Nr 123 • maart 2014 vrijwilligers palliatieve terminale zorg 30 jaar VPTZ Interviews met pioniers Els Koldewijn en Pieter Sluis, directeur Chantal Holtkamp en vrijwilliger Sonja Gribnau column Anne van der Meiden • Rob en Wim VAN DE REDACTIE De hoeveelheid aandacht die we in deze Antenne besteden aan het 30-jarig bestaan van VPTZ, schiet ruimschoots tekort in het licht van de vele mijlpalen en hoogtepunten. We gaan terug naar het begin – toen er nog geen of weinig terminale zorg was in Nederland. Aan Els Koldewijn en Pieter Sluis, die we gerust de pioniers van de vrijwillige palliatieve terminale zorg mogen noemen, vragen we hoe zij terugkijken op die 30 jaar. Hebben ze ooit durven dromen dat hun lokale netwerk zou uitgroeien tot een landelijke VPTZ, met ruim 200 lidorganisaties en meer dan 10.000 vrijwilligers die bij nacht en ontij stervende mensen bijstaan? Natuurlijk is er blijheid en dankbaarheid, maar er is ook reden tot zorg. De begrippen ‘professionalisering’, ‘expertise’ en ‘scholing’ komen we steeds vaker tegen. Blijft het mensenwerk? Gaat deze bijzondere zorg niet ten onder aan protocollen en registratiedwang? Voor vrijwilliger Sonja Gribnau, die 30 jaar geleden betrokken was bij de oprichting van VTZ-Arnhem, en nu bestuurslid is, is het zo helder als glas: altijd handelen vanuit je basis, teruggaan naar het beginpunt, is haar motto. Professor Anne van der Meiden verdiept zich in zijn column in wat hij noemt ‘de broze openbaarheid’. Is het erg of zelfs schadelijk dat vrijwilligers die zich thuis inzetten minder ‘zichtbaar’ zijn dan de vrijwilligers in hospices? Wordt hun werk er minder door gewaardeerd? Van der Meiden waagt het te betwijfelen. Hij noemt de vrijwilligers ‘wachtverzachters’? Wat een prachtige vondst! ‘Rob en Wim’ vieren dit jaar hun 10-jarig ‘schrijfduo-bestaan’. Ze vragen zich af waarom zoveel vrijwilligers zich inzetten voor terminaal zieken, en of dat niet heel vervelend is voor de beroepskrachten? Wim denkt van niet. Het imago van VPTZ-vrijwilligers, vindt hij, kent maar één bouwsteen: hun interactie met de zieke en hun naasten. Het is zaak dat VPTZ die bouwsteen bewaakt en koestert. Zo lang mogelijk thuis blijven wonen, daar gaat het in de zorg steeds meer naar toe. Maar wat gebeurt er achter de voordeur als mensen ziek worden? De particiaptiesamenleving – een uitvinding van VPTZ volgens Wim – is in aantocht: de vraag is, heeft VPTZ het tij mee? Chantal Holtkamp, de nieuwe directeur vindt het belangrijk dat we niet alleen de verhalen vertellen, maar ook wetenschappelijk gaan onderbouwen wat de waarde is van deze zorg. VPTZ-NIEUWS VPTZ NEDERLAND 30 JAAR Op 16 maart 2014 bestaat de vereniging VPTZ Nederland 30 jaar. Een mooie aanleiding om met een nieuwe huisstijl naar buiten te treden. De vormgeving van de papieren en de digitale Antenne is veranderd, evenals de website en de overige communicatiemiddelen. De warmte die de vrijwilligers bieden en de diversiteit die binnen de vereniging leeft, komen met de nieuwe stijl beter tot hun recht. Uiteraard zijn we benieuwd naar uw reacties. Om nieuwe vrijwilligers te werven en de naamsbekendheid te vergroten, wordt op maandag 17 maart op alle regionale tv-zenders een commercial van VPTZ Nederland uitgezonden. Door in beeld te brengen wat vrijwilligers kunnen betekenen, maar ook door te laten zien wat de toegevoegde waarde voor de vrijwilliger zélf is, stralen we positiviteit uit. VPTZ Academie De eigen VPTZ Academie is een feit: de opleidingen en trainingen voor vrijwilligers, coördinatoren en bestuursleden in de palliatieve terminale zorg doen we voortaan – met tien opgeleide VPTZ-trainers – in eigen beheer. De trainers geven dit jaar een groot deel van de trainingen voor vrijwilligers. Maar dat is niet het enige wat nieuw is. De training Waardevolle nabijheid is aangepast en verdeeld over de twee modules Dichtbij jezelf, dichtbij de ander en Waarden en normen en je eigen persoonlijkheid. Ook zijn er voor vrijwilligers twee compleet nieuwe modules in het landelijk aanbod opgenomen: Module 6: Reflectie en Module 9: Kennis van ziektebeelden. Een aantal vrijwilligerstrainingen is al volgeboekt, maar sommige zijn voor dit jaar nóg een keer in het programma opgenomen. Bezoek de besloten website om het actuele overzicht van beschikbare data te bekijken. Als een training is volgeboekt, laat uw naam dan op de wachtlijst zetten. Bij annuleringen worden die plaatsen gevuld met mensen die op de wachtlijst staan. Mocht de wachtlijst erg lang worden, dan doen we ons best om een extra training in te roosteren. @VPTZNederland Vlak voor haar dood hebben we Els Borst een aantal vragen voorgelegd. Zoals altijd beantwoordde zij deze met grote welwillendheid en aandacht. Het is onverteerbaar dat juist deze vrouw, die zich enorm heeft ingezet voor een waardig levenseinde, een niet natuurlijke dood is gestorven. Volg VPTZ nu ook op twitter: @VPTZNederland. Regelmatig worden er berichten geplaatst over de vereniging, de activiteiten van leden, en van mensen die werkzaam zijn bij een van de leden van VPTZ Nederland. Jos Aarnoudse Correctie: In Antenne 122 staat dat Hospice Arco Cavent op Curaçao het eerste hospice is, maar eigenlijk had er moeten staan dat er een hospice is bijgekomen. De Stichting Hamiëd biedt ook palliatieve terminale zorg aan. 2 HET IMAGO VAN DE WACHTVERZACHTERS Column Dr. Anne van der Meiden Theoloog en emeritus-hoogleraar communicatiewetenschappen Er zijn van die berichten in de krant die je even een schokje geven: ach ja, dat kan er ook nog wel bij. Soms is het een amusant bericht. Een recent voorbeeld: om voor de ongeduldigen in de files voor de incheckbalies op luchthavens het wachten wat te verzachten, treden er entertainers op, die langs de rijen lopend, de mensen vermaken met zang en spel. Dat fenomeen schijnt al over de hele wereld verspreid te zijn. ‘Wachtverzachters’, noem ik ze, en meteen associeer ik ze met mensen die hulp verlenen aan medemensen in de eindfase van hun leven, thuis of in hospices. Geen artiesten, maar zorgverleners, vrijwilligers, die in die vervreemdende tijd voorafgaand aan het sterven alles doen wat verlichting brengen kan. Kostbare aanwezigen, nooit op de voorgrond, maar dienend. Ze lopen mee op het laatste traject. ‘EEN HOSPICE IS EEN HUIS MET EEN TOENEMENDE POSITIEVE REPUTATIE’ Ik krijg een notitie onder ogen, waarin ik tot mijn verwondering lees, dat de vrijwilligers die in een hospice werken veel vaker in de publiciteit genoemd worden, en ook bekender zijn bij het publiek dan de VPTZ-ers die bijvoorbeeld bij stervenden thuis werken. In de laatste dertig jaar heeft de hospice zich een duidelijk imago verworven. In het begin werd er wat spastisch over gedaan. Er zat een geur van geheimzinnigheid omheen. Vooral in sterk orthodox-religieuze kringen keek men er wat scheef tegenaan. Werd daar wel verantwoord gestorven? Maar toen de deuren van de hospices opengingen voor steeds meer mensen, veranderde ook het onheldere imago. Een hospice is een huis met een toenemende positieve reputatie. Je werft er gemakkelijker geld voor, als goed doel spreekt het velen aan. Ook de vrijwilligers delen in die verbeterde beeldvorming. Maar ik kom ook nogal eens bij terminale patiënten die thuis in een slaapkamer wensen te sterven. Daar lopen ook vrijwilligers rond als de familie de zorg niet kan bieden. Het zijn mensen van hetzelfde type als die ik in hospices aantref, maar ik kan me voorstellen dat zij zichzelf, in hun zelfbeeld, een andere positie in de publieke opinie toekennen dan de collega’s in de hospices. Ik tref gedecideerde vrouwen en mannen aan die meer doen dan het ‘technisch’ begeleiden van een stervende. Ze scheppen een sfeer om rustig te communiceren. Familieleden en vrienden komen en gaan. En dan komt het afscheid. De dokter, die nog zal komen om te kijken wat er voor de nacht nodig mocht zijn. Heb ik verschil gemerkt tussen de helpers in de hospices en hier, in de slaapkamer van een bovenhuis? Nee, niet echt. Maar kan ik mij voorstellen dat er externe imagoverschillen zijn tussen die helpers? Dat kan ik zeker. Het is eigenlijk wel logisch dat de mensen in de hospices bekender zijn dan die vele anderen die trouw hun werk doen in beslotenheid. Een hospice heeft een adres, is ergens; je kunt er heen, het is in beperkte zin openbaar. De helpers lopen er ‘vrij’ rond, je kunt ze aanspreken. Ze hebben meer een openbare status. Je ziet wat er gebeurt, het heeft een gezicht en een naam. De werker in de palliatieve zorg bij mensen thuis kennen we niet in die mate en die vorm. Het werkveld is kleiner, de kring van de betrokkenen is meestal gesloten. ‘HET IMAGO VAN DE ZORG IS NET ZO BROOS ALS DE MENSEN DIE ER DOOR VERZORGD WORDEN’ Er zijn geen publieke ingangen in die vorm van afscheid nemen. Je kunt niet zomaar ergens in een huis waar een stervende ligt, binnenlopen. Dat betekent dat het beeld van het werkpakket van de vrijwilligers die bij mensen thuis worden ingezet, veel vager is dan dat van de hospicevrijwilligers. Wordt de palliatieve zorg die gegeven wordt in hospices extern meer als ‘normaal’ beleefd, vergeleken met wat er door vrijwilligers in een slaapkamer van een particulier huis gebeurt? Bij dat laatste sluipen er bij sommige argwanende mensen altijd negatieve beeldfactoren binnen: wat gebeurt daar precies? In een hospice hebben de handelingen in elk geval de schijn van grotere openheid. ‘"WHO CARES", DAT IS LETTERLIJK EN FIGUURLIJK VOOR HET IMAGO VAN DE ZORGWERELD EEN BRUIKBAAR MOTTO’ Concreet: ik kan me dus best voorstellen dat de werkers in de palliatieve zorg ‘in het veld’ een ander beeld hebben in de Publieke Opinie. Is dat erg? Schadelijk? Wordt hun werk er minder door gewaardeerd? Ik waag het te betwijfelen. De openbaarheid, of liever het externe beeld van een dienst of een beroep is trouwens altijd een broos ding. Het is erg moeilijk te voorspellen wat een arbeidsveld ineens populair maakt of bij het afval zet. Het imago van de zorg is net zo broos als de mensen die er door verzorgd worden. In elk geval is die openbaarheid niet iets om je beleid permanent op af te stemmen ‘Who cares’, dat is letterlijk en figuurlijk voor het imago van de zorgwereld een bruikbaar motto. En geen opwinding wanneer je een verhuisbericht van een medisch opgegeven familielid of kennis krijgt die zich daar gevestigd heeft. Waarom zetten mensen boven het doodsbericht: Thuis gestorven, naar Huis gehaald, of, in een overlijdensadvertentie: ‘moeder overleed in de hospice, waar zij zich de laatste weken bijzonder thuis voelde’. Beide teksten zijn kostbare wachtverzachters. Ze geven stof tot nadenken. 3 Dood van jonge Twentenaar was begin van vrijwillige terminale zorg in Nederland PIONIER ELS KOLDEWIJN Het verhaal dat aan de basis ligt van de eerste organisatie voor vrijwilligers in de terminale zorg gaat terug naar 1971 en is het verhaal van de jonge verpleegkundige Els Koldewijn (23) en haar echtgenoot Fons van Lier (28). Fons overleed in 1976 aan kanker. Els verzorgde hem in de laatste fase thuis, en dat was niet gebruikelijk in die tijd. Het leven lachte hun toe. Ze waren net een slagerij begonnen en Els was in verwachting van hun eerste kind. Een week na de geboorte van zoontje Joost, kreeg Fons te horen dat hij terminale kanker had: Hodgkin in het vierde stadium. Hij had nog maar kort te leven, dacht men. Om het taboe rond kanker te doorbreken, zochten Fons en Els in 1973 contact met het Algemeen Dagblad. In Louis Sinner, journalist bij het AD, vonden ze een aandachtig luisteraar. In de veertig artikelen die hij gedurende twee en een haf jaar schreef, konden de lezers voor het eerst meer te weten komen over hoe twee jonge mensen omgingen met kanker in het laatste stadium. De artikelen werden gebundeld in het boek: Vijf jaar leven met kanker. In 1976 overleed Fons, thuis. Opdat zijn lijden niet voor niets zou zijn geweest, richtte Els Koldewijn in 1980, met een aantal medestanders in Enschede, de Stichting Leendert Vriel op (schuilnaam van Fons).* Van stal Vierendertig jaar later is Leendert Vriel nog springlevend en ook de 67-jarige oprichter Els Koldewijn staat nog volop in het leven. In 1978 trouwde ze met Jan Reefman, die ook betrokken was bij de stichting, maar eveneens vroegtijdig overleed. Ze waren 24 jaar samen. Sinds kort is Els heel gelukkig met haar nieuwe partner Bert Woudstra. Het echtpaar woont in Enschede en Els volgt nog steeds de ontwikkelingen in de vrijwillige terminale zorg. Af en toe wordt ze nog wel eens ‘van stal gehaald', vertelt ze lachend, zoals laatst toen de Stichting Leendert Vriel N.O. Twente 25 jaar bestond. Ze leest de Antenne en volgt de discussies over euthanasie en andere vormen van een gewenst levenseinde. ‘Opeens dacht ik, ik ga er iets mee doen, ik ga er iets mee doen! Fons’ lijden moet niet voor niets geweest zijn’ Iets mee doen Natuurlijk heeft Els nooit kunnen bevroeden dat de Stichting Leendert Vriel zoveel navolging zou krijgen. Nee, trots is niet het goede woord. Zo denkt Els niet. ‘Ik ben ontzettend dankbaar dat het zich zo heeft ontwikkeld. Het is een heel organisch groeiproces geweest. Toen Fons ziek werd, wisten we echt niet hoe we het zouden aanpakken. Maar je stapt er in en je gaat er voor. Ik had ook geen plannen om iets met mijn ervaringen te gaan doen. Ik moest verder met mijn leven en Joost zo goed mogelijk opvangen. Die plannen kwamen pas tegen het eind van een intense rouwperiode. Ik zie me nog in de kamer zitten. Opeens dacht ik, ik ga er iets mee doen, ik ga er iets mee doen! Fons’ lijden moet niet voor niets geweest zijn.’ 4 ‘Mijn angst dat ik het niet zou volhouden werd de basis van Leendert Vriel’ Een uitstapje naar het St. Christopher’s hospice in Londen, in maart 1977, voedde haar gedachte dat het toch mogelijk moest zijn – als mensen daarvoor kozen – in een huiselijke omgeving te sterven. ‘Als je dan ziet hoe dat idee is uitgegroeid, dat vind ik fantastisch’, zegt Els. Els Koldewijn is in 1991 voor haar verdienste in de vrijwillige terminale zorg geëerd met de Muntendamprijs van het Koningin Wilhelminafonds. In 1996 is ze benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Naar huis Els vertelt over de weken dat Fons in het ziekenhuis lag, in 1971. De hoofdzuster kwam elke dag langs, dat was gewoonte. ‘Hoe is het met u meneer van Lier? Ondertussen deed ze iets anders en vermeed hem aan te kijken. Dat vond hij verschrikkelijk, ik veroorzaak angst bij mensen, zei hij. Toen hij lag te klappertanden van de koorts vroeg hij een kruik aan een assistente. Dat kon niet, ze had vandaag een andere dienst, morgen misschien. En dan ben je doodziek. Helaas is die onbenulligheid er soms nog steeds’, constateert Els. ‘Het ligt aan het hoofd van zo’n afdeling. Als leidinggevenden goed, dat wil zeggen ook menselijk leiding geven, gaan de medewerkers met je mee, daar ben ik van overtuigd.’ Fons ging naar huis en zou nog maar drie maanden te leven hebben, maar dat duurde uiteindelijk nog bijna vijf jaar. Na zes maanden kuren werd de ziekte tot staan gebracht. Daarna zou hij nog één keer per drie maanden een kuur nodig hebben. Na die eerste vervolgkuur was hij zo ziek dat hij besloot te stoppen met de medicatie. In het begin verscheen er elke maand een verhaal in het AD, maar toen de ziekte in alle hevigheid terugkwam, werd dat wekelijks. In maart 1976 hoopte Fons nog maar kort te leven. Zes weken heeft zijn lijden nog geduurd. De zorg voor Fons werd toen nog zwaarder voor Els. Uitkomst * In de jaren zeventig waren inmiddels ook twee kleinschalige, professionele projecten voor terminaal zieken opgezet. Op den duur vonden de vertegenwoordigers van beide stromingen elkaar, en zo ontstond in 1984 de Stichting Landelijke Samenwerking Terminale Thuiszorg (SLSTZ). De collega’s van Els – wijkverpleegkundigen in opleiding – brachten uitkomst, samen met familie. Ze stelden een nachtrooster op en kwamen om de beurt waken. Dat was precies de hulp die Els nodig had. Overdag kon ze Fons verzorgen en ’s nachts slapen. ‘Natuurlijk bleef ik de spil en natuurlijk bleef ik de angst houden dat ik het niet zou volhouden.’ Maar Els hield het vol en Fons kon thuis sterven. Na Fons’ dood ging Els op zoek naar lotgenoten. In eerste instantie zette ze met gelijkgestemden een verlies- en rouwverwerkingsgroep op. Uiteindelijk resulteerden de inspanningen in de oprichting van de Stichting Leendert Vriel. ‘We waren zo begeesterd in die tijd, zo druk met onze plannen, werken en besturen. Ik voelde toen een hele sterke motor in mezelf.’ De beroepskrachten waren niet meteen gecharmeerd van deze nieuwe loot aan de zorgstam voor zieke mensen. Els weet het nog goed: ‘Leendert Vriel was net opgericht en we hadden een fantastische presentatie op de Universiteit Twente gehad, ik was helemaal, wauw! Kort daarna ontmoet ik mijn collega-wijkverpleegkundige en zij reageerde op lelijke toon: “Nou ja zeg, doen wij het dan niet goed?” Dat was een goeie leerschool. Mensen hadden niet in de gaten dat een dag 24 uur duurt. Kijk, die wijkverpleegkundige komt wel langs en de huisarts ook, misschien de dominee, maar de familie moet de klok rond zorgen. En daar had men echt geen oog voor in die tijd.’ Het idee van Els waaierde niet alleen uit over Twente, maar over het hele land, om in dertig jaar uit te groeien tot over de 200 organisaties met 10.000 vrijwilligers.* > 5 ‘Goed bedoelde zorg, is niet per se goede zorg’ Je bent zo mooi anders dan ik, natuurlijk Werk aan de winkel Een hospice past heel goed in het terminale zorgaanbod, vindt Els. ‘Als je weinig familie of vrienden hebt, dan is een hospice een fantastische oplossing, maar ik heb het idee dat er nu vanuit de ziekenhuizen veel sneller naar deze voorzieningen wordt doorverwezen. Dat is jammer.’ Els vindt dat mensen goed moeten worden voorgelicht, zodat ze een juiste keuze kunnen maken. ‘Ik hoorde van een therapeut dat zijn terminaal zieke schoonvader door de specialist naar huis was gestuurd, met een eigenlijk “zoekt u het maar uit”. Nooit van Leendert Vriel gehoord?, vroeg ik hem. Nee, nooit van gehoord. Nou, dan valt mij de mond open. Terwijl Leendert Vriel hier toch echt wel aan de weg timmert. Je zou eens een pr-campagne moeten beginnen gericht op specialisten in ziekenhuizen. Die weten er over het algemeen weinig van. Als je daar niet aan werkt, verandert er niets.’ ‘Ik was bij de opening van de hospice hier in Enschede en ontmoette de wethouder van welzijn en zorg. Goh, zei ik, weet u dat de oorsprong van de terminale zorg hier in Enschede ligt? Hij was daar niet van op de hoogte.’ Els begint over ‘protocollen’ die de zorg in goede banen moeten leiden. ‘Als je mensen treft die klakkeloos het protocol volgen, die niet nadenken over het gevolg van stap één en daarbij de mens niet zien staan, dan doe je hem of haar tekort. Ik wijs haar op een uitspraak van Antenne-columnist Wim van de Graaf, die gevaren ziet in de uitbouw van protocollen, subsidievoorwaarden en kwaliteitswaarborgen. Hij vraagt zich af of de ‘veldbloemen van Leendert Vriel niet het gevaar lopen het droogboeket in het VPTZ-herbarium te worden.’ ‘Helemaal mee eens’, zegt Els lachend, alhoewel de vergelijking van Leendert Vriel met een droogboeket haar te ver gaat. ‘Als er geen zelfreflectie is, dan krijg je “gedachteloze” zorg. Goed bedoelde zorg, is niet per se goede zorg. Een belangrijke vraag bij vrijwilligersorganisaties is dan ook: weten besturen wat vrijwilligers doen en waar ze mee zitten?’ niet meer of minder maar zo mooi anders, ik zou je nooit Hand in hand Els Koldewijn is niet bang dat de beroepskrachten het vrijwilligerswerk gaan overnemen nu er steeds meer palliatieve teams ontstaan in zieken- en verzorgingshuizen. ‘Dit werk staat of valt met de mensen die het doen’, zegt ze. Waarom moet je in een verzorgingshuis in je piere-eentje liggen en thuis niet? Het is goed dat vrijwilligers overal opduiken. En ja, het moet vrijwilligerswerk blijven. Er staat een flinke immateriële beloning – aandacht en voldoening – tegenover. Als het betaald werk zou worden, krijg je mensen met andere motieven. Vrijwilligers worden getraind er te zijn en aan te komen met lege handen. Professionals hebben hun handen vol met ‘gereedschap’ en dat gaan ze allemaal gebruiken. Begrijpelijk, als je geld verdient, dan wil je daar ook de handelingen voor doen. Dan zeg je tegen de familie, blijft u maar zitten, ik doe het wel. Ik vind dat voor de terminale zorg geen gezonde situatie, daar ben ik heel principieel in. Maar met mensen die dat niet snappen, kun je dit ook niet bespreken. Die voelen dat niet aan, die zitten op een ander level.’ Jos Aarnoudse 6 anders dan anders willen. Hans Andreus Uit: ‘Vertel hoeveel ik van je hou’ Uitgeverij Bert Bakker 1999 6 vragen aan DR. ELS BORST Haar laatste bijdrage voor VPTZ ’De beste garantie voor kwaliteit is belangeloze betrokkenheid bij de stervende medemens’ 1 Heeft 30 jaar vrijwilligers in de palliatieve terminale zorg gebracht wat u ervan verwachtte? ‘In het algemeen wordt de missie door de vrijwilligers, naar mijn indruk, goed volbracht, al zal het beeld uiteraard wisselen: het blijft mensenwerk. Heel sterk heb ik altijd gevonden dat er voor de vrijwilligers een training is; dat zorgt wel voor een zekere eenheid en kwaliteit in het werk. Tot die kwaliteit reken ik het adequaat inspelen op de wensen en behoeften van de patiënt, maar ook van de familie. Het tijdelijk ontlasten van de eigen mantelzorgers is immers ook een essentieel onderdeel van het VPTZ- aanbod.’ 2 U bent zelf beroepshalve op verschillende momenten betrokken geweest bij VPTZ. Wat vond u opmerkelijk of verrassend? ‘Opmerkelijk vond ik, vanaf het begin, de positieve reacties die ik van nabestaanden hoorde. Verrassend: het vanzelfsprekende vertrouwen waarmee de vrijwilliger meestal wordt ontvangen en urenlang met de patiënt alleen wordt gelaten.’ 3 Welke ontwikkelingen binnen de palliatieve terminale zorg vindt u zorgelijk of verdienen specifieke aandacht? ‘Zorgelijk vind ik dat er bij zoveel eerstelijnshulpverleners (huisartsen, wijkverpleegkundigen) nog steeds niet voldoende kennis aanwezig is over de methoden van goede palliatieve terminale zorg, waardoor patiënten nog steeds onnodig lijden. Een zorgelijk punt daarbij is ook dat het vaak gaat om “onbewuste onwetendheid”, waardoor men ook verzuimt om de wél beschikbare consulenten te raadplegen. In de groei van hospicezorg zie ik geen bedreiging. Het is goed dat mensen die niet thuis kunnen of willen sterven een zo huiselijk mogelijk alternatief hebben, zonder “hospitalisering”.’ Hoe zacht blijft een tak wiegen, wanneer een vogel plotseling opvliegt. J. van Tooren Uit: Oogwenken 1981 4 Publieke erkenning gaat zelden uit naar de anonieme ambulante VPTZkringen. Zijn ze te bescheiden? ‘Geringe bekendheid is inderdaad iets waar VPTZ zelf aan moet werken. TV is natuurlijk het beste medium om veel mensen te bereiken. Ik zou eens contact zoeken met omroep MAX. Deze omroep zou enkele mooie documentaires kunnen maken over thuis sterven met hulp van vrijwilligers. Die documentaires kunnen dan weer in de buurtkranten aan de orde komen! En mond-tot-mond reclame werkt natuurlijk ook goed.’ 5 Vindt u dat VPTZ-werk vrijwilligerswerk moet blijven? ‘Ja. De beste garantie voor kwaliteit is belangenloze betrokkenheid bij de stervende medemens. Een zekere onkostenvergoeding is wel redelijk: vrijwilligers mogen niet door financiële problemen belemmerd worden.’ 6 Heeft u nog een goed advies voor VPTZ voor de komende 30 jaar? ‘VPTZ doet het naar mijn indruk goed, maar moet wel alert blijven op signalen dat sommige dingen misschien nog beter kunnen.’ We konden niet bevroeden dat de antwoorden op bovenstaande vragen de laatste bijdrage zou zijn van Els Borst. De arts, oud-minister VWS, minister van staat, oud-voorzitter Nationaal Platform Palliatieve Zorg, lid van het Comité van Aanbeveling van VPTZ, overleed op 10 februari onverwacht op 81-jarige leeftijd bij haar woning in Bilthoven. Mevrouw Borst heeft een grote bijdrage geleverd aan het medisch-ethische debat in Nederland. Dankzij haar is een menswaardig levenseinde wettelijk mogelijk. Ook de vrijwillige terminale zorg bleef altijd haar warme belangstelling houden. 7 Hoe het begon in Nieuwkoop De Amerikaanse arts en psychiater Elisabeth Kübler-Ross kreeg in de jaren zeventig vooral bekendheid door de vijf fasen die ze onderscheidde in het stervens- en rouwproces. Veel pioniers lazen haar boeken en volgden haar workshops. Zo ook Pieter Sluis en zijn vrouw. Met hun verdriet, om hun aan wiegendood overleden kind, konden zij nergens terecht. Kübler-Ross vertelde over de manier waarop zij aandacht gaf aan verdriet en verlies in haar praktijk. Ze raakte het echtpaar en bood hun een bodem onder hun proces naar een nieuwe balans. Tot zijn grote verbazing vroeg KüblerRoss of Sluis zitting wilde nemen in haar staf. Hij was helemaal niet speciaal met terminale zorg bezig, maar gewoon huisarts en nog buitengewoon optimistisch over alles wat hij kon doen. Door de verhalen uit het land werd hem duidelijk dat er geen voorzieningen waren voor terminaal zieken. Sluis keek rond in het St. Christopher’s hospice in Engeland. Hij vond de opzet wel aardig, maar het bleef een instituut, een soort verpleeghuis met zalen en bedden. Hij wilde een kleinschaliger voorziening. Aan Joyce Tol, een ongeneeslijk zieke vrouw die op zoek was naar een opvanghuis voor vrouwen met borstkanker, vertelde Sluis zijn plannen. Tot een gezamenlijk project kwam het niet, maar bij haar overlijden liet Tol een half miljoen na aan de inmiddels opgerichte Stichting Elisabeth KüblerRoss (EKS) waar Sluis voorzitter van was geworden. De EKS had zich op zijn beurt aangemeld bij de Stichting Landelijke Samenwerking Terminale Thuiszorg (SLSTZ), de voorganger van VPTZ, maar tot samenwerking kwam het (nog) niet. De al bestaande projecten (Leendert Vriel, Antonius IJsselmonde en het maatschappelijk werk Amsterdam) zagen de plannen van de EKS, een Bijna-thuishuis, niet zitten. Sluis zette zijn plan door en met het legaat van Joyce Tol, dat in een apart garantiefonds werd gestopt, werd het casco van het huis gebouwd. De rest werd door de gemeenschap in Nieuwkoop opgebracht. In 1988 werd het huis geopend door minister Brinkman van Volksgezondheid. 8 PIONIER PIETER SLUIS BOUWDE EERSTE BIJNATHUISHUIS Geïnspireerd door Elisabeth Kübler-Ross richtte de Nieuwkoopse huisarts Pieter Sluis in 1986 – midden in een woonwijk – het eerste Bijnathuishuis op. De buurtbewoners vonden het maar griezelig, zo’n sterfhuis in de buurt. Nu weten ze niet beter en is de jaarlijkse collecte voor de hospice de hoogste van allemaal. De nu 67-jarige Sluis is huisarts af en hij bemoeit zich niet of nauwelijks nog met Bijnathuishuis. Hij is alleen nog voorzitter van het Joyce Tol Fonds en begeleidt samen met zijn vrouw groepen mensen. ‘Ik heb er absoluut geen behoefte aan om een icoon van iets te zijn. Je moet op tijd uit de weg gaan.’ Kijkt u met voldoening terug op 30 jaar VPTZ? ‘Ik vind het echt niet te geloven en fantastisch dat er nu 180 van die huizen zijn in Nederland. We zijn in Nieuwkoop begonnen met de bedoeling dit idee te verspreiden, maar de eerste tien jaar lukte dat niet. De lokale clubs waren organisaties met vrijwilligers in het bestuur en die zagen er enorm tegenop om de verantwoordelijkheid op zich te nemen van een huis en een groot bedrag. Daarbij stond ook nog helemaal niet vast of zo’n huis een functie had en of er wel voldoende steun voor zou komen.’ ‘Ik hoop wel dat die kleinschaligheid verdedigd wordt. Want dat is de kern ervan. Dat vind ik echt’ Was de oorspronkelijke gedachte van VPTZ niet om vrijwilligers bij mensen thuis in te zetten? ‘Daar zijn we wel mee begonnen, maar toen het huis klaar was, konden we dat ook aanbieden. In sommige grote katholieke families bijvoorbeeld, lag de zieke vader in een kleine bedstee en was moeder volledig afgeknapt door slaapgebrek. Vader ging dan uiteindelijk toch nog naar het ziekenhuis. Met de komst van het Bijna-thuishuis kon moeder in haar eigen bed blijven en haar rust nemen.’ Wat is veranderd in al die jaren? ‘Het geld ging een rol ging spelen. In het begin niet, alles was gratis. We hadden een vrijwillige coördinator, zeven jaar lang, die vond het gewoon leuk om te doen. Toen hij ermee ophield, werd er iemand in dienst genomen omdat er subsidie kwam via de ziekenfondsen van de overheid. Vervolgens gingen de verzekeraars dagbedragen betalen. Zo kwam er langzamerhand een geldstroom op gang waar ik altijd met een zekere argwaan naar heb gekeken, want daar zitten altijd haken en ogen aan. Het goeie vind ik dat er nu bijna overal in Nederland zo’n voorziening is, maar de zorg die ik heb, is dat er een grotere afstand komt tussen bestuur en vrijwilligers. De oude vrijwilligers van Nieuwkoop hadden een band en deden veel met elkaar, dat is nu minder. Het bestuur is ook zakelijker geworden. Vroeger waren dat mensen met affiniteit voor de terminale zorg, nu “doen ze voor vijf jaar de hospice”. Maar ja, dertig jaar geleden zaten we in een andere fase, we waren heel enthousiast en alles was nieuw. Zelfs de televisie van Japan en Nieuw-Zeeland kwam hier kijken.’ Vindt u die verzakelijking teleurstellend? Een zekere verzakelijking is waarschijnlijk onvermijdelijk. En als je het internationaal bekijkt, vind ik dat we in Nederland met die kleinschalige voorzieningen nog steeds een prachtig aanbod hebben. Maar ik hoop wel dat die kleinschaligheid verdedigd wordt. Want dat is de kern ervan. Dat vind ik echt.’ Gaan mensen niet wat snel naar een hospice, terwijl ze misschien ook thuis kunnen blijven? ‘Er is altijd een intakegesprek Er wordt goed gekeken hoe het in elkaar zit. Het werk van de coördinatoren, dat is echt een vak geworden. En nu willen alle gemeentes een hospice, het is een prestigezaak geworden. En die huizen proberen natuurlijk ook omzet te halen. Tien jaar geleden was men bang dat er leegstand zou komen. Op een gegeven moment gaan ze failliet, dat is dan maar zo. Dat is de marktwerking. Het huis hier draait nog steeds op ondersteuning van de Nieuwkoopse bevolking. In heel veel van die lokale stichtingen is een surplus aan geld. Er zijn vriendenstichtingen opgericht. Het werkt, het doet het, in allerlei systemen. Er zijn nu meer dan 10.000 vrijwilligers, hoe meer hoe beter, als de kleinschaligheid maar bewaard blijft. Het moeten simpele huizen blijven.’ ‘Die vrijwilligers zijn zo goed en zo deskundig omdat ze zich voor dit werk hebben kunnen openen’ Moet het vrijwilligerswerk blijven? ‘Ja, dat moet het blijven. Dit gaat over de kwaliteit van de samenleving. Als alles betaald wordt, wat goed is, dan is het gauw over. Dit werk moet je vanuit je hart doen en niet vanuit je portemonnee. Het is mensenwerk en dat moet het blijven en dat geldt met name voor de positie van de vrijwilligers. Als je daar een organisatie boven zet die alles tot in detail gaat uitwerken, dan voorspel ik dat vrijwilligers niet langer dan een jaar vrijwilliger zijn. Dan vinden ze het niet meer leuk. Toen we het huis in Nieuwkoop gingen opzetten, werd er ook gezegd, vrijwilligers aan het bed, dat kan helemaal niet. Maar dat kan wel. Vergelijk het met een ziek kind in een gezin. Daar moet ook voor gezorgd worden. Dat moet gewassen worden, dat moet op de po. Als mensen er voor kiezen om dat voor elkaar te doen, waarom zou dat niet kunnen? Die vrijwilligers zijn zo goed en zo deskundig omdat ze zich voor dit werk hebben kunnen openen. En dat kunnen ze omdat ze hebben ontdekt hoe belangrijk dit onderwerp is, ook voor henzelf. De beloning die ze terugkrijgen, is groot, ja hoor dat geloof ik echt.’ Maar met de palliatieve teams in ziekenhuizen en verpleeghuizen krijg je toch wel het idee, leuk die vrijwilligers maar nu gaan we het professioneel aanpakken. Sluis lacht. ‘Ja dan krijg je dat. Het zijn eigenlijk twee culturen die op elkaar staan. De een is de beheerscultuur, de cultuur van de gezondheidszorg, wetenschap, kennis, het liefst objectief, zodat een ander het kan nadoen. En daar zit veel goeds in, maar waar het in deze zorg om gaat, is het contact van mens tot mens. Dat heeft helemaal niets met wetenschap te maken, dat heeft te maken met respect, aandacht, liefde en warmte. Het gaat vaak om kleine dingen, zoals iemand een lekker hapje geven of de voeten masseren; niet belangrijk voor het medisch protocol, maar wel belangrijk voor het intermenselijk contact.’ Is er in dertig jaar voldoende aan de weg getimmerd om deze vorm van zorg onder de aandacht te brengen? Pas als mensen zelf met de dood te maken krijgen, gaan ze op zoek en komt VPTZ op hun pad. ‘Ik weet niet of je dat kunt organiseren. Je gaat je bezig houden met een schaafwond als je een schaafwond hebt of hebt gehad. Het krijgt pas aandacht als het in jouw wereld gebeurt. Daarbij komt, het gaat over het eind van het leven en daar willen mensen over het algemeen niet naar kijken. Je kunt wel zeggen, dat is stom en het hoort er gewoon bij, maar daarvoor moet je eerst de bocht door. Ik kijk er gekleurd naar, want ik kom de mensen tegen die er wél anders naar kijken.’ Toch heeft deze vorm van zorg een enorm draagvlak. ‘Het is een bekend fenomeen geworden. Mensen weten dat er in hun omgeving ergens zo’n huis staat, dat er een groep is die mensen thuis helpt of dat tante Truus vrijwilliger is. Het is gewoner geworden. Dat is winst.’ Jos Aarnoudse 9 SONJA GRIBNAU 30 jaar vrijwilliger VPTZ Arnhem Sonja Gribnau was 30 jaar geleden betrokken bij de oprichting van VPTZ Arnhem. De eerste 10 jaar zat ze ‘aan het bed’, vervolgens werd ze coördinator en nu is ze bestuurslid. Welke functie ze ook heeft, haar fundamentele gedachte is: altijd handelen vanuit je basis, teruggaan naar het beginpunt. Sonja is 67 jaar, moeder van twee zonen en oma van vier kleinkinderen. Onze afspraak begint op het station in Arnhem. Terwijl we een rustige plek zoeken om te lunchen en te praten, steekt Sonja meteen van wal. ‘In alle nieuwe, soms verwarrende ontwikkelingen blijft de kern: ga terug naar je basis. De vraag is hoe je die vorm geeft in deze tijd. Ruis, en dan bedoel ik onderwerpen die je afleiden, zullen er altijd zijn. Nu gebeurt dat meer dan in 1983, toen er bijvoorbeeld nog geen sociale media waren. Mijn motief in dit werk is altijd geweest: mensen moeten de keus hebben waar ze willen sterven, en de mantelzorgers moeten in staat gesteld worden hen daarbij te helpen. We moeten inspelen op het veranderend tijdsbeeld, dat houdt ons scherp.’ In een sfeervol hoekje in het Grand Café van het station praten we verder over het begin van VPTZ Arnhem, de vroegere Stichting Thuis sterven. Wat was de aanleiding voor de oprichting? Pater Rosmüller, pastor in het Elisabeth Gasthuis, kreeg een som geld bij zijn gouden priesterfeest en hij had als diepste wens dat de mens thuis zou kunnen sterven. Hij vormde een groepje medestanders: een stadspastor, huisarts Jos Gribnau (mijn man), verpleeghuispastor Marinus van den Berg en ikzelf, als verpleegkundige. Wij waren in Arnhem de mensen van het eerste uur. Van de net opgestarte Stichting Leendert Vriel in Enschede hebben we informatie gekregen over de mogelijke aanpak in Arnhem. Na een jaar van voorbereiding hebben we een oproep geplaatst en daar kwamen toen veel vrijwilligers op af.’ Er was nog geen Landelijk Steunpunt. Hoe deden jullie dat met de scholing? ‘Wij gaven zelf de basislessen voordat de mensen werden ingezet. Dat deden we in een ruimte van een verpleeghuis. Op dit moment bestaat de stichting uit 24 vrijwilligers. Twee van hen zijn – tot nog toe – onbezoldigd coördinator, we hebben vier bestuursleden en achttien vrijwilligers aan het bed. 10 Wat is jouw rol gedurende die dertig jaar binnen de stichting geweest? De eerste tien jaar heb ik “aan het bed gezeten”. Toen de kinderen opgroeiden, ben ik er zeven jaar tussenuit geweest, daarna heb ik het werk weer opgepakt. Je keert terug naar datgene waar je hart ligt. Ik ben toen gedurende tien jaar coördinator geweest en was verantwoordelijk voor de scholing. Nu ben ik bestuurslid en heb als taak de communicatie tussen bestuur en werkvloer te behartigen en de lijnen kort te houden. ‘Bij vrijwilligers is de vraag: wat kun je en niet wat moet je? Is de VPTZ Arnhem een thuiszorgorganisatie of is er ook een hospice aan verbonden? ‘Wij werken alleen aan huis, maar daar vallen ook de verzorgingshuizen onder. Dat is een heel bewuste keus geweest in het begin, en voor 2014 is het een speerpunt. Hospice Rozendaal is een op zichzelf staande organisatie waarmee wij goede contacten onderhouden.’ Wat is voor jou het verschil tussen de zogenoemde professionele en de vrijwillige zorg? ‘Dat is moeilijk in woorden te vangen. Je kunt zeggen: vanuit de vrijwillige zorg komt het individu bij de mensen thuis, vanuit de professionele zorg komt de organisatie over de vloer. De professional is altijd ingebed in een organisatie. Bij vrijwilligers is de vraag: wat kún je en niet wat móet je? De professionele krachten hebben te maken met een lastige tijdsfactor en zijn, zeker in deze tijd, ook bang hun baan te verliezen.’ ‘Het is altijd weer een uitdaging om te onderzoeken wat de ander te bieden heeft en hoe we met elkaar kunnen samenwerken’ Wat is voor jou het belangrijkste in dit werk? ‘Het groepsproces vind ik heel belangrijk. Daarbij staat de mens centraal, of het nu de cliënt, vrijwilliger of coördinator is. Een taak van de coördinatoren is er voor te zorgen dat de juiste mens op de juiste plek komt. De vrijwilligers die zich nu aanmelden, hebben andere motieven om dit werk te doen. Wij waren dertig jaar geleden vrouwen van wie de kinderen uit huis waren en de man met pensioen ging: iets oudere vrouwen dus, met een zekere levenservaring en met interesse voor de laatste levensfase. Nu komen er steeds meer jongeren die het werk als zingeving zien. We merken ook dat deze jongeren specifiek de palliatieve zorg een pluspunt vinden om zich aan te melden. Ze kunnen dit werk goed doen, maar hebben minder ‘bagage’. Voor VPTZ betekent dit dat er na de basisopleiding doorlopend scholing moet zijn: introspectie en coaching staan hierbij centraal. Wij beraden ons nu over scholing op specifieke taken: bijvoorbeeld terminale zorg voor mensen met niet-aangeboren hersenafwijkingen. Vanuit een verzorgingshuis is die vraag bij ons binnengekomen.’ Zie je verschillen tussen dertig jaar geleden en nu? ‘In de basis is er niets veranderd. Mensen gaan dood, moeten loslaten, ze kunnen niets meer overdoen. Dood en geboorte gaan zoals altijd door, en dat gaat gepaard met emoties. Kijk, dertig jaar geleden was er nog geen goede palliatieve, medische zorg. Het is mooi dat er nu goede pijnbestrijding is en dat er thuis veel, zo niet alles wel mogelijk is. Als vrijwilligers en beroepskrachten hun verantwoordelijkheid nemen, dan is alles in de kern vervuld. Die kern is steeds terug te gaan naar de basis en te bedenken hoe je die vorm kunt geven in déze tijd.’ Die basis is voor jou heel belangrijk, merk ik… ‘Jazeker. Elk sterfbed heeft zijn eigen dimensie. Als het voor iedereen die erbij betrokken is, goed is, dan is het ook goed. Dan heb ik het niet alleen over de cliënt, maar ook over de nabestaanden en de vrijwilligers. Het is ook heel belangrijk oog te hebben voor de mensen die na dit proces weer door moeten. Er zijn meer ‘luisterende oren’ bijgekomen. Een juiste doorverwijzing kan dan van wezenlijk belang zijn.’ Zijn de verwachtingen die jullie 30 jaar geleden hadden ook uitgekomen? ‘Ons uitgangspunt was dat mensen moeten kunnen kiezen wáár ze sterven. Of dat thuis is, in een hospice of palliatieve unit, maakt niet uit. Wij ondersteunen mantelzorgers zodanig dat ze de verzorging kunnen volhouden. Het feit dat we al zolang bestaan, geeft aan dat het doel in de kern nog steeds hetzelfde is.’ Hoort nazorg in de rouwfase bij terminale zorg? ‘In principe wel, maar als je daarvoor kiest, moet je er wel specifiek opgeleide mensen voor inzetten.’ Hoe kunnen we meer bekendheid krijgen bij het grote publiek? ‘Ik denk dat goede samenwerking en overleg tussen de coördinatoren en andere palliatieve zorgaanbieders in de regio de basis hiervan is. We moeten samenwerken en niet samengaan, ieder met zijn eigen, specifieke kwaliteiten. Het is een uitdaging om uit te zoeken wat de ander te bieden heeft en hoe we elkaar daarin kunnen vinden. Er moet een goede verwijzing zijn en daar schort het nog wel eens aan. Ik denk niet dat het onwil is, eerder onmacht. In professionele organisaties heb je te maken met ontslagen en nieuwe arbeidsplaatsen. Er wordt niet altijd goed overgedragen en nieuwe mensen moeten worden ingewerkt. Sinds wij een eigen website hebben, merken we dat aanvragen ook via de sociale media binnenkomen. Dat is dus een nieuwe ontwikkeling.’ ‘Het feit dat we al zolang bestaan, geeft aan dat het doel in de kern nog steeds hetzelfde is’ Wat zal de toekomst brengen? ‘Ik ben heel benieuwd naar de positie van VPTZ als de gemeenten door de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) meer verantwoordelijkheden krijgen. Eén ding is zeker, we gaan een tijdperk tegemoet met veel onzekerheden en minder van hogerhand geregelde zorg’. Dory de Wilde 11 ZOVEEL ZIELEN ZOVEEL ZINNEN Wat is voor jou van belang in de laatste levensfase en zouden vrijwilligers daar een rol in kunnen spelen? Warmte, oprechte aandacht, vertrouwen en ‘vaste’ mensen die goed kunnen luisteren, zouden belangrijk zijn in mijn laatste hoofdstuk. Vrijwilligers kunnen voor mij van toegevoegde waarde zijn. Miranda (40) Ik zou me veilig willen voelen in alle opzichten, zodat ik ook mijn verdriet en doodsangst kan uiten. Niet alleen zijn en gewoon, simpel iemands hand vasthouden. De professionele hulpverleners zijn erg goed en betrokken. Een vrijwilliger probeert er te zijn voor datgene waar geen tijd voor is en dat liefdevol in te vullen. Ineke (59) Als ik niet sterk ben en geen fijn netwerk zou hebben, dan zou ik blij zijn met een aardige dame, zo’n moederlijk typetje, dat mijn hoofd dept en lieve dingetjes tegen me zegt. Op z’n tijd een mooi verhaaltje of muziekje. Zo’n dame die zegt dat ze tot het einde bij me blijft. Je merkt het, ik ga terug naar mijn kindertijd. Naar de veiligheid van een lieve moeder. Ik kan nu nog geen echt antwoord geven. Marja (62) Een vrijwilliger die je steunt – een neutraal betrokken, rustig en wijs persoon – lijkt me heel prettig. Wat me vooral fijn lijkt: geestelijke voeding, humor en betrokkenheid. Margriet (67) Ik vind het nog steeds heel moeilijk om me dat voor te stellen, ook al werk ik al heel lang in een hospice. Ik verbaas me iedere keer weer over het vertrouwen dat de gasten in mij – als wildvreemde vrijwilliger – hebben. Ik hoop dat ik in de laatste levensfase ook zo positief zal reageren op de mensen om me heen: familie, vrienden, vrijwilligers. Ida (66) 12 Als het mogelijk is zou ik graag thuis in alle rust afscheid willen nemen van allen die mij lief zijn. Als het thuis niet kan, is een hospice het alternatief. Ik ben bevoorrecht, heb veel lieve mensen om me heen. Zou dat niet zo zijn, dan zou een vrijwilliger zeker een rol kunnen spelen. Iemand die goed kan luisteren, er echt wil zijn, en zich niet opdringt. Bert (61) De vraagstelling vind ik moeilijk en theoretisch. Naar verwachting heb ik nog een lange weg te gaan, mijn vader werd 102. Omdat je op hoge leeftijd afhankelijk gaat worden van de volgende generaties, denk ik dat vrijwilligers een groot impact op de levensvreugde kunnen hebben, ongeacht de gezondheid. Kinderen zullen steeds verder uitvliegen en minder als mantelzorger kunnen fungeren. In deze situatie ben je afhankelijker van je buren en vrijwilligers. Je leefomgeving zal bepaald worden door je gezondheid; je huisvesting zal daar op afgestemd moeten worden. Rem (67) Het is mij duidelijk geworden dat terminale patiënten vaak te weinig zeggenschap hebben, of vergeten worden in het nemen van belangrijke beslissingen over hun laatste levensdagen. Mantelzorgers willen patiënten zoveel mogelijk rust geven. Dat gebeurt uit liefde, maar kan heel frustrerend zijn voor patiënten. Vaak wil hun lijf niet meer, maar hun hoofd werkt, zeker in het begin, nog naar behoren. Zorgen wordt op die manier betuttelen. Ik wil dus de regie houden en dat moet iedereen respecteren. Debora (37) Voor mij is het heel belangrijk om mijn leven in harmonie te kunnen afsluiten. Vrijwilligers zijn daarbij welkom. Voor de mantelzorgers ook prettig: even tijd voor henzelf. Trees (61) Het is de vraag of kinderen mantelzorg willen en/of kunnen geven. Zijn er broers en zussen of vrienden die mee willen helpen? Hoe lang gaat het duren? Is dat in te schatten? Als het nodig is, vind ik tien weken van tevoren een mooi tijdstip om er vrijwilligers bij te betrekken. Dan is er misschien nog contact mogelijk en kunnen eventuele wensen nog vervuld worden. Alleen of eenzaam te moeten sterven, voelt voor mij onmenselijk. Ria (66) Jee, wat een moeilijke vraag, daar moet ik echt even over nadenken. Ik kan me voorstellen dat er mensen zijn met wie ik kan praten over wat ik nog kwijt wil, maar misschien heb ik juist behoefte aan iemand die stil kan zijn met mij. Of misschien wil ik graag een vrijwilliger als ondersteuning voor mijn gezin, voor de dagelijkse dingen en om hen te ontlasten. Belangrijk vind ik dat er naar me wordt geluisterd. Mariette (45) Ik vind het van belang zaken op materieel en emotioneel vlak goed af te ronden. Voor mijn dochter – ik ben alleenstaande ouder – zou ik een herinneringskist maken met dierbare spullen van mijzelf. Vrijwilligers zouden zeker een rol kunnen spelen, omdat die verder van me afstaan. Naaste familie of vrienden kunnen te emotioneel betrokken zijn en hoe goed bedoeld ook, adviezen geven waardoor ik me zou laten overrulen. Denise (50) ROB EN WIM Rob Bruntink en Wim van de Graaf schrijven elkaar. Rob is hoofdredacteur van het vakblad Pallium. Wim is maatschappelijk werker en was ruim tien jaar VPTZ-vrijwilliger in de Achterhoek. W Au è w mooi h ! BESTE WIM, DAG ROB, Waarom bestaat er veel vrijwilligerswerk in de palliatieve zorgverlening en nauwelijks op de afdeling voor spoedeisende hulp? Het lijkt een rare vraag, maar dat is het niet. Het lijkt misschien wat vreemd, omdat iedereen in eerste instantie denkt dat er op de afdeling spoedeisende hulp (SEH) niets gedaan kan worden door niet-medische professionals, maar wie wel eens wat uren in een SEH-ruimte heeft moeten wachten op de gewenste hulp van die professionals weet wel beter. Kopje koffie, een praatje, een troostende arm om je heen… Dat kan voor heel wat heilzaams zorgen, en bovendien zal dat ook nog eens – gevoelsmatig – de wachttijd verkorten, dus tel uit je winst. Toch is er geen enkele SEH-afdeling met vrijwilligers in Nederland te vinden. Kijken we naar de palliatieve zorgverlening, dan barst het van de vrijwilligers. Niet alleen bij de 'thuisondersteuning' van VPTZ-groepen, maar ook in zelfstandige hospices of palliatieve zorgafdelingen in verpleeghuizen. Laatstelijk vroeg ik me af hoe vervelend dat eigenlijk is voor de professionals die ook in die sector werken. Verlagen vrijwilligers het professionele imago van dit werkterrein? Ondersteunen ze het? Maakt het niet uit? Vergroten ze het? Vijwilligers op spoedeisende hulp, op chirurgie en oncologie, zijn helemaal geen gek idee; en het is niks nieuws dat in ziekenhuizen en verpleeghuizen veel vrijwilligers werken. Maar het is wel duidelijk dat vrijwilligers nergens zo prominent aanwezig zijn als in de palliatieve zorg. De verklaring is volgens mij dat palliatieve zorg, en met name palliatieve zorg voor terminaal zieken naar haar aard en ontstaansgeschiedenis niet zomaar één van de vele geneeskundige specialismen is. Ik vond het een serie ingewikkelde vragen, dus ik concludeerde maar wat gemakzuchtig dat ik mezelf de verkeerde vragen stelde. Of weet jij er een antwoord op? Als ik mijn oor te luister leg in kringen van vrienden, buren en andere aanverwante niet-palliatieve personages, lijkt het erop dat het professionele imago van de palliatieve zorgverlening, als sector, eronder lijdt. Hoe zit dat in jouw kringen? Natuurlijk, we blijven hiermee op het niveau van het anekdotische bewijsmateriaal, maar het zou toch veelzeggend zijn als 'iedereen' er vanuit lijkt te gaan dat vrijwilligers slecht voor het beeld van palliatieve zorgverlening zouden zijn. Dan zou de gedachte kunnen opkomen dat we de vrijwilligers subiet uit die palliatieve wereld moeten verdrijven. Cecily Saunders was wel verpleegkundige, en later ook arts, maar ze is haar oer-hospice begonnen los van – en zelfs tegenover – de bestaande medische wereld. En de kring rond Leendert Vriel bestond wel uit verpleegkundigen, maar die kozen er bewust – en tégen de wil van de behandelende oncoloog – voor om als vrijwilligers in de thuissituatie aan de slag te gaan. Steeds vaker spreken prominente medici zich publiekelijk uit voor het begrenzen van medischtechnisch handelen: dat geldt voor Marcel Levi, internist en bestuursvoorzitter van AMC-Amsterdam, maar ook voor Steven van Eijck, voorzitter van de huisartsenvereniging. Beiden stellen dat kwaliteit van leven minstens zo zwaar moet wegen als de beschikbaarheid van chemokuren en kunstheupen. In die trend past ook een advies dat de voorzitter van de vereniging van AMC's aan de regering uitbracht, en waarin wordt gepleit voor landelijke spreiding van palliatieve deskundigheid. Vreemd is echter dat in dat plan de regie komt te liggen bij de AMC's, die via regionale clubs de huisartsen zouden moeten aansturen, terwijl met geen woord wordt gerept van hospices of ambulante vrijwilligers! Angst voor imagoschade? In een jaar waarin we 30 jaar VPTZ-werk mogen vieren moeten we er maar geen wetenschappelijk verantwoord onderzoek op loslaten. Het imago van medisch specialisten kent twee bouwstenen: hun almacht op de werkplek én het heilig ontzag van hun patiënten. Het imago van VPTZvrijwilligers kent maar één bouwsteen: hun interactie met de zieke en diens naasten. In dit jubileumjaar moet onze club aan beide imago's schaven; daar wordt iedereen beter van. En we hebben de wind mee: VPTZ heeft de participatiesamenleving hoogstpersoonlijk uitgevonden! Lang leve VPTZ! Hoera hoera! Op naar de 40 jaar. Ik wens VPTZ veel zelfbewustzijn toe. Rob Wim Enfin. 13 Interview CHANTAL HOLTKAMP Chantal Holtkamp is nog niet zo lang directeur van het Landelijk Steunpunt en meteen ligt er een 30-jarig jubileum op haar bordje. Met ruim 200 organisaties en meer dan 10.000 vrijwilligers staat VPTZ als een huis. In wat voor staat trof ze het aan en wat zijn haar plannen? ‘Als je kijkt naar de bevlogenheid van betrokkenen staat VPTZ inderdaad als een huis,’ beaamt Holtkamp. ‘Wat het huis heel erg tekent, is die intrinsieke motivatie die je sterk voelt in alle lagen van de organisatie. Ik heb daar bewondering voor. Na dertig jaar zou je misschien denken dat mensen wel een keer klaar zijn met dit onderwerp, maar dat is niet zo. Ik kwam op de beleidsdag en zag veel grijze haren. Daar moest ik even aan wennen, ik ben dan relatief jong. O ja, dacht ik, dit zijn de mensen waarmee ik nu te maken heb.’ ‘Na dertig jaar zou je misschien denken dat mensen wel een keer klaar zijn met dit onderwerp, maar dat is niet zo’ Naar buiten Op de vraag of het huis daardoor iets weg heeft van een bejaardenwoning antwoordt Holtkamp bijna verontwaardigd dat de bevlogenheid wat haar betreft niet leeftijdgebonden is. ‘Maar’, zegt ze, ‘de cultuur van het huis is een familiecultuur, er is een heel sterk wij-gevoel en dat hoort ook bij een vereniging, dat is echt heel mooi, maar om goed te kunnen anticiperen op veranderingen is het 14 nodig dat we ons ook meer naar buiten richten. We zitten in een groot veranderingsproces, waarbij rollen van stakeholders verschuiven. Het is van groot belang om een goede relatie met hen te onderhouden. Dat geldt in ieder geval voor het Landelijk Steunpunt.’ 'Wetenschappelijk onderzoek moet gaan aantonen dat vrijwilligers onmisbaar zijn' Meten is weten Om VPTZ meer bekendheid te geven en zichtbaarder te maken, wordt er op 17 maart in diverse media een spotje uitgezonden over het werk van de organisatie. ‘Dat is één ding’, verklaart Holtkamp, maar belangrijker is het dat we niet alleen de verhalen vertellen, maar ook wetenschappelijk gaan onderbouwen wat de waarde is van deze vorm van zorg. We proberen hiervoor een leerstoel VPTZ in te stellen. De vraag wat de waarde is van dit werk – voor de cliënt, de naasten, de vrijwilliger zelf, en de formele zorg – moeten we in de toekomst breder kunnen beantwoorden. Als je dat goed in kaart hebt, kun je beter vrijwilligers werven en begeleiden, én weet je hoe je de mensen moet aanspreken. Niet dat ik twijfel aan die waarde, niet dat die verhalen die er over opgetekend worden, niets zeggen. Het gaat er om dat we voor onze eigen bedrijfsvoering en orgenisatieontwikkeling, maar ook voor partijen die ons financieren, meer inzicht krijgen. Wat we nu kunnen laten zien, is de omvang van ons werk. We brengen ieder jaar een registratierapport uit en daar staat keurig in beschreven hoeveel vrijwilligers we hebben en hoeveel cliënten we hebben ondersteund. Maar dat zegt nog niet zo veel over de toegevoegde waarde. En daar wil ik meer grip op krijgen.’ Hiermee geeft Holtkamp een kijkje in de ‘bagage’ die zij meebrengt. ‘Ja’, zegt ze, ‘dat klopt, ik heb een wetenschappelijke achtergrond, dus ik weet hoe je informatie kunt benutten om jezelf beter op de kaart te zetten. Noem het bewijs. In ieder geval geeft het een dieper inzicht in wat het vrijwilligerswerk toevoegt. VWS wil met ons in gesprek om de subsidieregeling structureel te maken, dus dat worden spannende jaren. Het betekent in ieder geval dat deze zorg een structurele plaats heeft gekregen in onze samenleving. Dat is een goed signaal.’ ‘Om goed in te spelen op verandering is het nodig dat we wat meer gaan ombuigen naar een extern gerichte cultuur’ En durft Holtkamp vijf jaar vooruit te kijken? ‘Dan zou ik willen dat het niet meer uitmaakt waar de terminaal zieke zich bevindt: thuis, in een hospice, verpleeg- of ziekenhuis. Ongeacht de plaats van sterven, VPTZ kan er zijn.’ Jos Aarnoudse GELEZEN GEZIEN GEHOORD HET ZINDERT HIER VAN LEVEN Wachters aan het sterfbed Wat zijn ze kwetsbaar zo gewoon grijs en veelkleurig doorleven ze hun dagen om in die nachten het kleed van stilte om te slaan het kleed van aandacht luisterend en voelend op vleugels van liefde mee de stilte in te gaan tot aan hier, en dan terug te gaan het bed is leeg de wachter stil naar huis gegaan kwetsbaar en zo gewoon dory Het Joods Hospice Immanuel bestond in 2012 vijf jaar. Ter gelegenheid van dit lustrum is een boek geschreven waarin het dagelijks reilen en zeilen van dit bijzondere hospice in Amsterdam wordt belicht. Het huis heeft onmiskenbaar een Joodse identiteit en biedt zorg met ‘nesjomme’ – een Jiddisch woord dat letterlijk ‘ziel’ betekent. De gasten mogen hun Joods-zijn op hun eigen manier beleven. Ook orthodoxe Joden kunnen hun laatste dagen doorbrengen zoals ze dat volgens hun eigen tradities gewend waren. De samenstellers van het boek, Annemarie Vink en Marie-Jeanne van Hövel, hebben een boeiend en rijk geïllustreerd document afgeleverd waarin iedereen aan bod komt: de bewoner, de mantelzorger, de coördinator, de huisarts en de verpleegkundige, de vrijwilliger aan het bed, maar ook de vrijwilliger die de was doet en graag komt strijken. Auteur: Annemarie Vink Illustrator: Marie-Jeanne van Hövel Uitgever: via [email protected] Omvang: 84 pagina’s Prijs: € 24,95 ISBN: 978909026689-3 DE VREUGDE VAN LUISTEREN Verpleeghuispastor Marinus van den Berg leert ons met woord en gedicht wat luisteren inhoudt. En dat valt nog best tegen. Goed kunnen luisteren, alle aandacht aan iemand schenken, is vaak niet te doen, omdat er behalve het gesprek dat je voert nog zoveel meer valt te horen, te zien en mee te maken. Mooie poëzie en overdenkingen met als extra toevoeging een cd, waarop Eva de Mooij, van een aantal gedichten een lied maakte. Luisteren, best moeilijk, maar wel te leren. Auteur: Marinus van den Berg Uitgever: Ten Have Omvang: 95 pagina’s Prijs: € 17,95 ISBN: 9789025903657 LEVEN IN HET ZICHT VAN DE DOOD Jacinta van Harteveld is coördinator van Hospice Issoria in Leiden, rouwbegeleider en trainer palliatieve zorg. Zij weet dus wat mensen meemaken als ze afscheid moeten nemen. Ze heeft haar praktijkervaringen gebruikt om een zeer informatief boek te schrijven over deze materie. Door de opbouw van het boek komen alle situaties goed in beeld en worden ze duidelijk omschreven. De gedichten en gedeeltes over de gasten van de hospice vormen een rijke toevoeging. Door dit boek word je weer een stuk wijzer in de benadering van de patiënt en de mensen in hun omgeving. Auteur: Jacinta van Harteveld Uitgever: Ten have Omvang: 272 pagina’s Prijs: € 19,95 ISBN: 9789025901738 Deze boeken zijn besproken door Tine Schregardus Correctie: Het boek Aan de slag met verlies van Riet Fiddelaers en Jacob van Wielink is uitgegeven door uitgeverij Ten Have en niet door Panta Rhei zoals vermeld stond in Antenne 122. 15 Wat zou jij doen? In Antenne 122 schreef vrijwilliger Lia Boek over haar dilemma: blijven of weggaan bij een patiënt die jou niet accepteert, zelfs uitscheldt. Lia besluit haar intuïtie te volgen, ze blijft. Met gemengde gevoelens kijkt ze terug op haar inzet en ze vroeg collegavrijwilligers te reageren. Enkele reacties in deze Antenne, de overige kunt u lezen in de digitale Antenne die u rond 6 maart in uw e-mailbox hebt ontvangen. Nog niet ontvangen? Stuur een e-mail naar [email protected] NIET ALLEEN LATEN Ik vind dat je het heel goed hebt gedaan. Mevrouw had je toch nodig voor de thee. Ze wou je niet zien, maar je was er wel. Onze taak is ‘er zijn’. Het is niet te voorspellen wat er precies van ons wordt verwacht, iedere patiënt is anders en reageert anders. Zeker de patiënt niet alleen laten, al wordt dat verzocht. Corrie Brandsma-Molenaar VPTZ Leeuwarden AFSTAND NEMEN Moeilijk dilemma, ik heb er twee dagen over lopen denken. Ik zou ook niet weggaan, iemand die stervende is laat je niet alleen. Er mankeert niets aan het verstand van mevrouw, maar wie weet wat de invloed is van medicijnen, een infectie of pijn. Mijn vader noemde zijn altijd lieve schoondochter opeens een 'egoïstisch kreng'. Later bleek dat hij, door een urineweginfectie, een delier had. Als ik zou worden uitgescholden, zou ik afstand nemen maar wél blijven. Natuurlijk wens je de patiënt ‘eigen regie’ toe, maar in dit geval heeft Lia naar mijn idee heel goed gehandeld door op de achtergrond toch aanwezig te blijven. Als er iets was gebeurd had ze zich daar zeker schuldig over gevoeld. Uit de woorden van de kinderen blijkt ook dat haar aanwezigheid op prijs werd gesteld. Mieke Wijmenga, Bergen 16 Nieuwe Wat vind jij? Terminale zorg moet je niet te lang doen Sommige vptz-organisaties vinden 70 jaar een mooie leeftijd om te stoppen met het vrijwilligerswerk. Wat vindt u, moet er een leeftijdsgrens gesteld worden en moet je dit werk niet te lang achter elkaar doen? Stuur uw reactie naar: [email protected]. Uw bijdrage komt in de volgende Antenne en/of in de digitale nieuwsbrief. Onder de inzenders verloten we het boek: In het licht van sterven van Ineke Koedam. Mevrouw Niaz Shirvani is na loting de winnares van de vorige ‘Wat vind jij’. Colofon redactie Huib Godding, Tine Schregardus, Dory de Wilde, Inez Jonkman, Angèle Arendsen, Marja de Zeeuw Eindredactie: Jos Aarnoudse vormgeving Inez Jonkman, Arnoud Smits uitgever Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg issn 1572-2414 prijs € 20,- per jaar oplage 9020 druk Drukkerij Ten Brink (Meppel) secretariaat Landelijk Steunpunt VPTZ Postbus 189, 3980 CD Bunnik Telefoon 030-659 62 66 [email protected], www.vptz.nl Verhuisd? Geen Antenne (meer) ontvangen? Graag melden aan [email protected]
© Copyright 2024 ExpyDoc