Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer Evaluatie mistsysteem A16 Samenvattend rapport van uitgevoerd onderzoek in de periode 1992 t/m 1994 Evaluatie mistsysteem A16 Samenvattend rapport van uitgevoerd onderzoek in de periode 1992 t/m 1994 Colofon Uitgave: Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat Generaal Rijkswaterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer Afdeling Infrastructuur en Benutting Droog Boompjes 200 Postbus 1031,3000 BA Rotterdam Telefoon: 010 282 5913 Coördinatie: Evaluatiegroep Proef Mistdetectie A16 (EPM/A16) Redactionele bewerking: Van Velzen Public Relations, Nieuwerkerk a/d/ IJssel Lay-out: Huisstijl van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat voor rapporten Opmaak: Ruud Overweg Evaluatie mistsysteem A16 Inhoudsopgave Samenvatting 5 1 Inleiding 7 2 Het proefvak en het mistsysteem 9 3 Doel van het evaluatie-onderzoek 13 4 Aanpak en resultaten 75 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 Effecten op het rijgedrag 15 Effecten op de verkeersveiligheid 18 Meteorologische aspecten 20 De technische werking 22 Beheer en onderhoud 24 De kosten 27 5 Opmerkingen 29 6 Conclusies 33 7 Aanbevelingen 35 Bijlagen 1 2 3 4 Evaluatie mistsysteem A16 Literatuur 37 Toelichting op de planvorming en realisatie van het proefproject 39 Verbanden en raakvlakken met ander onderzoek 41 Samenstelling evaluatiegroep 42 Evaluatie mistsysteem A16 Samenvatting Na het omvangrijke mistongeval met zeer ernstige afloop op de A16 bij Breda, op 6 november 1990, is binnen één jaar een voor Nederland nieuw signaleringssysteem gerealiseerd. Vanaf oktober 1991 is op de A16 een mistwaarschuwingssysteem in bedrijf, dat vanaf oktober 1992 werkt in combinatie met verkeerssignalering. Er is onderzoek verricht naar de invloed van het nieuwe systeem op het rijgedrag tijdens mist en op het ongevallenpatroon, specifiek naar de mistongevallen daarin. Het blijkt dat bij mist op het proefvak met het systeem de gemiddelde snelheid ca. 8 tot 10 km/uur lager is dan op controle-wegvakken zonder systeem. Voorts is het aantal mistongevallen op het proefvak aanzienlijk verminderd. Niettemin blijven de gereden snelheden tijdens dichte mist (50 tot 100 m zicht) een punt van zorg, ze zijn hoger dan in die omstandigheden als verantwoord moet worden beschouwd. Kennis is niet alleen opgedaan over het rijgedrag tijdens mist, ook over het ontstaan en het gedrag van mist in de directe omgeving van de weg is meer bekend geworden. Deze kennis kan worden aangewend bij toekomstige projecten op andere mistgevoelige trajecten van het hoofdwegennet. De op het proefvak geïnstalleerde combinatie is in beheerstechnische zin betrouwbaar en beschikbaar gebleken. Aanbevolen wordt om mistsystemen zoals op de A16 is geplaatst ook op andere mistgevoelige weggedeelten, bij voorkeur in combinatie met verkeerssignalering, toe te passen. Zonder verkeerssignalering vergt de installatie van een mistsysteem sec een relatief hoge investering. Voor wegvakken waar geen signalering is of wordt geplaatst en waar sprake is van mistgevaar, is het raadzaam een eenvoudiger systeem te ontwikkelen. De zeggingskracht van het systeem voor de weggebruiker kan mogelijk worden verbeterd op het gebied van het wisselen van beelden op de signaalgevers. Een nadere studie naar de invloed daarvan op het rijgedrag wordt aanbevolen. Voor toekomstige systemen kan de gebruikte methode ter bepaling van de plaatselijke mistgevoeligheid langs een wegvak, ten behoeve van de plaatskeuze van mistsensoren, na wat aanpassingen, eveneens worden toegepast. Mede uit kostenoverwegingen is vergelijkend onderzoek naar andere typen sensoren aan te bevelen. De faciliteiten van het systeem op de A16 kunnen voor dergelijke praktijktests worden gebruikt. De realisatie van het gecombineerde systeem op de A16 heeft ruim 2 miljoen gulden per km weg gekost. Dat is relatief hoog, vergeleken met de kosten van verkeerssignalering, hetgeen is veroorzaakt door het experimentele karakter van het beproefde systeem. De meerkosten van de mistfunctie ten opzichte van uitsluitend verkeerssignalering bedroegen voor de A16 ca. 30 %, voor nieuwe systemen worden die op ca. 25 % geschat. De extra onderhoudskosten zijn ca. 15 % hoger dan die van verkeerssignalering alleen. Bij het beheer van het gecombineerde systeem kunnen bewaking, bediening, onderhoud en storingsafhandeling het beste in één organisatie worden ondergebracht. Evaluatie mistsysteem A16 Evaluatie mistsysteem A16 1 Inleiding Op 6 november 1990 vond op rijksweg A16, ter hoogte van Breda, een ernstig ongeval plaats als gevolg van zeer dichte mist. Hierbij waren 8 doden en 27 gewonden te betreuren. In totaal waren 101 motorvoertuigen bij dit mistongeval betrokken. Mede naar aanleiding van Kamervragen en gezien eerdere ernstige mistongevallen op de A16 besloot de Minister van Verkeer en Waterstaat tot actie over te gaan ter verbetering van de verkeersveiligheid op de A16. Zij meldde de Tweede Kamer op 13 november 1990 ten aanzien van de A16 verschillende maatregelen te zullen nemen. In januari 1991 gaf de Minister de Directie Noord-Brabant van de Rijkswaterstaat opdracht tot de uitvoering van onder andere de volgende maatregelen: - een proef met een mistdetectie- en -waarschuwingssysteem op de A16, op te leveren uiterlijk 1 oktober 1991; - de evaluatie van deze proef tussen 1 oktober 1991 en 1 oktober 1992; - installatie van een verkeerssignaleringssysteem tussen het knooppunt Calder en de Moerdijkbrug, te realiseren vóór 1 oktober 1992; - koppeling van het mistsysteem en het verkeerssignaleringssysteem. Met dit rapport doet de evaluatiegroep EPM/A16 verslag van de uitvoering van bovengenoemde opdrachten. Deze evaluatiegroep was samengesteld uit vertegenwoordigers van de Rijkswaterstaat (Directie Noord-Brabant, de Dienstkring Autosnelwegen Breda, de Adviesdienst Verkeer en Vervoer voorheen Dienst Verkeerskunde), het KNMI en TNO-TM (TNO Technische Menskunde, voorheen IZF-TNO). In het rapport zijn de belangrijkste resultaten samengevat van een aantal in het kader van de evaluatie uitgevoerde deelonderzoeken. In hoofdstuk 2 wordt een schets gegeven van de situatie op de A16 en het daar geïnstalleerde mistsysteem. In hoofdstuk 3 wordt de opzet van het evaluatie-onderzoek uiteengezet, terwijl hoofdstuk 4 een inzicht geeft in de aanpak en belangrijkste resultaten van de verschillende deel-evaluaties. Hoofdstuk 5 bevat een aantal opmerkingen en discussiepunten, terwijl in de hoofdstukken 6 en 7 respectievelijk de algemene conclusies en aanbevelingen zijn opgenomen. Voor geraadpleegde literatuur en rapportages van deelonderzoeken wordt verwezen naar bijlage 1. Aanvullende informatie met betrekking tot de planvorming en realisatie van* het nieuwe systeem is opgenomen in bijlage 2. In bijlage 3 wordt ingegaan op de samenhang met ander onderzoek. In bijlage 4 tenslotte geeft de samenstelling van de evaluatiegroep weer. Evaluatie mistsysteem A16 Evaluatie mistsysteem A16 2 Het proefvak en het mistsysteem Het proefvak Op en langs de A16, in het bijzonder ter hoogte van Breda, is mist, zo leert de ervaring, een veel voorkomend probleem. Mist manifesteert zich in vele vormen: van geïsoleerde mistbanken tot een aaneengesloten mistveld over een groot gebied. De dichtheid van mist - en daarmee het zicht - kan plaatselijk sterk variëren. Uit onderzoek naar mist met een zicht van minder dan 200 m blijkt dat regionale en plaatselijke verschillen zeer aanzienlijk zijn. Deze grote verschillen blijken ook op een kleine ruimteschaal - over relatief korte afstanden - voor te komen. Vaststaat dat bij het catastrofale mistongeval op de A16, op 6 november 1990, sprake was van een geïsoleerde mistbank over een afstand van niet meer dan 150 m. Hier bleken de zichtcondities tot een extreem gevaarlijke verkeerssituatie aanleiding te geven. Het voor het proefproject 'mistsysteem A16' uitgekozen wegvak bevindt zich tussen de knooppunten Zonzeel (in het noorden) en Galder (in het zuiden), de lengte van het proefvak is ca. 13 km. Verkeerssignalering werd geïnstalleerd tussen de Moerdijkbrug en het knooppunt Galder, een traject met een lengte van ca. 19 km. Figuur 1 Hoofdwegenstelsel in westelijk NoordBrabant met het proefvak mistsysteem Rotterdam 'II A16 Utrecht Verkeerssignalering J^^^^Tilburg 5 Km Antwerpen Het proefvak maakt deel uit van twee belangrijke achterlandverbindingen voor internationaal goederentransport, t.w. de noord-zuid verbinding tussen Rotterdam en Antwerpen en de west-oost verbinding van Rotterdam, via Breda, Eindhoven en Venlo, naar Duitsland. Het noordelijk deel van het traject is tevens onderdeel van de oost-west verbinding Utrecht West Brabant. Evaluatie mistsysteem A16 Het proefvak heeft 2x2 rijstroken, gescheiden door een middenberm met geleiderail, en is voorzien van vluchtstroken. Er geldt een maximum snelheid van 100 km per uur. Het gedeelte ten noorden van de aansluiting Etten-Leur voldoet niet aan de hedendaagse ontwerp-normen. Zo varieert de breedte van de rijstroken en van de vluchtstroken, ontbreekt de vluchtstrook bij viaducten en langs enkele in- en uitvoegstroken en is de middenberm te smal. Ter hoogte van Prinsenbeek wordt het wegbeeld bovendien optisch vemauwd door geluidschermen en beplantingen. De verkeersintensiteit op dit wegvak is aanzienlijk: op het noordelijk deel van het traject bedraagt deze ± 75.000 mvt/etm, ten zuiden van de aansluiting Etten-Leur ± 61.000 mvt/etm. Ca. 20 % hiervan bestaat uit vrachtverkeer. Buiten de spitsuren is de verkeersafwikkeling redelijk, tijdens de spitsen is er sprake van gedwongen afwikkeling. De kans op verkeerscongesties is niet hoger dan de landelijke norm. Tussen 1989 en 1993 werden op het proefvak 734 ongevallen geregistreerd, met 162 slachtoffers, waarvan 16 dodelijke. Bijna 90 % van de ongevallen betrof uitsluitend materiële schade. Voor een weergave van de effecten van het in 1991 genstalleerde mistsysteem op de verkeersveiligheid op de A16, wordt verwezen naar hoofdstuk 4, paragraaf 2. Volgens kencijfers uit 1988 van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) is het traject overigens "matig" veilig te noemen (Janssen, 1988). Foto De mistsensor Evaluatie mistsysteem A16 10 Het mistsysteem Het op de A16 geïnstalleerde systeem beoogt bij mist een veiliger rijgedrag te bewerkstelligen. Een veiliger rijgedrag bij mist vereist in ieder geval dat er gereden wordt met een lagere snelheid, een grotere volgafstand en met kleinere onderlinge snelheidsverschillen dan bij goed zicht. De primaire werking van het systeem bestaat daarom uit het instellen van een snelheidslimiet die past bij de lokale zichtcondities. Omdat het rijgedrag al moet worden aangepast voordat men een mistgebied binnenrijdt, moet de snelheidslimiet op enige afstand voorafgaande aan het mistgebied worden getoond. Dit betekent dat de weggebruiker een snelheidslimiet te zien kan krijgen, zonder dat daarvoor een direct waarneembare aanleiding bestaat. Om toch een goede naleving van een dergelijke snelheidslimiet te bevorderen, moet worden aangegeven wat hiervan de reden is: MIST! Foto Mist-waarschuwings borden Deze overwegingen hebben geleid tot een systeemopzet waarbij de weggebruiker wordt gewaarschuwd voor het naderen van een wegvak met slecht zicht door het tonen van een passend geachte maximum snelheid op boven de weg aangebrachte signaalgevers, in combinatie met het "gevaar"-teken, de tekst "MIST" en knipperlichten (zie afbeelding). Dergelijke signaalgevers zijn geïnstalleerd aan portalen op 37 plaatsen. Dezelfde signaalgevers worden ook gebruikt voor de 'normale' verkeerssignalering op het betrokken traject. Een centraal computersysteem berekent mede op basis van de zichtwaarden (die continu gemeten worden door 20 aan weerszijden van de weg geplaatste mistsensoren, zie afbeelding) of en zoja, welke beelden getoond moeten worden. Een zicht van minder dan 70 m leidt tot het tonen van het beeld " 6 0 " ; bij een zicht van minder dan 140 m (doch meer dan 70 m) wordt het beeld "80" getoond. In werkelijkheid wordt met meer factoren rekening gehouden, hetgeen de bepaling van de beeldstanden aanmerkelijk complexer maakt. Het gehele proces kent een cyclustijd van één minuut en verloopt zonder enige menselijke tussenkomst. Er is bewust gekozen voor het gebruik van de snelheidslimieten " 6 0 " en "80" om onderscheid te maken met de snelheidslimieten " 5 0 " , " 7 0 " en "90" van de verkeerssignalering. Evaluatie mistsysteem A16 11 Evaluatie mistsysteem A16 12 Het mistsysteem Het op de A16 geïnstalleerde systeem beoogt bij mist een veiliger rijgedrag te bewerkstelligen. Een veiliger rijgedrag bij mist vereist in ieder geval dat er gereden wordt met een lagere snelheid, een grotere volgafstand en met kleinere onderlinge snelheidsverschillen dan bij goed zicht. De primaire werking van het systeem bestaat daarom uit het instellen van een snelheidslimiet die past bij de lokale zichtcondities. Omdat het rijgedrag al moet worden aangepast voordat men een mistgebied binnenrijdt, moet de snelheidslimiet op enige afstand voorafgaande aan het mistgebied worden getoond. Dit betekent dat de weggebruiker een snelheidslimiet te zien kan krijgen, zonder dat daarvoor een direct waarneembare aanleiding bestaat. Om toch een goede naleving van een dergelijke snelheidslimiet te bevorderen, moet worden aangegeven wat hiervan de reden is: MIST! Foto Mist-waarschuwings borden Deze overwegingen hebben geleid tot een systeemopzet waarbij de weggebruiker wordt gewaarschuwd voor het naderen van een wegvak met slecht zicht door het tonen van een passend geachte maximum snelheid op boven de weg aangebrachte signaalgevers, in combinatie met het "gevaar-teken, de tekst "MIST" en knipperlichten (zie afbeelding). Dergelijke signaalgevers zijn geïnstalleerd aan portalen op 37 plaatsen. Dezelfde signaalgevers worden ook gebruikt voor de 'normale' verkeerssignalering op het betrokken traject. Een centraal computersysteem berekent mede op basis van de zichtwaarden (die continu gemeten worden door 20 aan weerszijden van de weg geplaatste mistsensoren, zie afbeelding) of en zoja, welke beelden getoond moeten worden. Een zicht van minder dan 70 m leidt tot het tonen van het beeld " 6 0 " ; bij een zicht van minder dan 140 m (doch meer dan 70 m) wordt het beeld "80" getoond. In werkelijkheid wordt met meer factoren rekening gehouden, hetgeen de bepaling van de beeldstanden aanmerkelijk complexer maakt. Het gehele proces kent een cyclustijd van één minuut en verloopt zonder enige menselijke tussenkomst. Er is bewust gekozen voor het gebruik van de snelheidslimieten " 6 0 " en "80" om onderscheid te maken met de snelheidslimieten " 5 0 " , " 7 0 " en "90" van de verkeerssignalering. Evaluatie mistsysteem A16 11 Het mistsysteem Het op de A16 geïnstalleerde systeem beoogt bij mist een veiliger rijgedrag te bewerkstelligen. Een veiliger rijgedrag bij mist vereist in ieder geval dat er gereden wordt met een lagere snelheid, een grotere volgafstand en met kleinere onderlinge snelheidsverschillen dan bij goed zicht. De primaire werking van het systeem bestaat daarom uit het instellen van een snelheidslimiet die past bij de lokale zichtcondities. Omdat het rijgedrag al moet worden aangepast voordat men een mistgebied binnenrijdt, moet de snelheidslimiet op enige afstand voorafgaande aan het mistgebied worden getoond. Dit betekent dat de weggebruiker een snelheidslimiet te zien kan krijgen, zonder dat daarvoor een direct waarneembare aanleiding bestaat. Om toch een goede naleving van een dergelijke snelheidslimiet te bevorderen, moet worden aangegeven wat hiervan de reden is: MIST! Foto Mlst-waarschuwings borden Deze overwegingen hebben geleid tot een systeemopzet waarbij de weggebruiker wordt gewaarschuwd voor het naderen van een wegvak met slecht zicht door het tonen van een passend geachte maximum snelheid op boven de weg aangebrachte signaalgevers, in combinatie met het "gevaar-teken, de tekst "MIST" en knipperlichten (zie afbeelding). Dergelijke signaalgevers zijn geïnstalleerd aan portalen op 37 plaatsen. Dezelfde signaalgevers worden ook gebruikt voor de 'normale' verkeerssignalering op het betrokken traject. Een centraal computersysteem berekent mede op basis van de zichtwaarden (die continu gemeten worden door 20 aan weerszijden van de weg geplaatste mistsensoren, zie afbeelding) of en zoja, welke beelden getoond moeten worden. Een zicht van minder dan 70 m leidt tot het tonen van het beeld " 6 0 " ; bij een zicht van minder dan 140 m (doch meer dan 70 m) wordt het beeld "80" getoond. In werkelijkheid wordt met meer factoren rekening gehouden, hetgeen de bepaling van de beeldstanden aanmerkelijk complexer maakt. Het gehele proces kent een cyclustijd van één minuut en verloopt zonder enige menselijke tussenkomst. Er is bewust gekozen voor het gebruik van de snelheidslimieten " 6 0 " en "80" om onderscheid te maken met de snelheidslimieten " 5 0 " , " 7 0 " en "90" van de verkeerssignalering. Evaluatie mistsysteem A16 11 Evaluatie mistsysteem A16 12 3 Doel van het evaluatie-onderzoek De uit januari 1991 daterende opdracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat tot realisatie van een mistsysteem op de A16 betrof uitdrukkelijk een proef. Vandaar dat bij deze opdracht tevens was voorzien in een evaluatie gedurende een jaar na de oplevering van het mistsysteem. In werkelijkheid heeft de evaluatie langere tijd in beslag genomen. De belangrijkste reden was dat er op het proefvak in het eerste jaar na ingebruikname zo weinig mist is voorgekomen dat er onvoldoende gegevens konden worden verzameld om verantwoorde conclusies te kunnen trekken. Naar het oordeel van de evaluatiegroep dienden met name de volgende vragen te worden beantwoord: - Leidt het mistsysteem bij mist tot een extra snelheidsverlaging en een meer uniform rijgedrag? - Leidt het mistsysteem tot een vergroting van de verkeersveiligheid, in de zin van een afname van het aantal mistongevallen op het proefvak, dan wel vermindering van de ernst van de mistongevallen? - Is de bij het meteorologisch onderzoek gehanteerde methode geschikt gebleken voor de correcte plaatsing van mistsensoren? - Voldoet het mistsysteem in technische zin? Hier wordt met name gedoeld op aspecten als de betrouwbaarheid, de beschikbaarheid, de beheersbaarheid, de effectiviteit en de efficiëntie. - Welke problemen is men bij de planvorming en de realisatie van het systeem tegengekomen en welke lering kan hieruit worden getrokken? - Wat zijn de ervaringen met het beheer en het onderhoud van het systeem? Wat zijn hiervan de consequenties voor de organisatie van de wegbeheerder? - Welke kosten zijn gemoeid geweest met de realisatie van het mistsysteem? Wat zijn de meerkosten van het mistsysteem ten opzichte van het verkeerssignaleringssysteem? Ter beantwoording van bovenstaande vragen werd een aantal deelonderzoeken uitgevoerd, waarvan de belangrijkste uitkomsten in hoofdstuk 4 worden samengevat. Het betreft achtereenvolgens: - Effecten op het rijgedrag. Uitvoering: TNO Technische Menskunde (TNO-TM). - Effecten op de verkeersveiligheid. Uitvoering: Technische Universiteit Delft, in opdracht van TNO-TM. - Meteoro/og/scrie aspecten van het mistsysteem. Uitvoering: KNMI. - De technische werking van het mistsysteem. Uitvoering: Adviesdienst Verkeer en Vervoer van de Rijkswaterstaat en het KNMI. Daarnaast worden in dit hoofdstuk enkele beschouwingen gewijd aan de kosten en het beheer en onderhoud van het systeem. In bijlage 2 worden enkele aspecten belicht van de voorbereiding en uitvoering van het proefproject A16. Evaluatie mistsysteem A16 13 Evaluatie mistsysteem A16 14 4 Aanpak en resultaten 4.1 De effecten op het rijgedrag 4.1.1 Inleiding Het deelonderzoek naar de effecten van het mistsysteem op het rijgedrag heeft plaatsgevonden in de periode van februari 1992 tot april 1994. In dit kader is het van belang vast te stellen of weggebruikers als gevolg van het mistsysteem daadwerkelijk langzamer gaan rijden dan zonder systeem en tevens, of het systeem een meer uniform rijgedrag oplevert. Deze vragen kunnen uitsluitend worden beantwoord aan de hand van een gelijktijdige registratie van de zichtcondities, de boodschappen op de signaalgevers en het daaruit resulterende rijgedrag, afgezet tegen het rijgedrag op een wegvak zonder mistsysteem. 4.1.2 Aanpak Voor het meten van het rijgedrag is gebruik gemaakt van in het wegdek aangebrachte meetlussen. In totaal werden 4 meetpunten ingericht op het proefvak (met mistsysteem), alsmede 2 meetpunten op controle-lokaties (zonder mistsysteem), te weten één op de A59 en één op de A16 ten zuiden van de Moerdijkbrug. Met deze meetlussen zijn van elk passerend voertuig de snelheid, de lengte, de rijstrook waarop het voertuig reed en het passage-tijdstip geregistreerd. Op basis van deze gegevens werd achteraf per voertuig onder meer het zogenaamde 'volggedrag' geanalyseerd. Hierbij wordt nagegaan hoeveel tijd er verloopt tussen het passeren (van het meetpunt) door elkaar volgende voertuigen, hoe groot de onderlinge afstand is tussen de voertuigen en derhalve, binnen hoeveel seconden een potentiële botsing zou kunnen plaatsvinden (Time-to-Collision). Tegelijk vond registratie plaats van de getoonde beelden van het mistsysteem op de signaalgevers. Vervolgens werd het gemeten rijgedrag gerelateerd aan de door de sensoren van het mistsysteem gemeten zichtcondities. Tenslotte werd voor deze analyse gebruik gemaakt van de op uurbasis beschikbare algemene meteorologische gegevens van het KNMIstation Gilze-Rijen, alsmede van logboeken van de wegbeheerder met betrekking tot bijzondere omstandigheden ter plaatse (wegwerkzaamheden, ongevallen, enzovoorts). Achterhaald moest worden of er bij mist verschil in rijgedrag te constateren valt ten gevolge van het mistsysteem. Hierbij moest rekening worden gehouden met onder meer verschillende verkeersintensiteiten, verschillende mistdichtheden en verschillen tussen de linker en de rechter rijstrook. Bovendien zal bij goed zicht de gemiddelde snelheid op het proefvak, waar de maximum snelheid 100 km per uur bedraagt, lager zijn dan op de controlelokatie op de A59, waar de algemene snelheidslimiet van 120 km per uur geldt. Bij dichte mist mag men echter verwachten dat de snelheid vooral bepaald wordt door het beperkte zicht en niet door de maximum snelheid. Het mistsysteem heeft het gewenste effect als bij mist een extra snelheidsverlaging optreedt. De evaluatie is uitgevoerd op basis van daartoe geselecteerde perioden van 5 minuten, waarvan de helft met mist en de andere helft zonder mist. Dit zijn zowel perioden voor de meetpunten op het proefvak ais voor de controle-lokaties. Evaluatie mistsysteem A16 15 4.1.3 Resultaten Algemeen Een eerste overzicht van zichtmetingen over de gehele evaluatieperiode toonde aan dat in 1,4 % van de tijd door tenminste één sensor een zichtafstand van minder dan 140 m werd geregistreerd. Mist kwam relatief veel voor bij nacht en tijdens de wintermaanden. Gemiddelde snelheid Uit een eerste analyse bleek dat de onafhankelijke variabelen 'zichtafstand', 'rijstrook' en 'verkeersintensiteit' de gemiddelde snelheid het meest beïnvloeden. Behalve dat de snelheid op de linker rijstrook hoger is en dat de snelheid afneemt bij toenemende intensiteit, blijkt de gemiddelde snelheid te dalen naarmate het zicht minder wordt. Belangrijk is dat bij het in werking zijn van het mistsysteem de gemiddelde snelheid extra afneemt. Figuur 2 Snelheid De invloed van zichtafstand,rijstrooken (km/h) mistsysteem op de gemiddelde snelheid 1 3 0 _ 110 90 _. 70 50 50 * 100 150 200 250 300 350 >400 Zichtafstand (m) Linker rijstrook, zonder mistsysteem -» Linker rijstrook, met mistsysteem + Rechter rijstrook, zonder mistsysteem — Rechter rijstrook met mistsysteem Uit bovenstaande figuur blijkt dat bij goed zicht de snelheden zonder systeem hoger liggen dan mét het systeem (voornamelijk vanwege de hogere snelheidslimiet op het controlevak bij de A59). Bij mist met een zicht van minder dan 100 m is de snelheid mét systeem nog steeds lager dan zonder systeem; bij mist blijkt het systeem de snelheid dus wel degelijk te verlagen. Verder leidt het systeem op de linker rijstrook tot een grotere afname van de snelheid dan op de rechter rijstrook. Dit geeft aan dat het verschil in de gemiddelde snelheid tussen de beide rijstroken afneemt ten gevolge van het systeem. Ook tussen het zicht en de intensiteit van het verkeer blijkt een significant verband te zijn. Bij een zicht van meer dan 1000 m daalt de gemiddelde Evaluatie mistsysteem A16 16 snelheid naarmate de intensiteit toeneemt. Bij mist wordt die invloed minder. Bij een zicht van 35-70 m neemt de snelheid zelfs licht toe bij een toenemende intensiteit: zeer waarschijnlijk ondervinden bestuurders extra geleiding van voorliggers of verkeer op de andere rijstrook en worden zij daardoor minder onzeker. Figuur 3 Gemiddelde snelheid als functie van zichtafstand en systeem (alleen rechter rijstrook) Snelheid (km/h) 120 * 100 80 60 40 - 4 20 0 100 50 150 Zonder mistsysteem 200 250 300 350 >400 Zichtafstand (m) Met mistsysteem Beeldwens mistsysteem Bij een zicht van minder dan 175 m leidt het systeem tot een lagere rijsnelheid, behalve indien het zicht minder dan 35 m bedraagt. In dat laatste geval is de gemiddelde snelheid mét systeem hoger dan zonder systeem. Bij een dermate slecht zicht is de getoonde maximum snelheid van 60 km per uur hoger dan de snelheid die men uitsluitend op basis van het zicht wenst te rijden. Dergelijke zichtcondities komen echter slechts zeer sporadisch voor (gedurende 0.06 % van de tijd was het zicht op minstens één sensor minder dan 35 m). Aanvullende analyses Diverse aanvullende analyses bevestigen de eerdergenoemde bevindingen. Uit één daarvan blijkt dat het systeem zowel bij vrachtauto's als personenauto's leidt tot een lagere snelheid, al is de snelheidsverlaging bij vrachtwagens geringer. Dit komt omdat de gemiddelde snelheid van vrachtwagens toch al dicht bij de 80 km per uur ligt, welke snelheid het systeem in de betrokken situaties het meest heeft getoond. Een volgende analyse geeft aan dat de door het systeem getoonde maximum snelheden ("60", "80") invloed hebben op de gemiddelde rijsnelheid: een lagere snelheidsaanduiding leidt tot een lagere gemiddelde snelheid. Wel blijft die gemiddelde snelheid hoger dan de getoonde maximum snelheid. Evaluatie mistsysteem A16 17 In de andere beschouwde maten voor het rijgedrag, namelijk spreiding in de snelheid, volgtijd, volgafstand en Time-To-Collision (TTC), werd geen of een beperkt effect van het systeem gevonden. De effecten die zijn aangetroffen werken overigens in een veilige richting. Samenvattend Het mistsysteem blijkt een gunstig effect te hebben op het snelheidsgedrag: de gemiddelde snelheid bij mist neemt dankzij het mistsysteem sterker af dan alleen als gevolg van verminderd zicht (dus: zonder het systeem). Hoewel de werkelijk gereden gemiddelde snelheden bij mist hoger blijven dan de getoonde maximum snelheden, levert het mistsysteem bij mist een gemiddeld 8 a 1 0 km lagere rijsnelheid op. Bij extreem dichte mist (minder dan 35 m) is er echter sprake van een omgekeerd effect: de gemiddelde snelheid is dan hoger. De spreiding van snelheden binnen een rijstrook neemt door het systeem slechts in geringe mate af. Verder wordt door het systeem het verschil in de gemiddelde snelheid tussen de beide rijstroken kleiner. Dit leidt in algemene zin tot een meer uniform rijgedrag. In het algemeen leidt het mistsysteem op de A16 tot een beter aan de zichtomstandigheden aangepast rijgedrag. 42 Effecten op de verkeersveiligheid 4.2.1 Inleiding Bij dit deelonderzoek ging het om de beantwoording van de vraag in hoeverre het mistsysteem op de A16 heeft geleid tot een vergroting van de verkeersveiligheid door een afname van het aantal mistongevallen en een afname van de ernst van de ongevallen. 4.2.2 Aanpak De uitkomsten van een ongevallenanalyse met betrekking tot het proefvak Zonzeel-Galder over de periode 21 december 1989 tot en met oktober 1991 (dus vóór de oplevering van het mistsysteem) werden vergeleken met die van ongevallenanalyses gedurende twee na-periodes (dus na installatie van het mistsysteem) in het tijdvak november 1991 tot en met 1993. Dé resultaten van een derde na-periode (1994) komen medio 1995 beschikbaar. De geregistreerde ongevallen werden onderscheiden naar de situaties "mist" en "afwezigheid van mist". Bij dit onderzoek werd het traject Moerdijk-Zonzeel als 'referentietraject' (geen mistsignalering) betrokken. Voor het ongevallenonderzoek werd gebruik gemaakt van registratiemateriaal en processen-verbaal van het Korps Landelijke Politie Diensten, alsmede van gegevens van de Rijkswaterstaat over verkeersongevallen, verkeersintensiteiten en schaderijdingen aan het wegmeubilair. Tevens werd gebruik gemaakt van lokatie-onderzoek met betrekking tot het ontstaan van mistongevallen op het wegennetwerk rond Breda. Dit laatste onderzoek betrof de mistgevoeligheid, de lokale geometrie en het verkeersbeeld ter plaatse. Evaluatie mistsysteem A16 18 4.2.3 Resultaten Op het traject Moerdijk-Galder van de A16 zijn in de voor- en naperioden als mist- en niet-mistongevallen geregistreerd. Tabel Geregistreerde mist- en niet-mist ongevallen Onderzoeksgebied Perloden Moerdljk-Zonzeel (referentie traj.) Zonzeel-Calder (proeftraject) Niet-mist Niet-mist IMist Andere snelwegen rond Breda Mist Niet-mist Mist V oorperiode Ongevallen Objecten Slachtoffers 269 709 30 9 36 0 231 558 51 4 98 40 439 996 115 36 244 88 179 470 17 1 2 0 127 313 26 1 2 0 262 589 87 16 41 2 159 396 11 1 3 0 119 292 29 0 0 0 221 530 37 8 20 2 338 866 28 2 5 0 246 605 55 1 2 0 483 1119 124 24 61 4 1e naperiode Ongevallen Objecten Slachtoffers 2e naperiode Ongevallen Objecten Slachtoffers 1e en 2e naperiode Ongevallen Objecten Slachtoffers Uit bovenstaande tabel blijkt dat op het proeftraject in de tweede na-periode in het geheel geen mistongevallen meer zijn voorgekomen. Op de dagen en uren dat het mistsysteem op de A16 in bedrijf was, hebben zich op de overige autosnelwegen rond Breda tezelfdertijd wél mistongevallen voorgedaan. Voor wat betreft de aard van de mistongevallen blijkt uit diepgaande analyse dat mistongevallen zich vrijwel uitsluitend manifesteren als kopstaart- en flankaanrijdingen. Kop-staartaanrijdingen vormen hiervan het grootste deel. Deze blijken over het algemeen de ernstigste ongevallen op te leveren. Hoewel de beschouwde na-periode tot nu toe slechts twee in plaats van de beoogde drie jaar omvat, lijkt de voorlopige conclusie op zijn plaats dat het mistsysteem, op grond van ongevallenonderzoek en vergelijking van de voorperiode met de na-periode (tot en met 1993), heeft geleid tot vermindering van het aantal mistongevallen. Grootschalige mistongevallen hebben zich na installatie niet meer voorgedaan, terwijl het aantal kleinschalige ongevallen op de A16 sterk is gedaald. Het aandeel hierin van kop-staart aanrijdingen is sterk teruggelopen; in 1993 heeft dit type ongeval zich op het proeftraject in het geheel niet meer voorgedaan. Het verminderen van de snelheid heeft waarschijnlijk ook een gunstige invloed op de overige Evaluatie mistsysteem A16 19 typen ongevallen, zoals eenzijdige ongevallen van voertuigen in (scherpe) bochten van af- en opritten en flankaanrijdingen tijdens in- en uitvoegen en bij rijstrookwisselingen. De conclusies van dit deelonderzoek sluiten aan bij de conclusies ten aanzien van de effecten van het mistsysteem op het rijgedrag. 4.3 Meteorologische aspecten Inleiding Een representatieve en goede bepaling van het zicht is essentieel voor de werking van het mistsysteem. De keuze van de mistsensor is bepalend voor de mate van correctheid van de waarnemingen. Een juist aantal en een juiste lokatie van de sensoren zijn maatgevend voor de representativiteit van de gemeten gegevens. Sensoren moeten daar worden opgesteld waar de kans op (de eerste) vorming van mist het grootst is. Het vereiste aantal sensoren en de plaats ervan zijn vastgesteld op grond van de resultaten van een mistgevoeligheidsonderzoek. In de eerste (globale) fase daarvan is een topografische analyse uitgevoerd voor een gebied van 3 tot 5 km aan weerszijden van het proefvak. Daarnaast zijn satellietfoto's bestudeerd. De studie van infrarood satellietopnamen gaf zicht op de verschillen in bodemtemperaturen van het omringende gebied. Tevens werden infrarood luchtfoto's gemaakt om vooral de verzameling van relatief koude luchtmassa's in de lagere delen van het terrein op te sporen. In de meer gedetailleerde tweede fase is het proefvak visueel geïnspecteerd. Daarbij zijn de meest mistgevoelige plaatsen opgespoord door gebruik te maken van een Engelse methode ter bepaling van de zogenaamde fog potential index (FPI). Deze index wordt bepaald door een aantal voor mistvorming relevante kenmerken (open water, hoogteverschillen in het terrein, weghoogte ten opzichte van het terrein, afstand tot steden, bossen, industriegebieden) op een bepaalde lokatie te voorzien van een waardering, afhankelijk van de mate van aanwezigheid van die kenmerken. De resultaten hiervan worden vervolgens (elk met een subjectief toe te kennen gewichtsfactor) opgeteld. De aldus berekende waarde geeft een indicatie voor de mistgevoeligheid van de desbetreffende lokatie. Voor het gehele proefvak is deze mistindex op regelmatige afstanden bepaald. Daar waar de mistgevoeligheid (relatief) het grootst bleek te zijn, zijn sensoren geplaatst. Het deelonderzoek naar de meteorologische aspecten diende antwoord te geven op de volgende vragen: - Voldeed de gebruikte methodiek om de plaats te bepalen waar sensoren moeten worden geplaatst, met andere woorden: moeten meer of andere factoren worden meegewogen, of kunnen bepaalde factoren buiten beschouwing worden gelaten? - Was de keuze van de soort en het aantal sensoren een juiste? - Zijn andere meteorologische gegevens dan de door de sensoren gemeten zichtwaarden van belang voor het bepalen van de te tonen beelden? Teneinde deze vragen te kunnen beantwoorden is tevens onderzocht hoe het ontstaan en het gedrag van mist in de onmiddellijke omgeving van de autosnelweg is. Evaluatie mistsysteem A16 20 Aanpak Ten behoeve van de meteorologische evaluatie is gedurende de onderzoeksperiode (november 1991 t/m december 1992) iedere minuut van iedere sensor een groot aantal meteorologisch relevante gegevens geregistreerd. Het gaat hierbij om aanmerkelijk meer gegevens dan binnen het systeem gebruikt worden voor het berekenen van de aan de weggebruiker te tonen beelden op de signaalgevers boven de rijstroken, bijvoorbeeld temperatuur, neerslagsoort en hoeveelheid neerslag. Daarnaast kon worden beschikt over de uurlijkse meteorologische waarnemingen van het meteo-station te Gilze-Rijen, de (kwalitatieve) waarnemingen van het zicht door medewerkers van de DAS Breda en gegevens over de onderhoudsperioden en storingen. De door de sensoren geleverde informatie is vervolgens handmatig gevalideerd. Daarbij zijn metingen, die aanwijsbaar niet correct waren, uit de gegevensverzameling verwijderd. Met de aldus opgeschoonde gegevens zijn verschillende analyses uitgevoerd, waarbij onder meer gekeken is naar (de bepaling van) mistgevoeligheid, de variatie in dichtheid van mist naar tijd en plaats, de invloed van de plaats van de sensoren en het effect van de zichtgegevens op de uiteindelijk getoonde beelden. Parallel is een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden van het toepassen van GIS-technieken (GIS: Geografisch Informatie Systeem) voor het combineren van gegevens omtrent hoogteligging, bodemsamenstelling en gebruik, grondwaterstanden, bebouwd of onbebouwd gebied, kortom, alle factoren die van invloed kunnen zijn op het (eerste) ontstaan van mist. Het doel van dit onderzoek was te bepalen of de met deze methode te maken modellen een voorspellende waarde voor het vormen van mist kunnen hebben. Het ontwikkelde systeem en enige modellen zijn als experiment toegepast op onder meer het gebied dat door de A16 wordt doorsneden. Met de mistgegevens van het A16-systeem werden zowel de modelaanpak als de plaatskeuze voor de mistsensoren getoetst. Resultaten De toegepaste methode voor het bepalen van de plaatselijke mistgevoeligheid (FPI) is getoetst door middel van een analyse-experiment met gewijzigde predictoren, dat wil zeggen met andere kenmerken van het omringende gebied (met name hoogteligging, grondwaterstand, bodemsoort, landgebruik). Daaruit bleek dat de voorspellende waarde van de gebruikte mistindex FPI kan worden verbeterd. De invloed van de bodemsoort, specifiek wat betreft de mogelijkheid tot het vasthouden van vocht, is verreweg de belangrijkste factor. De keuze van de plaats voor de sensoren was over het algemeen goed. Lokaties die in het onderzoek naar mistgevoeligheid met een relatief hoge index scoorden vielen inderdaad in de resultaten van de analyses op door de hoge mistfrequentie of het optreden van de eerste mist. Een overeenkomstig resultaat bleek uit de experimentele toets met via GIS-technieken geproduceerde modellen. Gebleken is dat infrarood satellietfoto's een goede basis vormen voor het globaal in kaart brengen van de bodemgesteldheid in de eerste fase van het onderzoek naar de lokale mistgevoeligheid. Voor de meer gedetailleerde tweede fase is het waardevol gebleken te kunnen beschikken over meerdere infrarood luchtfoto's van het gebied tot Evaluatie mistsysteem A16 21 één km aan weerszijden van de weg. Daarmee kunnen relatief koudere terreindelen zichtbaar worden gemaakt. Deze opnamen vormen een goede aanvulling voor de visuele inspectie. Twee van de in totaal twintig sensoren bleken niet of maar nauwelijks een bijdrage te leveren aan de werking van het systeem, dat wil zeggen aan het sturen van beelden op de signaalgevers. Theoretisch beschouwd zouden nog meer dan deze twee sensoren kunnen worden weggelaten, zo leren enkele experimentele analyses. De kans op het niet detecteren van (eerste) mist dicht bij de weg stijgt dan echter snel. De keuze voor het toegepaste type sensor is gemaakt op grond van de goede ervaringen die daarmee ten behoeve van de luchtvaart zijn opgedaan. Er is niet onderzocht of een ander type sensor evenzeer bruikbaar is voor een project als dat van de A16. Omtrent het (eerste) ontstaan, en vervolgens het gedrag van mist (wisseling in dichtheid, verplaatsing van mistvelden), is met de analyses meer inzicht verkregen. Zo blijkt dichte mist in het open landschap circa 3 maal zoveel voor te komen als in de nabijheid van de stad. Voor het eerste optreden van mist zijn die verschillen nog veel groter. Ook het verkeer heeft invloed op het gedrag van mist. In de directe omgeving van de weg worden de zichtfluctuaties groter dan verder van de weg af. Verkeer veroorzaakt turbulentie in een mistveld, waardoor de verschillen in dichtheid worden verklaard. Als het waait blijkt het zicht tijdens mist aan de benedenwindse zijde van de weg gemiddeld 30% beter te zijn dan aan de overzijde. Dat wordt bevestigd door de gevonden overeenstemming in zichtwaarde tussen twee buur-sensoren aan dezelfde zijde van de weg: die is groter dan tussen twee overburen (aan weerszijden van de weg), ondanks het feit dat de onderlinge afstand in het laatste geval veel kleiner is. Met het oog op de laatste bevindingen kan dus worden vastgesteld dat één van de uitgangspunten voor de opzet van het mistsysteem, namelijk het vervangen van een uitgevallen sensor door een nabijgelegen sensor aan dezelfde zijde van de weg, goed is gekozen. 4.4 De technische werking 4.4.1 Inleiding Bij de evaluatie van de technische werking is de beoordeling van de betrouwbaarheid (de aard en de frequentie van fouten) en de beschikbaarheid verreweg het belangrijkste aspect. Verder is gekeken naar de effectiviteit (zijn de componenten geschikt voor hun doel?) en de efficiëntie (is vereenvoudiging mogelijk en/of wenselijk en zijn de systeeminstellingen optimaal?). 4.4.2 Gegevensverzameling Ter beoordeling van de aspecten betrouwbaarheid en beschikbaarheid werden gedurende de proefperiode alle door de systeemoperator ontvangen meldingen geregistreerd. Deze betroffen respectievelijk wijzigingen in de toestand van het systeem (bijvoorbeeld in beeldstanden), foutmeldingen (bijvoorbeeld kapotte lampen) en waarschuwingen ten aanzien van zichtwaarden. Het gaat hier derhalve om 'harde' (kwantitatieve) gegevens. De effectiviteit van het gehele mistsysteem valt of staat in algemene zin Evaluatie mistsysteem A16 22 met de effecten ervan op de verkeersveiligheid. De geconstateerde problemen met het systeem geven daarnaast zicht op de effectiviteit van de systeemcomponenten. De registratie, van minuut tot minuut, van zichtgegevens maakt het tenslotte mogelijk de eventuele gevolgen te bestuderen van wijzigingen van de systeeminstellingen ten opzichte van de nu gebruikte. Bij deze systeeminstellingen moet men onder meer denken aan zichtgrenzen waarbij beelden worden geschakeld, het aantal te tonen verschillende maximum snelheden en voorzieningen ter voorkoming van te snelle beeldwisselingen. Zodoende kunnen conclusies worden getrokken over de efficiëntie van het mistsysteem. 4.4.3 Resultaten Betrouwbaarheid De betrouwbaarheid van het mistsysteem bleek in de eerste periode na de oplevering van het mistsysteem niet optimaal te zijn. Dit uitte zich onder meer in veel storingen in de communicatie tussen de mistsensoren en de centrale computer van het mistsysteem. Nadat eerst gepoogd was deze communicatie stapsgewijs te verbeteren, moest uiteindelijk een totaal nieuwe architectuur van de communicatie worden gerealiseerd. Het aantal communicatiestoringen bleek vanaf dat moment drastisch te zijn verminderd. Beschikbaarheid Bij beoordeling van de beschikbaarheid van het mistsysteem gaat het in essentie om de vraag of het systeem in voldoende mate bruikbaar was. Procentueel gezien was de beschikbaarheid in het eerste jaar na de ingebruikname 96,2 %. In het jaar daarop kon de beschikbaarheid worden opgevoerd tot 99,4 %, terwijl de score over het eerste kwartaal van 1994 meer dan 99,9 % bedroeg. De beschikbaarheid is derhalve op dit moment zonder meer als "goed" te kwalificeren. Het systeem is tijdens de evaluatieperiode enkele malen uitgeschakeld geweest, onder andere in verband met onderhoud en installatiewerkzaamheden. In slechts één geval ontstond er tezelfdertijd mist. Effectiviteit De bekende en beproefde componenten, waaruit het mistsysteem in belangrijke mate was opgebouwd, bleken ook in de praktijk voor het beoogde doel geschikt te zijn. Een uitzondering hierop vormden de componenten, toegepast voor de communicatie tussen de mistsensoren en de centrale computer. De problemen daarmee leidden uiteindelijk, zoals reeds gemeld, tot een totaal andere communicatie-architectuur tussen de sensoren en de centrale computer. Efficiëntie Achteraf kan men de conclusie trekken dat bij het onderhavige mistsysteem dezelfde resultaten hadden kunnen worden bereikt door twee mistsensoren minder toe te passen. Men kan dus zeker niet concluderen dat een dergelijk systeem met aanmerkelijk minder sensoren kan worden uitgevoerd. Evaluatie mistsysteem A16 23 Kort na de ingebruikname van het mistsysteem zijn twee systeeminstellingen belangrijk gewijzigd. De eerste wijziging betrof de zichtwaarden, waarbij maximum snelheden boven de weg getoond werden. Praktijkervaringen wezen uit dat het de voorkeur verdiende de weggebruiker niet bij de oorspronkelijk ingestelde zichtwaarde van 80 m, maar pas bij een zichtwaarde van 70 m de maximum snelheid " 6 0 " te tonen, Zo bleek het ook beter om de maximum snelheid " 8 0 " reeds te tonen bij een zichtwaarde van 140 m, in plaats van bij een zicht van 120 m, zoals eerder de instelling was. De tweede wijziging betrof de zogenaamde nachtcorrectie. Oorspronkelijk was het uitgangspunt dat de weggebruiker 's nachts onder objectief gelijke zichtcondities een beter zicht heeft dan overdag. Zo zijn voorliggers bij nacht (door de achterlichten) beter zichtbaar voor de weggebruiker dan overdag. Dit gegeven was aanvankelijk aanleiding om bij mist in de nacht pas later (dan overdag) beelden te tonen (nachtcorrectie). In de praktijk bleek deze nachtcorrectie ongewenst, omdat 's nachts bij de combinatie van mist én het ontbreken van voorliggers het zicht - subjectief gesproken slechter is. De nachtcorrectie kon daarom beter achterwege blijven en is uit het systeem verwijderd. Voor het overige bestond geen aanleiding de systeeminstellingen tijdens de evaluatieperiode te wijzigen. Na de evaluatieperiode kon aan de hand van de werkelijke zichtgegevens een analyse gemaakt worden van het effect van andere - gesimuleerde systeeminstellingen. Zo is tot in detail gekeken naar de effecten in het proefvak van verschillende instellingen op onder meer het totaal aantal beeldwisselingen, het aantal verschillende beelden waarmee de weggebruiker geconfronteerd wordt, de totale tijd dat er gezien de zichtcondities onnodig beelden worden getoond en de frequentie waarmee de weggebruiker van het ene op het andere moment - dus voor het eerst - met beelden geconfronteerd wordt. Deze simulaties leverden als enige 'harde' conclusie op dat al te snelle beeldwisselingen het beste kunnen worden voorkomen door de beelden pas weer uit te schakelen, zodra het zicht sterk verbeterd is. Deze vorm van 'hysterese' is in alle opzichten beter dan het systeem zo te programmeren dat beelden gedurende een minimale tijd getoond worden. 4.5 Beheer en onderhoud 4.5.1 Inleiding Het beheer en onderhoud zijn gericht op de ongestoorde werking van het mistsysteem. Het gaat hierbij in concreto om de volgende activiteiten: - het bewaken (24-uurs dienst) - het opheffen van storingen en calamiteiten - het (laten) uitvoeren van preventief en curatief onderhoud - het beheer van data De Dienstkring Autosnelwegen (DAS) Breda is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van het mistsysteem. Deze dienstkring is echter niet toegerust voor het bewaken, het verzorgen van de storingsdienst en het begeleiden van systeem-specifieke onderhoudscontracten. Daarom verzorgt zij zelf alleen het databeheer en heeft zij de overige taken uitbesteed, zoals hierna is toegelicht. Evaluatie mistsysteem A16 24 4.5.2 Bewaking Zoals reeds bij de beschrijving van het mistsysteem is aangegeven verloopt het hele proces van zichtmeting tot het activeren van de signaalgevers zonder enige menselijke tussenkomst. De kans op uitval van componenten door storingen en calamiteiten blijft echter altijd aanwezig; afhankelijk van de aard en omvang loopt het mistsysteem de kans te gaan disfunctioneren en onbetrouwbaar te worden. Om dit laatste nu te voorkomen wordt het mistsysteem permanent op zijn werking bewaakt. Op een monitor wordt de complete configuratie van het mistsysteem weergegeven. Zo kan men in één oogopslag de feitelijke toestand aflezen van het mistsysteem, met inbegrip van de eventueel optredende storingen, en zonodig actie nemen. Daar de DAS Breda geen 24-uurs bezetting heeft, is al in het ontwerpstadium van het mistsysteem met de Dienstkring Dordrecht overeengekomen om de bewaking onder te brengen bij de verkeerscentrale in de Drechttunnel. In een later stadium heeft de Dienstkring Dordrecht de bediening van een aantal objecten (bruggen en tunnels) geconcentreerd in de Verkeerscentrale Regio Dordrecht, gehuisvest in een complex boven de Noordtunnel. Ook de bewaking van het mistsysteem werd derhalve hier ondergebracht. De operators, belast met de bewaking van het mistsysteem, zijn bevoegd om bij bepaalde storingen in te grijpen in de werking van het mistsysteem, waardoor een eventueel disfunctioneren wordt voorkomen of beperkt. De ervaring heeft inmiddels geleerd dat de bewaking van het mistsysteem voor goed geïnstrueerde operators geen problemen oplevert. 4.5.3 Behandeling van storingen en onderhoudswerkzaamheden Met betrekking tot deze taken worden twee perioden onderscheiden: respectievelijk vanaf oktober 1991 tot november 1992, en vanaf november 1992 tot heden. Periode oktober 1991 - november 1992: Het mistsysteem is begin oktober 1991 in bedrijf gesteld. Volgens de garantiebepalingen was de leverancier nog verantwoordelijk voor de ongestoorde werking van het mistsysteem, met uitzondering van de door de Rijkswaterstaat (met tussenkomst van het KNMI) geleverde sensoren. In deze periode werd ook de verkeerssignalering geplaatst en gekoppeld aan het mistsysteem. De zorg voor de sensoren werd ondergebracht bij de Werktuigbouwkundige en Elektrotechnische Dienst (WED) van de Directie NoordBrabant. Het mistsysteem werd aangesloten op het Centraal Meldsysteem van de WED. Dit is een bewakingssysteem dat storingen aan objecten registreert zoals verkeersregelinstallaties, openbare verlichting, pompkelders en dergelijke, en dat automatisch onderhoudsmedewerkers alarmeert. Via dit meldsysteem werd de WED geïnformeerd over de werking van het systeem, de afzonderlijke componenten en de onderlinge communicatie. De storingen aan de sensoren werden verholpen door de WED, de overige storingen werden doorgegeven aan de leverancier, die hiervoor dag en nacht bereikbaar was. Het mistsysteem werd dus op twee plaatsen bewaakt: bij de centrale in de Drechttunnel en bij de WED, via het meldsysteem. De WED en de operators van de Drechttunnel-centrale zijn in een (te) laat stadium betrokken bij het mistsysteem. Hierdoor is een zware wissel getrokken op het inlevingsvermogen van de betrokken medewerkers. Evaluatie mistsysteem A16 25 Verder heeft het ontbreken van een duidelijke taakafbakening en een goede coördinatie geleid tot een gebrekkige samenwerking tussen de partijen die het mistsysteem 'in de lucht' moesten houden. Bovendien heeft de koppeling van het mistsysteem aan de verkeerssignalering nog voor extra irritaties gezorgd. Omdat het mistsysteem continu in bedrijf moest zijn werd deze koppeling fasegewijs uitgevoerd; hierbij werd telkens een gedeelte van het mistsysteem buiten bedrijf gesteld. Om verwarring ten aanzien van storingen te voorkomen werd afgesproken dat de WED en de operators van de Drechttunnel-centrale daarover nauwkeurig geïnformeerd zouden worden. Ook hier was sprake van een gebrek aan goede communicatie. Samenvattend kan men stellen dat deze periode bij de betrokken partijen niet al te positieve herinneringen oproept. Achteraf bezien hadden dergelijke problemen kunnen worden opgelost door de verantwoordelijkheid voor de goede werking van het mistsysteem gedurende de garantieperiode volledig bij de leverancier - dus alles in één hand - te leggen. Een andere les is om de betrokken partijen voortaan tijdig op hun toekomstige taken voor te bereiden, goede afspraken te maken en te zorgen voor coördinatie. De WED heeft in deze moeilijke periode een belangrijk aandeel gehad in de verbetering van het mistsysteem. Met een analyse van de storingsmeldingen heeft zij aangetoond dat de communicatie tussen de sensoren en de centrale computer niet betrouwbaar was. Vervolgens is - zij het stapsgewijs - gewerkt aan de verbetering daarvan. Het eindresultaat was een geheel nieuwe architectuur. Periode vanaf november 1992 tot heden Aanvankelijk overwoog men de behandeling van storingen en de begeleiding van het onderhoudscontract onder te brengen bij de WED. Ten tijde van de besluitvorming waren er echter reorganisatieplannen voor deze dienst, waarbij het toekomstbeeld nog niet helder voor ogen stond. Met de Dienstkring Dordrecht is overeengekomen om ook deze taken over te nemen. De ervaring uit de voorgaande periode heeft geleerd dat bewaking en storingsbehandeling beter in één hand kunnen worden gehouden. Sinds november 1992 worden de storingsdienst en de begeleiding van de onderhoudswerkzaamheden dan ook verzorgd door de afdeling Beheer en Onderhoud Electro Mechanisch (BOEM) van de Dienstkring Dordrecht. De procedure is aldus dat de operator, die belast is met de bewaking van het mistsysteem, een storing meldt aan de (dag en nacht beschikbare) afdeling BOEM. Deze bekijkt de aard en de omvang van de storing en besluit of eigen medewerkers worden ingezet dan wel of een beroep wordt gedaan op het onderhoudscontract. Over de behandeling van storingen en de kosten van het onderhoud van het mistsysteem heeft de Dienstkring Dordrecht de volgende gegevens ter beschikking gesteld: - op jaarbasis is er 0,25 mensjaar met de behandeling van storingen en de begeleiding van onderhoudswerkzaamheden aan het mistsysteem gemoeid; - het onderhoud van het gecombineerde mist- en signaleringssysteem kost 300.000 gulden1) per jaar. Per kilometer weg komt dit neer op ca. 25.000 gulden. De meerkosten van het mistdeel in het systeem liggen in de orde van grootte van 15 % ten opzichte van het onderhoud van uitsluitend verkeerssignalering. Noten 11 Evaluatie mistsysteem A16 De hier genoemde bedragen zijn alle inclusief BTW 26 4.5.4 Databeheer Deze activiteit voert de DAS Breda in eigen beheer uit. Eens per maand wordt het logboek van het mistsysteem overgenomen in een databestand, dat door de dienstkring wordt bewaard. 4.6 De kosten 4.6.1 De budgettering Op basis van zeer globale ramingen werden de totale kosten2' van het misten het signaleringssysteem begin 1991 geschat op 31 miljoen gulden. Een budget ter grootte van dat bedrag werd aan de Directie Noord-Brabant beschikbaar gesteld voor de realisatie van beide systemen, met inbegrip van de koppeling ervan. Van het budget was 5 miljoen gulden bestemd voor het mistsysteem, te besteden in 1991, en 26 miljoen gulden voor het signaleringssysteem, te besteden in 1992. Bij de aanvang wees de projectleiding op de ongunstige onderhandelingspositie van de opdrachtgever ten opzichte van aannemers en leveranciers, onder meer ten gevolge van de tijdsdruk waaronder de systemen zouden moeten worden gerealiseerd. In de raming was met dit effect enigszins rekening gehouden. Toen vanaf mei 1991 de eerste offertes werden ontvangen, werd snel duidelijk dat zonder adequaat ingrijpen een aanzienlijke budgetoverschrijding zou dreigen. Uit de verschillende bezuinigingsvoorstellen koos men voor het vroegtijdig koppelen van beide systemen. Er werd dus afgezien van het oorspronkelijke uitgangspunt, namelijk de bouw van twee afzonderlijke systemen, die pas later zouden worden gekoppeld. Dat betekende een besparing op onder meer bermmasten en signaalgevers (zie bijlage 2). Daarmee ontstond echter een nieuw probleem: dat van de budgettoewijzing voor 1991 en 1992. Door de eerdere koppeling, en daardoor een vroegere start van de realisatie van onderdelen van het signaleringssysteem, moesten reeds in 1991 werkzaamheden en leveringen worden opgedragen die pas voorzien waren voor 1992. Een deel van de aldus op 1991 drukkende betalingen kon worden doorgeschoven naar 1992 door deze uit te stellen en rente te vergoeden. 4.6.2 De werkelijke kosten De totale kosten voor de realisatie (inclusief tussentijdse en latere aanpassingen) van beide systemen bedroegen uiteindelijk ca. 36,4 miljoen gulden. Aangetekend wordt dat het eindbedrag enigszins is "vervuild", omdat daarin reeds enige onderhoudskosten zijn begrepen voor enkele onderdelen van het systeem. Omdat beide systemen min of meer gelijktijdig zijn genstalleerd is het niet mogelijk gebleken bepaalde kosten toe te rekenen aan het ene dan wel aan het andere systeem. Daarom zijn de meerkosten van het mistdetectie- en waarschuwingsdeel van het gehele systeem niet of nauwelijks meer te destilleren uit het totaalbedrag. Op basis van enige aannamen kan evenwel worden gesteld dat een bedrag van ca. 6 miljoen gulden valt toe te rekenen aan het deel "mistfunctie" van Noten Evaluatie mistsysteem A16 21 De in deze paragraaf genoemde bedragen zijn alle inclusief BTW 27 het A16-systeem. Dat bedrag is bepaald aan de hand van de kosten voor onder meer: - de ontwikkeling van software voor het mistsysteem - de aanschaf en installatie van de mistsensoren - de toegevoegde signaalgevers ("MIST") - advies en ondersteuning door het KNMI - ontwikkeling en installatie van de nieuwe communicatie-architectuur - een deel van de installatie- en kabelkosten. De kosten per km weg van het mistsysteem komen neer op ca. 0,5 miljoen gulden. 4.6.3 De meerkosten voor de mistfunctie. Het totaalbedrag voor het gehele systeem (36,4 miljoen gulden), verminderd met de geschatte meerkosten voor het mistdeel (6 miljoen gulden), brengt de resterende kosten voor de verkeerssignalering op ca. 30,4 miljoen gulden; per km weg komt dat neer op ca. 1,6 miljoen gulden. Vergeleken met het landelijk gemiddelde (1,2 a 1,4 miljoen gulden/km) is dat vrij hoog. Die hogere kosten moeten worden toegeschreven aan de tijdsdruk waaronder de realisering stond, de gelijktijdige uitvoering van de systemen en de complexiteit daarvan, deels ook aan de onderhoudskosten en de plaatselijke omstandigheden. Wat dit laatste betreft valt bijvoorbeeld te wijzen op de onderlinge afstand tussen de portalen, die wat kleiner is dan elders gebruikelijk. Voor het project op de A16 komt de aan de verkeerssignalering toegevoegde "mistfunctie" dus neer op een kostenverhoging van ca. 30 % ten opzichte van de standaard verkeerssignalering (ca. 2,1 miljoen gulden tegenover 1,6 miljoen gulden/km). Voor toekomstige mistsignaleringsprojecten kan een aantal (voorde A16 noodzakelijke) incidentele en eenmalige kosten vervallen, bijvoorbeeld die voor de ontwikkeling van software, het opheffen van storingen en voor tussentijdse aanpassingen. De kostenverhoging door toevoeging van de mistfunctie aan verkeerssignalering wordt voor nieuwe projecten geschat op ca. 25 %. 4.6.4 De kosten van de evaluatie Hoewel de eerste ramingen voor het project geen ruimte boden voor uitgaven voor evaluerend onderzoek, heeft de opdrachtgever niettemin ingestemd met de onderzoeksvoorstellen van de evaluatiegroep en gaandeweg budgetten beschikbaar gesteld. Het onderzoek heeft ca. 1,1 miljoen gulden gekost, met inbegrip van de kosten voor de laatste na-periode van het deelonderzoek naar de ongevallen. In de onderzoekskosten zijn niet begrepen de loonkosten van de leden van de evaluatiegroep, voortvloeiend uit de inzet voor vergaderingen, bestudering van de onderzoeksresultaten en de opstelling van dit eindrapport. Voor de periode augustus 1991 tot en met februari 1995 wordt die inzet geschat op ca. 300 mensdagen. Evaluatie mistsysteem A16 28 5 Opmerkingen Dit hoofdstuk is gewijd aan enkele onderwerpen die in de loop van de onderzoeksperiode aanleiding gaven tot discussie in de evaluatiegroep en die van invloed kunnen zijn op de aanbevelingen. 5.1 Rijsnelheden en ongevallen Het mistsysteem op de A16 heeft tot doel het rijgedrag bij mist te beïnvloeden door het tonen van aan het zicht aangepaste maximum snelheden. Tengevolge daarvan neemt de gemiddelde snelheid in mist sterker af dan uitsluitend op basis van verminderd zicht het geval zou zijn. Het systeem levert bij mist gemiddeld een extra snelheidsverlaging op van ca. 8 tot 10 km per uur. Als wordt uitgegaan van de relatie tussen gemiddelde snelheid en het aantal ongevallen volgens Koornstra (1990), dan zou een snelheidsreductie van 5 km per uur al resulteren in een reductie van het aantal ongevallen met ca. 15 %. Finch e.a. (1994) geven aan, op grond van evidentie uit diverse landen, dat een afname in gemiddelde snelheid van 1 km per uur een ongevalsreductie van 3 % teweeg brengt. Uit een vergelijking van de ongevallen vóór en na installatie van het mistsysteem op de A16 blijkt dat zich in de tweede na-periode (1993) op het proeftraject in het geheel geen mistongevallen hebben voorgedaan. Op de dagen en uren dat het mistsysteem op de A16 waarschuwde voor mist, waren er wel mistongevallen op de overige autosnelwegen rondom Breda. De ongevallen van de derde (en laatste) na-periode (1994) zijn nog niet geheel beschikbaar, maar het beeld ziet er eveneens gunstig uit. Het laat zich dus aanzien dat het systeem op de A16 een blijvende bijdrage levert aan het verbeteren van de verkeersveiligheid op het proefvak. 5.2 Te tonen maximum snelheden en beeldwisselingen. Bij de opzet van het systeem is, voor de maximum snelheden die in verband met mist moeten worden getoond, gekozen voor de beelden " 6 0 " en "80". Die beelden worden steeds vergezeld van een waarschuwing (het gevaarteken) met de tekst "MIST". De overweging was dat er onderscheid moet zijn tussen de snelheidsbeelden als gevolg van mist en die als gevolg van andere oorzaken, bijvoorbeeld de " 5 0 " en de " 7 0 " die door de verkeerssignalering automatisch getoond worden bij het vermoeden van een incident (AID, of Automatische Incident Detectie). Er bestaat grote twijfel of dit onderscheid ook door de weggebruiker als zodanig wordt ervaren. Bovendien moet bedacht worden dat er zich omstandigheden kunnen voordoen, waarbij de waarschuwing "MIST" in combinatie met het beeld "50" of "70" wordt getoond. Dat doet zich voor als tengevolge van mist het mistsysteem in werking treedt, terwijl er tevens congestie is, waardoor een AID het systeem activeert. De evaluatiegroep is van mening dat het oorspronkelijke standpunt met betrekking tot de "mist-snelheden" kan worden verlaten en dat ook tijdens mist een beeld uit de reeks " 5 0 " - " 7 0 " - " 9 0 " kan worden getoond. Met het Evaluatie mistsysteem A16 29 gebruik van " 5 0 " kan beter worden afgestemd op de beperking van het zicht beneden de (huidige instelgrens van) 70 m. De overgang op de andere snelhedenreeks vergt uiteraard nieuwe instelgrenzen. Uitgaande van ervaringen in het buitenland, met name in Frankrijk, heeft het geen zin lagere snelheden te tonen dan " 5 0 " (Remeijn, 1991). Daartoe is in het voorbereidende stadium al besloten. Er is geen aanleiding om dat standpunt te wijzigen. Uit de studie naar de technische werking van het systeem is gebleken dat soms snelle wisselingen van beelden boven de rijbaan optreden. Door de systeeminstellingen te wijzigen kan het tempo van de beeldwisselingen worden beïnvloed. Er is evenwel nog weinig bekend of een wijziging daarin ook het rijgedrag zal benvloeden, positief of negatief. 5.3 Keuze en plaats van mistsensoren Voor de keuze van het type mistsensor is één van de uitgangspunten uit de opzet voor het systeem gevolgd: de toepassing van bekende en beproefde componenten. Voor de aanschaf van de sensoren is het advies van de Luchtvaart Meteorologische Dienst van het KNMI gevolgd: er is een sensor gekozen die volgens de "forward scattering" methode de mate van verstrooiing van een lichtbundel meet. Met deze sensor waren goede ervaringen opgedaan in het gebruik bij luchthavens. Er is geen onderzoek gedaan naar de kwaliteit van andere sensoren (eenvoudiger of goedkoper). Van de mogelijkheden van het A16-systeem kan gebruik worden gemaakt om vergelijkende praktijktests uit te voeren met andere typen of fabrikaten sensoren. Op die wijze kunnen gegevens over andere op de markt beschikbare sensoren worden vergaard, hetgeen van nut kan zijn voor de voorbereiding van systemen op andere wegvakken. Mede uit kostenoverwegingen lijkt zo'n onderzoek waardevol. Het onderzoek naar het gedrag van mist in de omgeving van de weg heeft de invloed van turbulentie door het verkeer aan het licht gebracht. Er bleken grote verschillen in dichtheid voor te komen, waardoor de boven de rijbaan getoonde beelden snel kunnen wisselen. Verder van de weg af zal die turbulentie niet zo'n grote invloed hebben. Wessels (1993) doet de suggestie om een sensor op grotere afstand van de weg te plaatsen, hetgeen wellicht een meer stabiel beeld op de signaalgevers zal opleveren. Detectie van mist op grotere afstand is evenwel strijdig met de wens om dicht bij de verkeersstroom de zichtbeperkingen te kunnen meten en zo alert te kunnen reageren. Wel kan worden overwogen een sensor extra, op een grotere afstand van de weg te plaatsen. Bij in de richting van de weg aanstromende mist kan het systeem dan als het ware in een "alarmfase" worden gebracht. Alvorens deze optie op zijn waarde voor het systeem te onderzoeken dient eerst meer bekend te zijn omtrent de invloed van beeldwisselingen op het rijgedrag van de weggebruiker. Bij het ontwerp van het systeem is uitgegaan van plaatsing van de mistsensoren op 2 m boven het wegdek. Dat had tot gevolg dat enkele sensoren op hoge palen moesten worden aangebracht, omdat de voet van de paal in een lager gelegen berm kwam te staan. Voorstelbaar is dat lage grondmist, die evenwijdig aan het talud de weg op drijft, door de hooggeplaatste sensor niet wordt gesignaleerd. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat deze situatie zich (vaak) heeft voorgedaan. Aangenomen wordt dat Evaluatie mistsysteem A16 30 deze grondmist door de verkeersturbulentie zodanig wordt verdund, dat die geen gevaar voor het verkeer oplevert. Zekerheid daaromtrent kan pas worden verkregen door op zo'n lokatie een tweede sensor, maar dan lager, aan te brengen en gedurende enige mistperioden de gegevens van beide sensoren te vergelijken. Een dergelijke test kan worden gecombineerd met het testen van andere sensoren, zoals in de eerste alinea van deze paragraaf is aangegeven. 5.4 Mist en wind Bij wind is het zicht tijdens mist aan de benedenwindse zijde van de weg vaak minder slecht dan aan de overzijde. In die situatie is het voorstelbaar dat boven de benedenwindse rijbaan een tijd lang minder 'geschikte' beelden (een te lage snelheid) worden getoond. Wessels (1993) geeft aan om, met behulp van windmeters, gegevens omtrent windrichting en sterkte in te winnen die, samen met de zichtgegevens, kunnen bijdragen aan het sturen van de beelden op de signaalgevers. Het risico dat er geen beelden worden getoond terwijl er toch mist is, kan dan evenwel toenemen. Ook voor dit onderwerp geldt dat eerst meer bekend moet zijn over de invloed van (tijdelijk) onterechte beelden op het rijgedrag, evenals dat het geval is met de beeldwisselingen. 5.5 Onderzoek naar acceptatie door weggebruikers In de rapportage over het onderzoek naar ervaringen van bepaalde groepen gebruikers met het systeem wordt aanbevolen een onderzoek te doen naar de acceptatie van het systeem, c.q. van de getoonde beelden, bij de weggebruikers (Potting, 1993). De evaluatiegroep heeft die aanbeveling niet overgenomen omdat: - uit eerder uitgevoerd onderzoek naar de invloed van door verkeerssignalering getoonde beelden voldoende bekend is over de reactie van de weggebruiker, - het onderzoek naar het rijgedrag tijdens mist in objectieve zin aangeeft hoe de weggebruiker reageert op door het (mist)systeem getoonde beelden. Verwacht mag worden dat het mistsysteem een behoorlijke zeggingskracht zal behouden. Doordat mist niet frequent voorkomt, zal bij de weggebruiker niet al te snel gewenning aan het systeem optreden en zal hij evenmin snel geneigd zijn de mistwaarschuwing te negeren. Als het mistig is wordt altijd de waarschuwing met de tekst "MIST" getoond, in combinatie met een snelheid. De weggebruiker zal de aanwezige mist ook daadwerkelijk waarnemen, al is het maar opzij van de weg of verderop. Evaluatie mistsysteem A16 31 Evaluatie mistsysteem A16 32 6 Conclusies De volgende conclusies kunnen nu worden getrokken: 1. Het verkeerssignaleringssysteem, uitgebreid met de functie mistdetectie en -waarschuwing, zoals beproefd op de A16, levert een wezenlijke bijdrage aan de verkeersveiligheid op het proefvak, hetgeen blijkt uit de verlaging van de gemiddelde snelheid en een wat meer uniform rijgedrag tijdens mist en de vermindering van het aantal mistongevallen. 2. Ondanks de op zich gunstige invloed van het systeem op het rijgedrag blijven bij dichte mist (50 tot 100 m zicht) de gereden snelheden hoger dan in die zichtomstandigheden verantwoord lijkt. 3. Het onderzoek heeft veel kennis opgeleverd over het rijgedrag in mist en over het ontstaan en het gedrag van mist in de omgeving van een weg. 4. De toegepaste methode voor het opsporen van de punten met de hoogste mistgevoeligheid heeft geleid tot een toereikend aantal mistsensoren op representatieve plaatsen. De methode, het bepalen van de Fog Potential Index, is voor verbetering vatbaar gebleken. 5. Na het oplossen van aanloopproblemen, met name in de communicatie tussen de sensoren en de centrale computer, is er vanaf 1994 een systeem operationeel dat in hoge mate betrouwbaar en beschikbaar is. 6. De realisatiekosten van het A16-systeem bedragen per km weg ca. 2,1 miljoen gulden3) (voor verkeerssignalering met mistfunctie). De meerkosten voor de mistfunctie komen neer op ca. 30 % van de kosten van uitsluitend verkeerssignalering, die voor de A16 overigens hoger uitvallen dan het landelijk gemiddelde. Gezien het experimentele karakter van het A16project worden de meerkosten voor toekomstige projecten geschat op ca. 25 %. 7. De meerkosten voor het onderhoud van de mistfunctie in het systeem, ten opzichte van die voor verkeerssignalering alleen, liggen in de orde van grootte van 1 5 % . 8. De bewaking van de mistfunctie, toegevoegd aan een verkeerssignaleringssysteem, is goed te combineren met de overige taken in een bedieningscentrale voor verkeerssignalering. Het in één organisatie onderbrengen van bewaking, onderhoud en storingsafhandeling is het meest effectief en efficiënt gebleken. Noten Evaluatie mistsysteem A16 J) De in dit hoofdstuk genoemde bedragen zijn alle Inclusief BTW 33 Evaluatie mistsysteem A16 34 7 Aanbevelingen Op basis van het voorafgaande doet de evaluatiegroep de volgende aanbevelingen: 1. Een besluit tot het treffen van maatregelen om het aantal mistongevallen terug te brengen, dan wel de ernst daarvan te verminderen, zal in de regel worden voorafgegaan door een onderzoek naar het gevaar van mist voor verkeersdeelnemers. Daarbij zijn mistgevoeligheid, verkeersintensiteiten, historie van mistongevallen en geometrie van de weg belangrijke onderwerpen. Voor trajecten waar verkeerssignalering aanwezig of geprojecteerd is, komt een systeem, zoals op de A16 is beproefd, in aanmerking. Voor trajecten zonder verkeerssignalering kan de plaatsing van een mistwaarschuwingssysteem een relatief hoge investering zijn. Voor die gevallen wordt onderzoek naar een eenvoudiger systeem aanbevolen. 2. De voor het waarschuwen voor mist gekozen snelheidsbeperkingen (60 en 80 km per uur) kunnen beter worden vervangen door de in de verkeerssignalering gebruikelijke reeks snelheden (50, 70 en 90 km per uur). Op basis van de in het onderzoek verkregen gegevens bestaat er inzicht in het effect van andere systeeminstellingen op de wisseling van beelden in de signaalgevers, waarvan gebleken is dat die snel kunnen optreden. Nader onderzoek is nodig om de invloed van de beeldwisselingen op het rijgedrag en op de acceptatie van de getoonde beelden te kunnen vaststellen. 3. Als methode voor de bepaling van de optimale plaatsen voor mistsensoren wordt het voor het A16-project uitgevoerde mistgevoeligheidsonderzoek aanbevolen. Op onderdelen dient die methode te worden verbeterd of uitgebreid; met name het bepalen van de FPI (Fog Potential Index) van lokaties vergt verder onderzoek. 4. Mede met het oog op de kosten is het raadzaam om ten behoeve van de voorbereiding van toekomstige mistsystemen vergelijkend onderzoek te doen naar de kwaliteit van andere typen mistsensoren. De faciliteiten van het systeem op de A16 kunnen worden gebruikt voor dergelijke praktijktests. 5. Bij de bouw van nieuwe mistsystemen is het van belang dat een ruime voorbereidingstijd beschikbaar is. Dat kan een gunstige invloed hebben op de prijsvorming bij de realisatie en op de betrouwbaarheid en beschikbaarheid bij de inbedrijfstelling van zo'n systeem. Daarnaast kunnen organisatie-onderdelen, die belast zullen worden met de zorg voor de instandhouding van een systeem, het beste al in de voorbereiding bij het proces worden betrokken. Niettemin dient de leverancier van het systeem gedurende de garantietermijn volledig verantwoordelijk te zijn voor de goede werking ervan. Bewaking, bediening, onderhoud en storingsafhandeling kunnen het meest effectief worden uitgevoerd als die activiteiten bij één organisatie worden ondergebracht. Evaluatie mistsysteem A16 35 Evaluatie mistsysteem A16 36 Bijlagen 1 Literatuur Ancker, J.A.M, van den (1992) Mist in het landschap rond de A16 bij Breda. KNMI, De Bilt Berchum, M. van (1994) Evaluatie kwaliteitsonderzoek mistdata "MistprojektA-16" KNMI, De Bilt Breda. Cooper, B.R. & Sawyer, H.E. (1993) Assessment of M25 automatic fog-warning system - Final report Project report 16, Safety Resource Centre, Transport Research Laboratory, Crowthorne. Ebben, J.M. (1994) Mistdetectie- en -waarschuwingssysteem/verkeerssignalering A16-Breda: historie en kosten. Ebben Traffic Control & Telematics Consultants BV, Capelle a/d IJssel Finch, D.J., Kompfner, P., Lockwood, C.R. & Maycock, G. (1994) Speed, speed limits and aceidents. Project Report 58, Transport Research Laboratory (TRL), Crowthorne. Hogema, J.H., Horst, A.R.A. van der & Bakker, P.J. (1993) Chevronstrepen op de A59 en het rijgedrag bij mist Rapport IZF 1993 C-9, TNO Technische Menskunde, Soesterberg. Hogema, J.H., Horst, A.R.A. van der & Bakker, P.J. (1994) Evaluatie van het A16 mistsignaleringssysteem in termen van het rijgedrag. Rapport TNO-TM 1994 C-48, TNO Technische Menskunde, Soesterberg Horst, A.R.A. van der & Hoekstra, W. (1993) Hef waarnemen van chevronstrepen bij mist een simulatorstudie. Rapport IZF 1993 C-10, TNO Technische Menskunde, Soesterberg. Janssen, S.T.M.C. (1988) De verkeersonveiligheid van wegtypen in 1986 en 2010, resultaten van berekeningen voor een beleidsscenario uit het Structuurschema Verkeer en Vervoer. Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV), Leidschendam Koornstra, M.J. (1990) Analyse van veiligheidseffecten van veranderingen in snelheden: een mathematisch-theoretische analyse. Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV), Leidschendam Evaluatie mistsysteem A16 37 Koornstra, M.J. (1992) Een inventarisatie van verkeersonveiligheid bij mist; een beknopt overzicht van omvang, aard en preventie. SWOV, Leidschendam. Nifterick, W. van (1995, in voorbereiding) De technische werking van het mistsysteem op de A16. Adviesdienst Verkeer en Vervoer Rijkswaterstaat, Rotterdam Potting, Y. (1993) Gebruiksonderzoek mistdetectie A-16. Formaat BV, Rotterdam Raad voor de Verkeersveiligheid (1991) Diepgaand onderzoek mistongeval 6 november 1990 bij Breda. Raad voor de Verkeersveiligheid, 's-Gravenhage Remeijn, H. (1991) Proefproject mistdetectie en -waarschuwing Breda. Buitenlandse systemen. Dienst Verkeerskunde Rijkswaterstaat, Rotterdam Remeijn, H. & Ravenschot, W. (1992) Proefproject mistdetectie en -waarschuwing Breda. Software en userinterface. Dienst Verkeerskunde Rijkswaterstaat, Rotterdam Stoffelsen, R.J. (1991) Wegbeeldanalyse Al6, gedeelte Zonzeel-Galder. Onderzoek naar het wegbeeld in het kader van het diepgaand onderzoek van de Raad voor de Verkeersveiligheid. Dienst Verkeerskunde Rijkswaterstaat, Rotterdam Stoop, J.A. & Heijer, T. (1993) Evaluatie proef Mistdetectie- en -waarschuwingssysteem Al 6. Eindrapportage voorperiode. Technische Universiteit Delft, Vakgroep Veiligheidskunde, Delft Stoop, J.A. (1994) Evaluatie proef mistdetectie- en -waarschuwingssysteem op de A16. Verslag ongevallenanalyse inclusief tweede na-periode. Technische Universiteit Delft, Vakgroep Veiligheidskunde, Delft Wessels, H.R.A. (1993) Meteorologische evaluatie van de zichtmetingen langs de A16. KNMI, De Bilt Evaluatie mistsysteem A16 38 2 Toelichting op de planvorming en realisatie Projectmatige aanpak Voor de uitvoering van de opdracht van de minister zocht de directie Noord-Brabant van de Rijkswaterstaat in januari 1991 samenwerking met andere diensten, te weten de Bouwdienst, de Adviesdienst Verkeer en Vervoer ( A W , voorheen Dienst Verkeerskunde) en de lokale wegbeheerder, de Dienstkring Autosnelwegen Breda van de Rijkswaterstaat. Met het oog op de meteorologische problematiek werd tevens samengewerkt met het KNMI. De projectorganisatie werd in eerste instantie gericht op drie afzonderlijke deelprojecten: mistdetectie, verkeerssignalering en de evaluatie van de proef. In een later stadium vloeiden de activiteiten voor beide eerstgenoemde deelprojecten ineen. De coördinatie berustte bij een projectbegeleidingsgroep, waarin de betrokken diensten waren vertegenwoordigd, onder voorzitterschap van de directie Noord-Brabant, welke directie tevens optrad als opdrachtgever en budgetbeheerder voor het gehele project. De Bouwdienst was opdrachtnemer voor de realisatie, terwijl de A W zorg droeg voor advisering en begeleiding bij het ontwerp en voor het evaluerend onderzoek. Systeemopzet uitgangspunten en eisen Met het ontwerp en de bouw van een mistdetectie- en -waarschuwingssysteem voor wegverkeer was in Nederland nog geen ervaring opgedaan. Feitelijk moest binnen zeer korte tijd een project worden gerealiseerd waarvoor op dat moment voldoende kennis en ervaring ontbraken. Daarom besloot de projectgroep een aantal praktische uitgangspunten te hanteren. Het mistsysteem zou worden samengesteld uit reeds op de markt beschikbare componenten. Het mistsysteem en de verkeerssignalering zouden separaat worden ontwikkeld en gebouwd, omdat bij een te vroegtijdige koppeling van beide systemen de goede werking van het geheel gevaar zou kunnen lopen. Onvolkomenheden in één van beide zouden immers kunnen doorwerken in het andere systeem, waardoor de betrouwbaarheid van het geheel op het spel zou komen te staan. Koppeling van beide systemen zou dan ook pas moeten plaatsvinden na realisatie en gebleken goede werking van de afzonderlijke systemen. Complicaties De enorme tijdsdruk, als gevolg van de reeds per 1 oktober 1991 vereiste oplevering van het mistsysteem, en de complexe materie hebben ertoe geleid dat van een gebruikelijke aanpak geen sprake kon zijn. Waar projecten normaal gesproken bestaan uit elkaar logisch opvolgende fasen van probleemdefinitie, ontwerp, planvorming en realisatie, liepen de verschillende fasen in dit project in elkaar over of vonden zelfs tegelijkertijd plaats. Bijsturing, heroriëntatie en herhaalde aanpassingen bleken vooral het eerste jaar noodzakelijk. Gedurende het jaar 1991 werd de functionele systeemspecificatie meerdere malen aangepast. De definitieve specificatie zag het licht kort na de oplevering van het mistsysteem. Onder meer hieruit blijkt dat ontwerp en uitvoering vrijwel synchroon plaatsvonden. Het aanvankelijke plan om, uitgaande van de opzet voor afzonderlijke systemen, langs het proefvak aparte mist-signaalgevers te monteren aan masten in midden- en zijbermen, moest al spoedig (mei 1991) om budget- Evaluatie mistsysteem A16 39 taire en technische redenen (plaatselijk te smalle middenberm) worden geschrapt. De projectgroep besloot daarom eerder over te gaan tot een gecombineerde uitvoering van mist- en signaleringssysteem. Zodoende konden de snelheidsaanduidingen voor het mistsysteem en die voor de signalering worden getoond op dezelfde signaalgevers op portalen boven de rijbaan. Realisatie Het eindresultaat van de uitgevoerde projecten op de A16 komt neer op een uitbreiding van de op andere wegen in Nederland reeds bekende verkeerssignalering met een "mistfunctie". In werkelijkheid werden de deelprojecten in een andere volgorde gerealiseerd: eerst werd gestart met het mistsysteem, pas daarna met de signalering en de koppeling van beide systemen. Voor de uit te besteden leveringen en werkzaamheden werd in het begin bewust afgezien van openbare inschrijvingen. Er werd gekozen voor van eerdere signaleringsprojecten bekende bedrijven. Gezien de beperkte tijd was het voorts onmogelijk leveranciers en adviseurs te contracteren volgens de gebruikelijke procedures. In eerste instantie moesten opdrachten dan ook worden verstrekt met "letters of intent". Pas in een later stadium werden de formele overeenkomsten gesloten. De levering van portalen voor de verkeerssignalering kon begin 1992 wel openbaar worden aanbesteed. Door middel van uitruil met andere lopende projecten en afspraken met leveranciers bleek het mogelijk het probleem van de lange levertijden voor systeemonderdelen (normaal 6 a 9 maanden) in belangrijke mate op te lossen. Een tijdige levering van signaalgevers voor het mistsysteem bleek zeer problematisch. Zo moest aan de betrokken leverancier herhaaldelijk uitstel worden verleend, hetgeen de installatie-aannemer noopte zijn werkzaamheden aan te passen en extra inspanningen te leveren om desondanks het project op tijd gereed te krijgen. Het mistsysteem kon op 25 oktober 1991 officieel in bedrijf worden gesteld, hoewel op dat moment nog een aantal portalen moest worden geleverd. De ontbrekende portalen werden alle in december 1991 geïnstalleerd en in gebruik genomen, waarmee het mistsysteem werd gecompleteerd. Met de ingebruikname kon er echter nog niet worden gesproken van een stabiel werkend systeem. Hoewel weggebruikers daarvan weinig hebben gemerkt, was het systeem zeker niet storingsvrij. Zo leverden werkzaamheden aan de signalering, maar ook de hard- en software van het detectiedeel van het mistsysteem aanvankelijk frequent storingen op, zoals al is beschreven in paragraaf 4.5 van dit rapport. Het besluit van mei 1991 leidde tot een vroegtijdiger start van een deel van de verkeerssignalering. De vervroegde aanleg betekende een zware aanslag op de capaciteit van de betrokken aannemers en heeft de leveranciers van cruciale onderdelen onder hoge druk gezet. Problemen zoals deze werden slagvaardig en creatief opgelost, hetgeen mogelijk werd gemaakt door het werken in een projectorganisatie met korte communicatielijnen. Kort na de deadline van 1 oktober 1992 werd het complete gecombineerde systeem opgeleverd. Evaluatie mistsysteem A16 40 3 Verbanden en raakvlakken met ander onderzoek Chevronstrepen Een onderzoek dat in 1993 werd uitgevoerd betreft een andere proef om het rijgedrag bij mist te beïnvloeden, met name door het aanbrengen van zogenaamde chevronstrepen op het wegdek. Deze dienen de weggebruiker als hulpmiddel om de beschikbare zichtafstand te bepalen en daarop zijn snelheid aan te passen overeenkomstig adviezen op borden langs de weg. Op de noordelijke rijbaan van de A59 tussen Terheijden en Zonzeel zijn over een lengte van 3 km de chevronstrepen aangebracht met een onderlinge afstand van 40 m. Op borden langs de weg is aangegeven dat bij zicht op twee chevronstrepen de veilige rijsnelheid 60 km per uur bedraagt en bij zicht op één chevronstreep 40 km per uur. Het aanbrengen van chevronstrepen op het wegdek blijkt op grond van twee onderzoeken (Van der Horst & Hoekstra, 1993; Hogema, Van der Horst & Bakker, 1993) geen probaat middel om een veiliger rijgedrag bij mist te bewerkstelligen. Ook Koornstra (1992) geeft aan dat van chevronstrepen weinig gedragsbenvloeding verwacht mag worden op grond van de overweging dat men gedurende de meeste tijd in het verkeer leert deze permanent aanwezige signalen te negeren. Een dynamisch systeem, zoals dat op de A16, heeft het voordeel dat alleen informatie aan de weggebruiker gegeven wordt als het daadwerkelijk mist. Bovendien geeft het A16-systeem de mogelijkheid te waarschuwen voordat men een lokaal mistgebied binnenrijdt. Mistwaarschuwingssysteem op de M25 motorway rond Londen Op deze snelweg is in 1990 een automatisch systeem geïnstalleerd. Dit waarschuwt in geval van mist stroomopwaarts door het tonen van het woord " f o g " op een signaalgever. In totaal zijn hier 54 mistsensoren geplaatst. Als het zicht bij een sensor beneden de 250 m komt, wordt de waarschuwing op de meest nabije signaalgever (tussen de 0,8 en 2,5 km) geactiveerd. Bij een zicht van minder dan 100 m wordt ook de daarop volgende signaalgever geactiveerd. Uit een evaluatiestudie op een zestal lokaties door Cooper en Sawyer (1993) blijkt dat het inschakelen van dit bord een verlaging van de gemiddelde snelheid tot gevolg heeft van ca. 3 km per uur (op 300 m stroomafwaarts). Het uitschakelen van het signaal heeft een snelheidstoename tot gevolg van 2 - 4 km per uur. Ten opzichte van dit Engelse systeem heeft het A16-systeem het voordeel dat het niet alleen tijdig waarschuwt voor mist, maar ook expliciet aangeeft welk gedrag, gegeven de zichtomstandigheden op een bepaald moment, gewenst is. De onzekerheid bij de weggebruiker over het te volgen rijgedrag kan daarmee worden verminderd. Evaluatie mistsysteem A16 41 4 Samenstelling evaluatiegroep Deze rapportage is opgesteld door de Evaluatiegroep Proef Mistdetectie A16 (EPM/A16), welke als volgt was samengesteld: Ing. J.C.M. Bastiaansen (1991-1993) secretaris 1991-1993 Directie Noord-Brabant van de Rijkswaterstaat Ing. J.M. Boone (1991-1995) voorzitter, Adviesdienst Verkeer en Vervoer van de Rijkswaterstaat Ing. A W . Donker (1991-1994) lid, KNMI E. Folies (1991-1995) secretaris 1993-1995 Adviesdienst Verkeer en Vervoer van de Rijkswaterstaat Ing. J.A.H. Haeck (1994-1995) lid Dienstkring Autosnelwegen (DAS) Breda van de Rijkswaterstaat Dr.lr. A.R.A. van der Horst (1991-1995) lid TNO-TM Ing. B.Th. Mooren (1991-1995) lid Dienstkring Autosnelwegen (DAS) Breda/Directie Noord-Brabant van de Rijkswaterstaat Mevr. A. Mouws (1993-1995) notulist Dienstkring Autosnelwegen (DAS) Breda van de Rijkswaterstaat Ir. W. van Nifterick (1991-1995) lid Adviesdienst Verkeer en Vervoer van de Rijkswaterstaat J.M. deRegt (1991-1995) lid Directie Noord-Brabant van de Rijkswaterstaat Naast de hier genoemde leden van de evaluatiegroep hebben meerdere medewerkers van de betrokken diensten en instellingen in de loop van de onderzoeksperiode op ad hoc basis bijdragen geleverd aan het werk van de EPM/A16. Evaluatie mistsysteem A16 42
© Copyright 2024 ExpyDoc