland voor een aantal serieuze uitdagingen staat. Onze arbeidsinzet behoort met 26.5 uur per week tot de laagste ter wereld. Ter illustratie: Griekenland scoort 39 uur per week. Ook vlakte de groei van onze arbeidsproductiviteit tussen 1990 en 2012 af naar 1% per jaar. Dit tegen bijna 2% in het Verenigd Koninkrijk en de VS. We hebben een structureel begrotingstekort, dat in 2014 18 miljard euro bedraagt, een staatsschuld van bijna 450 miljard euro en de hoogste hypotheekschuld ter wereld. Daarbij scoort Nederland ondermaats op het opleiden en aantrekken van talent en zijn de overheidsuitgaven aan zowel research & development als publieke wetenschap gedaald naar respectievelijk 0.65% BBP en 0.82% BBP.2 Terwijl het aantal zzp’ers bijna 1 miljoen bedraagt, blijft de groei van onze bedrijven achter, omdat onze arbeidsmarkt stroef is, investeringskapitaal eenzijdig van banken moet komen en energie in Nederland duur is. Met deze notitie presenteert D66 een groeiagenda voor de 21e eeuw. Deze agenda is gericht op het verhogen van de arbeidsdeelname, maar wil vooral de afvlakkende groei van de Nederlandse arbeidsproductiviteit keren. Laat Nederland streven naar een structurele groei van de arbeidsproductiviteit van 2% per jaar. Een stevige ambitie die alleen haalbaar is als we er nu werk van maken. 2 Knaw 2014: ondanks afspraak van 1% BBP naar publieke wetenschap uit Verdrag van Lissabon gaan Nederlandse overheidsuitgaven aan publieke wetenschap omlaag van 0.78% in 2012 naar 0.65% in 2018; OCW-brief n.a.v. Rathenau Instituut 2014: R&D investeringen Rijksoverheid nemen af van 5.8 miljard naar 5.2 miljard euro in 2018: een daling van 0.96% naar 0.82% BBP in die periode. Nieuwe Groei l 7 D66 wil dat Nederland in 2030 nieuwe uitdagers en voortschrijdende technologie kansen geeft en structureel investeert in kennis en innovatie. Nederland moet zowel broedplaats als trekpleister van talent zijn en alle inwoners een leven lang laten leren. Hoewel de blik in onze open economie naar buiten gericht is, is daarbij ook constante aandacht nodig voor de mensen die niet mee kunnen komen in een veranderende wereld. Daarom kiest D66 voor een model met drie fundamenten voor nieuwe groei. Het eerste fundament is ruimte. Dit draait om een overheid die kerntaken als onderwijs en infrastructuur uitstekend uitvoert, maar mensen en bedrijven niet voor de voeten loopt met onnodige regels en organisaties. Binnen deze klassieke liberale agenda kiest D66 niet alleen voor een bescheiden en doelmatige overheid, maar ook voor een effectievere (semi-) publieke sector. Het tweede fundament is beweging. Dit is de noodzaak om mensen, bedrijven en de overheid zelf wendbaar en competitief te maken. Dat is belangrijk om voortdurend in te spelen op de veranderende wereld om ons heen. Deze economische hervormingsagenda beslaat de arbeidsmarkt en het onderwijs, maar draait ook om beter concurrerende markten en moderne collectieve voorzieningen. Het derde fundament is richting. Als antwoord op de aloude vraag welke rol de overheid moet spelen in de economie, wil D66 een overheid die een koers durft uit te zetten op basis van een economische visie. Dit betekent niet dat de overheid moet kiezen voor bepaalde regio’s of sectoren, maar wel voor een economische inrichting op basis van randvoorwaarden als meer talent opleiden en aantrekken, extra investeren in innovatie en duurzamer 8 l Nieuwe Groei produceren. De invulling van dit model leidt tot de volgende hoofdaanbevelingen: Concurreren. Onze internationale concurrentiepositie is gebaat bij meer binnenlandse competitie. Scherp mededingingsbeleid moet horizontale en verticale machtsconcentraties voorkomen, concurrentie bewaken en nieuwkomers de kans geven de gevestigde orde uit te dagen. Oude regels mogen nieuwe initiatieven en verdienmodellen niet langer in de weg staan. Na een bezuiniging van 7.5 miljoen euro in de periode 2012-2018 moet de capaciteit van de nieuwe marktmeester ACM waar nodig uitgebreid worden. Alleen zo kan de ACM een echte waakhond met scherpere tanden worden. Naast het vergroten van de pakkans moeten de boetes omhoog, met name voor kartelovertedingen die nu slechts 10% van de jaaromzet bedragen, ook als het kartel tien jaar duurde. Gesubsidieerde concurrentie, gedwongen winkelnering en verstoring door halfslachtige organisaties die tussen markt en overheid inhangen, moeten worden ingeperkt door scherper te kiezen tussen publiek of privaat. Zo moet de volgende spoorconcessie niet meer onderhands gegund worden, maar openbaar aanbesteed worden. Ook kunnen de meer dan honderd ’Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s) fors worden teruggebracht. Concurrentie door bijvoorbeeld sportclubs en overheidsdrukkerijen moet worden teruggedrongen door de wet Markt en Overheid aan te scherpen. Investeren. D66 wil een begroting met meer toekomstgerichte investeringen. Dat kan, door de groei van consumptieve uitgaven aan zorg en sociale zekerheid in te dammen. Na jaren van dalende overheidsuitgaven aan publieke wetenschap en R&D moeten beide zo snel mogelijk weer boven de 1% BBP uitkomen. D66 wil de resterende aardgasbaten in een groeifonds stoppen, onder leiding van een toekomstcommissaris die kijkt naar de lange termijn. Zo waarborgen we geld voor fundamenteel onderzoek, innovatie en ICT. Ook moeten we talent beter opleiden, ruimhartiger van buiten aantrekken en langer vasthouden in Nederland. Regisseren. Het is tijd voor een centrale groeiaanpak, in plaats van de huidige versnippering over departementen die economische groei beïnvloeden. In komende regeerakkoorden moet groei een kabinetsbrede ambitie zijn met een minister van Economische Zaken die afzonderlijke ministeries op hun groeibijdrage aanspreekt en afrekent.3 Dit in de geest van EZ-minister Hans Wijers en zijn ministerie-overstijgende MDWoperatie (marktwerking, deregulering, wetgevingskwaliteit). Ook moeten economische prestaties voortaan gemeten worden via indicatoren die breder zijn en verder kijken dan alleen het BBP en de staatsschuld, zoals de toegevoegde waarde van onze export of aantallen patenten. Menselijk en financieel kapitaal mobiliseren. Om geld en personeel sneller op de goede plek te krijgen, pleit D66 voor onderwijs dat vroeger begint en omscholingsmogelijkheden op alle leeftijden. Voor een moderner ontslagrecht, flexibelere cao’s en meer private huurhuizen. En voor het wettelijk faciliteren en fiscaal aantrekkelijker maken van private investeringen. 3 Zie ook de matrix in de slotconclusies met de groeibijdrage per departement Wij verwachten dat deze groeiagenda voor de 21 eeuw zal helpen bewerkstelligen dat: ■ Kinderen het beter krijgen dan hun ouders ■ De verschillen tussen generaties en groepen afnemen ■ De zorg en het onderwijs in heel Nederland goed en toegankelijk zijn ■ Iedereen die dat wil, kan leren en werken ■ De ontwikkeling van ieder talent en elk bedrijf gestimuleerd wordt ■ Het sociale vangnet een ondernemende springplank wordt ■ Betaalbare woonruimte, natuur en cultuur voor iedereen beschikbaar zijn ■ De publieke sector er is voor de burger en niet andersom ■ Nederland de kennis- en innovatiehoofdstad van Europa wordt ■ Nederland de ranglijsten van geluk en gezondheid aanvoert Nieuwe Groei l 9 Van stagnatie en krimp wordt niemand beter 1. Inleiding: We kunnen niet zonder groei Zonder economische groei zal Nederland steeds meer moeten bezuinigen op de gezamenlijke welvaart. Dat betekent dat we onze zieken en ouderen niet meer kunnen verzorgen zoals we willen. Dat er voor jongeren geen werk meer is tegen redelijke arbeidsvoorwaarden. En er steeds minder geld is om in onze vrije tijd leuke dingen te doen, op vakantie te gaan of een cadeautje te kopen. Ook is de kans groot dat criminaliteit en onveiligheid toenemen, wegen en wijken verpauperen en de kwaliteit van het onderwijs daalt. Het leven wordt er dan niet leuker op. D66 wil dit scenario voorkomen en zoekt vanuit de sociaal-liberale visie naar mogelijkheden om de structurele groei te versterken. Door het individu centraal te stellen, door iedereen eerlijke kansen te geven op ontplooiing en door de wereld beter achter te laten dan we haar kregen. Ruimte met bescherming, kansen met ambitie en vooruitgang zonder schade. Naast goed verdienen is ook slim verdelen © Susana Fernandez Nederland staat voor een grote uitdaging. Na de booming jaren ’90 en een goede start van de 21e eeuw, is de vanzelfsprekende economische groei verdwenen. Zelfs het naderende einde van de financiële crisis biedt geen uitzicht op stevige economische groeicijfers. De meest optimistische voorspellingen gaan uit van maximaal 1 tot 2% gemiddelde groei in de komende jaren. Sommige mensen accepteren schouderophalend het ontbreken of afvlakken van onze economische vooruitgang. We zijn toch al rijk genoeg? Dat klinkt aardig, maar is het niet. Groei is namelijk veel meer dan de stijging van het nationaal inkomen of het bruto binnenlands product (BBP). Groei draait ook om persoonlijke groei en om de verbetering van onze kwaliteit van leven. Om problemen niet door te schuiven naar de volgende generatie en meer ruimte te geven aan mensen om zich te ontplooien. Bovendien: meer is altijd gemakkelijker te verdelen dan minder. Groei is dus in het belang van ons allemaal. Voor D66 is het ontbreken van toekomstige groei een ongewenst scenario voor Nederland. Want van stagnatie en krimp wordt niemand beter. 10 l Nieuwe Groei cruciaal.1 Te grote inkomensongelijkheid staat groei weliswaar niet in de weg, maar is wel slecht voor het geluksgevoel en de solidariteitsbeleving in een samenleving.2 De inzet van D66 is daarom: goed verdienen en goed verdelen. We kunnen niet simpelweg bestaande en gevestigde belangen beschermen, maar zullen ruimte moeten geven aan nieuwe ontwikkelingen. Alleen zo geven we nieuwkomers in onze economie, woningmarkt en arbeidsmarkt een kans. D66 wil van huidige outsiders nieuwe insiders maken, zonder van de bestaande insiders een nieuwe groep outsiders te maken. 1 In de top 10 gelukkigste landen (Gallup, World Happiness Report 2013) staan acht Europese landen die niet alleen goed verdienen, maar de welvaart ook relatief eerlijk weten te verdelen; Nederland staat 4e. Volgens onderzoek van de economen Caminada, Been, Goudswaard en de Graaf-Zijl (De ontwikkeling van inkomensongelijkheid en inkomensherverdeling in Nederland 1990-2012) is de inkomensongelijkheid sinds 2001 niet toegenomen. 2 Volgens Ezra Klein is er geen bewijs dat grotere inkomensongelijkheid schadelijk is voor de welvaart; volgens econoom Paul Krugman zijn de oorzaken van inkomensongelijkheid mysterieuzer dan die van lage groei. Box 1: Vijf redenen voor groei 1. Wie niet groeit, die krimpt. De afgelopen zes jaar is Nederland per saldo niet gegroeid, maar hebben we in totaal wel 50 miljard euro moeten bezuinigen. Zonder groei zullen we hier continu mee moeten doorgaan. Of schuiven we schulden door naar volgende generaties. 2. Groei is nodig om onze verzorgingsstaat te betalen. We geven steeds meer uit aan zorg en uitkeringen. Willen we voor anderen kunnen blijven zorgen, dan zullen we moeten groeien. 3. Door de vergrijzing hebben we steeds minder werkende mensen. Als deze kleiner wordende groep mensen niet meer gaat verdienen, loopt onze welvaart terug. 4. Groei is de zuurstof van onze samenleving. Het zorgt voor keuzevrijheid, voor kansen, voor uitdagingen, voor zingeving en voor nieuwe mogelijkheden. Nieuwe bedrijven zorgen voor nieuwe mogelijkheden en nieuwe oplossingen. 5. Persoonlijke groei en economische groei versterken elkaar. In een welvarend land hebben mensen meer ruimte zich individueel te ontplooien, waardoor ze zelf groeien en de economie weer aanjagen. Een positieve spiraal naar boven dus! Nieuwe Groei l 11 Daarom vindt D66 het belangrijk dat het maatschappelijke en politieke debat zich meer gaat richten op toekomstige welvaart. Achter de urgente uitdagingen van de crisis zien wij fundamentele veranderingen in de economische positie van Nederland en ons vermogen om welvaart en groei te genereren. Het is door die veranderingen zeer onwaarschijnlijk dat wij als vanzelf, met hetzelfde beleid, na het doorstaan van de huidige crisis terugkeren naar de comfortabele groeipercentages van rond de 4% die eind jaren ’90 heel gewoon waren. Willen wij deze cijfers in de toekomst opnieuw halen, dan zullen wij op zoek moeten naar nieuwe bronnen van economische groei. 2. Leeswijzer: Structureel groeien na de crisis In de publicatie Naar een lerende economie geeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) een verkenning van de mogelijkheden. Ook signaleert de WRR een gebrek aan regie op groei. Ze vraagt de politiek om visie. Daarnaast vragen onder meer directeur van Shell-Nederland Dick Benschop5, economen Lex Hoogduin en Bart van Ark, SER-voorzitter Wiebe Draijer en oud-minister Hans Wijers6 om een politiek antwoord op de vraag waar we ons geld in de toekomst mee gaan verdienen. Het maatschappelijke en economische debat over nieuwe groei is dit jaar duidelijk op gang gekomen. De politiek 5 Nieuwsuur van 3 januari. Uitzending: http://nieuwsuur.nl/ uitzending/2014-01-03/ 6 Financieel Dagblad Groeidebat (2013), Verschillende bijdrage beschikbaar via http://fd.nl/groeidebat © Ferdi de Gier We hebben jaren van economische krimp en stilstand achter de rug. Even leek het er zelfs op dat de westerse economieën uitgespeeld waren. Maar het afgelopen jaar krabbelden ze weer op.3 Europa presteert voorzichtig beter. En ook Nederland groeit in 2014 langzaam uit de crisis.4 Deze lichtpuntjes ten spijt wijzen de meest positieve verwachtingen op een beperkte groei van minder dan 2.0%. Maar deze lichte stijging is onvoldoende voor de lange termijn. 3 Zowel de Europese economieën als die van VS, Canada en Japan groeien weer. Ook hun ondernemingen tonen verbeterde resultaten. 4 Volgens de prognoses van de Europese Commissie (begin mei 2014) zullen in 2015 alle 18 landen van de Eurozone, inclusief Cyprus, weer groeien. Nederland groeit in 2014 met 1.2% en in 2015 met 1.4% en ziet het begrotingstekort met 1.8% ruim onder de Europese 3% norm komen. 12 l Nieuwe Groei is nog angstvallig stil. Het kabinet Rutte-II reageerde onderkoeld op de aanbevelingen uit het WRR-rapport. Voor D66 was dit uitermate teleurstellend en een gemiste kans. Het politieke debat spitste zich voor de crisis vooral toe op de verdeling van bestaande welvaart (‘verdelen van de taart’) en onvoldoende op het realiseren van nieuwe groei (‘de taart groter maken’). Hoewel beide vraagstukken nauw met elkaar samenhangen, is dit verband in het huidige debat uit het oog verloren. Het debat focust zich vooral op de vraag hoe we zo snel mogelijk uit de crisis komen. Hierbij wordt vergeten een antwoord te vinden op de vraag hoe we na de crisis weer op een gezond groeipad terechtkomen. Op die vraag wil deze notitie een antwoord geven. Hoewel D66 streeft naar veel meer dan economische groei alleen, beperkt dit document zich hier wel toe. Daarmee is dit geen allesomvattend programma, maar wel de economische agenda van D66 voor de komende periode. Wij starten deze notitie met een feitelijke beschrijving van de uitgangssituatie van Nederland. Vervolgens analyseren wij het Nederlandse verdienvermogen op een aantal onderdelen. Op basis van deze probleemanalyse zetten wij de drie fundamenten voor nieuwe groei uiteen, die we vervolgens uitwerken in concrete keuzes en stappen. Box 2: Goede groei Niet alle groei is goed. Dat hebben we de afgelopen decennia gezien. De dotcom-bubble begin deze eeuw, ondoorzichtige financiële producten die tot de schuldencrisis leidden of vastgoedzeepbellen die leegstand en ongezonde bedrijfsbalansen opleverden. Indirect zijn ook voedselfraude, in gebreke blijvende accountants, de uit de hand gelopen bonuscultuur bij banken en topsalarissen in de publieke sector voorbeelden hiervan. Voor D66 moet groei op drie manieren toekomstvast zijn. Verantwoord economisch, dus geen schijngroei door zeepbellen en speculatie. Ten tweede maatschappelijk verantwoord, zodat groei niet wordt behaald door het uitbuiten of benadelen van zwakkeren. Ten derde ecologisch verantwoord. Het leegvissen van zeeën, het kappen van bossen of het opmaken van onze gasvoorraad is het opmaken van wat we al hebben. En dat is geen groei. Nieuwe Groei l 13 Box 3: Nederland in 2030 Nederland was de deur naar Stuttgart over land en de brug naar Shanghai over zee. D66 ziet in 2030 een ander Nederland voor zich dan dat van de afgelopen eeuw. Een land waarin niet meer de grote industriecomplexen, collectieve systemen en logge bestuurslagen domineren, maar een snelle en wendbare samenleving. Nederland is dan een centrum van onderscheidende productie. Een broedplaats en trekpleister waar Nederlandse talenten graag willen blijven en buitenlandse talenten graag willen ondernemen, werken en wonen. Iedereen kan een leven lang leren: dat is een basiszekerheid. Dat Nederland speelt steeds slim in op nieuwe technologie en trends, doordat we investeren en excelleren in het aanpassingsvermogen van individuen, ondernemingen en de overheid zelf. Werk is meer dan een bron van inkomen. Het gaat om ontplooiing en samenwerking. De overheid wordt vooral gefinancierd uit belasting op vervuiling, grondstofgebruik, energie en consumptie. Werken wordt juist minder belast. Structurele groei creëert ieder jaar weer ruimte voor mensen om hun ambities waar te maken. Oude producten en diensten verdwijnen zodra nieuwe ondernemingen met betere komen. Dat is nieuwe groei in het Nederland van 2030. 3.1 Wat gebeurt er in de wereld om ons heen? 3. Uitgangssituatie: Nederland in een veranderende wereld © Heather Cowper Wie zich afvraagt waar verantwoorde groei voor Nederland vandaan komt, ziet dat veel groeimotoren uit het verleden aan kracht hebben ingeboet. Nederland was altijd in staat te profiteren van grote ontwikkelingen om zich heen. Nederland was zowel de deur naar Stuttgart over land als de brug naar Shanghai over zee. Maar op een aantal binnenen buitenlandse terreinen hebben wij niet langer de wind in de rug. Bevolkingsgroei, spaarvermogen, participatiegraad, schaalvergroting en vastgoedprijzen zijn minder vanzelfsprekend dan ze waren. 14 l Nieuwe Groei Voordat we op zoek gaan naar Nederlandse groeimotoren, is het noodzakelijk een bredere oriëntatie van de relevante maatschappelijke en economische situatie in de wereld om ons heen uit te voeren. Dit is ingewikkeld. Immers, niemand voorspelde van tevoren de impact van de anticonceptiepil, de val van de muur of de komst van het internet. Toch is het mogelijk om een aantal rode draden, wereldtrends7, te ontwaren die als basis kunnen dienen voor nieuwe Nederlandse groei. 7 In Future State 2030 onderscheidt KPMG negen global megatrends: demographics, rise of the individual, enabling technology, economic interconnectedness, public debt, economic power shift, climate change, resources stress, urbanization. 3.1.1 Mondialisering, verstedelijking en regionalisering8 Opkomende landen als Brazilië, Rusland, India en China (de zogenoemde BRIC-landen), maar ook kleinere economieën als Vietnam en Mexico9, worden economisch sterker en gaan ook politiek een steeds belangrijkere rol spelen. In dat veranderende speelveld is Europa, met zijn vele metropolen en grote ondernemingen, nog altijd de grootste economie ter wereld. Toch spreken mensen steeds vaker over ‘het oude continent’. 8 Een aantal cijfers uit paragraaf 3.1.1 en 3.2.1 zijn ontleend aan de studie (Horizonscan) “Welvaart en Leefomgeving” van het CPB en het PBL (2013) 9 Na de BRIC sprak Investeringsbank Goldman Sachs van de N-11 (Next Eleven). Dit zijn 11 landen met economische toekomstpotentie: Bangladesh, Egypte, Indonesië, Iran, Mexico, Nigeria, Pakistan, Filipijnen, Zuid-Korea, Turkije en Vietnam. Nieuwe Groei l 15 Meer dan 50% van de mensen woont inmiddels in steden.10 Met name in ontwikkelingslanden verstedelijkt de wereld snel. Wereldwijd zullen in 2050 zeven op de tien mensen in een stad wonen. Waren er in 1970 nog twee steden met meer dan tien miljoen inwoners, in 2015 zullen dit er maar liefst 37 zijn. Dit maakt steden met hun hoge bevolkingsaantal en bebouwingsgraad op een klein oppervlak tot het brandpunt van zowel economische kansen als maatschappelijke problemen. Het stelt stadsbesturen voor steeds grotere uitdagingen. In plaats van landen vormen regio’s en stedenconcentraties het bepalende schaalniveau voor nieuwe economische ontwikkeling. Bekende voorbeelden zijn Sillicon Valley, de Randstad en het Ruhrgebied. 3.1.2 Landenvoordelen verdwijnen en bedrijfs-voordelen beklijven steeds korter De economische voordelen die landen vroeger bezaten zijn steeds vaker vergankelijk: of het nu gaat om het Zwitserse bankgeheim, de Zweedse veilige auto’s of de Franse wijnexpertise. Ze zijn steeds minder onderscheidend. Dit geldt ook voor Nederland: tien jaar geleden hadden we aanmerkelijk betere wegen dan onze buurlanden, werden we geroemd om onze kennis van de Engelse taal en was Nederland de beste plek voor internationale hoofdkantoren. Die voordelen zijn vrijwel verdwenen: niet omdat Nederland achteruit is gegaan, maar omdat andere landen hun achterstand hebben ingehaald. Spanje maakte een inhaalslag met infrastructuur, Frankrijk in de beheersing van de Engelse taal en het Verenigd Koninkrijk in het belastingklimaat. Dat betekent dat we niet op onze lauweren kunnen rusten. We zullen nieuwe onderscheidende voordelen moeten ontwikkelen. We zien dat ook ondernemingen minder lang aan de top staan dan in het verleden. Nokia kwam en ging in 10 jaar tijd. Mexx verloor zijn leidende positie in een paar jaar tijd, 10 UNFPA (2008), State of the World Te raadplegen op: http:// www.unfpa.org/swp/2007/english/introduction.html 16 l Nieuwe Groei net als Edah en Hyves. Marktleiderschap duurt steeds korter (van 20 jaar vroeger tot gemiddeld 7 jaar nu) en de levensduur van ondernemingen neemt af. Dat leidt tot structureel toenemende faillissementskansen. Winnaars en verliezers volgen elkaar steeds sneller op. Het ontwikkelen van nieuwe succesvolle ondernemingen wordt steeds belangrijker. Focussen op behoud van huidige ondernemingen van welvaart wordt steeds moeilijker en minder zinvol. 3.1.3 Uitputting van grondstoffen Grondstoffen worden steeds schaarser, terwijl de vraag met name in opkomende economieën alleen maar toeneemt. Dit leidt tot uitputting en nieuwe verhoudingen. De vraag is namelijk tegen welke (milieu-) kosten we het nog acceptabel vinden om voorraden grondstoffen te winnen. Landen met voldoende grondstoffen zullen dit steeds meer als concurrentievoordeel inzetten. Denk aan president Poetin van het gasrijke Rusland, zeldzame aardmetalen voor China, de Arabische oliesjeiks en het schaliegas in de VS. Landen zonder grondstoffen zullen moeten inzetten op zuiniger gebruik van grondstoffen en meer hergebruik. 3.1.4 Digitalisering en automatisering Door digitalisering veranderen vrijwel alle bedrijfsketens. Fabrikanten kunnen producten direct via het internet aanbieden en webshops concurreren met de fysieke detailhandel. Tussenpersonen, makelaars, intermediairs en groothandels (the middle man) zijn steeds minder nodig voor zaken als verzekeringsproducten, reizen, muziek en boeken. Zo dwingt Netflix de filmindustrie tot innovatie en Telecomreuzen tot grote overnames. Of denk aan The New York Times. Omdat digitaal nieuws belangrijk is om lezers te trekken, maar niet veel oplevert, slaagt de krant er niet in om succesvol te veranderen. Dit is een treffende illustratie van het begrip ontwrichtende innovaties (‘disruptive innovations11’). Nederlandse kranten kampen overigens met hetzelfde probleem. Een start-up als Blendle12 speelt sneller in op de behoefte van de klant. Afstand wordt steeds minder belangrijk en het is mogelijk om bedrijfsprocessen in brokken op te delen en deze op verschillende plekken uit te voeren. Door automatisering en globalisering dreigt de middenklasse in de verdrukking te komen.13 Banen in het middensegment van de arbeidsmarkt verdwijnen vooral door automatisering van voorheen nietautomatiseerbare taken.14 De algemene trend is dat robots, computers, internet en e-mail steeds meer taken uit handen nemen van mensen. Werkzaamheden van boekhouders, bewakers van processen en verkopers van verzekeringen zullen grotendeels worden geautomatiseerd. Nu hebben we dit verschijnsel ook gezien bij eerdere revoluties die voortkwamen uit de stoommachine, elektriciteit en de computer. Toch is er reden tot optimisme. Een groot deel van de beroepen van vandaag bestond 25 jaar terug nog niet. Juist de 3D-printer als grote drijver van de huidige dynamiek laat zien dat waar oude banen verdwijnen, ook weer nieuwe ontstaan.15 Alleen gebeurt dit lang niet altijd op dezelfde plaats, in dezelfde sector of op hetzelfde niveau. Het is opvallend dat een land als Duitsland in staat bleek om automatisering in te zetten om mensen productiever te maken (en banen te behouden), terwijl in de VS en het VK automatisering is ingezet om mensen overbodig te maken.16 11 In ‘The Innovators Dilemma’ (1997) beschrijft Clayton Christensen dat (grote) bedrijven de gijzelaars van hun eigen (oude) klanten zijn en daarom niet elegant kunnen omgaan met ontwrichtende innovaties die ze wel zien aankomen. De bedrijven die ontwrichtend innoveren, zijn wendbaarder en ontwikkelen goedkoper producten en nemen zo de klanten van gevestigde spelers over. 12 Blendle is een kiosk-app voor losse artikelen in plaats van de hele krant. 13 Joseph E. Stiglitz (2006), Making Globalization Work 14 Acemoglu, D. en Autor, D. (2012), What does human capital do? A review of Goldin and Katz’s The race between education and technology. Naar het scenario van economische groei zonder banengroei wordt tegenwoordig verwezen met de term ‘jobless growth’. 15 In ‘De wereld van het 3D-printen’ beschrijft Willem Vermeend de kansen voor een nieuwe en lokale maakindustrie dichterbij de klanten, inclusief een herleving van ambachtelijk vakmanschap op basis van de 3D-printer. 3.2 Wat gebeurt Nederland? er in In aanvulling op de bovengenoemde wereldtrends kent Nederland een aantal eigen ontwikkelingen die van invloed zijn op de sociaaleconomische inrichting. Het gaat zowel om demografische als maatschappelijke bewegingen, die ten dele ook in andere Europese landen voorkomen. 3.2.1 Bevolkingsdaling en vergrijzing De wereldbevolking zal in 2050 bestaan uit acht tot elf miljard mensen. Met name het aantal mensen ouder dan 60 jaar zal stijgen. De Nederlandse bevolking stijgt van 16.8 naar 17.8 miljoen in 2060 en gaat daarna krimpen, al in 2030 heeft een derde van de Nederlandse gemeenten te maken met een dalend aantal inwoners.17 Dat heeft directe gevolgen voor het aantal voorzieningen en de hoeveelheid vastgoed. Overigens stijgt het aantal eenpersoonshuishoudens naar maar liefst 44% in 2060. Dat betekent dat er tot 2040 één miljoen extra woningen nodig zijn, een enorme opgave. De levensverwachting stijgt en is in 2060 voor mannen en vrouwen bijna 90 jaar. Een kwart van de bevolking zal dan 65-plusser zijn, tegen 16% nu. De beroepsbevolking daalt nu al, als gevolg van deze vergrijzing. Steeds minder mensen moeten het geld verdienen voor een steeds grotere groep niet-werkenden. Om dezelfde welvaart per persoon te kunnen blijven realiseren, zal er per werkende dus meer geproduceerd moeten worden. Als we dat niet doen, zal de ontwikkeling van verschraling, economische stilstand en werkeloosheid die we nu in krimpregio’s als Oost-Groningen en Zeeuws Vlaanderen zien zich steeds meer landelijk gaan manifesteren. 16 WRR (2013), Naar een lerende economie. 17 CBS (december 2011) Te raadplegen op: http://www.cbs.nl/ nl-NL/menu/themas/dossiers/nederland-regionaal/publicaties/ artikelen/archief/2011/2011-3535-wm.htm Nieuwe Groei l 17 3.2.2 Individualisering en het verlaten midden Nederland is de zuilen voorbij en de verplichte solidariteit is op zijn retour.18 Steeds vaker vindt solidariteit plaats op basis van vrijwilligheid in plaats van verplichte afdrachten. Individualisering zet tal van oude collectieve systemen in een nieuw daglicht. Van pensioen en verzekering tot vakbonden, kamers van koophandel en de product- en bedrijfschappen. Consumenten laten in toenemende mate direct hun genoegen én ongenoegen blijken via discussiefora, vergelijkingssites en andere nieuwe media. Dit leidt tot fundamentele veranderingen in de manier waarop ondernemingen en de overheid verantwoording afleggen. Steeds vaker vragen en krijgen mensen maatwerk. We zijn het ‘one size fits all’ voorbij. Daarbij zijn transparantie en verantwoording afleggen standaardeisen geworden. Ook richten mensen – in Europa en zeker ook in Nederland – zich sinds de millenniumwisseling steeds meer naar binnen als reactie op de toenemende globalisering. De roep om overheidsbescherming en nationaal protectionisme neemt toe om de veiligheid van inwoners te beschermen en hen baanzekerheid te bieden. De opkomst van anti-Europapartijen in heel Europa en hun hoge uitslagen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken19 moeten ook in dit licht gezien worden. Tot slot lijken het politieke midden, het middenbedrijf, de middenbaan en de maatschappelijke middenklasse onder druk te staan. In de politiek treedt een polarisatie op en schuiven mensen naar de flanken. In het bedrijfsleven staat het middenbedrijf onder druk: ondernemingen zijn megagroot of juist 18 Pechtold, A., Stop dat gepolder en ga eens regeren. NRC Handelsblad, 13 september 2013 19 In deze landen werden respectievelijk Front National (30%), UKIP (26%) en de Volkspartij (23%) de grootste. 18 l Nieuwe Groei geheel zonder personeel. Zo besteedt bijna een derde van de werkgevers werk uit aan zzp’ers,20 waarvan er de afgelopen 10 jaar 200.000 bijkwamen tot het aantal van driekwart miljoen.21 Het aantal middelgrote bedrijven neemt gestaag af. En binnen ondernemingen wordt het middenmanagement steeds kleiner. De middenbaan staat van twee kanten onder druk. Werknemers moeten of naar de top of naar de productielaag. En op de productielaag is er steeds grotere internationale concurrentie. Sociaaleconomisch zien wij sommige mensen steeds succesvoller worden, maar tegelijkertijd blijven andere mensen steeds vaker achter. De economische middenklasse staat onder druk van het politieke principe dat het vangnet van de verzorgingsstaat zich vooral richt op de meest hulpbehoevenden. Box 4: Vijf lessen van over de grens23 3.3 Uitdagingen in een veranderende omgeving 4. Finland is de echte Europese onderwijskampioen. Ze hebben geen onderwijsinspectie en geven veel vertrouwen aan de echte vakmensen. De universitair opgeleide leraar staat centraal en krijgt alle kansen om zich goed te blijven ontwikkelen. Mondialisering en digitalisering brengen ons de voordelen van producten en diensten tegen lagere prijzen, waarbij ze ook grote delen van onze maatschappij bloot stellen aan concurrentie. Tegelijkertijd leiden ze tot toenemend grondstoffengebruik. Ondernemingen moeten innoveren en werken aan efficiëntie, met oog voor de positie van de middenklasse. Daarbij is het Nederlandse verdienmodel gebouwd op welvaartsmotoren als demografische groei en stijgende vastgoedprijzen aan het einde van zijn levenscyclus. Dit betekent dat de tijd van economische groei op basis van toenemende binnenlandse bestedingen, ongebreidelde 20 Volgens onderzoek van het UWV zet de flexibilisering van de arbeidsmarkt door en zijn zzp’ers in 2013 voor het eerst gewilder dan uitzendkrachten. 21 Niet vergeten moet worden dat begin 19e eeuw (voor de industriële revolutie) bijna iedereen zzp’er was, van huursoldaat tot leerlooier. Maar ook in 1950 was een op de drie werkenden zelfstandige. In de jaren tachtig was het model van het vaste dienstverband op zijn hoogtepunt, daarna steeg het aantal zelfstandigen weer. Toch is het aandeel zelfstandigen nu nog steeds fors lager dan een halve eeuw terug: namelijk ongeveer 1 op 7. Nederland doet het niet slecht, maar we kunnen nog een hoop leren van andere landen. De vijf belangrijkste lessen: 1. Naast dat er in Duitsland een gezondere woningmarkt is, heeft Duitsland aan het begin van deze eeuw in hoog tempo de grote arbeidshervormingen doorgevoerd die Nederland juist lang voor zich uitschoof. Daardoor is arbeid in Duitsland goedkoper, wat de industrie concurrerend maakt. Ook is Duitsland het Europese wetenschapswonder. Van de tien hightechregio’s in Europa zijn er zeven Duits. 2. Noorwegen wendde zijn grote gasvoorraad aan voor lange termijndoelen. Dit door de opbrengsten in een aardgasfonds te stoppen waar nu een slordige 605 miljard euro, oftewel 5.1 biljoen Noorse kronen, in zit. Dit maakt elke Noor virtueel miljonair. 3. Al sinds de jaren tachtig investeert Denemarken fors in een onafhankelijke, duurzame energievoorziening. Kopenhagen heeft de ambitie om in 2025 de klimaatneutrale hoofdstad van de wereld te zijn. 5. Leren en ondernemen gaan in de Verenigde Staten vaak samen. Veel studenten beginnen in Amerika bedrijfjes, vaak nog tijdens hun studie. Risico nemen schrikt hen minder af, een faillissement is een levensles, en de kredietverlening is stukken beter. bouwactiviteit22 en – later – financiële dienstverlening voorbij is. En dus hebben we nieuwe groeimotoren nodig. En die moeten we ook nog eens realiseren met een kleinere beroepsbevolking, tegen een achtergrond van verschuivende machtsverhoudingen en veranderende maatschappelijke structuren. Dat klinkt dramatischer dan het is. Alle andere westerse landen staan namelijk voor een soortgelijke uitdaging. De ervaringen van onze buren laten zien dat het uitmaakt hoe een land daarmee omgaat. De Duitser Schröder hervormde en de Fransman Chirac 22 Zoals oud SCP-directeur Paul Schnabel het eens formuleerde: “Er zullen geen Leidsche Rijnen meer gebouwd worden.” liet dit na. Sindsdien neemt het gat tussen Duitsland en Frankrijk toe. Al laat Duitsland zien dat stilzitten en achteroverleunen nooit kan. Anno 2014 staat de Duitse economie met haar lage lonen en hoge concurrentiekracht voor nieuwe problemen op het gebied van de vastgoedvoorraad en het bankenstelsel en wordt een minimumloon geëist. Cruciaal is hier de wetenschap dat uitdagingen niet alleen bedreigingen brengen, maar ook kansen bieden. Landen die erin slagen hiervan te profiteren, zijn de winnaars van de toekomst. De inzet van D66 is Nederland zo’n winnaar te maken.23 23 Een belangrijke bron bij deze box was de tiendelige Volkskrantserie “Leerschool Europa” (2013). Nieuwe Groei l 19 © E. Dronkert Tevreden zijn over het heden biedt geen garantie voor de toekomst Er gaat veel goed in de Nederlandse economie.24 Het concurrentievermogen van ons bedrijfsleven is hoog: als land behoort Nederland zelfs tot de wereldtop.25 De lijst van meest concurrerende regio’s in Europa wordt aangevoerd door de provincie Utrecht, op de voet gevolgd door Groot-Amsterdam en ZuidHolland.26 Eindhoven staat internationaal aangeschreven als de slimste regio ter wereld.27 Goede fysieke infrastructuur,28 goede ICT-infrastructuur29 en een betrouwbare rechtspraak30 dragen hieraan bij. Bovendien is Nederland een prettige plek om te wonen. Slechts twee Europese steden hebben tevredener inwoners dan Groningen, terwijl Amsterdam maar zes steden boven zich hoeft te dulden.31 24 Nederland staat nummer 3 in de wereld op basis van ‘kwaliteit vestigingsklimaat’ aldus Grant Thornton (2013) 25 Getuige een constante top-10-positie sinds 2007 op de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum 26 De top-10 (van 262) van de Regional Competitiveness Index ziet er als volgt uit: 1. Utrecht 2. Londen 3. Oxford en omgeving 4. Stockholm 5. Surrey en Sussex 6. Groot-Amsterdam (NoordHolland en Flevoland) 7. Frankfurt 8. Parijs 9. Kopenhagen 10. Zuid-Holland. Annoni, P. en Dijkstra, L,(2013) EU Regional Competitiveness Index 2013, Europese Unie. 27 In 2011 riep het Intelligent Community Forum de stadsregio Eindhoven daartoe uit: http://www.intelligentcommunity.org/ index.php?src=news&srctype=detail&category=Partner%20 News&refno=629 4. Analyse: Anatomie van het Nederlandse verdienvermogen Voordat we de nieuwe groeimotoren voor Nederland kunnen identificeren, moeten we eerst beter begrijpen wat de krachten en tekortkomingen van het huidige Nederlandse verdienvermogen zijn. Tijd dus voor een grondige analyse van het Nederlandse verdienvermogen. 20 l Nieuwe Groei 28 Nederland is de beste van de wereld in haveninfrastructuur en toelevering van elektriciteit. Het scoort hoog op luchthavens (4 van 144), spoor (9) en wegen (11); World Economic Forum, The Global Competitiveness Report 2012-2013. 29 Nederland neemt de vierde plaats in van de wereldranglijst van internetsnelheid (Akamai, 2012). In particulier gebruik van internet zet het World Economic Forum Nederland vrijwel bovenaan. De internetverbinding Amsterdam-Londen is de drukste ter wereld. De dekking voor mobiel internet via 3G is vrijwel 100%. Nederlanders geven relatief veel geld uit aan nieuwe media en gebruiken veel online content (al is het grootste gedeelte hiervan ‘gratis’). 65% van de Nederlanders bankiert online. We zijn wetenschappelijke wereldtop op het gebied van het aan elkaar knopen van computers om zo een supercomputer te creëren, oftewel gridcomputing. Zeer actief in het gebruik van social media. De e-skills van Nederlandse individuen behoren tot de hoogste van Europa. (Overigens heeft bijvoorbeeld Roemenië meer mensen die gedurende een compleet jaar helemaal geen internet gebruiken dan mensen die dat wel doen.) En de potentie op het gebied van ‘nieuwe media’, dus gaming en internet, is groot. 30 World Economic Forum (2013), The Global Competitiveness Report 2012-2013. Nederland scoort een mondiale top-10 positie (van 144) op elk van de volgende indicatoren: property rights (9), intellectual property protection (5), judicial independence (3), efficiency of legal framework in settling disputes (8), efficiency of legal framework in challenging regulations (3). 31 Europese Unie (2013), Quality of life in cities – perception survey in 79 European cities 97% van de Groningers is het eens met de stelling “I am satisfied to live in [naam van de stad]” tegenover 96% in Amsterdam. Ook op indicatoren als onderwijs en publieke ruimte scoren de steden hoog. Maar tevreden zijn over het heden biedt geen garantie voor de toekomst. Groei van een land wordt op lange termijn bepaald door twee aspecten: het aantal uren dat Nederlanders werken en de productiviteit in die gewerkte uren. Op beide onderdelen kan Nederland beter presteren. In het vervolg van dit hoofdstuk gaan we op beide aspecten in. 4.1 Participatie: meer uren werken Bij een dalende beroepsbevolking kan de totale arbeidsinzet alleen omhoog via een hogere arbeidsparticipatie. Dit kan door meer mensen te laten werken of door mensen meer uren te laten werken. Van alle rijke landen werken Nederlanders gemiddeld het minste aantal uren per jaar. En dit verschil groeit: Nederland heeft veel parttimers.32 Zo werkt een Nederlander gemiddeld 26.5 uur per week tegen een Griekse werkweek van 39 uur.33 Zolang dit het gevolg is van onze hoge arbeidsproductiviteit en het een volledig vrije keuze is, is dit wat D66 betreft geen probleem. Maar er zijn aanwijzingen dat veel mensen, waaronder disproportioneel veel vrouwen, meer thuis zitten dan zij zelf zouden willen. Het aantal gewerkte uren is beneden gemiddeld in vier brede groepen in de Nederlandse maatschappij: vrouwen, allochtonen, ouderen en jongeren. Meer deelname van deze groepen zou bijdragen aan nieuwe economische groei. Voor vrouwen is de uitdaging het aantal gewerkte uren te verhogen. Met 65% is de arbeidsparticipatie van vrouwen relatief hoog en stijgende. Maar het gemiddelde aantal werkuren is bij vrouwen 28,4 uur per week vergeleken bij de 39 uur van mannen.34 In de meeste Scandinavische landen werken mensen minder parttime en is de arbeidsparticipatie 32 OESO stat, (2010) Met 1377 uur per jaar per werkzaam persoon staat Nederland onderaan de lijst van OESO-landen. Zo werkt een gemiddelde Fin 1690 uur (23% meer dan Nederland) en een Brit zo’n 1647 uur (20% meer). De Zweden zijn goed voor een gemiddelde van 1624 uur (18% meer). 33 Econoom Frank Kalshoven noemt Nederland zelfs de wereldkampioen kortwerken. 34 CBS (2012), Statline Nieuwe Groei l 21 van vrouwen toch hoger.35 Het valt op dat deze landen beter betaalbare kinderopvang hebben en gelijkstelling van mannen en vrouwen bij ouderschapsverlof. Afgelopen jaren heeft Nederland met de versobering van kinderopvang in dit opzicht de omgekeerde weg bewandeld. Het gat tussen de arbeidsparticipatie van autochtonen en allochtonen is vrijwel nergens zo groot als in Nederland36 Arbeidsparticipatie Verschil tussen autochtoon en allochtoon % van 15- 64-jarigen, 20111 Procentpunten Autochtoon2 Allochtoon2 77% 63% 77% 64% 60% 53% 7 65% 57% 7 74% 66% 7 73% 69% 70% 67% 64% 67% 13 4 14 3 -3 1 Of laatst beschikbaar jaar 2 Gedefinieerd als ‘geboren in het desbetreffende land‘ of ‘geboren buiten het desbetreffende land‘ Bron: OESO factbook 2013 Figuur 1: arbeidsparticipatie Als het gaat om de arbeidsparticipatie van 55tot 65-jarigen staat Nederland in de onderste helft van de rijke landen.37 De jeugdwerkloosheid blijft twee keer zo hoog als de werkloosheid onder niet-jongeren.38 Daarvoor worden het rigide ontslagrecht en de opzet van cao’s, die voornamelijk insiders beschermen, vaak als oorzaak aangewezen.39 35 Nederland scoort goed als het gaat om arbeidsparticipatie, maar Noorwegen, Zwitserland en IJsland scoren alle drie beter. Dit terwijl het percentage parttime banen in deze landen met respectievelijk 20%, 26% en 18% veel lager ligt. 36 Het verschil in arbeidsparticipatie tussen autochtonen en immigranten is boven de 10 procentpunten voor banen van lager, middelbaar en hoger opleidingsniveau. CBS (2013), Nederlandse ondernemingsklimaat in cijfers, p. 109 37 Met 56% scoort Nederland net onder de mediaan van de OESO, Ibidem, p. 101 38 Jeugdwerkloosheid is met 16,5% tweemaal zo hoog als andere categorieën. CBS (oktober 2013), werkloosheidcijfers. De jeugdwerkloosheid is structureel tweemaal de gemiddelde werkloosheid, ook voor en na de crisis. (CBS, Statline) 39 Radboud Universiteit Nijmegen (2012), Jongeren vaker werkloos door bescherming zittende werknemer URL: http:// www.ru.nl/@863579/pagina/ 22 l Nieuwe Groei Er is in Nederland dus nog veel groeipotentieel bij groepen die meer zouden willen werken dan ze nu doen. Dit constateren wij, zonder dwingend inbreuk te willen doen op persoonlijke afwegingen over vrije tijd en inkomen. Mensen moeten de keuze hebben om wel of niet meer uren te werken. Zonder dwang, maar ook zonder beperkingen daartoe. 4.2 Productiviteit: efficiënter werken We werken relatief weinig in Nederland, met name omdat we niet goed in staat zijn zoveel mogelijk mensen deel te laten nemen aan het arbeidsproces. Daarnaast zijn we in de uren die we werken niet productief genoeg. De productiviteit van Nederland was altijd erg hoog, maar tussen 1990 en 2012 is de reële productiviteit van Nederland toegenomen met slechts 1,1% per jaar. De toename in de VS, Zweden en het VK lag in die periode met 1,8-2,1% per jaar anderhalf tot twee keer zo hoog.40 Groei arbeidsproductiviteit Nederland blijft achter Reëel bbp per gewerkt uur, index 1992=100 Groei per jaar % 1992-2012 160 2,1% 1,9% 1,8% 150 1,6% 1,4% 1,3% 1,2% 1,1% 140 130 120 110 100 1992 1996 2000 2004 2008 2012 Bron: OESO Stat extracts Figuur 2: arbeidsproductiviteitsgroei Bij productiviteit moeten we naar de private sector, maar zeker ook naar de publieke sector kijken. In een samenleving waar de publieke sector meer dan 40% van de economie beslaat is het alleen mogelijk sterke productiviteitsgroei te laten zien als die in zowel de private als de publieke sector optreedt. De private sector kent andere productiviteitsfactoren dan de publieke, zelfs als de activiteiten op de werkvloer niet veel verschillen. In de private sector zijn goed functionerende markten en innovatie de sleutels tot productiviteitsstijging, gesteund door een passende rol van de overheid. In de publieke sector werkt de discipline van de markt niet of in ieder geval minder sterk. Hier zijn interventies nodig om de productiviteit te stimuleren. Vanwege de verschillen tussen privaat en publiek, behandelen wij ze hier apart. 4.3 Productiviteit in de private sector Productiviteit in de private sector kunnen we beter begrijpen door naar groepen van onderliggende factoren te kijken. Dit zijn in de eerste plaats algemene –bedrijfsgebondenaanbodfactoren als talent, kennis, ondernemerschap en exportoriëntatie. Ten tweede gaat het om - gebiedsgebonden randvoorwaarden als goed functionerende en toegankelijke markten voor arbeid, kapitaal, energie en grondstoffen. In de derde plaats gaat het om de rol van de overheid als partner en regisseur. We bespreken elk van deze factoren hieronder. 4.3.1 Talent onvoldoende benut Nederland weet zijn toppers onvoldoende uit te dagen. Uit onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) op basis van Europese PISAcijfers blijkt dat goed is om zwakke leerlingen en studenten beter te laten presteren. Maar tegelijkertijd zijn we slecht in staat goede leerlingen en studenten nog beter te maken.41 Zo hebben we veel redelijk goede universiteiten (zeven in de top 100 wereldwijd), maar geen enkele echt uitmuntende (niet één in de top-50 van de wereld). De middelmaat 41 CPB (2011), Onderwijsprestaties Nederland in perspectief regeert. We exporteren onze toptalenten naar topuniversiteiten in het buitenland en importeren zelf vooral subtop. De kwaliteit van het Nederlandse onderwijs is bovendien nauwelijks toegenomen de afgelopen decennia, in tegenstelling tot dat van landen om ons heen.42 Leesprestaties 15-jarigen Plaats op internationale ranglijst 1 2 3 Nederland is het beste in het bestrijden van laaggeletterdheid... 4 5 6 7 8 9 10 11 12 ...maar onze beste leerlingen lopen achter bij de internationale top 13 14 0 (laag) 25 50 75 (hoog) 100 Geletterdheid Percentiel van 15-jarigen Bron: CPB o.b.v. PISA Figuur 3: onderwijsprestaties Nederland trekt ook relatief weinig internationale studenten aan. Slechts 1,3% van de totale studentenpopulatie komt uit het buitenland en daarvan komt ook nog eens 45% uit Duitsland.43 Ook het aantal kennismigranten is in Nederland relatief laag, veel lager dan je van een open economie zou mogen verwachten. Landen als Oostenrijk en België hebben procentueel meer kennismigranten dan Nederland en landen als Groot-Brittannië, Ierland en de VS nog veel meer.44 Op beide gebieden laat Nederland dus veel potentieel onbenut voor extra talent. 42 McKinsey & Company (2012), Het Nederlandse onderwijs: beter dan we denken, maar niet zo goed als we willen. 43 OESO (2013), Education at a Glance, pp. 321 & 322 44 OESO (2012), Economic Surveys European Union, pp. 78 40 OECD (2012), Productivity Database. Nieuwe Groei l 23 Internationale studenten in Nederland komen voor 45% uit Duitsland Duizenden studenten, 2013 Duitsland 25,0 China 4,3 8% Belgiê 2,4 4% Bulgarije 1,6 3% Griekenland 1,4 3% Verenigd Koninkrijk 1,1 2% Italië 1,0 2% Frankrijk 1,0 2% Rest Totaal 18,1 45% 32% 56,1 Bron: OESO, Education at a Glance, 2013, pp 321 en 322 Figuur 4: internationale studenten Daarnaast eindigt veel Nederlands talent in banen waarin zij niet hun volledige economische potentieel realiseren. Dit blijkt op twee manieren. Aan de ene kant is het aantal afgestudeerden dat een eigen bedrijf start na de studie laag in vergelijking met sommige andere landen.45 Te vaak gaan toptalenten die met de hoogste cijfers van de universiteit afkomen werken voor de overheid, een multinational of in de professionele dienstensector. Omdat de vanzelfsprekende groeikracht van deze organisaties tanende is, baart dit D66 zorgen. Wij gaan er vanuit dat maatschappelijk rendement op talent en hun bijdrage aan groei bij start-ups een stuk hoger ligt dan in de grote en meer gevestigde orde van bedrijven. Aan de andere kant bestaat er een gat tussen vraag en aanbod van talent in verschillende sectoren. Zo heeft de industrie een grote behoefte aan bèta-onderzoekers. In Nederland gaat slechts 0,8% van de studenten promoveren. In andere landen is dit een veelvoud.46 Het aantal bètapromovendi is nog vele malen lager.47 Het gaat niet alleen om hogeropgeleiden. Het Hoofdbedrijfschap Ambachten voorziet een 45 GUESSS (2011), Entrepreneurial Intentions and Activities, International report of the Global University Entrepreneurial Spirit Students’ Survey project of Students across the World 46 In NL gaat 0,8% van de mensen promoveren, Duitsland 4,9%, Zwitserland 2,3%, Denemarken 2,8%, Zweden 1,9%. OESO, Education at a Glance, 2013, pp. 299 47 OECD (2009), OECD Science, Technology and Industry Scoreboard, 5.2. New doctoral graduates 24 l Nieuwe Groei tekort van 47.900 fte voor de komende 8 jaar in de ambachtseconomie.48 Dit tekort bestaat voornamelijk uit technici en bouwkundige beroepen. Ondanks deze tekorten worden nog altijd veel jongeren opgeleid voor beroepen waar de vraag zeer beperkt voor is. Veel jongeren kiezen voor een communicatie- of administratieopleiding, terwijl daar niet de grootste arbeidsbehoefte ligt. De scheefgroei blijkt op meerdere vlakken: de verhouding tussen het aantal studenten in opleidingen journalistiek en het dalende aantal journalisten in Nederland loopt bijvoorbeeld geheel uit de pas.49 We leiden onvoldoende toptalent op, importeren het te weinig en zetten het wel aanwezige talent te vaak niet goed in. 4.3.2 Kennis levert te weinig op Nederland investeert al jaren naar verhouding veel minder dan andere rijke landen in research & development (R&D). Sinds 2005 is de verhouding zelfs verder teruggelopen. Ook het aantal aangevraagde patenten is naar verhouding teruggelopen.50 De oorzaak ligt met name in onvoldoende R&D-investeringen door het bedrijfsleven.51 Het wetenschappelijk onderzoek in Nederland is van wereldniveau,52 maar te weinig wordt omgezet in nieuwe producten en diensten. De bottleneck zit hem in het naar de markt brengen van nieuwe producten en diensten. Ondanks de daling zijn we met 17 miljoen Nederlanders nog steeds nummer negen van de wereld op het gebied van het aantal patentaanvragen.53 48 Hoofdbedrijfschap Ambachten (2012), Arbeidsmarktdynamiek in de ambachtseconomie, p. 18 49 Volgens de Mediamonitor zijn 3000 vaste banen in de journalistiek verdwenen, daar zijn hooguit enkele honderden freelance-plekken voor in de plaats gekomen. 50 Van de OESO-landen geven alleen Estland, Hongarije, Italië en Polen minder uit aan R&D als percentage van het BBP, Ibidem, p. 114 51 De achterstand op Scandinavische landen is voor private R&D stuk voor stuk meer dan een procentpunt BBP (voor NL 6 miljard) 52 Dialogic, Wetenschap, Technologie & Innovatie Indicatoren 2012 Neem bijvoorbeeld een land als Israël, dat qua omvang en grondstoffen vergelijkbaar is met Nederland. Israël staat veel lager op het lijstje met patentaanvragen, op plek nummer 20, met 70% minder aanvragen dan wij. Maar Nederland heeft slechts twee ondernemingen op de Amerikaanse technologiebeurs Nasdaq, Israël 60.54 Dus we zijn relatief slecht in het vermarkten van nieuwe producten. Daar kunnen we wellicht een impuls geven, niet in de vorm van vrijblijvende subsidies –die leiden tot middelmaat, gezapigheid en gebrek aan focus55- maar door betere samenwerking met marktpartijen. De tucht van banken, venture capitalists of andere externe kapitaalverstrekkers is een betere stimulans dan overheidsgeld56, te meer omdat data van OESO, CPB en EIM geen bewijs leveren voor de vaak gehoorde stelling dat Nederland te weinig durfkapitaal zou hebben.57 58 59 Een ander aspect is het innovatiebeleid van de overheid. Onderzoek wijst uit dat het voor overheden wenselijk is te investeren in innovatie omdat alleen bedrijven onvoldoende prikkels hebben om onderzoek te doen.60 De kosten zijn vaak hoog en de voordelen maar tijdelijk, omdat andere ondernemingen die nieuwe vindingen kopiëren of met kleine verbeteringen in de markt zetten. Voor een land of regio lonen die spillovers naar andere bedrijven juist wel, dus loont het voor een 53 WIPO (2012), URL: http://www.wipo.int/pressroom/en/ articles/2012/article_0001.html 54 Wikipedia, lijst van ondernemingen in Israël. URL: http:// en.wikipedia.org/wiki/List_of_Israeli_companies_quoted_on_the_ Nasdaq 55 Paul Hamm, persoonlijke communicatie, 21 november 2013 56 Paul Hamm, persoonlijke communicatie, 21 november 2013 57 OESO (2012) 58 CPB (2013), Het Nederlandse ondernemersklimaat in cijfers 2012 59 EIM, Financieringsmonitor 2013 – 1, Onderzoek naar de financiering van het Nederlandse bedrijfsleven 60 In dit kader wijst hoogleraar Piet Borst op het boek “The entrepreneurial state, debunking public vs. private sector myths” van Mariana Mazzucato (2013). Daarin valt te lezen dat de nieuwe IT voor iPad en iPhone voortkomt uit fundamenteel onderzoek dat de Amerikaanse overheid (dus niet Apple) betaalde. De echte vernieuwing komt dus uit slimme overheidsinvesteringen in riskant onderzoek. overheid om de investeringsdrempel te slechten. Nederland doet dit met fiscale regelingen en het topsectorenbeleid. Volgens Alexander Rinnooy Kan zal – door het verdwijnen van de aardgasgelden van 500 miljoen euro - het percentage dat de overheid aan onderzoek uitgeeft, dalen van 0.78 procent naar 0.65 procent van het BBP. Zo’n daling staat haaks op de landen om ons heen.61 Dit terwijl de echte game changers volgens KNAW62-president Hans Clevers niet komen uit het zoeken naar oplossingen of het sleutelen aan producten, maar uit de fundamentele wetenschap, in universiteiten, zonder hulp van buitenaf (zoals Facebook en Google).63 Als we alle fiscale maatregelen die innovatie moeten bevorderen bij elkaar optellen komen we uit op bijna twee miljard euro per jaar. Via de WBSO64 wordt de belasting op onderzoeksarbeid verlaagd, via de RDA65 worden investeringen aftrekbaar gemaakt van de winstbelasting of innovatieve opbrengsten lager belast. De WBSO functioneert prima. De RDA ook maar heeft als nadeel dat je winst moet maken, terwijl cash flow creëren aan het begin van een onderneming juist het probleem is. Bovendien benutten bedrijven de R&D-aftrek vooral voor toegepast onderzoek. Hoewel toegepast en fundamenteel onderzoek – in tegenstelling tot de gangbare gedachte geen tegenpolen zijn, is toepassingsgericht onderzoek vaak wel minder vernieuwend.66 61 Rinnooy Kan, A. (2014) Voorbij gaat het succes der Nederlandse wetenschap. NRC handelsblad, 27 mei 2014 62 Koninklijke Akademie van Wetenschappen 63 Clevers, H. (2014) Laat Wetenschap werken (jaarrede): http://www.knaw.nl/shared/resources/actueel/publicaties/pdf/ jaarrede_2014.pdf 64 Wet Bevordering Speurwerk en Onderzoek 65 Research & Development Aftrek 66 In het artikel “Misvattingen vertroebelen het topsectorendebat” schetsen Vandersypen, Geurts en Sluijs van de Jonge Akademie het spanningsveld tussen wetenschap en bedrijfsleven aan de hand van “Pasteur’s quadrant” uit 1997. Hierin schetst Donald Stokes twee onderzoeksassen, namelijk pragmatisch-fundamenteel en nieuwsgierigheidsgedreven-toepassingsgericht. Dit levert vier kwadranten op waarover wetenschappers als Linneaus, Edison, Bohr en Pasteur kunnen worden verdeeld. Nieuwe Groei l 25 De Innovatiebox is ronduit omstreden.67 Deze belastingbox maakt opbrengsten uit innovaties hoger, maar blijkt in de praktijk amper tot hogere investeringen te leiden. Daarmee is het vooral een bouwsteen in het vestigingsklimaat en een asset om productiebedrijven naar Nederland te lokken. Nederland heeft dan wel een historische handelsgeest, de afgelopen decennia leidde het tot te weinig succesvol ondernemerschap Daarnaast gaat in het niet-fiscale beleid, het topsectorenbeleid, zo’n 500 miljoen euro per jaar om. Via dit topsectorenbeleid komen kennisinstellingen, bedrijfsleven en overheid bij elkaar aan tafel om roadmaps te maken voor de wetenschap, het onderwijs en bedrijvenonderzoek. Het probleem van het topsectorenbeleid is dat het is ingericht langs oude sectoren waar Nederland goed in was. Zo worden nieuwe kruispunten gemist en komen gevestigde bedrijven aan het roer. Ideeën en vondsten genoeg in Nederland, maar de valorisatie ervan is ondermaats. Het innovatiebeleid van de overheid komt daar onvoldoende aan tegemoet. 4.3.3 Ondernemers groeien niet door Nederland kent veel starters, maar weinig doorgroeiers. Dit komt niet door een gebrekkige ondernemerszin onder Nederlanders. Integendeel, wat betreft het aantal ondernemers zit het in Nederland wel goed. Het gaat om de vervolgstap: de doorgroei van een start-up naar een onderneming met echte producten op echte markten. 67 In de doorrekening van het D66-verkiezingsprogramma beloonde het CPB het innovatiegedeelte van het programma juist vanwege het volledig vervangen van de Innovatiebox door andere maatregelen 26 l Nieuwe Groei Teveel ondernemers blijven hangen in de opstartfase: er is sprake van een zogenaamde valley of death. 12% van de arbeidspopulatie in Nederland is op dit moment zelfstandig ondernemer. Dat aantal ondernemers lijkt internationaal gezien prima.68 Maar veel van deze ondernemers zijn zzp’ers. Op dit moment telt Nederland zo’n 800.000 zzp’ers en het aantal groeit met de dag. Veel zzp’ers hebben niet de ambitie om op grotere schaal te ondernemen. Een meerderheid geeft aan geen personeel aan te willen nemen in de voorzienbare toekomst. Deze grote groep zzp’ers hoort bij de dynamische economie en de flexibele arbeidsmarkt van de 21e eeuw, maar vertroebelt wel het beeld waardoor de daadwerkelijke ondernemersquote in Nederland veel lager uitvalt. 70% van de ondernemers is zelfstandige zonder personeel Duizenden ondernemers in Nederland, 2013 Zzp’ers die producten verkopen Zzp’ers die eigen diensten aanbieden Alle Nederlanders 15-65 jaar Zzp’ers zijn hoger opgeleid dan de gemiddelde Nederlander… …en vaker van middelbare leeftijd Bron: CBS Figuur 5: zzp’ers Vrijwel alle grote ondernemingen in Nederland hebben een lange historie. Er zijn slechts enkele multinationals in Nederland met een geschiedenis korter dan vijftig jaar.69 Dit laat zien dat er onvoldoende aanwas is en dat vernieuwing van nieuwe Nederlandse winnaars uitblijft. Wie vandaag de dag vraagt om een schoolvoorbeeld van Nederlandse innovatie krijgt nog steeds de naam TomTom te horen. 68 Van Stel, A. en Van Praag, M. (2011), The More Business Owners the Merrier? The Role of Tertiary Education. 69 Spinoffs van Philips als ASML en NXP hebben immers de Philips historie Maar dit bedrijf stamt uit 1991 en kreeg hevige concurrentie van partijen als Google en Apple. Hoewel er een aantal succesvolle nieuwkomers zijn, is er helaas nog geen tot de verbeelding sprekende opvolger als wereldspeler. Nederland heeft dan wel een historische handelsgeest, de afgelopen decennia heeft het te weinig tot succesvol ondernemerschap geleid. Slechts 2,5% van de Nederlandse export gaat naar groeimarkten tegenover 5,1% en 8,1% in België en Duitsland Totale export Nederland Export naar groeimarkten Percentage naar bestemming Percentage naar China, India, Saoedi Arabië en Indonesië 100% Het is bekend dat Nederland in vergelijking met bijvoorbeeld onze oosterburen veel minder zelfgemaakte producten exporteert maar - via Rotterdam en Schiphol - juist een doorvoerland van andermans producten naar de rest van Europa is.74 Toch is het zaak dat Nederland meer meebeweegt met het verschuivende zwaartepunt van Westerse landen naar opkomende markten. Daarom hebben we meer succesvolle producten en diensten nodig voor die marktsegmenten waar de meeste groei plaatsvindt. De absolute exportcijfers (figuur 6) tonen dit ook aan. 70 CBS (2013), ‘Bescheiden deel export naar grote groeimarkten’, 18 december 2013 71 OECD (2012), OECD Economic Surveys: Netherlands 2012 p. 20 72 Dit komt voor een deel door het feit dat we heel veel exporteren, maar valt op die manier niet volledig te verklaren. Immers, ook Duitsland exporteert veel. 73 Zie ook de Exportgroei-agenda van D66 (juni 2012) 74 Waardoor de toegevoegde waarde van de Nederlandse export dus relatief laag is. 8,1% 0,3 0,7 25% 0,9 11% 5,1% 0,1 0,5 51% 43% 4.3.4 Export te eenzijdig Export is een belangrijke bron van welvaart voor Nederland en is dat altijd geweest. Hoe goed onze rapportcijfers ook zijn, het is van belang dat onze exportfocus beter aansluit bij de ontwikkeling van de wereldeconomie. Onze exportprestaties naar nieuwe groeilanden mogen niet achterblijven bij die van andere landen. Relatief bezien is het beeld zeer scheef (figuur 5): maar liefst 87% van onze export gaat naar rijke landen, waaronder 36% van het totaal naar Duitsland en België.70 Slechts 2,5% van de Nederlandse export gaat naar de grote groeimarkten China, India, Saoedi Arabië en Indonesië. Dat is fors minder dan in België (5,1%) en Duitsland (8,1%).71,72,73 36% 2,5% 8% Totaal 1 13% 0,1 0,5 0,4 10% 1,6 Buurlanden Rest rijke Rest v/d landen1 wereld 2,3 6,1 2,2 Nederland België Duitsland 43% naar rest Europa, inclusief niet EU-landen, 8% naar OESO-landen buiten Europa Bron: CBS Statline ‘Bescheiden deel export naar grote groeimarkten‘, 18 december 2013 Figuur 6: Exportfocus 4.3.5 Stroeve arbeidsmarkt De organisatie van de Nederlandse arbeidsmarkt belemmert productiviteitsgroei. Internationaal is herhaaldelijk kritiek geuit op de collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) en het algemeen verbindend verklaren hiervan, omdat dit maatwerk in de weg zit. Het ene bedrijf moet meer betalen dan het kan, terwijl anderen juist te weinig betalen.75 Ook zitten opbouw van rechten en ontslagbescherming het flexibel wisselen van baan in de weg. Verworven rechten vervallen bij de overstap naar een nieuwe werkgever en dus blijft men zitten waar men zit. Als gevolg hiervan veranderen mensen niet van baan, ook al liggen er kansen elders.76 Een versoepeling van het ontslagrecht tot het niveau van Denemarken scheelt naar schatting 3% van de langdurige werkloosheid.77 Nederland is een internationale uitzondering in het gebrek aan flexibiliteit van haar arbeidsmarkt. Het World Economic Forum zet Nederland op plaats 126 in de wereld wat betreft hiring and firing.78 Ondernemers noemen de regulering van de arbeidsmarkt als de één-na-grootste blokkade voor zakendoen in Nederland.79 De inflexibiliteit van de 75 OESO, Netherlands Survey 2012, box 2.5 76 OESO, Netherlands Survey 2012, pp 78 77 OESO, Netherlands Survey 2012. 78 World Economic Forum (2013), Global Competitiveness Report 2013-2014 79 World Economic Forum (2013), Global Competitiveness Report 2013-2014 Nieuwe Groei l 27 Ook in absolute euro’s per hoofd van de bevolking exporteren Duitsland en België meer naar groeilanden Uitvoer in 2010, euro per inwoner China India 688 716 Saoedi-Arabië Indonesië 142 46 1592 128 101 39 1090 822 116 137 39 771 479 Bron: CBS www.cbs.nl/nl=NL/menu/themas/dossiers/globalisering/ publicaties/artikelen/archief/2013/2013=4014-wm.htm; CIA factbook Figuur 7: exportfocus in absolute bedragen Nederland in mondiale achterhoede wat betreft “hiring and firing“ Antwoord op de vraag “Hoe zou u het aannemen en ontslaan van werknemers in uw land omschijven?“; Schaal van 1 (gehinderd door regelgeving) tot 7 (flexibel bepaald door werkgevers) 1 Hong Kong 5,8 2 Singapore 5,7 3 Zwitserland 5,6 4 Azerbaijan 5,4 5 Denemarken 5,3 ... 124 Kroatië 3,1 125 Ecuador 3,1 126 Nederland 3,1 127 Duitsland 3,1 128 Sri Lanka 3,1 ... 140 Zimbabwe 2,6 141 Frankrijk 2,5 142 Slovenië 2,3 143 Zuid Afrika 2,2 144 Venezuela 2,1 Bron: World Economic Forum, Global Competitiveness Report 2012-2013, p. 470 Figuur 8: exportfocus in absolute bedragen 28 l Nieuwe Groei arbeidsmarkt wordt versterkt door een stroeve huizenmarkt. Hoge hypotheekschulden en met name de dreiging van een restschuld verlagen de bereidheid van werknemers om te verhuizen voor een nieuwe baan.80 Arbeidsmarkt een na grootste blokkade voor zakendoen in Nederland 4.3.6 Het belastingsysteem schiet zijn doel voorbij Afgelopen jaren was de Belastingdienst vaak mikpunt van kritiek. De voortdurende problemen, vooral rond toeslagen in verband met fraudegevoeligheid en uitbetalingsproblemen, dwongen een staatssecretaris tot aftreden. Het lijkt logisch daarbij naar de organisatie te kijken, in het bijzonder de ICT-systemen. Immers, de overheid heeft een uitermate slecht trackrecord bij het aanschaffen en inzetten van ICT.81 Toch lijkt de oorzaak dieper te liggen. Niet de ICT zelf is het hoofdprobleem. Digitaal aangifte doen gaat namelijk uitstekend. Het probleem ligt juist in het feit dat de ICT alles zou moeten stroomlijnen, van de complexe fiscale wetgeving tot een voortdurend wijzigend stelsel vol politieke compromissen en correcties. Sinds de grote hervorming door Zalm en Vermeend in 2001 is de Belastingdienst in zekere zin overvraagd geraakt.82 Hoe belangrijk sociale regelingen ook zijn, het rondpompen van geld via allerhande toeslagen, heffingskortingen en aftrekposten kan een stuk 80 European Commission (2012), The housing market in the Netherlands, pp. 17. Beschikbaar op: http://ec.europa.eu/ economy_finance/publications/economic_paper/2012/pdf/ ecp_457_en.pdf OECD (2013), Economic Policy Reforms; Going for Growth pp. 205. Beschikbaar op: http://www.oecd.org/inclusivegrowth/Economic%20Policy%20Reforms%202013%20Going%20 for%20Growth.pdf 81 ICT-falen bij de overheid begon volgens professor Ineke Sneller al in 1923 toen de post en de giro wilden automatiseren. Nu, in 2014 heeft de Tweede Kamer een onderzoekscommissie, mede naar aanleiding van mislukte ICT-projecten bij onder meer het Elektronisch Patiënten dossier (EPD), communicatienetwerk C2000, de politie, defensie, het UWV, de Belastingdienst en de gemeentelijke administratie. 82 PvdA-kamerleden Groot en Nijboer schrijven (in een essay in Liberaal Reveil) dat er sinds 2001 alweer 118 belastingfaciliteiten (13 heffingskortingen, 98 belastinguitgaven, 4 toeslagen en 3 aftrekposten) zijn die samen 89 miljard euro kosten. Gewogen % respondenten1 dat factor noemt als meest problematisch voor zakendoen in NL Toegang tot krediet 20% Regulering arbeidsmarkt 15% Innovatiekracht 14% Inefficiëntie bureaucratie 12% Instabiliteit overheidsbeleid 9% Opleidingsniveau beroepsbevolking 8% Niveau belastingen 5% Arbeidsmoraal beroepsbevolking 5% Belastingregels 3% 1 Respondenten konden een top-5 samenstellen; nummer 1 op hun ranglijsten is zwaarder meegewogen dan bv. nummer 5 Bron: World Economic Forum, Global Competitiveness Report 2012-2013, p.272 Figuur 9: arbeidsmarkt 2 gestroomlijnder en minder fraudegevoelig. Dat concludeert ook de Nationale Ombudsman na het schetsen van een alleenstaande ouder die twaalf inkomenselementen ontvangt via acht instanties, 18 (digitale) formulieren en 80 betalingen per jaar.83 Over administratieve rompslomp gesproken. Op Europees niveau is de race to the bottom via de winstbelasting een aandachtspunt. De Britten verlaagden onlangs hun winstbelasting van 28 naar 20 procent en ‘passeerden’ daarmee Nederland dat een percentage van 25% hanteert. Ook versoepelden ze hun regels en hebben ze een aantrekkelijker belastingverdrag met de Verenigde Staten. Ondanks het feit dat een aantrekkelijk vestigingsklimaat uit meer dan lage belastingen bestaat en Nederland ruim duizend buitenlandse hoofdkantoren huisvest, was het vertrek van Starbucks toch een waarschuwing. Het terugbrengen van nationale belastingvoordelen, zoals fiscale sluiproutes en (verhuis)constructies die vooral ten goede komen aan grote bedrijven, is dus nodig. De OESO is hier nu mee bezig. 83 Mijn onbegrijpelijke overheid. De Nationale Ombudsman, 2012: http://jaarverslag.nationaleombudsman.nl/sites/default/ files/Verslag%202012.pdf 4.3.7 De kapitaalmarkt belemmert investeringen Ondanks het toenemend vertrouwen onder huishoudens en bedrijven nu de ergste crisis achter de rug lijkt, blijven de investeringen achter. Deels komt dit omdat gezinnen, bedrijven en banken bezig zijn met het opschonen en versterken van hun huishoudboekjes en bedrijfsbalansen. Deels is het vanwege de Nederlandse paradox van veel privaat vermogen, veel collectief sparen maar ook hele hoge persoonlijke schulden. In Nederland zit kapitaal vast in pensioenfondsen en vastgoed en zijn de private schulden per hoofd van de bevolking wereldwijd het hoogst.84 Pensioenfondsen beleggen hun geld waar dit het meeste rendement opbrengt en dat is lang niet altijd in Nederland. Dit komt niet altijd doordat de kansen in Nederland beperkt zijn, maar ook doordat de transactiekosten om geld in een relatief klein land als Nederland te beleggen relatief hoog zijn.85 Tegelijkertijd moeten werknemers verplicht pensioensparen en kunnen zij dit geld niet zelf investeren of het gebruiken om hypotheken af te lossen van huizen die ‘onder water’ staan. Het gevolg is dat er onvoldoende kapitaal beschikbaar is om de economie te vernieuwen en te innoveren. Daarnaast loopt een groot gedeelte van de financiering van ondernemingen in Nederland via banken.86 Veel meer dan in bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten. Terwijl met name grote bedrijven meer financiële ruimte hebben dan ze gebruiken87, is het voor het mkb zeer moeilijk om zelf 84 Uit een grafiek van de Wallstreet Journal blijkt dat Nederland en Denemarken internationaal koploper private schuld per hoofd van de bevolking zijn. De hoge hypotheekschuld is een oorzaak maar het komt ook door het niet meetellen van het pensioenkapitaal. 85 Minister van Economische Zaken (2013), Brief van de Minister van Economische Zaken: Nationale Investeringsinstelling, 33746 nr. 1 86 Uit statistieken van de Nederlandsche Bank bleek onlangs dat de kredietverlening van banken aan bedrijven na vijf jaar crisis in 2013 voor het eerst daalde. 87 WRR (2013), Naar een lerende economie Nieuwe Groei l 29 geld op te halen bij institutionele beleggers of via onderhandse leningen. Daarom gaan sommigen op zoek naar alternatieve bronnen van financiering, zoals crowdfunding of kredietunies.88 Jammer genoeg lukt dit slechts in beperkte mate en is de schaal waarop dit gebeurt nog marginaal. Er is hierdoor een tekort aan kapitaal en leningen om groei te financieren. Er zijn weliswaar positieve ontwikkelingen, zoals de verzekeraars en banken die onder regie van het ministerie van Economische Zaken tot elkaar komen in nieuwe investeringsinitiatieven89, maar het blijft te weinig om verschil te maken. Niet-bancaire financieringskanalen zijn onderontwikkeld in Nederland. Om goed te kunnen innoveren en concurreren hebben ondernemers behoefte aan een betrouwbare en snelle overheid als partner 4.3.8 Nederlandse energie is duur Energie is een belangrijke bouwsteen voor economische groei.90 Landen maken hierin verschillende keuzes. Terwijl Canada nog wacht met het winnen van olie uit teerzand, zetten de Verenigde staten massaal in op 88 Een voorbeeld is de Kredietunie Bakkerijondernemers 89 Ondernemend Oranje Kapitaal, investeringsfonds ING, het Delta Lloyd fonds voor leningen met meer risico aan grote ondernemingen en het NL Ondernemingsfonds, een financieringsfonds voor het midden en kleinbedrijf 90 Verschillen in energiekosten spelen de komende decennia een belangrijke rol in de internationale handel. Landen die zelf in hun energie kunnen voorzien, zoals de Verenigde Staten, zullen hun export van goederen waarvoor veel energie nodig is zien toenemen, terwijl het marktaandeel van Europa en Japan stevig zal dalen. http://www.telegraaf.nl/dft/bedrijven/royal_dutch_ shell_a/22050506/___Dure_energie_schaadt_Europese_export. html 30 l Nieuwe Groei schaliegas en hebben ze een lokale energiebron die weliswaar niet duurzaam is, maar wel de energieprijzen fors laat dalen. Intussen zet China de energieverhoudingen op zijn kop met hun spotgoedkope zonnepanelen.91 Terwijl wereldwijd de energieprijzen dalen en veel landen de energieprijs kunstmatig laag houden, stijgen ze juist in Europa, dat zichzelf tegelijkertijd hogere klimaatambities stelt.92 De Europese industrie betaalt gemiddeld drie tot vier keer meer voor gas dan de VS, India en Rusland. Voor elektriciteit betalen Europese producenten twee keer zoveel als hun concurrenten uit de VS en Rusland. In China is de stroom 20% goedkoper. Overigens is niet de inkoopprijs zelf de oorzaak, maar gaat het vooral om heffingen en transportkosten. Het ontbreken van een echte Europese energiemarkt, is hier een belangrijke oorzaak van. Ook binnen Europa bestaan grote verschillen. Zo kiest buurland Duitsland – dat zich na het nucleaire ongeluk in Fukushima afkeerde van kernenergie - voor het gesubsidieerd aanleggen van windparken en zonnepanelen93, in combinatie met goedkope gas- en kolencentrales die nodig blijven als reserve. Dit zorgt voor tijdelijke overschotten en dalende prijzen, soms tot wel een kwart lager dan in Nederland. Omdat het overschot aan goedkope Duitse energie via het elektriciteitsnet maar beperkt naar Nederland 91 Ook Duitsland heeft zonne-energie fors gesubsidieerd met nadelige gevolgen voor de Nederlandse energiesector; het zonnige Spanje deed het ook maar kon zijn overschot niet kwijt vanwege onvoldoende aansluiten van het elektriciteitsnet op de rest van Europa. 92 In het Energieakkoord maakten zo’n 50 organisaties van Greenpeace tot VNO-NCW 175 afspraken. De belangrijkste: 14% duurzaam opgewekte energie in 2020; 1.5% energiebesparing per jaar; het sluiten van vijf oude kolencentrales; verdriedubbeling van windenergie op land en vier keer zoveel op zee. Voor duizend windmolens is 18 miljard in vijftien jaar tijd gereserveerd, mits de molens de komende tijd 40% goedkoper worden. Dat is nodig want zeewindstroom kost nu 17 cent per kilowattuur tegen 7 cent uit een kolencentrale. 93 Die overigens minder de successtory is dan vaak wordt aangenomen: Duitse consumenten betalen zo’n 700 euro per jaar meer voor energie om de goedkope tarieven voor de vele Duitse grootverbruikers op te brengen. Ook betaalt het Duitse mkb meer dan het Nederlandse stroomt, blijft een nadelig prijsverschil bestaan. Energiekosten voor grootverbruikers als de metaalindustrie zijn in Duitsland tot wel 35% goedkoper dan in Nederland.94 Dat betekent dat de Duitse concurrenten veel goedkoper kunnen produceren. Dit is vooral nadelig voor bedrijven bij wie de energiekosten een groot deel van de totale bedrijfskosten beslaan. Dit ondervonden aluminiumsmelters Zalco in 2011 en Aldel uit Delfzijl eind 2013. Ook de relatief grote Nederlandse petrochemische industrie (zout en chloorproductie voor AkzoNobel) wordt hierdoor bijzonder getroffen. Omdat landen over hun eigen subsidies, transportkosten, kortingen en heffingen gaan, is er nog geen echte Europese energiemarkt tot stand gekomen, met alle gevolgen van dien. Dan Nederland zelf. Volgens het Planbureau voor de Leefomgeving95 is Nederland kwetsbaar omdat we sterk leunen op sectoren die veel energie en materialen gebruiken. Naast het al genoemde Duitsland is ook Denemarken een stuk verder met de omslag naar een groene economie. In vergelijking met deze landen heeft Nederland beduidend minder duurzame energie. Omdat schaliegas en kernenergie - wat D66 betreft terecht - onder aan de lijst van opties staan, maar Nederland wel de kolencentrales uitzet, verbruiken we momenteel de Groningse gasbel op. 4.3.9 De overheid is een trage partner Om goed te kunnen innoveren en concurreren hebben ondernemers behoefte aan een betrouwbare en snelle overheid als partner. De Nederlandse overheid is betrouwbaar en zorgvuldig. Maar snel is ze niet. Zowel in besluitvorming, uitvoering als dienstverlening is ruimte voor verbetering. Zo betaalt de overheid chronisch te laat. Wettelijk moeten binnen 30 dagen facturen betaald worden, 94 ‘Vierkant uit de markt geprijsd’ NRC Handelsblad, 8 januari 2014 95 Zie: “Vergroenen en verdienen; op zoek naar kansen voor de Nederlandse economie”, Signalenrapport 2013. maar dit gebeurt gemiddeld pas na 46,6 dagen.96 Ook vergunningsprocedures duren lang, mede omdat wetsvoorstellen door twee Kamers moeten worden goedgekeurd en het wetgevingsproces daarmee altijd minstens een jaar duurt. Ook infrastructurele projecten duren doorgaans lang. Een extreem voorbeeld is de A4 bij Midden Delftland waar 40 jaar over werd gesproken voordat het kwam tot definitieve besluitvorming. In deze snel veranderende tijden komen er allerlei nieuwe technologieën op ons af. Van 3D-printen en big data tot de driverless car. In landen waarin de overheid tijdig een reguleringskader biedt voor nieuwe technologie hebben ondernemers de meeste kans succesvolle internationale proposities op te bouwen. 4.3.10 De overheid is risicomijdend In plaats van innovatieve ondernemers met nieuwe oplossingen kansen geven, kiest de overheid vaak voor veilige oplossingen bij aanbestedingen. Door starre en ervaringsgerichte aanbestedingsprocedures maken nieuwe ondernemingen met vernieuwende concepten te weinig kans. Ook wordt meestal primair gestuurd op kosten in plaats van kwaliteit en doelmatigheid, wat innovatie en inventiviteit hindert. Tekenend is dat de overheid al jaren een doelstelling heeft om 2,5% van het inkoopbudget innovatiegericht in te zetten, maar nog altijd niet in staat is om een tussenstand over de voortgang hiervan te geven. De meest recente voortgangsrapportage komt niet verder dan enkele kleine goede voorbeelden.97 96 Graydon (2013) 97 Ministerie van Economische Zaken (2013), Voortgangsrapportage innovatiegericht inkopen: innovaties versterken de inkoopkracht van de overheid. Bijlage bij Voortgangsrapportage Bedrijvenbeleid 2013 Nieuwe Groei l 31 4.3.11 De overheid neemt geen regie Het is inmiddels duidelijk geworden dat veel aspecten van productiviteit in de private sector verbeterd kunnen worden. In veel gevallen ligt de sleutel bij de overheid. Maar binnen de overheid is geen duidelijke politieke en bestuurlijke eigenaar van economische groei en arbeidsproductiviteit. Beleidsdomeinen als onderwijs, immigratie, zorg, arbeid, financiën, energie en wonen worden niet geoptimaliseerd vanuit een landelijk groei- en productiviteitsperspectief, maar als doelen op zichzelf. Een kostbare weeffout, want ze leveren er stuk voor stuk essentiële bijdrages aan. Het politiek en ambtelijk eigendom van ons nationale verdienmodel is over een groot aantal ministeries verspreid, met hooguit beperkte onderlinge afstemming en weinig centrale regie. In feite vindt regie enkel plaats bij het opstellen van het Regeerakkoord. Daarna optimaliseert ieder ministerie voor zich zijn eigen geïsoleerde beleidsterrein. Economische Zaken zou deze regierol kunnen vervullen, maar mist daartoe momenteel politieke macht. Algemene Zaken zou de regierol ook kunnen voeren, maar voert deze primair procedureel, en heeft hier inhoudelijk niet de slagkracht voor. Wie is nu eigenaar van ons landelijke verdienvermogen? En wie voert er de regie over? 4.4 Productiviteit publieke sector in de Nederland heeft ook een grote publieke sector. In de vorige paragraaf hebben we beschreven dat nieuwe groei deels vanuit het aantal gewerkte uren, maar vooral uit de productiviteit per uur moet komen. Het aantal mogelijk te werken uren is immers eindig, waar productiviteit per uur dat niet is in de meeste functies / sectoren. Eerder hebben we uiteengezet door welke factoren de productiviteit in de private sector 32 l Nieuwe Groei wordt geremd. In deze paragraaf gaan we in op de productiviteit van de publieke sector. Die is van groot belang omdat een kleinere overheid leidt tot lagere collectieve lasten en minder publieke banen, waardoor meer talent beschikbaar blijft voor de private sector. Op dit onderdeel is nog een wereld te winnen. Uit onderzoek van adviesbureau Roland Berger is bijvoorbeeld gebleken dat de productiviteit van de Nederlandse overheidsdiensten de afgelopen jaren met meer dan 1% per jaar is afgenomen.98 Dat is een zorgwekkende conclusie, al is het niet eenvoudig te beoordelen wat de productiviteit in de publieke sector precies is. Allereerst omdat de publieke sector veelkoppig is en bestaat uit zowel overheden zelf (gemeenten, ministeries, uitvoeringsorganisaties) als door de overheid gereguleerde (maar wel private) organisaties zoals ziekenhuizen, woningcorporaties en scholen. Ieder met hun eigen producten en financieringswijze. Dit is relevant vanwege de ‘ziekte van Baumol’: het gegeven dat productiviteitswinst vooral wordt gerealiseerd in industriële sectoren en juist beperkt blijft in arbeidsintensieve sectoren zoals de dienstverlening99, waar het grootste deel van de publieke sector uit bestaat. Toch doet de ene publieke sector het beter dan de andere. Dankzij (wel geslaagde) automatisering is de productiviteit van het UWV wel degelijk gestegen en vergelijkbaar met de markt. Zo blijkt Nederland in vergelijking met 27 andere landen bovengemiddeld te scoren op het gebied van onderwijs, openbaar bestuur, sociale zekerheid en cultuur, terwijl we achterblijven op het gebied van zorg, sociale veiligheid en vooral milieu.100 98 Roland Berger (2013), Het besparingspotentieel van productiviteitsherstel bij de overheid 99 Op de website van het CBS kun je de grootste prijsveranderingen van producten en diensten bekijken. De dingen die sinds 1996 het meest in prijs gedaald zijn, zijn stuk voor stuk (digitale) apparaten terwijl dienstverlening juist duurder wordt. 100 Sociaal en Cultureel Planbureau (2012), Countries compared on public performance. Ten tweede is de gewenste verschijningsvorm van productiviteitswinst minder eenduidig. Voor volledig private spelers geldt dat productiviteitswinst direct via de markt en prijs tot uitdrukking komt: mits er vraag naar is, houd je meer over van je product als je het per eenheid met minder (arbeids-) kosten maakt. Voor publieke organisaties ligt dit – per geval - anders omdat de vraagkant anders in elkaar steekt vanwege de overheidsbemoeienis. Dat is duidelijk te zien in de zorg. Daar is de productiviteit fors gestegen door tal van technologische ontwikkelingen. Er zijn allerlei nieuwe operaties mogelijk en nieuwe medicijnen op de markt. Mede omdat deze ingrepen grotendeels vergoed worden (zonder alle innovaties voldoende kritisch te toetsen op wenselijkheid voor patiënt en maatschappij) lopen de zorgkosten ieder jaar met zo’n twee miljard euro op. In een gewone markt zou innovatie nooit tot hogere kosten aan de productiezijde leiden.101 Dit voorbeeld illustreert waarom het doel van publieke productiviteitswinst doorgaans meer efficiency is. Zolang er geen nieuwe taken of opdrachten bijkomen, is het zaak een vergelijkbare productie te draaien tegen lagere kosten. Productiviteitswinst bij beleidsafdelingen moet dus niet leiden tot meer beleidsnota’s, maar tot het effectiever uitvoeren van gepland beleid. Het aantal door Burgerzaken verstrekte paspoorten hoeft niet omhoog, maar de kosten per paspoort kunnen wel omlaag. Soms is ook hogere kwaliteit het doel: betere producten tegen vergelijkbare personele kosten. Daarbij speelt een derde aspect, namelijk dat die hogere kwaliteit moeilijk meetbaar is. Stel dat de politie met betere rechercheurs meer inbraken voorkomt, dan is dit lastig te meten. Sterker nog, als de 101 Ook de Diagnose Behandel Combinaties (DBC) spelen een rol. Deze systematiek houdt in dat aan elke diagnose een aantal behandelingen zijn gekoppeld. Zo wordt bij er een kwetsuur van de enkel vanuit gegaan dat er een foto gemaakt is om een breuk uit te sluiten, waardoor automatisch een bedrag wordt uitbetaald, ook als de foto niet gemaakt is. aangiftebereid van slachtoffers stijgt, lijkt het alsof de productiviteit van de politie daalt. En kleinere klassen in het onderwijs zijn beter voor leraar en leerling, maar dit vereist wel een kwalitatieve maatstaf voor het lesresultaat per kind. Kwantitatief bekeken daalt de productiviteit per leraar immers als hij lesgeeft aan minder kinderen. 4.4.1 Weinig grip op publieke productiviteit Bovenstaande voorbeelden maken duidelijk dat het loont om productiviteit in de publieke sector goed in kaart te brengen. Er zijn simpelweg geen marktprijzen voor handen. Het meten gebeurt daarom beperkt en via (afgeleide) indicatoren die niet de daadwerkelijke output meten, zoals de loonsom van de betreffende organisatie.102 Wel zijn er in navolging van het bedrijfsleven in toenemende mate benchmarks waarbij gemeentelijke reinigingsdiensten of ziekenhuizen met elkaar vergeleken worden. Hoewel dit een goede methode is om effectiviteit en efficiency scherp in beeld te brengen, zijn veel overheden er toch terughoudend mee. Dit is een verbeterpunt. Naast het vaker en beter meten van prestaties kan ook de transparantie van deze metingen verhoogd worden. In sectoren waar de input-output-verhoudingen minder makkelijk onderling te vergelijken zijn, zoals beleidsafdelingen van ministeries en ZBO’s, wordt de ontwikkeling van de marktproductiviteit in vergelijkbare sectoren vaak vertaald naar een budgetbeperking (taakstelling). Waar productiviteitsgroei in de markt achteraf verdeeld moet worden tussen kapitaalverstrekker (winst) en personeel (loon), geldt voor de publieke sector dus juist dat vooraf minder personeelskosten inboeken de manier is om de productiviteit 102 Volgens econoom en Volkskrant-columnist Frank Kalshoven (in het boek ‘Groeiland’) was een uur werken in 1950 goed voor (omgerekend) 5 euro, nu is dat gemiddeld bijna 50 euro. Deze stijging is de belangrijkste oorzaak voor de groei van de Nederlandse inkomens. Het laat de productiviteitsstijging zijn. Omdat loonstijging zo nauw samenhangt met productiviteit, gebruiken organisaties het als indicator ervoor Nieuwe Groei l 33 (noodgedwongen) te verhogen. Deze dient zich dan te vertalen naar een kleinere bijdrage uit de schatkist (bezuiniging). Dit vraagt wel politieke sturing. Als niet expliciet wordt afgesproken hoe productiviteitswinst wordt ingezet, zullen publieke organisaties geneigd zijn hun budget op niveau te houden door het toch op te maken. 4.4.2 Geen keuzevrijheid en oneerlijke concurrentie In tegenstelling tot de private sector is er in publieke dienstverlening nauwelijks keuzevrijheid bij consumenten. Mensen moeten naar hun eigen gemeentehuis voor een paspoort, een uitvoeringsorganisatie voert de opgedragen taken uit en pensioen moet worden geregeld via het bedrijfs(tak)pensioenfonds. Vanuit een rechtvaardigheidsperspectief is het logisch dat we deze taken collectief en voor iedereen toegankelijk uitvoeren. Maar individuen kunnen op deze manier niet met de voeten stemmen en zo ontstaat er niet of nauwelijks druk voor verbetering. Deels wordt dit ondervangen met uitvoering op afstand waar via de inkoopkant van de overheid en bijvoorbeeld zorgverzekeraars wel enige druk is om te verbeteren en zodoende kosten te drukken. Maar in veel gevallen wijst de praktijk uit dat er sprake is van gedwongen winkelnering en oneigenlijke concurrentie-effecten die ten koste gaan van de productiviteit. Zo zijn er veel private organisaties met een publieke beschermingsband. Dit omdat ze op de een of andere manier door de overheid worden gereguleerd, gefinancierd of in stelling worden gebracht. De collectieve beheersorganisaties (CBO’s), met Buma/Stemra als bekendste voorbeeld, hebben het wettelijk monopolie op het innen van auteursrechten voor auteurs, artiesten en uitvoerders. Er is een college van toezicht (CvT) dat onder het ministerie van Veiligheid en Justitie 34 l Nieuwe Groei valt, maar de vele conflicten van de afgelopen jaren over tarief- en uitkeringberekening zijn veelzeggend. Een ander voorbeeld is Kiwa, het in 2006 geprivatiseerde bedrijf dat van het ministerie van Infrastructuur & Milieu het vergunningenmonopolie in de transportbranche krijgt. Ondernemers en brancheorganisaties klagen al tijden over de hoge kosten voor vergunningen, terwijl directie en aandeelhouders van Kiwa miljoenen verdienen. Naast een monopolie kan gedwongen winkelnering tot stand komen door de uitgaven van subsidies verplicht te laten lopen via bepaalde organisaties. En onderzoeksinstituut TNO heeft verzekerde inkomsten uit onderzoeksopdrachten die de gesubsidieerde bedrijven niet bij private onderzoeksbedrijven kunnen besteden. Tegelijkertijd zorgen private verenigingen, stichtingen en bedrijven met directe of indirecte financiële overheidsbanden voor scheve concurrentieverhoudingen. Zo krijgen de tot het bestel toegelaten omroepverenigingen via de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) overheidsgeld voor het maken van publieke televisieprogramma’s. Het moet gezegd, de afgelopen jaren is een enorme bezuinigingsoperatie doorgevoerd waarbij in de organisatie veel overtollig vet is weggesneden. Maar private nieuwsbedrijven hebben wel te maken met een NOS die met belastinggeld dure voetbalrechten koopt en fors investeert in nieuwssites die weinig anders zijn dan die van de ongesubsidieerde kranten. Van omvangrijkere aard is de woningcorporatiesector. Sinds de zogenaamde bruteringsoperatie in 1995 krijgen corporaties geen subsidies meer en hebben ze vastgoed in eigen bezit met een grotere bestuurlijke vrijheid. Dit heeft geleid tot een verwijdering van de kerntaak betaalbare huizen te bouwen voor lagere inkomensgroepen. Niet alleen werden rendabelere woningen in het hogere segment gebouwd, ook ondernamen corporaties vastgoedavonturen met als dieptepunt de SS Rotterdam en de Vestia–affaire. Naast privaat bezit hebben woningmarktcorporaties publieke privileges zoals subsidies, lagere grondprijzen en garanties. Dit zijn voordelen die hun concurrenten op de markt niet hebben. Soms met als argument dat er extra geld verdiend moet worden voor de publieke taak, soms met als argument dat een publieke taak zo beter uitgevoerd kan worden. Het resultaat is marktverstoring voor private partijen zonder privileges en grote financiële risico’s voor de overheid. En daarbij gaat het vaak om overdadige salarissen die aan niemand zijn uit te leggen. 4.4.3 De overheid doet teveel zelf De Rijksoverheid is niet-kerntaken weer aan het inbesteden in plaats van uitbesteden. In het Regeerakkoord van Rutte II is vastgelegd dat schoonmaakdiensten en beveiliging weer bij het Rijk komen, terwijl de overheid minder productief is dan een bedrijf. Dit is duurder voor het Rijk en nadelig voor bedrijven. Zij kunnen immers Het doel achter deze inbesteding -het verbeteren van arbeidsvoorwaardenkan echter ook via slimmer geformuleerde aanbestedingen gerealiseerd worden, die veel minder risico op lagere productiviteit behelzen. Naast inbesteding is er ook meer indirecte concurrentie van de overheid in de vorm van voetbalkantines en buurtcentra die alcohol schenken, of stadswachten die bedrijfsterreinen beveiligen. In de Wet Markt en Overheid staan gedragsregels die concurrentievervalsing moeten voorkomen, maar te vaak blijkt dit geen afdoende waarborg.103 4.4.4 Er is teveel tussen overheid en markt Het spectrum tussen markt en overheid kent vele grijstinten. Ons land heeft verschillende semipublieke constructies om wettelijke taken 103 Volgens MKB Nederland worden onder meer horecabedrijven, videotheken, fitnesscentra, jachthavens, groenvoorzieners en fotografen door de overheid van de markt gedrukt. of publieke zaken te organiseren. Deze vormen hebben elk hun eigen nadelige gevolgen voor de productiviteit van de publieke sector. Het meest publiek van karakter zijn gewone overheidsdiensten, zoals de Belastingdienst of de Nederlandse diplomatieke dienst (ambassadepersoneel). Zelfstandiger van aard zijn agentschappen als Rijkswaterstaat, de Dienst Justitiële Inrichting (gevangeniswezen) of de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA). Dit zijn zelfstandige onderdelen van een ministerie met een eigen beheer, een eigen directie en een eigen begroting los van het ministerie waartoe het behoort. De minister is wel de hoogste baas en de ministeriële verantwoordelijkheid geldt onverminderd voor een agentschap dat een ondersteunende of uitvoerende taak heeft. Dit geldt niet voor zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en Rechtspersonen met een wettelijke taak en heffing (RWT’s) die beide ook overheidstaken uitvoeren, maar niet direct onder direct gezag van een ministerie. Bekende voorbeelden van ZBO’s zijn het Kadaster, de Kiesraad, Staatsbosbeheer en toezichthouders als De Nederlandsche Bank (DNB), de Nationale Zorgautoriteit (NZA) of de Autoriteit Consument en Markt (ACM). RWT’s zijn vaak ook ZBO’s, maar niet in het geval van academische ziekenhuizen en schoolbesturen. Het voordeel van beide varianten is de grotere onafhankelijkheid die politieke gekleurdheid voorkomt. Maar recente misstanden bij onder meer het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) of het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) tonen aan dat het gebrek aan transparantie en duidelijke politieke aanspreekbaarheid zich wreekt. Ook kan het leiden tot ineffectiviteit en inefficiëntie binnen het Rijksconcern. Het aantal ZBO’s is zo groot dat er een register104 van bestaat. Een dusdanig groot aantal op afstand gezette organen komt de publieke productiviteit niet ten goede en terugschroeven van het aantal kan beter vandaag dan morgen beginnen. Op 104 Rijksoverheid: Almanak van ZBO’s. Te raadplegen op: http:// almanak.zboregister.overheid.nl/overzicht_per_ministerie Nieuwe Groei l 35 basis van het in 2012 uitgevoerde onderzoek naar de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten, concludeerde een onderzoekscommissie van de Eerste Kamer al dat restrictief moet worden omgegaan met het oprichten van nieuwe ZBO’s. Ook moeten de bestaande ZBO’s vaker geëvalueerd worden. Andere bevindingen waren dat de nagestreefde vereenvoudiging en verkleining van de rijksdienst juist leidde tot aanzienlijke sturings- en ordeningsvraagstukken en toegenomen bestuurlijke complexiteit (die de Algemene Rekenkamer al eerder typeerde als “wildgroei”). Ook is er sprake van een minder duidelijke rol voor het parlement. Ook heeft het bij deze operaties ontbroken aan een samenhangende visie op het publiek belang.105 Nog een stap verder gaat de staatsdeelneming, waarbij de staat aandeelhouder is van een staatsbedrijf vanwege de publieke belangen. Het gaat dan om infrastructurele projecten, zoals de Tweede Maasvlakte. Of nutsbedrijven in crisis als ABN AMRO en SNS Reaal. In sommige gevallen gaat het om permanente deelnemingen, zoals Schiphol, de NS, ProRail, Gasunie en Tennet. Sommige worden binnenkort geprivatiseerd, zoals de Staatsloterij en Holland Casino. Op rijksniveau gaat het om 38 deelnemingen, maar ook gemeenten en provincies hebben aandelen van staatsbedrijven. Terwijl liberalisering en het afdwingen van echte marktwerking bij luchtvaart, telefonie, energie en internet goed gewerkt heeft, kleven aan staatsdeelnemingen diverse nadelen. Allereerst bestaat het risico dat staatsbedrijven zich gewone bedrijven wanen en risico’s nemen waar de belastingbetaler uiteindelijk voor opdraait. Zo deed de Gasunie een veel te dure overname in Duitsland. De financiële problemen waren voor de rekening van de belastingbetaler. Ten tweede is de afweging tussen het beleidsmatige doel en het financiële belang van de overheid lang 105 Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/ Verzelfstandiging Overheidsdiensten (2012): Verbinding Verbroken? 36 l Nieuwe Groei niet altijd duidelijk en inzichtelijk. Een derde probleem voor de productiviteit is de beperkte afrekenbaarheid. Zo hebben NS en ProRail beide een monopoliepositie op het Nederlandse spoor, waardoor de tucht van de markt grotendeels ontbreekt. Het ministerie maakt wel prestatieafspraken en kan forse boetes uitdelen, maar uiteindelijk is de overheid zowel inner als betaler. 4.4.5 De conservatieve polder staat op de rem Het maatschappelijk middenveld is een erfenis van de verzuiling. Organisaties vertegenwoordigen automatisch complete bevolkingsgroepen. Zo spreken vakbonden namens alle werknemers, terwijl slechts 20 procent van de werkenden lid is.106 Het maatschappelijk middenveld is daarmee vooral een weerspiegeling van hoe de maatschappij eruit zag – niet hoe zij er nu uitziet. Dat heeft consequenties voor het doorvoeren van vernieuwingen, want een systeem gestoeld op oude machtsposities is vaak wars van vernieuwing. Nederland heeft behoefte aan een maatschappelijk middenveld 2.0, dat zich meer richt op verdienen in plaats van op verdedigen. Snel gaat het niet, maar er gloren lichtpuntjes. Zo nam de Tweede Kamer in 2012 het besluit tot afschaffing van de publiekrechtelijke bedrijfsorganen (PBO’s), beter bekend als de product- en bedrijfschappen. Deze sectorinstituten werden gefinancierd uit een verplichte collectieve heffing voor alle ondernemers uit de betreffende sector, wat tot steeds meer ontevredenheid leidde. Ook zien sommige polderpartijen in dat op de rem staan minder productief is dan met alternatieve voorstellen komen. Zo kwam de woonpolder, bestaande uit organisaties van huurders, woningcorporaties, makelaars en huiseigenaren, in 2012 met het voorstel Wonen 4.0. Hierin stonden constructieve voorstellen om de woningmarkt integraal te versterken. Het kan dus! Box 5: De middenklasse in de knel? Door de voortdurende veranderende economie verdwijnen ook banen. Maar daar staat tegenover dat er nieuwe banen bijkomen. Bijvoorbeeld in de appindustrie. Die bestond vijf jaar gelden amper en biedt nu werk aan 1.8 miljoen Europeanen. Toch raken ontwikkelingen als deze op korte termijn voornamelijk de middenklasse. Niet alleen verdwijnen banen, de dreiging van banenverlies is al voldoende om loonontwikkeling sterk te remmen. Die loonmatiging raakt ook de middenklasse die werkzaam is bij de overheid, in de dienstverlening of in de zorg. De middenklasse staat hierdoor onder inkomensdruk. Tegelijkertijd wordt de middenklasse bovengemiddeld getroffen door maatregelen om de economische crisis en uit de hand lopende overheidsuitgaven op te vangen, zoals lastenverzwaringen en huurverhogingen, of het schrappen van belastingvoordelen en beperken van (zorg)toeslagen. 4.5 Het verdienmodel vraagt vernieuwing! We kunnen stellen dat de vanzelfsprekende drijfveren van ons verdienmodel niet langer verantwoord of zelfs eindig zijn. Daarom is een substantiële en reële productiviteitsstijging nodig om onze economie weer op volle toeren laten draaien. Laat Nederland streven naar een structurele groei van de arbeidsproductiviteit van 2% per jaar. Een stevige ambitie die alleen haalbaar is als we er nu werk van maken. Ons verdienmodel vraagt om vernieuwing, iets dat ons de afgelopen jaren onvoldoende is gelukt. Deze uitdaging ligt er zowel voor de private sector (zie hoofdstuk 4.3) als in de publieke sector (zie hoofdstuk 4.4). 106 CBS (2014), Statline Nieuwe Groei l 37 Nieuwe Groei Ruimte zonder beweging is stilstand die ons nergens brengt Richting Beweging Start Ruimte Oude Groei 5. Visie op Nieuwe Groei: Ruimte, beweging en richting © Raymond Klaassen In de vorige hoofdstukken hebben we gezien waarom nieuwe groei nodig is voor Nederland en de Nederlanders. Ook hebben we gezien hoe ons land en de wereld om ons heen verandert en hoe we er nu voor staan. Ook hebben we geïnventariseerd op welke gebieden we nu stappen moeten zetten om tot verantwoorde groei te komen. Dit vormt de basis voor onze blik op de toekomst: een visie die draait om drie begrippen, die wat ons betreft de fundamenten voor nieuwe groei zijn: ruimte, beweging en richting. 38 l Nieuwe Groei Op basis van deze visie kunnen overheden, bedrijven en mensen samen tot nieuwe groei komen. Elk van deze drie onderdelen behoeft aandacht. Volgens D66 is het een verantwoordelijkheid van de politiek dat deze drie fundamenten worden gelegd. Zonder ruimte zijn er überhaupt geen mogelijkheden. Maar ruimte zonder beweging is stilstand die ons nergens brengt. En beweging zonder richting brengt Nederland niet in de gewilde positie voor de toekomst. In deze paragraaf lichten wij kort elk van deze drie elementen toe. Vervolgens gaan wij dieper in op elk van de drie elementen. Ruimte begint met zorgen dat de basis voor ondernemen op orde is. Dat betekent blijven bouwen aan een solide omgeving die veilig, vrij en gezond is en waar mensen zich maximaal kunnen ontplooien. Dit is eigenlijk een klassiek liberale opdracht. Daarom is ruimte al sinds jaar en dag een klassieke overheidstaak. Niet voor niets nemen concepten als een kleine overheid, veiligheid, rechtszekerheid en een goede infrastructuur een prominente plek in het politieke debat. Voor liberalen is het belang ervan onomstreden, al liggen de politieke accenten vaak verschillend binnen het liberale spectrum. Dat komt omdat ruimte uit twee componenten bestaat die op gespannen voet Figuur 10: ruimte, beweging en richting met elkaar kunnen staan. De eerste component is namelijk actief ruimte bieden door dingen te realiseren. De tweede component is passief ruimte geven door mensen en bedrijven niet voor de voeten te lopen en te beperken in hun handelingsvrijheid. Stel je nu eens een kleine overheid voor die weinig doet. Die geeft dus veel passieve ruimte, maar creëert geen actieve ruimte. En laat zo mensen in de steek. Aan de andere kant loopt een grote overheid die veel hooi op zijn vork neemt mensen voortdurend voor de voeten. Zelfs een dienstbare overheid is verstorend als hij te groot is. De uitdaging is dus het vinden van een goede balans tussen passieve en actieve ruimte. Voor D66 gaat het om de volgende onderdelen: Actieve ruimte ■ Goed onderwijs voor iedereen ■ Betaalbare en toegankelijke zorg ■ Een prettige leefomgeving ■ Uitstekende fysieke en digitale infrastructuur ■ Slimme ondersteuning bij export Passieve ruimte ■ Het belonen van werken, ambitie en ondernemerschap ■ Een dienstbare financiële sector ■ Een bescheiden overheid ■ Een doelmatige overheid Nieuwe Groei l 39 Werken aan ruimte is werken aan een goede uitgangspositie. Een uitgangspositie is echter maar het begin. Naast ruimte heeft Nederland ook beweging nodig: het vermogen om te vernieuwen in een snel veranderende wereld en iedereen toegang te bieden tot (nieuwe) markten, voorzieningen en kansen. Deze wendbaarheid is nodig om kansen te pakken en veerkracht te tonen wanneer het tegenzit. Beweging betekent voor ons het zorgen voor individueel en maatschappelijk aanpassingsvermogen en het tijdig aanpassen van de samenleving aan veranderingen die hoe dan ook gaan plaatsvinden. Een goed voorbeeld is de verhoging van de AOW-leeftijd in verband met de hogere levensverwachting. Maar denk ook aan de aanpassing van het ontslagrecht, waardoor het gemakkelijker wordt om voor ondernemers om mensen aan te nemen en in te spelen op veranderende vraag. Beweging is niet altijd populair. Voor veel mensen betekent beweging zelfs een ingrijpende verandering. Hervormingen ondervinden altijd weerstand, zelfs wanneer iedereen aanvoelt dat ze nodig zijn. Denk hierbij aan de heftige discussie over de verhoging van de AOW-leeftijd, terwijl deze in het licht van de hogere levensverwachting onvermijdelijk was. D66 heeft het afgelopen decennium continu gepleit voor hervormingen op het gebied van de hypotheekrenteaftrek, de arbeidsmarkt, de AOW-leeftijd en de zorg. Het vervolg op deze hervormingsagenda van D66 bestaat onder meer uit de volgende onderdelen: Mensen wendbaarder maken: ■ Een leven lang leren ■ Mensen aan het werk helpen ■ Genoeg woningen in het middensegment. Ondernemingen wendbaarder maken: ■ Markten betwistbaar maken ■ Onnodige faillissementen voorkomen ■ Naar een flexibelere arbeidsmarkt De publieke sector wendbaarder maken: ■ Het wetgevingsproces versnellen ■ Vooruit met de polder ■ Collectieve voorzieningen moderniseren 40 l Nieuwe Groei Maar ruimte en beweging alleen volstaan niet voor nieuwe groei. De wereldtrends zijn zo dominant en er gebeurt zoveel in regio’s om ons heen dat meer nodig is om de mondiale concurrentie aan te kunnen. Want mensen en bedrijven kunnen niet altijd zelf het antwoord vinden op deze uitdagingen. Zo worstelen grote bedrijven als Shell en KPN met respectievelijk de energietransitie en digitalisering. Uit onze analyse blijkt dat oude productiviteitsmotoren niet meer volstaan. Ruimte en beweging alleen leiden niet tot voldoende effectieve actie, daar is meer coördinatie voor nodig. D66 voegt daarom aan ruimte en beweging een derde factor toe: richting. Dat is de stip op de horizon die Nederland de weg naar de toekomst wijst. Werken aan richting betekent niet dat de overheid de winnaars van morgen aanwijst of bepaalt op welke sectoren we moeten inzetten. Het gaat hier om de inrichting en het samenspel dat nodig is om kansen nog sneller en beter te benutten. Het beantwoordt de hamvraag: hoe gebruiken we het aanwezige potentieel van ons land optimaal om nieuwe groei te verwezenlijken die drie keer verantwoord is: economisch, maatschappelijk en schoon? Omdat de korte termijn soms op gespannen voet staat met de lange termijn, worstelt de overheid vaak met haar rol om richting te geven. Het stimuleren van innovatie en duurzaamheid vallen bij budgettaire keuzes eerder van tafel dan het betalen van zorg en bijstand. De ironie is dat juist de overheid als enige de rol van richtinggever en regisseur kan vervullen. Maar voor veel politici is de benodigde visie een vies woord geworden. Zo wil premier Rutte van geen visie weten, omdat hij het beschouwt als een olifant die het zicht belemmert.107 Dit terwijl we zonder visie of richting een dobberend en dwalend bootje zijn op de wilde en woeste trendgolven van de oceaan. Ook al zouden we een goede uitgangspositie hebben op basis van genoeg ruimte en beweging, zonder richting kom je niet waar je wilt zijn. Voor richting zijn de volgende stappen nodig: Keuzes maken en bewaken: ■ Een stip op de horizon ■ Kiezen voor talent ■ Inzetten op onderzoek en innovatie ■ Inspelen op maatschappelijke uitdagingen ■ Duurzaam produceren Het samenspel verbeteren: ■ Lokaal wat kan, Europees wat moet ■ Kloven dichten en clusters benutten De overheid inrichten op groei ■ Regie over ministeries heen ■ Geld inzetten op de toekomst ■ Een groeifonds en een toekomstcommissaris ■ Prestaties anders meten Box 6: De vijf verschillen tussen D66 en de WRR Eerder dit jaar publiceerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) haar rapport Naar een lerende economie. Het doet aanbevelingen om het verdienvermogen van Nederland te verbeteren. D66 onderschrijft veel van de conclusies en aanbevelingen. Maar er zijn ook verschillen. 1. De WRR zich vooral op productiviteitsverbetering, terwijl D66 ook potentieel ziet in het arbeidsaanbodvolume, met name bij jongeren, ouderen, allochtonen en vrouwen. 2. De WRR focust vooral op productiviteitsverbetering in de private sector. D66 ziet ook veel potentieel in de publieke sector, die 40% van ons BBP beslaat. De productiviteit kan daar omhoog, bijvoorbeeld via meer keuzevrijheid voor mensen en meer prestatiemeting en transparantie. 3. De WRR kijkt vooral naar het aanpassingsvermogen via onderwijs en onderzoek. D66 gaat verder en ziet ook verbeteringen in ons aanpassingsvermogen via onder meer een betere huurmarkt voor woningen, een flexibelere arbeidsmarkt, non-bancaire financiering en snellere besluitvorming bij de overheid. 4. De WRR beperkt zich tot gemiddeld, binnenlands talent. D66 ziet kansen op het gebied van excellentie en kennismigratie. 5. D66 bepleit dat de overheid inhoudelijk regie moet voeren over ministeries heen, vanuit een centraal groeiperspectief. De belangrijkste aanjagers van groei zijn nu immers verspreid over veel ministeries (Onderwijs, Infrastructuur, Veiligheid en Justitie, Zorg, et cetera). 107 Rutte, M. (2013), HJ Schoo-lezing op 2 september 2013 Nieuwe Groei l 41 In het vervolg van dit hoofdstuk geven we invulling aan de drie centrale begrippen ruimte, beweging en richting. 5.1 Ruimte Ondernemingen en mensen hebben speelruimte nodig. Via uitstekende overheidsdiensten op kerntaken zoals zorg, infrastructuur of internationale betrekkingen kan de overheid de weg vrijmaken voor bedrijf en individu. Dit vraagt een overheid die krachtig genoeg is om ruimte te creëren, maar die niet zo groot is dat zij actoren zelf in de weg zit. Hieronder gaan we eerst in op het actief creëren van ruimte via kerntaken, zoals het waarborgen van onderwijs en zorg, het aanleggen van infrastructuur en onderhouden van de openbare ruimte en het ondersteunen bij kredietverlening en handel. Vervolgens kijken we naar de passieve kerntaak: een overheid die geen hindermacht is, die betere financieringsmogelijkheden stimuleert en niet onnodig geld rondpompt. 5.1.1 Goed onderwijs voor iedereen Om iedereen een eerlijke kans op een goede startpositie te geven, is goed onderwijs vanaf jonge leeftijd nodig. Daarbij mag het niet uitmaken waar je wieg stond. Iemand uit Rotterdam-Zuid verdient dezelfde kansen als iemand uit Amsterdam-Zuid. Alle rapporten wijzen uit dat investeren in vroegen voorschoolse educatie (vve) loont.108 Wanneer eventuele taalachterstanden worden weggewerkt voor een kind aan de basisschool begint, scheelt dit veel inspanning en geld in de rest van de schoolcarrière. Hiervoor moet het onderscheid tussen vve en kinderopvang verdwijnen. 108 Van Weyenberg, S. en Van Meenen, P. (2013), Kiezen voor kwaliteit, Op weg naar de alles-in-een-school 42 l Nieuwe Groei Een van de belangrijkste lessen die in bijna elke etappe van de D66 onderwijstour109 te leren viel, is dat de politiek zich te lang heeft bemoeid met de inhoud van het onderwijs. De goede bedoelingen ten spijt heeft dit geleid tot een georganiseerd wantrouwen tegen scholen en leraren. Dit terwijl het beste onderwijsland van Europa, Finland, niet eens een onderwijsinspectie heeft. Naast ruimte en vertrouwen voor scholen en leraren wil D66 daarom horizontaal toezicht en horizontale verantwoording met meer medezeggenschap voor ouders, leerlingen en leraren. Zij weten immers het beste waar de behoeftes liggen. Scholen moeten zelf keuzes kunnen maken over de inrichting van het onderwijs, bijvoorbeeld door in deze digitaliserende wereld meer ICT-toepassingen als digiborden, en iPads in te zetten. In een wereld waarin docenten worden ingehaald door instructiefilmpjes op YouTube is dit verstandiger dan het moeten navolgen van een starre Haagse urennorm. Op initiatief van D66 heeft het kabinet vanaf 2014 ruim 500 miljoen euro extra onderwijsgeld per jaar vrijgemaakt. Ook dit geld is door de scholen grotendeels zelf –naar eigen inzichtte besteden. De ene school zal kiezen voor een extra conciërge of klasse-assistent om de leraar te ontlasten, de andere school voor een nieuw technieklokaal. 5.1.2 Betaalbare en toegankelijke zorg Een gezonde samenleving en beroepsbevolking draagt bij aan economische activiteit en aan Nederland als aantrekkelijke vestigingsplaats. Aan de andere kant kunnen uit de hand lopende zorgkosten juist economische activiteit remmen. Door de vergrijzing, maar ook doordat innovatie in de geneeskunde allerlei nieuwe behandelingen mogelijk maakte, stegen de totale zorgkosten van ons land de afgelopen jaren met 2 miljard euro per jaar. 109 Van september 2013 tot februari 2014 gingen D66fractievoorzitter Alexander Pechtold en D66-Kamerlid Paul van Meenen op onderwijstour. Van hun tocht langs allerlei onderwijsinstellingen in 11 provincies en 16 steden is een Witboek Onderwijs gemaakt: https://d66.nl/publicaties/ witboek-onderwijs/ De inzet van D66 is om de zorg ook in de toekomst toegankelijk, betaalbaar en hoogwaardig te houden. Omdat voorkomen beter is dan genezen, is preventie daarbij de eerste prioriteit. Door goede voorlichting en het stimuleren van gezonde leefwijzen kan nog een hoop gezondheidswinst en kostenbesparing gerealiseerd worden. De tweede prioriteit is een efficiënt georganiseerde zorgsector, zonder perverse prikkels in de keten die zorgaanbieders laten kiezen voor onnodig veel behandelen omdat ze daar meer mee verdienen. In de curatieve (‘genezende’) zorg wil D66 daarom mensen beter in staat stellen om zelf keuzes te maken. Daarbij moeten we meer sturen op uitkomsten (gezonde mensen) dan op de productie van zorg (veel operaties). Meer gezondheid in plaats van meer productie per euro vraagt een andere financiering van de zorgsector. Deze is goed voor 96 miljard euro per jaar, maar tot de zorgverzekeringswet van 2006 was nauwelijks inzichtelijk hoe dit geld besteed werd. Door de controlerende rol van zorgverzekeraars te versterken, is scherpe zorginkoop mogelijk en blijft de zorg betaalbaar. In de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Duitse regio’s zijn goede ervaringen met het sturen op resultaat en rendement in plaats van op inspanning en behandeling. Dat zulke stappen hard nodig zijn, bleek onlangs weer uit onderzoek van DBC Onderhoud: tienduizenden patiënten laten in het ziekenhuis behandelingen uitvoeren die de huisarts tot wel tien keer goedkoper doet, zoals hechten of het inbrengen van een spiraal. Door behandelprijzen openbaar te maken, stijgt het kostenbewustzijn. Dat is nodig, want zorg wordt nog steeds gezien als water uit de kraan, zoals oud-minister Els Borst het ooit zo treffend beschreef. In de ‘care’ (de langdurige zorg voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten) en de jeugdzorg wil D66 naar een stelsel dat de benodigde zorg via gemeentelijke verantwoordelijkheid meer in samenhang met elkaar beziet dan nu het geval is. Daarbij gaat D66 de discussie over private financiering en uitvoering van zorg niet uit de weg. Dit kan in bepaalde gevallen namelijk een goede oplossing zijn voor de oplopende kosten. 5.1.3 Een prettige leefomgeving De basis voor een goed ingericht land is een rechtstaat met een goed functionerend politie- en justitieapparaat: voldoende en betrouwbaar blauw op straat, een zorgvuldig openbaar ministerie en onafhankelijke rechters. Openbare veiligheid, de bescherming van (grond-) rechten en een goede toegang tot rechtspraak bieden de nodige bestaanszekerheid. Voor bedrijven is ondernemerszekerheid ook een belangrijke vestigingsplaatsfactor. Daarom zijn betaalbare griffierechten, korte doorlooptijden van rechtbanken en een hoogwaardige ondernemingskamer belangrijke assets. Verder is de fysieke omgeving medebepalend voor het succes van ons handelen. Niet voor niets is het credo voor wijken en buurten ‘schoon, heel en veilig’. Naast een lokale randvoorwaarde is een prettige leefomgeving ook een factor in het internationale vestigingsklimaat. Dit betekent dat de overheid zich moet inzetten voor een goede staat van de gebouwde omgeving en de openbare ruimte. Concreet betekent dit het waarborgen van veiligheid en het voorkomen van verloedering en leegstand.110 De aanwezigheid van voldoende groen en natuur in en rondom economische kernen is een belangrijke vestigingsvoorwaarde. Zo is de omgeving van Eindhoven onder meer populair bij Chinese werknemers omdat daar voldoende groen is. 110 Verhoeven, K. (februari 2014), De Kracht van de Binnenstad, Te raadplegen op: https://d66.nl/publicaties/de-kracht-van-debinnenstad/ Nieuwe Groei l 43 Ruimtelijk is Nederland in te delen in drie typen gebieden. Ten eerste de krimpregio’s als Noord-Oost Groningen, Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. De afnemende en vergrijzende bevolking krijgt hier te maken met verschralende voorzieningen en leegstand. Toch is er geen enkele reden deze gebieden af te schrijven, want er zijn kansen genoeg. Door samenwerking tussen overheden onderling en met private partijen en door slimme samenwerkingsverbanden en specialisaties kan de kwaliteit van leven op niveau blijven, mits de reisafstanden overbrugbaar blijven.111 Denk bijvoorbeeld aan ziekenhuizen of bibliotheken die een groter gebied bedienen dan een enkele plaats. Ten tweede kent Nederland drukbevolkte en stedelijke gebieden als de Randstad en de Brabantse en Gelderse stedenrijen. Vanwege de hoge concentratie van functies oefenen deze gebieden grote aantrekkingskracht uit, met krapte en wachtlijsten als gevolg, variërend van een geschikte huurwoning tot een school en zwemles voor de kinderen. Omdat uitbreiding niet mogelijk of wenselijk is, is het nodig om compact te bouwen. Daarvoor is een betere verdeling van het vastgoed essentieel, bijvoorbeeld door scheefwonen te bestrijden en de particuliere huursector te vergroten. De derde categorie is verspreid over het hele land: stagnatiegebieden waar maatschappelijke ontwikkelingen als thuiswerken, online shoppen en perifere shoppingmalls de gebiedskwaliteit onderdrukken. Denk aan oude stadswijken die vragen om revitalisering, transformatie of sloop. Dit is een collectieve verantwoordelijkheid, waar overheden en private partijen hun steentje aan bij moeten dragen. De grenzen van ruimtelijke projecten moeten beter bovenlokaal afgestemd en vastgesteld worden. Te vaak hebben gemeenten in het verleden onderling met elkaar geconcurreerd en gebouwd voor de leegstand. Dat wil zeggen dat zij bouwden zonder dat er werkelijk 111 Hans van Mierlo Stichting (mei 2012), Krimp op Eigen Kracht 44 l Nieuwe Groei behoefte was aan nieuwe winkelcentra, bedrijventerreinen of kantoorlocaties. Provincies hebben de opdracht paal en perk te stellen aan overdadige bouw en zo hun lokale ondernemers ruimte te geven. De provincie Utrecht heeft hier onlangs het goede voorbeeld gegeven. Maar op plekken waar dit onvoldoende gebeurt en er voor leegstand gebouwd wordt, moet van hogerhand kunnen worden ingegrepen. 5.1.4 Uitstekende fysieke en digitale infrastructuur Zonder contact en verbindingen tussen mensen is kennisdeling niet mogelijk. Goede infrastructuur levert een onmisbare bijdrage aan werkgelegenheid en ondernemerschap, maar ook aan sociale contacten en de beschikbaarheid van diensten en producten. Waar dit zich vroeger beperkte tot wegen en spoor, is hier sinds de jaren tachtig een digitale component bijgekomen in de vorm van telefonie en internet. Op zowel het fysieke als het digitale netwerk scoort Nederlands internationaal prima. Maar tegelijkertijd worden de verschillen tussen Nederland en voormalige achterblijvers op ICT-gebied steeds kleiner.112 En andere koplopers lopen steeds verder op ons voor.113 Nederland zal dus moeten blijven investeren in fysieke infrastructuur, vooruitstrevende ICT en een vrij internet met hoge snelheden. D66 denkt daarbij onder meer aan het beter benutten van bestaande capaciteit op spoor en weg. Dat asfaltpartij VVD de kilometerbeprijzing om politieke redenen niet aandurfde, is een gemiste kans die recht gezet moet worden. Tot de opkomst van de driverless car is het in tijd en plaats spreiden van auto’s de beste oplossing voor het fileprobleem. Op het spoor maakt het nieuwe ERTMS-systeem het mogelijk dat treinen korter achter elkaar rijden. 112 European Commission (2013), Digital Agenda for Europe: Scoreboard Te raadplegen op: https://ec.europa.eu/digitalagenda/en/scoreboard/netherlands 113 Akamai (2013), State of the internet 2013 De digitale groeiagenda van D66 uit 2012 toonde aan dat het maximaal benutten van ICTmogelijkheden en internet een enorme groeiimpuls geeft aan de economie.114 Het land dat razendsnel breedbandinternet heeft en 5G mobiel internet heeft een voorsprong. Daarom kiest D66 op het digitale vlak voor voldoende concurrentie via frequentieveilingen en het opengooien van de digitale kabelmarkt115 en het stimuleren van glasvezel door de gemeentelijke leges te beperken. Maar ook kiezen we voor het bewaken van netneutraliteit en een modern auteursrecht, zonder downloadverbod of websiteblokkades. 5.1.5 Slimme ondersteuning bij export Mondialisering verhoogt het inkomen.116 Handel is goed voor de economie. Hoe meer handel hoe beter. Minimale handelsbarrières creëren kansen en disciplineren ondernemingen. Vrijhandel levert meer totale welvaart op, ook al gaat zij gepaard met veranderingen, die voor sommige mensen op korte termijn nadelig kunnen uitpakken.117 D66 wil de verantwoorde vrijhandel verder uitbouwen op drie niveaus: met de VS, met ontwikkelende economieën en binnen Europa. Het vrijhandelsakkoord TTIP118 tussen de VS en Europa, de twee grootste handelsblokken van de wereld, zorgt volgens het Center for Policy Research voor een stijging van de export van Europa naar de VS met 28%. Het akkoord zou voor de Nederlandse economie per saldo elk jaar 4,1 miljard euro opleveren in de vorm van duizenden nieuwe banen en lagere 114 D66 (juli 2012), Digitale kansen voor de Nederlandse economie prijzen.119 Dat is gemiddeld 560 euro per werkende Nederlander,120 elk jaar opnieuw.121 Tegen de voordelen staan ook risico’s die goed ondervangen moeten worden, zoals aantasting van arbeidsvoorwaarden en voedselveiligheid. Ook met ontwikkelingslanden moeten we streven naar een vrije wereldhandel. Dat is goed voor ontwikkelingslanden en voor onszelf. Immers, als ontwikkelingslanden meer kunnen exporteren, stijgt de koopkracht en dus ook de import. Dat biedt weer exportkansen voor Nederland. Deze positieve spiraal is nog lang niet volledig benut. Daartoe moeten we ook bereid zijn Europese beschermingsconstructies voor landbouw af te bouwen. Binnen Europa moeten we streven naar een optimale interne markt door staatssteun te bestrijden en standaarden waar mogelijk Europa-breed te bepalen. Zo levert vrijhandel als gevolg van de interne markt in Europa elke Nederlander nu al elk jaar een maandsalaris op.122 Het afronden van de interne dienstenmarkt en digitale markt is daarom een topprioriteit. Nederland heeft altijd kunnen profiteren van een naar buiten gerichte blik. Ons geld wordt nog altijd voor een derde verdiend met export.123 Voor nieuwe groei is het noodzakelijk dat we onze export goed blijven richten op de vraag uit mondiale markten waar Nederlandse ondernemingen met hun aanbod in voorop lopen. Bij het verkennen van nieuwe markten helpt het om samen op te trekken. Vaak kan de overheid een welkom duwtje in de rug geven. 119 Ecorys (2013), Onderzoek in opdracht van EZ en de EC 115 Zie ook de D66-notitie Telecom voor de Toekomst (januari 2014). 120 CBS (2013) Te raadplegen op: http://www.cbs.nl/nl-NL/ menu/themas/arbeid-sociale-zekerheid/publicaties/barometerberoepsbevolking/barometer-werkzame-beroepsbevolking-art. htm 117 Ricardo, D. (1817), On the Principles of Political Economy and Taxation, 1817 122 CPB (2009), The contribution of trade policy to the openness of the Dutch economy 116 Volgens de Bertelsmann Stiftung, een Duitse denktank, heeft mondialisering de Nederlandse bevolking tussen 1990 en 2011 jaarlijks 890 euro opgeleverd. Op de lijst van landen die het meest profiteert staat Nederland op plek 12. 118 Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) 121 Dergelijke verdragen gaan uiteraard niet ten koste van nationale ruimte om milieubeleid te voeren. Investeringsbeschermingsclausules zijn daarom altijd ondersteunend en nooit leidend. 123 CPB (2008), Het belang van de export voor de Nederlandse economie Nieuwe Groei l 45 Dat betekent dat we onze industrie moeten helpen bij het benaderen van internationale groeimarkten. Juist in landen waar de overheid groot is (China, de Aziatische tijgers) kan een ondersteunende Nederlandse overheid deuren openen. Onze ambassades, consulaten en handelsposten moeten optimaal ingericht zijn om ons bedrijfsleven te ondersteunen in internationale expansie. Dat de voorgenomen sluiting van handelsposten in Milaan en München is afgewend, is een goede eerste stap. Voor de toekomst zet D66 juist in op een verbreding van het postennetwerk en ‘exportteams’ in Nederland en de betreffende landen om expertise op te bouwen en te verzilveren. Ook het verbeteren van de exportkredietverzekeringsfaciliteiten is een belangrijke stap.124 Een internationale blik moet ook geïntegreerd zijn in het innovatiebeleid. Momenteel bieden mondiale uitdagingen Nederland kansen op voedselvraagstukken, waterveiligheid en gezond ouder worden. Ook worden productieketens meer en meer internationaal waarbij ieder bedrijf zich toelegt op dat stukje waarin het (wereld)leidend is.125 Dat geldt ook voor onderzoeksgroepen aan universiteiten. Daarom moet de deze verbindende taak vervullen. Nederland moet ook proactief aan tafel zitten als er internationaal wordt samengewerkt op het gebied van beleid, standaarden en (fundamenteel) onderzoek. Voorbeelden zijn klimaatbeleid, intellectueel eigendomsrechten en wetenschappelijke projecten als ITER, CERN en ESA. Als het Nederlandse bedrijfsleven en onderzoek hier buiten spel staat, zal het achterlopen en snel aan relevantie verliezen. Tot slot is ook het aantrekken van buitenlandse toeristen een economische kans. Wereldstad New York trok in 2013 liefst 54.3 miljoen toeristen, goed voor 60 miljard dollar aan omzet en 10% van de banen in de stad. Door doelgerichte publiek-private samenwerking 124 Verhoeven, K. (juni 2012), Exportgroei-agenda D66 125 BCG, NL 2030, 2012 46 l Nieuwe Groei en beter gebundelde citymarketing kan Nederland zijn bezoekerspotentieel beter benutten en kan het aandeel toerisme in het BBP richting de 5% groeien. 5.1.6 Het belonen van werken, ambitie en ondernemen Hoe hoger de belastingen, hoe minder overblijft om uit te geven aan belangrijke zaken als infrastructuur en onderwijs en hoe kleiner de prikkel wordt om te werken of te ondernemen. Bovendien onttrekt een grote overheid talent aan de private sector, waar uiteindelijk ons geld verdiend wordt. De overheid moet daarom de collectieve lastendruk structureel reduceren. Sinds de millenniumwisseling zijn de collectieve lasten als percentage van het BBP toegenomen van 38% tot bijna 41% nu.126 Deze trend moet gekeerd worden. Het optimale arbeidsaanbod wordt behaald door werken te laten lonen. Helaas bestaan er nog steeds situaties waarbij mensen er financieel op achteruit gaan als zij vanuit een uitkering aan het werk gaan. D66 vindt deze zogenaamde armoedeval onwenselijk. Naast starten met werken, loont ook meer werken niet altijd. De marginale belastingdruk op arbeid is hoog, tot wel 60% van elke extra verdiende euro.127 Minder parttime werken, promotie maken en overuren draaien worden financieel ontmoedigd. Dat is een slechte zaak. D66 wil daarom de belasting op arbeid zo laag mogelijk houden. Om dit te bereiken wil D66 kritisch kijken naar de totale omvang van de collectieve uitgaven, belastingen verplaatsen van arbeid naar consumptie (zoals milieuvervuiling).128 126 CPB (2013), Macro Economische Verkenning 2014 127 Ministerie van Financiën (2013), Brief over pensioenplannen e.a. naar aanleiding van de regeling van werkzaamheden van uw Kamer van 24 september 2013& CPB (2012), ‘Effecten van het Regeerakkoord voor de marginale druk’ 128 In het Alternatief Begrotingsplan 2014 stelde D66 1.7 miljard lastenverlichting inkomstenbelasting voor en 0.8 lastenverlichting bedrijfsleven, alsmede een vergroening van het belastingstelsel ter waarde van 1.7 miljard. Ook willen we de opbouw van de inkomstenbelasting evalueren om te kijken of de prikkels om meer te werken kunnen worden verbeterd. Met betrekking tot dit laatste punt zijn de belastingvoorstellen van de Commissie Van Dijkhuizen129 een stap in de goede richting.130,131 In de ogen van D66 kunnen veel van deze maatregelen zo worden overgenomen én geïmplementeerd. Volgens het CPB zal dit alleen al 140.000 structurele banen opleveren voor de Nederlandse economie.132 Dit staat gelijk aan het aantal mensen in een stad als Amersfoort. Voor werkgevers bestaan er veel en grote heffingen die het in dienst hebben van mensen duurder maken. Dit verschil tussen wat een werkgever betaalt en wat een werknemer ontvangt wordt ook wel de wig genoemd. En hoe duurder arbeid is, hoe lager de vraag wordt. Extra heffingen voor werkgevers verlagen zo de vraag naar arbeid. Het totaal van extra verplichtingen voor werkgevers in Nederland ligt rond de 30% van het brutoloon.133 Deze extra kosten voor werkgevers bestaan uit premies voor werknemersverzekeringen, het werkgeversaandeel in de zorgverzekering en de kosten voor het risico dat een medewerker (deels) arbeidsongeschikt wordt. De plannen van D66 voor een activerende sociale zekerheid en een meer doelmatige gezondheidszorg leiden tot lagere werkgeverskosten en het eenvoudiger aannemen van personeel.134 129 Dijkhuizen stelt in zijn advies onder meer voor: twee tarieven in plaats van de huidige vier belastingschijven (een vlaktaks en een toptarief om werken te laten lonen), een nieuwe huishoudenstoeslag, het inperken van de voordelen voor dga’s (fiscaal voordelig loon mag max 10% lager liggen dan van vergelijkbare werknemer), spaargeld minder belasten door vermogensrendementheffing af te leiden van spaarrente laatste 5 jaar in plaats van de huidige –fictieve- 4% 130 Rijksoverheid (2013) Eindrapport commissie inkomstenbelasting. Te raadplegen op: http://www.rijksoverheid. nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/06/18/ eindrapport-commissie-inkomstenbelasting.html 131 De Kamer heeft recent de miljardenopbrengst van de versoberde hypotheekrente-regime teruggesluisd door verlaging van de belastingpercentages van de tweede, derde en vierde schijf van de inkomstenbelasting 132 Te raadplegen op: http://www.cpb.nl/publicatie/ economische-effecten-pakket-commissie-van-dijkhuizen 133 Zie site: www.belastingdienst.nl 134 CPB (2013), Analyse verkiezingsdprogramma D66. Te raadplegen op: http://www.cpb.nl/en/article/keuzes-kaart- Parallel aan het reduceren van de wig wil D66 een grondige reductie van toeslagen. D66 is niet tegen herverdeling van inkomens, maar het moet wel op doelmatige wijze gebeuren. Op dit moment krijgt 85% van de Nederlanders ten minste één toeslag.135 Per definitie is dat vreemd en het leidt onvermijdelijk tot het onnodig rondpompen van geld, met alle negatieve welvaartseffecten en bureaucratie van dien. 5.1.7 Een dienstbare financiële sector Nog steeds is kredietverlening door banken een essentieel onderdeel van onze kapitaalmarkt.136 Nederlandse ondernemingen doen traditioneel een groot beroep op bancaire financiering. Maar de Nederlandse banken zijn relatief hard geraakt door de kredietcrisis en moeten meer kapitaal op hun balans houden, waardoor ze minder gemakkelijk geld uitlenen aan ondernemingen.137 Tegelijk zijn banken momenteel juist de grootste aanvragers van faillissementen. Op de lijst van het World Economic Forum staat Nederland op een magere 47ste plek als het gaat om ‘het gemak van toegang tot financiering’.138 Dat heeft een negatief effect op ons groeivermogen. Gelukkig zijn er afgelopen jaren voorzichtig nieuwe vormen van financiering opgekomen, zoals crowdsourcing en kredietunie’s. Dit soort kapitaalbronnen verlagen de afhankelijkheid van banken en vergroten het aanbod, waardoor de financieringskosten voor ondernemers dalen. Helaas is het met de huidige regelgeving onduidelijk onder welk wettelijk kader deze innovaties vallen.139 D66 wil dat de overheid op dit beleidsterrein sneller handelt en drempels slecht. 2013-2017-analyse-verkiezingsprogramma-d66 135 Volgens Elsevier krijgt 70% van de Nederlanders huur/zorg/ studie/kindertoeslag 136 SEO (2009), Bancaire kredietverlening aan MKB 137 Van de Veer, K. (2013), Banken beperken zakelijke kredietverlening In Economische Statistische Berichten, vol. 4651 138 WEF (2013), Global Competitiveness Report 2013 – 2014 139 WRR (2013), Naar een lerende economie Nieuwe Groei l 47 Een voorbeeld is de beperking in de Wet Financieel Toezicht voor het aantrekken van direct opvorderbare gelden van het publiek en de interpretatie van de term ‘besloten kring’ daarbij. Nu de bankencrisis leidt tot aantoonbaar inefficiënte kredietverlening aan het Nederlandse bedrijfsleven zijn extra maatregelen nodig. Te beginnen met het gericht aanpakken van inefficiënties in de kapitaalmarkt. Bijvoorbeeld door start-ups en mkb ondernemingen te helpen in het contact maken met de groeiende kapitaalbronnen in opkomende markten.140 Het IMF is geen voorstander van het gebruik van Nederlandse pensioengelden om eventuele gaten te dichten. Dit zou een verantwoorde (geografische) risicospreiding van beleggingen van het Nederlandse pensioengeld in de weg staan.141 D66 heeft oog voor deze bezwaren maar vindt dat deze keuze aan de pensioenfondsen zelf is. Waar mogelijk mag het voor deze fondsen aantrekkelijker worden gemaakt om in Nederland te beleggen door bijvoorbeeld transactiekosten te verlagen. In dat opzicht is de oprichting van de Nederlandse Investeringsinstelling (NII) een positieve stap. Deze publiek-private financiële makelaar moet ervoor zorgen dat projecten zoals woningbouw, wegen of windmolens op zee financiering krijgen vanuit beleggers als pensioenfondsen en verzekeraars. Dat de jachtigheid van korte termijnbeleggers investeringen in de weg kan staan die hard nodig zijn, is niet ondenkbeeldig gebleken.142 Hierdoor kan het voor het ondernemingsbestuur moeilijker zijn te investeren in lange termijnbedrijfsvoordelen. Het langer binden van aandeelhouders of het vinden van andere vormen van geduldig kapitaal kan de spanning op dit punt verlichten.143 D66 wil dat de overheid het 140 McKinsey Global Institute (2011), The emerging equity gap: Growth and stability in the new investor landscape 141 IMF (2013), IMF Country Report No. 13/115 142 PM voorbeeld invoegen 143 BCG (2012), NL 2030 – Contouren van een nieuw Nederlands verdienmodel 48 l Nieuwe Groei inzetten van geduldig kapitaal aantrekkelijker maakt. Voor het mkb en zzp’ers valt te denken aan het kosteloos kunnen vrijmaken van vastzittend eigen geld uit pensioen en lijfrente. Grote ondernemingen kunnen proberen trouwe aandeelhouders aan zich te binden. Een interessante poging daartoe in 2007 door Koninklijke DSM N.V. paste destijds echter niet binnen het Nederlandse vennootschapsrecht.144 De financiële resultaten van ondernemingen zullen van kwartaal op kwartaal en van jaar op jaar grote schommelingen blijven vertonen. Dit noopt tot grotere buffers en lagere vaste kosten, waartoe ook rentelasten behoren. De fiscale aftrekbaarheid van rentekosten stimuleert ondernemingen juist zo veel mogelijk te financieren met vreemd vermogen in plaats van met eigen vermogen. Deze onwenselijke prikkel moet worden weggenomen. Dit kan door het belastingonderscheid tussen eigen en vreemd vermogen te verminderen.145 Het netto vermogen (vooral bestaande uit pensioenen, huiswaarde, spaargeld en aandelen) is in de periode 1981-2011 van twee naar vier keer BBP gegaan. Ongeacht de wijze waarop deze vermogensgroei verdeeld is, is de uitdaging om dit vermogen op een zinnige wijze te gebruiken om investeringen en nieuwe groei te stimuleren waar alle Nederlanders van profiteren. We moeten toe naar een financieel systeem waarbinnen cruciale functies als kredietverlening aan bedrijven en particulier bankieren zijn veiliggesteld. Dit moet zonder perverse prikkels die bankiers aanzetten tot het nemen van onverantwoorde risico’s. De voordelen van tijdelijke extra bedrijvigheid in de financiële sector wegen bij lange na niet op tegen de langdurige nadelen van een nieuwe financiële melt-down. In de visie van 144 Volkskrant (2007), Loyaliteitsdividend DSM in rook op. Te raadplegen op: http://www.volkskrant.nl/vk/ nl/2680/Economie/article/detail/879615/2007/03/29/ Loyaliteitsdividend-DSM-in-rook-op.dhtml 145 BCG (2012), NL 2030 – Contouren van een nieuw Nederlands verdienmodel D66 worden banken weer het betrouwbare smeermiddel tussen consumenten en bedrijven met tijdelijke overschotten en tekorten aan geld. Een welvaartswaarborger en dus geen welvaartsmaker. Dat vereist regelgeving die de rekening van bankfalen bij vermogensverschaffers legt en niet bij de belastingbetaler. D66 vindt dat banken moeten kunnen omvallen. Met hogere kapitaaleisen zal dat echter minder snel gebeuren en met minder overheidsgaranties zullen banken beter opletten waarin zij investeren. Bij wet moet worden voorkomen dat er banken gaan ontstaan die op Europese schaal too big to fail zijn. Ten slotte moet de concurrentie in de financiële sector worden vergroot, bijvoorbeeld door het invoeren van (gereguleerde) standaardproducten, ruimte voor nieuwe initiatieven en spelers (buitenlandse aanbieders, investeringsfondsen en businessangels), overkomelijke toetredingsdrempels, scherp mededingingsbeleid, eenvoudiger overstappen (bijvoorbeeld door bankrekeningnummers mee te nemen) en het privatiseren van ABN AMRO en SNS Bank.146 5.1.8 Een bescheiden overheid Een overheid die aan de ene kant ruimte creëert moet deze ruimte aan de andere kant niet wegnemen met bureaucratische regels en procedures. Tegelijk kan een werkende maatschappij niet zonder normen en waarden. We moeten dus onnodige regels voorkomen en zorgen dat waardevolle regels zo min mogelijk ten koste gaan van economische en maatschappelijke dynamiek. Op een vijftal terreinen kunnen we hier nog belangrijke stappen zetten. Allereerst kan Nederland af met minder bestuurslagen. Er zijn nu teveel overheidslagen en instituties die zich bemoeien met wetgeving en beslissingen. Veel van onze instituties en beslismodellen zijn 150 jaar oud en voldoen niet meer in de wereld van vandaag. 146 Koolmees, W. (2014), Visie Bankensector D66, februari 2014, Te raadplegen op: www.d66.nl/bankenvisie Gemeentes, waterschappen, provincies en rijk creëren samen een bestuurlijke spaghetti. Zo wordt een Amsterdammer in stadsdeel Zuidoost vertegenwoordigd door ruim 1200 politici in zeven bestuurslagen.147 Nederland hikt al jaren aan tegen besluiten om de bureaucratie te verkleinen en de democratie te vergroten, maar heeft nog altijd geen gekozen burgemeester, landsdelen of een Randstadprovincie, maar nog wel stadsdelen, waterschappen, provincies en kleine gemeenten met weinig slagkracht. In die zin kunnen we een voorbeeld nemen aan Denemarken dat tot 1970 maar liefst 25 districten en 1386 gemeentes telde en dit in 2007 had teruggebracht tot vijf regio’s en ongeveer 100 gemeenten.148 Ten tweede moet het aantal regels blijvend beperkt worden en moeten zinnige regels zo simpel mogelijk worden gemaakt. Ook kan de controle op veel sectoren meer op basis van verdiend vertrouwen dan op basis van standaard controle. Voor wie het vertrouwen schaadt, geldt dan het zogenaamde high trust, high penalty principe. Hiervan gaat evenveel disciplinering uit, maar met minder verstoringen voor ondernemers en lagere kosten voor de overheid. Ook denkt D66 dat omkering van de bewijslast of het probleemeigendom vaker kan. Zo zou de inspectie voortaan moeten bewijzen dat een bedrijf fout zit, in plaats van andersom. Ook zou het ook goed zijn als een trage gemeenten bedrijven niet in de wachtkamer dwingen, maar dat aanvragen automatisch verleend worden, na het verlopen van de wachttermijn (Lex Silencio). Ten derde moet de ruimtelijke ordening hergebruik van bestaand vastgoed minder in de weg staan. Naast het scherper toetsen van nieuwbouwplannen is bestemmingsflexibiliteit in snel veranderende 147 Van der Horst, M. (2006), Bestuurlijke Spaghetti, Lenthe Publishers. Pp. 63 148 Tratsaert, F. (2011): “Denemarken geeft voorrang aan het lokaal bestuur”, in BinnenBand, december 2011, nr.75 Nieuwe Groei l 49 tijden van groot belang. Bestemmingsplannen met zeer gedetailleerde voorschriften die vaak decennia oud zijn, staan individuen en ondernemingen onnodig in de weg om op nieuwe kansen in te spelen. Een bankje voor een bakkerszaak neerzetten voor klanten moet kunnen, net als het schenken van thee in een theezaakje dat eigenlijk alleen een vergunning heeft om verpakte thee te verkopen.149 D66 is geen voorstander van een volledig vrije ruimtelijke ordening en ongebreidelde bouw, maar wel van een ordening en inrichting die met zijn tijd mee gaat: minder detail en frequentere herijking. Tot vierde moet de overheid tijdig gaan betalen. Ondanks wetgeving die kleine ondernemers beschermt tegen laat betalen, betaalt de overheid zelf nog steeds chronisch te laat. Dat betekent dat ondernemers extra kredietverlening nodig hebben om de wachttijd veroorzaakt door de trage overheid te overbruggen. Tot slot is in algemene zin meer tolerantie voor fouten nodig. We moeten als samenleving accepteren dat ongelukken altijd zullen gebeuren. Innoveren betekent risico’s nemen en risico’s kunnen per definitie verkeerd uitpakken. Als we echt willen dat Nederland gaat profiteren van alle kansen die op ons afkomen, dan moeten we ook leren mislukkingen te tolereren. Hoe harder toezichthouders en de politiek ingaan op mislukkingen, hoe minder bestuurders nog risico’s durven nemen. Risico’s zijn inherent verbonden aan nieuwe kansen verzilveren. Er bestaat geen weg vooruit zonder haperingen. Het vergt discipline om niet direct nieuwe regels in te voeren bij incidenten, maar eerst onderzoek te doen en vragen te stellen: was hier sprake van een redelijk en bewust genomen risico dat toevallig verkeerd heeft uitgepakt of zijn hier verwijtbare fouten gemaakt? 149 Verhoeven, K. (2014), De Kracht van de Binnenstad, Te raadplegen op: https://www.d66.nl/wp-content/ uploads/2014/02/Binnenstad-web.pdf 50 l Nieuwe Groei Die discipline verwachten we van toezichthouders en politici. Voortdurend meer regels en meer controlemechanismes reduceren misschien risico’s, maar ze reduceren vooral het verzilveren van nieuwe kansen. Regeldruk en controlezucht vergroot de kans op oligopolies: alleen de grote bedrijven kunnen zich afdelingen en functionarissen veroorloven die als taak hebben regels (en subsidies) te begrijpen, te beïnvloeden, naar hun hand te zetten of uit te voeren.150 En juist oligopolies en monopolies beperken de keuzevrijheid van mensen en daarmee de ruimte om te groeien. Minder is dus echt meer. 5.1.9 Een doelmatige overheid Een kleine en krachtige overheid moet niet actief zijn op gebieden waar de markt het prima zelf kan. Terwijl kabinet Rutte-II schoonmaaktaken aan het inbesteden is, wil D66 nog kritischer kijken naar wat de overheid wel of niet zelf moet doen. In de publicatie Ordening op Orde van de Van Mierlo Stichting zijn de uitgangspunten helder verwoord.151 Mensen onderling zijn vaak het best in staat om maatwerk op een rechtvaardige manier te leveren. Wanneer zij er uitkomen met elkaar, moet de overheid zich afzijdig houden. Als betwistbaarheid en de toegang tot markten centraal staan is de markt het juiste middel. De overheid moet dan kaders stellen en helpen waarborgen dat de markt ook goed werkt. Wanneer bescherming van individuen, rechtvaardigheid en gelijkheid nodig is, dan is de overheid de aangewezen partij. We moeten dan zorgen dat de overheid effectief en efficiënt is. 150 Dit mechanisme is voor ONL-voorman reden om te pleiten voor het bevoordelen van kleine bedrijven en het maken van onderscheid tussen grote bedrijven en het MKB bij regelgeving. Gevoelsmatig zeer begrijpelijk, maar D66 is hier geen voorstander van: het zal kleine bedrijven redenen geven om klein te blijven, terwijl de doorgroei nu juist een van de grote problemen is. 151 Van Mierlo-Stichting (2011), Ordening op orde. Duidelijke keuzes maken is dus cruciaal. Half overheid-half markt is in veel gevallen niet succesvol gebleken. Hybride constructies moeten zoveel mogelijk voorkomen worden, zoals bij woningcorporaties, product- en bedrijfschappen of overheidsdeelnemingen waar overheid en markt door elkaar lopen. Uit onderzoek blijkt ook dat in de geprivatiseerde post- en energiemarkten de productiviteit steeg, terwijl die bij semipublieke woningcorporaties, waterbedrijven en netbedrijven juist achterblijft. Organisaties die geen verantwoording afleggen aan een consument in de markt of via democratische controle worstelen structureel met het leveren van kwaliteit, met innovatie en met doelmatigheid. Deze organisaties opereren naast hun beschermde eigen markt vaak ook op andere private markten. Daarbij zijn ze voorzien van overheidsgaranties of –subsidies, waardoor ze marktverstorend werken. Dat vindt D66 onwenselijk. Daarom is het zaak dat corporaties geen goedkope grond of lage kapitaalrente meer krijgen voor projecten buiten hun sociale kerntaak, dat de NS (via Qbuzz) zich als publiek monopoliehouder veel terughoudender opstelt op de openbaar vervoermarkt en dat de publieke omroep wordt onderworpen aan een public value test zoals ook gebeurt bij de BBC. Gesubsidieerde concurrentie, gedwongen winkelnering en verstoring door halfslachtige organisaties die tussen markt en overheid inhangen, moeten worden ingeperkt door scherper te kiezen tussen publiek of privaat. Zo moet de volgende spoorconcessie niet meer onderhands gegund, maar openbaar aanbesteed worden. Ook kunnen de meer dan honderd Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s) fors worden teruggebracht. Concurrentie door bijvoorbeeld sportclubs en overheidsdrukkerijen moet worden teruggedrongen door de wet Markt en Overheid aan te scherpen. Onder het mom van ‘privatiseren tenzij’ verkocht de staat in de jaren negentig zijn aandelen in bedrijven als KPN (post), TNT (telefonie), Connexxion (vervoer) en Hoogovens (staal). Hoewel er redenen kunnen zijn voor staatsdeelneming blijft terughoudendheid (‘nee, tenzij’) op zijn plaats. Als er al een staatsdeelneming is, dan dient de definitie van het publieke belang helder te zijn en is regelmatige toetsing en contact tussen aandeelhouder en beleidsmaker nodig. Ook moeten de resultaten via afspraken in concessies en financiële stromen transparanter worden, zodat politieke controle op de publieke greep kan plaatsvinden. De onderzoekscommissie van De Eerste Kamer heeft in dit opzicht gewezen op het belang van duidelijke en meer uniforme regels, een sterkere informatiepositie van het parlement en beter toezicht en sturingsinstrumenten die voorkomen dat sturing op afstand leidt tot het verbreken van verbindingen.152 Dat dit geen overbodige luxe is, bleek uit de woningcorporatiesector waar in feite twee toezichthouders waren die beide geen totaalbeeld hadden, waardoor te laat werd ingegrepen. De ‘ziekte van Baumol’ ten spijt gelooft D66 dat productiviteitswinst geboekt kan worden in de publieke sector. Allereerst door vaker de output te benchmarken in sectoren als de zorg, het onderwijs en woningcorporaties. Als de overheid hier zelf in investeert, betaalt dit zich terug. Om publieke organisaties aan te zetten tot optimale inzet van publieke middelen is het van belang dat prestaties gemeten worden en voor iedereen toegankelijk zijn. Op basis van meer transparantie kunnen mensen een geïnformeerde keuze maken tussen ziekenhuizen, scholen of universiteiten. Neem de Zweedse ziekenhuiszorg. Sinds tien jaar wordt van alle ziekenhuizen voor de meest frequente ziektebeelden gerapporteerd hoeveel patiënten genezen in welke termijn. In deze tien jaar is de achterstand van minder presterende ziekenhuizen tot de best presterende ziekenhuizen meer dan gehalveerd en is het genezingspercentage voor een aantal ziektebeelden met tientallen procentpunten verbeterd. Dit succes maakt dat de Zweedse ziekenhuiszorg wereldwijd als de allerbeste wordt gezien. Dat dit ook in andere publieke diensten kan, bewijzen Finland met onderwijs en Australië met de politie. 152 Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/ Verzelfstandiging Overheidsdiensten (2012): Verbinding Verbroken? Nieuwe Groei l 51 Ten tweede kan in plaats van impliciete en soms politiek gekleurde taakstellingen beter gekozen worden voor een expliciete keuze over de omgang met productiviteitsgroei. SEO schrijft in dit kader over een automatische jaarlijkse productiviteitskorting die het budget van een organisatie jaarlijks met een vast percentage verlaagd. Dit gebeurt al in Australië, Denemarken, Finland, Nieuw-Zeeland en Zweden. De maatregel appelleert aan het feit dat er in het openbaar bestuur wel degelijk arbeidsproductiviteitsstijgingen kunnen plaatsvinden. Een productiviteitskorting tussen de 1 en 2 procent op het operationele budget is administratief redelijk eenvoudig en maakt de omvang van de besparing vooraf duidelijk. De huidige incidentele efficiencykortingen kunnen hier dan in opgaan en organisaties moeten zelf de vrijheid hebben om de korting in te richten via een optimale mix tussen verschillende bestedingscomponenten (loon, arbeidsvolume, inkoop, en dergelijke). Belangrijk is de voorwaarde dat het geen bezuiniging mag zijn. Dit betekent dat de kwaliteit en omvang van de dienstverlening niet achteruit mogen gaan. Ook bestaat het gevaar dat de werkdruk voor medewerkers te hoog wordt, wat vermeden moet worden door te investeren in slimmer werken.153 Een andere methode is om efficiencykortingen beter te onderbouwen met business cases per overheidsinstantie. Zo is het goed denkbaar dat besparingen van het niet aannemen van personeel bij het UWV kan leiden tot veel hogere kosten in de vorm van extra uitkeringen. Dat is dure productiviteitsgroei. Andersom is het in een periode van hoogconjunctuur zo dat het aantal werklozen harder daalt dan het aantal werknemers bij UWV. Oftewel een productiviteitsdaling die best positief is. Naast maatwerk op het niveau van de organisatie moet ook gekeken worden naar de uitvoeringspraktijk. Dit gaat over inzet, beheer en modernisering van ICT- 153 SEO (2012), Prikkels voor productiviteit. Pagina’s: ii, 71-72. Te raadplegen op: http://www.seo.nl/uploads/media/2012-45_ Prikkels_voor_productiviteit.pdf 52 l Nieuwe Groei systemen, maar ook over politieke besluiten die tot extra complexiteit of nieuwe taken leiden. Op het gebied van ICT staat de door veel overheidsinstellingen gehanteerde kasboekmethode investeringen in de weg omdat op langere termijn rendabele investeringen in het huidige jaar zwaar op de begroting drukken en daarom worden uitgesteld. De Belastingdienst is een voorbeeld van een modeldienst die werd overspoeld met nieuwe taken. Ons huidige toeslagensysteem is een voorbeeld van het rondpompen van geld als resultaat van een opeenstapeling van politieke verlangens. Tot slot kan de overheid ervoor kiezen via concessies of convenanten te sturen op productiviteit, bijvoorbeeld door een aantal woningen per corporatiemedewerker of reizigerskilometers per NS-medewerker af te spreken. In veel (semi-) publieke sectoren heeft de afgelopen jaren veel schaalvergroting plaatsgevonden. Soms met positieve gevolgen voor kwaliteit en efficiëntie, bijvoorbeeld bij een aantal ziekenhuisfusies. Soms met veel minder succes, bijvoorbeeld in het hoger onderwijs. Schaalvergroting of verkleining is voor D66 geen doel op zich. Maar schaalvergroting kan een middel zijn om optimale kwaliteit tegen minimale kosten te realiseren. Daar zijn niet noodzakelijk grote fusies voor nodig. Door slimme uitruil van activiteiten kunnen organisaties als universiteiten zich specialiseren zonder te fuseren. In een tijd waarin de maatschappij zo mobiel is geworden, hebben we geen tien middelmatige economische faculteiten en dertig middelmatige hartcentra meer nodig, maar liever een kleiner aantal uitmuntende. Bij borstamputaties is bijvoorbeeld gebleken dat indien een ziekenhuis er twee keer zo veel uitvoert, de kans op achterblijvend bindweefsel met tientallen procenten afneemt. In dit soort gevallen moet de overheid specialisatie stimuleren. Immers, iedereen heeft liever uitstekende zorg op een half uur rijden, dan middelmatige zorg om de hoek.154 154 Mededingingstoezicht moet hier dan ook ruimte voor bieden Tot slot is er nog een ander element, namelijk subsidies die helpten doelen te realiseren die de overheid wenselijk acht. Volgens het Subsidieoverzicht Rijk verstrekte de Rijksoverheid in 2010 meer dan 6 miljard euro subsidie aan 21.190 organisaties via 633 regelingen. Het is op zichzelf al zorgelijk dat er sindsdien niet meer zo’n totaaloverzicht is gepubliceerd. Nog zorgelijker is dat er zeer beperkte controle is op de bedrijven en instellingen die de subsidie ontvangen en op de wijze waarop het geld besteed wordt. Graydon onderzocht onlangs 5.360 subsidieontvangende bedrijven en met 183 ervan bleek iets mis te zijn. Terecht dat de Algemene Rekenkamer al jaren pleit voor betere controle op subsidies.155 Hier moet de komende jaren serieus werk van gemaakt worden. 5.2 Beweging Beweging gaat over vernieuwing die nodig is om op uitdagingen in te kunnen spelen, om kansen te benutten en om groei te creëren. Hiervoor moet elke speler in de economie wendbaarder worden: mensen en ondernemingen, maar ook de overheid zelf. In die volgorde gaan we in op alle onderliggende aspecten. Ook vanwege de hevige maatschappelijke discussies die sociaaleconomische hervormingen oproepen, is het in dit licht goed te wijzen op de zogenaamde Kaldor-Hicks-efficiëntie, een economische term afkomstig van John Hicks (1939) om welvaart tussen alternatieve publieke beleidsmaatregelen te vergelijken. Een land wordt per saldo beter als de winnaars van hogere welvaart de verliezers kunnen compenseren en zelfs dan nog iets overhouden.156157 155 In 2009 stelde de Rekenkamer dat bijna 60% van de subsidieregelingen na vijf jaar niet geëvalueerd was; in 2011 schreef de Rekenkamer dat subsidies over het algemeen gebrekkig op effectiviteit worden gecontroleerd 156 Gerelateerd aan het idee van gelijke of meer welvaart bij ander beleid is de theorie van de indifferente curves van Pareto en anderen waarbij verschillende combinaties van goederen –kwantitatief uitgedrukt- tot dezelfde tevredenheid bij de consument leiden. Deze curves laten zien dat verandering niet gelijk staat aan verslechtering zoals mensen nogal eens geneigd zijn te denken. 157 Vermeend beschrijft in zijn boek De wereld van 3D-printen ook: bio-printing (een stukje lever, bacteriën), organen, voedsel (zoals suikerspinnen) en gehoorapparaten 5.2.1 Een leven lang leren Door steeds snellere kennisontwikkeling veranderen productieprocessen. Daarom moet iedereen – van kenniswerker tot productiemedewerker - continu bijleren. D66 vindt dit een gedeelde verantwoordelijkheid van ondernemingen en medewerkers, waarbij de overheid een aanjagende rol kan spelen door de leercultuur te bevorderen.158 Als grootste nationale werkgever kan de overheid zelf een hoge standaard te zetten. Ook kan de overheid leerrechten in de wet verankeren voor alle werknemers, in de vorm van studietijd en een scholingsbudget. Tegelijkertijd moet de overheid het aanbod van flexibel avonden weekendonderwijs stimuleren, dat aansluit op de vraag van werkenden. Voor hogescholen is deeltijdonderwijs te vaak geen volwaardige taak. Gezien het belang ervan is dat onbestaanbaar. 5.2.2 Mensen aan het werk helpen Dat deze notitie zich vooral richt op arbeidsproductiviteit laat onverlet dat een wereld te winnen valt bij het bevorderen van de arbeidsdeelname. Dat is niet alleen goed voor de economie en het vergroten van het draagvlak onder collectieve voorzieningen als de zorg en het pensioenstelsel. Werk is immers veel meer dan een loonstrookje. Via werk doen mensen mee in de samenleving, kunnen ze zich ontwikkelen, hun talent benutten en economisch zelfstandig zijn. Werk is ook een belangrijke bron van eigenwaarde. Het verliezen van een baan voor mensen is een uiterst traumatische ervaring. Het bevorderen van de werkgelegenheid en het verminderen van het beroep op een uitkering is daarom van groot individueel, maatschappelijk en economisch belang. Voor D66 geldt hierbij het uitgangspunt dat het aantal beschikbare banen in de economie geen vaststaande hoeveelheid is. Het is een breed heersende misvatting dat er 158 WRR (2013), Naar een lerende economie Nieuwe Groei l 53 Box 7: Tien voorbeelden van een veranderende wereld De wereld verandert steeds sneller. Door technologische ontwikkeling en digitalisering is de competitie in talloze economische sectoren snel toegenomen en worden zittende spelers (incumbents) uitgedaagd door opstandige nieuwkomers (insurgents). Het principe van cut-the-middle-man is de reden dat reisbureaus, videotheken en boekwinkels het zwaar hebben. Nieuwe bedrijven als Airbnb, Uber en Aereo werden zelfs voor de rechter gesleept! D66 omarmt verandering, omdat het consumenten betere producten en diensten geeft. Een paar voorbeelden. 1. In Zweden is werkgelegenheid bij de leidende multinationals tussen 1990 en 2010 met 30% gedaald. 2. De veiligste auto ter wereld komt niet meer uit Zweden (maar uit de VS), de degelijkste niet meer uit Japen (maar uit Korea) en de snelste niet meer uit Italië (maar uit Frankrijk). 3. Het aantal vliegbewegingen binnen Europa is de afgelopen 10 jaar met 30% gestegen. 100% van die groei vond plaats bij low cost airlines. 4. Instagram, dat nog geen honderd werknemers in dienst heeft, heeft in zekere zin de plaats ingenomen van de failliete fotofabriek Kodak, waar meer dan 100.000 mensen werkten. 5. De omzet van Spotify en andere digitale streamers in 2013 is groter dan de omzet van cd-verkoop van diezelfde muziekindustrie vijf jaar geleden. 6. Dankzij de combinatie van Engelssprekende ondernemers en goede ICTinfrastructuur is Nederland in korte tijd wereldwijd leidend geworden in online gaming. 7. De driverless car is een revolutionaire ontwikkeling. Parkeren in de binnenstad is niet meer nodig en vrachtwagens worden automatisch bestuurd. Google heeft in Californië al meer dan 500.000 km op de openbare weg gereden zonder chauffeur. 8. De stamceltherapie kan mogelijk voorkomen dat tanden geel worden en haren grijs. 9. De 3D-printer verandert de industriële productie, maar ook de zorg.156 Een nieuwe schedel is zo gemaakt! 10. Synthetisch vlees en zuivel veranderen de voedingsindustrie binnen de komende tien jaar. 54 l Nieuwe Groei een “vaste hoeveelheid werk” is, die verdeeld moet worden. Economen noemen dit ook wel de “lump of labour fallacy”. Dat dit een misvatting is blijkt wel uit het feit dat er in Nederland sinds 1990 maar liefst twee miljoen banen zijn bijgekomen. Eerdere ervaringen om werk te herverdelen, zoals arbeidsduurverkorting en de VUT, blijken niet tot meer banen te hebben geleid voor mensen die langs de kant staan.159 Zo leverde de (erg dure) VUT geen extra werk op voor jongeren, wat nu juist wel de bedoeling was.160 Omgekeerd heeft de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen niet geleid tot minder banen voor mannen. Daarom gelooft D66 in een open arbeidsmarkt, met ruim baan voor talent uit andere landen. Daarbij moeten we niet vergeten dat meer Nederlanders werken in andere EU-lidstaten dan andersom. Van structurele verdringing is geen sprake, zolang werknemers uit andere EU-landen het werk doen dat Nederlanders niet kunnen of willen doen. Dat het vrij verkeer van personen een fundament is van de Europese Unie en dat het sluiten van grenzen geen banen oplevert, doet echter niets af aan de noodzaak om misstanden en oneerlijke concurrentie op de gezamenlijke Europese arbeidsmarkt streng aan te pakken. De aanpassingen van de detacheringsrichtlijn zijn een belangrijke stap, net als het toewerken naar een Europese arbeidsinspectie. Overigens leveren beschermende afspraken zoals de cabotageregel (maximaal drie aaneengesloten ritten in een ander land) ook weer extra rompslomp op voor werkgevers. D66 kiest niet voor gesubsidieerde banenplannen vanuit de overheid, maar voor hervormingen om de werkgelegenheid te vergroten en mensen die langs de kant staan meer kansen te bieden in het arbeidsproces. 159 Terwijl GroenLinks pleit voor een 32-urige (vierdaagse) werkweek om het werk eerlijk te verdelen (wat op langere termijn weer werk zal kosten vanwege de dalende groei), kiest D66 daarom voor een verruimd arbeidskader die de (vrije) keuze voor een 40-urige werkweek mogelijk maakt om de productie te verhogen. 160 Kalwij, A. S., Kapteyn, A. en De Vos, K. (2010), Retirement of older workers and employment of the young, The Economist 158, no. 4, 2010 55 l Nieuwe Groei Kernbegrippen daarbij zijn een activerende sociale zekerheid, lagere lasten op arbeid en van baanzekerheid naar werkzekerheid. Investeringen in onderwijs en scholing zijn daarbij noodzakelijk. Ook wil D66 barrières om als zelfstandige aan de slag te gaan wegnemen. Bijvoorbeeld door vrijwillige verzekeringen tegen arbeidsongeschiktheid en het opbouwen van pensioen te vergemakkelijken. Met steun van D66 worden momenteel te lang uitgestelde hervormingen doorgevoerd zoals de wet Werk en zekerheid (WW, ontslagrecht, flexibele arbeid), de verhoging van de AOW-leeftijd en de Participatiewet. Daardoor zal de lastendruk afnemen, terwijl de werkgelegenheid toeneemt. Maar er is nog veel werk te doen: teveel mensen staan nog langs de kant en we investeren te weinig in duurzame inzetbaarheid. Daarbij heeft D66 drie speerpunten. Allereerst dat werken moet lonen. De armoedeval moet worden verminderd zodat de stap naar werk meer loont. Ook moet de marginale druk omlaag, zodat meer werken of carrière maken meer loont en je van de extra verdiende euro meer netto overhoudt. Ook voor werkgevers moet werk lonen. Daarom moeten we niet alleen naar de belasting voor werknemers kijken, maar ook naar de kosten voor werkgevers en ondernemers. Op de tweede plaats komt meer uren werken. Mensen mogen zelf bepalen hoeveel ze werken, maar het moet aantrekkelijker worden om meer te gaan werken. De werkweek in Nederland is een van de kortste ter wereld. En veel vrouwen zijn niet economisch zelfstandig doordat zij een zeer kleine deeltijdbaan hebben. Belemmeringen voor meer uren werken moeten we wegnemen, door lagere belastingen op arbeid en door betere mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren. Dat vraagt bijvoorbeeld om ruimere openingstijden van publieke instellingen. Door meer te werken vergroten we niet alleen het inkomen van werkenden, maar ook het draagvlak onder publieke voorzieningen als zorg, onderwijs en pensioen. Ten derde zijn meer kansen nodig voor groepen die nu relatief weinig deelnemen op de arbeidsmarkt. Denk aan oudere werknemers die nauwelijks aan de bak komen als zij hun baan hebben verloren. Ook sociale partners hebben daar een grote rol te spelen, door CAO’s aan te passen. Oudere werknemers kunnen zo aantrekkelijker worden voor werkgevers. Maar ook aan de aanpak van de hoge jeugdwerkloosheid heeft prioriteit nodig, net als de werkloosheid onder mensen met een niet-westerse achtergrond en de lage arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsperking. Oplossingen moeten daarbij niet alleen worden gevonden op de arbeidsmarkt, maar zeker ook door goed onderwijs en investeren in de scholing van werkenden zodat zij duurzaam inzetbaar blijven. Tot slot wil D66 wil de duur van zogenaamde frictiewerkloosheid verlagen. Als het aantal vacatures en de aansluiting tussen vraag naar en aanbod van vaardigheden (de mismatch) belemmerend is, moet bij- en omscholing uitkomst bieden. Dit in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven dat de arbeidsvraag bepaalt. Daartoe moet deze groep voortdurend mogelijkheden tot scholing worden aangereikt. Dit kan door het aanbieden van sociale werkplaatsen waarbij deelnemers recht hebben op een scholingsbudget. Mensen moeten daarbij zo zinvol mogelijk werk worden aangeboden, dat zoveel mogelijk aansluit bij hun vaardigheden. Ondernemers die arbeidsplaatsen met scholing creëren voor langdurig werklozen kunnen een fiscale beloning krijgen. Om mensen te stimuleren voor zichzelf te beginnen, is het een slimme optie om niet direct hun uitkering te stoppen zodra zij beginnen als ondernemer. Tenslotte moet de doelmatigheid van activerend arbeidsmarktbeleid beter worden geëvalueerd en verbeterd worden aan de hand van de beste werkmethoden uit 56 l Nieuwe Groei binnen- en buitenland.161 162 163 164 Ineffectieve programma’s moeten worden verbeterd of geschrapt. 5.2.3 Genoeg woningen in het middensegment Het economisch belang van de woningmarkt beperkt zich niet tot de relatie met de bouwsector. Een goed functionerende woningmarkt zorgt dat mensen goed gehuisvest zijn en meer mobiel zijn in het volgen van baankansen. Een starre woningmarkt beperkt de flexibiliteit op de arbeidsmarkt, omdat mensen hun huis niet met verlies willen verkopen of op een lange wachtlijst willen belanden. Dit geldt zeker voor de Randstad, waar het werk zich concentreert en waar het aantal huishoudens de komende jaren gestaag toeneemt. Met name het buitenspel staan van starters, freelancers, zzp’ers en jonge tweeverdieners baart op dit moment zorgen. Met het lenteakkoord in 2012 en het woonakkoord in 2013 is wat gedaan aan achterliggende oorzaken van de problemen op de woningmarkt. Maar verdere verbeteringen zijn nodig. Met name een toegankelijk huursegment voor middeninkomens is van groot belang. Door de afwezigheid hiervan en de belastingvoordelen op het kopen van een huis worden mensen nog steeds bijna gedwongen te kopen. Daarmee wordt verhuizen lastiger en verdwijnt flexibiliteit en aanpassingsvermogen uit de arbeidsmarkt. D66 pleit daarom voor een huurmarkt met minder sociale huurhuizen165, 161 http://www.rekenkamer.nl/Publicaties/Dossiers/R/Re_ integratie_van_werkzoekenden/Hoe_staat_het_ervoor 162 http://www.mejudice.nl/artikelen/detail/nederlandbesteedt-miljarden-om-werklozen-aan-een-baan-te-helpenzonder-zicht-op-succes 163 Kluve et al. (2007), Active labour market policies in Europe 164 Kelly et al. (2011), What can active labour market policies do? 165 Nederland heeft 2.4 miljoen sociale huurhuizen op een bevolking van nog geen 17 miljoen mensen. Geen land ter wereld heeft meer sociale huurhuizen per inwoner. meer particuliere middenhuur en de inzet van tijdelijke huurcontracten voor starters en jonge gezinnen om de doorstroming te verbeteren. Op de koopmarkt is meer maatwerk bij de uitvoering van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) en de Gedragscode Hypothecaire financiering (GHF) nodig. Hierbij moet het toekomstige financiële perspectief en niet het huidige contract leidend zijn bij de verstrekking van een hypotheeklening. Nederland heeft de grootste sociale huursector van Europa Procent van totale woningbestand x% = Soc.Huur als % van huurbestand vrije sector sociale huur 8% 15% 24% 44% 54% 75% 98 95 93 83 82 68 2 5 7 17 18 32 Bron: CIECODHAS Housing Europe Review 2012 Figuur 11: de Nederlandse huursector Ook verdere afbouw van de hypotheekrenteaftrek hoort hier in de toekomst bij. D66 respecteert het woonakkoord, waarin het tempo is beperkt tot een halve procent per jaar naar 38%, maar het tempo en de ambitie uit ons verkiezingsprogramma verdienen nog steeds de voorkeur (naar 30% met stappen van 1% er jaar). Het reduceert prikkels om te snel een huis te kopen. De angst voor waardedaling van woningen moet daarbij niet overdreven worden. Zweden heeft de aftrek veel rigoureuzer afgebouwd dan Nederland, terwijl de waardedaling van woningen niet veel groter was dan die in Nederland de afgelopen jaren. 5.2.4 Markten betwistbaar maken Onze internationale concurrentiepositie is gebaat bij meer binnenlandse competitie. Scherp mededingingsbeleid moet horizontale 57 l Nieuwe Groei en verticale machtsconcentraties voorkomen, concurrentie bewaken en nieuwkomers de kans geven de gevestigde orde uit te dagen. Nederland heeft een aantal markten met een beperkt aantal spelers: de bankensector, de (zorg-) verzekeringsmarkt, de vervoersmarkt, de energiemarkt en de telecommunicatiemarkt. Op deelmarktniveau geldt dit ook voor benzine, supermarkten en bier. Dit kan het resultaat zijn van marktwerking waarbij minder succesvolle spelers zich hebben teruggetrokken, maar ook een teken zijn van te beperkte betwistbaarheid. De overheid heeft als scheidsrechter een belangrijke rol in het betwistbaar houden van markten voor goederen en diensten. Het is de natuurlijke neiging van ondernemingen om voor zichzelf een zodanige machtspositie op te bouwen om monopolie-winsten uit de markt te halen. Deze winsten gaan via (te) hoge prijzen en te weinig product-innovatie ten koste van de consument.166, 167 D66 wil dat de overheid waakt voor te grote machtsconcentraties in markten. Een sterkere en slagvaardigere mededingingsautoriteit is noodzakelijk om te zorgen dat alle markten echt betwistbaar worden. Lange termijninnovatie is hierbij belangrijker dan korte termijnprijseffecten. Na een bezuiniging van 7.5 miljoen euro in de periode 2012-2018 moet de capaciteit van de nieuwe marktmeester ACM waar nodig uitgebreid worden. Alleen zo kan de ACM een echte waakhond met scherpere tanden worden. Naast het vergroten van de pakkans moeten de boetes omhoog, met name voor kartelovertedingen die nu slechts 10% van één jaaromzet bedragen, ook als het kartel tien jaar duurde. Daarbij wil D66 dat mededingingsautoriteiten ook een serieus better-safe-than-sorry mandaat krijgen, waarmee pogingen van gevestigde partijen om nieuwkomers op een onheuse manier van de markt te weren 166 Bergson, A. (1973), On Monopoly Welfare Losses, 1973 167 Anderzijds gaat streng mededingingsbeleid soms in tegen pogingen om dienstverlening in krimpgebieden overeind te houden. Zoals de samenwerking tussen de krantenredacties van PZC en BN/De Stem. Box 8: Aandacht voor het mkb! Het mkb is altijd de motor van de Nederlandse economie geweest. En het belang neemt alleen maar toe. Aangezien grote ondernemingen steeds korter succesvol zijn, wordt het belang van nieuwe succesvolle ondernemingen alleen maar groter. Maar op veel terreinen blijft het bij mooie woorden van beleidsmakers en komen de daden er niet. Nog steeds is het beleid meer gericht op het grootbedrijf dan op het kleinbedrijf. De topsectoren focussen zich primair op het grootbedrijf en ook kennismigratieregelingen zijn gericht op het grootbedrijf. Volgens de OESO ontmoedigt Nederland met zijn stroeve arbeidsmarkt, fiscaal beleid en beperkte leenmogelijkheden van banken zelfs de groei van kleine bedrijven. En de WRR pleit ervoor om niet de bestaande winnaars te steunen, maar juist de nieuwe uitdagers kansen te geven. In dit rapport doet D66 daarom veel aanbevelingen om de concurrentiekracht van het mkb te versterken. Dit zijn de belangrijkste: ■ Meer aandacht voor kleinere ondernemingen bij aanbestedingsprocedures, door hoge omzet- of ervaringseisen te verlagen of te schrappen ■ Cao’s minder snel algemeen bindend verklaren en meer maatwerk voor kleinere ondernemingen toestaan ■ Meer non-bancaire financiering mogelijk maken, via pensioenfondsen of het vrij maken van ‘vastzittend’ privékapitaal ■ Versterkt mededingingsbeleid dat de macht van het grootbedrijf inperkt, zowel aan verkoopzijde als aan inkoopzijde ■ Regelgeving zodanig ontwerpen dat deze niet alleen doenlijk zijn voor het grootbedrijf, maar ook voor kleinere ondernemingen met minder administratieve functionarissen ■ Subsidies niet primair op R&D van multinationals focussen, maar op innovaties uit het mkb ■ Additionele landgerichte steun bij exportfinanciering ■ De toegankelijkheid van kennis en data bij universiteiten vergroten voor het mkb kunnen worden geminimaliseerd.168 Ook is het tijd dat de mededingingsautoriteit kritischer kijkt of de normale marktwerking niet wordt verstoord door semi-overheidsorganisaties. Hier zal de Wet Markt en Overheid moeten worden aangescherpt. 5.2.5 Onnodige faillissementen voorkomen Nederland heeft in verschillende wetten barrières ingebouwd tegen vernieuwing. Een pregnant voorbeeld daarvan is het faillissementsrecht. Een doorstart is minder gemakkelijk in Nederland dan in andere landen.169 Een ander concreet voorbeeld is de lange minimale oproepingstermijn voor een Bijzondere Algemene Vergadering van Aandeelhouders.170 Die is nu 42 dagen, oftewel 6 weken. Dat is logisch in de tijd van de paard en wagen, maar in het huidige internettijdperk niet meer. Voor ondernemingen in financiële nood die snel willen herfinancieren duurt dit te lang. Met de komst van de moderne communicatiemiddelen is het redelijk deze termijn te verkorten. Ook kan nu slechts één schuldeiser een groot concern de afgrond in duwen.171 Dit gebeurde in 1993 bij DAF, maar een oplossing is nog steeds niet doorgevoerd. Een mogelijkheid is een zogenaamd dwangakkoord, waarbij kleine schuldeisers mee moeten doen met een herwaardering van de vorderingen, zoals we die voor eenmanszaken al wel kennen. Deze zouden wellicht ook voor rechtspersonen (B.V.’s en N.V.’s) ter beschikking moeten komen.172 Bovendien moet het ook voor eenmanszaken 168 BCG (2012), Nederland 2030 – Contouren van een nieuw Nederlands verdienmodel 169 Financieel Dagblad (2013), Faillissementswet grondiger herzien 170 Prof. mr. R.D. Vriesendorp, persoonlijke communicatie op 13 november 2013 171 Prof. mr. R.D. Vriesendorp, persoonlijke communicatie op 13 november 2013 172 De plannen zoals vervat in de consultatie Continuïteit Ondernemingen I en nieuwe plannen betreffende Dwangakkoorden voor rechtspersonen zijn een stap in de goede richting. Conform bovenstaande wil D66 echter verder gaan en het faillissementsrecht nog beter laten aansluiten op een meer dynamische economie. 58 l Nieuwe Groei mogelijk worden om door te starten. Onder de huidige wetgeving moeten zij liquideren. Dit kost tijd en geld. Dat is onwenselijk. Betere faillissementswetgeving vergroot het aanpassingsvermogen van het Nederlandse bedrijfsleven en daarmee hun slagkracht in het internationale speelveld. 5.2.6 Naar een flexibele arbeidsmarkt D66 wil voorkomen dat ondernemers zoveel kosten, bureaucratie en risico’s voor hun kiezen krijgen als zij iemand willen afnemen, dat zij afzien van het werkgeverschap. Mensen in dienst nemen moet aantrekkelijker worden. Dat werkt beter dan het opwerpen van barrières voor bijvoorbeeld zzp’ers of uitzendwerk. Doorgeslagen flexibiliteit moet worden aangepakt, zodat mensen loon naar werk krijgen. Maar de trend naar een meer flexibele arbeidsmarkt is onomkeerbaar en helemaal niet verkeerd. Dat past juist bij een wendbare economie. Door de steeds sneller veranderende producten van ondernemingen en hun productiewijze zal de toegevoegde waarde van individuele medewerkers vaker en sneller schommelen. In een dynamische economie behoren banen voor het leven tot het verleden. Dat is al de praktijk voor veel werknemers, maar toch hebben we ons er nog onvoldoende op ingericht. Als het arbeidsloon niet kan meebewegen met deze productiviteit ontstaat snelle werkloosheid een concurrentienadeel voor Nederlandse bedrijven.173 D66 vindt beide situaties onwenselijk en wil het mogelijk maken om beloningen sneller aan te passen aan de ontwikkeling van productiviteit. Dit bevordert het aanpassingsvermogen in de economie en vermindert abrupt baanverlies.174 Bovendien zet het werknemers aan tot tijdige om- en bijscholing. Mensen die een productiviteitsdaling snel terug zien in hun beloning zullen meer stimulans hebben 173 Lazear, E. P. en Oyer, P. (2009) Personnel Economics, Handbook of Organizational Economics, Princeton University Press. 174 WRR (2013), Naar een lerende economie Nieuwe Groei l 59 om hun productiviteit weer te willen verhogen. Bijvoorbeeld door mee te doen met bijscholing. Een andere variant is demotie. Een stap terug doen in salaris moet bespreekbaar zijn in een loopbaan. Om dit alles mogelijk te maken is D66 daarom voor een flexibelere invulling van de arbeidsvoorwaarden tussen individuele werkgevers en werknemers. Een soortgelijke, maar minder vergaande variant, zien we al in de praktijk bij ASML in de regio Eindhoven. Daar bestaat een afspraak tussen werkgevers en werknemers dat bij veel vraag werknemers overuren kunnen opsparen die ze kunnen opnemen wanneer de productie op een lager pitje staat. Ook de huidige praktijk rond cao’s moet aangepast worden aan een meer flexibele toekomst. De huidige (sectorale) cao’s werken een overstap tegen tussen twee verschillende sectoren en belemmeren zo het aanpassingsvermogen van de Nederlandse economie.175 Het is nu moeilijk om in een andere sector te gaan werken, als daar een grotere behoefte is aan personeel. D66 is ook kritisch op het algemeen verbindend verklaren van cao’s. Dat gaat nu te snel: als de betrokken werkgevers 55% van de werknemers in een sector in dienst hebben is dat al voldoende. Dat betekent dat flexibiliteit wordt verhinderd en dat medewerkers in hogere loonschalen letterlijk uit de markt worden geprijsd. Tegenwoordig moeten ondernemingen sneller tijdelijke concurrentievoordelen kunnen benutten. Hierdoor wordt het belangrijk om snel te kunnen groeien en weer snel te kunnen krimpen.176 Het moeilijk kunnen ontslaan van personeel verhoogt de drempel om mensen aan te nemen. Dit betekent dat ondernemers soms kansen missen doordat zij terugwijken voor deze risico’s. Tegelijkertijd is het ook voor de maatschappij een gemiste kans als menselijk potentieel niet snel wordt vrijgespeeld om nieuwe relevante concurrentievoordelen te 175 WRR (2013), Naar een lerende economie 176 Kleinknecht et al. (2013) en Acharya et al. (2010) 60 l Nieuwe Groei helpen ontdekken en benutten.177 D66 is daarom voorstander van een verdere modernisering van het ontslagrecht, met minder drempels voor bedrijven om in te krimpen: een simpelere ontslagprocedure, kortere opzegtermijnen en minder doorbetaling. De WW wordt dan korter maar hoger. Daarbij zit het probleem lang niet altijd in de hoogte van de ontslagvergoeding, maar ook in de administratieve complexiteit en lengte van de ontslagprocedures zelf. Overigens is bij faillissementen het ontslagrecht veel flexibeler: een opzegtermijn van vier tot zes weken is dan toegestaan. Faillissement is nu vaak een (commercieel schadelijke) noodgreep voor ondernemingen om noodzakelijke herstructureringen door te kunnen voeren. Conform het advies van de Commissie Insolventierecht wil D66 dat de ontslagregels in insolventie zoveel mogelijk gelijk zijn aan die buiten insolventie.178 Op de arbeidsmarkt is speciale aandacht nodig voor werknemers aan de onderkant en in het middensegment, die door globalisering en automatisering steeds vaker onder druk komen te staan.179 Allereerst moeten we hun vaardigheden en kennis op een hoger peil proberen te brengen.180 Zo verhogen ze hun productiviteit en worden ze aantrekkelijker op de arbeidsmarkt. Voor de mensen die daar niet in mee kunnen, is op termijn een herverdeling van middelen fair én wenselijk.181 Dit kan door verlaging van de inkomstenbelasting en werkgeverslasten voor deze inkomensgroepen. Zo stimuleren we onder meer de groei van het aantal banen in lokale, niet-internationaal concurrerende en minder gemakkelijk te automatiseren dienstverlening, zoals kinderopvang, tuinonderhoud, taxichauffeurs, klusjesmannen, horecapersoneel en schoonmakers. Dit geeft mensen die in de verdrukking komen door globalisering en automatisering 177 Schaik, A. van en T. van de Klundert (2011) ‘Employment protection legislation and catching-up’, Applied Economics 45, 8: 973-981 178 Commissie Insolventierecht (2007), Voorontwerp Insolventiewet 179 WRR (2013), Naar een lerende economie 180 Zie ook hoofdstuk onderwijs 181 Stiglitz, J. E. (2006) Making Globalization Work een betere kans. Door deze taken uit te besteden kan bovendien het vernieuwingstalent dat wel mee kan in de internationale concurrentie meer tijd besteden aan activiteiten die nieuw verdienvermogen creëren.182 Andere maatregelen voor de middenklasse hebben minder te maken met Nieuwe Groei, maar maken wel deel uit van de bredere D66agenda. Allereerst is het zaak het verschil tussen het besteedbaar inkomen en de loonkosten van de middenklasse beperkt te houden. Te hoge overheidsuitgaven, snel stijgende collectieve zorgkosten en de kosten van het in stand houden van ons uitgebreide stelsel van toeslagen en sociale zekerheid – in alle gevallen slaan deze kosten grotendeels neer bij de middenklasse. Beheersing van deze uitgaven is dus in hun belang. Ten tweede is werk te veel belast. Daarom wil D66 lasten van werk naar consumptie overhevelen. Door gebruik van vermogenstoetsen bij specifieke sociale voorzieningen, bijvoorbeeld in de langdurige zorg, spelen we in op de scheefgroei die vooral zichtbaar is in persoonlijke vermogens van meest vermogende Nederlanders en de middenklasse. Ten slotte kampt onze middenklasse met te hoge vaste lasten en te weinig flexibiliteit in haar uitgaven. Zeker in het ‘spitsuur van het leven’ zijn vaststaande uitgaven rond bijvoorbeeld pensioen, woning, kinderopvang en zorgpremie zo hoog dat er weinig overblijft. Door meer flexibiliteit te bieden aan mensen om zelf hun besparingen te bepalen en door onder andere onze maatregelen voor meer aanbod van betaalbare woningen, spelen we geld vrij. De middenklasse is uiteindelijk het meest gebaat bij economische voorspoed. Door met nieuwe groei te zorgen voor een grotere taart, kunnen wij de middenklasse het best voorzien van banen en besteedbaar inkomen. Maar het spanningsveld tussen korte en lange termijn daarbij, vraagt om een bevredigend antwoord. 182 BCG (2012), NL 2030 5.2.7 Het wetgevingsproces versnellen Ook de overheid zelf kan een stuk wendbaarder worden. Wetgeving kan sneller en beter verlopen, als we de rol van de Eerste Kamer vervangen door een systeem van constitutionele toetsing. Tevens dient wetgeving sneller in te spelen op technologische en maatschappelijke ontwikkelingen.183 Daarom moeten ambtelijke organisaties en politici pro-actiever technische en maatschappelijke ontwikkelingen volgen. Bovendien moet besluitvorming worden gestroomlijnd met kortere doorlooptijden voor wetgeving én uitvoering. Onze voorstellen voor een meer gestroomlijnde inrichting van de overheid (paragraaf 5.3) gaan hier dieper op in. 5.2.8 Vooruit met de polder Hoewel de polder in de jaren tachtig nog voor een doorbraak zorgde (zie box), is het de afgelopen jaren vooral een remmende factor geweest die noodzakelijke hervormingen vertraagd en afzwakt. De macht van werkgevers en werknemers is nog altijd groot en beperkt zich steeds minder tot arbeidsgerelateerde kwesties.184 Tegelijkertijd dijt de polder ook op andere terreinen uit.185 Deze dominante opstelling is lang niet altijd in balans met de vertegenwoordigingsgraad. Met name de vakbonden vertegenwoordigen nog slechts 20 procent van de werknemers,186 met een grote oververtegenwoordiging van mensen boven de 50 jaar. Ouderen worden onevenredig zwaar vertegenwoordigd, terwijl jongeren zo buiten spel staan. Dit zorgt voor een starre arbeidsmarkt die insiders beschermd en toekomstige belangen uit het oog verliest. 183 Zie het voorbeeld van de kredietunies en crowdsourcing in paragraaf 5.1.5. De wetgeving is daar onduidelijk en hindert daardoor potentiele ondernemers 184 Onder leiding van de SER schreven maar liefst 40 maatschappelijke organisaties van Greenpeace tot VNO-NCW mee aan het Energieakkoord. 185 Minister Schippers en staatssecretaris van Rijn sloten zorgakkoorden met ziekenhuizen, zorgorganisaties en de VNG. Huurders, huiseigenaren, makelaars en woningcorporaties kwamen in 2012 al met hun plan Wonen 4.0. En in 2013 sloot minister Blok een soort akkoord met Aedes. 186 CBS (2014) statline Nieuwe Groei l 61 Box 9: Polderhistorie Het Nederlandse poldermodel is een overlegmodel dat vaak in verband wordt gebracht met de eeuwenlange strijd tegen het water. Dijken en gemalen konden alleen gebouwd en onderhouden worden door samenwerking en dialoog. Maar met het Poldermodel worden in het bijzonder de combinatie van de Stichting van de Arbeid en de SER bedoeld. De Stichting van de Arbeid is direct na de oorlog opgericht, zodat vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers konden praten over geleide loonvorming.187 De SER is op zijn beurt opgericht in 1950 om te overleggen over sociaal-economische wetgeving. Naast de werkgevers en werknemers zat ook de overheid aan tafel.188 Het poldermodel is vooral bekend door het Akkoord van Wassenaar, dat in 1982 werd gesloten en een grote impact op de Nederlandse economie had. Het is interessant dat dit akkoord werd gesloten in een periode dat de polder eigenlijk niet leverde en conflicten snel opliepen.189 Het akkoord kwam onder grote politieke druk tot stand, omdat de politiek dreigde met een looningreep. Juist toen Nederland tijdens de Paarse kabinetten werd bedolven onder complimenten van zelfs de Amerikaanse president Clinton voor het ‘Poldermodel’, voerde de politiek de meeste sociaaleconomische hervormingen door buiten de polder om. De afgelopen jaren heeft de polder zich opgeworpen als hoeder van veel meer dan de sociale zekerheid. Wat D66 betreft is de polder haar doel daarmee voorbij geschoten. D66 wil een andere polder. Het politieke primaat ligt bij de politiek. Voor modernisering is de inbreng van de polder nog steeds wenselijk, mits daadwerkelijk breed gedragen, vooruitkijkend en productief. De wereld om ons heen verandert te snel voor de trage en defensieve compromissen die de polder doorgaans fabriceert. Daarnaast hebben organisaties als de ANWB en de Consumentenbond grote invloed op politieke besluitvorming, terwijl ze geen democratisch mandaat hebben. De meeste mensen zijn lid van de ANWB omdat ze geholpen willen worden als hun auto stuk is, niet omdat ze tegen rekeningrijden zijn. Het is altijd goed om via maatschappelijke organisaties naar de samenleving te luisteren, maar D66 vindt dat de politiek haar verantwoordelijkheid moet nemen door zelf besluiten te nemen. Het is een zwaktebod om belangrijke hervormingen als een hete aardappel naar de polder door te schuiven, wetende dat er vaak slappe compromissen uit komen. Dat zou ook aansluiten bij de rolverdeling. Politici 62 l Nieuwe Groei moeten als vertegenwoordiger van de kiezer alle belangen afwegen terwijl polderpartijen enkel deelbelangen van maatschappelijke groeperingen hoeven te behartigen. Kortom, een compromis vanuit de polder is de uitkomst van een krachtmeting van de aanwezige vertegenwoordigers van deelbelangen. Er is geen enkele garantie dat alle belanghebbenden aan tafel zitten en even goed vertegenwoordigd zijn. Denk bijvoorbeeld aan het belang van toekomstige generaties. Politici worden geacht oog te hebben voor het totaalplaatje.187188189 187 Zie ook: www.stvda.nl 188 Zie ook: www.ser.nl 189 WRR (2013), Naar een lerende economie Een meer volwassen opstelling van de politiek biedt ook de ruimte aan de polder om zichzelf opnieuw uit te vinden. Een maatschappelijk middenveld 2.0 met een betere vertegenwoordiging van alle generaties en groepen kan haar rol terugwinnen door als ideeënnetwerk met vooruitstrevende voorstellen te komen, die niet alleen gaan over de verdeling van de taart, maar ook over het vergroten ervan. 5.2.9 Collectieve voorzieningen moderniseren Veel van onze semipublieke voorzieningen zijn een halve eeuw geleden ontworpen. En aan veel van deze instituties, zoals het ouderdomspensioen of de arbeidsongeschiktheidsverzekering, hebben we grote maatschappelijke vooruitgang te danken. Maar wat goed was in de jaren zestig is niet noodzakelijkerwijs goed voor de huidige tijd. Zo subsidiëren woningcorporaties stenen in plaats van mensen. Dat was misschien noodzakelijk in tijden van woningnood, maar in deze tijd leidt het vooral tot beperkte aansluiting bij behoeften en scheefwonen. Een ander voorbeeld zijn pensioenfondsen. Opgericht in tijden waarin werknemers één of hooguit twee werkgevers hadden gedurende hun carrière. Maar het starre-systeem van sector- en bedrijfsspecifieke pensioenfondsen past niet meer bij de grote arbeidsdynamiek van tegenwoordig. Uit onderzoek van DNB is bijvoorbeeld gebleken dat een miljoen Nederlanders een kwart van hun mogelijke pensioen mislopen doordat ze de facto verplicht zijn hun pensioen op te bouwen bij een klein en minder professioneel pensioenfonds. De indeling van deze fondsen moet op de schop, zodat zij met hun tijd mee gaan. D66 werkt aan voorstellen die het mogelijk maken om geld (de overwaarde op een woning, pensioenopbouw) beter over de verschillende levensfasen te verspreiden dan nu het geval is. De vrijheid die dit oplevert, kan een stimulans voor groei vormen. Dit geldt overigens ook voor de door D66 afgedwongen mogelijkheden voor zzp’ers om makkelijker vrijwillig pensioen op te bouwen - met meer zeggenschap en zonder de plicht om bij gebrek aan werk je pensioen leeg te eten - en zich betaalbaar te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. Dit soort aanpassingen zijn nodig om nieuwe arbeidsvormen de ruimte te geven. Een andere categorie is het stelsel van de sociale zekerheid. Vooropgesteld, voor mensen die door werkloosheid of arbeidsongeschiktheid niet kunnen werken, houdt D66 vast aan een goed sociaal vangnet. Niet alleen omdat wij oog hebben voor mensen die door pech in de problemen zitten. Ook vergroten goede sociale voorzieningen de welvaart omdat zekerheden (zoals eerlijke rechtspraak, bescherming van eigendomsrechten, collectieve armoedebestrijding en particuliere verzekeringen) voorkomen dat mensen zich moeten indekken tegen calamiteiten via spaargedrag dat de consumptie vermindert en daarmee de economische groei afremt. Als mensen weten dat zij kunnen terugvallen op een vangnet, durven zij risico’s te nemen die zij anders niet zouden nemen. De WW geeft mensen de zekerheid dat zij niet zonder inkomen zitten als zij hun baan kwijtraken. Dat maakt het makkelijker om een carrièreswitch te overwegen. De AOW en de plicht tot pensioensparen geeft mensen de garantie voor een inkomen op de oude dag. Daardoor hoeven mensen niet al hun geld te sparen voor later, maar kunnen zij hun geld uitgeven. Zo heeft elke regeling een nuttige functie. Tegelijkertijd hebben sociale voorzieningen ook een keerzijde. Als het vangnet ruim is, wordt het minder aantrekkelijk om te werken. Dat is nadelig voor de arbeidsparticipatie. Teveel collectief ingerichte voorzieningen stremmen ook de mobiliteit op de arbeidsmarkt; dynamiek is gebaat bij het dichten van de kloof tussen vast en flexibel door meer individuele regelingen en spaarmogelijkheden. Hoe dan ook moeten sociale voorzieningen wel betaald worden. Dat gebeurt via belastingen en premies. Wanneer Nieuwe Groei l 63 voorzieningen te ruim beschikbaar zijn, is het collectieve beslag in de vorm van lastendruk te hoog. Dat is slecht voor de productiviteit en remt juist de welvaart. Over het spanningsveld tussen corporatism en competition190 of tussen effiency en equity hebben economen boeken volgeschreven, maar hier volstaat de conclusie dat steeds de juiste balans gezocht moet worden tussen (collectieve) zekerheid en (individuele) ontplooiing. Daarom moeten wij voortdurend kijken of onze sociale voorzieningen nog passen bij de maatschappij, die continu verandert. 5.3 Richting Bij genoeg ruimte om te groeien en genoeg beweging om wendbaar te zijn, is richting het sluitstuk voor nieuwe economische groei. Met het oog op de grote maatschappelijke dynamiek,, is er een rol voor de overheid om waar nodig het voortouw te nemen en de regie te nemen.191 In Naar een lerende economie beschrijft de WRR uitvoerig hoe een richtinggevende overheid verschillende economieën tot bloei heeft kunnen brengen.192 Gericht beleid heeft het verschil gemaakt tussen Jamaica en Singapore en Zuid-Korea en Ghana. In de jaren zestig zaten zij in vergelijke uitgangsposities, maar alleen Singapore en Zuid-Korea hebben de stap naar nieuwe groei kunnen zetten. Dit hoofdstuk is geen pleidooi voor centralisme, maar wel voor een overheid die waar nodigt de weg wijst en daarbij verder kijkt dan dagkoersen en landsgrenzen. Dit kan langs drie hoofdlijnen: 190 Teulings, C. en Hartog, J. (2007), Corporatisme or Competition? 191 In “De Toekomst van het Nederlands Verdienmodel” (Hans Strikwerda, 2014), zegt voormalig VVD-kamerlid, EZminister en huidig President van DSM Nederland Atzo Nicolai: “Grondstoffenschaarste, klimaatverandering, vergrijzing; het zijn stuk voor stuk vraagstukken waar overheid en bedrijfsleven alleen samen oplossingen voor kunnen formuleren. De roep om een terugtrekkende overheid is me dan ook te gemakkelijk. Ik pleit juist voor een actievere rol”. 192 WRR (2013), Naar een lerende economie 64 l Nieuwe Groei 1. Keuzes maken en bewaken aan de hand van een stevige en inspirerende stip op de horizon. Niet door de regio’s, sectoren en economische activiteiten van de toekomst aan te wijzen, maar wel door actief te kiezen met welk type economie Nederland in 2030 zijn geld verdient. In de ogen van D66 is dat een heel ander soort economie dan de 20e eeuw, die was ingericht op schaalvoordelen en collectiviteit. In de 21e eeuw bieden functionele kleinschaligheid en flexibiliteit betere kansen. Het opleiden, aantrekken en vasthouden van talent, het investeren in innovatie en het aanzetten tot duurzaamheid zijn belangrijke uitdagingen. Zo kan Nederland een Innovation Gateway of Europe worden met een grote aantrekkingskracht op nieuwe kenniswerkers, start-ups en investeerders. Box 10: De winnaar van vandaag, de verliezer van morgen? Beleidsmakers hebben de neiging om op basis van de sterke punten van vandaag naar de toekomst te kijken. Dat leidt tot onverstandige keuzes. Het huidige topsectorenbeleid is hier een voorbeeld van, omdat de overheid negen traditionele en zeer breed gedefinieerde bedrijfstakken aanwijst. Natuurlijk, Nederland kent economische motoren die sinds en jaar en dag kleerhanger van de economie zijn, zoals de haven van Rotterdam en Schiphol. Hoewel hun economische aandeel in de afgelopen decennia geleidelijk daalde en het belang van geografische nabijheid en fysieke locaties van gedaante verandert193, is de bijdrage aan het BBP van deze twee mainports nog altijd respectievelijk 7.9% en 11.2%.194 Er zijn meer sterke regio’s met een bepaalde specialisatie en de bijhorende infrastructuur, zoals het Greenport Westland en ‘Brainport Eindhoven’. Eindhoven, een paar jaar geleden zelfs de slimste ter wereld, wordt tegenwoordig zelfs tot de mainports gerekend. Maar we moeten niet vergeten dat Eindhoven tien jaar gelden amper op de kaart stond. 2. Het samenspel tussen alle actoren verbeteren. Het potentieel in Nederland is groot, maar veel gaat verloren door bestuurlijke ruis, cultuurverschillen en afstemmingsproblemen. Dit gaat over het neerleggen van de juiste taken en verantwoordelijkheden op het juiste bestuurlijke niveau, van lokaal tot Europa. Maar ook gaat het om een slagvaardige samenwerking tussen overheid, ondernemingen en onderwijsinstellingen op het gebied van innovatie en het verbeteren van de aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. 3. Zorgen dat de inrichting van het land en de overheid prestaties bevordert. De sociaaleconomische structuur van ons land moet minder vangnet en meer springplank zijn. Dit vraagt niet alleen een goede fysieke en ruimtelijke inrichting, maar ook een beter geregisseerde werkwijze van publieke diensten. Momenteel is er onvoldoende op groei gerichte samenhang tussen beleidsdepartementen als onderwijs, zorg en wonen, terwijl deze allemaal van groot belang zijn voor het verdienvermogen van ons land. D66 pleit daarom voor meer coördinatie over de verschillende overheidsgeledingen heen. Hier hoort ook een andere begrotingssystematiek bij en het anders meten van economische groei. Hetzelfde geldt voor economische sectoren. Momenteel worden onze agrofood en zuivelindustrie grote kansen toegedicht. Net als ICT-gerelateerde activiteiten (dataopslag en exchange, cloud-diensten, cybersecurity, smart industry, Nederland als digital gateway) en de creatieve en moderne maakindustrie (dutch design, gaming, app-ontwikkeling, DJ’s). Intussen zwelt de roep om een renaissance van de industrie aan, omdat een economie nu eenmaal dingen moet maken. Op dit moment leunen we te eenzijdig op (zakelijke) diensten, die zich volgens Bloomberg.com ook minder goed van de crisis herstellen. Hiermee samen hangt de wens voor een nieuwe impuls voor de ambachtseconomie (bouw, reparatie, techniek, ontwerp, verzorging en bereiding) vanwege het dreigende tekort aan vakmensen door de grote uitstroom en lage instroom van mensen met een ambachtelijke beroepsopleiding.195 Hoe logisch of sympathiek het ook lijkt om in te zetten op sterke regio’s en sectoren, de overheid moet zijn beperkingen kennen. Tilburg is al lang geen textielstad meer en het idee om van Amsterdam het nieuwe financiële centrum te maken, bleek binnen korte tijd achterhaald. De overheid kan in het hele land infrastructuur aanleggen en broedplaatsen creëren. Maar het zijn de bedrijven die bepalen waar het nieuwe succes ontstaat. 193 193 Waarmee overigens niet gezegd is dat nabijheid (‘proximity’) in het digitale tijdperk niet meer belangrijk is. Juist de grote spelers van de interneteconomie zitten dichtbij elkaar met als uitvalsbasis de Sillicon Valley; juist sinds de opkomst van de personal computer en het internet is verstedelijking mondiaal in een versnelling geraakt. 194195 194 CBS (2005) Te raadplegen op: http://www.cbs.nl/nl-NL/ menu/themas/dossiers/conjunctuur/publicaties/artikelen/ archief/2005/2005-06-29-f.htm 195 SER: Handmade in Holland, Vakmanschap en ondernemerschap in de ambachtseconomie, juni 2013. Nieuwe Groei l 65 5.3.1 Een stip op de horizon Voor we ingaan op de genoemde deelonderwerpen, zetten we eerst een stip op de horizon (zie ook box 2). D66 gelooft niet in de maakbaarheid van zwaar industriebeleid, maar evenmin in de ongebreidelde vrije markt. D66 vindt dat de overheid geen winnaars moet aanwijzen en ook het verlies van een bedrijf of zelfs bedrijfstak moet accepteren. Anderzijds wil D66 ook niet alles aan de vrije markt over laten, zelfs al zou die markt perfect functioneren. Naast marktwerking zijn er immers ook maatschappelijke vraagstukken die afgewogen moeten worden om de richting te bepalen. Maar ook economisch kan de overheid richtinggevende doelen stellen. Zoals het doel binnen twee decennia energieneutraal te zijn. Of het doel een beroepsbevolking te hebben die qua wendbaardheid aansluit op de veranderende wereld. Meer dan ooit is het afgelopen decennium gebleken hoe moeilijk het is te bepalen in welke sectoren een land kan uitblinken. Tien jaar geleden was Nederland koploper in bankieren en chemie. Daar is weinig van over. Finland blonk uit in telecomtechnologie. Ook dit is grotendeels verdampt. In een snel veranderende wereld zijn de winnaars van vandaag steeds vaker en sneller de verliezers van morgen. Dat vraagt steeds meer spreiding en specialisatie in plaats van centrale concentratie. Als de overheid ooit al in staat was de juiste sectoren te selecteren, dan is ze dat nu niet meer. Wel kan de overheid richting geven aan een toekomstig verdienmodel. Namelijk door een visie te ontwikkelen op de manier waarop ons land succesvol kan zijn, ongeacht de onvermijdelijk veranderende sectormix. Het huidige kabinet durft geen duidelijk toekomstperspectief te schetsen en past op de winkel als het om economisch beleid gaat. D66 ziet een landelijk verdienmodel met: 66 l Nieuwe Groei ■ Ondernemingen die vaker tijdelijk succesvol zijn. Minder grootschalig, maar met een hogere omloopsnelheid. ■ Ondernemingen die zich specialiseren in een kleiner deel van de waardeketen, maar daarin wel excelleren en wereldwijd succesvol zijn. In plaats van een paar Nederlandse vliegtuigen bouwen, bedient Fokker nu de hele wereld met een paar vliegtuigonderdelen. ■ Kapitaal en talent dat snel en soepel meebeweegt naar sectoren waarin Nederland tegen die tijd succesvol is ■ Een bottom-up wereld waarin mensen hun eigen vestigingsplaats kunnen kiezen en daar hun economische activiteiten ontplooien. In welke sectoren dat zal zijn is aan marktpartijen. Maar door ongeacht die uitkomst scherp te sturen op de generieke succesfactoren (talent, kennis, wendbaarheid) kan de overheid richting bepalen, zonder aan het stuur te zitten. Wat D66 betreft geeft de overheid dus richting aan het ‘Hoe’ en niet aan het ‘Wat’. Dat is wezenlijk anders dan het industriebeleid uit de jaren zeventig, dat erop gericht was oude industrietakken en bedrijven met belastinggeld overeind te houden. En het is wezenlijk anders dan de eendimensionale benadering van de afgelopen twee decennia waarbij de overheid de markt enkel faciliteert door niet in de weg te lopen en hier en daar wat stimuleringsbudget in te zetten. D66 wil dus een overheid die actief richting geeft. Zonder op de stoel van ondernemingen en individuen te gaan zitten 5.3.2 Kiezen voor talent Uiteindelijk is talent de bron van bijna alle kennis, expertise en hun toepassingen. In een wereld waar we iedere keer weer opnieuw onze welvaart moeten borgen, is het benutten van talent van levensbelang. Talent dat nieuwe technieken bedenkt, talent dat deze kan vertalen naar concrete toepassingen en talent dat deze toepassingen weer weet te vermarkten. In de ogen van D66 moet de overheid meer verantwoordelijkheid nemen voor talentontwikkeling. Voor D66 begint die rol bij het onderwijs. De wereld is steeds hoger opgeleid, waardoor de relatieve voordelen van onze goed opgeleide bevolking kleiner worden. Om kansen te pakken moeten we zowel ons ‘eigen’ binnenlandse talent optimaal ontwikkelen en benutten als het buitenlandse talent maximaal aantrekken. En beide moeten we beter vast zien te houden. We hebben in Nederland volop talent, maar we halen lang niet altijd eruit wat erin zit. Ons onderwijssysteem hoort bij wereldtop in het opleiden van minder getalenteerde leerlingen, maar staat juist verre van de wereldtop in het maximaliseren van de kwaliteit van de beste leerlingen en studenten. Dat kan en moet beter. Daarom moeten we in het onderwijs meer durven differentiëren. Iedereen een zes laten halen is niet voldoende. Niet langer moet alle aandacht gaan naar zwakke leerlingen; we moeten ook het beste halen uit de slimste leerlingen. ICT kan onderwijsinstellingen veel mogelijkheden bieden het onderwijsaanbod tussen leerlingen met verschillende kwaliteiten te differentiëren. En op universitair niveau moeten we sturen op twee universiteiten van wereldklasse, in plaats van de huidige tien universiteiten in de subtop. D66 wil meer aandacht voor bovengemiddelde leerlingen in middelbaar en hoger onderwijs. Onderwijs moet hier meer op maat van de specifieke mogelijkheden en individuele behoefte. Elk kind is anders en heeft baat bij een eigen behandeling. Allereerst betekent dit meer vertrouwen geven aan onderwijsprofessionals om het beste onderwijs te leveren, met minder rapportages, bestuur en rigide toetsculturen. Maar zijn kleinere klassen van groot belang. Nederlandse klassen zijn nu gemiddeld te groot. Recent Zweeds-Nederlands onderzoek toont aan dat hierin investeren loont en dat de meerprijs terugverdiend wordt middels een gemiddeld hoger later salaris in latere levensjaren van leerlingen.196 De investering loont zelfs zo sterk dat als we in de vertaling van Zweden naar Nederland half zo hoge opbrengsten rekenen en dubbele kosten, de investering nog steeds zou lonen. Daarnaast zouden alle leerlingen de kans moeten krijgen om vakken op hun eigen niveau te volgen, onafhankelijk van hoe goed ze zijn in andere vakken. Nu is het bijvoorbeeld zo dat als iemand slecht is in wiskunde en daardoor niet naar het gymnasium kan, die persoon het vak Latijn niet mag volgen. Zo haal je nooit het maximale uit je talent. Deze aanpassing vraagt een flinke verandering van de organisatie achter het onderwijs. Op universiteiten moeten wetenschappers niet meer primair beloond worden voor het aantal publicaties, maar ook voor de kwaliteit van hun onderwijs. De universiteiten moeten terug van afstudeerfabrieken naar onderwijsinstellingen waar studenten zich kunnen ontplooien. Dat betekent ook meer budget voor het vrijmaken van onderwijs en onderzoek. Daarbij hebben wetenschappers ook een plicht om kennis niet enkel te publiceren in dure tijdschriften die bijna niemand leest. D66 wil dat publiek gefinancierde kennis in voor iedereen toegankelijke tijdschriften komt (‘open access’) en dat wetenschappers zich actief mengen in publieke debatten wanneer onderwerpen hen raken. Daarbij kunnen universiteiten meer aandacht besteden aan ondernemerschap. Hierbij moeten de technology transfer offices meer gericht zijn op het laten starten en welslagen van nieuwe ondernemingen en minder op geld verdienen voor de universiteit. Hetzelfde geldt voor HBO’s waar de centers of expertise meer kunnen focussen om grotere bijdragen te leveren aan de ‘valorisatie’ van kennis, met 196 Fredriksson, P.,Öckert, B. & Oosterbeek, H. (2013), Long-term effects of class size, The Quarterly Journal of Economics, 249–285. Nieuwe Groei l 67 name in het mkb. Ook kan het hbo een grotere rol spelen door enerzijds studenten meer te scholen in de basisvaardigheden van het ondernemerschap en anderzijds door zich net als universiteiten meer te specialiseren: van redelijk goed in alles naar echt goed op een aantal terreinen. Op basis van die focus kunnen hbo’s vervolgens ook meer kennis toepasbaar maken, met name voor het regionale mkb. Richting gaat hier om de inrichting en het samenspel dat nodig is om kansen nog sneller en beter te benutten Ook op het MBO is veel talent. Maar te vaak wordt dit niet goed gestimuleerd en ontwikkeld. Enerzijds gaan te veel goede vakmensen verloren omdat veel studenten niet voor het (slechte imago van het) beroepsonderwijs kiezen, anderzijds hebben veel mbo’ers last van verdringing door hbo’ers. Daarbij hebben decennia van concentratie, schaalvergroting en veralgemenisering van het middelbaar beroepsonderwijs geleid tot een verslechterde aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt met als gevolg steeds meer bedrijfsopleidingen omdat het lokale bedrijfsleven niet meer wachten op de ROC’s. In plaats van algemene vaardigheden (die het mbo-curriculum domineren) willen werkgevers specifiek vakmanschap.197 Daarom is de door het kabinet voorgestelde koerswijziging naar regionaal gebonden kleinschaligheid met een duidelijker onderscheid tussen de opleidingsniveaus en meer samenwerking met het bedrijfsleven een goede eerste stap. Verder draait onderwijs voor D66 niet uitsluitend om leren hoe zaken vandaag gaan, maar om het klaarstomen van jonge mensen 197 Zie hierover ook de SCP-verkenning Kansen voor vakmanschap en het SER-advies Handmade in Holland 68 l Nieuwe Groei voor de toekomst. Dat vraagt om een herijking. Sluit wat leerlingen leren nog wel aan op wat ze nodig gaan hebben? Het is natuurlijk onmogelijk om te voorspellen welke kennis in 2035 van waarde zal zijn, maar de vragen liggen voor de hand. Want waarom moet alles wat met ICT en omgaan met internet te maken heeft thuis worden geleerd? Waarom is 2d-tekenen een vak en 3d-tekenen niet? Waarom wel Grieks of Duits, maar niet programmeren? En wat betekent het leren van feitjes voor het omgaan met grote hoeveelheden informatie die je tegenwoordig overal kunt vinden over elk denkbeeldig onderwerp? Een andere beperking die moet verdwijnen is het gegeven dat een gymnasiast geen autotechniek kan volgen, een havist geen latijn en een vmbo-er geen Engels op vwo-niveau. D66 wil daarom dat de differentiatie nog veel verder richting onderwijs op individuele maat gaat. Tot slot zal het aantrekken en inzetten van buitenlands talent van grote waarde zijn voor het nieuwe verdienvermogen van Nederland. In de VS is bijna de helft van de aangevraagde patenten afkomstige van eerste generatie immigranten. Maar Nederland heeft veel minder kennismigranten dan bijvoorbeeld Zweden, Zwitserland en het VK en ook in het aantrekken van buitenlandse studenten is Nederland geen hoogvlieger.198 Talent wordt (geografisch) steeds mobieler: de wereld is hun speelveld. Dat is een kans en een risico tegelijkertijd. D66 wil hiervan profiteren. Door te zorgen dat talent zich binnen de Europese Unie vrij kan blijven verplaatsen. Door immigratiecriteria voor hoger opgeleiden te reduceren. Door te selecteren op talent, niet alleen op inkomen. Door hoogopgeleide ondernemers niet te weigeren omdat ze geen gegarandeerd inkomen hebben. Door Nederland voor hen aantrekkelijk te maken met goede internationale scholen, en volwaardige huurwoningmarkten. Door een politiek en maatschappelijk klimaat dat talentvolle immigranten omarmt, in plaats van wantrouwt. Door immigratieprocedures die klantvriendelijk zijn, in plaats van 198 Zie hoofdstuk 4 bureaucratisch. Daarmee trekken we talent aan en houden we talent vast. In plaats van denken in termen van concurrentie en verdringing moeten we hierbij denken in termen van complementariteit en versterking. Buitenlands talent is niet nodig op plekken waar genoeg binnenlands talent is. Maar op plekken waar Nederlanders het werk niet willen of kunnen doen, is het aantrekken van buitenlandse kennis en kunde evident noodzakelijk. 5.3.3 Echt inzetten op onderzoek en innovatie In de snel veranderende wereld van de 21e eeuw neemt het belang van fundamenteel onderzoek toe. Als de wetenschappelijke focus zich beperkt tot de huidige behoeften van het bedrijfsleven, levert dat op korte termijn misschien meer rendement op, maar gaat het uiteindelijk ten koste van toekomstige leidende technologische posities. Het zijn juist deze posities die een platform bieden voor een golf van nieuwe bedrijfsvoordelen.199 Ondernemingen investeren inherent weinig in fundamenteel onderzoek. Omdat de inspanningen zo groot zijn en de toepassingen meestal te breed om voor één bedrijf te baten. De overheid zal dan ook de coördinatie en financiering van fundamenteel onderzoek op zich moeten nemen. Na jaren van dalende overheidsuitgaven aan publieke wetenschap en R&D moeten beide zo snel mogelijk weer boven de 1% BBP uitkomen. Het is daarbij onwenselijk om dit onderzoek sectoraal te verkokeren, zoals nu voor een groot deel gebeurd via het topsectorenbeleid. Fundamenteel onderzoek overschrijdt namelijk het domein van individuele industriële sectoren.200 Nanotechnologie is hiervan een goed voorbeeld, met mogelijke toepassingen die uiteenlopen van de productie van vuilafstotende verf tot de ontwikkeling van betere kunstheupen. 199 BCG (2012), NL 2030 200 WRR (2013), Naar een lerende economie Naast het financieren van fundamenteel onderzoek maakt de overheid ook innovatiebeleid. In de afgelopen decennia was dit aanvankelijk defensief gericht industriebeleid, dat na het RSV-debacle (waarbij de overheid scheepswerven overeind hield) in de jaren 80 overging in toekomstgericht innovatiebeleid en technologiebeleid. Dit was meer gericht op research and development. In de jaren ‘90 kwamen kennis en samenwerking meer centraal te staan, waarna begin deze eeuw het Innovatieplatform werd opgericht, met haar op winnaars gerichte sleutelgebiedenbeleid. Ook kwamen er meer middelen uit de aardgasbaten beschikbaar voor de kennisinfrastructuur.201 Nadat de overheid er dus eerst voor koos om grote bedrijven als Fokker kunstmatig overeind te houden, kwam later toekomstgericht beleid tot stand. Dit was eerst gericht op – destijds nog door de WRR bepleitte! - specifieke investeringen in sterke sectoren. Daarna op veelbelovende technologie, om vervolgens weer terug te gaan naar een specifieke focus op sleutelgebieden. Anno 2014 is er het topsectorenbeleid, dat D66 niet langer wil vormgeven op basis van sectoren, maar gericht op doelen. Door te kiezen voor doelstellingen op het gebied van duurzame energie, communicatie en mobiliteit worden alle sectoren gestimuleerd om gezamenlijk met oplossingen te komen. Voorwaarde is wel dat de door het Rathenau Instituut202 gesignaleerde wildgroei en versnippering van nieuwe topconsortia voor kennis en innovatie (TKI’s) wordt gestopt. Om beter te kunnen profiteren van het Europese innovatieprogramma Horizon 2020, dat ook is ingericht op maatschappelijke doelen, moet Nederland zijn cofinanciering beter waarborgen. Tegelijk kan regionale samenwerking beter tot zijn recht komen door sterke clusters meer te stimuleren. Alle keerzijdes en verbeterpunten ten spijt heeft het topsectorenbeleid tegen een beperkt budget 201 Velzing, E-J (2013), Innovatiepolitiek – Een reconstructie van het innovatiebeleid van het ministerie van EZ van 1976 tot en met 2010 (proefschrift) 202 Zie: http://www.rathenau.nl/publicaties/publicatie/focusen-massa-in-het-wetenschappelijk-onderzoek-de-nederlandseonderzoeksportfolio-in-internationa.html Nieuwe Groei l 69 bedrijven bij elkaar gebracht en zo een van de belangrijkste innovatieproblemen verkleind. Daarom wil D66 aan de infrastructuur van de topsectoren vasthouden. D66 kijkt kritischer naar het fiscale innovatiebeleid. Het is onduidelijk of het met de huidige omvang nog effectief is. Een fors gedeelte kan beter direct naar (wetenschappelijk) onderzoek gaan. Het resterende geld moet neerslaan bij het innovatieve mkb, zoals de WBSO nu doet. Ook moet er een aparte fiscale maatregel komen die investeren in de doorgroei van klein innovatief mkb aantrekkelijker maakt. D66 stelt een fiscale faciliteit voor, waarin verliezen van particuliere investeerders in innovatieve start-ups en snelle groeiers in de eerste drie jaar voor een kwart kunnen worden afgetrokken van de Vpb.203 D66 wil dat universiteiten (via KNAW en NWO) meer budget voor en een sterkere focus op fundamenteel wetenschappelijk onderzoek krijgen. Binnen de gekozen uitdagingen moeten vakmensen en professionals in onderlinge competitie de beste projecten selecteren en monitoren. Daarbij is het verstandig de huidige Nederlandse universiteiten zich meer te laten toeleggen op een beperkter aantal toponderzoeksgroepen.204 Mede aan de hand van internationale benchmarks moet periodiek worden herijkt of Nederland voldoende in fundamenteel onderzoek investeert. Op deze manier wil D66 Nederland blijvend naar de internationale top brengen met betrekking tot investeringen in en kwaliteit en maatschappelijk rendement van fundamenteel onderzoek. Juist via toponderzoek op een aantal terreinen houdt Nederland toegang tot al het andere toponderzoek dat wereldwijd plaatsvindt. Zo kan het Nederlands bedrijfsleven hier ook van blijven profiteren. 203 D66 heeft dit voorstel –overigens niet te verwarren met de al bestaande deelnemersvrijstelling en de geschrapte Tante Agaathregeling gericht op leningen van kleine partijen uit de kring van bekenden- in 2013 voorgesteld in de notitie “Maak particuliere doorgroei-investeringen (fiscaal) aantrekkelijk. Vooralsnog verkiest EZ-minister Kamp co-investeren echter boven een fiscale faciliteit. 204 WRR (2013), Naar een lerende economie 70 l Nieuwe Groei Minstens zo belangrijk als het ontwikkelen van nieuwe kennis, is het ontsluiten van bestaande kennis. Naast het wegnemen van institutionele drempels tussen onderwijsinstellingen en bedrijven (open access, kennisportals) moeten kennis in vorm en omvang beter aansluiten bij het absorptievermogen van bedrijven. Simpel gezegd vraagt deze kennis op maat een concrete vertaalslag, bijvoorbeeld door uit een vuistdik rapport de voor een bedrijf relevante paragraaf te lichten. Wie op het gebied van onderzoek en innovatie een stip op de horizon wil zetten, moet niet alleen naar de bestaande sterke onderzoeksgebieden kijken, maar veel meer dan nu kijken naar relevante maatschappelijke gebieden en mondiale uitdagingen.205 206 Dit geeft inspiratie, focus en ambitie voor alle partijen. Een top vijf zou er als volgt uit kunnen zien: ■ Schaarste aan voedingsmiddelen ■ Schaarste aan grondstoffen ■ Schaarste aan (fossiele) energie ■ Klimaatverandering ■ De stijgende vraag naar gezondheidszorg Naast richting geven op het gebied van (fundamenteel) onderzoek, kan de overheid ook een belangrijke rol spelen in het aanjagen van innovaties vanuit het bedrijfsleven. De overheid kan de voorwaarden zodanig inrichten dat het voor bedrijven aantrekkelijker wordt om te kiezen voor innovatieve oplossingen, die anders waren uitgesteld of geschrapt. Allereerst kan dit door het inkoopbeleid van de overheid. Want goed innovatiebeleid is ook slimmer gebruik maken van de gelden die toch al besteed worden en de wetgeving die toch al gemaakt wordt. Daarbij kan de overheid meer open staan voor nieuwe producten en diensten dan nu het geval is. D66 wil dat de 205 Werkgroep Innovatie D66 (2013), Een visie op Innovatie 206 Science in transition, Why Science Does Not Work as It Should And What To Do about It, 2013 overheid in haar aanbestedingsbeleid continu oplet dat grote gevestigde ondernemingen niet onnodig worden bevoordeeld. In de VS heeft de overheid zichzelf een verplichting opgelegd dat ten minste 18% van de overheidstenders door jonge ondernemingen moet worden gewonnen. Bovendien moet er in de opdrachtomschrijving van aanbestedingen meer ruimte worden gelaten om met nieuwe oplossingen te komen. Dit laatste betekent dat het doel van de aanbesteding goed moet worden beschreven, maar dat het middel altijd vrij is in te vullen door de mogelijke leverancier. Een goed voorbeeld is de aanbesteding van de Ramspolbrug, de eerste energieneutrale beweegbare brug ter wereld.207 Hierbij werden uitdagende doelen voor energiezuinigheid gezet, maar niet hoe die gerealiseerd moesten worden. Dat werd aan biedende partijen overgelaten. Met slim inkoopbeleid kan de overheid ook optreden als launching customer. Doordat een bedrijf weet dat de overheid op zoek is naar een technologie die hij ontwikkelt, krijgt hij een extra zetje. Vervolgens zien andere potentiële afnemers het nieuwe product bij de overheid en wordt het volgende zetje gegeven. Denk bijvoorbeeld aan zonnepanelen die geïntegreerd zijn in muren van gebouwen net als LED-straatverlichting en vingerprintidentificatie. Daarvoor moet de overheid wel verder kijken dan bestaande technologie en ook bereid zijn niet alleen op de laagste prijs te selecteren, maar juist op vernieuwende concepten. Meer naar de langere termijn toe kan de overheid prijsvragen uitzetten om toekomstige problemen het hoofd te bieden. Hierbij valt te denken aan zorg, infrastructuur en ICT.208 Overgewaaid uit de Vereinigde Staten 207 Zie: https://www.nevi.nl/sites/default/files/BC_Rijksoverheid_Ramspolbrug.pdf en http://www.rijksoverheid.nl/ nieuws/2012/11/29/nieuwe-ramspolbrug-icoon-van-innovatie. html 208 Een goed voorbeeld is Zweden waar ze werken met zogenaamde Innovatie-idols, gecoördineerd door het innovatieinstituut Vinnova. Zo wist Zweden het aantal verkeersdoden fors terug te dringen door zelfbesturende vrachtwagen en nieuwe 2+1 wegen met een om-en-om-inhaalstrook. Bron: Volkskrant 15/4/2014 maakt Nederland gebruik van de SBIR209 om via aanbesteding innovaties op maatschappelijke thema’s te realiseren. Overigens kan de overheid met scherp inkoopen aanbestedingsbeleid niet alleen kansen stimuleren maar ook een hoop problemen voorkomen. Bijvoorbeeld door leveranciers met tijd- of budgetoverschrijdingen in een lopend project niet toe te laten tot de inschrijving voor een nieuw project. Ten tweede kan de overheid innovatie verder stimuleren door nieuwe technische standaarden te zetten. Als dit op een slimme manier gebeurt, kunnen ondernemingen in Nederland sneller en op grotere schaal investeren in nieuwe technologieën. Dit kan concurrentievoordelen opleveren. Een goed voorbeeld hiervan is het succes van het Finse Nokia. Door het vroegtijdig aannemen van een gemeenschappelijke standaard voor mobiele telefonie in de Scandinavische landen (NMT) en later in heel Europa (GSM) kon dit bedrijf een leidende positie op het gebied van mobiele telefoons in de wereld ontwikkelen. D66 wil dat de overheid scherp in de gaten houdt waar kansen liggen op het gebied van standaardisatie. Waar nodig moet in internationaal verband worden samengewerkt. Door voorop te lopen met nieuwe standaarden en regulering voor nieuwe technologie als 3d printen, genetische manipulatie en de driverless car kunnen Nederlandse ondernemingen makkelijker voorop lopen met nieuwe technologieën. Ten derde kan Nederland beter gebruik maken van zijn uitstekende uitgangspositie in ICT. Onder meer door de aanwezigheid van AMSIX, het op één na grootste internetknooppunt ter wereld, wordt Nederland the digital gateway to Europe genoemd. Dat betekent dat ondernemingen die zich in de buurt van AMS-IX vestigen een directe afslag hebben op een van de beste digitale snelwegen ter wereld, met voordelen als extreem hoge snelheden en betrouwbaarheid. 209 Small Business Innovation Research (SBIR) Nieuwe Groei l 71 Nederland wordt in toenemende mate een populaire vestigingsplaats voor datacentra en ontwikkelcentra. Toch is Nederland nog niet voldoende in staat geweest om deze kracht om te zetten naar succesvolle nieuwe producten of dienstverleners. Om dit echt te kunnen laten renderen is opnieuw meer richting en regie nodig. Een overheid die voorop loopt met ICT toepassingen, wordt vaak gevolgd door maatschappij en bedrijven. Het ICT beleid van de overheid is echter sterk versnipperd over verschillende ministeries en meer gericht op het reageren op problemen dan op het creëren van kansen.210 Er is nog tijd om in te zetten op een versnelling, maar hier moeten snel stappen worden gezet. Helemaal nu andere landen hun gewicht in de schaal proberen te gooien. In Rusland wil Poetin 100 Fablabs neerzetten, in zijn State of the Union van februari 2013 beloofde Barack Obama 1 miljard aan overheidsmiddelen voor het bevorderen van 3D-printen en in het Verenigd Koninkrijk publiceerde de regering Cameron in de zomer van 2013 een nieuw curriculum dat scholen verplicht 3D-printers aan te schaffen en leerlingen ermee te laten werken.211 Met dergelijke gebaren trek je als land het initiatief weer naar je toe. Door voorop te lopen kan de overheid richting geven, ook in het digitale domein. Wat dat betreft is de inzet van Kabinet Rutte-II om ICT-innovaties via de ICT-doorbraakprojecten te bevorderen wat mager. op de leefbaarheid van onze omgeving. Nederland doet er daarom goed aan het innovatiebeleid te richten op het oplossen van zulke maatschappelijke uitdagingen. Voordeel hiervan is dat de meeste andere landen vroeg of laat voor dezelfde uitdagingen staan en eventuele Nederlandse successen dan te gelde gemaakt kunnen worden, zoals eerder gebeurd is met de Deltawerken. 5.3.4 Inspelen uitdagingen op maatschappelijke D66 vindt dat het niet aan de overheid is om sectoren te selecteren en die te stimuleren. Dat kan de markt veel beter. Maar er zijn maatschappelijke uitdagingen die te belangrijk zijn om ze eenzijdig aan de markt over te laten. Bijvoorbeeld vanwege geopolitieke overwegingen of hun impact 210 Zie ook: De digitale groeiagenda van D66 (juli 2012). 211 Vermeend, W. (2013) De wereld van het 3D-printen 72 l Nieuwe Groei Dit kan op verschillende manieren vorm krijgen. Bijvoorbeeld via een tender van enkele tientallen miljoenen euro’s, waar markt- en kennispartijen op in kunnen tekenen. Zij stellen dan plannen voor, waarbij de exacte invulling vrij wordt gelaten. Ook kan er een roadmap opgesteld worden voor nieuwe technieken en uitdagingen. Zo kunnen scholen en bedrijven parallel met de overheid kennisontwikkeling en opleidingen starten. Uitdagingen kunnen zitten in nieuwe veilige communicatievormen, nieuwe snellere en efficiënte vervoersvormen of nieuwe zorgmethodes. Op Europees niveau wordt een dergelijke strategie van maatschappelijke uitdagingen voorzichtig ingezet. De aansluiting met deze societal challenges moet zeker gezocht worden zodat ook Europese fondsen slimmer benut worden. Nederlandse innovatie weinig gericht op vergroening Aandeel groene patenten in alle patenten, percentage t.o.v. OESO-gemiddelde (index) 49 32 4 -19 -22 -30 1 Gemiddelde rijke landen 1 OESO-landen Bron: Planbureau voor de Leefomgeving, Vergroenen en verdienen, 2013 Figuur 12: groene innovatie 5.3.5 Duurzaam produceren Een goed voorbeeld van een wereldtrend waaraan niet te ontkomen is, zijn de oprakende grondstoffen. Met name energiegrondstoffen. Dit is randvoorwaardelijk voor zo veel sectoren en individuen dat de overheid hier een richting moet bepalen. Naast een snel oprakende hoeveelheid gas, beschikt Nederland niet over veel grondstoffen. Daarbij wordt de gasvoorraad niet ingezet voor lage energieprijzen, zoals andere landen wel doen. De Nederlandse industrie staat daarmee op achterstand van de industrie in de VS, die met schaliegas de energieprijs heeft zien dalen, de Chinese industrie die zowel goedkope zonne-energie heeft als voldoende steenkool en het olierijke Midden-Oosten, dat bedrijven lokt met de belofte van goedkope energie. De Nederlandse overheid kan niet con-curreren door energie of grondstoffen te gaan subsidiëren voor grootverbruikers. Immers, het budget van de overheid is eindig en de grondstofschaarste zal enkel toenemen. Ook lagere tarieven voor grootverbruikers, zoals in Duitsland, zijn geen oplossing. Dan gaan de bakker en zijn klant betalen voor de metaalsmelter. Op de korte en middellange termijn kunnen concurrentienadelen op gebied van energieprijzen voor de Nederlandse industrie op het Europese continent enigszins gelijk worden getrokken door de realisatie van een interne Europese energiemarkt en een gezamenlijk energiebeleid.212 Dit betekent uitbreiding van het grensoverschrijdende hoogspanningsnetwerk, het harmoniseren van netwerk-entransportkostenenhetgelijktrekken van kortings- en subsidieregelingen. Met het oog op de ontwikkelingen tussen Rusland en Oekraïne zou de volgende stap een gezamenlijke energiemacht kunnen zijn, die (Russisch) 212 In een recente voorstel – onderdeel van het energie - en klimaatbeleid tot 2030- van de Europese Commissie staat de ambitie om haast te maken met het in werking stellen van een interne Europese energiemarkt. gas gezamenlijk inkoopt voor één prijs, die gezamenlijke voorraden aanlegt en beheert en die EU-landen tot elkaars energieleverancier maakt. Voor de lange termijn is de enige optie om de afhankelijkheid van energie en grondstoffen te verkleinen een combinatie van alternatieve opwekking, besparing en een echte circulaire economie. D66 werkt op dit moment aan een duurzame visie op een toekomstvaste economie met slimmer en schoner energiegebruik. D66 wil dat Nederland inzet op alternatieve energieopwekking, al dan niet in Europees verband. Via Europese afstemming kan dan de beste en meest efficiënte opwekkingsvorm gekozen worden per regio. Door schaarste zullen prijzen van fossiele energie alleen maar stijgen. Het is dan ook een investering met vrijwel gegarandeerd succes. Maar wel een investering met een dusdanige tijdspanne dat hier niet enkel naar het bedrijfsleven gekeken kan worden. Juist voor een dergelijk project op de lange termijn heeft de overheid een verantwoordelijkheid. En soms komen opbrengsten uit deze inspanningen sneller dan verwacht. De Deense industrie profiteert nu al van de grootschalige inzet op duurzame energiebronnen. Overigens is geld niet het enige dat hier helpt; consequent beleid is een tweede factor van belang. Door het weifelachtige Nederlandse beleid van het afgelopen decennia is te weinig profijt gehaald uit de investeringen. D66 wil daarom een duidelijke lange termijnkoers die de afhankelijkheid van Nederland verkleint. Een dergelijke duidelijkheid kan al voldoende zijn om bedrijven naar Nederland te trekken of start-ups in Nederland te laten beginnen. Energiebesparing is een ander onderwerp waar gericht overheidsbeleid oplossingen kan bieden. Het gaat dan enerzijds om besparingen in de gebouwde omgeving, waar door inspanningen van D66 nu eindelijk fondsen voor beschikbaar komen. Maar het Nieuwe Groei l 73 gaat anderzijds om technologisch onderzoek om productieprocessen met minder energie te doen. Een voorbeeld daarvan is het Europese onderzoek dat gedeeltelijk plaatsvindt bij Tatasteel in IJmuiden om de metaalproductie minder energie te laten verbruiken.213 De overheid kan dit soort processen stimuleren met subsidie, maar ook door het bij elkaar brengen van de relevante partijen. De derde richting is het aanjagen van de circulaire economie. In een circulaire economie bestaat geen afval, maar is al het afval direct de grondstof voor nieuwe projecten en producten. Juist voor economieën die over weinig grondstoffen beschikken, is dat een voor de hand liggende strategie. Helemaal omdat een land zo een voorsprong opbouwt voor het moment dat ieder land een gebrek aan grondstoffen heeft. Een circulaire economie vergt veel onderzoek, maar ook een andere instelling bij ondernemingen en individuen. De overheid kan onderzoek subsidiëren, maar ook circulariteit bevorderen door weggooien, verbranden en opbranden van afval te belasten. Met de opbrengsten kan arbeid weer goedkoper worden gemaakt door de belastingen te verlagen. D66 wil op deze manier het bedrijfsleven helpen om – al dan niet in Europees verband – met voorsprong aan deze wereldtrend te beginnen. De overheid moet de weg wijzen door een duidelijk doel te formuleren: 100% hernieuwbare energie in 2050. Door rentmeesterschap (fiscaal, bijvoorbeeld via de WOZ) te belonen of (via subsidie) te stimuleren en door de vervuiler te laten betalen (fiscale vergroening). Door op het vlak van innovatie de terugverdientijd te helpen overbruggen (via revolving funds bijvoorbeeld) en via het inkoopbeleid (als launching customer) te kiezen voor energiezuinige oplossingen). En door hergebruik van gebouwen en grond te stimuleren en ambitieus in te zetten op het recyclen van afval. 213 Het onderzoek is te raadplegen op: http://www.tatasteel. nl/news-and-media/nieuws-2013/tata-steel-start-derdeproefcampagne-hisarna.html 74 l Nieuwe Groei 5.3.6 Lokaal waar het kan, Europees waar het moet De kwaliteit van beleid en bestuur beïnvloeden de groei en productiviteit, zeker in een complicerende samenleving als de onze. Het is van groot belang dat voor een beleidsonderwerp één bestuurslaag verantwoordelijk is en dat keuzes op het juiste schaalniveau gemaakt worden. Uitgangspunt is dat het bestuur zo dicht mogelijk bij mensen staat. De lokale democratie vormt de basis: doe lokaal wat lokaal kan. D66 is positief over de decentralisatie van verantwoordelijkheden van de rijksoverheid naar de gemeenten, zoals nu gebeurd met de jeugd- en langdurige zorg en het werk- en inkomensbeleid. Gemeenten kunnen immers beter bepalen welke zorgbehoefte hun inwoners hebben dan een anonieme instantie op afstand. Wel zijn goede voorwaarden nodig. Het neerleggen van ruimtelijke ordeningstaken bij gemeenten begin deze eeuw leek logisch. Immers de lokale wethouder weet het beste wat en waar er gebouwd moet worden. Toch leidde dit in de praktijk tot ongewenste effecten als onderlinge concurrentie om vastgoedprojecten en bouwdrift met leegstand als resultaat. En nu de gemeenten zoveel nieuwe zorgtaken krijgen, dreigen allerlei ondoorzichtige en ondemocratische samenwerkingsverbanden van kleinere gemeenten te ontstaan. Voor voldoende bovenlokale afstemming en bestuurlijke slagkracht is een sterk middenbestuur nodig: vijf landsdelen, inclusief een slagvaardige Randstadprovincie, in plaats van de huidige twaalf provincies. Aan de andere kant van het spectrum is een vergelijkbare ontwikkeling aan de gang. Ook de samenwerking binnen de Europese Unie wordt steeds belangrijker voor een sterk Nederland. De mondialisering maakt dat uitdagingen steeds vaker grensoverschrijdend zijn. Niet alleen kan Nederland zaken als buitenlands beleid, klimaatverandering, 1 op de 3 banen in Nederland door export Elk poppetje vertegenwoordigt 100.000 banen Fulltime-banen in Nederland1 1/3 door export 2/3 door binnenlandse markt 1 Banen bij exporteurs Banen bij bedrijven die leveren aan exporteurs Handel Overige diensten Vervoer & ICT Landbouw Overige Parttimebanen zijn ook meegenomen, maar omgerekend naar fulltimebanen Bron: CBS, Werkgelegenheid door export 2012 Figuur 13: exportbanen luchtkwaliteit, migratie en internationale criminaliteit niet in zijn eentje oplossen, ook is een Europese aanpak van bovennationale kwesties effectiever en kostenbesparend. Dat is dus goed voor nationale groei. Een Europees luchtruim zou 5 miljard euro per jaar minder kosten en elk vliegtuig zou 42 kilometer per vlucht minder hoeven om te vliegen. De Amerikanen (682 miljard dollar) geven vier keer zoveel uit aan defensie als de Europa (189 miljard euro) maar hebben tien keer zoveel slagkracht. Bijvoorbeeld omdat zij maar een soort fregat hebben, tegen de 17 verschillende soorten binnen Europa. En het aanvragen van een patent in Europa is 18 keer duurder dan in de VS en maar liefst 60 keer duurder dan in China. Er valt binnen Europa dus nog een wereld te winnen voor Nederland. Dit geldt met name op financieel-economisch vlak, want daar profiteert Nederland bovengemiddeld van de Europese Unie. Volgens het CPB214 staat tegen de 250 euro die 214 CPB 2008, De bijdrage van handelsbeleid aan de openheid van de Nederlandse economie. elke Nederlander jaarlijks aan de EU betaalt, 1500 euro tot 2200 euro aan extra verdiensten. Een maandsalaris dus. Deels komt dit op conto van de euro, die ondernemers bevrijdde van wisselkoersen en een stabiele wereldmunt is gebleken. Niet voor niets hebben de Zwitsers hun franc aan de euro gekoppeld. Om de kracht van de euro te behouden is D66 voorstander van Europese controle op bankbalansen en landenbegrotingen via de bankenunie en de begrotingscommissaris. Maar het belangrijkste is de interne markt en de vervolmaking daarvan. Onze open economie profiteert als geen ander van de lage handelsbarrières in de EU. Als vijfde exportland (en tweede landbouwexporteur) ter wereld verdient Nederland jaarlijks 180 miljard euro aan export. Dat is goed voor ruim twee miljoen arbeidsplaatsen. Driekwart van dit geld en tweederde van die banen komen voort uit handel binnen Europa. Sinds de invoering van de euro is de uitvoer van groente en fruit naar Frankrijk, Italië en Spanje verdubbeld. En Nederland slaagde er afgelopen decennia in de exportgroei naar Nieuwe Groei l 75 nieuwe toetreders bijna te verdubbelen. Bij elkaar exporteerde Nederland 25 tot 30 miljard euro per jaar meer naar alle landen die sinds 1986 bij de Unie kwamen.215 Maar er is ook toekomstig potentieel: de interne digitale markt. De bijdrage van de interneteconomie aan de totale economie van Europa is nu 3.2% en zal in 2020 bijna 10% bedragen. Het voltooien van de interne digitale markt zal jaarlijks 260 miljard euro opleveren216 en op langere termijn 4% extra Europees ‘BBP’.217 Onder meer door meer e-commerce in Europa. Terwijl het Amerikaanse Amazon en het Chinese Alibaba de wereld veroveren, heeft slechts één op de vijf Nederlanders wel eens iets via internet gekocht in een ander Europees land. Het beter benutten van de Europese thuismarkt biedt dus kansen. Een werkbare invoering van het Europese betaalsysteem SEPA, uniforme privacyregels, verbetering van de e-identificatie en minder versnipperd toezicht helpen daarbij. Om de interne markt goed te laten werken is ook een gelijk speelveld nodig, gebaseerd op duidelijke Europese regels en standaarden. Deze moeten de 28 nationale voorschriften vervangen, maar toch ervaren ondernemers geregeld Brusselse red tape en doorgeslagen regelzucht. De Europese Commissie, het Europees parlement en de Brusselse bureaucratie zijn populaire zondebokken, maar lidstaten kunnen ook zelf een hoop ellende voorkomen. Door vroegtijdig aan de bel te trekken als verantwoordelijkheden naar de EU gaan en door goldplating en nationale toevoegingen aan Europese afspraken te voorkomen. Maar het belangrijkste verbeterpunt is scherpere 215 Blom, Wijers en Teulings (2014), EU bracht honderden miljarden in NRC Handelsblad 216 European Parliamentary Research Service (2014), Mapping the Cost of Non-Europe, –pp. 19 http://www.europarl.europa.eu/ the-secretary-general/resource/static/files/files/mapping-thecost-of-non-europe--march-2014-.pdf 217 The European Policy Centre (2010), The Economic Impact of a European Digital Single Market, Final Report | 76 l Nieuwe Groei democratische controle van de macht. Dat vraagt een parlement dat transparante besluitvorming afdwingt, dat zelf wetten kan maken en dat Eurocommissarissen ter verantwoording kan roepen. 5.3.7 Kloven dichten en clusters benutten Nederland heeft veel goede spelers in de economie, maar ze spelen niet altijd even goed samen. Om het potentieel van Nederland beter te benutten, moeten we zorgen dat de inzet van verschillende overheden, bedrijven, brancheorganisaties, onderwijsinstellingen, enzovoorts, beter op elkaar aansluiten. Neem de mismatch op de arbeidsmarkt. Ondanks de hoge werkloosheid staan veel vacatures open. Ondernemingen als Philips en ASML geven aan dat ze moeite hebben de juiste mensen te vinden. Dit komt gedeeltelijk doordat de vraag naar arbeid vanuit het bedrijfsleven niet aansluit op het aanbod vanuit het onderwijs. Het aanbod van arbeid wordt hoofdzakelijk bepaald door studiekeuzes en de capaciteit van onderwijsinstellingen. Zo is er op dit moment een tekort aan academische technici op de arbeidsmarkt. Veel studenten willen wel techniek studeren, maar er is een numerus fixus voor een aantal technische studies aan de grootste technische universiteit van ons land.218 Hierdoor laten we veel potentieel liggen. Ook constateren ondernemingen steeds vaker dat de kennis van afgestudeerden niet aansluit op hun behoeften. Als ondernemingen en scholen nauwer zouden samenwerken op het gebied van lange termijnpersoneelsplanning en op de inhoud van de curricula, kan dit de problemen van beide verminderen. Naar Angelsaksisch en Scandinavisch voorbeeld is D66 daarom voor een faciliterende rol van de overheid in het beter laten samenwerken van ondernemingen en onderwijsinstellingen, met name bij beroepsopleidingen. Hier 218 http://www.tudelft.nl/studeren/studeren-aan-de-tu-delft/ numerus-fixus/ moeten niet alleen commerciële werkgevers bij worden betrokken, maar ook overheden en zorginstellingen. Daarnaast moeten onderwijsdoelstellingen een eerlijk beeld geven van carrièreperspectieven van verschillende studies en meer flexibiliteit inbouwen in curricula. Zo weten studenten waar ze voor kiezen en kunnen ze makkelijker wisselen. Ook moet er een rem komen op de wildgroei aan studies die niet aansluiten bij de vraag van werkgevers. Om frequentere en grondigere herijking van curricula mogelijk te maken dienen ook onderwijzers vaker te worden bijgeschoold. De financiering daarvan is een taak van de overheid, maar dan zonder het huidige vrijblijvende karakter van bijscholing. Een ander belangrijk punt is de regionale innovatiekracht. Om in de huidige wereldeconomie concurrerend te blijven, moet Nederland zich onderscheiden in innovatie: het ontwikkelen en naar de markt brengen van nieuwe producten en diensten. Er zijn legio kansen buiten onze thuismarkt, die we kunnen benutten. Innovatie en vernieuwing aanjagen is volgens D66 een richtingzoekende overheidstaak. Soms gaat het dan om het bij elkaar brengen van partijen rond een bepaald thema. Een van de grootste barrières voor innovatie is immers gebrekkige samenwerking: partijen kennen elkaar niet en zien daarom niet dat ze elkaar kunnen versterken, publiek ontwikkelde kennis is onbekend bij de mkb’er, kruisbestuiving tussen sectoren lukt onvoldoende. Op andere momenten zijn overheidsinvesteringen nodig: Silicon Valley had nooit zo groot kunnen worden zonder de overheidsinvesteringen in DARPA.219 Dichter bij huis kenmerken de huidige succesregio’s van Nederland, Eindhoven en Wageningen, zich juist door een sterke rol van de regionale overheid bij het bundelen van krachten uit bedrijfsleven en onderwijsinstellingen. 219 Het Amerikaanse Defense Advanced Research Projects Agency (DARPA) Lang werd gedacht dat op basis van een lineair model nieuwe wetenschappelijke inzichten als vanzelf leiden tot innovaties waar een land geld mee kan verdienen. Inmiddels is bekend dat er meer sprake is van een zichzelf herhalend proces met (regionale) wisselwerking tussen bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen. Het is zaak dit actief te organiseren, zodat interactie ontstaat tussen de wetenschappers en het mkb. Volgens de WRR moet het innovatiebeleid daarom gericht zijn op het creëren van ecosystemen en clusters via het verbinden van maatschappelijke uitdagingen aan sectoren waar Nederland sterk is. Zo moet kenniscirculatie op gang worden gebracht.220 Regio’s en steden zijn de dragers van de nieuwe wereldeconomie. Geografische clusters van ondernemingen en kennisinstellingen rond een specialisme zijn de economische aanjagers van de toekomst. De ondernemingen zelf verdienen het geld, maar clusters concurreren in het aantrekken van ondernemingen en het laten ontstaan van nieuwe ondernemingen. Een overheid kan zo’n cluster niet zomaar uit de klei trekken, maar als er voldoende kritische massa is, kan een cluster wel versterkt en versneld worden. D66 wil dan ook het agrofood-cluster bij Wageningen verder uitbouwen. Ook high tech in en rond Eindhoven is een goede stap, maar kan nog veel beter. Energie in Groningen rond de Eemshaven heeft veel potentie, maar moet nog veel beter ingebed. Dit alles kan sneller in samenwerking met de overheid. Verder moet innovatiebeleid niet te eenzijdig gericht zijn of bepaald worden door grote ondernemingen, zoals nu vaak nog het geval is. Kleine vernieuwingen en verbeteringen komen van grote ondernemingen, maar de echt grote vernieuwingen komen meestal van nieuwe ondernemingen. Daarom moet er ruimte zijn voor nieuwe uitdagers en die ruimte moet worden bewaakt. 220 WRR-rapport (2013) (pp. 226): Goed innovatiebeleid is dan ook primair: de sterkte van het innovatie-ecosysteem vergroten. Dat betekent kennisontwikkeling en –circulatie stimuleren, verbindingen tussen actoren verbeteren, ondersteunen waar zinvol en uitdagen waar mogelijk. Nieuwe Groei l 77 Ten slotte zou Nederland er gebaat bij zijn als zowel het grootbedrijf als het mkb meer kennis zou nemen van de technologieën en ideeën die bij universiteiten en starters leven.221 Een starter kan namelijk veel sneller een product ontwikkelen en vermarkten op de rug van een gevestigd bedrijf, dan wanneer die starter telkens zelf het wiel opnieuw moet uitvinden. Bij een bestaand bedrijf is er over de loop van vele jaren know-how opgebouwd over productontwikkeling en marketing. Bovendien kan een bestaand bedrijf het nieuwe initiatief (mede-) financieren. Op deze manier kunnen innovatieve ideeën veel sneller dan nu hun weg naar de markt vinden. In een toekomst waarbij speed to market een cruciaal concurrentievoordeel wordt, is dat geen luxe. 5.3.8 Regie over ministeries heen Overheidstaken die direct het verdienvermogen van Nederland raken zijn op dit moment versnipperd over verschillende ministeries. Dat kan ook niet anders: toekomstige groei is namelijk een resultante van wat er op verschillende beleidsterreinen gebeurt. Immigratie, onderwijs, woningmarkt, belasting, mededingingsbeleid, belasting, ontslagrecht, allemaal zijn het factoren die uiteindelijk kunnen leiden tot nieuwe groei. Daarom is coördinatie nodig. Een ministerie of bewindspersoon zou die verantwoordelijkheid kunnen krijgen, maar dit gebeurt nu niet. Nederland geeft tientallen miljarden uit aan onderwijs, zorg, innovatie immigratie, infrastructuur en andere beleidsterreinen die van wezenlijk belang zijn voor economische groei. Maar de overheid maakt geen duidelijke doorvertaling van welke keuzes op deze terreinen de gewenste economische groei het best ondersteunen. In plaats daarvan worden ze ieder binnen hun eigen beleidsterrein dus verkokerd - geoptimaliseerd. Het ministerie van OCW bepaalt zelf wat goed onderwijs is 221 KPMG (2013), New Horizons – De potentie van samenwerking tussen start-ups en grote ondernemingen 78 l Nieuwe Groei en wat niet. Afstemming over de inhoudelijke richting is nodig om gezamenlijk ruimte te geven aan groei. Met name op het vlak van talent en onderzoek, duurzaamheid en transparantie van overheidsprestaties is een meer samenhangende richting nodig. Het is tijd voor een centrale groeiaanpak, in plaats van de huidige versnippering over departementen die economische groei beïnvloeden. In komende regeerakkoorden moet groei een kabinetsbrede ambitie zijn met een minister van Economische Zaken die afzonderlijke ministeries op hun groeibijdrage aanspreekt en afrekent. Dit in de geest van EZ-minister Hans Wijers en zijn ministerieoverstijgende MDW-operatie (marktwerking, deregulering, wetgevingskwaliteit). 5.3.9 Geld inzetten voor de toekomst Wanneer een eenduidige en gedeelde groeiagenda gekoppeld wordt aan een minder verkokerde kijk op de begroting, wordt het mogelijk de slagkracht van de overheid optimaal in te zetten. Met de huidige incrementele wijze van begroten is het moeilijk geld vrij te maken en in te zetten op de best renderende overheidsinvesteringen.222 Zo zijn de gasbaten de afgelopen decennia vooral naar lopende uitgaven gegaan: 26% naar sociale zekerheid en 20,5% naar openbaar bestuur en veiligheid.223 Dit patroon doorbreken vraagt om analytische kracht en ook onpartijdige geloofwaardigheid die de overheid niet altijd heeft. Daarom kan de overheid nadrukkelijker onafhankelijke instanties bij het begrotingsbeleid betrekken, zoals het Centraal Planbureau en de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid D66 wil het kasboekje van de overheid verbeteren. De beste methode om de overheidsfinanciën robuuster te maken is strengere begrotingsdiscipline. In goede tijden meer staatsschuld aflossen, dan wordt 222 BCG (2012), NL in 2030 223 NRC 24 januari 2014 de noodzaak om te bezuinigen in moeilijke tijden vanzelf minder. D66 is daarom groot voorstander van stringent begroten in goede tijden. In het verleden konden kabinetten te vaak de verleiding niet weerstaan om bij economische voorspoed direct extra geld uit te geven. Daarbij gaat een steeds groter gedeelte van de rijksbegroting naar consumptieve uitgaven aan bijvoorbeeld zorg en sociale zekerheid, in plaats van investeringen in onderzoek, innovatie en infrastructuur. Daardoor worden investeringsuitgaven verdrongen, terwijl investeringen juist onze verdienkracht kunnen vergroten.224 Investeringen die een positief maatschappelijk rendement beloven kunnen echter alleen plaatsvinden als ze financierbaar zijn. Dit geld niet alleen voor de Rijksoverheid,225 maar ook voor decentrale overheden en publieke organisaties. Zo stellen ziekenhuizen en universiteiten nu regelmatig ICT-investeringen uit die over een langere periode erg rendabel zijn, maar die in het eerste jaar onvermijdelijk meer kosten dan ze opleveren. Zonder belangrijke begrotingsregels en uitgangspunten direct overboord te gooien, is de tijd rijp om serieus onderzoek te doen naar de mogelijkheid om aan de uitgavenkant scherper onderscheid te maken tussen consumptieve uitgaven en investeringen. Daarbij zou het vastleggen van een gewenste verhouding tussen beide helpen. Nu is het zo dat ongeveer twee derde van de overheidsuitgaven naar zorg en uitkeringen gaat (consumptief) en slechts een derde naar onderwijs, infrastructuur, ambassades, politie en justitie. Door anders te kijken naar de begrotingsposten kan hier verandering in 224 WRR-rapport (pp. 354): Investeringen komen gemakkelijk in de knel in een beleidscyclus waarin het jaarlijks sluitend krijgen van de begroting bij uitstek benadrukt wordt. Het is immers verleidelijk om nieuwe investeringen uit te stellen of vervangingen te temporiseren, om op die manier extra middelen ter beschikking te hebben voor politiek urgente zaken, zoals uitkeringen en de gezondheidszorg. 225 In dat kader schrijft econoom Frank Kalshoven (Volkskrant 24 mei 2014) treffend dat het ministerie van Onderwijs in Haagse termen (helaas) wordt beschouwd als een uitgeefministerie (kostenpost) in plaats van een investeringsministerie (groeimotor). komen, al blijven politieke keuzes nodig. Wie beter onderwijs en meer ambassades wil, kan dit doen door te snijden in zorgkosten en uitkeringen. In een snel veranderende wereld is het een concurrentievoordeel als de overheid snel haar beleid kan bijsturen.226 Bovendien zal economische groei mede door de toegenomen internationale verwevenheid waarschijnlijk volatieler worden, waardoor sneller ingrijpen nodig is om het begrotingstekort in de hand te houden. Als uitgaven vooraf vast liggen, kan dit alleen met omvangrijke bezuinigingsoperaties. Beide constateringen pleiten ervoor de overheidsfinanciën minder lange termijnverplichtingen te laten bevatten, zodat beleid sneller kan worden bijgestuurd. Dit kan worden bereikt door meer overheidsprogramma’s automatisch te laten aflopen, door vooraf vaker een horizonbepaling in de wetgeving op te nemen. Er is dan na een aantal jaar expliciete besluitvorming nodig om beleid voor te zetten. Dit bevordert de discipline om beleid stelselmatig te evalueren, voortschrijdend inzicht te implementeren en periodiek nieuwe prioriteiten te stellen. Ook de Europese begroting moet anders. In het Meerjarig Financieel Kader 2014-2020 (MFK, een kleine duizend miljard euro, dus per jaar ongeveer 160 miljard euro) vormen landbouwsubsidies nog steeds veruit de grootste post. Jaarlijks gaat er 55 miljard euro naartoe, tegen slechts 2 miljard voor kennis en onderwijs. D66 pleit er daarom voor om jaarlijks 25 miljard euro van koeien naar kennis over te hevelen227, waarvan 13 miljard naar toekomstgericht onderzoek gericht op maatschappelijke thema’s als de genezing van kanker en dementie of het energiezuinig maken van de samenleving. 226 BCG (2012), NL 2030 227 Zie de Europese tegenbegroting van D66 en het plan “Van Koeien naar Kennis” (D66, mei 2014) waarin staat beschreven hoe de 25 miljard extra voor onderzoek en innovatie volgens D66 besteed zou moeten worden. Onder meer: groter budget Horizon 2020 (inclusief innovatie in het mkb, samenwerkingsverbanden en kennishubs), gespecialiseerde universiteiten (met junior colleges en summer schools) en een verdubbeling van het Erasmus uitwisselingsprogramma, Nieuwe Groei l 79 5.3.10 Een groeifonds en een toekomstcommissaris Niet alleen investeren we onvoldoende in menselijk kapitaal, volgens de WRR is ook het innovatiebeleid volstrekt onvoldoende om economische groei en werkgelegenheid op peil te houden.228 D66 wil dit doorbreken door een regeringscommissaris aan te stellen voor het toekomstgericht beleid van Nederland. Hij of zij moet een plan maken voor het beste onderwijs, een leven lang leren en effectiever innovatiebeleid. Om deze toekomstcommissaris daadwerkelijk invloed te geven, valt hij niet alleen direct onder de minister-president, maar krijgt hij ook middelen in de vorm van een Groeifonds, dat gevuld wordt uit de gasopbrengsten. Dit is eerder gebeurd. In 1993 werd het Fonds Economische Structuurversterking (FES) ingesteld. Dit aardgasbatenfonds moest voorkomen dat investeringen geschrapt werden ten faveure van uitkeringen en belastingen. Na 15 jaar en 34 miljard euro aan investeringen (Betuweroute, Hogesnelheidslijn-zuid, mainport Rotterdam maar ook kennisinvesteringen) is het FES echter opgeheven. Omdat het Groeifonds gericht is op de toekomst mag het binnenkomende geld niet allemaal direct uit worden gegeven. De governance van het fonds moet er daarom op gericht zijn dat de korte termijn boven de lange termijn gaat. Het moet beginnen te sparen en jaarlijks slechts (maximaal) €100 miljoen uitgeven, behalve wanneer het rendement van de hoofdsom groter is. Zo wordt er gebouwd aan een groot fonds naar Noors model, waarmee de bodemschatten niet in een generatie verbrast worden. D66 wil uiteindelijk de complete jaarlijkse opbrengsten van Nederlandse delfstoffen in het nieuwe fonds storten, maar realiseert 228 WRR-rapport (pp. 372): In Nederland daarentegen wekt innovatiebeleid te veel de associatie van een snoepje voor het bedrijfsleven. 80 l Nieuwe Groei zich dat dit niet per direct kan. Daarom kiest D66 voor een ingroeimodel waarbij vanaf 2015 structureel een substantieel deel van de gasbaten in het fonds stromen. Dit geld moet via alternatieve keuzes en bezuinigingen worden vrijgespeeld: een beperking van de consumptieve uitgaven aan met name sociale zekerheid en zorg. Belangrijk is hierbij te beseffen dat het geld uit delfstoffen hoe dan ook tijdelijk geld op de begroting is. Het lijkt ons daarom verstandig om ons als land hierop voor te bereiden en een fonds op te bouwen voor langdurig rendement. 5.3.11 Prestaties anders meten De Nederlandse overheid meet haar succes vooralsnog voornamelijk aan de hand van het BBP. Het voordeel hiervan is dat dit eenvoudig te bepalen is, maar het grote nadeel is dat deze maatstaf uiteindelijk slechts beperkt het succes weergeeft: ■ Allereerst kan het BBP misleiden, bijvoorbeeld doordat niet-structurele groei (door grote krediettoename) wel de BBP-groei verhoogt, terwijl dit effect maar tijdelijk is. zijn alternatieve indexen in opkomst zoals de Happy Planet Index, de World Prosperity Index en de Human Development Index. In lijn hiermee roept D66 Nederlandse economen, het ministerie van EZ en het CPB op met alternatieve parameters te komen om de daadwerkelijke voortgang van productiviteit en kwaliteit van leven te meten. Daarbij zou het kabinet zich minder moeten blindstaren op korte termijngroei van het BBP en de staatsschuld alleen. Het veiligstellen van onze toekomstige verdiencapaciteit vereist dat we meer kijken naar lange termijngroei. Bijvoorbeeld weergegeven door het aantal patenten, het aantal kennismigranten, onze handelsbalans inclusief de hoeveelheid export naar de snelst groeiende economieën, en uiteraard duurzame investeringen in onderwijs, infrastructuur en alternatieve energiebronnen. Door hier intelligentere economische parameters aan te koppelen ontstaat een prestatiemeetlat die beter inzicht geeft in voortgang. ■ BBP is op de korte termijn gericht: het geeft niet weer in welke mate een land de juiste stappen zet op weg naar lange termijnwelvaart (zo hebben investeringen in onderwijs op korte termijn meestal een drukkend effect op BBP). ■ Het geeft demonetariserende effecten niet weer. Indien diensten gratis of goedkoper worden stijgt het BBP niet, maar de daadwerkelijke consumptie van individuen wel. Bijvoorbeeld door auto’s of vakantiehuizen te delen. Een overheid die daadwerkelijk meer richting wil geven, moet zichzelf in staat stellen het eigen succes beter te meten. Alleen het BBP hanteren, schiet hier tekort. Niet voor niets Nieuwe Groei l 81 Als we doorgaan op deze weg, is onze verwachting dat mensen zich in 2030 zullen afvragen waarom politici en beleidsmakers geen gerichte actie op groei hebben ondernomen. Het feit we er vandaag, in 2014, nog relatief goed voorstaan, is namelijk te danken aan prestaties en investeringen uit het verleden. Schijn bedriegt dus. Willen we onze welvaart behouden, dan zullen we vandaag moeten inzetten op nieuwe groei voor morgen. De WRR heeft dit debat aangezwengeld met het rapport ‘Naar een lerende economie’ maar ook Lex Hoogduin, Frank Kalshoven en Hans Wijers hebben hiertoe opgeroepen. Deze notitie behelst de inzet van D66 voor ons verdienvermogen van de toekomst. In hoofdstuk 1 en 2 hebben we geconcludeerd dat deze nieuwe groei nodig is voor Nederland en de Nederlanders. Om collectieve voorzieningen toegankelijk en betaalbaar te houden en om keuzevrijheid en ruimte voor ontplooiing te blijven bieden. Nieuwe groei is ook haalbaar, ondanks een dalende beroepsbevolking en stilvallende groeimotoren. Maar dan moeten we verder kijken dan ‘uit de crisis komen’ en nu al nadenken over de economie die we in 2030 willen zijn. Om competitief te blijven en groeipotentie te houden, moet Nederland inspelen op de snel veranderende omgeving. Er is een wereld te winnen, maar alleen voor wie inspeelt op de veranderende wereld. Conclusie © Charly Verhoeven Om de nodige nieuwe groei te realiseren moet Nederland forse stappen zetten. Kabinet na kabinet heeft de afgelopen jaren te weinig gedaan om Nederland klaar te maken voor de toekomst. Belangrijke keuzes en hervormingen zijn te laat tot stand gekomen. Investeringen in kennis en innovatie zijn achtergebleven. Internationaal gezien levert dit Nederland achterstanden op. Achterstanden die alleen met durf en visie zijn in te halen. 82 l Nieuwe Groei In hoofdstuk 3 hebben we deze veranderende wereld geschetst. Mondialisering, automatisering, vergrijzing en individualisering zijn daarbij de voornaamste ontwikkelingen. Nederland kan in 2030 een centrum van onderscheidende productie worden. Waar nieuwe talenten en technieken de ruimte krijgen. En waar mensen dankzij een leven lang leren een groot aanpassingsvermogen hebben. In deze ondernemende omgeving staat het individu centraal en de menselijke maat voorop. Het bestaande blokkeert het nieuwe niet en de blik is gericht naar buiten. Maar er is ook oog voor de groepen die zich verliezers voelen van de voortdurende verandering en globalisering. Zij hebben een nieuw perspectief nodig en instrumenten die hen helpen zelfstandig te zijn. Beter onderwijs dat beter aansluit bij persoonlijke mogelijkheden speelt hierin een centrale en cruciale rol. Om dit te bereiken moet Nederland de arbeidsparticipatie verhogen, maar vooral de arbeidsproductiviteit fors verbeteren. De participatie verhogen moet zowel door meer mensen - die dat kunnen - te laten werken, als door mensen - die dat willen - meer te laten werken. De productiviteit verhogen moet zowel in de private, als in de publieke sector. In hoofdstuk vier hebben we gezien dat uiteenlopende barrières dit in de weg staan. Onze arbeid is relatief duur, onze arbeidsinzet behoort tot de laagste ter wereld zonder dat de arbeidsproductiviteit van de laatste 20 jaar dit voldoende compenseert. We hebben een structureel begrotingstekort en veel publieke en particuliere schuld. Daarbij zijn niet alleen oude groeimotoren als bevolkingsgroei, bouwproductie en financiële producten opgebrand, ook scoort Nederland ondermaats op het opleiden en aantrekken van talent, het benutten van bestaande kennis en het investeren in innovatie. Onze export is omvangrijk, maar heeft relatief weinig toegevoegde waarde en blijft achter in nieuwe groeilanden en opkomende economieën. Veel ondernemingen groeien niet door een stroeve arbeidsmarkt, een krappe kapitaalmarkt en een dure energiemarkt. Onze omvangrijke (semi-)publieke sector is ineffectief ingericht en de overheid is traag en risicomijdend. Ook het schemergebied tussen markt, overheid en polderpartijen is vaak een remmende factor, omdat het in de polder vaker gaat over geld verdelen dan over geld verdienen. Daarbij zit de overheid mensen en bedrijven op talloze manieren in de weg. Nieuwkomers in onze economie worden tegengewerkt en nieuwe kansen worden niet of niet snel genoeg benut. Maar het grootste probleem is dat het kabinet geen regie neemt voor nieuwe groei. Nieuwe Groei l 83 In hoofdstuk 5 schetsen we de drie parallelle wegen die de stip op de horizon in 2030 dichterbij brengen: ruimte, beweging en richting. Ruimte geven is actief zorgen dat de basis op orde is, zonder als overheid in de weg te lopen. Daarom is uitstekend onderwijs nodig, om te zorgen dat niemand met een achterstand begint. Ook moet de overheid betaalbare zorg bieden, die voor iedereen toegankelijk is. Tot slot is een aantrekkelijk vestigingsklimaat onmisbaar, van krimpgebied tot metropool, met overal snelle verbindingen, zowel fysiek als digitaal. Maar ruimte betekent ook dat ondernemerschap beter beloond worden door het ruimer te financieren en minder te laten kosten. De overheid kan kleiner en doelmatiger worden door tussenlagen te schrappen en door zich te beperken tot haar publieke kerntaken. Beweging staat voor het wendbaarder maken van mensen, ondernemingen en de publieke sector zelf. Dat betekent mensen motiveren om een leven lang te leren, maar ook gaat het om mensen aan het werk krijgen die al te lang aan de zijlijn staan. Dat vraagt ook een beter aanbod van passende particuliere huurwoningen. De wendbaarheid van ondernemingen draait om beter betwistbare markten waar de gevestigde orde nieuwkomers niet wegdrukt. Naast het zijn van een strenge marktmeester met voldoende capaciteit en afschrikkende werking moet de overheid daartoe ook zichzelf anders inrichten. Minder verstorende organisaties die half markt en half overheid zijn. Dat betekent scherper kiezen: of strakkere (politieke) aansturing of meer (marktconforme) afrekenbaarheid. Tevens wil D66 de wet Markt en Overheid aanscherpen. De beschikbaarheid van geschikt personeel en durfkapitaal moet omhoog. Enerzijds door arbeid minder te belasten en investeringen fiscaal aantrekkelijker te maken, anderzijds door vraag en aanbod – inclusief nieuwe 84 l Nieuwe Groei constructies als zzp’ers en crowndfunding beter op elkaar aan te laten sluiten. Naast een polder die meer meedenkt dan tegenwerkt, is de grote uitdaging om de collectieve regelingen zo te moderniseren dat ze aansluiten bij de huidige arbeidsmarkt. Deze kent namelijk steeds meer zelfstandigen met de wens hun opgebouwde kapitaal anders te verdelen over hun levensfasen. Zonder richting komen we er niet. D66 wil dat Nederland talent opleidt waar mogelijk en aantrekt waar nodig. Omdat fundamenteel onderzoek de concurrentiekracht versterkt en innovatie maatschappelijke uitdagingen het hoofd biedt, wil D66 niet alleen meer investeringen en minder consumptieve uitgaven in de begroting, maar tevens een groeifonds uit de gasbaten, beheerd door een toekomstcommissaris. Tot slot is centrale groeiregie nodig. Door prestaties anders te meten, het lange termijn verdienvermogen vaker voorop te stellen en investeringen te verkiezen boven consumptieve uitgaven. Naast groeigerichte coördinatie tussen ministeries onder leiding van de minister van Economische Zaken, vraagt dit groeigericht beleid waar ministeries op kunnen worden aangesproken en afgerekend. De gevolgen hiervan zijn in onderstaande tabel per ministerie uitgewerkt. Op deze manier kan Nederland, na jaren van crisis, weer vooruit. Vooruit naar nieuwe groei! Ministerie Ruimte Beweging Richting EZ Coördineren administratieve lastendrukvermindering; randvoorwaarden voor goede ICT-infrastructuur bewaken Scherper mededingingsbeleid en markttoezicht gericht op toegankelijkheid, betwistbaarheid en eerlijke concurrentie Groeiregie over de ministeries heen; ambitieus innovatiebeleid; energiebeleid dat inzet op minder verbruik, meer hergebruik en samenwerking EU Onderwijs Goed onderwijs in heel Nederland: kleinere klassen, digitaal onderwijs, meer horizontaal toezicht Een leven lang leren voor iedereen, flexibele curricula, bredere toegang tot onderwijs Excellentie en talent meer stimuleren en beter begeleiden; ambitieus wetenschapsbeleid Financiën Bevorderen van een dienstbare financiële sector; stimuleren van meer nonbancaire bedrijfsfinanciering; belastingstelsel dat werken/ ondernemen beloont Verlaging van de lasten op arbeid; staatsbedrijven beter aansturen Sociale Zaken - Wonen & Rijksdienst - Mensen actiever van werk naar werk begeleiden; versoepeling ontslagrecht en cao’s minder bindend; collectieve voorzieningen en de polder moderniseren Een groeifonds uit de aardgasbaten inrichten; Meer investeringen en minder consumptieve uitgaven; prestaties anders meten dan enkel via BBP groei Infrastructuur & Milieua Coördinatie van de ruimtelijke inrichting; zorgen voor goede fysieke verbindingen Veiligheid & Justitie Binnenlandse Zaken Buitenlandse Handel Modernisering van het auteursrecht in het internettijdperk; Opschalen stadsdelen en gemeenten, realiseren van vijf daadkrachtige landsdelen waaronder een Randstadprovincie Ondersteuning bij export via ambassades en consulaten; - Zorgen voor meer particuliere (midden) huurwoningen; Aantal ZBO’s en agentschappen terugbrengen en ze beter aansturen; verbeteren van ICT-inkoop door de overheid Betere huisvesting voor studenten en buitenlands talent; Stimulerend uitbestedings- en aanbestedingsbeleid - - - Het aantrekken van buitenlands talent beter mogelijk maken Wetgevingstrajecten versnellen; publieke besluitvorming transparanter maken - Focus op productiviteit publieke sector via betere benchmarking en prestatieafspraken Binnen de EU inzetten op goede vrijhandelsverdragen Nieuwe Groei l 85 Verantwoording Deze publicatie gaat over nieuwe economische groei voor Nederland en heeft tot doel een richtinggevende bijdrage te leveren aan de politieke en maatschappelijke discussie over het toekomstig verdienvermogen van ons land. Vraagstukken die gaan over het verdelen van alles wat verdiend wordt, inclusief de actuele discussie over (de verdeling van) vermogensrendement, zijn buiten beschouwing gelaten. Deze publicatie gaat ook in op de rol van de overheid bij het stimuleren van de economie, iets waar economen - van Keynes en Krugman tot Hayek en Friedman - zeer verschillend over denken. De voorstellen die D66 op dit vlak doet, zijn echter meer praktijkgericht dan ideologisch van aard. Het gaat in deze publicatie om keuzes op hoofdlijnen. Waar voorstellen consequenties kunnen hebben voor de Rijksbegroting, werken wij deze later en elders uit. Naast de - in de voetnoten genoemde - geraadpleegde inhoudelijke bronnen, is bij het zoeken naar bepaalde termen en definities gebruik gemaakt van Wikipedia, CBS Statline en overheidswebsites. Deze publicatie is tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van de Tweede Kamerfractie van D66. Bij het opstellen van de tekst werd dankbaar gebruik gemaakt van de inbreng van: - - - - - - D66-leden aanwezig bij de fringemeeting Nieuwe Groei op Congres 99 De D66 thema-afdeling Economie, in het bijzonder de werkgroep Innovatie De leden en medewerkers van de D66-Tweede Kamerfractie Permanente Programma Commissie D66 Business Club Route66 Als lid van de klankbordgroep Nieuwe Groei leverden de volgende mensen een belangrijke bijdrage aan deze publicatie: Luuk Ament, Sebastiaan Capel, Maurits Hekking, Tom van der Horst, Wimar Jaeger, Ralph Menzing, Jurriaan Pröpper, Tim Rosendahl, Mark Sanders, Michiel Scheffer, Jorg van Velzen, Evertjan Verbeij, Albert de Vries, Ad van Vugt Verder waren er individuele bijdragen van: Irene van den Broek, Daan Bonenkamp, Corina Hendriks, Jieskje Hollander, Wouter Koolmees, Roy Kramer, Paul van Meenen, Henk Jan Oosterhuis, Joost Sneller, Stientje van Veldhoven, Steven van Weyenberg Auteurs (schrijfteam Nieuwe Groei): Kees Verhoeven, Thomas Steffens, Edo Haveman, Arthur Neeteson, Vincent Locht, Marty Smits, Charlotte Pronk Eindredactie: Coen Brummer, Kees Verhoeven Ontwerp: Sander van Diepen 86 l Nieuwe Groei Nederland staat voor een grote uitdaging. Na de booming jaren ’90 en een goede start van de 21e eeuw, is de vanzelfsprekende economische groei verdwenen. Zelfs het naderende einde van de financiële crisis biedt geen uitzicht op stevige economische groeicijfers. De meest optimistische voorspellingen gaan uit van maximaal 1 tot 2% gemiddelde groei in de komende jaren. Sommige mensen accepteren schouderophalend het ontbreken of afvlakken van onze economische vooruitgang. We zijn toch al rijk genoeg? Dat klinkt aardig, maar is het niet. Groei is namelijk veel meer dan de stijging van het nationaal inkomen of het bruto binnenlands product (BBP). Groei draait ook om persoonlijke groei en om de verbetering van onze kwaliteit van leven. Om problemen niet door te schuiven naar de volgende generatie en meer ruimte te geven aan mensen om zich te ontplooien, is groei nodig. Nieuwe Groei D66 D66.nl/nieuwegroei
© Copyright 2024 ExpyDoc