(62 KB) 1. Uitspraak Raad van State BP Dorp Odijk 2012

Uitspraak 201310053/1/R2 | Raad van State
Page 1 of 4
Uitspraak 201310053/1/R2
DATUM VAN UITSPRAAK
woensdag 14 mei 2014
TEGEN
de raad van de gemeente Bunnik
PROCEDURESOORT
Eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTSGEBIED
Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Utrecht
201310053/1/R2.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht in het
geding tussen:
[appellanten], wonend te Odijk, gemeente Bunnik,
en
de raad van de gemeente Bunnik,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2013, kenmerk 13-064, heeft de raad het bestemmingsplan "Dorp
Odijk 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2014, waar [appellant A],
vertegenwoordigd door J. Evers, [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.
Balkema en F.H.M. Odijk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan de Afdeling
het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten
herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen
aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke
ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de
Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel
dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt
ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand
van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd
met het recht.
3. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het dorp Odijk en is in
hoofdzaak conserverend. De bestaande planologische situatie is als uitgangspunt genomen
voor de toegekende bestemmingen.
Procedureel
4. [appellanten] betogen dat bij de voorbereiding van het plan onvoldoende voorlichting is
gegeven over de mogelijkheid om opbouwen te realiseren op de bestaande platte daken in de
zogenoemde Zweedse buurt, een buurt die wordt omsloten door de Sint Nicolaaslaan, de
http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=7...
16-5-2014
Uitspraak 201310053/1/R2 | Raad van State
Page 2 of 4
Singel, de Jodichemdreef en de Cornelis van Sandelaan. Verder is bij de voorbereiding van het
plan ten onrechte geen inspraak hierover mogelijk geweest, aldus [appellanten].
4.1. De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wet
ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure.
Het schenden van een inspraakverplichting, ongeacht of hiervan sprake is, heeft daarom geen
gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
Voorts is niet gebleken dat de informatievoorziening omtrent het ontwerpbestemmingsplan en
het plan niet op de door de wet voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Het betoog faalt.
Mogelijkheid voor dakopbouwen
5. [appellanten] betogen dat het plan ten onrechte een bouwhoogte van negen meter mogelijk
maakt in de Zweedse buurt. Zij voeren hiertoe aan dat door deze bouwhoogte de mogelijkheid
ontstaat om op de bestaande platte daken opbouwen te realiseren waardoor een extra etage
ontstaat. Door de toegekende mogelijkheden zal volgens hen de karakteristieke aanblik van de
wijk veranderen en verrommelen, hetgeen stedenbouwkundig niet aanvaardbaar is.
5.1. De bestreden plandelen hebben de bestemming "Wonen". Artikel 17 van de planregels
geeft een regeling voor deze bestemming. Ingevolge artikel 17, lid 17.2.2:
a. mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. mag de goothoogte van gebouwen niet meer dan 6 meter bedragen en de bouwhoogte niet
meer dan 10 meter, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid (zie in dat geval onder c t/m
e);
c. mogen ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' de aangeduide gooten bouwhoogte niet worden overschreden;
d. mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide bouwhoogte niet
worden overschreden;
e. mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de goothoogte niet meer
bedragen dan aangeduid, en mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de aangeduide
goothoogte vermeerderd met 4,50 meter;
f. mag de dakhelling van een kap niet meer dan 60 graden bedragen.
5.2. Blijkens de plantoelichting heeft de raad in dit conserverende plan onder meer de
bestaande mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan in de Zweedse buurt willen
behouden, maar zijn deze aangepast aan hetgeen stedenbouwkundig aanvaardbaar wordt
geacht binnen deze buurt. Onder meer is beoogd om de mogelijkheid van het plaatsen van een
kap met schuine daken, hetgeen was toegestaan op grond van het vorige bestemmingsplan, te
wijzigen in de mogelijkheid om een opbouw met een plat dak die terugliggend moet zijn van de
gevellijn te plaatsen. Een dergelijke opbouw wordt passend geacht in deze buurt. Hierbij acht
de raad het aanvaardbaar dat er woningen met en zonder dakopbouw kunnen ontstaan. Aan de
beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geboden planologische mogelijkheden in de
Zweedse buurt is onder meer de op 13 maart 2012 geactualiseerde Welstandsnota "Evaluatie
en Actualisatie Welstandsnota Bunnik" die door de raad is vastgesteld op 10 mei 2012 ten
grondslag gelegd. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen
aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen
stellen dat de mogelijkheid om dakopbouwen te plaatsen op de woningen in de Zweedse buurt
past binnen de ruimtelijke structuur van deze buurt. Het betoog over het toestaan van
dakopbouwen faalt.
5.3. Voor zover het betoog ertoe strekt dat de wijze waarop de dakopbouwen zijn bestemd
onjuist is, omdat hierdoor zodanige verschillen kunnen ontstaan tussen verschillende
bouwlagen en opbouwen dat de buurt verrommelt, overweegt de Afdeling als volgt. In de
plantoelichting staat dat slechts dakopbouwen die blokvormig zijn, op één zijde van een
scheidingsmuur staan en terugliggen van de gevellijnen stedenbouwkundig aanvaardbaar zijn
in deze buurt. Artikel 17, lid 17.2.2, van de planregels bevat evenwel geen beperking ten
aanzien van de oppervlakte van een bouwlaag die op de bestaande bouwlagen in de Zweedse
wijk kan worden gerealiseerd en schrijft niet voor dat een dakopbouw blokvormig dient te zijn,
maar dat de dakhelling maximaal 60 graden mag zijn. Hiermee heeft de raad in het plan niet
verzekerd dat slechts dakopbouwen van de omvang en vorm die hij stedenbouwkundig
http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=7...
16-5-2014
Uitspraak 201310053/1/R2 | Raad van State
Page 3 of 4
aanvaardbaar acht, kunnen worden gebouwd en heeft de raad derhalve niet datgene bestemd
wat hij beoogd heeft om mogelijk te maken. Dat, zoals de raad stelt, dat de welstandsnota
voorziet in de vereiste en in de plantoelichting genoemde stedenbouwkundige inpassing en dat
bij individuele bouwaanvragen een nadere toets wordt uitgevoerd aan de hand van de redelijke
eisen van welstand, maakt dit niet anders. Volgens vaste jurisprudentie dient de
welstandstoets immers in beginsel de in een bestemmingsplan toegekende bouwmogelijkheden
en maatvoering te respecteren (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2011, zaak nr.
201107145/1/H1). De redelijke eisen van welstand kunnen dan ook op zichzelf geen grond
vormen om de in het plan toegekende bouwmogelijkheden en maatvoering in te perken.
Het betoog slaagt.
Overige beroepsgronden
6. Volgens [appellanten] zijn voorts de toegekende bouwmogelijkheden strijdig met het
gemeentelijk beleid omtrent duurzaam bouwen en de energiezuinigheid van woningen.
6.1. De enkele stelling dat een dakopbouw mogelijk niet op een enerziezuinige manier zal
worden gebouwd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het plan hierdoor in strijd is met
het beleid voor duurzaam bouwen. Het betoog faalt.
De Afdeling overweegt verder dat noch de door [appellanten] gestelde omstandigheid dat
eventueel niet bij een meerderheid van de bewoners van de Zweedse buurt in Odijk steun is
voor de mogelijkheid om een opbouw te plaatsen op het dak van de woning, noch de
omstandigheid dat mogelijk niet iedere woning technisch geschikt is voor een opbouw,
aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien
dat het plan niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt.
Bestuurlijke lus
7. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding het
college op de voet van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht, op te dragen om
binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te
herstellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 5.3 alsnog een
regeling in het plan op te nemen waardoor de bouwmogelijkheden en maatvoering van
dakopbouwen in de Zweedse buurt begrensd zijn tot hetgeen de raad blijkens de
plantoelichting stedenbouwkundig aanvaardbaar acht, dan wel nader te motiveren waarom de
planregeling zoals in het bestreden besluit is vervat in overeenstemming wordt geacht met een
goede ruimtelijke ordening. Naar aanleiding hiervan dient de raad zo nodig het besluit te
wijzigen, alsmede de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een
eventueel nader besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te
delen.
8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde
griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de gemeenteraad van de gemeente Bunnik op om binnen 16 weken na de verzending
van deze tussenuitspraak:
1. met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 5.3 alsnog een regeling in het plan op te
nemen waardoor de bouwmogelijkheden en maatvoering van dakopbouwen in de Zweedse
buurt begrensd zijn tot hetgeen de raad blijkens de plantoelichting stedenbouwkundig
aanvaardbaar acht, dan wel nader te motiveren waarom de planregeling zoals in het bestreden
besluit is vervat in overeenstemming wordt geacht met een goede ruimtelijke ordening;
2. naar aanleiding hiervan zo nodig het besluit van 12 september 2013, kenmerk 13-064, te
heroverwegen, alsmede de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een
eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te
delen.
http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=7...
16-5-2014
Uitspraak 201310053/1/R2 | Raad van State
Page 4 of 4
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in
tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
723.
http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=7...
16-5-2014