Bijlage 5: VUB - Cultuur, Jeugd, Sport en Media

Bijlage 5: VUB
OVERHEIDSOPDRACHT
ETHISCH VERANTWOORD SPORTEN
2012-2014
Internationaal Centrum Ethiek in de Sport
Waterkluiskaai 16 - 9040 Sint-Amandsberg/Gent
www.ethicsandsport.com - [email protected]
FACULTEIT LICHAMELIJKE OPVOEDING EN
KINESITHERAPIE
VAKGROEP BEWEGINGSVORMING EN TRAINING
Onderzoeksproject
Ethisch
verantwoord
begeleiden van de (jeugd)sporter en het
stimuleren van prosociaal gedrag
Jens De Rycke
Prof. Dr. Kristine De Martelaer
30 juni 2014
Inhoudsopgave
Inleiding ................................................................................................................................................... 2
Het VUB-luik ............................................................................................................................................ 3
1.
Inleiding ....................................................................................................................................... 3
Onze visie, doelstellingen & aanpak: ............................................................................................... 3
Onze ambitieuze taak: ..................................................................................................................... 4
2.
Theoretisch kader ........................................................................................................................ 6
Sport als middel ............................................................................................................................... 6
Prosociaal gedrag............................................................................................................................. 7
Sport is niet per definitie voordelig ................................................................................................. 8
Ethische problemen in de sportwereld ......................................................................................... 10
3.
Een holistische aanpak omtrent ethiek in de sport: 3 actoren & 3 beleidsniveaus .................. 15
De 3 actoren & 3 beleidsniveaus ................................................................................................... 15
Kwaliteitsbeleid: ........................................................................................................................... 18
Preventiebeleid: ............................................................................................................................ 23
Reactiebeleid: ............................................................................................................................... 26
4.
De workshop.............................................................................................................................. 32
Inhoud............................................................................................................................................ 32
De evaluatie ................................................................................................................................... 34
5.
Besluit ........................................................................................................................................ 36
Referenties .................................................................................................................................... 39
6.
Bijlagen ...................................................................................................................................... 42
1
Inleiding
Ethisch verantwoord sporten (EVS) krijgt in het Vlaams sportbeleid de laatste jaren steeds meer
aandacht. Een voorbeeld hiervan zijn de huidige inspanningen omtrent een opvolger van het decreet
van 13 juli 2007 inzake medisch en ethisch verantwoorde sportbeoefening (MEVS). Dankzij dit
decreet werd vanaf 1 januari 2009 in de Vlaamse Gemeenschap een algemeen kader voor de ethisch
verantwoorde sportbeoefening gecreëerd. Ook wordt ICES ondersteund, dat de overheidsopdracht:
‘Verstrekken van expertise op het vlak van ethisch verantwoord sporten, met inbegrip van de
problematiek aangaande integriteit, seksueel misbruik en geweld' uitwerkt. ICES bundelt onder meer
krachten met 4 universiteiten (KUL, UA, UGent en VUB).
Eén van de hoofddoelen van de overheidsopdracht is wetenschappelijk onderzoek naar ethiek in de
sport vertalen naar de praktijk. Dit VUB luik focust op dit laatste en heeft de ambitie om
sportbegeleiders praktijkgerichte hulp te bieden in het ethisch begeleiden van (jeugd)sport. In dit luik
ligt de nadruk op de interactie tussen de begeleider en de (jonge) sporter. Er wordt ingegaan op het
concrete handelen van de begeleider en/of praten met én over de sporter, respectievelijk tussen de
begeleider en de sporter en tussen de begeleiders onderling (sportbegeleider - ouder,
sportbegeleider - bestuurslid…). Hierbij komt zowel de dagelijkse praktijk aan bod alsook de
implementatie in de opleiding van (toekomstige) begeleiders.
Deze studie zal in eerste instantie nagaan welke proactieve accenten er bewust door
sportbegeleiders van jongeren kunnen gelegd worden om ethisch en prosociaal gedrag te stimuleren.
Evenzeer gaat er aandacht uit naar de reacties op antisociaal gedrag en conflicten in dagelijkse
omgang en besluitvorming tussen (a) jongeren onderling, (b) jongeren en volwassen begeleiders en
(c) volwassen begeleiders onderling in de georganiseerde sport. Tenslotte wordt bekeken welke
didactische werkvormen voor (toekomstige) sportbegeleiders effectief en efficiënt zijn i.f.v. het
aanleren van competenties betreffende stimuleren van prosociaal gedrag en reageren op antisociaal
gedrag in de sport.
2
Het VUB-luik
1.
Inleiding
In sportbeleidsnota’s (zowel Vlaamse als Europese) en academische studies wordt gepleit voor een
verhoging van de kwaliteit en de begeleiding op vlak van ethisch sporten door middel van een
optimalisering van de opleiding voor toekomstige jeugdsportbegeleiders.
Toekomstige jeugdsportbegeleiders kunnen via verschillende kanalen een opleiding genieten. Binnen
het secundair onderwijs is er een sportgerichte richting op TSO en ASO niveau. Deze opleidingen
bereiden de jongeren voor op een mogelijke vervolgopleiding bachelor lichamelijke opvoeding (zowel
op professioneel als op academisch niveau) en de aanvullende masters lichamelijk opvoeding. Het
merendeel van de sportbegeleiders wordt echter opgeleid via de cursussen van de Vlaamse Trainers
School (VTS).
Onze visie, doelstellingen & aanpak:
Dit onderzoek heeft op basis van literatuur, bestaande didactische workshops en de verzameling van
cases uit focusgroepen in de sportwereld een zo optimaal mogelijke workshop ontwikkeld voor
(toekomstige) jeugdsportbegeleiders.
Uiteindelijk zou deze workshop kunnen leiden tot een situatie waarbij sportbegeleiders de
vaardigheden hebben om kinderen, door middel van sport, te helpen opvoeden. In een ideale
situatie zal er binnen de sportopleidingen meer aandacht worden besteed aan dit onderwerp.
Voor sportbegeleiders die zich niet of nauwelijks bewust zijn van de belangrijke rol die ze kunnen
spelen in de opvoeding van kinderen in en door sport, kan dit een begin zijn van een
bewustmakingsproces.
Drie manieren van didactische ondersteuning kunnen de begeleiders gericht helpen bij ethisch
verantwoord begeleiden en stimuleren van prosociaal gedrag:
-
mogelijkheden om tijdens de sportbegeleiding bewust en proactief te werken aan
emotionele en sociale competenties bij jeugdsporters (accent op ontwikkelingsgebonden leerlijnen,
programma’s en oefeningen),
-
analyseren van anti- en prosociaal gedrag in de interactie tussen (a) (jeugd)sporters
onderling, (b) jongeren en volwassen begeleiders en (c) volwassen begeleiders onderling (accent op
begeleiding, reacties dagelijkse omgang),
-
didactische werkvormen om conflicten op te lossen in de opleiding / bijscholing gericht naar
sportbegeleiders en lesgevers in de sportwereld. Het uittesten en specifiek toepassen in de
3
sportsector gebeurt na overleg met andere sectoren (jeugdsector, onderwijs, …) waar relevante
methodieken (onderzoek i.s.m. De Ambrassade) reeds bestaan.
Er werd in dit deelproject in eerste instantie nagegaan welke proactieve accenten er bewust door
sportbegeleiders van jongeren kunnen gelegd worden om ethisch en prosociaal gedrag te stimuleren.
Hiervoor werd literatuur geraadpleegd, advies ingewonnen van experten en bestaande workshops
gevolgd.
Daarnaast ging er aandacht uit naar de reacties op antisociaal gedrag en conflicten in de dagelijkse
omgang en besluitvorming tussen (a) jongeren onderling, (b) jongeren en volwassen begeleiders en
(c) volwassen begeleiders onderling. Er hebben 8 focusgroepen plaatsgevonden met mensen uit
verschillende contexten (clubwerking, naschoolse sport, sportkamp, buurtsport…) van de
georganiseerde sport. De meest bruikbare casussen uit deze focusgroepen werden opgenomen in de
oefeningen van de didactische workshop. Verder analyseerden we welke ethische problemen het
meest aan bod kwamen en trachtten we deze te categoriseren om zo op de belangrijkste ethische
thema’s in te kunnen spelen.
Tenslotte onderzochten we welke didactische werkvormen voor (toekomstige) sportbegeleiders
effectief en efficiënt zijn i.f.v. het aanleren van competenties betreffende stimuleren van prosociaal
gedrag en reageren op antisociaal gedrag in de sport. Na deze drie onderzoeksfasen waren we in
staat een didactische workshop te ontwikkelen op maat van de sportwereld.
Onze ambitieuze taak:
Effectieve gedragswijziging en gedragsbehoud vraagt duurzame inspanningen. Zo is het belangrijk dat
ethische begeleiding wordt geïntegreerd in de opleidingscursussen van jeugdsportbegeleiders. Een
sportbegeleider zal namelijk beter gewapend zijn om (jeugd)sporters te motiveren tot gewenst
gedrag als hij tijdens zijn opleiding relevante en dus praktisch bruikbare tips heeft meegekregen. Het
is hierbij van belang dat de begeleider over de juiste pro- en reactieve vaardigheden beschikt en
hierin gesteund wordt door de club/school en collega’s.
Het complex maatschappelijk kader:
Een niet te onderschatten evolutie in de maatschappij is het vervagen van de gezagsrelatie en
autoriteit. Jongeren zijn een pak mondiger geworden. Schandalen worden niet meer in de doofpot
gestopt, misbruik wordt sneller aangeklaagd. Terzelfdertijd ontstaat de indruk dat het slechter
gesteld is met onze maatschappij (bv. meer corruptie en perversiteit). Via de media en internet wordt
dat negatief beeld vaak versterkt. De verantwoordelijkheid voor de opvoeding ligt niet alleen bij de
ouders, maar voor een groot deel ook bij anderen. Dit is in de eerste plaats het geval op school, maar
zeker ook bij sportbegeleiders. Problemen of conflicten die ontstaan tijdens het begeleiden gaan
4
vaak gepaard met openlijke kritiek en het in vraag stellen van de competenties van de begeleider.
Ouders staan hierin vaak ook model voor het gedrag van hun kinderen. Het is duidelijk dat
sportbegeleiders voldoende gewapend moeten zijn om te kunnen omgaan met deze tendensen.
Onze focus:
Gezien de ruime context van sportief ethische thema’s spitst dit onderzoek zich toe op items waar
vooral de sportbegeleider zelf een grote invloed op kan hebben.
Bij de ontwikkeling van de tips en tricks hebben we beroep gedaan op de kennis van verschillende
theorieën en baseerden we ons op best practices uit binnen- en buitenland, zowel van in als uit de
sportwereld. Zo hebben we bijvoorbeeld veel geleerd uit teksten over de omgang van jongeren met
gedragsproblemen en hoe daar wordt omgegaan met agressie (bv. Life Space Crisis Intervention).
Ook hebben we veel nuttige zaken omtrent communicatie en gedragsverandering gehaald uit de
(positieve) psychologie en hebben we ons verdiept in de psychologische processen van jongeren. Het
is namelijk belangrijk bewust te zijn van het verschillend referentiekader van jongeren en de aparte
context van sport. De waarden, attitudes en het gedrag van jongeren zijn er anders en de begeleider
heeft dus ook specifieke opvoedingsvaardigheden nodig.
5
2. Theoretisch kader
Deze didactische workshop had nood aan een stevige theoretische onderbouw. In wat volgt worden
de belangrijkste begrippen van dit deelproject uitgelegd en geduid. Ook zal dit hoofdstuk inzage
geven in de kansen op (opvoedkundige) meerwaarde die sport biedt, welke problemen er zijn en hoe
je als begeleider positieve gedragsverandering kan stimuleren via de sportactiviteit.
Sport als middel
Het geloof in de maatschappelijke kracht van sport is enorm toegenomen. Zo ziet de onder meer de
VN sport een belangrijke bijdrage leveren aan het bereiken van de millenniumdoelstellingen tegen
2015. Onderzoek (Bailey et al., 2013) naar ‘sport als middel’ wijst uit dat fysieke activiteit een
investering is in het zogenaamd ‘menselijk kapitaal’. Sportparticipatie en fysieke activiteit spelen
namelijk een belangrijke rol in het maximaliseren van het individueel potentieel. De voordelen als
gevolg van regelmatige sportparticipatie zijn lange tijd onderschat en verkeerd begrepen. Er bestaat
ondertussen een enorme hoeveelheid bewijs dat de potentiële positieve invloed van sport in kaart
brengt. Van oudsher ligt de focus hier vooral op de vanzelfsprekende fysieke en gezondheid
gerelateerde voordelen. Maar ook op vele andere vlakken wordt sportparticipatie gelinkt aan
positieve vooruitgang, vlakken die op het eerste zicht verrassend lijken. Fysieke activiteit versnelt de
ontwikkeling van vele dimensies van het menselijk kapitaal in een unieke, omvangrijke manier.
Onderstaand figuur toont de voordelen van sport en fysieke activiteit op het menselijk kapitaal. Er
zijn zes hoofdcategorieën te onderscheiden waarin men de voordelen kan plaatsen:
1. Fysiek kapitaal: De directe voordelen op
de fysieke gezondheid en positieve invloed
op een gezonde levensstijl.
2. Emotioneel kapitaal: De positieve
invloed van sport en bewegen op de
psychologische en mentale gezondheid.
3. Individueel kapitaal: De
persoonsgebonden karakteristieken -bv.
levensvaardigheden, sociale vaardigheden,
morele waarden - die toenemen dankzij
sporten.
4. Sociaal kapitaal: Het
samenhorigheidsgevoel dat men krijgt
wanneer relaties en banden tussen
personen, groepen, organisaties en
maatschappij worden versterkt dankzij het
Figuur: Bailey et al. (2013) Designed To Move : Full Report
6
in groep beleven en participeren in sport.
5. Intellectueel kapitaal: De positieve invloed die sport en bewegen wordt toegeschreven op het vlak
van cognitie en educatie.
6. Financieel kapitaal: Voordelen op het vlak van werkprestaties en productiviteit die gepaard gaan
met gedaalde gezondheidskosten en afwezigheid.
Om sport als middel te kunnen inzetten en er de bovenstaande voordelen uit te kunnen halen, zal
het op een kwaliteitsvolle en ethische manier moeten gebeuren. De mate van inspanning en de
manier waarop jeugdsportbegeleiders ethiek trachten aan te brengen is daarbij van belang. In een
recente studie, gefinancierd door het steunpunt Cultuur Jeugd Sport Media (De Martelaer, Struyven
en De Bouw, 2011), werd de effectiviteit van verschillende didactische werkvormen rond dit thema
onderzocht. Om de effectiviteit van verschillende didactische werkvormen na te gaan, werd aan een
dertigtal groepen een les omtrent ethisch verantwoord sporten gegeven volgens een deductieve
versus inductieve leeromgeving.
De resultaten wijzen uit dat zowel het leereffect op kennis als de appreciatie van de les door de
jeugdsportbegeleiders beter scoorden bij de deductieve werkvormen. Dit impliceert dat de
begeleiders een voorkeur hebben voor een betrouwbaar theoretisch kader waarbinnen zij de
toepassingen vanuit hun eigen ervaringen kunnen situeren. Een essentiële en steeds terugkerende
noodzaak bij begeleiders is het ingaan op de manier van communiceren met de sporter en over de
sporter met andere (bege)leiders (ouders, bestuur, …) wat pro- of antisociaal gedrag betreft.
Prosociaal gedrag
Prosociaal gedrag wordt beschreven als vrijwillig gedrag dat overwegend gericht is op het vergroten
van het welzijn of welbevinden van anderen. De prosociale waarden die via sport kunnen worden
bijgebracht zijn sterk gelinkt aan sportiviteit en zorgen voor positieve ontwikkeling bij jongeren.
Prosociaal gedrag gaat over empathie, het gevoelig zijn voor situaties waarin iemand gekwetst, boos,
of geblesseerd is en het vrijwillig helpen met respect voor andere waarden en overtuigingen. Volgens
Martin (2011) kan prosociaal gedrag in de sportwereld gezien worden als ‘sportmanschip’. De
prosociale waarden die via sport kunnen worden bijgebracht zorgen voor positieve ontwikkeling bij
jongeren. Dit kan gaan van het helpen van mensen (bv. “Ik heb geleerd hoe je mensen kunt helpen”) ,
met respect voor de waarden en overtuigingen van andere mensen ( bijv. “Ik heb geleerd de
waarden en overtuigingen van mensen die van een ander ras of cultuur zijn te respecteren”), en het
gevoel zorgen voor degenen die gekwetst, boos, of geblesseerd zijn (bv. “Als ik zie dat iemand niet
7
goed wordt behandeld, wil ik helpen”). Prosociaal gedrag gaat verder ook om eerlijkheid, fair play en
verantwoordelijkheid nemen.
De idee dat sport en bewegen de sociale ontwikkeling positief beïnvloedt, is niet nieuw. De
sportsetting wordt gezien als een geschikte context voor jongeren om een waaier aan vaardigheden
aan te leren of te trainen. Dit komt onder meer door de frequentie aan sociale interacties, het leren
omgaan met winst en verlies en doordat sport gewenst en ongewenst gedrag direct zichtbaar maakt
(Bailey & Dishmore, 2004).
Onderzoek (Jacobs & Diekstra, 2007) constateerde inderdaad dat bepaalde condities, zoals de relatie
tussen de sporter en de sportbegeleider en de houding ten aanzien van fair play van de sporters
zowel als van de sportbegeleider, resulteren in minder problematisch gedrag in en om het veld, een
verhoogd bewustzijn en een toename van prosociaal gedrag. Al vroeg wezen interventiestudies uit
dat er een essentiële rol is weggelegd voor de begeleider. Een competent en gemotiveerde
begeleider zorgde voor positieve resultaten, in de sfeer van moreel redeneren (Romance et al.,
1986), fair play (Gibbons et al., 1995) en persoonlijke verantwoordelijkheid (Parker & Hellison, 2001).
Onderzoek benadrukt dat de context van het sportaanbod of van het bewegingsonderwijs een
belangrijke factor is om de positieve waarde ervan te kunnen verzilveren. Het sporten moet gericht
zijn op plezier, positieve ervaringen, diversiteit, en de betrokkenheid van de deelnemers. Uit
verschillende onderzoeken blijkt een goede (club)cultuur en een bekwame, goed opgeleide
sportbegeleider twee cruciale factoren zijn voor positieve beïnvloeding van het gedrag van
jeugdsporters.
Uit de context van het onderwijs kan heel wat geleerd worden. De daar aanwezige sportparticipatie
heeft een aantal voordelen. Zo is ze bijvoorbeeld toegankelijk voor alle leerlingen en wordt er in het
algemeen minder (externe) nadruk gelegd op prestaties en winnen.
In Nederland deed Jacobs (2006) exploratief onderzoek naar de mate waarin sport en
bewegingsonderwijs bij kunnen dragen aan de vorming van prosociale waarden, normen en
gedragingen bij jongeren. Hij vond verbanden tussen sportbeoefening en zelfstandigheid, discipline
en sociale betrokkenheid. Casestudies van Cameron & MacDougall (2000) suggereren dat het aantal
jeugdige delinquenten afneemt bij participatie in gerichte sportactiviteiten. Deze brengen mogelijk
maatschappelijke waarden over bij de jongeren en dragen positieve rolmodellen aan.
Sport is niet per definitie voordelig
Verschillende auteurs hebben de samenhang tussen sportbeoefening en prosociaal gedrag
onderzocht. Opvallend is dat niet iedereen het eens is met de stelling dat sportparticipatie een
8
positieve invloed heeft op prosociaal gedrag. De onderzoeksliteratuur wijst dus niet eenduidig op
positieve effecten; er is zelfs evidentie dat het gedrag onder bepaalde omstandigheden verslechtert
(Beller & Stoll, 1995).
Onderzoek van Shields en Bredemeier (1995) wijst op de potentieel negatieve kant van sport.
Namelijk, indien in de sport alleen het eigen voordeel telt, terwijl alle beslissingen worden genomen
door de scheidsrechter of de sportbegeleider, dan lijkt het bij sportbeoefening niet meer nodig om
met de behoeften en verlangens van anderen rekening te houden. Waarden en normen worden dan
‘buiten spel gezet’. Heel wat onderzoek ondersteunt Shields en Bredemeier’s visie. Zo bleek uit
onderzoeken van Biesta et al. (2000, 2001a, 2001b) en Dirks et al. (2003) dat een intensievere
sportparticipatie gerelateerd was aan meer antisociaal gedrag.
Van Bottenburg & Schuyt (1996) suggereren dat de invloed van sportbeoefening op prosociaal
gedrag vooral afhangt van de sociaal-culturele en morele bagage die de sporter zelf al meebrengt.
Anderen menen dat het effect van competitieve sportbeoefening op sociaal gedrag mede afhankelijk
is van de vraag in hoeverre winnen in het algemeen en winnen ten koste van anderen, benadrukt
wordt. Studies laten dus zien dat adequaat gestructureerde en gepresenteerde activiteiten in een
pedagogische context een significante bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van prosociaal
gedrag, maar dat prosociaal gedrag niet noodzakelijkerwijs het resultaat is van aan sport doen.
Naast het toegenomen geloof in de meerwaarde van sport op verschillende domeinen is er dus ook
een groeiend besef dat het effectief bereiken van deze meerwaarde niet zo vanzelfsprekend is. Zo is
het bijvoorbeeld niet eenvoudig om de specifieke bijdrage van sport op de ontwikkeling en het
gedrag van jongeren te kunnen afleiden omdat jongeren via verscheidene domeinen beïnvloed
worden. Jongeren veranderen doorheen de tijd volgens de ontwikkelingsfase waarin ze zich
bevinden. In welke mate sport hier een invloed op heeft, is erg moeilijk te achterhalen. Ook is de
precieze invulling van de sportles van groot belang. Deelname aan sport op zich is (uiteraard) niet
voldoende om meerwaarde te creëren. Er zijn bepaalde voorwaarden waaraan de activiteit zal
moeten voldoen om een mogelijk effect te kunnen bekomen.
Volgens Arnold (1994) is fair play een basisvereiste voor sport als men het wil inzetten als een moreel
vormende praktijk. Maar wil een sporter of sportbegeleider aangezet worden tot ethisch
verantwoord gedrag, dan moet deze in de eerste plaats weten welke regels en gedragingen er gelden
in de verschillende sportdisciplines (Vloet en Steenbergen, 2007). Iemand kan niet beschuldigd
worden van onfair of grensoverschrijdend gedrag als hij de (ongeschreven) regels niet eens kent. Ook
het belang dat zowel door de sporters als door de sportbegeleiders wordt toegekend aan het
9
‘winnen’ heeft een mogelijk negatieve invloed. Het lijkt dat er bij sportbeoefening vaak sprake is van
een tijdelijke acceptatie van egocentrisme en dus een lager niveau van prosociaal gedrag. Daarnaast
speelt ook motivatie een belangrijke rol in het proces van beïnvloeding van gedrag en fair play. Een
sporter of sportbegeleider moet zelf inzien dat zijn gedrag bepaalde effecten kan hebben op anderen
en de nodige intrinsieke motivatie vertonen om zijn gedrag aan te passen aan de situatie.
Het niet aan bepaalde voorwaarden voldoen, leidt dus mogelijk tot een negatieve bijdrage van sport
aan de ontwikkeling van jongeren. Belangrijke factoren zijn bijvoorbeeld aandacht besteden aan de
kwaliteit van de relatie tussen sportbegeleider en speler, het belang van fair play onderschrijven, de
teamnormen ten aanzien van anti- en prosociaal gedrag en het ethisch klimaat van de
sportomgeving. Ook omgevingsfactoren spelen hun rol; zoals tegenstanders, publiek en competitieorganisatie (Vloet en Steenbergen, 2007). De kans dat gewenst gedrag voorkomt, is het grootst als de
capaciteit, de intrinsieke motivatie en de nodige randvoorwaarden aanwezig zijn. Om sport als
‘middel’ te kunnen inzetten is het dus van cruciaal belang dat jongeren zich echt aangetrokken
voelen tot de sport en sterk gemotiveerd zijn. Het is bij sommige jongeren dan ook niet altijd
eenvoudig om de andere doelen na te streven. Jongeren willen uiteindelijk vooral gewoon sporten in
een leuke en uitdagende sfeer. Daarnaast moet er ook plaats voor leer- en ontwikkelingskansen
worden voorzien. Het kunnen aanbrengen van andere dan louter sporttechnische vaardigheden vergt
heel wat competenties vanwege de begeleider.
Ethische problemen in de sportwereld
Sport en onethische praktijken kunnen jammer genoeg aan elkaar worden gelinkt. Er zijn heel wat
ethische kwesties in de sportwereld die het imago van de sport aantasten en vaak ook een verkeerd
beeld scheppen over de sportwereld. Er is bewijs dat er onethische praktijken gebeuren in de
sportwereld, maar toch is dit een gebied dat nog onderbelicht is. Het voorkomen van onethische
praktijken doet zich voor op twee manieren:

Sport kan een middel/uitlaatklep/kanaal zijn voor onethische praktijken. Denk maar aan
supporters die zich wekelijks naast het veld afreageren op tegenstanders en scheidsrechter. Ook
omkoping, gokken, fraude zijn hier voorbeelden van. Negatieve zaken omtrent genderongelijkheid,
holebi’s, diversiteit en racisme raken via de sportwereld in de aandacht. Sport kan bijvoorbeeld ook
een platform zijn waar kinderen blootgesteld worden aan mensen met slechte bedoelingen.

Maar sport kan ook de oorzaak zijn van onethische praktijken. Denk bijvoorbeeld aan
overtraining en uitbuiting van jonge talenten. De ‘handel’ in spelers o.i.v. makelaars. Begeleiders die
10
onvoldoende competent en niet gekwalificeerd zijn. Onvoldoende inspanning leveren om de
veiligheid en gezondheid van de sporters te garanderen.
Vele van deze ethische problemen kunnen worden opgevat als moeilijke kwesties die een moreel
juiste oplossing vragen. De problemen kunnen nieuw en onbekend zijn, maar kunnen ook dagelijks
wederkerend zijn. Bij het oplossen van ethische problemen zijn we genoodzaakt keuzes te maken op
basis van onze overtuigingen en gevoelens over wat er fundamenteel goed of rechtvaardig is. Het is
niet makkelijk om tot een ‘juiste’ beslissing te komen in dit ethisch conflict of dilemma. Een ethisch
dilemma is namelijk een situatie waar de waarden en normen op het spel staan en waarbij er een
keuze moet gemaakt worden tussen verschillende alternatieven, terwijl er voor elk alternatief een
goede reden kan gegeven worden. We hebben hieromtrent de ‘RESPECT STAR’ methodiek uitgewerkt
en er zijn oefeningen opgesteld om vaardigheden hieromtrent bij te brengen.
In de inleiding gaven we al aan dat we via focusgroepen met sportbegeleiders uit verschillende
contexten hebben samengewerkt. Doel hiervan was na te gaan welke proactieve accenten er bewust
door hen gelegd worden om ethisch en prosociaal gedrag te stimuleren, met welke ethische kwesties
zij geconfronteerd worden en op welke manier zij reageren op antisociaal gedrag en (ethische)
conflicten in de dagelijkse omgang.
Er hebben focusgroepen plaatsgevonden met:

Begeleiders en coördinatoren van sportkampen

Leerkrachten LO uit lagere school en secundair onderwijs

Begeleiders en coördinatoren van Buurtsport Antwerpen

Studenten 3e bachelor LO die sportbegeleider zijn in een sportorganisatie

Studenten 3e bachelor LO (2x)

Studenten 1e bachelor LO (gemengde groep) (2x)

VTS medewerkers (in het kader van een studiedag)
Bedoeling van de focusgroepen was om de deelnemers te laten reflecteren omtrent hun eigen
ervaringen en casussen te laten vertellen die in groep besproken werden. Elke deelnemer kreeg
hiervoor een groen en een rood blaadje papier waarop ze allen een door hen persoonlijk
waargebeurde situatie moesten uitschrijven. Het gaat om (on)ethische situaties die ze naar hun eigen
mening ofwel goed (groen) ofwel slecht hebben aangepakt (rood). Na enkele minuten noteren,
werden de cases besproken binnen de groep. We zorgden ervoor dat iedere deelnemer voldoende
aan bod kwam, zonder de stille(re) mensen te pushen. De verkregen input werd anoniem verwerkt.
11
Volgende aspecten zijn tijdens de focusgroepen ter sprake gekomen. We hebben deze aspecten
gerangschikt van meest naar minder voorkomend in de focusgroepen:
1. Slechte opvoeding/thuissituatie
2. Gebrek aan fair play
3. Moeilijke omgang met ouders/supporters
4. Agressie onder de spelers
5. Slechte sportbegeleiding
6. Negatieve scheidsrechters gedragingen/praktijken
7. Ongelijk sportief niveau
8. Omgaan met diversiteit
9. Moeilijk motiveren van leerlingen/sporters
10. Omgaan met individuele verschillen tussen leerlingen
11. Moeilijke organisatie van de activiteit
12. Pestgedrag naast het veld
13. Gebrek aan discipline
14. Onrechtvaardige sportbegeleiding/straffen
15. Negatieve gedragingen en praktijken van het bestuur
16. Moeilijke evaluatie van het sportspecifieke
17. Omgaan met individuele problemen
18. Atleten die te hard worden gepusht door sportbegeleiders en/of ouders
19. Verbaal misbruik
20. Onvoldoende materiaal
21. Kliekjes/uitsluiten van medespelers
22. Beledigen met als doel iemand uit concentratie te halen
23. Matchfixing/resultaten manipuleren
Bovenstaande aspecten zijn een clustering van de spontaan ter sprake gekomen situaties tijdens de
gesprekken. Deze aspecten ontstonden uit een oefening om de besproken casussen in hokjes te
steken en te categoriseren. We hebben met andere woorden getracht de kwalitatieve data te
kwantificeren. Belangrijke opmerking hierbij is dat het dus eerder om een subjectieve categorisering
gaat en het niet altijd eenvoudig is om de casussen onder te verdelen. Zo is er bijvoorbeeld een
dunne lijn tussen agressie, verbaal misbruik en het beledigen om iemand uit zijn concentratie te
halen. Maar door de focusgroepen uit te typen en ze zelf af te nemen, waren we in staat deze
oefening zo secuur als mogelijk uit te voeren.
12
Omdat we een duidelijk beeld willen hebben omtrent de ethische aspecten uit de focusgroepen, zijn
we daarnaast gaan kijken op welk niveau de problemen uit de casussen zich situeren. We gaven
eerder al aan dat er een holistische aanpak nodig is, met aandacht voor de hele sportcontext en de
verschillende actoren en beleidsniveaus. We baseerden ons op het ecologische model van De
Martelaer et al (2013) om de aangehaalde onethische aspecten te categoriseren. De Martelaer et al
ontwikkelden dit model om specifiek onderzoek te voeren naar prosociaal gedrag in de sportwereld.
Het gaf ons de mogelijkheid om de belangrijkste onethische zaken in de sportwereld te categoriseren
en het belang van een holistische aanpak te illustreren. We hebben volgende onderverdeling
gemaakt:

Jongere – begeleider – maatschappij

Micro – meso – macro

Individueel – les - collega – organisatie - beleidsniveau
Onderstaande figuur geeft deze categorisering schematisch weer zoals in het exceldocument.
Nauwe
taakperceptie
Competentie
Ethische
begeleiding
Externe werking/
communicatie
Professionalisering
Interne werking/
communicatie
Structuur
Ondersteuning
Visie
Organisatie
Collega niveau
Les niveau
niveau
(leerkracht/sportbegeleider) (klas/team…)
(school/club…)
Klimaat
Structuren
Wetten/decreten
Media
Beleidsniveau
Individueel
niveau
Leerproblemen
Meso
Emotionele
problemen
Macro
Gedragsproblemen
Maatschappij
Imago
Jongeren
(leerling,
clubllid,
deelnemer…)
Micro
Volwassenen (leerkracht, sportbegeleider,
verantwoordelijke…)
Met behulp van deze analyse onderzochten we met welke kwesties onze deelnemers het meest
geconfronteerd worden. Een opvallende vaststelling was dat de problemen vaak terug te brengen
waren naar het les- of individueel niveau (micro). De besproken problemen ontstonden vooral door
een gebrek aan ethische begeleiding, competentie of te nauwe taakperceptie van de begeleider. Of
de problemen waren het gevolg van gedrags- of emotionele problemen van de jongere. Ook het
collega niveau (meso) was een duidelijke bron van de aangehaalde problemen. Deze ontstonden
voornamelijk door een gebrek aan professionaliteit of een tekort/slechte communicatie.
Dankzij de onderlinge interactie in de focusgroepen was het interessant om na te gaan hoe
verschillend sportbegeleiders met een bepaalde situatie omgaan. Belangrijke informatie die ons in
staat stelde in te spelen op dat wat echt belangrijk/moeilijk is voor sportbegeleiders. Deze zaken zijn
13
dan ook opgenomen in de sessie omtrent ethische begeleiding. De belangrijkste onder hen worden
verder in dit document toegelicht. De casussen die door de deelnemers aan de focusgroepen naar
voor kwamen, zijn ook gebruikt in onze oefeningen (zie handleiding). Door zo relevant mogelijke
cases te gebruiken hopen we een bijdrage te leveren om sportbegeleiders te ondersteunen in het
verminderen van antisociaal gedrag en aan het stimuleren van prosociaal gedrag in en om het
sportveld.
Graag verwijzen we ook naar het 2e deel van het onderzoeksluik van de KULeuven dat aanvullend
werkt op de info uit de focusgroepen. Zij zijn nagegaan welke ethische en integriteitsproblemen in de
Vlaamse jeugdsport door sportbegeleiders en atleten worden ervaren. Speciale aandacht ging daarbij
naar verschillen tussen hoog (internationaal en nationaal) en laag (Vlaams, provinciaal, lokaal)
niveau. De resultaten van dat onderzoek zijn geïntegreerd in de workshop.
14
3. Een holistische aanpak omtrent ethiek in de sport: 3 actoren & 3 beleidsniveaus
Doorheen dit document en de workshop pleiten we voor een holistische aanpak om ethiek in de
sport aan te pakken. Wat volgt is de inhoud die we in dit VUB luik uitgewerkt hebben omtrent ethisch
verantwoord begeleiden en het stimuleren van prosociaal gedrag. Deze inhoud vormt de
theoretische onderbouw en wordt beknopter gepresenteerd in de workshop (zie bijlage). Lesgevers
die de workshop willen geven, kunnen zich op basis van deze inhoud verdiepen in het thema.
De 3 actoren & 3 beleidsniveaus
De ontwikkelde workshop heeft de ambitie om sportbegeleiders praktijkgerichte hulp te bieden in
het ethisch begeleiden van (jeugd)sport. Gezien de ruime context van ethisch thema’s in de sport
spitst dit onderzoek zich toe op items waar vooral de sportbegeleider zelf een grote invloed op kan
hebben. Onderzoek wijst uit dat de beste bijscholingen om de bagage omtrent ethisch sporten te
versterken deze zijn waarbij eerst de theorie meegeven wordt en nadien door middel van concrete
voorbeelden de link wordt gelegd met de praktijk. Daarom wordt na een korte theoretische
toelichting, vooral gefocust op reflectie omtrent het eigen ethische handelen, het omgaan met
conflicten en de interactie tussen de verschillende actoren. De ontwikkelde workshop bevat tips,
tricks, oefeningen en handvaten op maat van jeugdsportbegeleiders. Inspanningen omtrent ethiek in
een sportorganisatie gebeuren het meest efficiënt en effectief door aandacht van de drie betrokken
actoren die nauw met elkaar in relatie staan (het bestuur, de jeugdsportbegeleider & de jongere +
entourage) en met elkaar interageren op drie beleidsniveaus: het kwaliteits-, preventie- en
reactiebeleid.

Een kwaliteitsbeleid tracht een ethisch kader te scheppen. Dit niveau is het belangrijkste in het
creëren van een ethisch klimaat. Het is bijgevolg voorwaardenscheppend voor de andere
niveaus.

Een preventiebeleid bouwt voort op het kwaliteitsbeleid, maar gaat dieper in op het
inperken van risicofactoren. Het uitgangspunt is dat je niet hoeft te wachten tot er zich een (ernstig)
probleem voordoet, maar het beter is om preventief problemen te vermijden.

Een reactiebeleid bouwt voort op het preventiebeleid en bepaalt hoe met een incident kan
worden omgegaan. Dit is ook belangrijk om op te stellen, zodat men beter voorbereid is als er zich
een probleem voordoet.
15
1.
Bestuur - sporter
Het kwaliteitsbeleid van een clubbestuur heeft als doel om een ethisch klimaat in de club te
bekomen en te behouden. Het bestuur draagt deze verantwoordelijkheid ten opzichte van zijn
jeugdsporters. Dit beleid omvat bijvoorbeeld kwaliteitsvolle externe communicatie en professioneel
georganiseerde clubactiviteiten. De jeugdsporter heeft als ‘klant’ het recht om kritisch te zijn t.o.v.
het kwaliteitsbeleid en heeft tegelijk de taak om daar zelf ook actief toe bij te dragen.

Het preventiebeleid van een club gaat om het inperken van potentieel nadelige situaties aan
de hand van een meerjarenplan. De hierop afgestemde actieplannen gericht naar de jeugdsporters
kunnen onder meer gaan over het proactief aanpakken van antisociaal gedrag, het aanstellen van
een vertrouwenspersoon of API en een veilige sportinfrastructuur.

Het reactiebeleid omvat de processen die in werking treden wanneer de club geconfronteerd
wordt met incidenten. Het is het intern en (indien ook relevant) extern aanpakken en opvolgen van
een probleem. De club moet daarbij in de eerste plaats ontvankelijk zijn voor eventuele klachten, zelf
voldoende oog hebben voor probleemsituaties en deze integraal aanpakken (bv. in gesprek gaan,
schorsen…). Deze aanpak verschilt in sterke mate volgens de aard van het probleem en de heersende
clubcultuur.
2.
Bestuur - begeleider

Het kwaliteitsbeleid houdt in dat het bestuur er naar streeft een kwaliteitsvolle, veilige en
ethische club te zijn met competente begeleiders. Het zijn de begeleiders die in nauw contact staan
met de jeugdsporters, dus heeft de club er alle baat bij dat het over goede mensen beschikt. Dit kan
bijvoorbeeld door het stimuleren van bijscholingen voor de begeleiders.

Het preventiebeleid gaat de risico’s die gepaard gaan met de sportactiviteit inperken door
zichzelf en anderen in de omgeving te beschermen en zelf geen gevaarlijke situaties uit te lokken.
Duidelijke afspraken omtrent veiligheid in de club en het naleven ervan tijdens trainingen en
wedstrijden zijn hier belangrijk. Een degelijke screeningsprocedure, een specifieke ethische code en
voldoende monitoring & evaluatie van de begeleiding kunnen ook deel uitmaken van dit beleid.

Een effectief reactiebeleid houdt in dat alle medewerkers op een respectvolle en gepaste
manier omgaan met een probleem in de club (of t.o.v. personen in de club) en actief meewerken aan
16
oplossingen. De club heeft hierin een verantwoordelijkheid t.o.v. zijn begeleiders maar kan ook een
sanctie opleggen indien hij/zij zich niet naar behoren gedraagt.
3.
Begeleider - sporter
In dit luik hebben we de focus gelegd op de relatie tussen de sportbegeleider en de jeugdsporter.
Bijgevolg is de rol van de begeleider in het stimuleren van een ethisch klimaat uitvoerig uitgewerkt.

Kwaliteitsbeleid: De begeleider zal in zijn omgang met de jeugdsporter over de nodige
didactische vaardigheden moeten beschikken en geschikte oefenstof aanreiken. Hij heeft daarbij niet
alleen oog voor de sporttechnische aspecten maar zet best proactief in op de potentiële meerwaarde
van sporten (zie bv. ‘Human Capital model). Hij erkent het belang van een ethisch klimaat in de club
en draagt hier actief in bij, zowel in de clubwerking als tijdens trainingen en wedstrijden.

O.a. volgende componenten omtrent kwaliteitsbeleid worden in de workshop behandeld:
 Respectvol met elkaar omgaan.
 Fungeren als rolmodel.
 Reflecteren over het eigen ethisch begeleiden (+ oefening stripverhalen).
 Positief begeleiden.
 Op gepaste wijze communiceren.
 Verantwoorden van onethisch gedrag in de sportcontext.
 Stimuleren van prosociaal gedrag.

Preventiebeleid: De begeleider heeft als taak om de risicofactoren zoveel mogelijk in te
perken. Hij staat hierin nauw contact met het clubbestuur (bv. voldoende veilig materiaal). Dit gaat
ook veelal over de gekozen oefenstof, het ‘groepsmanagement’ en de activiteiten zo organiseren dat
incidenten en/of kwetsuren zoveel mogelijk worden vermeden.

O.a. volgende componenten omtrent preventiebeleid worden in de workshop behandeld:
 Vermijden van risicofactoren.
 Oppassen voor overdreven competitiviteit en te sterke focus op winnen.
 Attent zijn voor signalen van potentieel negatieve situaties.
 Preventief werken a.d.h.v. empowerment.

Reactiebeleid: De begeleider wordt geconfronteerd met een veelvoud aan situaties waar
hij/zij op een gepaste manier moet op reageren. Hij zal hiervoor geregeld zijn begeleidingsstijl
moeten aanpassen en regelmatig stilstaan bij zijn eigen handelen. Grote dilemma’s of conflicten pakt
hij (met hulp van het bestuur) op een gestructureerde manier aan. De begeleider is de steun en
toeverlaat van zijn jongeren en moet hen een ‘platform’ aanreiken waarin problemen of gevoelens
bespreekbaar zijn.

O.a. volgende componenten omtrent reactiebeleid worden in deze workshop behandeld:
 Omgaan met probleemgedrag (bv. pesten, agressie…).
 Ombuigen van een conflict naar een kans om de relatie te versterken.
 Gestructureerd en georganiseerd te werk gaan bij een dilemma of conflict (+ oefening
RESPECT STAR).
 Vaardigheden omtrent reactieve begeleidingsstijl (+ oefening begeleidingsstijl).
17
In de sessies omtrent dit onderwerp stellen we de oefenstof voor aan de hand van het beeld van een
boom in ontwikkeling. Met dit beeld willen we duidelijk maken dat ethisch handelen duurzame
inspanning
vraagt
en
een
ontwikkelingsproces
met
zich
meebrengt.
Willen
we
als
jeugdsportbegeleider een toffe en sportieve sfeer bekomen in en rond de sportactiviteit,
dan werken we aan het ‘ethisch klimaat’. In de bijlage kan je de presentatie van de sessie
met bijhorende handleiding en oefeningen terugvinden.
De ‘donderwolken’ geven aan dat er soms problemen opduiken of situaties ontstaan die
kunnen uitmonden in een conflict. De ‘donderwolken’ behandelen m.a.w. zaken omtrent
het reactiebeleid. Hier besteden we aandacht aan methodieken die een leidraad kunnen geven om
tot de best mogelijke reactie of oplossing te komen bij een ethisch dilemma.
De ‘takken’ van de boom stellen de componenten voor die als houvast kunnen dienen om
een ethisch klimaat te stimuleren. De ‘takken’ bevatten tips, tricks en stof die tot nadenken
tracht te zetten. De ‘takken’ zetten m.a.w. aan tot werken aan een kwaliteits- en
preventiebeleid en onderbouwt dit met ethische waarden.
Wie duurzame proactieve inspanningen levert op de drie niveaus, zal er achteraf de vruchten
van kunnen plukken in de vorm van een positieve (club)cultuur en toegenomen sportiviteit en
prosociaal gedrag.
Wat volgt is meer informatie en achtergrond omtrent de componenten (de ‘takken’ en
‘donderwolken’) die behandeld worden in de sessie verdeeld volgens de drie beleidsniveaus.
Kwaliteitsbeleid:
Ethische waarden
Om ethisch sporten te stimuleren, werden er op het beleidsniveau 3 thema’s uitgewerkt: fair play,
sociale integriteit en individuele integriteit (dit is een clustering van de bestaande 6 thema’s). Het is
belangrijk dat als men ethisch sporten willen stimuleren, men de jongeren kan vertellen wat ermee
wordt bedoeld. Volgende woorden zijn allen gelinkt aan ethisch sporten en omvatten de waarden die
in de sport belangrijk zijn om het ethisch correct te laten verlopen:











Respect
Vertrouwen / Loyauteit / Verbondenheid
Behulpzaamheid / Zorgzaamheid / Vrijgevigheid
Eerlijkheid / Betrouwbaarheid
Inzet / engagement
Beheersing / Zelfcontrole
Vriendelijkheid / Optimisme / Veerkrachtigheid
Rechtvaardigheid / Verdraagzaamheid /
Vergevingsgezindheid
Verantwoordelijkheid
Dankbaarheid
18
Respect

De basis waarvan wordt vertrokken is die van wederzijds respect.
Respect tussen de verschillende actoren is het cruciale startpunt op weg naar een ethisch klimaat.
Respect is de basisvoorwaarde van een rechtvaardige en leefbare samenleving. Wie respect heeft
voor een ander, verdient zelf ook respect. Het betekent dat je open staat voor de ander en hem
waardeert, hoe anders hij of zij ook is. Zelfrespect is ook belangrijk: hoe wil je zelf behandeld
worden?
In de sport wordt verwacht dat je solidair en respectvol handelt: tegenover jezelf, tegenover de
tegenstrever, de sportbegeleider en tegenover de omgeving. Op die manier toon je ook respect voor
het werk van die mensen die ervoor zorgen dat er mogelijkheden bestaan om te bewegen, te
sporten, te trainen en wedstrijden te spelen… Je draagt ook zorg voor het materiaal dat je gebruikt
tijdens het sporten, je uitrusting, de kleedkamers, de douches… Hierin heeft iedere actor zijn rol.
Onderzoek omtrent respect in de voetbalwereld (Rutten, 2004) heeft aangetoond dat wederzijds
respect voorkomt wanneer begeleiders de jeugdsporters op een adequate manier weten te
ondersteunen. Zo bleek een respectvolle omgang van de sportbegeleider met zijn jeugdsporters
samen te hangen met respectvol gedrag op en om het veld.
De machtspositie

Wees een duidelijk en inspirerend rolmodel voor de jongere. => Wees bewust van je machtspositie
en ‘power’.
De relatie tussen de begeleider en zijn atleten is soms zo sterk dat emoties, gedachten en
gedragingen van sportbegeleider en atleet ook nauw met elkaar verbonden zijn. Het is als begeleider
zeker meegenomen een goede ‘band’ met je atleten te hebben. Op die manier kan je als begeleider
een positieve invloed uitoefenen op hun gedragingen en wordt naar je boodschap geluisterd. Een
sterke relatie ontstaat door de manier waarop er met elkaar wordt omgegaan. Het kan de cohesie in
het team verhogen, het empathisch denken opkrikken en prosociaal gedrag teweegbrengen.
Begeleiders moeten echter voldoende bewust zijn van hun machtspositie en kunnen hier in het
slechtste geval ook misbruik van maken. Als begeleider heb je niet alleen invloed op de training, maar
bijvoorbeeld ook op het eet- en slaappatroon en de interpersoonlijke relaties van de jongere.
Daarom is het belangrijk om te bekijken welke factoren bijdragen aan de mate van macht. Maar ook
op welke manier dit zich manifesteert en of dit in extreme gevallen het welzijn van de jongere niet in
gedrang brengt. Een goede relatie met de begeleider is een beschermende factor voor jongeren die
deelnemen aan een competitieve activiteit zoals sport. Bij het verkrijgen van minder antisociaal
19
gedrag op het veld bleek er onder meer ook een grote rol weggelegd voor leeftijdsgenoten en de
mate waarin deze fair play als belangrijk beschouwden.
Reflecteren

Reflecteer regelmatig over je eigen handelen.
Belangrijk aspect van het begeleiden is om als begeleider regelmatig stil te staan bij hoe de
sportactiviteiten in werkelijkheid verlopen. Een model dat je hierbij kan helpen is terug te vinden in
de algemene Initiator opleiding van de Vlaamse Trainers school. Daar spreekt men namelijk van de
vijf bouwstenen van het didactisch proces (invloedkader van Bosmans & Detrez, 1999) en heeft men
onderstaande figuur als kapstok gebruikt.
Bovenstaand model kan een overzichtelijke structuur brengen in de voorbereiding, het verloop en de
evaluatie van de sportactiviteit. De vijf vragen die in de figuur gesteld worden, zijn belangrijk omdat
ze de basis vormen voor het nemen van de juiste beslissingen of het maken van de juiste keuzes.
Controleer als begeleider dus steeds of de 5 bouwstenen voldoende ethisch onderbouwd zijn. Voor
meer info verwijzen we je graag naar de VTS initiator cursus Algemeen Gedeelte.
Om op een snelle manier te reflecteren of je een ethisch correcte handeling of beslissing hebt
ondernomen kan je ook gebruik maken van de volgende vragen als test:
 Zou je hetzelfde gehandeld hebben mocht iedereen die je kent en respecteert het gezien
hebben?
 Zou je eigen rolmodel hetzelfde gehandeld hebben?
 Zou je het leuk vinden mochten anderen op dezelfde manier handelen?
20
Vaak besteden begeleiders onvoldoende aandacht aan evaluatie en wordt aan zelfreflectie
voorbijgegaan. Daarom werd een opdracht (zie opdracht 1) met casussen ontwikkeld die situaties of
problemen omtrent (on)ethisch handelen bevat. Het gaat meer bepaald om stripverhalen waar nu en
dan een blanco tekstballon wordt weergegeven waar de deelnemers de opdracht krijgen in de huid
van één van de personages te kruipen en aan te geven hoe zij zouden reageren. Aan de hand hiervan
reflecteren de deelnemers over hun eigen ethisch handelen.
Positieve feedback

Heb steeds oog voor het positieve (hoe klein ook) en moedig aan. Geef positieve feedback (niet
fixeren op tekorten en beperkingen).
Positieve feedback doet de kans toenemen dat het gedrag nogmaals gesteld wordt. Wanneer een
jongere regelmatig positieve feedback op zijn gedrag krijgt dan neemt het zelfvertrouwen toe.
Door feedback te geven, wordt de jongere ook opmerkzaam gemaakt voor de positieve gevolgen van
gewenst gedrag - iets dat ze uit zichzelf misschien niet zo snel zouden waarnemen. De werkrelatie
wordt versterkt en de algemene sfeer verbetert. Als we deze positieve feedback dan ook nog aan een
waarde kunnen koppelen ( verbondenheid, vriendelijkheid, respect, beheersing… ), dan is er een
verhoogde kans dat de jongere in de toekomst ook zelf meer vanuit waarden zal denken en
handelen.
Communicatie

Communiceer helder, blijf concreet, luister actief en geef ik-boodschappen.
Communiceren met jongeren is niet altijd eenvoudig. Uit een gebrek aan goede communicatie kan
snel een probleemsituatie of conflict ontstaan (zie reactiebeleid). Hier alvast enkele tips om het niet
zo ver te laten komen.

Wees een thermostaat en geen thermometer. Hou als begeleider steeds het hoofd cool, kalmeer en
ga niet mee in verhitte discussies.

Vermijd zoveel mogelijk termen als altijd, overal, nooit en haal geen oude koeien uit de gracht

Wees bewust van je referentiekader (de situatie door de ogen en de beleving van de jongere kan
totaal anders zijn) en zoek naar de achterliggende emotie. Wanneer je ziet dat iemand kwaad is, je
ook afvragen waar hij zich zorgen over maakt

Spreek in eigen naam ( bijv; : “ik heb de indruk dat” i.p.v. “anderen zeggen dat”)

Tracht zoveel mogelijk het concreet gedrag beschrijven en zo weinig mogelijk uit te gaan van
negatieve intenties of een duiding naar persoonlijkheid toe te maken

Probeer de persoon zelf te laten zeggen wat hij denkt en voelt en breng je eigen interpretaties als
mogelijkheid en niet als een feit ( “zou het kunnen dat…” )
21

Ook expliciet zeggen wat goed ging in de situatie – het gewenst gedrag vermelden niet alleen wat
niet meer kan
Verantwoorden van onethisch gedrag

Gebruik de sportcontext niet als excuus om onethisch gedrag te verantwoorden => 8 mechanismen
van het loslaten van morele waarden (Bandura)
Antisociaal gedrag zoals het bewust kwetsen van de tegenstander, valsspelen of ‘natrappen’ komen
jammer genoeg wel eens voor in de sport. Vaak zijn de omstandigheden en de context waarin dit
gedrag ontstaan is erg belangrijk in het oordeel of het al dan niet aanvaardbaar is. Wanneer
bijvoorbeeld een fout wordt begaan als reactie op een agressieve ingreep van de tegenstander zal
een atleet snel beweren dat hij niets fout deed omdat het werd uitgelokt. Het verantwoorden van
onethisch gedrag komt geregeld voor in de sport en zorgt er op die manier ook voor dat slecht
gedrag op het veld meer voorkomt.
De bekende filosoof Bandura meende dat ons gedrag wordt gestuurd door de mate waarin ons
gedrag voor positieve of negatieve gevolgen voor anderen zorgt. Bv. in theorie zou dit betekenen dat
wanneer een rugbyspeler een tegenstander kwetst als gevolg van een wilde tackel, hij zich volgende
keer zal inhouden zodat dit niet meer voorvalt. Je voelt al snel aan dat dit in sport niet realistisch is
en een harde tackel “nu eenmaal bij rugby hoort”. Bandura (1991) stelt dat sport inderdaad een
aparte context is, waar immoreel gedrag vaak wordt verantwoord door ‘8 mechanismen van morele
ontkoppeling’. Hierdoor schuiven sporters hun verantwoordelijkheid omtrent ethisch en prosociaal
gedrag van zich af zonder er zich slecht bij te voelen. (Bandura et. al., 1996)
1. Rechtvaardigen: Het gedrag verantwoorden en goedpraten door te spreken van “het doel
heiligt de middelen” of een “professionele fout”.
2. Minimaliseren: Eufemismen gebruiken en zo het gedrag minimaliseren met de gedachte “dat
het erbij hoort”.
3. Voordelig vergelijken: De situatie vergelijken met een situatie uit een andere context om het
gestelde gedrag er positiever te laten uitkomen. Denk aan: “in onze tijd/in die club was het
nog veel erger!”
4. Verleggen verantwoordelijkheid: De verantwoordelijkheid voor het gedrag van zich
afschuiven door de schuld bij iemand anders of de groep te leggen (bv. ik deed het voor het
team/ de sportbegeleider had het mij opgedragen”).
5. Verspreiding van de verantwoordelijkheid: Het gedrag goedpraten door te stellen dat
iedereen het doet.
6. Verdraaien van de gevolgen: De werkelijke gevolgen van de actie niet onder ogen komen (bv.
het zal wel meevallen met blessure/schorsing...).
22
7. Voorstellen als iets onmenselijk: De tegenstander als iets onmenselijks voorstellen zodat je
hem ook niet meer als een mens moet behandelen (hij is een beest op het plein, een echte
machine).
8. Reactie op provocatie: Gedrag goedpraten door het voor te stellen als een reactie op
onethisch gedrag ( bv. hij begon, ik ga me niet laten doen).
Stimuleer prosociaal gedrag

Ga voor het stimuleren van prosociaal gedrag!
Prosociaal gedrag wordt beschreven als vrijwillig gedrag dat overwegend gericht is op het vergroten
van het welzijn of welbevinden van anderen. Het is een uiting van sportiviteit, fair play en empathie.
Het is als jeugdsportbegeleider een gemiste kans indien je dit niet zou nastreven.
Graag verwijzen we naar het theoretisch kader, waar reeds uitgebreid werd ingegaan op wat
prosociaal gedrag in de sportwereld inhoudt, hoe het wordt beïnvloed en hoe het geïmplementeerd
kan worden en wat de valkuilen hieromtrent zijn. In de sessie wordt er tevens een filmpje getoond
hieromtrent en worden er enkele tips gegeven.
Doorzetten

Hou vol. Zet door volgens de ingeslagen weg.
Effectieve gedragswijziging en gedragsbehoud vraagt duurzame inspanningen. Het creëren van een
ethisch klimaat gebeurt stap voor stap en waarschijnlijk met vallen en opstaan. Als begeleider krijg je
dan ook meerdere kansen om een goede aanpak of een alternatief op problemen te bedenken. Elke
positieve beslissing, ethische verantwoorde actie of goede daad zijn een stap, hoe klein ook, in de
goede richting. Een ethisch klimaat bereik je niet door een grote eenmalige actie, maar door elke
keer opnieuw verantwoorde beslissingen of acties te ondernemen.
Preventiebeleid:
Risicofactoren vermijden

Tracht risicofactoren te vermijden
Een aantal omstandigheden kunnen de begeleider en jongeren belemmeren om optimaal te
functioneren. Tracht als begeleider voldoende bewust te zijn van onderstaande factoren:

Denk vooraf na over het anticiperen op de groep: Heb ik vooraf al bepaalde negatieve
‘signalen’ ontdekt? Hoe ga ik deze (moeilijke) groep beheren? Hoe zal ik inspelen op
incidenten (als er zich voordoen)? Hoe ga ik omgaan met eventuele kliekjes? Op welke
positieve aspecten ga ik inzetten om een positieve sfeer te creëren?
23

De grootte van het sportterrein wordt best zo veel mogelijk aangepast volgens de
verhouding tussen de oppervlakte en het aantal jongeren. Te kort bij elkaar kan conflicten in
de hand werken, te ver uit elkaar kan dan weer nadelig zijn om goed overzicht te kunnen
houden en het gezag bemoeilijken.

Een veilige, overzichtelijke en ordelijke infrastructuur schept tegelijk een basisveiligheid,
straalt rust en disciplinering uit en houdt de risico’s op ongevallen en incidenten beperkt.

Lawaaibevorderende factoren zoals harde materialen worden best zo veel als mogelijk
ingeperkt.

Structuur, orde en herhaling zijn belangrijke begrippen tijdens de training. Bij consequent
handelen wordt dit op de duur een automatisme waardoor je veel meer kunt bereiken. Je
ontwikkelt als het ware een patroon.

De samenstelling van de groep bepaalt de mate van inzet en medewerking. Het aantal
jongeren, maar ook de heterogeniteit van de groep kan een aanpak sterk bemoeilijken. Soms
is er een enorme diversiteit in talent, interesses, achtergrond en gaat dit gepaard met
problemen. De afwezigheid van uitgesproken positief ingestelde leidersfiguren onder de
jongeren kan dit bemoeilijken.
Overdreven competitiviteit

Pas op voor overdreven competitiviteit en te sterke focus op winnen. Leg de lat niet te hoog.
Behandel je leden in de eerste plaats als kind en op de tweede plaats als atleet.( persoon vs. object
=> winst)
“Sport is too much a game to be a business and too much a business to be a game”
(Hums, Barr, & Gullion, 1999).
Sport is alomtegenwoordig in de kranten & media en evenementen en wedstrijden lokken duizenden
supporters. Elitesport dankt zijn populariteit in grote mate aan het competitie-element. Echter, de
sterke nadruk op competitiviteit kan ook een bron van conflicten zijn en heeft invloed op de mate
van sportiviteit. Het is bijgevolg erg belangrijk hier behoedzaam mee om te gaan in de context van
jeugd- en breedtesport.
Het thema wordt vaak als belangrijke ethische kwestie naar voor geschoven met betrekking tot
jeugdsport omdat literatuur hieromtrent bewijst dat een te sterke nadruk op winnen het plezier van
jongeren in sport doet afnemen. De idee dat ‘het doel de middelen heiligt’ en er ‘koste wat het kost’
gewonnen moet worden zorgt voor een negatief effect (bv. sneller verbreken van regels, meer
agressie…). De druk om te slagen voor evaluaties, limiet behalen, kampioenschappen
winnen…dragen ertoe bij dat er niet voldoende aandacht wordt geschonken aan de positieve
24
eigenschappen van sport. Cook & Cole (2001) omschrijven het als: Wie en wat kinderen zijn staat
haaks tegenover de idee van harde competitie, ten-alle-kost winnen en winnen om het winnen zelf.
Het is niet onbelangrijk in te zien in welke mate competitieve sport jonge atleten meer kwetsbaar
maakt voor misbruik. De drang om te winnen overschaduwt de positieve redenen om aan sport te
doen. De jongere wordt dan eerder een ‘object’ of ‘instrument’ dat de begeleider status kan
bijbrengen. Eens deze verandering in identiteit plaatsvindt, wordt de atleet niet meer bekeken als
een individu met persoonlijke noden en rechten, maar eerder als een middel op weg naar sportief
succes. Wanneer atleten bereid zijn om alles te doen om hun sportieve droom waar te maken, gaan
ze sneller onethische praktijken toelaten of rechtvaardigen omdat ze geloven dat het hen helpt hun
doelstelling te behalen. De te ver doorgedreven zoektocht naar het perfectioneren van de
lichamelijke prestaties maakt bijvoorbeeld ook de stap naar het gebruik van doping kleiner.
Volwassenen moeten daarom ten allen tijde waakzaam zijn dat ze niet hun eigen noden en
doelstellingen in sport achterna jagen via het kind.
Het is in dit opzicht belangrijk te nuanceren dat doorgedreven lichamelijke inspanning inherent is aan
sport; het is nu eenmaal eigen aan sport om beter te willen worden en om kracht, snelheid en
specifieke vaardigheden te ontwikkelen. Bovendien is het de rol van de sportbegeleider om zijn
atleten aan te moedigen te presteren en duwt hij ze soms uit hun 'comfort zone' om beter te
worden. Het is soms dan ook een moeilijke taak onderscheid te maken tussen doorgedreven training
en lichamelijke inspanning die grensoverschrijdend en schadelijk is.
Negatieve signalen

Wees alert voor negatieve signalen.
Jongeren gaan het niet altijd komen vertellen als ze met een probleem zitten. Tracht daarom verder
te kijken dan het gestelde gedrag. Maak contact met de jongeren en hun leefwereld. Tracht je in te
leven in hun referentiekader.
Het referentiekader is de bril waardoor iemand naar de werkelijkheid kijkt en deze interpreteert.
Deze blik is dus puur persoonlijk en subjectief m.a.w.: Wat jij leuk/normaal vindt ,is niet noodzakelijk
hetzelfde bij anderen. Het referentiekader wordt onder andere beïnvloed door:
 Verleden (wat heb je meegemaakt?)
 Opvoeding (wat heb je thuis geleerd?)
 Vrienden (welke invloed hebben zij op je gedrag?)
 Opleiding (wat heb je op school geleerd?)
 Leeftijd (wat was gangbaar in die tijd?)
 Karakter (welke eigenschappen zijn typisch voor je persoonlijkheid?)
25
 Stemming van het moment (voel je je op dit moment goed in je vel?)
Empowerment

Ga voor empowerment. Gebruik de groep zoveel mogelijk als middel.
Jongeren bevinden zich in een ontwikkelingsproces waarin ze de ervaring en steun van hun
sportbegeleider goed kunnen gebruiken. In dit opzicht is het echter belangrijk dat er voldoende
verantwoordelijkheid bij de jongere zelf wordt gelegd. We willen als begeleider het
eigenwaardegevoel stimuleren en ze inzicht laten krijgen in hun eigen mogelijkheden en
beperkingen. Empowerment vertrekt vanuit hun sterke punten, leefwereld en vaardigheden. Het is
het versterken van jongeren door het geven van kansen om hun inbreng te doen. Een positieve kijk
en overtuiging van de capaciteiten van de jongeren is belangrijk. Jongeren voelen het namelijk snel
als ze au sérieux genomen worden.
Aan atleten wordt best vanop jonge leeftijd de waarde van sportief gedrag aangeleerd. Het belang
van eerlijkheid, fair play, nederigheid en beleefdheid moet voldoende onderstreept worden en de
verantwoordelijkheid hiervoor wordt best in de eerste plaats bij de jongeren zelf gelegd. Vals spelen
is bijvoorbeeld één van de grotere ethische problemen in de sportwereld. De motivatie om vals te
spelen komt voort uit de drang om te winnen, iets te verdienen (geld, prijs, trofee), of door een
competitieve ingesteldheid gecombineerd met angst dat op eerlijke wijze niet kan gewonnen
worden. Vals spelen is je verantwoordelijkheid ontlopen en zorgt niet alleen voor oneerlijke
resultaten, het ondermijnt ook de ‘sportieve geest van het spel’. In een ideale wereld neemt de jonge
sporter de verantwoordelijkheid om zichzelf en de groep te corrigeren en zijn er bijvoorbeeld geen
scheidsrechters of juryleden meer nodig. Wanneer er op deze manier met sport wordt omgegaan is
er al een belangrijke voorwaarde voldaan om emotionele en sociale competenties bij te brengen.
Reactiebeleid:
Omgaan met probleemgedrag & agressie

Pas je begeleidingsstijl aan naargelang probleemgedrag,
geweld/agressie voorkomt.
Geweld en agressie zijn nauw met elkaar verbonden, maar kunnen
in de sport niet als synoniemen gebruikt worden. Agressie op het
sportveld beschouwen we als iets dat nauw samenhangt met onze
drang om te winnen, met onze behoefte te presteren en
zelfontplooiing. Het is een kracht die we spontaan aanspreken
wanneer we ons letterlijk of figuurlijk moeten verdedigen of wanneer we moeite moeten doen om
26
ons doel te bereiken. Agressie kan een waardevolle, natuurlijke kracht zijn die ons helpt te presteren
en wedstrijden te winnen. Bij het voorkomen van agressie op het sportveld worden de spelregels ook
vaak niet overschreden.
Wanneer dit wel gebeurt, kan er sprake zijn van een destructieve vorm van agressie. In dat geval
noemen we het geweld omdat er nu wel sprake is van gedrag dat schade berokkent en waarbij de
ander niet langer gerespecteerd blijft in zijn eigenwaarde. De Wereldgezondheidsorganisatie
hanteert een brede definitie van geweld en spreekt van ‘het intentioneel aanwenden van of dreigen
met fysieke of psychologische macht of kracht, ten aanzien van zichzelf, een andere persoon of tegen
een groep of gemeenschap en wel zo dat er sprake is van of een reële kans bestaat op het
toebrengen van kwetsuren, de dood, psychologische schade, een problematische ontwikkeling of
deprivatie’.
In dat kader moet er ook goed onderscheid gemaakt worden tussen de agressie op de tribune en
deze op het veld. Want gedrag tijdens het sport beoefenen en gedrag tijdens sport bekijken zijn in
dat opzicht erg verschillend.
Omgaan met jongeren die zich op of naast het veld geregeld niet gedragen zoals het hoort, is voor
een begeleider vaak een moeilijke opdracht. Wanneer je als begeleider besluit in te grijpen, denk dan
niet te snel in “er op of er onder” termen om het probleemgedrag op te lossen. Denk eraan dat het
gedrag geleerd is en dus kan veranderen via bijkomend leren en positieve bekrachtiging (zie
kwaliteitsbeleid). Wees je ervan bewust dat wangedrag vaak echter niet wordt afgeleerd in de zin dat
het definitief verdwijnt. Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij hoge emotie tijdens een
belangrijke wedstrijd) kunnen oude negatieve gedragspatronen terug geactiveerd worden.
Conflict = kans

Zie een probleem/conflict als een kans (bv. om de relatie te versterken).
Een conflict is een situatie waarin twee tegengestelde wensen botsen. Bij dergelijk gedrag worden de
psychische en of fysieke grenzen van iemand overschreden. Een conflict beheersen is dan ook
moeilijk. Het belang van de relatie wordt afgewogen tegen het persoonlijke doel, wat de stijl van het
conflict bepaalt. Conflicten vermijden, je aanpassen, een strijd leveren of onderhandelen…niet
eenvoudig! Zeker in de sportcontext, waar macht en emotie een conflict vaak vertroebelen.
Wees ervan bewust dat elke partij zijn eigen wensen en behoeften heeft. Een goede eerste stap is
het probleem trachten om te draaien van ‘jij tegen ik’ naar ‘jij en ik tegen het probleem’ en een
gezamenlijk doel te zoeken. Onderstaande figuur geeft een model – de zogenaamde Theory of
Constraints for Education (TOCfE) - omtrent conflicthantering schematisch weer.
27
Figuur: Grienberg et al. (2008) Conflicten². Gids voor leren en samenleven.
Een conflict omzetten naar een kans voelt niet meteen natuurlijk aan. Vaak zorgt de situatie eerder
voor enorme irritatie en frustratie. Hier zijn alvast enkele absolute dont’s (vermijden dus!):

Waarschuwingen/vermaningen. 'Dit is de laatste keer dat je...'

Bevelen/commanderen. 'Jij gaat nu direct... '

Dreigementen. 'Als je niet doet wat ik zeg dan...'

Beschuldigingen. 'Het is allemaal jouw schuld dat... '

Oordelen/labelen. 'Jij bent gewoon lui...'

Afkeuringen. 'Je hebt waardeloos gespeeld.'

Sarcasme. 'Moet je Miss Perfect eens horen... '

Moraliseren/preken. 'Zo hoor je dit gewoon niet te doen.'

Schelden. 'Rot op! Hooligan!'

Belachelijk maken. 'Ach, het wordt ook nooit wat met jou.'

Smeken. 'Alsjeblieft, ik zal nooit meer... '

Schuldgevoel opwekken. 'Vind je zelf dan ook niet dat je... '

Beledigingen. 'Eens een ‘loser’, altijd een ‘loser’.'

Zondebok aanwijzen. 'Het is allemaal de schuld van... '
Het klinkt zo logisch dat de volgende praktijken niet bijdragen aan de oplossing van een conflict, maar
ze komen maar al te vaak voor en zijn de bron van escalatie.
Indien je je verder wil verdiepen in deze materie raden we life space crisis intervention (LSCI) aan. Dat
is een verbale interventiemethodiek die leert om te gaan met kinderen en jongeren in conflict en
crisis. Het laat je toe om een crisis bij kinderen en jongeren te gebruiken als leermoment. Door vooral
bewust om te gaan met enkele valkuilen tijdens en na een crisissituatie proberen we de relatie
28
tussen de jongere en de volwassene te verbeteren. De methodiek geeft een aantal inzichten mee aan
begeleiders om vooral hun interactie met kinderen en jongeren bewuster te hanteren.
Omgaan met een ethisch dilemma

Ga gestructureerd en georganiseerd te werk bij een ethisch dilemma.
Drijf niet ongericht - geleid door emotie - mee bij een conflict maar gebruik de RESPECT STAR
methodiek.
Het is belangrijk om als begeleider op een adequate manier te kunnen omgaan met ethische
dilemma’s. Dit is de hoofdreden waarom we de RESPECT STAR methodiek ontwikkeld hebben(zie
opdracht 2). De methodiek ontstond na een brainstorm en is afgeleid uit verschillende theorieën
rond ethische besluitvorming. (bv. Zinn’s (1994), Von Schmid (2006))
Het is belangrijk dat sportbegeleiders een duidelijk beeld krijgen van het ethisch probleem dat zich
stelt. Het duidelijk analyseren van een ethisch dilemma gaat ervoor zorgen dat sportbegeleiders het
huidige probleem adequater kunnen oplossen en in de toekomst eerder proactief dan reactief gaan
kunnen optreden (Hums et al., 1999). Een degelijke implementatie van een besluitvormingsmodel als
RESPECT STAR zou kunnen leiden naar een verhoogd bewustzijn en beter afhandelen van ethische
situaties. Het uiteindelijke doel is een vermindering van onethisch gedrag op en naast het sportveld.
Begeleidingsstijl

Wees duidelijk en consequent in acties => wees bewust van je reactieve begeleidingsstijl.
Wanneer de sportactiviteit niet helemaal verloopt zoals het hoort, kan een begeleider de situatie op
verschillende manieren oplossen. Er bestaan vier verschillende manieren om te reageren op een
situatie: (1) toedekken, (2) ontlopen, (3) confronteren & (4) forceren. Welke stijl men best hanteert,
is afhankelijk van: (a) de eigen persoonlijke voorkeur of stijl, (b) het resultaat dat men als begeleider
wil behalen en (c) het belang van de relatie met de andere betrokkene(n). Graag verwijzen we naar
opdracht 3 voor info en oefeningen hieromtrent.
Pesten

Ga bij pesten zoveel mogelijk voor een NO Blame aanpak.
Pesten blijkt één van de grotere ethische problemen in de sportwereld. Niet verwonderlijk, omdat
pesten in de eerste plaats een maatschappelijk probleem is, en sport een soort weerspiegeling is van
die maatschappij. Toch is sport een aparte context die extra aandacht verdient. Een onderzoek wijst
er bijvoorbeeld op dat meer dan de helft (64%) van de kinderen met overgewicht gepest worden
omtrent hun overgewicht (Puhl & Peterson 2012). Een niet onbelangrijk gegeven voor de
sportwereld waar zoveel aandacht uitgaat naar het lichaam.
29
Het kan bij slachtoffers leiden tot depressies, psychosomatische gezondheidsklachten en een lage
zelfwaardering. Bij daders blijkt pesten een voorspeller van crimineel en antisociaal gedrag. Niet
alleen tijdens de sportbeoefening, maar ook voor en na het sporten (in kleedkamers en
fietsenstallingen) en net buiten de supervisie van de begeleider komt pesten regelmatig voor.
Sportorganisaties zouden meer bedacht moeten zijn op pestgedrag. Voor scholen bestaan inmiddels
diverse antipestprogramma’s. Uit onderzoek in Nederland (Baar, 2012) blijkt dat dergelijke
programma’s voor sportorganisaties ontbreken. Ook in Vlaanderen is hieromtrent een gebrek aan
onderzoek en workshops. De mogelijk positieve gevolgen die aan jeugdsportbeoefening worden
toegeschreven verklaren wellicht de geringe beleidsmatige aandacht voor pesten in de sportwereld.
Dit is opmerkelijk omdat heel wat jongeren actief zijn in een sport en de sportorganisatie naast de
school de belangrijkste plek is waar kinderen elkaar ontmoeten en sociale rollen oefenen.
Hoe sportbegeleiders in sportorganisaties met het thema omgaan is nog niet geweten. Opmerkelijk,
want zij zijn immers ook verantwoordelijk voor het voorkomen van, en optreden bij, pestgedrag maar
hebben hier vaak geen scholing omtrent gehad. Het is dan ook daarom dat we in deze didactische
workshop sportbegeleiders enkele handvaten aanreiken om met het thema pesten om te gaan.
Straffen

Denk goed na over de impact van de straf die je geeft.
De vraag of er na ongewenst gedrag een sanctie of straf moet vallen is niet eenvoudig te
beantwoorden. Het is namelijk van erg veel afhankelijk: de context, het beleid in de club, de
afspraken hieromtrent, de begeleidingsstijl, de aard van het gedrag, de frequentie… Het is dan ook
niet mogelijk om duidelijk af te bakenen wanneer en welke sanctie kan volgen. Wel geven we enkele
aandachtspunten mee die er voor kunnen zorgen dat, als je als begeleider beslist om een straf uit te
delen, deze effectief en menselijk is:
 Maak vooraf duidelijke afspraken over straffen en de mogelijke gevolgen ervan.
 Zorg er voor dat de straf in verhouding staat tot de overtreding.
 Voer de straf ook werkelijk uit en zorg ervoor dat beide partners eensgezind zijn over de
straf.
 Straf zo snel mogelijk na de overtreding
 Link de straf met het te bestraffen feit
 Let er op dat de straf geen beloning is
 Straffen is geen machtsmisbruik!
 Teveel straffen wordt inefficiënt
30
 Denk goed na over welke straf je uitspreekt
 Ga nooit opbieden in het geven van een straf
 Rond een straf altijd af
31
4. De workshop
De ontwikkelde workshop heeft de ambitie om sportbegeleiders praktijkgerichte hulp te bieden in
het ethisch begeleiden van (jeugd)sport. Gezien de ruime context van sportief ethisch thema’s spitst
dit onderzoek zich toe op items waar vooral de sportbegeleider zelf een grote invloed op kan
hebben. Onderzoek wijst uit dat de beste workshops om de bagage omtrent ethisch sporten te
versterken deze zijn waarbij eerst de theorie meegeven wordt en waarbij nadien door middel van
concrete voorbeelden de link dient worden gelegd met de praktijk. Daarom wordt na een korte
theoretische toelichting, vooral gefocust op reflectie omtrent het eigen ethische handelen, het
omgaan met conflicten en de interactie tussen de verschillende actoren. De ontwikkelde workshop
bevat tips, tricks, oefeningen en handvaten op maat van jeugdsportbegeleiders.
Bij het volgen van de workshop hebben de deelnemers alvast volgende vaardigheden
geoefend/geleerd:

Kennis omtrent ethiek in de sport & ethisch begeleiden van jeugdsport

Bewustwording van eigen handelen

Het omgaan met onethische situaties

Het gestructureerd aanpakken van ethische dilemma’s

Communiceren met doelgroep

Het verantwoord oplossen van conflicten

Kritische blik ten opzichte van ethische situaties

Discussiëren / lerend netwerken

Het nemen en geven van verantwoordelijkheid
Deze workshop heeft niet de ambitie te zeggen wat juist of fout of goed of slecht is. Het doel van
deze workshop is vooral een handvat geven dat je als ethische gids kan kiezen in de begeleiding van
jeugdsport. Het is best mogelijk dat je je niet in alle gegeven inhoud kan vinden, of dat je niet altijd
akkoord bent met wat wordt gepresenteerd. Dat is niet erg, je kiest als begeleider best zelf wat voor
jou persoonlijk en je sportcontext werkt en wat niet. We zijn er van overtuigd dat een goed
ontworpen workshop ethisch en prosociaal gedrag kan bijbrengen. Academische studies (bv. Dyson
et al., 2009) over de effectiviteit van een bepaalde lesgeefstijl, lesmethode of specifieke cursus in de
lichamelijke opvoeding bevestigen dit.
Inhoud
Er wordt lesmateriaal ontwikkeld voor een workshop van 120 minuten. Er wordt in deze workshop
bewust gekozen voor een deductieve benadering. Bij de deductieve benadering is het de lesgever die
eerst instructies, theorie en/of een kader meegeeft en uitlegt. Hierna gaan de participanten actief
32
aan de slag met de aangereikte inhoud. De gebruikte werkvormen werden geselecteerd uit de
boeken, workshops, academische literatuur…en zelf ontwikkeld. De lesgevers kunnen alle belangrijke
informatie en theoretische achtergrond omtrent het geven van de workshop terugvinden in dit
rapport.
Tijdens de sessie wordt een actieve participatie van de deelnemers gevraagd. Het is daarbij de
bedoeling dat er met elkaar in dialoog wordt gegaan en dat er van elkaar kan geleerd worden. Om dit
te stimuleren worden er door de presentator tijdens de workshop geregeld vragen gesteld en actief
gepolst naar opinies omtrent ethisch begeleiden. Daarnaast voeren de deelnemers drie opdrachten
uit. Alle info omtrent het aanpakken van de workshop en de opdrachten zijn terug te vinden in de
bijhorende handleiding van de ontwikkelde workshop ‘ethisch begeleiden van (jeugd)sport’.
Deze handleiding is opgesteld om lesgevers die de workshop willen geven, te helpen zodat het een
aangename en leerrijke ervaring wordt voor zowel lesgever als cursisten. We achten deze
handleiding nodig omdat we het voor iedereen mogelijk willen maken deze workshop zo efficiënt en
effectief als mogelijk te kunnen geven. Bovendien is het doceren van de inhouden niet altijd evident
voor diegenen die niet nauw bij het bijhorende onderzoek betrokken waren.
De structuur van de workshop is als volgt:

Het eerste deel van de sessie staat in het teken van theoretische achtergrond omtrent ethiek
in de sport, de rol van de jeugdsportbegeleider en de nood aan een goed beleid.

Daarna besteden we aandacht aan zelfreflectie en het correct reageren op onethische
situaties. Dit deel bevat opdracht 1.

Tenslotte worden er handvaten uitgereikt en getest waarmee sportbegeleiders hun eigen
ethisch handelen kunnen verhogen en prosociaal gedrag bij anderen kunnen stimuleren. Dit
deel bevat opdracht 2 en 3.
Opdracht 1: Reflectie omtrent ethisch begeleiden a.d.h.v. een stripverhaal
Belangrijk aspect van het didactisch proces is om als begeleider regelmatig stil te staan bij het eigen
handelen. Vaak besteden begeleiders echter onvoldoende aandacht aan evaluatie en wordt aan
zelfreflectie voorbijgegaan. Daarom werd een opdracht met casussen ontwikkeld in de vorm van
stripverhalen.
De uitgewerkte stripverhalen zijn allen afkomstig van de gevoerde focusgroep gesprekken en zouden
dus relevant moeten zijn voor de sportwereld. De stripverhalen zijn zelf gecreëerd via de online
webtool genaamd ‘Toondoo’. In de handleiding kan je de stripverhalen terugvinden. We hebben
cases uitgewerkt omtrent:
33

Fair play niet respecteren en opzettelijk verliezen

Omgaan met een heterogene groep op het vlak van ontwikkelingsniveau

Pesten binnen de sportwereld

Externe prestatiedruk op jonge atleten

Bedenkelijk gedrag van sportbegeleiders
Opdracht 2: Een ethisch dilemma aanpakken via de RESPECT STAR methodiek
Het is niet makkelijk om tot een ‘juiste’ beslissing te komen in een ethisch conflict of dilemma. Een
ethisch dilemma is een situatie waar de waarden en normen op het spel staan en waarbij er een
keuze moet gemaakt worden tussen verschillende alternatieven, terwijl er voor elk alternatief een
goede reden kan gegeven worden.
Er worden een aantal complexe ethische dilemma’s voorgesteld waar de deelnemers een oplossing
trachten te formuleren aan de hand van de RESPECT STAR methodiek. De methodiek omvat een
acroniem waarbij de letters van RESPECT de eerste letter van de woorden vormen die de situatie in
kaart helpen te brengen. De letters van STAR bevatten dan weer de eerste letter van de woorden die
oplossingsgericht focussen en het dilemma echt aanpakken. In de handleiding kan je de oefeningen
raadplegen.
Opdracht 3 : Reactieve begeleidingsstijl
Wanneer de sportactiviteit niet helemaal verloopt zoals het hoort, kan een begeleider de situatie op
verschillende manieren oplossen. Er bestaan vier verschillende manieren om te reageren op een
situatie.
 Toedekken: De sportbegeleider reageert lacherig of komt niet openlijk uit voor zijn mening.
 Ontlopen: De sportbegeleider reageert helemaal niet of reageert volkomen onverschillig.
 Confronteren: Open communicatie via een gesprek (individueel of in groep)
 Forceren: De sportbegeleider wil zijn eigen wil doordrukken en acht vooral het resultaat
belangrijk.
Een sportbegeleider probeert best de verschillende reactieve begeleidingsstijlen met elkaar af te
wisselen in functie van de situatie. Op deze manier gaat een gekozen stijl een krachtiger effect
teweegbrengen.
De evaluatie
De sessie is reeds twee maal getest geweest op een groep bachelor LO studenten van de VUB
eenmaal bij een groep master sportmanagement studenten van de Universiteit Gent. Er werd aan de
34
deelnemers gevraagd een evaluatieformulier in te vullen. Het formulier werd opgebouwd op basis
van de wetenschappelijk gevalideerde ‘exemplary teacher course questionnair (ETCQ) van Kembera
& Leung (2008). Bedoeling van deze evaluatie is na te gaan in welke mate de gegeven workshop de
‘ideale’ les benaderd. Het geeft ons de mogelijkheid om de sterke kanten van de gegeven workshop
en de zaken die beter kunnen, te detecteren.
Aan de hand van deze evaluatie, videobeelden, feedback van de deelnemeren de eigen opgebouwde
ervaring hebben we de sessie kunnen bijsturen en optimaliseren. Het evaluatieformulier kan na de
workshop ingevuld worden door de cursisten en is terug te vinden in de handleiding.
35
5. Besluit
Omwille van de eerder aangehaalde moeilijkheid om gedragsverandering te gaan meten, hebben we
in dit project gekozen om vooral op zoek te gaan naar wat de ideale omstandigheden en
belangrijkste voorwaarden zijn waaraan een sportles moet voldoen om ethisch(er) en prosociaal
gedrag te stimuleren. De in dit kader ontwikkelde workshop moet sportbegeleiders dan ook de
vaardigheden geven om zowel proactief als reactief voor het ideale ethische klimaat te zorgen. Een
klimaat dat aanleiding kan geven tot positieve gedragsverandering en verhoogd prosociaal denken en
doen bij de deelnemende jongeren en de actoren in hun directe omgeving.
Onderzoek benadrukt dat de context van het sportaanbod of van het bewegingsonderwijs een
belangrijke factor is om de positieve waarde ervan te kunnen verzilveren. Het sporten dient immers
vooral gericht te zijn op plezier, positieve ervaringen, diversiteit, en de betrokkenheid van de
deelnemers. Uit verschillende onderzoeken blijken een goede (club)cultuur en een bekwame - goed
opgeleide - begeleider twee cruciale factoren voor positieve beïnvloeding van het gedrag van
jeugdsporters.
Het niet aan bepaalde kwaliteitsvoorwaarden voldoen, leidt mogelijk tot een negatieve bijdrage van
sport aan de ontwikkeling van jongeren. Om sport als ‘middel’ te kunnen inzetten is het verder ook
van cruciaal belang dat jongeren zich echt aangetrokken voelen tot de sport en sterk gemotiveerd
zijn. Het is bij sommige jongeren dan ook niet altijd eenvoudig om de andere doelen, zoals (meer)
prosociaal gedrag, na te streven. Het kunnen aanbrengen van andere dan louter sporttechnische
vaardigheden vergt dan ook heel wat competenties vanwege de begeleider.
Recent onderzoek wijst uit dat de theoretische bagage over ethisch verantwoord sporten van
toekomstige jeugdsportbegeleiders in Vlaanderen eerder laag ligt. Dit onderzoek bewees ook dat de
beste aanpak om de EVS-bagage te versterken deze is waarbij eerst de theorie meegeven wordt en
waarbij nadien - door middel van concrete voorbeelden - de link wordt gelegd met de praktijk
(m.a.w. een deductieve aanpak). Er is dus nood aan meer aandacht voor dit onderwerp in de
opleiding met een duidelijke ‘kadering’ van wat er onder ethiek verstaan wordt. De workshop lijkt het
best toepasbaar in de opleiding van toekomstige jeugdsportbegeleiders en in specifieke
bijscholingen. De betrokkenheid en actieve inbreng van de lesgever aan de hand van de
toepassingsoefeningen is hierbij cruciaal. Uiteraard kan er in bepaalde workshops, waar mensen
reeds een (ethische) bagage hebben ook inductieve werkvormen aangewend worden, gezien de
(voor)kennis uit de praktijk hier hoger ligt.
36
Bij de ontwikkeling van de tips en tricks voor de workshop werd beroep gedaan op verschillende
didactische theorieën alsook op best practices uit binnen- en buitenland, zowel uit de sportwereld als
uit andere domeinen met jeugdwerking. Zo werd bijvoorbeeld veel geleerd van teksten omtrent de
omgang met jongeren met gedragsproblemen en hoe daar wordt omgegaan met agressie (bv. Life
Space Crisis Intervention). Ook konden veel nuttige zaken omtrent communicatie en
gedragsverandering gehaald worden uit de (positieve) psychologie en hebben we ons verdiept in de
psychologische processen van jongeren. Het is namelijk belangrijk bewust te zijn van het verschillend
referentiekader van jongeren en de aparte context van sport. De waarden, attitudes en gedragingen
van jongeren kunnen anders zijn wat met zich meebrengt dat de begeleider dan ook specifieke
opvoedingsvaardigheden nodig heeft. Gezien de ruime context van sportief ethische thema’s spitst
dit onderzoek zich toe op items waar vooral de sportbegeleider zelf een grote invloed op kan
hebben.
Het is duidelijk dat sportbegeleiders voldoende didactisch gewapend moeten zijn om op een correcte
manier met hun verantwoordelijkheden te kunnen omgaan. Een bijscholing als deze kan hier zeker
toe bijdragen. De verantwoordelijkheid voor de opvoeding ligt namelijk niet alleen bij de ouders,
maar ook bij sportbegeleiders. Problemen of conflicten die ontstaan tijdens het begeleiden gaan vaak
gepaard met openlijke kritiek en het in vraag stellen van de competenties van de begeleider.
Bovendien staan ook ouders hierin vaak ook model voor het gedrag van hun kinderen. De vrij
complexe interactie tussen jongeren – ouders en actoren in de sportcontext (met de begeleider op
de eerste plaats) noodzaakt zich om in een workshop volgende vaardigheden te leren en te oefenen:

kennis omtrent ethiek in de sport & ethisch begeleiden van jeugdsport;

bewustwording van eigen handelen;

omgaan met onethische situaties;

gestructureerd aanpakken van ethische dilemma’s;

communiceren met doelgroep;

verantwoord oplossen van conflicten;

kritische kijken naar (on)ethische situaties;

discussiëren / lerend netwerken;

het nemen en geven van verantwoordelijkheid.
De sessie is reeds twee maal getest geweest op een groep bachelor LO studenten van de VUB
eenmaal bij een groep master sportmanagement studenten van de Universiteit Gent. Verder werd de
inhoud intern voorgelegd aan enkele experten. Er werd aan de deelnemers gevraagd een
wetenschappelijk gevalideerd evaluatieformulier in te vullen. Aan de hand van deze evaluatie,
37
videobeelden, feedback van de deelnemers, en de eigen opgebouwde ervaring werd de sessie
bijgestuurd en geoptimaliseerd.
Ten slotte willen we nog meegeven dat de workshop niet meer dan een handvat en ‘trigger’ kan
betekenen in de ethische begeleiding van jeugdsport. Bij de toepassing in de verschillende contexten
zal onvermijdelijk nog sprake zijn van ‘trail and error’. Al de nodige informatie is beschikbaar voor de
lesgevers opdat deze een degelijke sessie kunnen geven. Toch zal de expertise en ervaring van de
lesgever een impact hebben en is het een belangrijk uitgangspunt dat de deelnemers een ‘lerend
netwerk’ vormen.
38
Referenties

Aitamaa, E., Leino-Kilipi, H., Puukka, P., & Suhonen, R. (2010). Ethical problems in nursing
management: The role of codes of ethics. Nursing Ethics, 17(4), 469-482.

Arnold, P.J. (1994). Sport and moral education. Journal of Moral Education, 23, 75-89.

Astrid D. G. (2011). Conflicten: hantering, beheersing & management. Gepubliceerd in
Communicatie (Mens en Samenleving) geraadpleegd op 11/06/2014 te http://mens-ensamenleving.infonu.nl/communicatie/86328-conflicten-hantering-beheersing-management.html

Baar, P. (2012). Sportverenigingen moeten meer bedacht zijn op pestgedrag. Sport &
Strategie, (6), juni 2012.

Bailey, R. (2006). Physical Education and Sports in schools: A Review of the Benefits and
Outcomes. Journal of School Health, 76, 397-401.

Bailey, R., Hillman, C., Arent, S. & Peitpas, A. (2013). “Physical Activity: An Underestimated
Investment in Human Capital?” Journal of Physical Activity and Health, 10, 289-308.

Bailey, R.P. (2004). Evaluating the Relationship between Physical Education, Sport and Social
Inclusion. Educational Review, 56 (3).

Bandura, A. (1991). Social cognitive theory of moral thought and action. In W. M. Kurtines & J.
L. Gewirtz (Eds.), Handbook of moral behaviour and development: Theory, research, and applications
(Vol. 1, pp. 71–129). Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.

Bandura, A., Barbaranelli, C., Caprara, G. V., & Pastorelli, C. (1996). Mechanisms of moral
disengagement in the exercise of moral agency. Journal of Personality and Social Psychology, 71,
364–374.

Besluit van de Vlaamse Regering houdende uitvoering van het decreet van 13 juli
2007 inzake medisch [en ethisch (verv. BVR 19 december 2008)] verantwoorde
sportbeoefening

Biesta, G.J.J., Stams, G.J.J.M., Dirks, E., Rutten, E.A., Veugelers, W. & Schuengel, C. (2001b).
Does sport make a difference? An exploration of the impact of sport on the social integration of
young people. In J. Steenbergen, P. de Knop & A.H.F. Elling (Eds.), Values and norms in sport (pp. 95113). Oxford: Meyer & Meyer Sport.

Boardley, I, D. & Kavussanu, M. (2008): The moral disengagement in sport scale–short,
Journal of Sports Sciences, 26:14, 1507-1517

Borstlap, S. & Overzee N. (2004). De No Blame methode tegen pesten.Veerkracht, (1),3, p.
21-23. Geraadpleegd op: http://www.noblame.nl/indemedia/Veerkracht01.htm .

Bosmans & Detrez (1999) Bouwstenen van het didactisch proces. Steunpunt
Leerlingenparticipatie.

Brackenridge, C. H. (2001) Spoilsports: Understanding and preventing sexual exploitation in
sport. London: Routledge.
39

De Martelaer, De Bouw & Struyven (2012) Youth sport ethics: teaching prosocial behavior, In:
Harvey & Light 5eds.) Ethics in Youth Sport: Policy and Pedagogical Applications, Routledge.

Dirks, E., Stams, G.J.J.M., Biesta, G.J.J., Schuengel, C. & Hoeksma, J.B. (2003). Sport en sociale
integratie. Een onderzoek naar de betekenis van sportparticipatie voor de sociale integratie van
jongens in de samenleving. Utrecht: NIZW.

Dyson, B. Griffin, L.L. and Hastie, P. (2009) ‘Sport education, tactical games and cooperative
learning. Theoretical and pedagogical considerations’, in R. Bailey and D Kirk (eds) The Routledge
Physical Eductaion Reader. London: Routledge, pp. 285-99.

Eisenberg N, Miller PA. The relation of empathy to prosocial and related

Exploring the '5Cs' of Positive Youth Development in Sport Martin I., Dunn, J., Holt, H. (2011).
Journal of Sport Behavior. Vol. 34 Issue 3, p250

Gentile, M., (2010), Giving voice to values. London: University Press.

Gibbons, S.L., Ebbeck, V. & Weiss, M.R. (1995). Fair play for kids: effects on the moral
development of children in physical education. Research Quarterly for Exercise and Sport, 66, 247255.

Grienberg, M., Goldratt, R., Glatter, G., Knibbe, A. (2008). Conflicten². Gids voor leren en
samenleven.

Jacobs, F.M. & Diekstra, R.F.W. (2007). The effects of sports practice on the cognitive, social-
emotional and moral development of children and youngsters.

Kembera D. and Leung D. Y.P. (2008). Establishing the validity and reliability of course evaluation
questionnaires. Assessment & Evaluation in Higher Education. Vol. 33, No. 4, August 2008, 341–
353

Lorimer, R., & Jowett, S. (2009) The influence of role and gender in the empathic accuracy of
coaches and athletes. Psychology of Sport and Exercise. Volume 11, Issue 3, May 2010, Pages 206–
211

Martin, I. J. (2011) Exploring the '5cs' of positive youth development in sport. Journal of sport
behavior. Volume: 34, nr. 3, p. 250

Mary A. Hums, Carol A. Barr, Laurie Gullion (1999). The Ethical Issues Confronting Managers
in the Sport Industry. Journal of Business Ethics, volume 20, Issue 1 , pp 51-66.

Pauwels, L. (2012) Omgaan met moeilijk gedrag. Vormingscentrum Opvoeding en
Kinderopvang. Presentatie voor Vereniging Vlaamse Jeugddiensten.

Romance, T.J., Weiss, M.R. & Bockoven, J. (1986). A programm to promote moral
development through elementary school physical education. Journal of Teaching Physical Education,
5, 126-126.

Rutten, E., Stams, G.J., Dekovic, M., Schuengel, C., Hoeksma, J. & Biesta, G. (2004).
Jeugdsport en morele socialisatie. Effecten van fair play, sociomoreel redeneren, moreel klimaat en
40
relationele steun van de trainer op anti- en prosociaal gedrag in en op het veld. Pedagogiek, 24, 324341.

Shields, D., Bredemeier, B., Gardner, D. & Bomstrom, A. (1995). Leadership, Cohesion and
team norms regarding cheating and aggression. Sociology of Sport Journal, 12, 324-336.

Shields, D.L.L. & Bredemeier, B.J.L. (1995). Character development and physical activity.
Champaing, Ill.: Human Kinetics.

Thomspon, I., Melia, K., & Boyd, K. (1994). Nursing Ethics. Edinburgh: Churchill Livingstone.

Van der Arend, A. (1999). Moral problems among Dutch nurses: a survey. Nursing Ethics, 6,
468-482.

Vettenburg, N. & Huybregts, I. (2001) Onveiligheidsgevoelens en antisociaal gedrag. Een
onderzoek naar de samenhang tussen de onveiligheidsgevoelens bij leerkrachten en het antisociaal
gedrag bij leerlingen. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven, OGJC, 5.

Vlaamse Onderwijsraad & Koning Boudewijn Stichting (2006). Leer-kracht Veer-kracht:
stapstenen voor het begeleiden van jongeren met gedragsproblemen. Brussel

Vlaamse Trainersschool. Initiatorcursus.

Vloet, L. en Steenbergen, J. (2007). Fair play…over de regels en de geest. Deventer: …daM
uitgeverij.

Von Schmid, A. (2006). Praktische Ethiek. Van dilemma naar standpunt. Den Haag: Boom
Lemma uitgevers.

VSF. Handleiding voor sportclubs. Wat met seksueel grensoverschrijdend gedrag?

VTS (2008). Algemeen Gedeelte Initiator

www.leefsleutels.be/cms/teasers/noblame/

www.noblame.nl
41
6. Bijlagen
Er zijn 4 bijlagen verbonden met dit document.
Bijlage 1: Presentatie: Workshop ethisch begeleiden van (jeugd)sport
De presentatie van de workshop wordt gegeven aan de hand van een prezi-presentatie. Deze is bij de
handleiding voor de workshop bijgevoegd (zie bijlage 10). De interactieve versie kan bij ICES
opgevraagd worden.
Bijlage 2: Handleiding: Workshop ethisch begeleiden van (jeugd)sport
De handleiding is gericht naar mensen die de workshop willen doceren. Het document is terug te
vinden in bijlage 10.
Bijlage 3: Analyse focusgroepen (excel document)
Het excel document met de analyse van de focusgroepen is verkrijgbaar via contact met Jens De
Rycke. E-mail: [email protected]
Bijlage 4: Abstract: Effective ethical guidance in (youth) sport and tools stimulating prosocial
behavior
Dit VUB onderzoeksproject zal gepresenteerd worden op de Earli SIG Conference 2014 te Verona.
Het abstract is verkrijgbaar via contact met Jens De Rycke.
E-mail: [email protected]
Bijlage 5: Kennisuitwisseling en -vergaring tijdens de looptijd van de overheidsopdracht
 Er werd twee maal een try-out van de workshop gepresenteerd aan LO studenten (VUB
+Ugent)
 Presentatie van de studie aan het EARLI SIG congres te Verona
 Bijwonen workshop Alarm! Een nieuwe kans?!
 Deelname aan bijscholing Fair Play Coach
 Organisatie van focusgroepen met mensen uit verschillende sportcontexten
 Samenwerking in een onderzoekstraject als gevolg van een parlementaire vraag aan de
Ambrassade omtrent het omgaan met geweld in de vrijetijdsbesteding van jongeren.
42