CO-416550/4 rapport: Klei-onderzoek DeltagooÉproeven "PROVO" postbus 69, 2600 AB delft stleltjesweg 2, delft telefoon 015-569223 telex: 3B234 soil nl postglro; 234342 bank; mees an hope nv delft rek.nr. 25.92.35.911 (giro: 6400) k.v.k. S 145040 delft laboratorium voor grondmechanica stichting waterbouwkundig laboratorium rijkswaterstaat Rapport Betreffende dienst getijdewateren bibliotheek grenediersweg 31 4338 PG middeiburg : Kleionderzoek Deltagootproeven "Provo" In opdracht van : Rijkswaterstaat Deltadienst Van Alkemadelaan 400 2597 AT DEN HAAG T.a.v. dhr. Termaat C.O.W. Opgesteld door : Laboratorium voor Grondmechanica Postbus 69 2600 AB DELFT Datum Kenmerk : 26 juni 1985 : CO 416550/4 Dict/Typ : Pta/PB - I CO-416550/1 rijkswaterstaat dienst getijdewateren bibliotheek grenadiers weg 31 4338 PG mlddelburg Inhoud» Blz. 1 1. Inleiding 1.1. klelonderzoek 1 2. Omschrijving onderzoek 3 2.1 klei klassificatie proeven 3 2.2 penetrometerproeven 4 2.3 bepalingen dichtheid 4 2.4 kleinschalige erosieproeven 4 3. Resultaten onderzoek 3.1 Inleiding 5 5 3.2 Erosiegevoeligheid der kleisoorten op grond van paratneteranalyse 6 3.3 Resultaten erosieproeven 8 3.3.1 Erosie tijdens Deltagootproef 8 3.3.2 Metingen tijdens Deltagootproef 9 3.3.3 Erosie tijdens kleinschalige proeven 4. Conclusie 11 13 4.1 Conclusie 13 4.2 Nader onderzoek 14 5. Literatuur 16 6. Appendices 17 Appendix I chemische symbolen 17 Appendix II visuele waarnemingen L.G.M, 18 tijdens Provo Proef 7. Speaificatie bijlagen 20 - 1CO-416550/4 1. Inleiding In schriftelijke opdracht wt 47 van 22 januari 1985 zijn door het Laboratorium voor Grondmechanica twee kleisoorten onderzocht die zijn toegepast bij het PROVO onderzoek in de Deltagoot. Het PROVO onderzoek maakte deel uit van het project G8212C0O van de Hoofdafdeling Waterloopkunde. Tijdens bovengenoemd project werd onder andere de mogelijkheid benut om ook metingen en waarnemingen te verrichten met een meer algemene toepasbaarheid. Deze metingen hadden onder andere betrekking op de schade ontwikkeling en klei erosie. 1.1 klsi_onderzoek De kiel modellen die zijn ingebouwd in de Deltagoot waren opgebouwd uit twee verschillende kleisoorten. De klei is aangewezen door de Werkgroep Klei. Volgens de verwachting van de Werkgroep zou op grond van de beschikbare gegevens een klei erosiebestendig zijn, terwijl de andere klei erosiegevoelig zou zijn. De beproefde kleien waren: - Sloe klei uit het depot Sloe II {goede klei) - W.W.O.klei uit het depot D (slechte klei) De verschillen in erosiebestendigheid zijn onderzocht/ door aan het eind van de proevenserie In de Deltagoot golfbelasting op de onbeschermde klei toe te staan. Voor de resultaten van deze proef wordt verwezen naar [i] en appendix II. In het kader van het onderzoek "kiel onder steenzettingen voor Oesterdam en Philipsdam" van de Werkgroep Klei zijn deze kleien tijdens de Deltagootproeven in het laboratorium uitgebreid beproefd. Voor het aanbrengen van de golfbelasting werden van de beide kleisoortan alle relevante gegevens m.b.v. laboratoriumproeven vastgesteld, de resultaten hiervan zijn in bijlage 2 vermeld. - 2 CO-416550/4 Het kleionderzoek omvatte per kleisoort de volgende werkzaamheden! Na (1e proef is golven op 1e vilvoortae steen)(Bijlage 1) 10 penetrometer proeven 2 monsterbussen steken waarop: 3 bepalingen dichtheid 3 bepalingen watergehalta 1 bepaling van lutum en zandgehalte 1 bepaling van het humusgehalte 1 bepaling van de Atterbergse grenzen 1 bepaling kalkgehalte 1 erosieproef in de centrifuge 1 bepaling NaCl gehalte 1 bepaling kation bezetting. II Direct_n<jMe raodel_groef 3 III penetrometerproeven Direct na^inbouwen 2e model groef (2e proef ia golven op basalt) 15 penetrometer proeven 3 steekringmonsters nemen waarop: 3 bepalingen dichtheid 3 bepalingen watergehalte IV 13 penetrometer proeven 3 steekringmonsters nemen waarop: 2 bepalingen dichtheid 2 bepalingen watergehalte CO-416550/4 v Na 10 penetrometer proeven 2 monsterbussen steken waarop: 2 bepalingen watergehalte 2 bepalingen dichtheid 2 bepalingen NaCl gehalte 2 bepalingen kalkgehalte In het onderhavige rapport zullen de resuLtaten van deze werkzaamheden worden gepresenteerd. In bijlage 1 zijn in een balkdiagram de tijdstippen van uitvoering der werkzaamheden weergegeven. 2, Omschrijving van het onderzoek 2.1 kleiclassificatie^groeven Ter vastlegging van de gegevens van beide gebruikte kleisoorten zijn classificatie proeven uitgevoerd. Deze classificatie proeven omvatten onder andere de bepaling van korrelverdeling, soortelijk gewicht en de plasticiteitsindex. De resultaten van de classificatie proeven zijn in bijlage 2 gegeven, terwijl de zeefkrommen in bijlage 3 aijn weergegeven. Aangezien ook de chemische bestanddelen van een kleisoort invloed kunnen hebben op de erosiegevoeligheid, zijn eveneens het kalk-/ TSIaCl gehalte en het gehalte aan kationen in meq per 100 gram droge stof bepaald. De waarnemingen zijn eveneens in bijlage 2 vermeld. Aangezien tijdens het beproeven van de kleisoorten het kalk-, NaCl en kation gehalte kan veranderen, zijn na beëindiging van de proevenserie de bovengenoemde gehaltes wederom bepaald. De resultaten zijn weergegeven in bij lage 7. - 4 CO-416550/4 2.2 genet£ometer_groeven Om een indicatie te krijgen van het verloop van de schijnbare cohesie van de beproefde kleien zijn met een pocket penetrometer (type geotester, ST-207) gedurende het verloop van de Deltagootproef, tijdens het inbouwen van nieuwe modellen voor wat betreft de steenzettingen, op de klei penetrometer proeven uitgevoerd. Via een omrekeningsfactor kan uit de waarnemingen een schijnbare cohesie-waarde worden afgeleid in [kN/m2]. De verschillende waarnemingen zijn weergegeven in bijlage 6. 2.3 be£alingen_van_de_dichtheid De dichtheid van de beproefde klelsoorten is gedurende het verloop van de Deltagootproef gecontroleerd door van enkele steekringmonstera, die tijdens het ombouwen van het model werden gestoken zowel het nat als droog volumegewicht te bepalen. Na afleiding van het vochtgehalte, kunnen de resulaten in een Proctorkrorame worden verwerkt. Hierin wordt een relatie gegeven tussen droog volumegewicht en vochtgehalte. De resultaten zijn in bijlage 4 weergegeven. 2.4 kleinschalige erosie proeven Op twee monsters» die gestoken waren na het aanbrengen en verdichten van de klei voor het begin van de Deltagootproef, zijn in het erosietoestel van LGM, kleinschalige erosieproeven uitgevoerd. In principe bestaat het erosietoestel uit een met water gevulde draaiende trommel waarin het kleimonster door middel van een torsiemeetinrichting wordt belet onder invloed van het stromende water mee te draaien. Het water in de trommel wordt meegenomen door de draaiende trommel en oefent daardoor een sleepkracht uit op het stilstaande monster. De sleepkracht wordt met een torsiemeter bepaald, terwijl de mate van erosie of afslijping van het monster wordt gemeten door regelmatig het gewichtsverlies van het monster te bepalen. Voor een volledige beschrijving van het ersoietoestel wordt verwezen naar [2]. - 5 CO-416550/4 De resultaten van de erosieproeven worden weergegeven door de sohuifspanning langs het monster en het gewichtsverlies in % als functie van de tijd weer te geven. Voor de proefresultaten wordt verwezen naar de bijlagen Sa tot en met c 3. Resultaten onderzoek 3.1 De erosiegevoeligheid van een kleisoort wordt door meerdere parameters bepaald [3J. In onderstaande tabel worden enkele kleiparameters met hun relatieve invloed op de erosiegevoeligheid genoemd. eigenschap invloed op erosiegevoeligheid volumieke massa lutum gehalte plasticiteitsindex dichtheid organisch stofgehalte kalkgehalte cohesie zoutconcentratle ESP waarde SAR waarde gering zeer groot. matig groot gering hoog hoog hoog hoog matig groot matig groot zeer groot matig groot groot groot hoog hoog hoog weinig ersoiegevoelig indien: laag laag laag Tabel 1t Invloed op erosiegevoeligheid van een aantal kleiparameters naar [3]. Naast de in de tabel genoemde parameters spelen ook de wijze van sedimentatie en fysisch-chemische eigenschappen van het eroderend water een rol. In het hierna volgende zal de erosiegevoeligheid van de twee kleisoorten worden beschouwd. Daarbij zal de als erosieongevoelige klei voortaan "goede" klei worden genoemd, terwijl de erosiegevoelige klei als "slechte" klei wordt aangemerkt• - 6 CO-416550/4 3.2. Op grond van de in tabel 1 en bijlage 1 genoemde parameters kunnen de "goede" en "slechte" klei met elkaar worden vergeleken. Het blijkt dat de als "goed" gekarakteriseerde klei bij drie van de in tabel 1 genoemde parameters slechter scoort ten aanzien van de erosiebestendigheid als de als "slecht" gekarakteriseerde klei. Deze parameters zijn: - plasticiteitslndex - humus gehalte - cohesie Ondanks het hoge zandgehalte heeft de "slechte" klei toch een hoge plasticiteitsindex. Deze hoge plasticiteitsindex wordt onder andere veroorzaakt door het hoge zoutgehalte in deze "slechte" klei. Aangezien zout en humus een sterke neiging hebben water te binden, wordt door deze factoren een hogere plasticiteitsindex gevonden. Uit de literatuur blijkt dat echter de plasticiteitsindex van ondergeschikt belang is ten aanzien van de erosiegevoeligheid. Deze parameter speelt pas een rol indien lp < 10. • Humusgehalte^^organische^stof gehalte De invloed van het organisch stofgehalte wordt matig groot verondersteld, hoewel het mechanisme van het organisch stofgehalte op de erosiegevoeligheid nog niet geheel verklaard is. • Cohesie De cohesie blijkt over het algemeen van grote invloed te zijn op de erosiegevoeligheid van klei. Het feit dat de "goede" klei een circa 2 x zo lage schijnbare cohesie heeft als de "slechte" klei, zou erop wijzen dat de invloed van deze parameter teniet wordt gedaan door een of meerdere voor de erosiegevoeligheid belangrijke parameter(s). - 7 CO-416550/4 Waarschijnlijk is dit het hoge zoutgehalte van de "slechte klei". Daarnaast kan de schijnbare cohesie niet zonder meer vergeleken worden met de cohesiewaarde die men bij een cel- of triaxiaalproef vindt. 2SS S £22 £ De volgende erosiebepalende parameters kunnen worden genoemd: Ondanks de veronderstelde geringe invloed van de dichtheid ligt deze voor "goede" klei circa 10% hoger als voor de "slechte" klei. Dit percentage is genomen ten opzichte van de maximum Proctor dichtheid. Voor beide kleisoorten geldt dat de verdichting heeft plaatsgevonden bij een vochtgehalte iets hoger als het optimum vochtgehalte voor de betreffende kleisoort. Dit is over het algemeen gunstig ten aanzien van de erosiegevoeligheid. goede k l e i slechte klei vochtgehalte bij verdichting: u> [% ] droge dichtheid bij verdichting [kN/m3] Proctor Dichtheid bij (*) [kN/m3] % van PD [%] Maximum P r o c t o r D i c h t h e i d [kN/m 3 ] % van M.P.B. [%] 25,5% 15,32 15,4 99,4% 16,1 95,1% 25,2% 14,82 14,9 99,4% 14,95 95,1% tabel 2 Verdichtingsgraden van de beide kleisoorten. • zand e Zonder dat verondersteld moet worden dat het zandgehalte of het lutumgehalte afzonderlijk een betrouwbare maat zou zijn voor de te verwachten erosie in het algemeen, stelt men evenwel toch een limiet aan de beide gehaltes. [3] Globaal worden de volgende grenzen genoemd: lutumgehalte > 20% zandgehalte < 25% De "goede" klei voldoet aan belde grenzen, de "slechte" klei voldoet aan geen van beide grenzen. - 8 CO-416550/4 Fysisch en chemische eigenschappen Zowel de zouteoncentratie als E.S.P. en S.A.R.-waarde zijn voor de "goede" klei lager als voor de "slechte" klei. Ook het kalkgehalte is voor de goede klei iets gunstiger ten aanzien van de erosie als voor de slechte klei. Op grond van bovenstaande vergelijking zou zonder verdere praktijkproef, kunnen worden aangenomen dat de "goede" klei erosiebestendiger zal zijn als de "slechte" klei. 3.3 Resultaten erosieproeven Naast een vergelijking van de erosiegevoeligheid bepalende parameters is het eveneens mogelijk de erosiegevoeligheid van de twee kleisoorten te beoordelen aan de hand van de erosieproefresultaten. 3.3*1 Erosie_ti^dens de Deltagootgroef Voor een beschrijving van het verloop van de optredende erosie wordt verwezen naar [i] + visuele waarnemingen L.G.M, in appendix II. Het verloop van de erosie is nogmaals in bijlage 9 schetsmatig weergegeven. Er is op te merken dat de erosie alleen optreedt in het gebied onder de stilwaterlijn. De erosie is het grootst op de plaats waar de golf breekt (dit is circa 0,7 m onder de stilwaterlijn). Daarnaast is af te lezen dat gedurende de 1e 2 uur het verloop van de erosie voor zowel de "slechte" als "goede" klei vrijwel hetzelfde is. Na 2 uur en 40 minuten treedt bij de "slechte" klei aanzienlijke uitschuring op tot een diepte van circa 0.40 m. Bij de goede klei beperkt zich dat tot een diepte van circa 8 cm. Na nog 2 uur golven heeft het gat zich zowel in lengte- als in breedterichting uitgebreid. In bijlage 9 is het gat dat na 2 uur en 40 min. ontstond niet waarneembaar aangezien deze zich naast de raai bevond waarin het profiel werd gemeten. - 9 _ CO-416550/4 3.3.2 Metingen^tiJdens^Deltagootgroef Om de erosiegevoeligheid van de twee kleisoorten tijdens het verloop van de Daltagootproef na te gaan zijn, zoals reeds vermeld, tijdens het ombouwen van de proefopstelling voor wat betreft de steenzettingen meerdere waarnemingen aan de klei uitgevoerd. Deze waarnemingen omvatten! • penetrometerproeven, ter meting van de schijnbare cohesie • bepalingen van vochtgehalten en dichtheid van enkele steekrlngmonsters • indien schade ontstaat, bepalen van zoutgehalte en kationbezetting Aangezien tussentijds geen schade is opgetreden, is deze laatste bepaling alleen aan het eind van de proef uitgevoerd. De met een pocket penetrometer bepaalde schijnbare cohesiewaarden zijn in bijlage 6 weergegeven. Duidelijk is te zien dat de gemeten cohesiewaarden voor de "slechte" en "goede" klei een factor 2 in grootte verschillen. Daarnaast blijkt de spreiding van de waarnemingen bijzonder groot te zijn, waardoor het moeilijk is een tendens, zo die aanwezig is, waar te nemen. Het verloop van het gemiddelde van de schijnbare cohesiewaarde C per raai is weergegeven in bijlage 10. Er lijkt een tendens aanwezig, waarbij de cohesiewaarde tijdens de proef boven de stilwaterlijn enigszins hoger is dan onder de stilwaterlijn. Bij raai 198 en 199 neemt echter voor belde kleisoorten de schijnbare cohesiewaarde weer af. Dit zou kunnen worden veroorzaakt door een geringe verdichting aan de bovenkant van het talud. De oorzaak is echter moeilijk vast te stellen. gemiddelde van alle schijnbare cohesiebepalingen voor de "goede" en "slechte" klei per waarneming is weergegeven in bijlage 11. Het — |U - CO-416550/4 Vanwege de grote spreiding blijkt uit de figuur geen conclusie te trekken ten aanzien van verschillen tussen de kleisoorten. Er raag evenwel een omgekeerd evenredige relatie tussen de penetrometsrwaarde en het vochtgehalte worden verwacht. Deze relatie is echter tijdens de experimenten niet onderzocht. Be gali^Sf6. ÏLÏS£2ESfê-£i£22_eiï_YSiïïSS22ïi2-£22-Y22-i2£_£S-2ËSS-ïiSSC monsters In bijlage 4 zijn alle waarnemingen van vochtgehalten en dichtheden tijdens het verloop van de Deltagootproef weergegeven. Daarnaast zijn enkele afgeleide grootheden tijdens het verloop van de proef afgeleid. Deze zijn in bijlage 12 gepresenteerd. De volgende opmerkingen kunnen worden gemaakt: • Het vochtgehalte neemt tijdens het verloop toe terwijl de dichtheid afneemt. De waarnemingen volgen daarbij redelijk het verloop van de Proctorcurve. • Het watergehalte van de "slechte" klei neemt tijdens de proef op het kale kleitalud sterker toe dan het watergehalte van de "goede" klei. • De verzadigingsgraad van de "slechte" klei heeft reeds voor de proef op bazalt een maximum van 100% bereikt. De twee latere waarnemingen geven een geringere verzadigingsgraad, die echter tijdens de proef op het kale kleitalud wel weer toeneemt. De goede klei heeft reeds voor de proef op het kale kleitalud een verzadigingsgraad van circa 100%. Dit verandert tijdens de proef niet. • De consistente index Ie neemt uiteraard voor beide kleisoorten tijdens de proef af en daalt beneden de voor klei gestelde minimumwaarde van 0,75 bij verwerking. - 11 CO-416550/4 Zowel voor als na de proef zijn enige chemische* grootheden bepaald die in bijlage 2, 7 en 11 nader zijn gespecificeerd. Voor de goede orde moet worden vermeld dat de proefneming is uitgevoerd met zoet-grondwater uit de Noord-Oostpolder, drinkwaterkwaliteit. De volgende opmerkingen kunnen worden gemaakt: • De S.A.R.-waarde voor de "goede" klei neemt tijdens de beproeving aterker af als de S.A.R. waarde van de "slechte" klei. • De C.E.C.-waarde neemt voor beide kleisoorten af, wederom voor de "goede" klei enigszins meer als voor de "slechte" klei. • De zoutconcentratie van de "goede" klei is tijdens de proef toegenomen. Van de "slechte" klei is de relatief hoge zoutconcentratie in het porié'nwater afgenomen. Een verklaring voor de hoge zoutconcentratie in de "slechte kei" had kunnen zijn dat de "slechte" klei waarschijnlijk tijdens het in depotbrengen, is verspoten met zeewater. Bij navraag bleek dit echter niet het geval, zodat de oorzaak van de hoge zoutconcentratie niet duidelijk is. De zoutconcentratie van het bij de deltagoot gebruikte water lag waarschijnlijk tussen de zoutconcentraties van de beide kleisoorten in. • De E.S.P.-waarde neemt voor de "goede" klei af, terwijl deze voor de "slechte" klei vrijwel gelijk blijft. De E.S.P. waarden zijn relatief gezien echter bijzonder laag. • Voor uitleg van deze chemische grootheden wordt verwezen naar de appendix en naar [4]. 3.2.3 jsl§inschalige_erosiegroeven Op twee monsters uit monsterbussen, die voor de start van de proevenserie uit het talud waren gehaald zijn bij het Laboratorium voor Grondmechanica kleinschalige eroaieproeven uitgevoerd. - 12 CO-416550/4 Aangezien de monsters in een klimaatruimte zijn opgeslagen, is hat vochtgehalte verondersteld hetzelfde te zijn ala bij het begin van de Deltagootproef. Voorts is, om een indruk te krijgen van de sterkte van het monster op het materiaal juist boven het te beproeven monster een penetrometerproef en handtorvane proef uitgevoerd. De grootheden van het materiaal zijn in bijlage 5D weergegeven. Voor het uitvoeren van de erosieproef is het monster een week onder water geplaatst zodat verondersteld kon worden dat het monster volledig verzadigd is geweest tijdens de proefneming. De gevolgde procedure was: • gedurende 1 uur werd de snelheid geleidelijk opgevoerd van 0 tot 1 m/sec. • gedurende 1 uur werd de snelheid constant gehouden op 1 m/sec. • gedurende 1 uur werd de snelheid geleidelijk verhoogd tot 2 m/sec etcetera. Br werd met leidingwater gewerkt. De resultaten van deze kleinschalige erosieproeven zijn grafisch weergegeven op de bijlage 5A en 5B. Uitgezet zijn het gewichtsverlies (in %) van het materiaal gedurende de proef (een maat voor de erosie) tegen de schuifkracht op de wand van het monster [N/HI2] respectievelijk tegen de tijd. In bijlage 5D is nog een relatie gegeven tussen de totale toegevoegde erosie-energie Ë [NS] en het gewichtsverlies van het monster. Indien het procentueel gewichtsverlies als functie van schuifspanning c.q. energie, en of tijd wordt gehanteerd als maat voor de erosiegevoeligheid; dan kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt? • In de eerste twee uur van de proef is de totale erosie van de "goede"en "slechte" klei van dezelfde orde van grootte. • Het verloop van het gewichtsverlies als functie van de toegevoerde energie (E) is voor de goede klei zeer gelijkmatig gedurende de proef. CO-416550/4 • Na 2 uur beproeven treedt er bij de "slechte" klei plotseling bezwij ken op. De toegevoerde erosie-energie bedraagt dan 114.1 Ns dit is 16.2 [kNS/m2]. De "goede" klei heeft echter geen "echt" bezwijkpunt. 4. Conclusie • Met zowel de parameteranalyse, als met de Deltagootproef en de kleinschalige erosieproef blijkt dat de als "goed" gekarakteriseerde klei erosiebestendlger is als de als "slecht" gekarakteriseerde klei. Voor de bovengenoemde kleisoorten geldt derhalve dat op grond van een parameter analyse een redelijk beeld is te krijgen van de relatieve geschiktheid van de kleien. • Het blijkt dat het verloop van de erosie tijdens de deltagootproef en de kleinschalige erosieproef goede overeenkomst vertoont. De rotating cilinder-test blijkt derhalve een relatief goede en goedkope proef om de erosiewerking van water op klei te beoordelen. • De proefresultaten lijken vooralsnog geen aanleiding te geven vraagtekens te zetten bij de voorlopige materiaaleisen ten aanzien van keuring van klei. Het blijkt evenwel dat de erosiegevoeligheid van een sterk zandhoudende klei zou kunnen worden beperkt door een hoger humusgehalte toe te laten, dan de 3%-waarde uit de voorlopige bestekseisen, die gehanteerd wordt om de natuurlijke krimp van klei te beperken. • Op grond van de gemeten penetrometerwaarden lijkt het alsof de sterkte van de klei, uitgedrukt in schijnbare cohesiewaarde C , onder de stilwaterlijn geringer is als boven de stil- waterlijn. - 14 CO-416550/4 • De mate van da erosie neemt na een zekere tijd voor de "slechte" klei plotseling sterk toe, zodat lokaal van "bezwijken" kan worden gesproken. Bij de "goede" klei is geen "bezwijkpunt" waar te nemen en is bij beide proeven eerder sprake van een voortschrijdende afschuring van de klel-oppervlakte laag. • Het hoge zoutgehalte in het porienwater van de slechte kei is niet eenvoudig verklaarbaar. De verwerking van de klei voor gebruik moet voortaan in de beschouwing worden meegenomen. In het kader van deze rapportage ia het helaas niet mogelijk dieper op de achterliggende oorzaken van deze verschillen in te gaan. Mogelijke oorzaken kunnen zijni 1.De "slechte" klei bezit een hoog zand en laag lutumgehalte. De korrelverdeling is daardoor ongunstiger. Door relatief grotere poriën kan de slechte klei reeds sneller over grotere diepten volledig worden verzadigd, waardoor de, ten opzichte van de "goede" klei, toch al geringe capillaire krachten verminderen. 2.De in de "slechte" klei aanwezige bodemdeeltjes zijn beter erodeerbaar door het hoge zandgehalte. 4.2 Nader^onderzoek Gedacht kan worden in een aanvullende onderzoek meer aandacht te besteden aan de relatie tussen de door golfoploop veroorzaakte schuifspannlng en de schuifspanning die tijdens de erosieproef gemeten wordt. Daarnaast lijkt het zinnig de kleinschalige erosieproeven met zout water te herhalen. Het verdient aanbeveling de zoutconcentratie van het bij de proeven gebruikte water v6ó*r en na de proef te bepalen. - 15 CO-416550/4 Eveneens blijkt het nuttig het bodemprofiel in de Deltagoot met een kam te maten. Men krijgt daardoor een beter beeld van de totaal optredende aroaie, als dat men slechts in lén profiel in langsrichting meet. Opgesteld door: LABORATORIUM VOOR GRONDMECHANICA ir. T.R. Postma Ing. J. Dekker - 16 CO-416550/4 5, Literatuur [i] Sterkte Oostersoheldedijken onder geconcentreerde golfaanval onderzoek naar de stabiliteit van enkele veel voorkomende taludverdedigingen onder langdurige golfaanval bij een vaste waterstand. Verslag grootschalig model onderzoek. M 2036 Waterloopkundig Laboratorium januari 1985. [2] Heynen, W^J. Erosiegevoeligheid van klelbekledingen van dijken. CO-235360/1, september 1978, LGM-rapport [3] Lindenberg, J. Literatuurstudie Erosie van kloi CO-258901, april 1984, LGM-rapport [4] Weststrate, F.A. Experimenteel onderzoek ersosiegevoeligheid van kleimaterialen. CO 416449/16, mei 1984, L.G.M.-rapport. - 17 CO-416550/4 6. Appendices I. Symbolen 11 jat S.A.R. = Sodium absorption ratio Na E.S.P. ° Exchangeable Sodium Percentage = _ •_ ' • C.E.C. • (Cation Exchangeable Capacity) =» (Na + K + Ca + Mg).[meq/100 gr. I P » plaaticiteitsindex ** (Wl - W ) [% ] P Ic » wl — 10% *— I P rT consistentie-index L%J - ia CO-416550/4 Appendix II Visuele waarnemingen Deltagootproef L.G.M. In het onderstaande wordt een vrijwel letterlijk verslag gegeven van de waarnemingen van de heer Dekker tijdens zijn bezoek aan WL de Voorst op 22 augustus 1984. De volgende golfperiodes kunnen worden onderscheidens • 21 augustus 's-middags 1 u gegolfd • 22 augustus (ochtend) 1.40 u gegolfd (1°) gestopt na schade (2°) in schrale klei met de werkgroep steenmaterialen is afgesproken het gat niet te repareren. Op een hoger niveau zijn vervolgens inkassingen gemaakt. • 22 augustus (middag) 2 u gegolfd (3°) De golfhoogte bedroeg 1.5 m en de maximum snelheid in de afloop bedroeg circa 3.2 m/sec. De onvlakheden in het talud veroorzaakten fonteintjes, maar geen ernstige schade. Over het algemeen kon worden gesteld dat in het gebied van op en afloop, weinig verschil in erosie kon worden waargenomen. De vette klei vertoonde misschien iets minder erosie? Op het punt van breking {0/5 m onder stilwaterlijn) werd na ruim een uur golven, schade in de schrale klei geconstateerd. Deze schade breidde zich snel uit zodat na 1 uur en 40 min werd gestopt en het water werd afgepompt. De afmetingen van het gat bedroegen toen circa 0,4 m diep, 1 m lang en 0,5 ra breed. Vervolgens zijn foto's gemaakt, peilingen uitgevoerd en inkassingen (krui svormi g) aangebracht. Visuele indruk: In de brekingszone gemiddeld meer oppervlakerosie in de vette kleil - 19 CO-416550/4 Visuele vaarneming_>ti^dens_de_3e_<3olfgeriode^ Het grote gat breidde zich wel uit, echter niet snel (circa 10 cm/u in de richting van de bovenkant van het talud). De snelheid van aantasting werd later beïnvloed door het effect van de rand {langs het doek kroop de erosie sneller voort)• De diepte van het gat kon echter niet worden vastgesteld. In de breedterichting van het gat bleek de zijkant van de vette klei echter beter bestand tegen uitschuring. De aangebrachte inkassingen ter hoogte van de stilwaterstand waren heel duidelijk aangetast, de schrale klei veel meer (2 a 3 x) dan de vette klei* Dit was een continubeeld vanaf het begin van golven. De aangebrachte inkassingen op het hoge niveau hadden echter veel minder schade, de schrale klei echter meer dan de vette. Algemene visuele indruk: Het oppervlak van de vette klei is toch meer geërodeerd dan de schrale klei. De vette klei bevatte echter ook meer kuiltjes op het oppervlak ten gevolge van het eerder aanwezige puin/ waardoor fonteintjes konden ontstaan. Bij het inbrengen van de inkasaingen bleek dat de vette klei meer plastisch was. - 20 CO-41655Q/4 7. Specificatie bijlagen bijlage 1 Fasering belangrijkste onderdelen "Provoproeven" bijlage 2 Resultaten klei classificatieproeven voor start van de proef bijlage 3 Zeefkromme's klei bijlage 4 Maximum proctordichtheid der kleimonsters en resultaten steekringmonsters bijlage 5 h t/m d Resultaten kleinschalige erosieproeven bijlage 6 Resultaten tussentijdse penetrometerproeven bijlage 7 Resultaten klei onderzoek na beëindiging proef op klei bijlage 8 Locatie monstername na proef op klei bijlage 9 Watersnelheden en klei-erosle bij kale klei-erosie proef bijlage 10 Gemiddelde penetrometerwaarde per raai tijdens beproeven bijlage 11 Waarnemingen van schijnbare cohesie en zoutgehalte voor, tijdens en na proef op klei bijlage 12 Verloop w, Sr en Ie tijdens de Deltagootproef 11 il • i f i»! ft j; Kt m * •ï B fe tfl 8 I 8! Bfl x 1 Mg fi X s metingen t.b.v. klei onderzoek "provo" (steekringmonsters ) • « metingen t.b.v. klei onderzoek "provo" {penetrometerproeven) Figuur overgenomen u i t laboratorium voor grondmechanica delft telefoon; (015)-569223 KLEI ONDERZOEK DELTAGOOTPROEVEN telex: 38234 soilnl PROVO d.d. april '85 9«e. CO-416559 lorm. FASERING BELANGRIJKSTE ONDERDELEN MODELOPZET BIJL. 1 omschrijving senheid volumegewicht goede k l e i slechte k l e i 1,78 x 10 3 : :g/ra 1,75/1,72 x 103 25,5 25,2 watergehalte % droog kg/m 1,53.10^ l,48.10 J < 2 urn % 36 % 19,5 < 16 |im % 63 % 47 > 63 pm % 10,5 33 vloeigrens % 56,3 62,8 uitrolgrens % 24,04 29,5 plasticiteitsindex - 30,2 volumegewicht gew. % droge stof 33,3 1,49.10 3 max. proctor dichtheid kg/ra optimum watergehalte % 20,5 humus gehalte % 1,9 4,41 kalk gehalte % 23,16 20,65 NaCl gehalte mg NaCl 100 gr droge stof 2,21 meq 100 gr droge stof 4,53 Mg 1,61.10 3 ii Ga 24,7 23,7 6,03 20,45 18,92 Lds Na ir K M 0,86 1,40 C.E.C. M 24,46 28,38 S.A.R. •> 3,1 9,7- E.S.P. M 0,6 1,7 penetrometer torvane tijdens "erosieproef, penetrometer (gemiddelde waarde) 0,5 "71,2 % 2 47 84 kN/m2 47 40 (?) kN/m2 42 120 54 • 584 kN/m zout-concentratiè poriënwater mg/L zout-concentratie drinkwater 0,15 mq/L 99 Rfel laboratorium voor grondmechanica delft » W « i telefoon: (015) -589223 ds "71,2 % talex: 38234 sollnl KLEI ONDERZOEK DELTAGOOTPROEVEN PROVO RESULTATEN KLEI KLASSIFICATIEPROEVEN VOOR START PROEVENSERIE ••t april '85 • « • CO-416559 fann> BIJL. 2 AA s \. SOMMATIE IH GtWICHTSMOCiNTEN OEÏITJÏS ; \ N - --> — •-' '°*S \ \% *• 11 1F+— - r ti 4---|^5; -- -- , s .+\ ± \--\ _, U ,. — , _ ^ S- ' S L .. _ _ S - • • ^^,„„__^ _,.^__ 4» 2 ^ > . W ^, __, , r-_ 0 —> 0 1 (/) L^.A_^__^ k _._, s, T II II SL X \ • i 5 \ \ -^ V ,_.i ^ _ \_ ^\ ^" s 5iEL I laboratorium voor grondmechanica delft :{01S) - M 03 21 t«l*x 333» KUEI0NDERZ0EK DELTAG00TPR0EVEN PROVO ZEEFKROMMES KLEI KORRELVERDELINGSDIAGRAM lotab nl 0«t aprit '65 g»e. CO-416559 form. BIJL. 3 AA Il monsters 10Q cc. J03-05-84I na plaateen I (voor ipfcoei üp ' .", 1 03I-05-B4 ' • « .ffUatBen-idei 1 1 <fi3-05~B41 na pilaafc .ÏTOOE1 proef ('2«!-Ot-S4> wjor p i w f op & " • ! ' : • ' (24-06-M) vóar ; ' ', ,!'20-<>8-7S4) Q) , • Ujrooq o»». (gr> vett£ fcl*i • « - kl.1 - ,138,29, ' L 24,S 150,96- a'.t 141.» si.es 181 ',20 183,5? 1 •; • • !J0-08-84) «•1 ' . (y) ' , &±rdle klei 192,96 II7-06-MI n . proef óp kol» , Hiel - '. ' 2Ï.2 157.6B ' M3,4* 153,66 . 35,7 1S9.22 IJS.IJ 27,7 ' (J7-0B-641 m proef op liale klei -84 WOQT aanbrenqen b a s a l t Vette klei 18S.S0 112,41 32,3 - 187.70 144,39 29,9 • • 1B7.66 143,06 3! ,1 165,67 139,4 33,3 1S9',29 M.B 30.6 185,74 140,$ ' 3t,B O 1 , . - aoasxers voot prorf cy icale i iaÉ,2D 1 i • 39,1 136.39 34,3 170,815 122,10 172,27 127.92' - 1T1.63 !25,4£ 40 ,0 ' seïnals klei 1?9,7 131,0 37^2 179,S 131,6 *,7 172,9 121,9 41.3 169.S 119,3 12,3 18 R = uitrolgrens laboratorium voor grondmechanica delft telefoon: (015)-5692 23 telex: 36234 solab ril P "goede" klei 0 april '85 KLEIONDERZOEK DELTAGOGfT PROEVEN PROVO C0-416559 MAXIMUM PROCTOR DICHTHEID VAN DE KLEI500RTEN EN RESULTATEN STEEKRINGM0NSTER5 BUL. 20 Pi P , 56 50 26 100 80 in % Pi "slechte" klei 30 0 34,6 36,B Steekru»^ xtüH3tjbr.s iMt p r o e f op kale Klei Vette klei . O 38.7 127,25 ' - Schrale H e i 27-OS-tW 16 183,30 SM,16 ' ' 20 29,5 40 Plasticiteits indices der kleisoórten 60 63 80 100 ^ - w in % % Tijd £ a OJ C\J o LD CO urn \ | \ 1 De n \ ster No 9 \ \ \ uj c o \ 16559 \ s sa a s ft « r a r a w s u-> e» I o CJ K 3 3 laboratorium voor grondmechanica delft m£S*«m telefoon: (015) -56 92 23 KLEIONDERZOEK n c c i 1 1 TATCKi telex: 38234 solt nl DELTAGOOTPROEVEN PROVO CfO/^ctirr'-in/^c^f RESULTATEN ER05IEPR0EF <f^^r? n r " ty i r*i GOEDE KLEI d.(t. april '85 CO-4T6559 farm. BIJL. 5A T> in O) C\J o I in CD ö -—-— —_ "II O L dl (0 c o \ \ \ LH LH CO § s sa 'M©3 nD I J. laboratorium voor grondmechanica delft telefoon: (015) - 569223 telex: 38234 soll nl KLEI ONDERZOEK DELTAGOOTPROEVEN PROVO RESULTATEN EROSIEPROEF "SLECHTE" KLEI o. CJ d.d. 9«t. april '85 CO-416559 tarm. BIJL. 5 B AA "SLECHTE" KLEI 'GOEDE" KLEt laboratorium voor grondmechanica delft telefoon: (015) • 569223 KLEIONDERZOEK DELTAGOOTPROEVEN RESULTATEN EROSIEPROEVEN, MONSTERS NA BEPROEVING telex: 38234 soll nl PROVO april '85 9»e. CO-416559 farm. BIJL. 5C AA Yn monster nr. goede klei 1,85 W % Y <Jro Sr 136 too * 36 % peno 41 60 - 35 na 1 u 1 2 u 7 3 u 34 na J u 3 7 (9) 1,82 slechte klal 40 98,9 * 65 - JOQ 135,5 34 % f T torva ,m 2 u T kN/ffl2 5 5 21 3 4 3u ENERGIE TOEVOER = E => 0 m f* T = E (Ha) T (N/m2) gem 1 uur 2 uur 3 uur 4,8 12 26 ,43 148,2 152,7 4 8 12,69 114,1 2 u 10 min monster 9 O(m2) "goede"l<:lai 7 ,05.IQ"3 1 monster 7 7 ,05.10"3 0,8 "slechte 'klei 134,4 natte volumieke massa 'dr droge volumieke massa 30 w watergehalte S verzadigingsgraad r 20 penetrometer afleaing peno gewichtsverlies in % AG na 1 - 3u 10 T schuifspanning na 1 - 3u O oppervlakte monster in m E totaal uitgeoefende 2 ido 2óo E in NS- 300 400 erosie-energie in NS laboratorium voor grondmechanica delft telefoon: (015) - 569223 KLEIONDERZOEK DELTAGOOTPROEVEN telex: 38234 soil n! PROVO d.d. april '85 CO-416559 RESULTAAT KLEINSCHALIGE EROSIEPROEVEN farm. BIJL. 5D AA I M laboratorium voor grondmechanica delft telefoon: (015) • 569223 KLEIONDERZOEK telex: 38234 aoll nl DELTAGOOT PROEVEN PROVO RESULTATEN TUSSENTIJDSE PENETROMETERPROEVEN d.d- april '85 CO-416559 BIJL. 6 totm. AA omschrijving volumegewicht watergehalte droog volumegewicht eenheid kg/m % kg/m "goede klei" 1,79/1,79 .io "slechte klei" 3 3 1,72/1,69. io 41,8/42 ,3 37,1/36 ,7 1,31/1,31 .io 3 3 1,21/1,19. io NaCl gehalte mg NaCl 100 gr droge stof 5,58 19,99 M meq 100 gr droge stof 4,55 5,62 16,23 19,81 C ti 11 Na K ds % 0,45 (72,3 %) ds % 0,05 (69,5 % ) 14 0,86 CEC ii penetrometerwaarde 2 kN/m gemiddeld; 1,1 E.S.P. 0,23 mg/L 104 8,9 59 S.A.R. zoutconcentratie in poriënwater mg 27,28 21,69 1,6 455 145 zoutconcentratie leidingwater 9 laboratorium voor grondmechanica delft telefoon: (015) - 569223 telex; 38234 sof! nl KLEIONDERZOEK DELTAGOOTPROEVEN PROVO RESULTATEN KLEIONDERZOEK NA BEËINDIGING PROEF OP KLEI april '85 He. CO-A16559 BIJL. 7 DWARSDOORSNEDE 193 190 196 stilwaterlijn 5.00m* BOVENAANZICHT schrale klei O O 12206 vette klei 12029 O O 12307 12127 191 193 195 x = steekringmonster O s monsterbus 06Smm laboratorium voor grondmechanica delft telefoon-. (015) • 569223 telex: 38234 solt nl KLEIONDERZOEK DELTAGOOTPROEVEN PROVO LOKATIE MONSTERNAME NA PROEF OP KLEI d-d. april '85 CO-A16559 farm. BIJL. 8 erosie maximaal 189 190 191 192 193 194 195 196 21cm bovan talud 5iem bovon talud • — — • na 1 uur x — — x na 2 uur 40 min a na 4 uur 40 min 196 (Tabel ten dele overgenomen uit (1)). laboratorium voor grondmechanica delft telefoon; (015) - 569223 telex: 38234 aoll nl KLEIONDERZOEK DELTAGOOTPROEVEN PROVO WATERSNELHEDEN EN KLEI-EROSIE BIJ DE KALE KLEt-EROS!£PROEF april '85 • • < • CO-416559 form. BIJL. 9 AA laboratorium voor grondmechanica delft telefoon: (Q15)- 569223 telex: 38234 soll ni KLEIONDERZOEK DELTAGOOTPROEVEN PROVO GEMIDDELDE PENETROMETER WAARDE PER RAAI TIJDENS BEPROEVEN april '85 CO-416559 form BIJL. 10 ... 1 11 i 11 11 "slechte" klei 100 eo (1 "goede" klei 60 s 1 • 20 0305 2e 3e Ae 5e 2106 2506 2006 2309 WAARNEMING GEMIDDELDE SCHIJNBARE COHESIE TIJDENS DE PROEF (ALLE WAARNEMINGEN) grootheid na proef voor proef xlOO % S.A.R. goede klei ,x 100% 0,031 S.A.R. slechte klei 0,097 C.E.C, goede klei 24,46 21,69 C.E.C, slechte klei 28,38 27,28 NaCl goede klei 3,31 5,75 NaCl slechte klei 20,54 28,44 Na goede klei 0,15 0,05 Na slechte klei 0,5 0,45 ESP goede klei 0,006 0,0023 ESP slechte klei 0,017 0,016 0,011 0,089 laboratorium voor grondmechanica delft telefoon: (015)- 589223 telex: 38234 soil nl KLEI0NDER20EK DELTAGOOTPROEVEN PROVO WAARNEMINGEN VAN SCHIJNBARE COHESIE EN ZOUTGEHALTE VOOR EN NA PROEF OP KLEI d.d. april '85 g«e. CO-416559 BIJL. 11 AA '03.05 20.06 29.06 100 's. ' 2708 verloop van de proef _ __ "sltcht*" klti 90 '03.05 29.06 20,06 2708 verloop van de proef gemiddelde datum goede k l e i Y d 03-05 25,2 1,48 25,2 1,33 29-06 31,1 1,43 31,9 1,41 .20-08 37,4 1,32 37,2 1,25 27-08 36,9 1,31 42,05 1,20 slechte klei Yd vochtgehaltes aanname s.g = 26,50 kN/m = 13,10 kN/m droog volume gewicht (goede klei) 3 = 12,00 kN/m verzadigingsgraad (slechte klei) datum goede k l e i slechte k l e i 03-05 88,5 % 95,8 % 29-06 97,8 % 20-08 99,3 % 93,3 % 27-08 99 % 95,0 % 100 % laboratorium voor grondmechanica delft telefoon: (015) • 569223 telex: 38234 soll nl KLEIONDERZOEK DELTAGOOTPROEVEN PROVO VERLOOP VAN w, Sr en I c TIJDENS DE PROEF april '85 CO-416559 BIJL. 12 t*c.
© Copyright 2024 ExpyDoc