Evaluatierapport - Welzijn, Volksgezondheid en Gezin

Het Experimenteel Modulair Kader
Evaluatierapport
1 januari 2013 – 1 maart 2014
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p1
Inhoudstafel
Inleiding ……………………………………………………………………………………………
3
1. Situering ………………………………………………………………………………………
1.1. Concrete aanleidingen………………………………………………………………………
1.2. Achterliggende evoluties……………………………………………………………………
1.3. Het kader……………………………………………………………………………………...
1.3.1. Experimenteel……………………………………………………………………………
1.3.2. Modulair…………………………………………………………………………………
4
4
5
7
7
8
2. Opstart EMK…………………………………………………………………………………..
2.1. Besluitvorming………………………………………………………………………………...
2.2. Kennisgeving………………………………………………………………………………….
2.3. Erkenning………………………………………………………………………………………
2.3.1. Convenant………………………………………………………………………………..
2.3.2. Innovatieve projecten……………………………………………………………………
2.3.3. Flexibele inzet……………………………………………………………………………
2.4. Een modulair kader voor andere werkvormen…………………………………………….
2.5. Ombouw van het aanbod…………………………………………………………………….
2.6. Het EMK-aanbod in cijfers…………………………………………………………………...
10
10
10
11
11
12
15
16
18
19
3.
3.1.
3.2.
3.3.
3.4.
3.5.
Opvolging, ondersteuning en bijsturing…………………………………………………….
Infomomenten…………………………………………………………………………………
Overleggroepen……………………………………………………………………………….
Ondersteunende teksten……………………………………………………………………...
Ondersteuningsproject werkgeverskoepels………………………………………………...
Ondersteunend aanbod 2014………………………………………………………………..
24
24
25
28
28
30
4.
4.1.
4.2.
4.3.
4.4.
Evaluatie EMK op organisatieniveau…………………………………………………………
Veranderend aanbod………………………………………………………………………….
Veranderende organisatiestructuren…………………………………………………………
Veranderende personeelssamenstelling…………………………………………………….
Impact op personeel……………………………………………………………………………
30
30
32
33
35
5.
Inhoudelijke aspecten EMK…………………………………………………………………..
37
6.
Evaluatie EMK voor verwijzende instanties…………………………………………………
44
7. Het gebruik van de modules…………………………………………………………………
7.1. Motivering………………………………………………………………………………………
7.2. Het instrument…………………………………………………………………………………
7.3. De bezetting……………………………………………………………………………………
7.4. Het gebruik en de benutting van de modules………………………………………………
7.4.1. Het gebruik van ‘contextbegeleiding (i.f.v. autonoom wonen)’………………………
7.4.2. Het gebruik van ‘dagbegeleiding in groep’…………………………………………….
7.4.3. Het gebruik van ‘verblijf’………………………………………………………………….
7.4.4. Het gebruik van ‘ondersteunende begeleiding’………………………………………..
7.4.5. Het gebruik van ‘kortdurend crisisverblijf’………………………………………………
47
47
47
49
50
50
56
59
62
65
8.
9.
66
69
De budgettaire impact van het EMK………………………………………………………….
Conclusie en aanbevelingen………………………………………………………………….
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p2
Inleiding
Met de rondzendbrief ‘het experimenteel modulair kader’ en de nota “Hertekening van het private aanbod
Jongerenwelzijn: naar een modulair kader” van 18 juli 2012 kon de sector voor het eerst kennismaken met
het concept ‘Experimenteel Modulair Kader’ (EMK). Met haar besluit van 11 januari 2013 heeft de Vlaamse
1
Regering in het erkennings- en subsidiëringsbesluit van de bijzondere jeugdbijstand een experimenteel
modulair kader ingeschreven. Met dit kader wordt het mogelijk om organisaties voor bijzondere jeugdzorg te
erkennen, waarvan een modulaire beschrijving van het aanbod de basis vormt voor het erkennen en
subsidiëren. In 2013 stapte 75% van de capaciteit in, begin 2014 is 95% van het private aanbod van
Jongerenwelzijn ingestapt in dit verhaal.
Het EMK werd vanaf 1 januari 2013 operationeel. Aangezien het om een ingrijpende en fundamentele
wijziging gaat, onder andere betreffende de wijze waarop het privaat aanbod erkend en gesubsidieerd
wordt, heeft de Vlaamse Regering expliciet de keuze gemaakt om het modulair kader als experiment in de
regelgeving in te schrijven met duidelijke verwachtingen inzake de opvolging en de evaluatie. Deze
2
verwachting wordt geëxpliciteerd in het BVR , waarin gesteld wordt dat er uiterlijk op 1 maart 2014 een
globaal evaluatierapport voorgelegd moet worden aan de Vlaamse Regering, dat minimaal de volgende
items omvat:

de budgettaire implicaties op sector- en organisatieniveau;

een overzicht van het gebruik van de modules;

de inhoudelijke en organisatorische implicaties op organisatieniveau;

desgevallend voorstellen ter optimalisering van de regelgeving.
De impact van het Experimenteel Modulair Kader op de gebruiker valt buiten de scope van dit
evaluatierapport, aangezien dit reeds ten gronde werd geanalyseerd in het raam van het proefproject MFC.
Het evaluatierapport baseert zich hoofdzakelijk op de resultaten die bekomen zijn in de eerste fase van het
EMK, waarbij 63 voorzieningen erkend werden als EMK organisaties in 2013.
Om dit evaluatierapport correct te kaderen bevat het eerste hoofdstuk een uitgebreide situering binnen aan
de grondslag liggende en samenlopende concepten. In hoofdstuk 2 wordt er een toelichting gegeven bij de
manier waarop de hererkenning vorm kreeg en welke impact dit heeft gehad op het beschikbare aanbod.
Hoofdstuk 3 geeft weer via welke kanalen de opvolging, ondersteuning en bijsturing gehanteerd werd. De
organisatorische impact voor de deelnemende voorzieningen wordt toegelicht in hoofdstuk 4, de manier
waarop de inhoudelijke kernaspecten van het EMK toegepast worden in hoofdstuk 5. De evaluatie van de
wijzigende realiteit voor de verwijzende instanties wordt besproken in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 is er een
kwalitatieve en kwantitatieve bespreking van het gebruik van de verschillende modules. De voorlopige
impact van een andere manier van subsidiëren, en het verder te bewandelen evaluatietraject hierin is het
onderwerp van hoofdstuk 8. Alvorens over te gaan tot een slotbeschouwing worden in hoofdstuk 9 het
verdere opvolgingstraject en enkele beleidsaanbevelingen geformuleerd.
1
Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de
erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, wat betreft het
inschrijven van de mogelijkheid tot een experimenteel modulair kader.
2
Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de
erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, wat betreft het
inschrijven van de mogelijkheid tot een experimenteel modulair kader.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p3
1.
Situering
De aanleiding voor het ontwerpen van een experimenteel modulair kader is tweeledig: enerzijds is ze
ingebed in een bredere en noodzakelijke beweging: de aangekondigde versterking van het residentiële
aanbod, de uitvoering van het VIA-akkoord en de noodzaak tot regularisering van de projectwerking. Deze
concrete aanleidingen hebben mee het tempo van de implementatie van het EMK bepaald. Anderzijds ligt
de ontwikkeling ervan in het verlengde van enkele belangrijke evoluties binnen de jeugdzorg.
1.1.
Concrete aanleidingen
Residentieel uitbreidingsbeleid 2013 – 2014
Het uitbreidingsbeleid wordt gekoppeld aan een streven naar een zo efficiënt mogelijke inzet van het budget
en een rationeler gebruik van de capaciteit. Vorige uitbreidingsrondes hebben aangetoond dat we inzake
rationaliteit en efficiëntie, omwille van de zogenaamde spilcapaciteiten, de limieten hadden bereikt. De
uitbreiding werd daarom geconcretiseerd volgens volgende krachtlijnen:
-
Lineaire subsidiëring per capaciteitseenheid, in tegenstelling tot het huidige stelsel met
spilcapaciteiten.
Conform het VIA 4 akkoord, met aandacht voor uitbreiding, managementondersteuning, en
versterking van het personeelskader (en meer specifiek naar begeleidende functies).
De manier waarop deze uitbreidingsronde vorm gekregen heeft staat uitgebreid beschreven in de
rondzendbrief ‘Experimenteel modulair kader Jongerenwelzijn’ van 18 juli 2012.
Projectwerking
De motie van aanbeveling betreffende de maatschappelijke beleidsnota jeugdzorg van het Vlaams
3
Parlement van 5 juli 2011 formuleerde een duidelijke aanbeveling om de ontwikkeling van de pedagogische
projecten te stimuleren, te coördineren en de continuïteit in de werking te garanderen van de organisaties
die dergelijke projecten aanbieden. Met het EMK wilden we de projectwerkingen die hun efficiëntie en
effectiviteit bewezen hadden regulariseren door het opmaken van een module ondersteunende begeleiding.
Deze beide aanleidingen hebben mee het tempo bepaald waarmee het experimenteel modulair kader
ontwikkeld is, en hiermee samenhangend de eerder korte termijn waarop het geïmplementeerd werd.
Binnen dit tijdsbestek ging veel aandacht naar de wisselwerking met enkele belangrijke gelijklopende
evoluties binnen de jeugdzorg.
3
Stuk 1190 (2010 – 2011) – nr. 5
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p4
Achterliggende evoluties
1.2.
Hertekening van het aanbod
In de loop van 2010 en 2011 werden gedurende de werkzaamheden en de vele hoorzittingen van de
commissie ad hoc jeugdzorg in het Vlaams Parlement de politieke verwachtingen inzake de verdere
ontwikkelingen van de sector en de nood aan een grondige hertekening van het aanbod in de jeugdhulp
4
kenbaar gemaakt. Ook uit de motie die hierop volgde, blijkt dit duidelijk. Het ontwikkelen van meer flexibele
zorgvormen, het opheffen van belemmerende factoren in de regelgeving, het verschuiven naar een
modulaire organisatievorm met aangepaste financiering die noodzakelijk is om de voorzieningen rationeel te
laten evolueren, het heroriënteren van het aanbod in functie van vraagsturing,… worden in de motie als
aanbevelingen naar voren geschoven.
Staten-Generaal Jeugdhulp ‘Met de Kracht van de jeugd!’
5
De Staten-Generaal Jeugdhulp ‘Met de kracht van de jeugd!’ formuleert verschillende krachtige conclusies
en doelstellingen. Het experimenteel modulair kader wil een kader vormen waarbinnen verschillende
beleidslijnen geoperationaliseerd kunnen worden. We denken hierbij in het bijzonder aan volgende
doelstellingen:






We organiseren en bieden zorg op maat aan kinderen, jongeren, hun ouders en het gezin.
Om vraaggericht en op maat te kunnen werken zal het jeugdhulpaanbod omgezet moeten
worden in modules. Voor de verbinding tussen deze modules inspireren we ons op het
experiment inzake de multifunctionele centra.
We voeren een systeem van modulaire erkenning en financiering in.
Het inhoudelijk opschuiven naar de organisatie van zorgtrajecten door het mogelijk maken van
flexibel in te zetten en te combineren modules, betekent de introductie van een transparante en
aangepaste financiering. Logischerwijze impliceert dit organisatiemodel een financieringsmodel
dat responsabilisering en flexibiliteit mogelijk maakt.
We ontwikkelen in overleg een gemeenschappelijke visie op sociaal ondernemerschap.
Een modulair organisatiemodel met het daaraan gekoppelde financieringsmechanisme krijgt vorm
binnen een klimaat van sociaal ondernemerschap. De modulaire financiering laat toe dat
initiatiefnemers een grotere bewegingsruimte krijgen bij het inzetten van hun zorgaanbod en het
voeren van een modern personeels- en middelenbeleid. Sociaal ondernemerschap is enkel
mogelijk bij een gewijzigde rol van jeugdhulpaanbieders en overheid. Sociale ondernemers
worden geresponsabiliseerd en krijgen voldoende managementruimte om zelf accenten te leggen
en opportuniteiten te benutten en om intersectoraal te werken.
We organiseren een jeugdhulp waarbij de contextbegeleiding, in zijn verscheidenheid, de basis
vormt.
Er wordt verder gewerkt op zaken die voorheen met zorg werden opgebouwd en hun nut hebben
bewezen.
We ontwikkelen instrumenten om innovatie in de jeugdhulp te faciliteren.
Elke voorziening staat voor de uitdaging om zijn werking blijvend in vraag te stellen en te
innoveren. Binnen het experimenteel modulair kader wordt hiervoor niet alleen het sociaal
4
Maatschappelijke beleidsnota Jeugdzorg, Motie van aanbeveling, stuk 1190 (2010-2011) – Nr. 6.
https://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/over-ons/staten-generaal-jeugdhulp/
5
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p5
ondernemerschap naar voor geschoven, maar wordt er een financieringssysteem ontwikkeld
waarin ruimte is voor innovatie.
Sectoraal uitvoeringsbesluit bij het kwaliteitsdecreet
6
In het traject naar een uitvoeringsbesluit voor de bijzondere jeugdzorg bij het geharmoniseerde
kwaliteitsdecreet, verschuift de aandacht van de input naar de output. Door de focus te leggen op een goed
uitgewerkt kwaliteitsmanagementsysteem en het belang van een continue zelfevaluatie centraal te stellen,
wordt het de verantwoordelijkheid van de voorziening om zelf te bepalen op welke manier het
kwaliteitsbeleid in uitvoering gebracht wordt. De participatie en betrokkenheid van zowel gebruikers,
medewerkers als de ruimere maatschappij zullen hierin een belangrijke rol spelen.
Binnen datzelfde kader past de responsabilisering van de organisaties als sociaal ondernemer voor de
inputgebieden, waar onder andere de nieuwe manier van financieren kan onder gevat worden.
Integrale jeugdhulp
De modulaire erkenning en financiering van organisaties hangt uiteraard samen met de
moduleringsoefening in functie van Integrale Jeugdhulp. De keuze tot een aanbodsomschrijving in modules,
en in het bijzonder voor wat de afbakening in frequentie, intensiteit en duur betreft, is compatibel met de
intersectorale consensus ter zake.
MFC – experiment
In het proefproject multifunctionele centra, dat gedurende vijf jaar liep, werd het aanbod van de
deelnemende organisaties, los van erkenningscategorieën, omschreven in functies, zorg-modaliteiten en
bandbreedtes om flexibele trajecten mogelijk te maken waarbij naadloos geschakeld kan worden tussen
residentiële, ambulante en mobiele zorg.
7
Uit het eindrapport “Eindevaluatie van het proefproject Multifunctionele centra (MFC)” kan geconcludeerd
worden dat:

multifunctionele centra er effectief voor zorgen dat er minder breuken in hulpverleningstrajecten
ontstaan;

er meer afgesproken beëindigingen van hulpverleningstrajecten zijn en dat die in aanzienlijke
mate een vervolg kennen in de rechtstreeks toegankelijke hulpverlening of dat er geen
vervolghulp noodzakelijk is;

de tevredenheid bij zowel de voorziening, de verwijzende instantie als de cliënt en zijn gezin groot
is;

er voorzichtig kan aangenomen worden dat de begeleidingstijden korter worden.
Rekening houdende met deze positieve resultaten, en met het feit dat het experiment afliep op 31 december
2012, was het evident dat we de meerwaarde van deze werkwijze verder wilden implementeren, en
noodzakelijk om een kader te realiseren waarbinnen niet enkel de mfc-organisaties maar ook de ruimere
sector gevat kan worden.
6
7
Decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van gezondheids- en welzijnsvoorzieningen
https://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/assets/docs/hulp/mfc/finaal-eindrapport.pdf
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p6
Aanbevelingen onderzoek flexibele norm
8
In 2010 werd een onderzoek uitgevoerd naar het gebruik en de gevolgen van de flexibele norm , die
voorzieningen in staat stelt om effectief en meer in de context te werken, door tot op zekere hoogte
afwezigheidsdagen met aanwezigheidsdagen gelijk te stellen. De globale conclusie luidt dat voorzieningen
kunnen onderscheiden worden in enerzijds initiatieven die de residentiële component als perspectiefbiedend
(gezinsvervangend) inzetten en anderzijds initiatieven die de residentiële poot van de werking als
contextondersteunend hanteren. Het rapport beveelt aan dit onderscheid explicieter te maken en het
daadwerkelijk stimuleren van het contextgericht te versterken door regelgevende belemmeringen weg te
halen.
Uit internationaal onderzoek blijkt bovendien dat interventies in het gezinssysteem effectiever zijn en dat er
ook bij een uithuisplaatsing sterk met en in de context moet worden gewerkt.
Kostenefficiëntie
De flexibiliseringsbewegingen die de voorbije jaren ontstaan zijn, hebben er toe geleid dat het mogelijk
geworden is om binnen een residentiële maatregel trajecten in de context te begeleiden ( zowel in het gezin
en de ruimere context, als in de autonome woonst bij begeleid zelfstandig wonen). Hierdoor worden in
sommige gevallen mobiele trajecten gerealiseerd aan de kost van residentiële plaatsen. De evoluties van de
jeugdzorg moeten daarom, naast de inhoudelijke impactinschatting, ook beschouwd worden vanuit het
perspectief van kostenefficiëntie. In een modulair kader wordt het residentieel aanbod meer en gerichter
ingezet op verblijf, en gekoppeld aan een afzonderlijke module contextbegeleiding.
1.3.
Het kader
De verschillende hierboven geschetste lijnen werden in één globaal voorstel geïntegreerd, in de vorm van
een Experimenteel Modulair Kader.
1.3.1.
Experimenteel
Hoewel er van bij de start een duidelijk draagvlak in de sector leek voor deze inhoudelijke bewegingen, werd
van bij de aanvangsfase van het EMK de nadruk gelegd op het experimentele karakter, om voldoende
aandacht te kunnen schenken aan opvolging, evaluatie en bijsturing tijdens het implementatieproces, zodat
dit kwaliteitsvol en gefaseerd kan gebeuren.
Op deze manier konden, naar analogie met het MFC-proefproject, de gevolgen vanuit de praktijk in kaart
gebracht worden, én kon de nieuwe regelgeving geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd worden.
Omwille van deze reden werd er geopteerd voor een gefaseerde besluitvorming en een gefaseerde instap.
In geval van positieve evaluatie door de Vlaamse Regering van het evaluatierapport worden uiterlijk op 31
december 2014 alle erkende voorzieningen van de categorieën 1, 2 en 4 tot en met 6 erkend als
organisaties voor bijzondere jeugdzorg.
8
‘Evaluatie van de flexibele norm, zoals opgenomen in het ministeriële besluit van 14 april 2008 tot gelijkstelling van
bepaalde dagen afwezigheid met werkelijke aanwezigheid in het raam van de subsidies voor het verblijf van de
minderjarigen in de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand van de categorieën 1 en 2.’
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p7
1.3.2.
Modulair
Rekening houdend met de hierboven geschetste evoluties, werd er gekozen voor een aanbodsomschrijving,
erkenning en financiering van organisaties gebaseerd op modules. De afbakening in frequentie, intensiteit
en duur (FID-parameters) van deze modules is compatibel met de afstemming van het aanbod van de
betrokken sectoren op basis van intersectoraal afgesproken moduleringsregels, om op deze manier
combinaties mogelijk te kunnen maken en het hulpverleningstraject vlotter te kunnen afstemmen op de
hulpvraag .
De techniciteit van de koppeling van gewichten en punten aan de FID-parameters van de typemodules, de
manier waarop de herziening van het financieringsmechanisme hier aan gekoppeld is en de spelregels voor
een correcte ombouw van het aanbod van de voorzieningen worden uitgebreid toegelicht in de nota
‘Hertekening van het private aanbod Jongerenwelzijn: naar een modulair kader’ van 18 juli 2012.
Om alle componenten van het hulpverleningsaanbod te kunnen omvatten, zonder te vervallen in een
onoverzichtelijk geheel van naast elkaar bestaande vormen en methodieken, is er gekozen om slechts een
beperkt aantal typemodules uit te werken. Deze typemodules worden, waar relevant, nog verder
gedifferentieerd a.d.h.v. de FID-parameters. De typemodules die van toepassing zijn binnen het EMK
kunnen samengevat worden in volgende 6 groepen:
Contextbegeleiding
Contextbegeleiding wordt gezien als de centrale module binnen het vernieuwde hulpverleningslandschap.
Contextbegeleiding omvat wat vroeger benoemd werd als thuisbegeleiding, gezinsbegeleiding,
netwerkbegeleiding, … Het is dus veel ruimer dan enkel de contacten met de vader en/of moeder.
We begrijpen onder contextbegeleiding de aan hulpverleningsdoelstellingen gekoppelde
begeleidingscontacten in en met het netwerk van de jongere. Dit betekent dat ook hulpverleningscontacten
met school, CLB, de sociaal werker, de vertrouwenspersoon van de jongere, …hiermee gevat worden. Ook
de individuele begeleidingscontacten met de jongere zijn gevat in deze module. De contacten die vervat
zitten in deze module zijn in principe face-to-face.
Contextbegeleiding kan mobiel (in de context) en ambulant (in de organisatie) gebeuren.
De typemodule contextbegeleiding wordt aangeboden in 3 intensiteiten (basis, midden en hoog). Het
gebruik hiervan wordt verder toegelicht in hoofdstuk 7.4.1.
Contextbegeleiding in functie van autonoom wonen
Deze typemodule omvat de vroegere BZW-begeleidingen, zowel vanuit de erkende diensten voor begeleid
zelfstandig wonen (categorie 6) als vanuit de begeleidingstehuizen. Deze typemodule sluit inhoudelijk sterk
9
aan bij de module ‘contextbegeleiding’. Het is met het oog op de toekenning van de verblijfssubsidies voor
jongeren die autonoom wonen, en in afstemming met de modulering in het kader van Integrale Jeugdhulp,
dat hiervoor een afzonderlijke module ontwikkeld is. Net zoals contextbegeleiding wordt ook deze
typemodule aangeboden in verschillende intensiteiten (basis en middenintensiteit). We verwijzen naar
hoofdstuk 7.4.1. voor verdere toelichting hieromtrent.
9
Cf. bepaling in het erkenningsbesluit: art. 53 septies §5: Voor personen die begeleid worden met een module contextbegeleiding in functie
van autonoom wonen, kan, na uitputting van de procedure waaruit blijkt dat de betrokkene geen recht heeft op het leefloon en niet over
voldoende eigen inkomsten beschikt, een subsidie worden uitbetaald die 1/365 bedraagt van het bedrag, vermeld in artikel 14, §1, 2°. van
de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p8
Dagbegeleiding in groep
Met ‘dagbegeleiding in groep’ willen we het begeleidingsaanbod van de dagcentra een plaats geven. We
blijven sterk geloven in de meerwaarde van een laagdrempelige begeleiding in groep, in combinatie met een
sterke contextgerichtheid. Dagbegeleiding is de gerichte begeleiding van de minderjarige gedurende een
deel van de dag, en behelst in hoofdzaak de periode na schooltijd en in vakantieperiodes. De begeleiding
vindt in hoofdzaak plaats in de infrastructuur van de initiatiefnemer (ambulant) en wordt in groep
georganiseerd. Ze heeft primair een hulpverlenende finaliteit.
De typemodule ‘dagbegeleiding in groep’ is dus niet hetzelfde als ‘dagbesteding’. Dagbegeleiding wordt
evenmin gezien als schoolvervangend, maar wel als naschools en ondersteunend. Dagbegeleiding in groep
wordt altijd gekoppeld aan een module contextbegeleiding.
Verblijf (1-3 nachten, 4-7 nachten, al dan niet in een 1bis voorziening)
Met de typemodule verblijf bedoelen we de begeleiding van een jongere waaraan ook overnachting in de
organisatie is voorzien. Hieraan zal ook steeds een module contextbegeleiding gekoppeld worden.
Vanuit de ervaringen binnen het MFC-proefproject wordt de verblijfsfunctie verder gedifferentieerd naar
verblijf van gemiddeld 1 tot 3 nachten per week (eerder gezinsondersteunend) en verblijf van gemiddeld 4
tot 7 nachten (eerder gezinsvervangend).
Binnen het kader van het EMK zal de indicatiestelling door de verwijzers echter niet noodzakelijk zo
gebeuren, en het blijft de bedoeling dat de jongere het aantal nachten verblijft passend bij zijn traject. Vanaf
de opstart van IJH zal het noodzakelijk zijn om de intensiteit van verblijf wel te vermelden. Om trajecten op
maat zowel inhoudelijk, sectoroverschrijdend als subsidietechnisch te kunnen organiseren zal het
noodzakelijk zijn dat er rond de combinatiemogelijkheden verdere afstemming plaatsvindt met de andere
sectoren, om te komen tot transparante en afgestemde subsidieregelgeving.
Kortdurend (Crisis)verblijf
Dankzij de lineaire ombouw van 1 residentiële capaciteit op 12 (uitgezonderd de capaciteit erkend voor de
opvang van -12-jarigen) en de mogelijkheid van een verblijf met een gemiddelde intensiteit van 1 tot 3
nachten per week, ontstaat de mogelijkheid om op organisatieniveau, en mits een goed
capaciteitsmanagement, jongeren die nood hebben aan een kortdurend crisisverblijf op te nemen. In de
eerste plaats kan dit gaan om jongeren uit de eigen voorziening, met bijvoorbeeld enkel een context- of
dagbegeleidingsmodule, maar eventueel kan dit ook aangeboden worden aan externe jongeren.
Deze typemodule kan automatisch aangeboden worden door elke organisatie die ook verblijf aanbiedt.
Ondersteunende Begeleiding
Onder deze typemodule vallen pedagogische projecten, time out, ontheming, … Deze kunnen ingezet
worden los van, of gekoppeld aan andere modules.
Een organisatie die dergelijke modules aanbiedt, begeleidt per module 12 jongeren, dagelijks en
gedurende 2 weken (10 begeleidingsdagen). Deze bepaling geldt als gemiddelde op organisatieniveau,
waardoor men op maat van de jongere kan blijven werken. Men kan dus ook de ene jongere een kort
project van 2 dagen aanbieden, en een andere een project van meerdere weken.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p9
2.
Opstart EMK
2.1.
Besluitvorming
In het proces van besluitvoering is er gekozen voor een gefaseerde implementatie, zodat er ruimte mogelijk
bleef voor eventuele aanpassingen, en de instap van de voorzieningen in het EMK gespreid kon verlopen.
Voorafgaand aan de besluitvorming werd er een uitvoerig traject gelopen met de sector. Dit zorgde voor een
grote gedragenheid van het kader. Na positief advies van het Raadgevend Comité op 4 december 2012,
volgde er een definitieve goedkeuring door de Vlaamse Regering op 11 januari 2013.
Kennisgeving
2.2.
Oproep eerste fase EMK
In de rondzendbrief ‘het experimenteel modulair kader’ en de nota “Hertekening van het private aanbod
Jongerenwelzijn: naar een modulair kader” van 18 juli 2012 worden de voorzieningen opgeroepen om hun
kandidatuur in te dienen voor een instap in het EMK op 1 januari 2013 of 1 januari 2014, eventueel
gekoppeld aan een uitbreiding. Het aanbod dat in aanmerking komt voor de instap in het modulaire kader
betreft de voorzieningen van de categorieën 1, 2, 4, 5 en 6, respectievelijk de begeleidings- en
gezinstehuizen, de dagcentra, de thuisbegeleidingsdiensten en de diensten voor begeleid zelfstandig
wonen. Een organisatie die wenst in te stappen in het modulaire kader maakt dus de beweging met de
volledige capaciteit die in aanmerking komt.
Om de instap in het EMK ook budgettair mogelijk te maken, is er niet alleen een gefaseerde instap in
tijdsperspectief, maar worden enkele initiatiefnemers vernoemd als prioritair beschouwd. Het gaat hierbij
om:
-
de organisaties die, in het raam van de proeffase, erkend waren als multifunctionele centra (MFC)
tot 31 december 2012;
projecten die het experimentele kader ontgroeid waren en waar verankering vanaf 1 januari 2013
een noodzaak is;
10
de CANO-voorzieningen ;
initiatiefnemers die recentelijk een deel van de capaciteit ombouwden richting een multifunctionele
organisatie;
initiatiefnemers die intekenden op het uitbreidingsbeleid, voor initiatief dat operationeel wordt vanaf
1 januari 2013 en/of 1 januari 2014;
Voor de initiatiefnemers die niet behoren tot de bovenvermelde prioritaire groepen van initiatiefnemers, werd
vooral rekening gehouden met de budgettaire impact van hun aanvraag, als ook met een evenwichtige
regionale spreiding.
Bij het verzenden van de rondzendbrief werd de voorzichtige inschatting gemaakt dat ongeveer 1/3 van de
beschikbare capaciteit zou instappen op 1 januari 2013. Eind oktober 2012 blijkt dat de kandidatuur van 66
10
Centra voor actieve netwerkontwikkeling en omgevingsondersteuning (CANO).
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p10
organisaties ontvankelijk is, en worden er 64 goedgekeurd voor instap in het EMK. 2 organisaties kiezen
ervoor om op te starten op 1 januari 2014. Op 19 december 2012 krijgen 62 voorzieningen hun
beslissingsbrief waarmee hun instap als EMK-organisatie vanaf 1 januari 2013 vastgelegd wordt.
In de loop van 2013 wordt er nog een nieuwe private organisatie erkend binnen Jongerenwelzijn, waardoor
er uiteindelijk 63 organisaties gevat zijn in de eerste fase van het EMK, goed voor 74% van de beschikbare
capaciteit.
Oproep tweede fase EMK
In de nieuwe rondzendbrief van 10 juli 2013 wordt, omwille van de uitdrukkelijke vraag van de sector, een
nieuwe oproep gelanceerd voor voorzieningen die nog niet ingestapt waren in de eerste fase . Alle 30
kandidaturen worden gehonoreerd, en kregen half december 2013 hun beslissingsbrief.
Samen met de 2 organisaties die reeds erkend waren voor hun instap in het EMK, maar opteerden voor een
opstart in 2014, konden er op 1 januari 2014 dus 32 nieuwe organisaties instappen. Door de fusie van
enkele organisaties zijn er momenteel 91 organisaties erkend binnen het EMK, met een capaciteit die staat
voor 95% van het beschikbare aanbod. 7 organisaties hebben er voorlopig voor gekozen om hun
kandidatuur nog niet in te dienen.
Erkenning
2.3.
In het aangepaste besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkennings- voorwaarden en
de subsidienormen wordt een duidelijk kader vastgelegd waarbinnen de organisaties binnen het EMK
erkend worden. Behalve een erkenning in termen van modules in plaats van volgens een bepaalde
erkenningscategorie, zijn er nog enkele belangrijke wijzigingen in het raam van het EMK:
2.3.1.
Convenant
Nieuw in de manier van erkennen is art.53octies van het erkenningsbesluit, waarin vastgelegd wordt dat
elke organisatie een convenant afsluit met Jongerenwelzijn dat minimaal volgende elementen bevat:
-
het werkgebied waarbinnen de organisatie voor bijzondere jeugdzorg actief is;
de wijze waarop de organisatie vorm geeft aan de ruimte ontstaan voor flexibiliteit en innovatie;
de wijze waarop de organisatie voor bijzondere jeugdzorg meewerkt aan de opvolging en het
evaluatierapport;
de wijze waarop de organisatie voor bijzondere jeugdzorg haar werking en activiteiten registreert.
Aansluitend op dit laatste punt wordt in het convenant per organisatie ook opgenomen hoeveel uur
contextbegeleiding ze wekelijks op organisatieniveau geacht worden te presteren.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p11
Evaluatie van het gebruik van het convenant:
Het afsluiten van een convenant maakt het mogelijk om enkele aspecten te concretiseren en te
verduidelijken. Op deze manier krijgen organisaties een beter beeld op de prioritaire regioafbakening, het
aantal jongeren die ze kunnen begeleiden en het aantal uur contextbegeleiding die ze geacht worden hier
wekelijks voor in te zetten. Toch zorgde dit voor veel bijkomende vragen rond de eventuele consequenties
hiervan.
Op het vlak van regioafbakening is er voor gekozen om een ruime omschrijving te voorzien waardoor de
bestaande mogelijkheden van voor het EMK niet ingeperkt zouden worden. Toch bestaat de vrees dat er
hierdoor een inkrimping zou kunnen ontstaan van de huidige regioafbakening. Om hier een antwoord op te
vinden zal er in het veranderende hulpverleningslandschap regionaal en sector overschrijdend overleg
noodzakelijk zijn.
Door het opnemen van het aantal uur contextbegeleiding die een organisatie wekelijks geacht wordt te
behalen in het convenant, werd er een duidelijke toetssteen neergeschreven voor zowel de organisatie als
voor het beleid. De kanttekeningen zoals beschreven in hoofdstuk 7.4.1. verruimen de situering van het
begrip contextbegeleiding, waardoor de vraag gesteld kan worden of convenant wel de juiste plaats is om dit
streefcijfer in op te nemen. Dit zal geëvalueerd worden in de verdere afstemming van de typemodules
contextbegeleiding in het raam van de uitvoering van artikel 12 van het decreet betreffende Integrale
Jeugdhulp.
2.3.2
Innovatieve projecten
11
Eén van de expliciete doelstellingen van de Staten-Generaal Jeugdhulp ‘Met de kracht van de jeugd’ is het
ontwikkelen van instrumenten om innovatie in de jeugdhulp te faciliteren. Het modulaire kader biedt hierop
een antwoord. Voor wat innovatie betreft, geeft §4 van artikel 53bis van het erkenningsbesluit de
mogelijkheid aan organisaties om expliciet en tastbaar rond innovatie te werken. Door een aanvraag te
koppelen aan een objectieve parameter, de bezetting, werd er een prestatie-incentive geïnstalleerd: enkel
organisaties die in het voorbije jaar een bezetting haalden van 85% of hoger, kunnen een aanvraag voor
een innovatief project indienen.
Het maximaal mogelijk in te zetten percentage is het verschil tussen de reële bezetting en 85%. Wanneer
een organisatie bv. een reële bezetting heeft van 92% dan kan deze maximaal 7% (92% - 85%) van het
totale gewicht inzetten voor innovatie. Het hierdoor bekomen aantal punten staat voor een aantal modules
waaraan dan geen jongere moet gekoppeld worden, maar waarvoor de hierdoor vrijgekomen middelen
ingezet kunnen worden in een innovatief project. Deze modules worden wel als bezet beschouwd voor het
berekenen van de bezetting.
Een aanvraag voor een innovatief project bevat minimaal volgende elementen:
11
de aanleiding voor de aanvraag (waarom stelt u deze vraag?);
de modules die innovatief worden ingezet (aan de hand van berekening bezetting en punten);
https://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/over-ons/staten-generaal-jeugdhulp/
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p12
-
het verslag van het overleg met de verwijzende instanties inzake deze aanvraag;
de inhoudelijke uitwerking met vermelding van doelgroep, doelstellingen, indicatoren, wijze van
opvolgen en evalueren, desgevallend het eindproduct en de wijze van overdracht naar andere
voorzieningen, de wijze waarop het project kan geïntegreerd worden in de werking;
De aanvraag wordt door Voorzieningenbeleid behandeld. Bij goedkeuring wordt een addendum toegevoegd
aan het convenant waarin bovenstaande elementen worden opgenomen.
Evaluatie van het concept ‘innovatief project’:
Sinds de opstart van het EMK zijn er 9 innovatieve projecten goedgekeurd, waarvan één vanuit een
samenwerkingsverband van twee organisaties. Deze innovatieve projecten omvatten duidelijk een grote
verscheidenheid aan in thema’s en aan inzet van capaciteit.
•
•
•
•
MFC Meetjesland:
Het innovatief project ‘Veranderingsprocessen in vraaggericht werken’ wil, vertrekkend
vanuit de praktijk van de eigen organisatie, het transitieproces van een klassiek
aanbodsgestuurde voorziening binnen erkenningscategorieën naar een vraaggerichte
EMK organisatie omschrijven en onderzoeken. De resultaten hiervan moeten andere
organisaties helpen om (elementen uit) dit transitieproces vlotter te kunnen
implementeren.
Inzet: 5 punten, 5 modules contextbegeleiding basisintensiteit
De Witte Berken / Centrum Jongeren- en Gezinsbegeleiding:
Met het Project Samba willen twee autonome organisaties nagaan hoe een samenwerking
tussen een mobiele organisatie en een in hoofdzaak residentiële organisatie enerzijds
continuïteit van mobiele trajecten die verblijf nodig hebben kunnen garanderen, en
anderzijds de werking van contextbegeleiding kunnen versterken?
Inzet: 8 punten, Witte berken: 1 V + 1C / CJGB: 3 C (basis)
De Korf:
Dit innovatieve project bestaat erin dat er vanuit een nieuw op te richten academische
werkplaats, met betrokkenheid van verschillende onderzoeksinstellingen,
praktijkorganisaties, en gebruikersvertegenwoordiging uit Zuid-West-Vlaanderen, een
praktijkgericht onderzoek wordt uitgevoerd inzake de instroom, doorstroom en uitstroom
van de verblijfsfunctie in de jeugdhulp.
5 punten, 5 modules contextbegeleiding basisintensiteit
Sporen:
Met het innovatief project ‘familieberaad’ wil MFC Sporen een antwoord vinden op de
vraag hoe er intensiever gewerkt kan worden met de context, en op welke manier
familieberaden ingebed kunnen worden in de werking. Door een actieve samenwerking
met andere organisaties en verwijzende instanties willen ze komen tot uitwisseling, een
gedragen visie en een ruimere inbedding van het thema ‘activeren van het netwerk’ in de
organisaties.
7 punten (3 modules CB en 2 modules DB)
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p13
•
•
•
•
•
Amber:
Het innovatief project ‘Activeren niet professioneel netwerk ‘ is er op gericht om bestaande
en nieuwe methodieken om te werken met het niet-professioneel netwerk te
inventariseren, te onderzoeken en verder uit te werken, zodat het verankerd kan worden
in de eigen werking en de expertise kan opengesteld worden voor andere organisaties.
7 punten, 2 modules contextbegeleiding met middenintensiteit, 1 module cbaw
basisintensiteit en 1 module cbaw middenintensiteit
Beaufort:
Het project ‘Aantoonbaar maken effectiviteit van hulpverlening’ beoogt een model waarin
duidelijk wordt op welke manier een continue bijsturing van de hulpverlening, zowel op
niveau van cliënt als van aanbod van modules, en van het organisatiemodel kan leiden tot
een meer effectieve hulpverlening.
6 punten, 1 module dagbegeleiding, 4 modules contextbegeleiding
MFC Combo:
MFC Combo wil met het innovatief project ‘diversiteit van dagbegeleiding in groep’ zowel
kwalitatief als kwantitatief onderzoeken welke elementen bijdragen tot een gediversifieerd
aanbod op maat van jongeren die nood hebben aan dagbegeleiding in groep, en welke
elementen dit belemmeren. Dit innovatief project kadert mee in de verdere evaluatie van
de module dagbegeleiding in groep.
2 punten, 1 module contextbegeleiding middenintensiteit
Emmaüs:
Het innovatieve project van Emmaüs wordt gekoppeld aan het project “intersectorale en
multifunctionele cliënttrajecten voor minderjarigen” dat de initiatiefnemer samen met vzw
Diensten- en begeleidingscentrum Openluchtopvoeding ontwikkelt. Het zal erin bestaan
dat de methodiek van ‘wrap around care’ wordt toegepast in voormelde trajecten. De
methodiek staat voor samenhangende hulpverlening en moet de organisatie van die hulp
in samenwerking met verschillende voorzieningen en sectoren mogelijk maken.
3 punten, 3 modules contextbegeleiding
Tonuso
Het project ‘Steunende netwerken op maat in een grootstedelijke context’is gegroeid
vanuit de ervaringen met Signs of Safety, oplossingsgericht werken en geweldloos verzet
en vanuit de overtuiging dat een succesvolle begeleiding mede bepaald wordt door de
mate waarin een structureel niet professioneel netwerk de draagkracht van gezinnen en
jongeren blijvend ondersteunt, al of niet aangevuld met een professioneel netwerk.
Ruimer gezien hangt dit innovatieve project samen met de innovatieve projecten van vzw
Amber en vzw Sporen: ook deze organisaties zetten in op het activeren van het netwerk
van de cliënt, en zullen voor de duurtijd van het innovatief project een intervisiegroep
opzetten om de samenwerking concreet vorm te geven. De resultaten van de drie
innovatieve projecten zullen worden gebundeld in één publicatie.
7 punten, 7 modules contextbegeleiding
Geen enkel van de organisaties heeft de maximaal mogelijke inzet van beschikbare punten ingezet. Er werd
telkens, in samenspraak met de verwijzende instanties, afgetoetst wat een goed evenwicht leek te zijn
tussen enerzijds het vrijmaken van de noodzakelijke tijd om te kunnen investeren in het innovatief project,
en anderzijds geen al te grote impact te genereren op het beschikbare aanbod.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p14
In totaal worden er voor de 9 innovatieve projecten, goedgekeurd tussen 1 januari 2013 en 1 maart 2014, 40
modules ingezet, goed voor 36 trajecten. Opvallend hierbij is dat er slechts 1 module verblijf ingezet is. De
impact van de innovatieve projecten op het beschikbare aanbod voor jongeren die nood hebben aan verblijf
is dus minimaal.
Aantal
modules
Aantal
trajecten
OostVlaanderen
WestVlaanderen
9C
9C
VlaamsBrabant/
Brussel
13 C
1 DB
1V
2 DB
3
2 CBAW
2 CBAW
8 mobiele
trajecten, 1
ambulant
traject
8 mobiele
trajecten, 1
verblijfstraject
13 mobiele
trajecten, 2
ambulante
trajecten
Antwerpen
Limburg
Totaal
3C
/
34 C
3 mobiele
trajecten
/
DB
1V
32 mobiele
trajecten
3 ambulante
trajecten
1
verblijfstraject
2.3.3.
Flexibele inzet
In dezelfde lijn als de mogelijkheid tot aanvragen van innovatieve projecten, wordt er in het
erkenningsbesluit ook een kader gevormd voor het flexibel inzetten van de capaciteit, om op deze manier
snel en zonder administratieve overlast in te spelen op wijzigende noden.
Enerzijds verwijzen we hiervoor naar art 53bis §2, dat bepaalt dat een organisatie voor bijzondere jeugdzorg
die erkend is om modules contextbegeleiding en modules contextbegeleiding in functie van autonoom
wonen aan te bieden, zelf de verhouding tussen het effectieve aantal ingezette modules contextbegeleiding
en contextbegeleiding in functie van autonoom wonen kan bepalen, voor zoverre dat de som van het aantal
ingezette modules niet hoger is dan de som van het aantal modules contextbegeleiding en het aantal
modules contextbegeleiding in functie van autonoom wonen waarvoor zij erkend is.
Anderzijds is er de bepaling van artikel 53bis§4 van het erkenningsbesluit, dat net zoals bij de innovatieve
projecten bepaalt dat een organisatie voor bijzondere jeugdzorg, waarvan de bezetting 85% overschrijdt,
deze overschreden capaciteit flexibel kan inzetten. Om deze manier van flexibel inzetten van aanbod te
kunnen monitoren is er overleg met de verwijzende instanties vereist, en wordt het wijzigend aanbod en de
duur van de flexibele inzet vastgelegd in het convenant.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p15
Evaluatie van het concept ‘flexibele inzet’:
Tijdens de overlegmomenten met de verwijzende instanties en de organisaties die in 2013 instapten in het
EMK werd regelmatig aangehaald dat de mogelijkheid om de verhouding tussen modules
contextbegeleiding en contextbegeleiding in functie van autonoom wonen zelf te bepalen in functie van de
vragen en de noden, gezien werd als een grote meerwaarde. Het versterkt met name de mogelijkheid om
meer vraaggericht te kunnen werken, en biedt de flexibiliteit om trajecten naadloos te kunnen laten
schakelen.
Praktijkvoorbeeld 1:
In een organisatie met een louter mobiel aanbod loopt er een contextbegeleiding op naam van een 17-jarig
meisje. Door een conflict in de gezinssituatie dringt de piste contextbegeleidnig in functie van autonoom
wonen zich sneller dan verwacht op. Hoewel alle modules contextbegeleiding in functie van autonoom
wonen waarvoor de organisatie erkend is ingevuld zijn, kan de contextbegeleiding toch omgezet worden in
contextbegeleiding in functie van autonoom wonen. De organisatie moet hiervoor niet in overtal gaan, en de
begeleiding kan naadloos verder lopen.
Praktijkvoorbeeld 2:
In een organisatie wordt de module contextbegeleiding in functie van autonoom wonen al enige tijd niet
ingevuld. Wanneer de vraag vanuit de verwijzende instanties komt voor een zuivere contextbegeleiding, zijn
er hiervoor geen vrijstaande modules , maar wordt de module contextbegeleiding in functie van autonoom
wonen ingezet.
De tweede mogelijkheid van het flexibel ombouwen van het aanbod, namelijk via een aanvraag tot ‘flexibele
inzet’ zoals hierboven beschreven, wordt in de eerste fase het EMK nauwelijks toegepast. Er is slechts één
organisatie die hiervoor een aanvraag gedaan heeft, met als resultaat dat ze de mogelijkheid heeft om,
naargelang de vragen, gedurende de periode van 1 juni 2013 tot en met 31 mei 2015 één module verblijf
flexibel om te zetten in twee modules contextbegeleiding met middenintensiteit, al dan niet in functie van
autonoom wonen.
Uit evaluatiebesprekingen met verwijzende instanties en organisaties blijkt het eenvoudiger te zijn om
gedurende korte periodes in overtal te gaan voor dergelijke situaties, wat verklaart waarom er zo weinig
aanvragen voor ‘flexibele inzet’ gebeuren.
2.4.
Een modulair kader voor andere werkvormen
Binnen het Experimenteel Modulair Kader worden enkel de organisaties uit de erkenningscategorieën 1, 2,
4, 5 en 6 gevat, respectievelijk de begeleidings- en gezinstehuizen, de dagcentra, de
thuisbegeleidingsdiensten en de diensten voor begeleid zelfstandig wonen. Toch was het van bij het begin
de bedoeling om dit kader (zowel het modulaire aspect als de manier van financieren) te verbreden naar de
andere werkvormen die erkend zijn binnen Jongerenwelzijn. Dit moet ook gezien worden in het raam van
het realiseren van de noodzakelijke intersectorale afstemming van financieringswijzen (bijv. met de CKG’s).
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p16
Het impact van het implementeren van een modulair kader voor deze andere werkvormen is geen onderdeel
van dit evaluatierapport, maar we schetsen hieronder wel een overzicht van de huidige situatie.
OOOC en CIG
Met de rondzendbrief van 9 december 2013 werden de inrichtende machten van de door Jongerenwelzijn
erkende onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra (OOOC) en van de centra voor integrale gezinszorg (CIG)
die door de afdeling Welzijn en Samenleving van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
structureel of projectmatig ondersteund worden, opgeroepen een aanvraag in te dienen voor een erkenning
door Jongerenwelzijn als respectievelijk een OOOC in een modulair kader of een CIG. Voor de CIG was dit
noodzakelijk om voor een erkenning en subsidiëring door Jongerenwelzijn in aanmerking te komen. De
OOOC konden hier vrijwillig op intekenen voor een opstart op 1 januari 2014.
Na de dossierbehandeling werd beslist dat alle CIG en OOOC erkend konden worden als organisaties in het
modulair kader. Net zoals bij de organisaties die gevat zijn in het EMK wordt er een convenant afgesloten,
een modulair kwartaal opgemaakt om de bezetting en het gebruik van de modules te meten en een
ondersteuningstraject opgezet om de impact van de andere manier van erkennen en subsidiëren op te
volgen.
CaH en HCA
De diensten crisishulp aan huis zijn momenteel nog niet gevat in een modulair kader. Dit aanbod wordt
hertaald naar een typemodule die deel kan uitmaken van de erkenning van een organisatie voor Bijzondere
Jeugdzorg.
Aangezien de diensten voor herstelgerichte en constructieve afhandeling buiten het toepassingsgebied van
Integrale Jeugdhulp vallen en niet bij het geprogrammeerde erkende aanbod horen, worden ze ook niet
opgenomen binnen het EMK. De financiering echter volgt grotendeels het principe van de
enveloppefinanciering van het modulair kader. Een aantal aspecten hierin worden nog afgestemd en
aangepast (cfr. infra). Met het besluit van de Vlaamse regering van 14 februari 2014 wordt een legistieke
basis gecreëerd waardoor HCA-diensten ook initiatieven inzake innovatie kunnen nemen.
Pleegzorg
Met het decreet pleegzorg wordt ingespeeld op de behoefte om pleegzorg nog sterker te profileren binnen
de zorg voor en ondersteuning van kinderen, jongeren en volwassenen, door het opzetten van een
eenduidig, kwaliteitsvol pleegzorgkader. Dit valt niet onder het proces van het EMK, maar door het vertalen
van het aanbod van pleegzorg in modules en het eenduidige financieringssysteem is er wel verdere
afstemming van het aanbod mogelijk.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p17
2.5.
Ombouw van het aanbod
Zoals onder hoofdstuk 1.1 Concrete aanleidingen reeds werd aangehaald, is het een uitdrukkelijke keuze
om te streven naar een betere benutting van de beschikbare residentiële capaciteit, gekoppeld aan een
stimulus voor het residentiële initiatief om de contextwerking beter uit te bouwen. Residentiële plaatsen
worden, beter dan voor het EMK, daadwerkelijk ingezet voor het realiseren van de verblijfsfunctie. Om dit
te realiseren zijn er enkele belangrijke beleidskeuzes genomen, die gevat zijn in volgende stappen:
Stap 1: Lineaire ombouw van de residentiële capaciteit
We kozen ervoor om lineair 1 residentiële capaciteitseenheid per schijf van 12 effectief om te bouwen naar,
op basis van het voorstel van de initiatiefnemer, contextbegeleiding of contextbegeleiding in functie van
autonoom wonen.
Bij dit ombouwscenario werd een uitzondering voorzien voor de capaciteit binnen voorzieningen die
exclusief voor jonge kinderen (de 0-12-jarigen) erkend zijn. Het is gezien de modulaire hertekening van de
CKG en de kwetsbaarheid van deze doelgroep, noodzakelijk om deze capaciteit volledig te vrijwaren.
Na het doorvoeren van deze eerste stap binnen het modulair kader beschikt elke organisatie over meer
contextbegeleidingsmodules dan verblijfsmodules.
Stap 2: Erkende capaciteit voor begeleid zelfstandig wonen (bzw) in residentiële
voorzieningen
Parallel met deze lineaire oefening werd de keuze gemaakt om de volledige bzw-capaciteit uit de
begeleidingstehuizen te halen. Elke initiatiefnemer bekeek na het doorvoeren van de lineaire ombouw op de
residentiële capaciteit, wat de restcapaciteit van erkende bzw-begeleidingen is. Deze restcapaciteit werd
vervolgens aan het reële gewicht van een verblijfsmodule (i.c. 4 punten) bekeken en kon ofwel als
verblijfsmodule of als module contextbegeleiding gericht op autonoom wonen worden ingevuld (bijv. als 2
modules met een middenintensiteit).
Stap 3: De organisatie stelt op basis van de vertreksituatie wijzigingen voor
Het modulair kader maakt het mogelijk dat initiatiefnemers, vanuit hun vertreksituatie, voorstellen formuleren
tot wijziging van de modulaire opbouw en/of profilering van hun aanbod. De goedkeuring hiervan wordt
bekeken vanuit zowel budgettair oogpunt, als vanuit een correcte spreiding van het aanbod.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p18
Het EMK-aanbod in cijfers
2.6.
De omschakeling van het aanbod van de private voorzieningen binnen de erkenningscategorieën 1, 2, 4, 5
en 6 , en de projectwerkingen, naar een aanbod van typemodules binnen organisaties heeft, omwille van
verschillende redenen, een impact gehad op het aantal jongeren dat begeleid kan worden:
-
Het uitbreidingsbeleid 2013 – 2014
-
De compensatie van organisaties die een fundamenteel financieel verlies leden bij instap
in het EMK
-
De verplichte lineaire ombouw van het residentiële aanbod
-
Verdere ombouw in het raam van een betere profilering van het aanbod
Wanneer we het aantal modules bekijken van alle organisaties die ingestapt zijn in het EMK, en dit
vergelijken met hun aanbod voor het EMK, dan kunnen we concluderen dat er in totaal 225 jongeren méér
begeleid kunnen worden door de opstart van het EMK.
7000
6000
5000
voor EMK
4000
EMK
3000
2000
1000
totale capaciteit
Om deze cijfers beter te kunnen interpreteren, splitsen we deze cijfers verder uit op moduleniveau:
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p19
3500
3000
2500
2833
3117
2000
2192
1944
1500
voor EMK
1000
608 601
500
448
716
EMK
0
Verblijf
Het maximaal aantal mogelijk in te zetten residentiële plaatsen van de organisaties die ingestapt zijn in het
modulair kader was voor deze instap 3071. In het EMK beschikken dezelfde organisaties momenteel over
2833 modules verblijf. Hierdoor lijkt het alsof er 238 jongeren minder kunnen toegewezen worden aan
verblijf dan voor het EMK. Dit verschil is in de eerste plaats te wijten aan de verplichte lineaire afbouw van
de residentiële capaciteit (in totaal zijn er 202 modules verblijf afgebouwd) en de bijkomende ombouw die in
het kader van een duidelijker profilering door de organisaties is aangevraagd (129 modules verblijf werden
omgebouwd naar contextbegeleiding, contextbegeleiding in functie van autonoom wonen of ondersteunende
begeleiding).
In het kader van de residentiële uitbreiding (84 keer verblijf) en de compensatie van de organisaties die
verlies leden door een instap in het EMK (9 keer verblijf), kwamen hier in totaal terug 93 modules bij.
Hiervan zijn er 48 expliciet voorbehouden voor de doelgroep -12 jarigen.
Toch is het belangrijk om het minder aantal modules verblijf niet gelijk te stellen met een netto aantal minder
jongeren die kunnen verblijven in de organisaties. In de oorspronkelijke cijfers zijn namelijk veel trajecten
opgenomen die niet noodzakelijk als dusdanig ingevuld werden. We verwijzen hiervoor graag naar de
aanbevelingen rond de flexibele norm (zoals weergegeven in de inleiding) en het rationeler omgaan met de
residentiële capaciteit voor wat het hierin vervatte BZW-aanbod betreft.
In totaal beschikten de organisaties over 468 residentiële plaatsen die als BZW-plaats konden ingezet
worden. Langdurige metingen tonen aan dat permanent de helft van deze capaciteit vanuit voorzieningen
effectief gebruikt werd voor BZW-begeleidingen. Door deze capaciteit uit de verblijfscapaciteit te halen is er
een correcter zicht op het mogelijk aanbod.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p20
Dezelfde redenering kan gevolgd worden voor het aanbod van de CANO-organisaties. Deze werking, met
een sterke gerichtheid op het begeleiden van moeilijk begeleidbare jongeren in hun context, kenmerkte zich
door een hoge intensiteit van contextbegeleiding, en een lagere effectieve aanwezigheid van de jongeren in
de organisatie. Ook het aanbod van de ‘proeftuinen’ werd herbekeken.
In samenspraak met zowel de CANO-organisaties als de organisaties die een ‘proeftuin’ in het aanbod
hebben, werd er voor elke organisatie een hertekening gemaakt naar een correctere realiteit van aantal
verblijfsmodules. Dit ging gepaard met een bijkomende afbouw van 77 verblijfsplaatsen.
Wanneer we deze residentieel erkende plaatsen, die mobiel ingevuld werden als BZW-plaats of als CANOtraject in de context, in rekening brengen bij het totaal aantal verblijfsplaatsen voor en na de opstart van het
EMK, dan kunnen we vaststellen dat er uiteindelijk een uitbreiding is van ongeveer 70 verblijfsmodules die
effectief als dusdanig ingezet kunnen worden.
3500
3000
2500
effectief gebruik BZW in
residentie
2000
mobiele trajecten CANO
1500
2759
2833
effectief verblijf
1000
500
0
voor EMK
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
EMK
p21
Dagbegeleiding in groep
Het verschil tussen het aantal jongeren dat gebruik kan maken van de module dagbegeleiding in groep,
vergeleken met het aantal jongeren dat naar een dagcentrum kon gaan, is erg klein. Met de instap in het
EMK zijn er 7 dagcentrumplaatsen omgebouwd naar modules contextbegeleiding. Hierdoor zijn er nog 601
modules dagbegeleiding in groep beschikbaar, verdeeld over 40 organisaties.
Contextbegeleiding (in functie van autonoom wonen)
Door de koppeling van een module contextbegeleiding aan elk hulpverleningstraject, zijn er veel meer
modules contextbegeleiding dan de vroegere pure thuisbegeleidingsplaatsen. In totaal zijn er momenteel
5626 modules contextbegeleiding beschikbaar, en 716 modules contextbegeleiding in functie van
autonoom wonen.
Wanneer we abstractie maken van de contextmodules gekoppeld aan verblijf of dagbegeleiding in groep,
dan blijven er 2192 modules contextbegeleiding over. In vergelijking met het aantal
thuisbegeleidingsplaatsen van voor het EMK is dit een stijging met 248 extra jongeren die kunnen begeleid
worden.
Thuisbegeleiding /
Voor EMK
EMK
1944
2192
448
716
contextbegeleiding
BZW / CBAW
Door de bzw-capaciteit die vroeger in een residentieel kader ingevuld was te laten hererkennen als modules
contextbegeleiding in functie van autonoom wonen (zoals hierboven besproken bij lineaire afbouw en
verdere ombouw), wordt een veel beter afgelijnd aanbod verkregen. De stijging met 60% van het aantal
modules CBAW ten opzichte van het aantal BZW plaatsen moet vooral in dit kader gezien worden.
In totaal zijn er binnen het EMK in 2014 78 organisaties die de module contextbegeleiding in functie van
autonoom wonen aanbieden, waarvan ongeveer één derde dit aanbod exclusief koppelt aan een interne
doorstroom vanuit hun modules verblijf. Op dit vlak zijn organisaties nog zoekende om zo efficiënt mogelijk
in te spelen op vraag en aanbod.
Ondersteunende begeleiding
Door de erkenning van de vroegere projectwerkingen in modules ondersteunende begeleiding, wordt het
voortbestaan van een zeer divers aanbod aan ondersteunende, vaak ervaringsgerichte
hulpverleningsvormen bestendigd. Door het ontwerpen van een module ondersteunende begeleiding
konden projecten die hun experimentele kader zijn ontgroeid, evolueren naar een regulier erkend aanbod.
Hierbij worden zoveel mogelijk de inhoudelijke elementen van het bestaande aanbod gewaarborgd. We
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p22
hielden hierbij wel expliciet rekening met de kostprijs, de samenwerking met andere jeugdhulpaanbieders,
de expertise ontwikkeld door initiatiefnemers en de regionale noden gebaseerd op het
12
programmatiebesluit .
Concreet betrof het 19 projecten, op te delen volgens volgende indeling:
-
De time-out projecten (4);
De pedagogische projecten (9);
De onthemende projecten en projectendienst (2);
De proeftuinen (3);
YAR (1).
De module ondersteunende begeleiding is de enige module die ingezet kan worden zonder een koppeling
aan een module contextbegeleiding. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen organisaties die deze
module enkel koppelen aan jongeren die reeds in begeleiding zijn in de eigen organisatie (intern gebruik) en
organisaties die de module ondersteunende begeleiding ook aanbieden aan jongeren extern aan de
organisatie.
Een module ondersteunende begeleiding is vormgegeven aan de hand van 2 parameters: het aantal
jongeren, en het aantal begeleidingsdagen. In één module ondersteunende begeleiding worden minimaal
12 minderjarigen begeleid gedurende gemiddeld 10 dagen. In totaal moeten er in 1 module
ondersteunende begeleiding dus 120 dagen begeleiding gepresteerd worden.
Binnen het EMK zijn er 85 modules ondersteunende begeleiding erkend, verdeeld over 19 organisaties. Dit
wil zeggen dat er een ondersteunend aanbod voorzien is voor minimaal 1020 hulpverleningstrajecten.
12
Ministerieel besluit van 26 april 2011 betreffende de programmatie van de voorzieningen van de bijzondere
jeugdbijstand.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p23
3.
Opvolging, ondersteuning en bijsturing
Omwille van de mogelijke impact op de betrokken actoren (cliënt, organisatie, verwijzer) van de
hulpverlening en op het regelgevende en financiële aspect van de manier van erkennen en toewijzen,
leggen zowel het Raadgevend Comité als de Raad van State sterk de nadruk op het belang van een
gestructureerde evaluatie van de implementatie van het EMK.
Daarom is er expliciet voor gekozen om dit ingrijpende proces kwaliteitsvol, en met inspraak en ruimte voor
bijsturing te implementeren. Dit gebeurt enerzijds door de transitie gefaseerd te laten verlopen, en
anderzijds door te voorzien in de nodige middelen voor opvolging en evaluatie.
Bij de installatie van de overlegstructuren die dit proces mee evalueren en bijsturen is er een grote nadruk
gelegd op de aanwezigheid van alle mogelijke betrokkenen. Voor de ondersteuning op het vlak van vorming
is er een overeenkomst afgesloten met de werkgeversfederaties.
3.1.
Infomomenten
In de eerste fase van het EMK, vanaf het najaar van 2012, is er erg veel aandacht gegeven aan praktische
toelichtingen, infomomenten en overleg met alle betrokken partijen.
Opstartdag:
Begin januari 2013 werden alle organisaties en verwijzers uitgenodigd voor een uitgebreide,
praktische en inhoudelijke infodag rond alle aspecten van het EMK.
Toelichting verwijzende instanties
Begin 2013 volgden er in elke regio, in samenspraak met de regioverantwoordelijken voor
Bijzondere Jeugdzorg, toelichtingssessies voor alle consulenten. Hierbij werd de focus sterk
gelegd op het omzetten van maatregelen in termen van modules, en het correct invoeren van
beslissingen in Domino.
Overleg verwijzende instanties – EMK organisaties
Omwille van de mogelijke wijzigingen in aanbod en profilering van de organisaties, werd er in elke
regio veel aandacht geschonken aan overleg tussen de verwijzende instanties en de organisaties
zelf.

Evaluatie: In de tweede fase van het experiment, met de opstart van een tweede groep
organisaties op 1 januari 2014, is er minder aandacht kunnen gaan naar dit overleg. Uit de
evaluatie van de verwijzende instanties blijkt dat dit als een sterk gemis gezien wordt,
aangezien het gevoel leeft dat er geen duidelijk zicht meer is op het totale aanbod. Ook
organisaties die een ombouw gerealiseerd hebben geven aan dat het niet zo makkelijk blijkt
om de nieuwe mogelijkheden ingevuld te krijgen.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p24
Overleg magistratuur
De jeugdrechters en het college procureurs-generaal werden bij het begin van het EMK, naar analogie
van de werkwijze in het MFC, schriftelijk op de hoogte gebracht van de mogelijke wijzigingen die dit met
zich mee zou brengen, en meer specifiek wat betreft de formulering van de beslissingen in termen van
modules. De jeugdrechters werden hiermee ook uitgenodigd voor de regionale intervisiegroepen.
Net zoals voor de consulenten werden er in verschillende regio’s infomomenten georganiseerd,
specifiek voor de jeugdrechters zelf.

3.2.
Evaluatie: Het werd snel duidelijk dat bepaalde concepten van het EMK, en meer specifiek
ook bepaalde formuleringen van maatregelen zoals voorgesteld in informatiebundels
betreffende het EMK, niet volledig voldeden aan de verwachtingen van de jeugdrechters. Via
de Unie van Jeugdmagistraten en persoonlijke uitnodigingen werden alle jeugdrechters
gevraagd om mee te denken rond aanpassingen ter optimalisatie tijdens 2
vergadermomenten.
De belangrijkste bijsturing betreft het automatisch kunnen inzetten van de module kortdurend
crisisverblijf als optionele module. Naar analogie met de bandbreedtemodellen binnen het
MFC werd er intentioneel voor geopteerd om deze module ook binnen het EMK snel en
flexibel te kunnen inzetten door het in te schrijven als optionele module in een traject.
Dit bleek uiteindelijk niet mogelijk binnen een gerechtelijk kader, waardoor deze mogelijkheid
enkel toegepast kan worden voor niet-gerechtelijke trajecten. Verder werd er een consensus
bekomen betreffende de correcte hantering van artikels voor alle maatregelen, behalve voor
de maatregel dagbegeleiding met contextbegeleiding in een MOF- situatie (vroegere
‘dagcentrum’-maatregel). Hier zijn er volgens enkele jeugdrechters namelijk verschillende
interpretaties mogelijk.
Verder geven de jeugdrechters er de voorkeur aan om de term bandbreedte niet te gebruiken.
De koppeling van één of meerdere modules aan de huidige maatregelen wordt wel
onderschreven.
Overleggroepen
Regionale intervisiegroep:
Gedurende het eerste jaar van het EMK is er per provincie een regionale intervisiegroep opgericht,
bestaande uit een afgevaardigde van elke organisatie EMK, enkele verwijzers, mensen van het
wachtbeheer, de regioverantwoordelijke en voorzieningenbeleid. Ook de jeugdrechters werden uitgenodigd
op deze overlegmomenten. In Oost-Vlaanderen werd deze intervisiegroep regelmatig aangevuld met een
vertegenwoordiging vanuit Integrale Jeugdhulp. Door de gevarieerde samenstelling van deze
overleggroepen was het de bedoeling om aan de hand van uitwisseling van ervaringen, opvolging en goede
praktijkvoorbeelden het EMK inhoudelijk en organisatorisch te evalueren op het niveau van organisatorische
aspecten, doelgroep afbakening, modules en toewijzing.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p25
 Evaluatie:
De regionale intervisiegroepen zijn gedurende de eerste fase van het EMK erg belangrijk gebleken in
het bijsturen van inhoudelijke processen (afstemming interne regie en externe regie), de interpretatie
van de eerste resultaten van de registratie, het kaderen van bepaalde verwachtingen van alle betrokken
partijen en het uitwisselen van de operationalisering van de visie en de processen van het EMK.
Doordat de organisaties hoofdzakelijk de directies afvaardigden naar dit overlegmoment, kwam de
nadruk hoofdzakelijk te liggen op organisatorische aspecten. Om zicht te krijgen op andere
perspectieven werden er andere overlegmomenten in het leven geroepen, zoals de intervisie
werknemers.
In totaal werden er per regio 5 intervisiemomenten georganiseerd. De verslaggeving van deze
regionale intervisiegroepen is integraal terug te vinden op de website van Jongerenwelzijn.
Er is niet voor geopteerd om deze regionale intervisiegroepen bij aanvang van de tweede fase, vanaf 1
januari 2014, te blijven behouden. Enerzijds omwille van het te grote aantal betrokkenen die rond de
tafel zouden zitten, en anderzijds omdat het implementatieproces voor de organisaties van de eerste
instapronde achter de rug was. Bovendien werd de inschatting gemaakt dat de opstart van IJH en het
van start gaan van het nieuwe kwaliteitsdecreet een andere vorm van overleg noodzaakten.
Intervisiegroep werknemers:
Om een forum te bieden aan de werknemers werd er, in samenspraak met de werknemersfederaties,
beslist om een intervisiegroep op te richten. Deze bestaat uit de vakbondssecretarissen en een
vijftiental vakbondsafgevaardigden uit de organisaties.
Deze intervisiegroep kwam tot nog toe 4 keer samen, en behandelde thema’s als werkdrukverhogende
aspecten, de mogelijke impact van de andere manier van erkennen en subsidiëren op het
personeelsbestand op korte en lange termijn, en de interpretatie van het registreren van de benutting
van de modules.
De verslaggeving van de bijeenkomsten van deze intervisiegroep zijn terug te vinden op de website van
Jongerenwelzijn.
Opvolgingscommissie
De algemene aansturing van het EMK gebeurt door de opvolgingscommissie. Deze bestaat uit leden
van de werkgevers- en werknemersfederaties, een afvaardiging vanuit de verwijzende instanties, een
vertegenwoordiger van het kabinet van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, de
algemeen directeur van de intersectorale toegangspoort, en een beleidsmedewerker en het
afdelingshoofd van de afdeling Voorzieningenbeleid van Jongerenwelzijn.
De opvolgingscommissie is het orgaan waar het materiaal uit de verschillende opvolgingsgroepen en
overlegstructuren opgevolgd, geëvalueerd en bijgestuurd wordt. Ze zorgt ook voor de afstemming met
de elementen die opgenomen zijn in dit evaluatierapport.
De opvolgingscommissie kwam in 2013 4 keer samen, de verslaggeving van deze vergaderingen zijn
terug te vinden op de website van Jongerenwelzijn.
In 2014 zal de opvolgingscommissie nog samenkomen om de evaluatie van het financiële luik en de
verdere afstemming met integrale jeugdhulp verder te monitoren.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p26
Thematische overleggroepen:

Overleg module ondersteunende begeleiding
Omwille van de grote inhoudelijke verscheidenheid van het aanbod binnen deze module was het
noodzakelijk om in de eerste fase van het EMK een overleg te plannen met de organisaties die de
module ondersteunende begeleiding aanbieden. De finaliteit hiervan was om aan al deze
initiatiefnemers een kader aan te reiken waarbinnen de noodzakelijke flexibiliteit mogelijk was, en een
manier te vinden waarop het gebruik van het aanbod correct geregistreerd kon worden.
In het opvolgingstraject werd vastgelegd dat de meer inhoudelijke opvolging van deze module plaats
zal vinden in 2014, zodat de organisaties in 2013 de tijd hebben om de overgang te maken van het
projectmatig aanbod naar een gemoduleerd, rechtstreeks toegankelijk aanbod.
Bilateraal overleg
In het kader van het evaluatietraject omtrent de impact van het EMK, werd van bij de opstart
aangekondigd dat er behalve regionale overlegmomenten ook individuele bezoeken aan de
organisaties gepland zouden worden. Deze gesprekken vonden plaats tussen april en september 2013.
In de uitnodiging werd duidelijk gesteld dat de doelstelling van deze bespreking de evaluatie van de
impact op de organisatie was, en er geen kwalitatieve beoordeling gekoppeld werd aan dit gesprek.
Aangezien het om de impact op de volledige organisatie ging, werd in de uitnodiging gevraagd om een
representatieve afvaardiging van personeel uit te nodigen op het overleg.
Volgende thema’s kwamen aan bod:

Organisatorische aspecten: een veranderend organogram, veranderende structuren, de interne
regie, …

Inhoudelijke aspecten: vraagverheldering, continuïteit dossier, …

Het gebruik van de modules: de modules op zich enerzijds, de registratie, bezetting, kwartalen
anderzijds.

De impact op toewijzing en wachtbeheer, de samenwerking rond externe regie.

Eventuele organisatiespecifieke zaken en vragen.

Evaluatie bilaterale gesprekken
-
Alle organisaties die op 1 januari 2013 instapten in het EMK werden bezocht.
Bij alle bezoeken was de directeur van de organisatie aanwezig, bijna steeds aangevuld met
enkele leden van de staf. Vaak sloten ook andere begeleiders mee aan, meestal in het kader
van contextbegeleiding, of organisatiespecifieke aspecten zoals het aanbod ondersteunende
begeleiding. In enkele organisaties was er een vakbondsafgevaardigde aanwezig. In het
kader van de opvolging van het Modulair Kwartaal sloten soms ook mensen van de
administratie/het secretariaat aan.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p27
-
De inhoudelijke resultaten van de bezoeken zijn verwerkt in de volgende hoofdstukken van dit
evaluatierapport.
In de loop van de tweede fase van het EMK hebben alle nieuwe instappende organisaties een
uitnodiging gekregen voor een bilateraal gesprek. Aangezien er geen regionale intervisies
meer zijn in deze tweede fase willen we deze gesprekken afronden eind juni 2014.
Reflectiedagen
Om de veelheid aan info, bekomen in alle overlegmomenten, en de eerste resultaten van het
evaluatieproces terug te koppelen naar alle betrokkenen, werden er gedurende de eerste fase van het EMK
2 reflectiemiddagen georganiseerd. Op deze momenten werden alle voorzieningen (dus ook diegene die
nog niet deelnamen aan het EMK) uitgenodigd. De hierbij gebruikte presentaties zijn terug te vinden op de
website van Jongerenwelzijn.
3.3.
Ondersteunende teksten
In aanloop naar de opstart van het EMK werden verschillende teksten geschreven ter ondersteuning van
een vlotte opstart. Er werd een inspiratiebundel verspreid voor de organisaties en een versie specifiek
gericht op de verwijzende instanties. Op de website van Jongerenwelzijn werd een pagina aangemaakt
waarop alle verslaggeving van de verschillende overlegorganen gebundeld werden, en is er een pagina met
antwoorden op vaak gestelde vragen. Ook andere informatieve teksten zijn op deze site gebundeld.
3.4.
Ondersteuningsproject werkgeverskoepels
Om de organisaties zo goed mogelijk te kunnen ondersteunen en begeleiden in het transitieproces naar het
EMK werd er voor het eerst een samenwerking aangegaan met de drie werkgeverskoepels door het
vrijmaken van financiële middelen ter ondersteuning van werkgeversbehoeften met het oog op een
zorgzame invoering, toepassing en uitwerking van de gewijzigde regelgeving.
Concreet werd een overeenkomst aangegaan waarin dit ondersteuningsproject zowel inhoudelijk, budgettair
als in tijd afgebakend is. Een eerste traject vangt aan op 1 februari 2013 en loopt af op 31 december 2013.
Voor de subsidiëring hiervan wordt een budget van €100.000 voorzien. Een stuurgroep, bestaande uit de
werkgeverskoepels, voorzieningenbeleid, een vertegenwoordiger van het kabinet van de Vlaamse minister van
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en een vertegenwoordiging van de betrokken voorzieningen stuurt het
project aan en volgt de uitvoering ervan op.
Inhoudelijk kan er een opdeling gemaakt worden in 2 grote luiken verbonden aan dit ondersteuningsproject:
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p28
Financiële monitoring
De overstap naar het EMK betekende ook een snelle overstap naar een financiering op basis van een
enveloppe. Hierdoor moeten organisaties op een andere manier omgaan met o.a. de invulling van ziekteuren, begrotingsopvolging, …
Daarom is er een instrument ontwikkeld om een correcte begroting te kunnen maken van de
personeelskosten, en dit ook maandelijks te kunnen opvolgen. Het is ook mogelijk om bepaalde simulaties
te maken (vb. met andere verloning op basis van diploma).
Dit instrument, en de resultaten ervan, kunnen niet gehanteerd worden als een algemeen evaluatieinstrument van de impact van het EMK op de financiering, het is evenwel een ondersteunende tool voor het
opmaken van de personeelsbegroting.
Deze tool kan gebruikt worden door zowel organisaties die ingestapt zijn in het EMK, als voor degenen die
in de toekomst nog instappen.
In een bevraging ter evaluatie van deze tool door de koepels blijkt dat de afwijking tussen de reële loonkost
en de simulatie in het bestand in de meeste gevallen minder dan 1% op maandbasis bedraagt. Een
minderheid van organisaties hanteert behalve deze tool nog andere. De algemene tevredenheid na
evaluatie was positief.
De tool is aan de hand van deze evaluatie nog verder bijgesteld voor een betere toepasbaarheid in 2014.
Het management van de inputgebieden
Een tweede luik in de overeenkomst bepaalt de noodzaak aan het ondersteunen van het managen van de
inputgebieden. Hierbij wordt gedacht aan organisatiestructuur en -ontwikkeling , veranderingsmanagement,
personeels- en verloningsbeleid, competentiemanagement, sociaal ondernemerschap en
samenwerkingsstructuren en –modellen. Uit bevragingen, uitgevoerd door de koepels bij de organisaties,
en in samenspraak met de stuurgroep werd een programma samengesteld bestaande uit vormingen en
opleidingen rond bovenstaande thema’s. Dit organisaties kunnen gratis gebruik maken van dit aanbod.
De verwerking van de evaluaties van deze opleidingen, en ruimer gezien een evaluatie van het totale
ondersteuningsproject wordt begin maart bezorgd aan Voorzieningenbeleid. Toch kan er nu reeds gesteld
worden dat de ervaringen positief zijn, en wordt er voor de verdere opvolging in 2014 opnieuw een
samenwerkingsovereenkomst opgemaakt die ondersteuning zal voorzien aan de ingestapte organisaties uit
2013 en 2014, én OOOC, de CIG en de diensten voor Pleegzorg.
In deze vernieuwde projectovereenkomst met de koepelorganisaties zal er behalve voor de bovenstaande
elementen in functie van de ondersteuning van de nieuwe organisaties die instappen in het EMK ook een
budget vrijgemaakt worden om een soortgelijke ondersteuning te voorzien in het traject van de opstart en
uitbouw van het vernieuwde kwaliteitsconcept voor de sector.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p29
Ondersteunend aanbod 2014
3.5.
De manier waarop de opvolging, ondersteuning en evaluatie van het EMK in de tweede fase van het
experiment vorm krijgt, verschilt wezenlijk van de eerste fase. Aan de hand van de eerste resultaten, en de
evaluatie van de overleggroepen, is er besloten om in 2014 de accenten anders te leggen:
-
-
-
4.
Meer thematisch overleg: er wordt een inhoudelijk evaluatietraject opgezet van de manier
waarop verschillende modules ingezet worden: dit zal zowel voor de module ondersteunend
begeleiding, de module dagbegeleiding in groep en de module contextbegeleiding in functie
van autonoom wonen gebeuren. Voor de modules verblijf zal er een verdere differentiatie
gebeuren, onder andere in het kader van de intersectorale combinatiemogelijkheden. Ook het
aanbod en de positionering van ‘intensief kortdurende thuisbegeleiding’ binnen de module
contextbegeleiding is onderwerp van verder overleg in 2014.
Financiële evaluatie: In 2014 wordt een diepgaander evaluatietraject van de financiële impact
van de manier van financieren uitgestippeld.
De bilaterale gesprekken en de opvolgingscommissie blijven ook in 2014 bestaan. De
ondersteunende teksten en het modulair kwartaal werden aangepast (net zoals de website) en
verspreid.
De tweede projectovereenkomst met de werkgeverskoepels (cf. supra).
Evaluatie EMK op organisatieniveau
De implementatie van het EMK, met een erkenning in termen van modules en een aangepaste manier van
subsidiëren, heeft in de eerste plaats een grote impact op de private voorzieningen, die door hun instap in
het EMK erkend werden als organisaties voor bijzondere jeugdzorg.
De wijzigingen in de regelgeving zijn gebaseerd op de ervaringen inzake het proefproject MFC, en bouwen
hier op verder. Er wordt voor gekozen om geen dwingend normerend regelgevend kader op te leggen,
maar net de ruimte te bieden aan organisaties om, naar analogie met de doelstellingen rond sociaal
ondernemerschap in de ‘Staten Generaal Jeugdhulp : met de kracht van de jeugd!’, zelf accenten te leggen
en opportuniteiten te benutten als sociaal ondernemer.
Deze grotere bewegingsruimte kan zowel van toepassing zijn op het organisatorische aspect (door bvb. het
voeren van een ander personeels- en middelenbeleid), op het hulpverleningsaanbod (een verdere ombouw
in het kader van een duidelijker profilering) als op de inhoudelijke aspecten.
4.1.
Veranderend aanbod
In de laatste fase van het proefproject MFC werd een kader gecreëerd waarbinnen een MFC-organisatie
aan bovenstaande concepten kon voldoen. Hiervoor moest een MFC bestaan uit minimaal één afdeling met
multifunctioneel karakter van een begeleidingstehuis en één afdeling met multifunctioneel karakter van een
thuisbegeleidingsdienst. Een dagcentrum kon eveneens deel uitmaken van een MFC. Belangrijk was dat
deze (afdelingen van) voorzieningen behoorden tot één inrichtende macht.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p30
Deze inperking was noodzakelijk om zicht te krijgen op mogelijke cliënttrajecten en eventuele moeilijkheden
en beperkingen van het toenmalige regelgevend kader.
Met de uitbreiding van het MFC kader naar een experimenteel modulair kader was het belangrijk dat alle
organisaties hier konden op intekenen, én dat de inhoudelijke aspecten die hun meerwaarde bewezen
hadden binnen het proefproject ook overgenomen konden worden.
De initiatiefnemers konden bij hun aanvraag tot instap in het EMK voorstellen doen tot wijzigingen om de
manier waarop ze het aanbod van modules organiseerden beter te profileren.
Wanneer we de 91 EMK-organisaties opdelen naar aanbod, verkrijgen we volgend beeld:
Aanbod modules binnen de organisaties
40
35
30
25
20
15
10
5
0
39
10
mobiel
34
6
mobiel +
ambulant
2
mobiel +
verblijf
mobiel +
ambulant +
verblijf
O.B.
10 organisaties hebben een louter mobiel aanbod, bestaande uit modules contextbegeleiding, al dan niet in
combinatie met modules contextbegeleiding in functie van autonoom wonen. 6 organisaties hebben een
mobiel-ambulant aanbod. Dit wil zeggen dat ze geen verblijf aanbieden, maar wel de modules
dagbegeleiding in groep aanbieden, in combinatie met contextbegeleiding (i.f.v. autonoom wonen). Vier van
deze zes organisaties zijn vergelijkbaar met de vroegere erkenning van een autonoom dagcentrum: ze
hebben niet méér contextbegeleidingensmodules dan modules dagbegeleiding in groep.
39 organisaties bieden zowel verblijf aan als contextbegeleiding (al dan niet in functie van autonoom
wonen), 34 organisaties hebben binnen hun aanbod zowel dagbegeleiding in groep, verblijf als
contextbegeleiding (al dan niet in functie van autonoom wonen). Door de verplichte residentiële afbouw
heeft elke organisatie meer modules contextbegeleiding dan modules verblijf, waardoor de doorstroom naar
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p31
contextbegeleiding bevordert wordt waardoor jongeren die effectief nood hebben aan verblijf hier sneller
gebruik kunnen van maken.
In de grafiek zijn er ook 2 organisaties weergegeven die enkel de module ondersteunende begeleiding
aanbieden. Behalve deze bieden nog eens 17 organisaties, gevat in de andere kolommen, modules
ondersteunende begeleiding aan.
4.2.
Veranderende organisatiestructuren
Uit de feedback van de overlegmomenten en de bilaterale gesprekken met de organisaties kwam sterk naar
voren dat organisaties de instap in het EMK aangegrepen hebben om aan de slag te gaan met bepaalde
aspecten van de eigen werking. Het EMK kan gezien worden als een trigger om veranderingen door te
voeren die hiervoor wel al aanwezig waren, maar niet noodzakelijk konden gerealiseerd worden. De mate
waarin, en de snelheid waarmee deze veranderingen doorgevoerd worden verschillen sterk van organisatie
tot organisatie. Dit heeft met verschillende zaken te maken: de schaalgrootte van de organisatie, de mate
waarin de organisatie de voorbije jaren reeds hervormingen doorgevoerd had (al dan niet in het kader van
het MFC proefproject), reeds eerder aangevoelde noden op het vlak van het kunnen aanbieden van
naadloze trajecten of een noodzakelijke herprofilering van een bepaald deel van het aanbod zoals bvb. het
aanbod ondersteunende begeleiding of het extern openstellen van modules contextbegeleiding in functie
van autonoom wonen.
Volgende stappen kwamen bij de organisaties die in een veranderingsproces zaten telkens opnieuw aan
bod:
(1) Wat is de visie op kernaspecten zoals naadloosheid, continuïteit en constante vraagverheldering?
Sommige organisaties bekijken deze kernaspecten binnen het raam van hun verschillende
afdelingen. Andere organisaties proberen een tabula rasa te maken en vormen nieuwe afdelingen /
multifunctionele units waarbinnen ze deze kernaspecten ten volle waar kunnen maken.
(2) Hoe kunnen we de huidige sterktes behouden, en tegelijk op zoek gaan naar een antwoord op
vraagstukken rond naadloosheid en continuïteit? Hoe zorgen we ervoor dat de opgebouwde goede
(praktijk)ervaringen niet verloren gaan bij het installeren van een nieuw model, met nieuwe
mogelijkheden?
Voorbeeld: Er is een grote verscheidenheid tussen organisaties die zowel een aanbod van
contextbegeleiding als contextbegeleiding in functie van autonoom wonen hebben. Enerzijds zijn
er organisaties die de keuze maken van het specialiseren van de werkvorm: beide modules worden
door een ander team begeleid, wanneer er een schakeling nodig is dan zal er ook een overdracht
van begeleider zijn. De organisatie maakt hierbij de keuze om de specificiteit van de werking
centraal te stellen, en bekijkt een verandering van begeleider als een pedagogisch moment .
Anderzijds zijn er organisaties die hun begeleiders omvormen tot contextbegeleiders die beide
modules kunnen begeleiden. De nadruk wordt hierbij meer gelegd op continuïteit.
(3) Hoe snel kunnen / willen we van start gaan met een nieuw model?
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p32
De snelheid waarmee organisaties de veranderingen doorvoeren is zeer verschillend. De
haalbaarheid op het vlak van infrastructuur, de bevraging en participatie van het personeel, een al
dan niet stapsgewijze aanpak met ingebouwde evaluatiemomenten, de afstemming met andere
samenlopende (beleids)veranderingen zoals iMFC en IJH, … zijn allemaal elementen die dit tempo
mee bepalen.
(4) De grenzen van de regelgeving en de eigen organisatie.
Het installeren van het EMK zorgt voor een verdere tegemoetkoming aan het mogelijk maken van
trajecten op maat van de jongere. Toch is het ook binnen het EMK niet mogelijk om alle modules
te combineren, of om verschillende modules van één traject toe te kennen aan en te begeleiden
vanuit twee organisaties. Bovendien dient er uiteraard rekening gehouden te worden met bepaalde
aspecten van de arbeidswetgeving, waardoor de flexibiliteit van en cliëntentraject niet noodzakelijk
samenspoort met de mogelijke flexibiliteit van een werknemer.
Zoals gezegd kon de flexibiliteit binnen een MFC enkel uitgevoerd worden vanuit één inrichtende
macht met verschillende afdelingen. In dit kader van het EMK wil Jongerenwelzijn echter geen
proces van verplichte fusionering opstarten. Binnen een geresponsabiliseerd werkveld gaan we
ervan uit de private initiatiefnemers zelf de vraag naar optimale en efficiënte organisatievormen en groottes stellen.
Het is belangrijk om de evoluties naar een integrale jeugdhulp, en de hiermee samenhangende
procedures, in dit raam te bekijken.
4.3.
Veranderende personeelssamenstelling
De ombouw naar een experimenteel modulair kader is, zoals gezegd in de inleiding, conform het VIA 4 –
akkoord, met aandacht voor uitbreiding, managementsondersteuning, en versterking van het
personeelskader. Meer specifiek gaat dit om begeleidende functies.
De afspraken in het VIA 4-akkoord vormen een opstap voor wat de begeleidende functies in
begeleidingstehuizen betreft. De realisatie van dit akkoord zorgde voor een verhoging van het begeleidende
personeelskader (voor begeleidingstehuizen momenteel variërend van 0,65 tot 0,78 vte per capaciteit en
gemiddeld 0,75; binnen het EMK is dit 0,8 vte, bestaande uit 0,64 vte voor verblijf en 0,16 vte voor
contextbegeleiding). Dit wordt uitgebreid voor alle functies (begeleidend, management en ondersteunend)
van alle werkvormen, door voor wat de vaststelling van de looncomponent betreft te vertrekken van de
loonkost van een begeleider b1c. Hiermee wordt het huidige sectorgemiddelde opgetrokken met 0,3%.
Het VIA-akkoord voorziet een toename van 46 vte voor de verblijfscomponent in het private aanbod. De
invoering van het modulaire systeem verhoogt het aantal vte in de verblijfsfuncties met 55 vte.
Bovendien moet de herziening van het subsidiëringsmechanisme private initiatiefnemers in staat stellen om
zich daadwerkelijk als sociaal ondernemer te profileren. Hij krijgt een hogere budgettaire autonomie en
responsabilisering waarmee hij een grotere impact op zijn inputgebieden kan uitoefenen. Er kan een parallel
gemaakt worden met de keuzen die gemaakt werden in het traject dat uitmondt in een nieuw sectoraal
uitvoeringsbesluit bij het kwaliteitsdecreet: het vastleggen van de outputgebieden, terwijl de initiatiefnemer
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p33
zelf verantwoordelijk is voor de acties inzake de inputgebieden. Dit uitvoeringsbesluit legt de klemtoon op
resultaten - gebruikers-, medewerkers- en maatschappijresultaten - en schrijft een betrokkenheid en
participatie van deze drie groepen in het (kwaliteits)beleid van de organisaties in.
Een organisatie kan nu dus andere accenten leggen, in de lijn van de keuzes die het als organisatie maakt.
13
Art. 53 septies van het besluit van de Vlaamse Regering legt hierin volgende grenzen vast:
- Minimaal 70% van de subsidie moet aangewend worden voor personeelskosten.
- Minimaal twee derde van het gesubsidieerde personeel moet in begeleidende functies worden
ingezet.
Eerste praktijkervaringen:
Uit de bilaterale gesprekken komt naar voren dat organisaties op dit vlak eerder voorzichtig omgaan met de
nieuwe mogelijkheden. Toch blijkt er door organisaties geïnvesteerd te worden in verschillende functies:

Contextbegeleiders:
Voornamelijk in organisaties waar er nog geen uitgebreide cultuur was in het werken met de context merken
we een investering in de versterking hiervan. Dit door het aanwerven van bijkomend personeel in functie
hiervan, of door het verschuiven van het takenpakket van begeleiders.

Leefgroepbegeleiders:
Door de uitbreidingsronde werden meer leefgroepbegeleiders aangeworven. Los hiervan merken we in veel
organisaties ook een andere taakinvulling voor leefgroepbegeleiders: door de focus op contextbegeleiding in
de volledige organisatie binnen te brengen worden bepaalde taken van de leefgroepbegeleiders explicieter
benoemd als contextbegeleiding, of wordt er verwacht van leefgroepbegeleiders dat ze in hun begeleiding
ook de focus op het aspect ‘context’ verruimen.

Interne regiefuncties:
Voor de organisaties die niet deelnamen aan het proefproject MFC zijn de functies van interne regie op
cliënt- en organisatieniveau nieuw. De inhoud van deze functie wordt vaak gekoppeld aan het takenpakket
van een contextbegeleider (cliëntniveau) of een staflid (organisatieniveau), maar blijft erg verschillend van
organisatie tot organisatie, afhankelijk van onder meer de schaalgrootte en de visie op continuïteit.
Toch kan er algemeen gesteld worden dat er in elke organisatie een grotere investering is in het overzicht
bewaren op, en het afstemmen van de externe instroom, de interne doorstroom en de (prognose maken van
de) uitstroom.
13
Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de
erkenningsvoorwarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, wat betreft het
inschrijven van de mogelijkheid tot een experimenteel modulair kader.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p34
Evaluatie veranderende personeelssamenstelling
Uit de verschillende overlegmomenten komt naar voren dat organisaties momenteel eerder voorzichtig
omgaan met de mogelijkheden die de nieuwe manier van subsidiëren met zich meebrengt. In de
gesprekken wordt aangegeven dat er een grotere investering is in de begeleidende functies, maar de
vertaling hiervan in objectieve parameters is moeilijk te maken.
Het is vooralsnog moeilijk in te schatten op welke manier organisaties zich op dit vlak op langere termijn
zullen profileren. Om dit verder op te volgen worden volgende aandachtspunten naar voren geschoven:
4.4.
-
Een blijvende opvolging van de personeelssamenstelling. Het blijft noodzakelijk om jaarlijks
een personeelsoverzicht door te geven aan de administratie, in de eerste plaats om de
anciënniteitsberekening te kunnen maken.
-
Gekoppeld aan dit overzicht wordt er een duidelijkere afbakening van het begrip ‘begeleidende
functies’ opgesteld.
-
Een duidelijke omschrijving van de inputgebieden van de organisatie volgens het nieuwe
kwaliteitsdecreet, met hierin aandacht voor het personele aspect, vormt een belangrijke
toetssteen.
-
Een evaluatie van de 70/30-verdeling van de personeelskosten binnen de enveloppe past in
het kader van de verdere financiële evaluatie. Belangrijke aspecten in deze zijn de stappen
die gezet zijn naar een systeem dat organisaties toelaat zich meer als sociaal ondernemer op
te stellen, de afstemming op andere sectoren en de impact die dit op kortere of langere termijn
kan hebben op de capaciteit aan begeleidend personeel. Bovendien moet er rekening
gehouden worden met bepaalde initiatieven die net omwille van hun specificiteit en goede
praktijken in het kader van de vermaatschappelijking van zorg misschien niet kunnen voldoen
aan deze verhouding. Het installeren van een procedure om individuele afwijkingen toe te
staan op het niveau van een delegatie van de minister kan hierin een oplossing bieden.
Impact op personeel
Om de mogelijke impact van de veranderingen, gekoppeld aan een instap in het EMK, voor het personeel
zo goed mogelijk in kaart te brengen, werd de mogelijkheid geboden om personeelsleden mee aan te laten
sluiten op de bilaterale gesprekken, en werd er een intervisiegroep werknemers opgericht, met
afgevaardigden van de verschillende werknemerfederaties.
De grote thema’s die in deze bijeenkomsten behandeld werden, kunnen gevat worden onder
werkdrukverhogende aspecten, de betrokkenheid bij veranderingsprocessen en de impact van de
enveloppefinanciering op het personeelsbeleid.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p35
Betrokkenheid personeel bij veranderingsprocessen
De eerste kennismaking van een organisatie met nieuwe beleidskeuzes wordt vaak gemaakt door de
directie en staffuncties. Uit de intervisiegroep werknemers kwam duidelijk naar voren dat in
organisaties waar er een duidelijke informatiestroom was naar het personeel omtrent de mogelijke
instap in het EMK, en de fasering en de doelstellingen van eventuele veranderingsprocessen die
hiermee samenhangen, er voor zorgden dat er minder weerstand was tegen deze stappen.
Hiermee samenhangend verwijzen we ook de uitvoering van het kwaliteitsdecreet, waarvan de manier
waarop het personeel mee kan participeren in een organisatie een structureel onderdeel vormt.
In de eerste fase van het EMK is er veel tijd en energie gestoken in de manier waarop een organisatie
zijn structuren, uurroosters en personeelsinzet diende aan te passen om te voldoen aan de
kernaspecten van het EMK. Bovendien lopen er samen met het EMK nog andere
veranderingsprocessen die veel energie en afstemming vragen. De tijdsinvestering die hiermee
gepaard gaat, en de mogelijk wijzigende structuren in functie van het experiment, noodzaken een
degelijke ondersteuning van het personeel om hierin de weg te vinden. Het evenwicht vinden als
organisatie om te investeren in het veranderend hulpverleningslandschap, en tegelijkertijd te zorgen
voor duidelijke informatiedoorstroom en ondersteuning van het personeel is een aandachtspunt dat
duidelijk naar voor geschoven wordt.
Werkdrukverhogende aspecten
Een tweede thema dat behandeld werd tijdens de intervisiegroep werknemers is het aspect
‘werkdrukverhoging’. Behalve het veranderingsproces op zich, leeft het gevoel dat een instap in het
EMK zorgt voor een hogere werkdruk van het personeel.
Mogelijke elementen hierin kunnen zijn:
- Focus op contextbegeleiding:
Het inhoudelijk uitgangspunt van het EMK dat er binnen elke begeleiding aandacht moet gegeven
worden aan een hulpverlening met/in de context, zorgt voor een mogelijke andere taakinvulling van een
begeleider. De invulling van deze functie gebeurt zeer verscheiden binnen de verschillende
organisaties, maar het is belangrijk dat alle personeel hier voldoende achtergrond, visie en opleiding in
heeft vooraleer dit aspect ten gronde wordt opgenomen in de taakinhoud van een personeelslid. Hierbij
wordt ook aangehaald dat een grotere investering in contextbegeleiding niet ten koste mag gaan van de
noodzakelijke inzet om een leefgroepswerking op kwalitatieve manier te kunnen uitvoeren.
De werkdrukverhogende aspecten lijken zich het duidelijkst te manifesteren in de leefgroepwerking.
Hoewel dit zich voorlopig niet onmiddellijk weerspiegelt in de benuttingscijfers (cf. infra) kan dit mogelijk
te maken hebben met het rationeler gebruik van de module verblijf, in combinatie met een
verschuivende (en als bijkomend werk ervaren) focus op contextbegeleiding.
- Het behalen van het streefcijfer ‘contexturen’:
Door de strikte afbakening van het te registreren aantal uur contextbegeleiding (cfr. infra), en het soms
behalen hiervan, voelen begeleiders veel druk. Hiermee samenhangend wordt ook de toenemende
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p36
verplaatsingstijd aangehaald: door meer te werken met en in de context, is er een grote tijdsinvestering
nodig. Deze tijd kan niet geregistreerd worden als contextbegeleiding, of ingezet worden voor andere
taken.Het behalen van een aantal uur face to face contacten in combinatie met ander cliëntgericht
overleg en werkvormspecifieke taken zoals dagbegeleiding of leefgroepbegeleiding, vereist een
duidelijk kader en visie.
Om een beter zicht te krijgen op de impact van de veranderingsprocessen voor het personeel lijkt een
wetenschappelijk onderzoek naar werkdrukverhogende aspecten binnen de verschillende welzijnssectoren
aan te bevelen.
In verder overleg met de werknemersorganisaties zal er een afstemming gebeuren met de resultaten van de
Vlaamse werkbaarheidsmonitor 2013, een driejaarlijkse meting verricht door de Stichting Innovatie & Arbeid
van de SERV. Deze meting is voor het eerst ook toegepast op de non-profitsectoren.
5.
Inhoudelijke aspecten EMK
Tijdens het proefproject MFC werden enkele inhoudelijke kernaspecten binnen de hulpverlening
geëxpliciteerd en uitgewerkt. Deze kernaspecten worden onderschreven door de Staten Generaal
Jeugdhulp: met de kracht van de jeugd!. In art. 53quater van het aangepaste besluit van de Vlaamse
14
Regering worden volgende inhoudelijke voorwaarden vooropgesteld waaraan een organisatie voor
bijzondere jeugdzorg moet voldoen:
1° een organisatie voor bijzondere jeugdzorg vertaalt hulpverlening in cliënttrajecten, waarbij modules
naadloos worden ingezet in functie van een evoluerende hulpvraag. Naargelang van de noden in een
individueel traject kunnen modules gecombineerd worden;
2° de organisatie voor bijzondere jeugdzorg bekijkt op regelmatige basis of de georganiseerde hulp nog
aansluit bij de noden van de betrokken personen. Als vraagverheldering resulteert in de behoefte tot
wijziging van een traject, wordt, na overleg met alle betrokken partijen, het traject bijgesteld;
3° in een organisatie voor bijzondere jeugdzorg wordt voor elke cliënt een interne regie geactiveerd, die het
verloop van het traject binnen de organisatie voor bijzondere jeugdzorg opvolgt, alle betrokken partijen op
de hoogte houdt en de naadloosheid en eenduidigheid van het traject garandeert;
4° de organisatie voor bijzondere jeugdzorg coördineert op organisatieniveau het beheer van het aanbod,
waardoor naadloze schakelingen in de trajecten mogelijk zijn en breukmomenten vermeden worden;
5° de organisatie voor bijzondere jeugdzorg communiceert openstaande modules aan de administratie.
14
Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de
erkenningsvoorwarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, wat betreft het
inschrijven van de mogelijkheid tot een experimenteel modulair kader.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p37
Hieruit kunnen we volgende kernaspecten halen:
Een aanbod op maat
Door het omzetten van erkenningscategorieën naar combineerbare typemodules, wordt het mogelijk om
sneller een antwoord te bieden op een (veranderende) hulpvraag van een jongere. Binnen het MFCproefproject kreeg dit vorm in 4 bandbreedtemodellen, waarbinnen naadloos schakelen mogelijk was.
Dit model kon niet zomaar overgenomen worden naar een regelgevend kader waarbinnen alle organisaties
konden erkend worden, waardoor er gekozen werd voor een wijziging ten gronde, zoals besproken in
hoofdstuk 1. Door het erkennen van de hulpverlening als een aanbod in modules, die gecombineerd
kunnen worden, moet het makkelijker zijn om het hulpaanbod af te stemmen op de hulpvraag van een
jongere.
Voor het combineren van modules gelden volgende uitgangspunten:
-
De modules ‘contextbegeleiding’, ‘contextbegeleiding ifv autonoom wonen’ en ‘ondersteunende
begeleiding’ kunnen afzonderlijk ingezet worden.
De modules ‘dagbegeleiding’ en ‘verblijf’ moeten steeds gecombineerd worden met de module
‘contextbegeleiding’
De modules ‘dagbegeleiding’ en ‘verblijf’ kunnen niet gecombineerd worden voor één
minderjarige.
De modules ‘contextbegeleiding’ en ‘contextbegeleiding ifv autonoom wonen’ kunnen niet
gecombineerd worden.
Het EMK voorziet in de mogelijkheden om sectoraal modules te kunnen combineren. De opdeling in
typemodules, het gebruik van de intensiteiten en combinatiemogelijkheden vormen bovendien de
bouwstenen die in de toekomst ook intersectorale combinaties mogelijk moet maken . Door het omschrijven
van het aanbod in modules en de huidige mogelijkheden tot combineren is de afstemming met de opstart
van de integrale jeugdhulp reeds goed voorbereid en vormgegeven, en de onderstaande evaluatie zal
meegenomen worden in de verdere ontwikkeling van de combinatieprocedures binnen de integrale
jeugdhulp.
Uit evaluatie van het overleg met alle betrokken partijen kan er vastgesteld worden dat het EMK hulp op
maat makkelijker mogelijk maakt. Er wordt bovendien aangegeven dat dit werken op maat de subsidiariteit
ten goede komt.
De ombouw van het aanbod in het kader van een betere profilering van een (afdeling van) een organisatie
wordt als positief ervaren. Hier moet aan toegevoegd worden dat de huidige procedures het niet toelaten
om de maximale mogelijkheden uit deze profilering te halen aangezien de ombouw gebaseerd moet zijn op
het vroegere erkende aanbod. Hierdoor was het voor organisaties niet mogelijk om nieuwe modules in het
eigen aanbod op te nemen. Er is door de organisaties ook eerder voorzichtig omgegaan met de
mogelijkheden van het ombouwen van het aanbod, naar analogie met het uitgangspunt dat er geen
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p38
aardverschuivingen in het aanbod mochten gerealiseerd worden. Een verdere afstemming van vraag en
aanbod kan in het verdere opvolgingstraject leiden tot bijkomende ombouw om een effectiever aanbod op
maat te creëren.
naadloosheid
Uit de bilaterale gesprekken blijkt er een grote verscheidenheid in de manier waarop de modules binnen een
organisatie al dan niet geclusterd worden in het kader van naadloze cliënttrajecten. Dit hangt af van de
schaalgrootte en het aanbod van modules van een organisatie, maar ook met de visie die een organisatie
heeft op naadloosheid en continuïteit. Enerzijds zijn er organisaties die hun aanbod vormgeven om de
continuïteit van hulpverlening mogelijk te maken, anderzijds zijn er organisaties die de keuze maken om
daarenboven ook de continuïteit van hulpverlener te voorzien.
Uit de overlegmomenten en aanvraagdossiers kunnen we een onderscheid maken tussen volgende
modellen:
(1) Afzonderlijke entiteiten
De organisatie behoudt de afbakening van de oorspronkelijke afdelingen. Wanneer er geschakeld
wordt, gebeurt dit met een overgangsfase van de ene afdeling naar de andere, maar de werking en
het personeel van de afdeling staat op zich.
(2) Afzonderlijke entiteiten + overkoepelende contextbegeleiding
De modules dagbegeleiding in groep en/of de modules verblijf worden aangeboden binnen
afzonderlijke afdelingen. Daarnaast is er een team van contextbegeleiders die zowel de puur
mobiele trajecten begeleiden als de contextbegeleidingen gekoppeld aan de andere modules.
Wanneer er geschakeld moet worden, zal de contextbegeleider de continuïteit bewaken.
(3) Multifunctionele units
Sommige organisaties hervormen hun afdelingen tot multifunctionele units, gebaseerd op de
bandbreedtemodellen van het MFC proefproject, waarbinnen naadloos schakelen vlot kan. Dit kan
voor het volledige aanbod van de organisatie, of voor een deel ervan.
(4) Gecombineerde afdelingen
De mogelijkheden die het EMK biedt hebben organisaties aangezet om creatief na te denken rond
het organiseren van een aanbod dat tegemoet komt aan bepaalde hulpvragen die niet zomaar
konden gekoppeld worden aan een afdeling. Het resultaat hiervan is zeer verscheiden, maar
bestaat vaak uit een combinatie van een eerder bestaande afdeling aangevuld met enkele extra
modules.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p39
Voorbeeld:
Een organisatie die zowel verblijf, contextbegeleiding als dagbegeleiding in groep aanbiedt kiest er
niet voor om volledige multifunctionele units te vormen, maar voegt aan de afdeling met verblijf 2
modules dagbegeleiding in groep toe en aan de afdeling dagbegeleiding in groep 2 modules
verblijf. Op deze manier kunnen jongeren makkelijk schakelen binnen de eigen gekende afdeling
naar een aanbod dat meer op maat is.
Dit voorbeeld is opgenomen in een innovatief project om de impact op de werking en de nieuwe
mogelijkheden die dit biedt verder te kunnen onderzoeken.
Flexibiliteit in aanbod
In hoofdstuk 2.3.3. worden de verschillende mogelijkheden om het aanbod flexibel in te kunnen zetten
toegelicht. Flexibiliteit impliceert ook dat bij een veranderende hulpvraag, op trajectniveau, het aspect rond
toewijzingen vlot geregeld moet kunnen worden.
Aangezien de werking van de bandbreedtemodellen van het MFC niet kon overgezet worden naar de EMK
werking, wordt er op sommige vlak ingeboet aan flexibiliteit. In de bandbreedtemodellen konden de
modules binnen één bandbreedte namelijk ingezet worden zonder dat er hiervoor een wijziging van
maatregel noodzakelijk was.
Dit heeft vooral een impact op het vlot kunnen inzetten van de module kortdurend (crisis)verblijf en het vlot
schakelen tussen dagbegeleiding en verblijf. Het juridisch kader laat niet toe om jongeren een optionele
module kortdurend crisisverblijf toe te kennen, dat dan ingezet kan worden wanneer het nodig is. Wanneer
binnen mobiele of ambulante trajecten gedurende een korte periode verblijf moet gekoppeld worden is er
dus een nieuwe maatregel noodzakelijk. Dit geldt ook voor een schakeling van verblijf naar dagbegeleiding
of omgekeerd. Toch blijkt het verschil in flexibiliteit minimaal te zijn: ook binnen de bandbreedtemodellen
was het noodzakelijk om bij schakelingen contact op te nemen met de verwijzende instanties.
Door de, in verhouding grotere, afbouw van verblijfsmodules in de CANO-afdelingen, ten voordele van meer
en intensievere contextbegeleidingsmodules, ontstond de vrees dat ook hier minder flexibiliteit mogelijk is.
Het doelpubliek van deze afdelingen vereist net een vlotte en snelle mogelijke (terug)schakeling naar
verblijf. In de praktijk blijkt tot nog toe dat deze flexibiliteit behouden blijft.
Continuïteit en constante vraagverheldering
Ook voor de constante vraagverheldering worden de goede praktijken vanuit het proefproject MFC
overgenomen. Het inhoudelijke aspect van dit kernaspect werd niet expliciet bevraagd in de eerste fase van
het EMK, maar tijdens de bilaterale gesprekken werden bepaalde organisatorische veranderingen om
hieraan te kunnen voldoen duidelijk. Zo is er een tendens naar minder algemene teamvergaderingen, en
meer cliëntgebonden overleg. De verschuiving van de focus van ‘iedereen weet alles’ naar meer gericht
overleg met de sleutelfiguren rond een traject zorgt voor een andere overlegcultuur.
Het EMK zet organisaties aan om de visie van verschillende afdelingen beter op elkaar af te stemmen,
zodat de eventuele schakeling van trajecten van de éne afdeling naar een andere minder als een breuk
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p40
ervaren wordt. Enkele praktijken hierin zijn het opzetten van gezamenlijke teammomenten, het installeren
van wisselleren, het organiseren van trajectgericht overleg over de afdelingen heen en een gezamenlijk
VTO-aanbod.
Interne regie op cliëntniveau
15
In het BVR wordt expliciet opgenomen dat een organisatie voor elke cliënt een interne regie activeert, die
het verloop van het traject binnen de organisatie voor bijzondere jeugdzorg opvolgt, alle betrokken partijen
op de hoogte houdt en de naadloosheid en eenduidigheid van het traject garandeert. We verwijzen hiervoor
opnieuw naar het proefproject MFC, waar de verschillende manieren waarop interne regie op cliëntniveau
vorm kan krijgen uitgebreid onderzocht werden.
Het installeren van deze functie is voor organisaties die nog geen ervaring hadden met het MFCproefproject nieuw, en de diversiteit van de manier waarop organisaties deze interne regie vormgeven is erg
groot, en vaak afhankelijk van het profiel en de schaalgrootte van de organisatie. Grosso modo kunnen we
volgende modellen onderscheiden:
(1) De interne regie wordt gekoppeld aan de functie van een trajectbegeleider. Deze interne regisseur
is een directe hulpverlener van de jongere. In bijna alle organisaties die voor dit model kiezen wordt
dit gekoppeld aan de contextbegeleider in het kader van continuïteit.
(2) De functie van de interne regie wordt in de eerste plaats beschouwd als een eerder administratieforganisatorische functie van dossier- en trajectopvolging. De interne regie staat op deze manier
iets verder van de cliënt zelf, en wordt vaak uitgevoerd door een coördinator of een regieteam.
Afhankelijk van de keuze die hierin gemaakt wordt kunnen andere personen betrokken zijn in het proces
rond continue vraagverheldering en afstemming met verwijzende instanties. Goede afspraken rond interne
en externe communicatie zijn noodzakelijk. Het is bovendien belangrijk dat de cliënt, eender welk model
gekozen wordt binnen een organisatie, goed op de hoogte is wie zijn aanspreekfiguur is en wie het traject
mee bepaalt. Dit is ook van belang voor de betrokken consulent, aangezien er in flexibele trajecten meer
afstemming nodig kan zijn.
Interne regie op organisatieniveau
Meer nog dan in het MFC-proefproject blijkt een goed uitgewerkte interne regie op organisatieniveau
cruciaal te zijn. Aangezien het hulpverleningstraject van een jongere bestaat uit modules die flexibel kunnen
in- of uitgeschakeld worden, en al dan niet gecombineerd zijn, is het erg belangrijk om als organisatie een
totaaloverzicht te kunnen houden over alle lopende trajecten in het kader van het monitoren van de
verhouding instroom – doorstroom – uitstroom.
15
Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de
erkenningsvoorwarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, wat betreft het
inschrijven van de mogelijkheid tot een experimenteel modulair kader.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p41

Instroom
Net zoals in het MFC wordt de centrale wachtlijstwerking afgestemd op het gemoduleerd aanbod. Elke
organisatie kan aangeven op welke manier jongeren kunnen instromen, en hiervoor wordt en wachtlijst
aangemaakt:
-
Wachtlijst voor contextbegeleiding;
Wachtlijst voor dagbegeleiding in groep + contextbegeleiding;
Wachtlijst voor verblijf + contextbegeleiding;
Wachtlijst voor contextbegeleiding in functie van autonoom wonen.
Door de opsplitsing in modules kunnen er situaties ontstaan die voor het EMK niet mogelijk waren. Er ligt
een belangrijke taak bij de organisaties, en meer specifiek bij de interne regie, om te bekijken hoe ze hier
kwalitatief en efficiënt kunnen om mee gaan.
Voorbeeld 1: een jongere krijgt hulpverlening met verblijf en contextbegeleiding. Op een bepaald moment
kan hij weer in de context verblijven en wordt de module verblijf uitgeschakeld. De module
contextbegeleiding blijft verder lopen. Hierdoor komt een module verblijf vrij, die niet gekoppeld is aan
contextbegeleiding. Een nieuwe instroom met verblijf is pas mogelijk wanneer er opnieuw een module
contextbegeleiding vrij komt of wanneer er in overtal gegaan wordt voor contextbegeleiding.

Doorstroom
Het overzicht bewaren van alle lopende trajecten binnen een organisatie is een belangrijke opdracht voor de
interne regie op organisatieniveau. Hoewel uit het MFC-proefproject bleek dat het mogelijk maken van
schakelen er niet noodzakelijk toe leidt dat er ook effectief veel geschakeld wordt, wordt er tijdens de
bilaterale gesprekken toch aangegeven dat er minstens meer overwogen wordt om te schakelen. Het
continu monitoren van de impact van deze (mogelijke) schakelingen blijkt niet zo evident te zijn, zeker niet in
organisaties met een groot aanbod aan verscheidene modules.
Organisaties anticiperen hierop door het installeren van een regiefunctie / regieteam, die de informatie van
aangemelde en lopende trajecten continu naast elkaar leggen.

Uitstroom
Een vaak gehoorde opmerking in het overleg met zowel de organisaties als de verwijzende instanties is dat
de tijd tussen het vrijgeven van een module en het opnieuw invullen van die plaats te lang duurt. Dit
probleem situeert zich op verschillende vlakken, maar voor de regie op organisatieniveau ligt er een
belangrijke taak in het inschatten van een mogelijke toekomstige stopzetting van een traject. Deze prognose
kan het centraal wachtbeheer helpen om nieuwe dossiers sneller te activeren en hierdoor een vlottere
instroom te kunnen bewerkstelligen.
Afhankelijk van traject tot traject kan dit makkelijker of moeilijker. Bijkomend zal er door de interne regie
moeten bekeken worden of de vrijkomende plaats ingezet moet worden voor een interne schakeling, of
opengezet wordt voor een externe instroom.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p42
Spanningsveld intern schakelen – externe instroom
In het raam van het EMK is er een grote inzet om zich te organiseren om tegemoet te komen aan de
bovenstaande kernaspecten voor de hulpverleningstrajecten. Door het centraal stellen van naadloos
kunnen schakelen en het garanderen van continuïteit in de hulpverlening als uitgangspunt binnen het EMK,
wordt er wel een spanningsveld gecreëerd met de instroom van jongeren die al dan niet met prior op de
wachtlijst staan.
Enkele bedenkingen die gemaakt kunnen worden bij het omgaan met dit spanningsveld:
5.1.
-
Wanneer er een interne schakeling noodzakelijk is, dan wil dit zeggen dat de jongere hier ook nood
aan heeft, en indien hij deze module niet binnen de eigen organisatie zou kunnen aangeboden
krijgen hij op een wachtlijst van een andere organisatie terecht zou komen, al dan niet met prior.
-
Bij een interne schakeling kan het zijn dat de module van waaruit er geschakeld wordt vrijkomt,
zodat deze kan ingevuld worden met een nieuwe jongere.
-
Het is niet zo dat een interne schakeling a priori voorrang heeft op een externe instroom. Wanneer
de situatie van een prioritair dossier op de wachtlijst een dringende hulpverlening vereist, is het
belangrijk om op organisatieniveau in te schatten of de interne schakeling op dat moment voorrang
moet krijgen. Goed overleg met de verwijzende instanties is hierin onontbeerlijk.
-
Het is vooralsnog moeilijk in te schatten of het modulair werken zorgt voor een langere wachttijd
voor opstart in een organisatie of niet. Er wordt aangegeven dat een jongere, eens opgestart in
een EMK-organisatie, meer mogelijkheden heeft maar dat het voor jongeren die op de wachtlijst
staan langer duurt om te kunnen opstarten. Verder onderzoek hieromtrent zou noodzakelijk zijn
om hier gefundeerd uitspraken over te kunnen doen.
Samenvatting inhoudelijke aspecten
Het vastleggen van de inhoudelijke aspecten die vorm kregen tijdens het MFC-proefproject in het EMK heeft
er in de eerste fase voor gezorgd dat heel wat organisaties zich nog doelbewuster zijn gaan focussen op de
manier waarop ze deze in de organisatie konden implementeren. Doordat de focus op de eerste plaats op
het organisatorische lag moet er in het vervolgtraject nog verder geïnvesteerd worden op het de inhoudelijke
component.
Het vastleggen van de manier waarop de communicatie intern en extern verloopt tussen de verschillende
betrokkenen, en meer specifiek tussen de interne regie op cliënt- en organisatieniveau en de externe regie,
in duidelijke afspraken en procedures kan bijdragen tot een focus op elementen als constante
vraagverheldering en het komen tot een aanbod op maat.
Een verdere afstemming tussen vraag en aanbod moet er toe leiden dat er nog meer dan nu reeds het geval
is gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden van het modulair kader. Een versoepeling van de
mogelijkheden van modulaire ombouw om te komen tot een voldoende divers en flexibel aanbod kan
hieraan bijdragen.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p43
Het zal belangrijk zijn dat de goede praktijken die opgedaan zijn gedurende het proefproject MFC en in de
eerste fase van het EMK rond het organisatorisch en inhoudelijk mogelijk maken van deze kernaspecten
meegenomen worden in de verdere operationalisering van IJH, en meer specifiek in het raam van het snel
en doelgericht inzetten van kortdurend crisisverblijf en het combineren van modules.
6.
Evaluatie EMK – Verwijzende Instanties
Het erkennen van organisaties in een experimenteel modulair kader heeft uiteraard ook een grote impact op
de verwijzende instanties. Door het deels samen lopen van voorzieningen die nog niet ingestapt zijn in het
EMK en de organisaties die dit wel al deden ontstond er bovendien een dubbel circuit van manieren van
toewijzen. Dit werd nog versterkt door de opstart van de voorbereidingen op integrale jeugdhulp, niet het
minst in de voorstartregio Oost-Vlaanderen.
Door het overgaan van erkenningscategorieën over bandbreedtemodellen naar een gemoduleerd en flexibel
aanbod, was het noodzakelijk om de nieuwe manier van werken en het vernieuwde aanbod goed te leren
kennen.
Veranderende manier van toewijzen
Om de veranderende manier van toewijzen toe te lichten aan de consulenten, werd er begin 2013 in elke
regio een toelichting gegeven over de noodzakelijke aanpassingen in maatregelen en de mogelijke
veranderingen in de samenwerking met de organisaties. Een belangrijk thema hierin was de manier waarop
modules vorm kregen binnen maatregelen. Om een jongere te kunnen toewijzen aan een organisatie voor
Bijzondere Jeugdzorg binnen het EMK blijven de bestaande maatregelen van toepassing. Het uitgangspunt
‘één minderjarige - één maatregel – 1 of meer modules’ kan gehanteerd worden. Net zoals voor het EMK
kan er slechts één mobiele maatregel per gezin genomen worden.
In overleg met de jeugdrechters werd voor elke soort maatregel een formulering van de beschikkingen en
vonnissen voorgesteld, met een aanduiding van welke modules minimaal en optioneel opgenomen kunnen
worden. Zoals toegelicht in hoofdstuk 3.1 gaven de jeugdrechters na overleg aan niet te opteren voor de
‘optionele modules’ in een beschikking.
Het feit dat de duur van de typemodules op 6 maand gezet is, heeft te maken met de inhoudelijke nadruk op
constante vraagverheldering. De regelgevende termijnen van beschikkingen blijven binnen het EMK
behouden, en kunnen bijgevolg langer zijn dan 6 maanden. Er werd snel duidelijk dat het gericht indiceren in
intensiteit van contextbegeleiding niet aangewezen was. Het opnemen van de intensiteit van verblijf 1-3
nachten of 4-7 nachten is binnen het EMK evenmin noodzakelijk, maar wel mogelijk.
Een aanpassing van het DOMINO-systeem, het cliëntopvolgingssysteem van de sociale diensten voor
gerechtelijke jeugdzorg en de comités van bijzondere jeugdzorg, was noodzakelijk om een onderscheid te
kunnen maken tussen EMK organisaties en de andere voorzieningen. Er was eveneens een bijsturing
noodzakelijk om een correcte verrekening van de kinderbijslag te bekomen.
De manier waarop de wachtlijsten aangepast zijn is beschreven onder hoofdstuk 5.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p44
Deze wijzigingen hebben ook een impact op de organisaties. Zo worden de genomen maatregelen niet
meer opgestuurd naar de afdelingen waar de jongeren begeleid worden, maar naar de hoofdzetel van de
organisatie.
Voor wat de modaliteiten inzake het aanvragen van overtal betreft (betrekking hebbend op artikel 11, 2° van
het erkennings- en subsidiËringsbesluit), wordt dit gekoppeld aan de erkenningssituatie zoals opgenomen in
het erkenningsbesluit en de verdeling over de afdelingen.
Voor een organisatie die niet erkend is in verschillende afdelingen, moet overtal gevraagd worden als de
totale capaciteit van een bepaalde module overschreden wordt. Voor organisaties die wel erkend zijn in
meerdere afdelingen wordt een onderscheid gemaakt naargelang het soort modules: voor wat de modules
verblijf en dagbegeleiding betreft, moet overtal gevraagd worden als het aantal modules waarvoor de
afdeling erkend is overschreden wordt. Voor wat de modules contextbegeleiding en contextbegeleiding in
functie van autonoom wonen betreft, moet enkel overtal worden gevraagd als de totale capaciteit van (de
som van) die modules op organisatieniveau overschreden wordt.
Veranderend aanbod
De verplichte lineaire afbouw, de mogelijke ombouw in functie van een duidelijker profilering, de
veranderingen in functie van het mogelijk maken van flexibele trajecten, het installeren van nieuwe functies
zoals interne regisseurs op cliëntniveau, … zijn allemaal voorbeelden van manieren waarop het gekende
aanbod en de gekende manier van samenwerken een andere invulling kon krijgen.
Er is daarom in het begin van 2013 erg veel tijd geïnvesteerd in overleg, zowel door de organisaties als door
de verwijzende instanties. Dit gebeurde zowel bilateraal als overkoepelend, en wordt door zowel verwijzers
als organisaties aangehaald als positief en noodzakelijk. Dit is ook gebleken bij de opstart van de nieuwe
organisaties in 2014. Er is op dat moment minder geïnvesteerd op dit terrein, mede door de nakende
opstart van Integrale Jeugdhulp en de hiermee samenhangende voorbereidingen, waardoor de verwijzende
instanties aangeven dat er minder zicht is op de mogelijkheden en het aanbod van de organisaties.
Inhoudelijke evaluatie
De input van de verwijzende instanties werd in 2013 verkregen via hun aanwezigheid op de regionale
intervisiemomenten. Begin 2014 werd er bovendien een korte bevraging rondgestuurd aan de verschillende
teams CBJ en SDJ. De gegevens van 10 teams, verdeeld over de verschillende regio’s, konden verwerkt
worden. Er zijn erg grote verschillen te merken in de meningen van de verschillende teams, maar toch
kunnen er uit de evaluatie enkele belangrijke gemeenschappelijke standpunten gefilterd worden:
Er moet zorgzaam nagedacht worden over een correcte formulering en terminologie.
Het spanningsveld tussen naadloze interne doorstroom en de druk vanuit de prioritaire externe
instroom, zoals beschreven onder hoofdstuk 5, is een belangrijk aandachtspunt.
Er is grote nood aan een betere kennis bij de verwijzende instanties van de mogelijkheden en het
aanbod van de organisaties. Hiervoor is er overleg noodzakelijk om te kunnen komen tot
transparanter aanbod.
De verwijzende instanties ervaren dat vele organisaties nog in een transformatiefase zitten, en dat
de door de EMK gecreëerde mogelijkheden nog niet volledig waargemaakt zijn .
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p45
-
-
-
-
-
Het uitgangspunt van naadloze en continue schakelingen, en de hier aan verbonden
voorrangsregel, wordt algemeen als positief ervaren. Er wordt echter de kanttekening bij geplaatst
dat het zorgt voor langere wachtlijsten. In dit kader wordt de vraag gesteld naar kwantitatief
onderzoek naar de impact op instroom, doorstroom en uitstroom op een meta-niveau.
In het kader van toewijzen op maat van de hulpvraag van de jongere en de constante
vraagverheldering is er een positieve consensus over de mogelijkheden en de praktijk van een
snellere aanpassing van de hulpverlening, en de mogelijkheden van organisaties om een aanbod
te kunnen aanbieden op wijzigende hulpvragen. De mogelijkheden om sneller een meer subsidiair
aanbod in te schakelen wordt als positief ervaren.
De afstemming tussen de interne regie op cliëntniveau en de externe regie vereist nog meer en
betere communicatie. Er wordt aandacht gevestigd op het tijdig betrekken van de verwijzer in het
traject. Een duidelijk communicatieschema over de manier waarop er op schakelmomenten
gecommuniceerd moet worden lijkt aangewezen, niet als afdwingbaar instrument, maar eerder als
handvat in de begeleidingen. . In het raam van de opstart van Integrale Jeugdhulp lijkt het
aangewezen om een dergelijk schema af te stemmen op de terminologie en praktijken van IJH.
Het toewijzen in modules vraagt nog meer aandacht voor een zuivere indicatiestelling. Het
toewijzen aan een organisatie met een beperkter aanbod aan modules kan binnen het EMK de
mogelijkheden van een traject verminderen.
Een nieuw en beter geprofileerd aanbod mag niet leiden tot een tekort aan aanbod door een
inkrimping van de regioafbakening van organisaties. Om hier een antwoord op te vinden zal er in
het veranderende hulpverleningslandschap regionaal en sector overschrijdend overleg
noodzakelijk zijn.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p46
7.
Het gebruik van de modules
7.1.
Motivering
Omwille van de omvang en de impact van de opstart van het EMK, werd er van bij het begin een grondige
opvolging en evaluatie aangekondigd, en dit zowel kwalitatief als kwantitatief.
Om de impact van de wijzigende erkenning van een categoriaal aanbod naar een aanbod in termen van
modules, en de hieraan gekoppelde mogelijkheid om dit aanbod flexibeler, meer vraaggestuurd, beter
gespreid en rationeler in te zetten, te kunnen opvolgen zijn tastbare cijfers nodig, aangevuld met meer
kwalitatieve analyses. Een correcte meting van het gebruik van de modules is daarom noodzakelijk.
In een veranderend hulpverleningslandschap, waarbij een aanbod op maat van een kind of een jongere
vormgegeven wordt, is het noodzakelijk dat de verschillende modules een duidelijke profilering hebben: op
welk vlak onderscheiden de modules die rechtstreeks toegankelijk zijn zich van deze die niet rechtstreeks
toegankelijk zijn.
Het gebruik van de modules wordt op twee manieren gemeten. Enerzijds de koppeling van een jongere aan
één of meerdere modules binnen een organisatie, aan de hand van een de beschikking /
(jeugdhulpverlenings)beslissing, waarmee we de bezetting van deze organisatie kunnen meten. Anderzijds
wordt het gebruik van deze modules gemeten in termen van frequentie, intensiteit en duur. Dit noemen we
de benutting.
Voor de verwerking van de gegevens rond het gebruik van de modules baseren we ons op de resultaten
van de verschillende overlegmomenten, de bilaterale gesprekken en de registraties van de organisaties die
in de eerste fase van het EMK instapten.
Het instrument
7.2.
Om de bezetting van de organisaties en de benutting van de modules te kunnen registreren werd het
‘modulair kwartaal’ ontwikkeld. Om het registreren zo gebruiksvriendelijk mogelijk te maken, werd er voor
geopteerd om met volgende zaken rekening te houden:
-
-
Een makkelijk te installeren instrument: de keuze is hiervoor gevallen op een Excel-document,
aangezien dit eenvoudig is in gebruik, makkelijk te combineren met eventuele bestaande systemen
in de verschillende organisaties, en geen investerings- en ontwikkelingskost genereert.
Dubbele registraties vermijden: het modulair kwartaal vervangt de kwartaalstaten.
Een tijdelijke registratie: het Modulair Kwartaal fungeert als voorloper op Binc 2.0, en zal dus
vervallen wanneer de Binc registratie terug opstart.
Een beknopte registratie: het Modulair Kwartaal bevat geen volledige registratie van alle
(cliëntgerelateerde) acties. Het is bewust beperkt gehouden tot enkele basisaspecten om het
registreren op zich niet te overbelasten.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p47
Het modulair kwartaal heeft niet als doelstelling een kwalitatieve meting van een organisatie of van bepaalde
cliënttrajecten te genereren. Wel worden de cijfers gebruikt om de evaluatie van het gebruik van de
modules te stofferen.
De eerste versie van het modulair kwartaal werd in gebruik genomen door alle organisaties die begin 2013
opstartten in het EMK. Uit de evaluatie- en intervisiemomenten kwam regelmatig naar voor dat het geen
evidente oefening was om het modulair kwartaal, en het registreren op zich, uit te voeren. Volgende
elementen kunnen hieruit meegenomen worden:
Het is belangrijk om als organisatie de vertaling te maken van de richtlijnen bij het modulair
kwartaal naar de organisatiespecifieke visie. Een voorbeeld hiervan is het feit dat individuele
gesprekken met een jongere gevat zitten onder ‘contextbegeleiding’, wat voor veel organisaties
nieuw is, en een duidelijke communicatie vraagt naar alle personeel om correct te kunnen
registreren.
Een goed systeem om te registreren is noodzakelijk: wie vult wat waar in, hoe worden deze
gegevens verzameld en verwerkt, en hoe kan dit alles zo efficiënt mogelijk.
De mate waarin een organisatie reeds vertrouwd is met registreren maakt dat het bijhouden van de
gegevens meer of minder moeite kost.
Duidelijke doelstellingen en afbakening van het registreren: tijdens de evaluatie bleek dat er vaak
een gevoel van onderwaardering was bij het registreren, dit vanuit de gedachte ‘we doen veel meer
dan we registreren’ . Het is daarom erg belangrijk om te verwijzen naar het uitgangspunt dat we
geen kwalitatieve meting doen van cliënttrajecten of organisaties, en dat er aan het registreren van
de benutting van de modules geen sanctionerende gevolgen verbonden zijn.
Gedurende de eerste fase van het EMK is gebleken dat er verschillende elementen bijgesteld moesten
worden om tot een vlottere registratie, een gebruiksvriendelijkere tool en correctere gegevens te komen.
Deze aanpassingen werden gebundeld in het modulair kwartaal dat in de tweede fase van het EMK (vanaf 1
januari 2014) toegepast wordt door alle EMK-organisaties.
Onbeveiligd document
Het Modulair Kwartaal 2014 is niet meer beveiligd. Dit moet organisaties in staat stellen om het
instrument makkelijker te koppelen aan de eigen registratiesystemen, en de gegeneerde gegevens
makkelijker zelf te kunnen hanteren voor eigen analyses.
De verwijzende instantie
Met de opstart van IJH op 1 maart 2014, veranderen ook de mogelijkheden die ingevuld moeten
worden in het luik ‘verwijzende instantie’, in het nieuwe Modulair Kwartaal de ‘aanmeldende dienst’
genoemd.
Registreren van crisisverblijf
Het was in de vorige versie niet makkelijk om op eenduidige manier aan te geven hoe crisisverblijf
ingezet werd. Hierdoor kon er hieromtrent geen correcte gegevens verzameld worden. De
modaliteiten om deze te registreren werden daarom bijgesteld.
Contextbegeleiding en niet rechtstreekse face-to-face contacten
Deze module bleek in 2013 het moeilijkst om te registreren. Een duidelijker afbakening van wat er
hieronder precies te registreren moet het registreren in 2014 eenduidiger maken.
Verdere verfijning van typemodule verblijf en contextbegeleiding .
Bij de verwerking van de cijfergegevens in de eerste fase van het EMK bleken er erg grote
verschillen te zijn tussen organisaties. De vraag werd daarom gesteld om een verdergaande
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p48
verfijning mogelijk te maken, om een correctere interpretatie mogelijk te maken. We kiezen ervoor
om dit niet te koppelen aan het Modulair Kwartaal zelf, maar verwachten dat de organisatie dit zelf
registreert en bijhoudt.
Afzonderlijke registratie typemodule ondersteunende begeleiding die extern ingezet wordt.
Door de positionering van het aanbod van de module ondersteunende begeleiding in het
rechtstreeks toegankelijk hulpaanbod in het raam van de opstart van integrale jeugdhulp, en de
nood aan een verdere inhoudelijke verfijning van het gedifferentieerd aanbod dat onder deze
module kan vallen, werd er een afzonderlijk modulair kwartaal ontwikkeld voor de organisaties die
deze module extern aanbieden.
7.3.
De bezetting
De regelgeving betreffende de minimale bezetting van het aanbod wijzigt in het modulaire kader niet.
16
Organisaties worden nog steeds verwacht een minimale bezetting van 80% te halen , ook de bepalingen
inzake het niet halen blijven ongewijzigd. Deze 80%-grens wordt vastgelegd op organisatieniveau, en niet
op moduleniveau.
Gelet op de mogelijkheden van het aanvragen van innovatieve of flexibele trajecten (cfr. supra) is een
berekening van de bezetting ook op dit vlak noodzakelijk.
De bezetting wordt berekend op het totaal aantal modules waarvoor de organisatie erkend is, volgens de
volgende formule: de som van het aantal begeleidingsdagen volgens de maatregel in de verschillende
typemodules / (totaal aantal modules X 365) X 100.
Voor de berekening van de bezetting van het aanbod ondersteunende begeleiding wordt een andere
berekening gevolgd. De resultaten hiervan zijn afzonderlijk opgenomen in het luik rond ondersteunende
begeleiding (cfr. infra ).
Na de verwerking van de registraties van de 62 organisaties die in 2013 instapten in het EMK (en dus
zonder de diensten ondersteunende begeleiding vzw aPart en vzw Alba), komen we tot volgend overzicht:
16
Als een organisatie voor bijzondere jeugdzorg twee jaar na elkaar een bezetting van minder dan 80% haalt, wordt de
som van het gewicht van de modules waarvoor ze een erkenning heeft, teruggebracht tot 110% van de gemiddelde
bezetting van de voorgaande twee jaren.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p49
0
4
23
14
< 80%
80% - 85%
85% - 90%
90% - 95%
> 95%
21
Interpretatie
De gemiddelde bezettingsgraad, gemeten over alle organisaties die ingestapt zijn in het EMK, bedraagt
94,22%. Dit cijfer ligt iets hoger dan de bezettingscijfers van het vergelijkbaar aanbod (erkenningscategorie
1,2,4,5 en 6) vóór het EMK: in 2011 bedroeg dit 93,3%, in 2012 92,5%. Deze verhoging kan deels te maken
hebben met de verplichte afbouw die zichtbaar was in het eerste kwartaal kwartaal (i.c. een tijdelijke
‘overbezetting’ van verblijfsmodules)..
Meer dan 70% van de organisaties (44 op 62) haalt een bezettingsgraad hoger dan 90%. Er is geen enkele
organisatie die door instap in het EMK de 80%-norm niet haalt.
7.4.
Het gebruik en de benutting van de modules
7.4.1.
Het gebruik van de module contextbegeleiding (i.f.v. autonoom wonen)
Inhoudelijk
In hoofdstuk 1.3.2. werd reeds uitgebreid toegelicht waarom er gekozen wordt om contextbegeleiding, in zijn
verscheidenheid, als uitgangspunt en basis te beschouwen voor de jeugdhulp. We baseren ons hiervoor op
internationaal onderzoek waaruit blijkt dat interventies in het gezinssysteem effectiever zijn dan
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p50
uithuisplaatsingen. Ook bij een uithuisplaatsing moet dus sterk met en in de context worden gewerkt, zonder
hierbij afbreuk te doen aan de noodzakelijkheid en de goede praktijken van het residentieel werken.
Om dit binnen de erkenningen zichtbaar te maken werd er voor gekozen om de module contextbegeleiding
aan alle hulpverleningstrajecten te koppelen, en dus te expliciteren binnen de vroegere residentiële en
dagcentrumbegeleidingen door de verplichte combinatie contextbegeleiding – verblijf en contextbegeleiding
– dagbegeleiding in groep in te voeren.
De typemodule contextbegeleiding wordt aan de hand van de FID-parameters (frequentie, intensiteit en
duur) onderverdeeld in verschillende intensiteiten. Voor contextbegeleiding gaat dit over drie typemodules
(basis, midden en hoge intensiteit), voor contextbegeleiding in functie van autonoom wonen zijn er 2
typemodules (basis en midden intensiteit), onderverdeeld volgens volgende principes:
Binnen de thuisbegeleidingsdiensten (categorie 5) krijgt 50% van de capaciteit een gewicht van 1 punt
(basisintensiteit), 40% 2 punten (middenintensiteit) en 10% 3 punten (hoge intensiteit)). De
contextbegeleiding gekoppeld aan verblijf vanuit de residenties krijgt het gewicht van de basisintensiteit.
Voor de contextbegeleiding gericht op autonoom wonen wordt de capaciteit van de autonome bzw-diensten
als volgt verdeelt: 20% aan 1 punt, 80% aan 2 punten). We moduleren ook het aanbod gericht op autonoom
wonen vanuit de residenties, telkens voor een gewicht van 1 (basisintensiteit).
Op die manier kon de overstap naar het modulaire systeem voor de autonome mobiele diensten budgettairneutraal doorgevoerd worden.
Afbakening begrip contextbegeleiding
Het begrip ‘contextbegeleiding’ wordt ruim omschreven. Contextgericht werken is namelijk meer dan het
werken met de natuurlijke ouders van een jongere. Om te komen tot een gemeenschappelijke taal tussen
de verschillende werkvormen, werden inhoudelijk volgende uitgangspunten vastgelegd:
-
We begrijpen onder contextbegeleiding de aan hulpverleningsdoelstellingen gekoppelde
begeleidingscontacten in en met het netwerk van de jongere.
-
De individuele begeleidingscontacten met de jongere zijn ook gevat in deze module.
-
Contextbegeleiding kan mobiel (in de context) en ambulant (in de organisatie) gebeuren.
Door contextbegeleiding op deze manier te benaderen willen we naadloos schakelen tussen de
verschillende modules mee mogelijk maken. Het onderscheid tussen contextbegeleiding en
contextbegeleiding in functie van autonoom wonen is inhoudelijk geen noodzaak, maar het is met het oog
op de toekenning van de verblijfssubsidies voor jongeren die autonoom wonen, dat er een afzonderlijke
module ontwikkeld is.
Bezetting contextbegeleiding (i.f.v. autonoom wonen)
Aangezien er voor het EMK geen cijfermateriaal bestond over de bezetting van de contextbegeleidingen
binnen een residentiële of dagcentrumwerking, is het moeilijk om vergelijkende cijfers te geven rond de
totale bezetting van deze modules.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p51
De bezetting van de module contextbegeleiding, gespreid over alle organisaties, is 93,9% en voor
contextbegeleiding in functie van autonoom wonen 89,9%.
De bezettingscijfers van de autonome diensten BZW lagen in 2011 en 2012 respectievelijk op 91% en
87,3%. Het lijkt er dan ook op dat de ombouw van de vroegere BZW-begeleidingen vanuit een
begeleidingstehuis, en de verdere profilering van een aantal organisaties binnen deze module, geen grote
verschuivingen op het vlak van bezetting met zich meegebracht heeft.
Koppeling contextbegeleiding aan registratie
Het registreren van de module contextbegeleiding is gedurende de eerste fase van het EMK een aspect
geweest waarin voortdurende bijsturing noodzakelijk was om de verschillende interpretaties op een goede
manier op elkaar af te stemmen.
Om de resultaten van de registratie interpreteerbaar en vergelijkbaar te maken, wordt er aan de
bovenstaande afbakening van contextbegeleiding een eerder strikte en beperkte omschrijving toegevoegd:
De contacten zijn face-to-face.
De contacten zijn in principe steeds in aanwezigheid van de
jongere/ouder/opvoedingsverantwoordelijke.
Contextbegeleiding kan mobiel (in de context) en ambulant (in de organisatie) gebeuren.
Een begeleidingscontact met bvb. de moeder van twee broers/zussen die in dezelfde
voorziening verblijven wordt geteld als 1 contact.
Er is een neerslag van het contact terug te vinden in het dossier van de jongere.
De individuele begeleidingscontacten worden ook meegeteld.
De praktische toetssteen om het gebruik van deze module aan af te meten wordt bepaald door het gewicht
van de modules contextbegeleiding en contextbegeleiding in functie van autonoom wonen waarvoor een
organisatie erkend is. Door hiervan de som te maken wordt een streefcijfer op organisatieniveau berekend,
gebaseerd op een volledige bezetting.
Dit streefcijfer bepaalt het aantal uur contextbegeleiding dat een organisatie geacht wordt wekelijks te
presteren. Dit streefcijfer wordt op organisatieniveau bekeken, de intensiteit van contextbegeleiding zoals
voorzien in de verschillende modules wordt dus niet gelinkt aan een individuele jongere.
Voorafgaand aan de resultaten van de registraties is het noodzakelijk enkele kanttekeningen te maken om
te komen tot een correcte interpretatie van de cijfers. Aangezien er voor het eerst op een dergelijk grote
schaal geregistreerd wordt binnen organisaties, willen we volgende elementen benoemen die tijdens de
verschillende overlegmomenten aan bod gekomen zijn, om de resultaten in een juiste context te plaatsen:

Opstartgebonden elementen:
-

Bij het introduceren van het registratiesysteem, moesten organisaties het eerste kwartaal
deels met terugwerkende kracht invullen. Doordat het voor veel organisaties bovendien nieuw
was om dit te meten was er een gebrek aan ervaring, cultuur, procedures en werkinstrumenten
om dit op een correcte manier te kunnen uitvoeren.
Afbakening:
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p52
-
-

Werkvormgebonden factoren:
-
-

De grote verschillen in de manier waarop de omschrijving van de mogelijk te registreren
contextbegeleidingsuren geïnterpreteerd werd door de organisaties moest regelmatig
bijgestuurd worden, waardoor er binnen de organisaties zelf regelmatig nieuwe informatie
verstrekt moest worden. Zo was het niet voor iedereen duidelijk dat de uren individuele
begeleiding aan een jongere mee kunnen geregistreerd worden, of werd het begrip ‘context’
zeer nauw geïnterpreteerd.
De afbakening ‘aan doelstellingen gebonden’ bleek te ruim interpreteerbaar.
Er bleken veel vragen rond het registreren van voortrajecten, nazorg en verplaatsingstijd.
Het onderscheid tussen organisaties die verblijf aanbieden (en dus ook makkelijker de
individuele contacten met de jongere kunnen registreren) en de zuiver mobiele organisaties
(die bovendien een hoger gemiddeld streefcijfer hebben) is belangrijk om te maken bij de
interpretatie van de cijfers.
Daartegenover staat dat het voor begeleiders die in een leefgroep werken moeilijker blijkt om
hun individuele contacten te registreren dan voor contextbegeleiders die zich meer op het
trajectniveau kunnen focussen.
Cliëntgerelateerde factoren:
-
-
Een deel van de doelgroep van de bijzondere jeugdzorg kenmerkt zich door een vaak moeilijk
bereikbaar zijn (afspraak afbellen, niet thuis zijn, ziek melden, …). Het aanklampend werken
dat noodzakelijk is om hen te kunnen begeleiden maakt an sich echter geen deel uit van de
registratie..
Voor sommige specifieke doelgroepen is het niet makkelijk om face-to-face contextbegeleiding
aan te bieden. We denken hierbij aan niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, erg jonge
kinderen of jongeren waarbij de familiale context onbereikbaar is.
Rekening houdende met deze elementen moeten volgende cijfergegevens eerder gezien worden als
indicatief, en formuleren we daarna enkele aanbevelingen omtrent het verder conceptualiseren van het
begrip contextbegeleiding.
Uit de resultaten van de registraties kunnen we volgende cijfergegevens destilleren:
gemiddeld aantal uur contextbegeleiding per week
5800
5730
5688
5600
5400
5200
5160
4998
5000
4800
4600
kwartaal 1
kwartaal 2
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
kwartaal 3
kwartaal 4
p53
Er is een duidelijke daling te merken van het aantal gepresteerde uren contextbegeleiding in het derde
kwartaal. Dit wordt door de organisaties toegeschreven aan de vakantieperiode die in dit derde kwartaal
vervat zit.
De totale capaciteit van jongeren, gevat door de EMK-organisaties, is 6342. Voor het vierde kwartaal wil dit
zeggen dat, berekend op een 100% bezetting en volgens de strikte afbakening van face-to-face-contacten,
een jongere gemiddeld 0,9u contextbegeleiding per week krijgt. Wanneer we dit aantal uur afzetten
tegenover de effectieve bezetting van de modules contextbegeleiding en contextbegeleiding in functie van
autonoom wonen (92%), dan stijgt dit naar 1u per week.
Wanneer we de geregistreerde cijfers op organisatieniveau bekijken, en vergelijken met het streefcijfer, dan
kunnen we voor het vierde kwartaal concluderen dat de helft van de organisaties (30/62) het vooropgestelde
streefcijfer behaalt. Er is een lichte groei van het aantal uren contextbegeleiding ten opzichte van het
tweede kwartaal. 60% van de organisaties heeft evenveel of meer contextbegeleidingsuren gepresteerd
dan het tweede kwartaal.
Tijdens de bilaterale gesprekken en in de overlegmomenten met alle betrokkenen bleek dat organisaties de
geregistreerde contacten, en de hieruit voortvloeiende resultaten aangrijpen voor zelfevaluatie. Eerst en
vooral om na te gaan of de resultaten overeenstemmen met de eigen visie, maar ook om gericht bij te
sturen door extra te investeren in het stimuleren van het werken met de context, het correcter registreren of
het aanpassen van bepaalde onderdelen van de werking.
Ondanks het feit dat ongeveer de helft van de organisaties het streefcijfer van het aantal uur
contextbegeleiding niet haalt, blijft het uitgangspunt om te streven naar meer contact met en in de context
onderschreven door zowel de werkgevers als de werknemers.
Organisaties die het streefcijfer wel behalen, geven verschillende redenen hiervoor aan:
-
-
-
Een jarenlange traditie van sterke gerichtheid op de context.
Vorming, training en opleiding van alle medewerkers op dit vlak, zodat deze gerichtheid op het
betrekken van en het werken met de context ingebed is in alle niveaus van de werking.
Het koppelen van aanklampendheid aan een duidelijke agendaplanning: niet enkel de contexten
die moeilijk bereikbaar zijn of zich in een crisissituatie bevinden worden aanklampend benaderd,
ook de andere trajecten worden opgenomen in een duidelijke planning.
Een duidelijke visie op het werken met en in de context en een vertaling hiervan in (het aftoetsen
van) concrete doelstellingen van bij de opstart van een traject zorgen voor het niet uit het oog
verliezen van het contextgericht werken.
Concrete afspraken rond wat begrepen wordt onder contextbegeleiding en een goed systeem om
dit te registreren zorgen voor een correctere registratie van het aantal uur contextbegeleiding.
Een gerichte bijkomende inzet van personele middelen, of het heroriënteren van het takenpakket
van (sommige) begeleiders zorgt voor een grotere investering in het gericht werken met de context.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p54
Evaluatie gebruik contextbegeleiding
Rekening houdende met de bovenstaande kanttekeningen betreffende het opstarten van een nieuw
registratiesysteem, is het belangrijk om zowel de richtlijnen als het instrument bij te sturen aan de hand van
de evaluaties uit 2013, en de manier waarop het concept ‘contextbegeleiding’ ingezet wordt duidelijker in te
bedden in een ruimer kwaliteitsdenken.
Door contextbegeleiding, en de manier waarop het ingezet wordt in een organisatie, duidelijk te koppelen
aan de uitvoering van het sectorale besluit ter uitvoering van het kwaliteitsdecreet, willen we de resultaten
van de registraties onderdeel laten maken van een zelfevaluatie over het gebruik van deze module binnen
de organisaties, en het streven naar optimalisering ervan, onder meer via benchmarking.
In een eerste fase is er daarvoor nood aan meer en correctere cijfers. Door de instap van 95% van de
organisaties in het EMK, en de bijsturing van de afbakening van het begrip en het instrument zelf, zullen de
cijfers van 2014 al betere informatie geven.
Er wordt in de handleiding bij het modulair kwartaal versie 2014 bovendien ruimte gemaakt om zaken te
registreren die breder gaan dan enkel de face to face contacten:
(1) De optioneel te registreren contacten
Gedurende het eerste EMK jaar werden er verschillende redenen aangehaald om ook contacten te kunnen
registreren die niet rechtstreeks face-to-face gebeuren, maar wel nodig om een goeie hulpverlening te
kunnen waarmaken. Dit kan gaan om telefonische gesprekken met de jongere en zijn context of het gebruik
van nieuwe media zoals videocontacten of chatsessies bij hulpverlenende contacten.
Ook hier geldt de voorwaarde dat er een neerslag van het contact terug te vinden is in het dossier van de
jongere.
(2) Organisatiespecifieke registraties
Om het registratie-instrument, en het registreren op zich, niet te tijds- en arbeidsintensief te maken, wordt er
nog steeds niet voor gekozen om alle mogelijke aspecten van de hulpverlening verplicht te laten registreren.
Organisaties kunnen er voor opteren om sommige aspecten zelf te registreren, om een vollediger beeld te
krijgen over wat er inhoudelijk gevat kan worden onder contextbegeleiding. We denken hierbij aan
voortrajecten, nazorg, verplaatsingstijd, contacten met andere professionelen in het kader van de
hulpverlening van de jongere, …
Een vaak terugkomende bemerking tijdens de evaluatie van de module contextbegeleiding (i.f.v. autonoom
wonen) was de vrees dat door de ruime omschrijving van het begrip contextbegeleiding er een nivellering
zou komen tussen verscheidene werkvormen die hun eigen specificiteit hebben. Hieronder kunnen
bijvoorbeeld de verschillende methodieken van intensief kortdurende thuisbegeleiding begrepen worden, net
zoals het al dan niet expliciteren van het onderscheid tussen contextbegeleiding en contextbegeleiding in
functie van autonoom wonen.
Dit is uitdrukkelijk niet de bedoeling, en ook hier maken we de koppeling met het kwaliteitsdecreet waarbij er
gezocht kan worden naar een duidelijk omschreven visie en een streven naar kwaliteitsvolle en efficiënte
contextbegeleiding ten aanzien van wisselende hulpvragen en verschillende doelgroepen.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p55
Door aan de hand van die intensiteiten, een opsplitsing te maken van de typemodule in basis-, midden- en
hoge intensiteit werd er tegemoetgekomen aan de budgetneutraliteit, maar ontstonden er problemen om
naadloos en flexibel te schakelen. Een indicatiestelling volgens modules zou immers inhouden dat een
schakeling van basisintensiteit naar midden- of hoge intensiteit meer administratieve obstakels met zich zou
meebrengen.
Er is daarom voor geopteerd, in samenspraak met de werkgeversorganisaties en gebaseerd op de
ervaringen uit Oost-Vlaanderen, om hier binnen het EMK pragmatisch mee om te gaan en deze opsplitsing
in intensiteiten niet te weerhouden in de toewijzing, en dit zowel voor de modules contextbegeleiding als
contextbegeleiding in functie van autonoom wonen.
Naar aanleiding van de bepaling van art. 12 van het decreet betreffende Integrale Jeugdhulp dat in het
eerste lid vastlegt dat “ De rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening wordt versterkt door :1°
aanpassingen in het onderscheid, vermeld in afdeling 2, waardoor 30% van de niet-residentiële modules
van de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening, rechtstreeks toegankelijk wordt” wordt in
samenspraak met de koepels een nieuwe indeling van typemodules contextbegeleiding opgemaakt die
hieraan tegemoet komt.
7.4.2.
Het gebruik van de module dagbegeleiding in groep
Om het gebruik te meten van de module dagbegeleiding in groep, en om op die manier een beter zicht te
krijgen op de inzet in het eerder groepsgerichte aanbod van de vroegere dagcentrumwerking, werd er aan
de organisaties gevraagd om op organisatieniveau te registreren hoeveel jongeren er per kwartaal effectief
naar de organisatie kwamen.
Net zoals in de andere modules worden de benuttingscijfers afgewogen tegen een 100% bezetting.
We baseren ons voor de verwerking van de gegevens op de resultaten van de eerste fase van het EMK,
waarbij 27 organisaties instapten die een aanbod dagbegeleiding in groep hebben.
Onderstaande grafiek toont de algemene bezetting en benutting van de module. In vergelijking met de
bezetting van de dagcentra in 2011 en 2012 (telkens 95%) is er een stijging naar 98% waar te nemen voor
het aanbod dagbegeleiding in groep in 2013.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p56
bezetting - benutting dagbegeleiding in groep
100,00%
90,00%
80,00%
70,00%
60,00%
50,00%
98%
40,00%
57,7%
30,00%
20,00%
10,00%
0,00%
Bezetting
Benutting
Aangezien er geen benuttingscijfers voor handen zijn uit de periode voor het EMK, kan de benutting hier niet
aan afgetoetst worden. De gemiddelde benutting van de module dagbegeleiding in groep in 2013 was
57,7%. Dit betekent dat een minderjarige gemiddeld 3 op de 5 dagen de organisatie bezoekt. We merken
echter dat er grote verschillen bestaan tussen de organisaties:
benutting dagbegeleiding
120,00%
100,00%
80,00%
gemiddelde benutting
60,00%
minimale waarden
maximale waarden
40,00%
20,00%
0,00%
kwartaal 1
kwartaal 2
kwartaal 3
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
kwartaal 4
p57
De vergelijking tussen enerzijds de gemiddelde waarden en anderzijds de minimale en maximale waarden
leveren voor de module dagbegeleiding in groep resultaten die zeer sterk uit elkaar liggen.
Uit de bilaterale gesprekken komen drie verschillende wijzen van invulling van dagbegeleiding in groep naar
voren die hier een eerste verklaring voor geven:
-
-
-
Een eerder trajectgerichte aanpak binnen een dagbegeleidingsgroep: de focus komt meer te
liggen op het begeleiden van een individueel traject, en het groepsgerichte aanbod is hier
ondersteunend voor.
Een eerder groepsgerichte aanpak binnen een dagbegeleidingsgroep: de focus ligt op de
groepsdynamische aspecten van de werking, en er wordt sterk ingezet op het motiveren van
jongeren om aanwezig te zijn zodat de groep als middel kan ingezet worden.
Het verlaten van de koppeling van de module aan een afdeling op zich, maar het opsplitsen en
toevoegen van modules dagbegeleiding in groep aan multifunctionele units, om flexibele
trajecten nog vlotter mogelijk te maken.
Uit de evaluatie van deze module blijkt dat er zich enkele fundamentele vragen opdringen:
Stemt het aanbod van sommige organisaties nog overeen met hetgeen inhoudelijk bedoeld
wordt met de module ‘dagbegeleiding in groep’?
Moet de afbakening van de module verruimen of verscherpen?
Is het voor verwijzende instanties nog duidelijk hoe het aanbod van dagbegeleiding van een
organisatie er uitziet?
Is het hulpverleningsaanbod voor een cliënt duidelijk?
Net zoals bij de andere modules merken we ook bij dagbegeleiding in groep een lagere benutting in het
derde kwartaal (50% tegenover 58% in het tweede en vierde kwartaal):
12
10
kwartaal 1
8
kwartaal 2
6
kwartaal 3
4
kwartaal 4
2
0
< 45 % 45% - 55% - 65% - 75% - > 85%
55% 65% 75% 85%
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p58
Rekening houdend met de specificiteit van het aanbod (zoals bijvoorbeeld de beperkte actieradius door de
sterke verbondenheid organisatie – cliënt – context – school) en de bovenstaande bevindingen, zal er in
2014 een uitgebreid evaluatietraject aangegaan worden met de organisaties die deze module aanbieden om
aan antwoord te zoeken op vragen rond afbakening, efficiëntie en effectiviteit.
Hiervoor zal er overleg gepleegd worden met de werkgeverorganisaties, het Vlaams
samenwerkingsverband van de dagcentra (het VSD) en het reeds eerder benoemde innovatief project van
MFC Combo. Hierbij zal de positionering ten aanzien van de intersectorale toegangspoort uitdrukkelijk aan
bod komen.
7.4.3.
Het gebruik van de module verblijf
Om het gebruik van de module verblijf te meten wordt er aan de organisaties gevraagd om, behalve hun
input via (bilateraal) overleg, te registreren voor welke periode jongeren zijn toegewezen aan de organisatie
en hoeveel nachten ze er effectief verblijven. Hiermee wordt respectievelijk de bezetting en de benutting
berekend. De resultaten van de benutting worden afgezet tegen een 100% bezetting.
In 2013 zijn er 52 organisaties ingestapt in het EMK die de module verblijf aanbieden. De totale
gemiddelde bezetting van verblijf is 96%. Dit is een lichte stijging in vergelijking met de bezetting van de
begeleidingstehuizen in 2011 en 2012 (respectievelijk 94,4% en 95,1%)
100%
80%
60%
96%
40%
65%
20%
0%
Bezetting
Benutting
De gemiddelde benutting van de module verblijf is 65%. Dit ligt in dezelfde lijn van de resultaten van
eerdere metingen tussen 2007 - 2010, uitgevoerd door het Vlaams Welzijnsverbond. Wanneer we de
toetsingsvoorwaarden van de metingen op elkaar afstemmen (afgezet tegen 100% bezetting en niet tegen
de effectieve bezetting), dan was de gemiddelde benutting in de periode 2007 – 2010 65,3%.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p59
Het effect van het EMK op het rationeler inzetten van de module verblijf kan met andere woorden niet uit
deze cijfers geconcludeerd worden.
Wanneer de gemiddelde benuttingswaarden vergeleken worden met de minimale en maximale waarden,
zijn er grote verschillen in benutting merkbaar:
benutting verblijf
120%
100%
80%
gemiddelde
benutting
minimale
benutting
maximale
benutting
60%
40%
20%
0%
kwartaal 1
kwartaal 2
kwartaal 3
kwartaal 4
Deze verschillen zijn voornamelijk te linken aan de profilering en doelgroep van verschillende organisaties.
De organisaties die rond de maximale benutting van 100% scoren zijn hoofdzakelijk organisaties met een
beperkt aanbod aan modules verblijf, en die zich profileren als aanbod voor jongeren met een zeer beperkt
netwerk of en hulpvraag die een eerder continu verblijf noodzaakt.
Anderzijds kenmerken de organisaties met een gemiddelde benutting onder de 50% zich door een zeer
sterke profilering in het trajectmatig en contextgericht werken, vaak met een moeilijk te bereiken doelgroep.
De 10 organisaties die een gemiddelde benutting lager dan 50% registreren hebben ofwel een CANO-label
of een in verhouding grote cat1bis capaciteit.
Net zoals in de andere modules zien we een lagere benutting tijdens het derde kwartaal: in het tweede en
vierde kwartaal ligt dit op 65%, terwijl in het derde kwartaal er een gemiddelde benutting is van 59%.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p60
benutting verblijf per kwartaal
20
kwartaal 1
kwartaal 2
15
kwartaal 3
10
kwartaal 4
5
0
< 45 % 45% - 55% - 65% - 75% - > 85%
55% 65% 75% 85%
Belangrijk om mee te nemen in de interpretatie van deze cijfers is dat er een strikte afbakening gehanteerd
wordt rond het registreren van het aantal nachten: jongeren die gedurende hun traject in fugue waren,
opgenomen waren in een gemeenschapsinstelling of een dienst psychiatrie, in het ziekenhuis overnachtten
of deelnemen aan een kamp kunnen niet mee geregistreerd worden.
Zowel de organisaties met zeer hoge benuttingscijfers als deze met de lagere benuttingscijfers geven tijdens
het bilateraal overleg aan dat er reeds in 2013 gebruik gemaakt wordt van deze resultaten om de eigen
werking te evalueren en bij te sturen. Enerzijds door te bekijken of er wel voldoende geïnvesteerd wordt in
het zoeken naar nieuwe contexten of het verbindend werken met de eigen context van de jongere,
anderzijds door de mogelijkheden te onderzoeken die een lagere benutting creëren.
We moeten opmerken dat een gemiddelde benutting van 65% betekent dat minderjarigen gemiddeld 4 à 5
nachten per week in de organisaties verblijven. Gezien de versterkte inzet op het betrekken van de context
is dat een aanvaardbaar gemiddelde.
Dit proces zal in de loop van 2014 verder uitgewerkt worden door gerichtere evaluaties van specifieke
doelgroepen. Hiervoor zal er onder meer overleg georganiseerd worden met de CANO-commissie.
In het kader van de afstemming van de EMK-modulering met de modulering voor integrale jeugdhulp werd
er in de eerste fase geen onderscheid gemaakt voor het toewijzen aan verblijf voor 1-3 nachten of verblijf 4-
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p61
7 nachten. Een verdere afstemming met de andere sectoren, in samenspraak met de koepels, moet
toelaten om sectoroverschrijdende combinaties niet alleen inhoudelijk en organisatorisch vlot mogelijk te
maken, maar bovendien transparante en afgestemde subsidieregelgevingen op te maken.
7.4.4.
Het gebruik van de module ondersteunende begeleiding
In het hoofdstuk 2.6 staan de beweegredenen om een module ondersteunende begeleiding vorm te geven,
en de manier waarop dit gebeurde, opgesomd.
Een module ondersteunende begeleiding is vormgegeven aan de hand van 2 parameters: het aantal
jongeren, en het aantal begeleidingsdagen. In één module ondersteunende begeleiding worden minimaal
12 jongeren begeleid gedurende gemiddeld 10 dagen. In totaal moeten er in 1 module ondersteunende
begeleiding dus 120 dagen begeleiding gepresteerd worden.
Binnen het EMK werden er in 2013 82 modules ondersteunende begeleiding erkend, verdeeld over 18
organisaties. In 2014 is hier nog één organisatie bijgekomen met 3 modules.
Omwille van de grote diversiteit van het aanbod dat onder deze module gevat zit, werd er van bij het begin
voor geopteerd om een onderscheid te maken tussen een aanbod dat exclusief gekoppeld wordt aan
jongeren uit de eigen organisatie (‘intern’) en een aanbod dat aangeboden wordt aan externe jongeren. We
kunnen deze opdelen in 4 groepen:

Intern aanbod in CANO-organisaties: alle jongeren van deze afdelingen kunnen gebruik maken van
deze module.

Intern aanbod proeftuin: voorbehouden aan de jongeren die zijn toegewezen aan de proeftuin.

Organisaties die beschikken over verschillende modules, en daarenboven een extern aanbod
ondersteunende begeleiding aanbieden.

Diensten ondersteunende begeleiding: deze organisaties hebben enkel modules ondersteunende
begeleiding. Concreet gaat dit over vzw Alba en vzw aPart, die elk beschikken over 10 modules
ondersteunende begeleiding.
modules ondersteunende begeleiding
40
36
30
20
20
18
10
8
0
Intern
proeftuin
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
extern
D.O.B.
p62
Om te komen tot een correcte interpretatie van de resultaten, koppelen we deze aan de bovenstaande 4
groepen. De parameter ‘aantal minderjarigen’ kon door een aantal onvolledige of foutief geregistreerde
aangiftes niet correct verwerkt worden.
benutting
ondersteunende begeleiding
12
10
totaal organisaties
halen verwachte benutting
8
6
4
2
0
intern

proeftuin
extern
D.O.B.
Intern aanbod, gelinkt aan CANO-organisaties
12 organisaties met een CANO-profiel bieden samen 16 modules ondersteunende begeleiding aan. Van
deze 12 organisaties zijn er 2 die het verwachte aantal begeleidingsdagen niet halen.

Intern aanbod, gelinkt aan de proeftuinen
Aangezien de module ondersteunende begeleiding standaard aangeboden wordt aan alle jongeren die
toegewezen zijn aan deze module, is het aanbod op een dusdanige manier verweven met de dagdagelijkse
werking van de proeftuinen dat het moeilijk is om dit nog afzonderlijk te meten. Het is daarom niet relevant
om de cijfers die hieruit geregistreerd worden te koppelen aan de parameters ‘jongeren’ en ‘dagdelen’
omdat er niet méér jongeren kunnen begeleid worden dan dat er jongeren toegewezen zijn aan de proeftuin,
en er een ruime overregistratie is van het aantal dagen dat een jongere begeleid wordt aangezien het eigen
is aan het doelpubliek dat ze er standaard bijna elke dag zijn. De drie proeftuinen halen dan ook makkelijk
hun streefcijfer van te behalen aantal begeleidingsdagen.

Organisaties met een extern aanbod
Er zijn 10 organisaties die behalve hun regulier aanbod ook een extern toegankelijk aanbod ondersteunende
begeleiding hebben, samen goed voor 36 modules. 5 van deze organisaties behaalden in 2013 het
beoogde aantal begeleidingsdagen.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p63

Diensten ondersteunende begeleiding
De organisaties met een aanbod dat enkel bestaat uit modules ondersteunende begeleiding, vzw aPart en
vzw Alba, werden in hun totaliteit gevat in de andere manier van erkennen en subsidiëren. De stabiliteit die
deze regularisering met zich meegebracht heeft werd door beide omgezet in een zoeken naar een
vernieuwde afbakening van het aanbod en een afstemming van het personeel hierop. Uit bilateraal gesprek
blijkt dat deze heroriëntatie tijd vraagt, en ondersteuning in het zoeken naar de grenzen van dit aanbod en
de daarbij horende doelgroep.
Aangezien beide organisaties erkend zijn voor 10 modules, wil dit zeggen dat ze elk 1200
begeleidingsdagen moeten presteren. Beide organisaties haalden dit cijfer in 2013 (net) niet, wat te
verklaren valt uit bovenstaande kanttekening.
Door de positionering van het aanbod van de module ondersteunende begeleiding in het rechtstreeks
toegankelijk hulpaanbod in het raam van de opstart van integrale jeugdhulp, en de nood aan een verdere
inhoudelijke verfijning van het gedifferentieerd aanbod dat onder deze module kan vallen, werd er in
samenspraak met de organisaties met een extern aanbod een afzonderlijk modulair kwartaal ontwikkeld
voor de verdere opvolging en evaluatie in 2014. Om via de registratie een beter zicht te krijgen op hoe de
verdeling van het aanbod gespreid is, wordt er een onderverdeling gemaakt in volgende clusters

Time out: een ondersteunend aanbod dat er voor zorgt dat een lopend hulpverleningstraject, dat
voortijdig dreigt stopgezet te worden, kan verder gezet worden, door een moment van
perspectiefbiedende reflectie over de hulpverleningsrelatie te installeren bij de minderjarige en de
voorziening van herkomst.

Ontheming: kortdurende of langdurige onthemende projecten in binnen- of buitenland

Korte ervaringstrajecten: individueel opgestelde trajecten op maat, vaak gerelateerd aan het
ervaringsleren.

Dagactivering: via activiteiten worden jongeren gestimuleerd om terug in het reguliere
dagbestedingscircuit van school of werk te stappen.

Andere: mogelijke andere manieren waarop ondersteunende begeleiding ingezet kan worden, en
die niet gevat zitten in de andere clusters.
In de tweede helft van 2014 worden de eerste nieuwe cijfers die uit deze registraties kunnen gefilterd
worden geëvalueerd samen met de organisaties.
Gedurende de eerste fase van het EMK werden de mogelijkheden onderzocht om deze module deels
rechtstreeks of niet-rechtstreeks toegankelijk te maken bij de opstart van integrale jeugdhulp. Om de
noodzakelijke flexibiliteit en snelle inzetbaarheid van deze module te kunnen garanderen, werd er
uiteindelijk voor gekozen om deze module volledig rechtstreeks toegankelijk te maken.
Vanuit de EMK-ervaringen in 2013 worden hierrond volgende voorstellen geformuleerd:
-
De modules ondersteunende begeleiding die enkel bedoeld zijn voor intern gebruik (vb.
CANO,1bis en proeftuin) moeten niet gemoduleerd worden in het kader van de integrale
jeugdhulp. Het aanbod maakt integraal deel uit van de werking, en kan automatisch gekoppeld
worden aan elke jongere zonder dat dit opgenomen staat in een
jeugdhulpverleningsbeslissing.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p64
-
Door het externe aanbod van deze module rechtstreeks toegankelijk te maken bestaat de
mogelijkheid dat er een instroom is vanuit andere sectoren. Toch blijft het uitgangspunt van
deze module dezelfde: er is een gerichtheid op jongeren in problematische leefsituaties, en het
inzetten ervan is enkel mogelijk indien het ondersteunend is aan een reeds lopend
hulpverleningstraject. Het inzetten van deze module als aanbod voor jongeren uit de
bijzondere jeugdzorg blijft dus gestimuleerd, en het zal belangrijk zijn dat organisaties met een
dergelijk aanbod zich duidelijk profileren zodat de juiste hulpverleningsvragen tot bij hen
komen. Door dit ook intersectoraal af te stemmen moet het mogelijk blijven om de focus op de
juiste doelgroep te blijven leggen. Om de impact hiervan te kunnen evalueren is de
mogelijkheid voorzien in het modulair kwartaal om aan te geven via welke aanmelder en vanuit
welke sector een jongere in de organisatie terecht komt.
Om de bezetting van de module ondersteunende begeleiding op een correcte manier te kunnen berekenen
wordt er, naar analogie met de andere organisaties, een 80% grens voorgesteld op de parameter
‘begeleidingsdagen’. De parameter ‘aantal jongeren’ blijft behouden.
In de bilaterale gesprekken met de organisaties geven deze aan dat één van de grote voordelen van de
hererkenningen in het EMK de regularisering is van de projectwerkingen. Door een kader te scheppen
waarbinnen een langdurige erkenning mogelijk is gaat er veel meer tijd naar het effectieve hulpverlenen.
Samengaand met deze hererkenningsoefening van de projectwerking geven organisaties aan dat er in 2013
heel veel geïnvesteerd is in het zoeken naar een juiste profilering van het aanbod dat valt onder hun
ondersteunende begeleiding en de afstemming van de personele inzet op een eventueel wijzigend aanbod.
Verdere opvolging hiervan is voorzien aan de hand van overleg met de organisaties met een aanbod
ondersteunende begeleiding.
7.4.5.
Het gebruik van kortdurend crisisverblijf
Om het gebruik van de module kortdurend crisisverblijf te kunnen registreren werd er in het modulair
kwartaal in 2013 een opsplitsing gemaakt tussen interne en externe crisissen. Onder interne crisissen was
het mogelijk om te registreren hoeveel nachten er crisisverblijf werd ingezet voor jongeren die reeds een
traject lopen binnen de eigen organisatie. Bij externe crisissen konden organisaties registreren hoeveel
nachten er jongeren verbleven die vanuit andere organisaties op time out kwamen, doorverwijzingen via het
crisismeldpunt of rechtstreekse instroom vanuit de jeugdrechtbank.
Bij de verwerking van de resultaten is echter gebleken dat deze gegevens niet of op zeer verschillende
manieren zijn ingevuld, waardoor een verwerking van de registraties voor deze module niet mogelijk is. In
het modulair kwartaal 2014 zijn de mogelijkheden en de instructies aangepast zodat de verwerking van de
resultaten van 2014 moet toelaten om correcte gegevens te genereren.
De evaluatie van het gebruik van deze is omwille van bovenstaande redenen beperkt tot enkele
bemerkingen op verschillende overlegfora en bilaterale gesprekken:
-
Het aanreiken van de mogelijkheid van kortdurend crisisverblijf mag er niet toe leiden dat het
inzetten ervan als eerste mogelijkheid beschouwd wordt. Het optioneel inschakelen van deze
module voor alle hulpverleningstrajecten is daarom niet aan te bevelen.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p65
-
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen crisistime-out en inhoudelijke time-out zoals
bedoeld bij ondersteunende begeleiding.
-
Door het gebruik maken van een module kortdurend crisisverblijf in een andere organisatie
mag er geen dubbel circuit ontstaan van contextbegeleiding. De opdracht voor de organisatie
waar het crisisverblijf plaatsvindt beperkt zich dan ook tot deze module.
-
Het wordt als positief ervaren dat bij crisisverblijf in de gemeenschapsinstelling of de
psychiatrie de maatregel in de organisatie zelf ook kan blijven doorlopen.
-
De verschillende instroommogelijkheden van crisis moeten binnen het modulair kwartaal
duidelijker geregistreerd kunnen worden.
-
In de afstemming met de opstart van integrale jeugdhulp is het belangrijk om een goed
uitgewerkte procedure te voorzien waardoor alle trajecten die hier nood aan zouden hebben
op een snelle en flexibele manier gebruik kunnen maken van kortdurend crisisverblijf.
Om de bezetting van een organisatie te meten zal het aantal effectief ingezette nachten crisisverblijf
meegerekend worden.
8.
De budgettaire impact van het EMK
Behalve de inhoudelijke impact van het erkennen van het aanbod in modules, is de nieuwe manier van
subsidiëren de belangrijkste wijziging door de opstart van het EMK.
Artikel 53septies en bijlage 10 bij het BVR regelen de vernieuwde financiering van de organisaties voor
bijzondere jeugdzorg. De herziening van het subsidiëringsmechanisme moet private initiatiefnemers in staat
stellen om zich daadwerkelijk als sociaal ondernemer te profileren. Hij krijgt een hogere budgettaire
autonomie en responsabilisering waarmee hij een grotere impact op zijn inputgebieden kan uitoefenen. We
trekken hiermee een parallel met de keuzen die gemaakt werden in het traject dat uitmondt in een nieuw
sectoraal uitvoeringsbesluit bij het kwaliteitsdecreet: het vastleggen van de outputgebieden, terwijl de
initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de acties inzake de inputgebieden.
Om dit mogelijk te maken is er gekozen voor een enveloppenfinanciering, bepaald door het volume en de
soort typemodules waarvoor een organisatie erkend is. De tabel in bijlage 1 bevat de forfaitaire subsidie
voor de verschillende modules, waarbij we vertrekken van een vaste personeelskost per gewichtspunt van
7.463,58 euro. Dit is de brutoloonkost voor 0,16 vte met een anciënniteit van 5 jaar, vermeerderd met 3%
forfait, 2,38% tewerkstelling zware beroepen, 0,74% voor bijkomende verlofdagen, 0,301% vervangende
tewerkstelling, managementondersteuning, vormingsbijdrage en 3% voor vervangingen. Voor de vaststelling
van de looncomponent wordt generiek uitgegaan van het barema begeleider klasse 1 (b1c); de huidige,
effectieve invulling ligt 0,3% lager. Op de totale subsidie die een inrichtende macht ontvangt, wordt een
anciënniteitscorrectie toegepast, op basis van de gemiddelde anciënniteit van het totale personeel dat in de
vzw met de subsidie tewerkgesteld wordt . Daarnaast bevat de tabel de weddesupplementen en de subsidie
voor werking, infrastructuur en verblijf. De subsidie voor zakgeld en de verblijfssubsidie voor jongeren die
autonoom wonen, wordt niet in de enveloppe verrekend, maar wordt via een aparte subsidiestroom
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p66
gefinancierd. De subsidiëring van brugpensioenen wordt eveneens post factum en op basis van aparte
verantwoording afzonderlijk geregeld.
Door deze manier van subsidiëren wordt er bovendien tegemoet gekomen aan de verwachtingen van het
VIA 4 – akkoord, zoals omschreven in hoofdstuk 4.3 Veranderende personeelssamenstelling.
De initiatiefnemer kan de enveloppe vrij besteden, voor zoverre er een bestedingsverhouding van minimaal
70% voor personeel en maximaal 30% voor werking wordt gerespecteerd. Hieraan gekoppeld is in de
regelgeving opgenomen dat minimaal 2/3 van het gesubsidieerde personeel voor begeleidende functies
wordt ingezet.
Deze andere manier van subsidiëren zorgt er voor dat een beperkt aantal inrichtende machten, die
voorheen met het volledige aanbod op spilcapaciteiten erkend waren, hun financiering zien verminderen.
Indien de overstap op het niveau van de inrichtende macht, een budgettaire impact geeft van meer dan 0,5
VTE en meer bedraagt dan 1 % van de totale financiering wordt dit beschouwd als aanzienlijk. Het verlies
van de initiatiefnemers die zich in die situatie bevonden werden door middel van het uitbreidingsbeleid
gekoppeld aan de eerste fase van het EMK geneutraliseerd.
De subsidie wordt in voorschotten uitgekeerd. Het bedrag van het maandelijkse voorschot wordt berekend
op een twaalfde van 90% van de jaarlijkse subsidie-enveloppe. Het saldo wordt uitbetaald in het eerste
kwartaal van het volgende jaar.
Verder werd er in het erkennings- en subsidiëringsbesluit een bepaling opgenomen betreffende de
modaliteiten inzake reservevorming vast: de reserve, exclusief het sociaal passief, die een organisatie voor
bijzondere jeugdzorg aanlegt, mag niet meer bedragen dan 75% van de jaarlijkse subsidie. Het sociaal
passief mag niet meer dan 25% van de jaarlijkse personeelskosten bedragen.
Om organisaties te ondersteunen in het omgaan met deze manier van subsidiëren werd er in een
ondersteuningsproject opgemaakt met de drie werkgeverskoepels zoals beschreven in hoofdstuk 3.4.
De totale kost voor een instap van de volledige capaciteit in het modulair kader, inclusief de 7 organisaties
die maar in 2015 toetreden, bedraagt 3 miljoen euro. Dit bedrag is beschikbaar via de input in het Fonds
Jongerenwelzijn van de middelen VIA-4 (2.258.000 euro) en via de regularisering van projecten (750.000
euro).
Evaluatie
Zowel de organisaties, de werkgeverskoepels als de werknemersfederaties geven aan dat een grondige
evaluatie van het financiële aspect van het EMK weliswaar noodzakelijk is, maar dat het onmogelijk is om dit
nu reeds ten gronde te doen. We beschikken namelijk nog niet over voldoende financiële gegevens en
afrekeningen van 2013. Toch kunnen we vaststellen dat er in de loop van 2013 geen bijsturingen
noodzakelijk waren in de enveloppes van organisaties die instapten in het EMK; we ontvingen geen
signalen, noch op macro- noch op mesoniveau, dat de samenstelling en de grootte van de enveloppe
ontoereikend waren.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p67
Uit het overleg met de verschillende betrokkenen kunnen we volgende aandachtspunten naar voor
schuiven, die uitgewerkt zullen moeten worden in een verder evaluatietraject.
-
-
-
-
Is er verdere afstemming mogelijk in de manier van financieren tussen de verschillende
sectoren? Dit kan impact hebben op een verdere flexibilering van hulpverleningstrajecten.
Op welke manier wordt er omgegaan met upgrade-kost (aanpassing van het loonbarema via
het behalen van een ervaringsbewijs of scholing), ziektevervangingen en de component
vrijstelling van prestaties in het kader van de eindeloopbaan binnen de enveloppe?
Uit overleg blijkt dat de organisaties in de eerste fase van het experiment eerder voorzichtig
omgaan met de enveloppe-financiering. Een langere termijn opvolging zal daarom belangrijk
zijn.
Er worden, voornamelijk vanuit de werknemersfederaties, veel vragen gesteld bij de
gehanteerde vork van 70% personele middelen en 30% werkingskosten. Deze verhouding
zouden ze liever veranderd zien naar een 80% - 20% verhouding, terwijl in andere
welzijnssectoren een 70% - 30% verhouding gehanteerd wordt.
Om dit enerzijds
intersectoraal af te stemmen, anderzijds goede bestaande praktijken niet onmogelijk te maken
en de werkdruk goed te kunnen monitoren zal er een verdere evaluatie nodig zijn, waarbinnen
ruimte gemaakt kan worden voor een procedure om uitzonderingen mogelijk te maken.
Zoals omschreven in hoofdstuk 4.3 kan een verdere afbakening van het begrip ‘begeleidende
functies’ bijdragen tot een duidelijk inzet ten aanzien van de cliënten.
De evaluatie van de financiële aspecten zoals hierboven beschreven zal onderdeel uitmaken van een
continu proces, dat mede gekaderd moet zijn in het reeds eerder beschreven kwaliteitsconcept. Het lijkt
daarom niet noodzakelijk en opportuun om op korte termijn grote bijsturingen te installeren.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p68
9.
Conclusie en aanbevelingen
Aan de grondslag van het EMK liggen enkele belangrijke gelijklopende bewegingen naar een veranderend
jeugdhulpverleningslandschap. Door niet te opteren voor een versnipperde aanpak, maar te kiezen voor
een gefaseerde, allesomvattende wijziging ten gronde, met aandacht voor zowel het inhoudelijke als het
budgettaire aspect, heeft het EMK op een positieve manier op deze aanleidingen kunnen inspelen. De
aanpak van permanent overleg en continue afstemming creëerde een draagvlak dat onontbeerlijk is om een
dergelijk traject op een goede en duurzame wijze te implementeren.
Het is onmiskenbaar te vroeg om na een eerste fase van 14 maand te kunnen spreken over een definitieve
eindevaluatie. Uit de gegevens die we op basis van de intervisiegesprekken, bevragingen en overleg- en
evaluatiemomenten verkregen hebben blijkt er echter geen nood tot een acute bijstelling. Het feit dat er in
een eerste fase 75% van de capaciteit ingestapt is en momenteel reeds 95%, geeft een stabiele basis voor
deze bevinding.
We hebben, gezien de evaluatie en opvolging en gezien de al ingestapte capaciteit 95% van het totaal
bedraagt, geen enkele indicatie om artikel 53decies van het erkennings- en subsidiëringsbesluit niet toe te
passen. Dit artikel bepaalt dat, in geval van een positieve evaluatie, alle betrokken organisaties ambtshalve
in het modulair kader instappen op 31 december 2014. De kost om deze volledige instap te realiseren kan
integraal binnen de begrotingskredieten van het Fonds Jongerenwelzijn gedragen worden.
Toch zal een permanente monitoring noodzakelijk zijn, waarin er net zoals in de eerste fase een grote
betrokkenheid zal gevraagd worden van relevante actoren zoals de koepels en de vakbonden. Ook de
veranderingen die de opstart van Integrale Jeugdhulp met zich meebrengt zullen verdere afstemming
vragen. Daarom is er een duidelijk kader van aangepaste opvolgstructuren opgesteld.
Wanneer we de verwachtingen die naar aanleiding van dit rapport door de Vlaamse Regering geëxpliciteerd
17
werden in artikel 53novies van het erkennings- en subsidiëringsbesluit kort overlopen kunnen we stellen
dat:



De budgettaire impact van de opstart van het EMK niet afwijkt van de vooropgestelde begroting,
noch op het niveau van de individuele organisatie, noch op het Vlaamse niveau.
Omtrent het gebruik van de modules is er geen wijziging in de bezettingscijfers. Aangezien we over
weinig cijfers beschikken over de benutting vóór het EMK, is vergelijken moeilijker. Inzake de
benutting van verblijf lijkt de situatie echter onveranderd.
Het is duidelijk dat, op het vlak van inhoudelijke en organisatorische impact op voorzieningen, een
instap in het EMK voor elke organisatie een veranderingsproces in gang zet, versterkt of versnelt.
De manier waarop, en de snelheid waarmee dit proces zich voltooid is erg verschillend. De goede
praktijken en de meerwaarde van de versterking inzake contextbegeleiding zullen pas op langere
termijn geëvalueerd kunnen worden.
17
Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de
erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, wat betreft het
inschrijven van de mogelijkheid tot een experimenteel modulair kader.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p69
Behalve de vaststelling dat de eerste fase te kort is om te kunnen spreken over een definitief
evaluatierapport, kunnen we toch enkele inhoudelijke en regelgevende voorstellen naar voren schuiven aan
de hand van de reed opgedane ervaringen.
Op het vlak van een verdere regelgevende en legistieke fijnstelling is er eerst en vooral nood aan een
coördinatie van het erkennings- en subsidiëringsbesluit. Dit besluit is de voorbije jaren herhaaldelijk
aangepast, met de legistieke verankering van het EMK als voorlopig eindstadium. Deze vele wijzingen
leidden tot een weinig transparante en onleesbare regelgeving die noopt tot een, zo luidde ook de duidelijke
vraag van het Raadgevend Comité van Jongerenwelzijn, een verregaande herstructurering en coördinatie.
In deze coördinatiebeweging kan een aantal andere elementen ingeschoven worden:
De volledige integratie van de diensten crisishulp aan huis (als typemodule voor de
organisaties voor bijzondere jeugdzorg) en de diensten herstelgerichte en constructieve
afhandeling (omwille van de eigenheid en finaliteit als apart soort voorziening) naar een
volledige afstemming van regelgeving komen, en kunnen de anciënniteitsbepalingen op het
niveau van de inrichtende mocht gelijkgeschakeld worden.
Het afstemmen van de bepalingen inzake de programmatie van het aanbod. De momenteel
maximaal te erkennen capaciteit van 6.000 eenheden moet vertaald worden naar het modulair
kader. Het puntensysteem dat het budgettaire gewicht bepaalt van de typemodules kan
hiervoor gebruikt worden.
De huidige overtalregeling is administratief belastend voor de organisaties en de
administratieve diensten van Jongerenwelzijn. Ook de manier van erkennen en toewijzen, in
het begeleiden van jongeren in trajecten waarin modules in- en uitgeschakeld kunnen worden,
creëert een nood om de procedures om overtal aan te vragen te wijzigen zodat een efficiënt en
rationeel gebruik van het aanbod niet bemoeilijkt wordt. Door organisaties toe te laten om tot
maximaal 110% van de maximaal erkende capaciteit te kunnen opnemen, moet het mogelijk
zijn om hier flexibeler op in te spelen.
Op budgettair vlak dient er, op basis van de richtlijnen van Begroting, een aanpassing te
komen van de reservebepalingen zoals vastgelegd in §13 van artikel 53septies van het BVR.
We verwijzen hiervoor naar artikel 5 §3 van het basisbesluit van de Vlaamse Regering
betreffende de algemene regels inzake subsidiëring dat de contouren hiervoor vastlegt.
Verder zal het noodzakelijk zijn om een afwijking op de 70%-norm van de aanwending van de
subsidiëring voor personeelskosten mogelijk te maken. De regelgeving moet een bepaling
bevatten die het mogelijk maakt dat organisaties die net omwille van hun specificiteit en
goede praktijken in het kader van de vermaatschappelijking van zorg niet kunnen voldoen aan
deze norm een afwijking kunnen bekomen via een gemotiveerde aanvraag.
Op inhoudelijk vlak kan er, aansluitend bij dit spanningsveld rond de besteding van de middelen aan
personeelskosten een traject gelopen worden met alle betrokkenen om in consensus vast te leggen wat
precies begrepen kan worden onder ‘begeleidende functies’.
Om op een correcte manier om te kunnen gaan met de registratie en finaliteit van de bepalingen rond het
gebruik van uren contextbegeleiding, lijkt het aangewezen om deze te beschouwen als procesindicator die
geplaatst kan worden naast andere gegevens zoals cliënttevredenheid en resultaten van hulpverlening.
Door het aantal uur contextbegeleiding uit de erkenningsregelgeving te halen, maar te blijven koppelen aan
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p70
de modules in Integrale Jeugdhulp en aan het kwaliteitstraject kan het positief stimuleren van
contextbegeleiding gevat worden in een zowel kwalitatieve als kwantitatieve opvolging.
Uit de bevindingen rond contextbegeleiding in het rapport blijkt dat de huidige opdeling in 3 intensiteiten niet
werkbaar is om flexibele trajecten en hulpverlening op maat optimaal in te vullen. Om de huidige
pragmatische manier van hiermee om te gaan (de toewijzing gebeurt op basis van een generieke module
contextbegeleiding; de intensiteit van de hulpverlening wordt beheerd op organisatieniveau) te kunnen
overstijgen is er nood aan een actualisering van de regelgeving, die rekening houdt met een duidelijke
positionering van kortdurende intensieve thuisbegeleiding en het proefproject positieve heroriëntering.
Binnen ditzelfde kader kan er uitvoering gegeven worden aan het eerste lid van artikel 12 van het decreet
18
betreffende Integrale jeugdhulp dat bepaalt dat 30% van de niet-residentiële modules van de niet
rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening, rechtstreeks toegankelijk wordt.
Wat de typemodule contextbegeleiding in functie van autonoom wonen betreft zijn er gesprekken lopende
met de sectorale Federatie voor Begeleid Zelfstandig Wonen, aangevuld met ad hoc-onderzoek naar
gelijkenissen en verschillen in doelgroep, methodieken, middelen en finaliteit van autonoom wonen binnen
Jongerenwelzijn en het algemeen welzijnswerk. Aan de hand hiervan kunnen verdere inhoudelijke keuzes
gemaakt worden. Eenzelfde traject is lopende rond de typemodule dagbegeleiding in groep.
Om te kunnen komen tot een hulpverlening op maat van alle jongeren, zal er voornamelijk rond de
typemodule verblijf verdere afstemming noodzakelijk zijn met andere sectoren. Dit moet toelaten om
sectoroverschrijdende combinaties niet alleen inhoudelijk en organisatorisch vlot mogelijk te maken, maar
bovendien transparante en afgestemde subsidieregelgevingen en procedures ter afhandeling van
kinderbijslag en gebruikersbijdragen op te maken.
Binnen het veranderend hulpverleningslandschap is er een nog grotere nood gekomen aan goede
afstemming en een coherent beleid. Door een versterking van de regionale verantwoordelijkheden en
engagementen, onder andere op het vlak van innovatie, een gebalanceerd werkingsgebied en een gerichte
keuze inzake de inzet van modules, moet er hier kunnen aan tegemoet gekomen worden. Om te komen tot
een dergelijke coherente en afgestemde aanpak verwijzen we naar het actieplan van de jeugdhulp dat
momenteel gefinaliseerd wordt en dat een strategisch en operationeel kader zal bieden voor de uitwerking
van de inhoudelijke trajecten, binnen een Integrale Jeugdhulp.
Ten slotte moeten we er op wijzen dat het experimenteel modulair kader een fundamentele wijziging is in de
wijze waarop het aanbod vanuit het perspectief van erkenning en subsidiëring vorm krijgt. We spelen met
andere woorden in op de vraag naar andere hulpverlening. We kunnen echter niet blind zijn voor persistente
signalen dat er ook nood is aan méér hulpverlening, en dat er met andere woorden een bijkomende input
nodig zal zijn om de zorg bereikbaar en beschikbaar te houden.
18
Decreet betreffende Integrale Jeugdhulp, 12 juli 2013
http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/ijh/vlaanderen/documentenregelgeving/20130913_decreet_staatsblad.p
df
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p71
Bijlage 1
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be
p72