Het Experimenteel Modulair Kader Evaluatierapport 1 januari 2013 – 1 maart 2014 Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p1 Inhoudstafel Inleiding …………………………………………………………………………………………… 3 1. Situering ……………………………………………………………………………………… 1.1. Concrete aanleidingen……………………………………………………………………… 1.2. Achterliggende evoluties…………………………………………………………………… 1.3. Het kader……………………………………………………………………………………... 1.3.1. Experimenteel…………………………………………………………………………… 1.3.2. Modulair………………………………………………………………………………… 4 4 5 7 7 8 2. Opstart EMK………………………………………………………………………………….. 2.1. Besluitvorming………………………………………………………………………………... 2.2. Kennisgeving…………………………………………………………………………………. 2.3. Erkenning……………………………………………………………………………………… 2.3.1. Convenant……………………………………………………………………………….. 2.3.2. Innovatieve projecten…………………………………………………………………… 2.3.3. Flexibele inzet…………………………………………………………………………… 2.4. Een modulair kader voor andere werkvormen……………………………………………. 2.5. Ombouw van het aanbod……………………………………………………………………. 2.6. Het EMK-aanbod in cijfers…………………………………………………………………... 10 10 10 11 11 12 15 16 18 19 3. 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. Opvolging, ondersteuning en bijsturing……………………………………………………. Infomomenten………………………………………………………………………………… Overleggroepen………………………………………………………………………………. Ondersteunende teksten……………………………………………………………………... Ondersteuningsproject werkgeverskoepels………………………………………………... Ondersteunend aanbod 2014……………………………………………………………….. 24 24 25 28 28 30 4. 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. Evaluatie EMK op organisatieniveau………………………………………………………… Veranderend aanbod…………………………………………………………………………. Veranderende organisatiestructuren………………………………………………………… Veranderende personeelssamenstelling……………………………………………………. Impact op personeel…………………………………………………………………………… 30 30 32 33 35 5. Inhoudelijke aspecten EMK………………………………………………………………….. 37 6. Evaluatie EMK voor verwijzende instanties………………………………………………… 44 7. Het gebruik van de modules………………………………………………………………… 7.1. Motivering……………………………………………………………………………………… 7.2. Het instrument………………………………………………………………………………… 7.3. De bezetting…………………………………………………………………………………… 7.4. Het gebruik en de benutting van de modules……………………………………………… 7.4.1. Het gebruik van ‘contextbegeleiding (i.f.v. autonoom wonen)’……………………… 7.4.2. Het gebruik van ‘dagbegeleiding in groep’……………………………………………. 7.4.3. Het gebruik van ‘verblijf’…………………………………………………………………. 7.4.4. Het gebruik van ‘ondersteunende begeleiding’……………………………………….. 7.4.5. Het gebruik van ‘kortdurend crisisverblijf’……………………………………………… 47 47 47 49 50 50 56 59 62 65 8. 9. 66 69 De budgettaire impact van het EMK…………………………………………………………. Conclusie en aanbevelingen…………………………………………………………………. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p2 Inleiding Met de rondzendbrief ‘het experimenteel modulair kader’ en de nota “Hertekening van het private aanbod Jongerenwelzijn: naar een modulair kader” van 18 juli 2012 kon de sector voor het eerst kennismaken met het concept ‘Experimenteel Modulair Kader’ (EMK). Met haar besluit van 11 januari 2013 heeft de Vlaamse 1 Regering in het erkennings- en subsidiëringsbesluit van de bijzondere jeugdbijstand een experimenteel modulair kader ingeschreven. Met dit kader wordt het mogelijk om organisaties voor bijzondere jeugdzorg te erkennen, waarvan een modulaire beschrijving van het aanbod de basis vormt voor het erkennen en subsidiëren. In 2013 stapte 75% van de capaciteit in, begin 2014 is 95% van het private aanbod van Jongerenwelzijn ingestapt in dit verhaal. Het EMK werd vanaf 1 januari 2013 operationeel. Aangezien het om een ingrijpende en fundamentele wijziging gaat, onder andere betreffende de wijze waarop het privaat aanbod erkend en gesubsidieerd wordt, heeft de Vlaamse Regering expliciet de keuze gemaakt om het modulair kader als experiment in de regelgeving in te schrijven met duidelijke verwachtingen inzake de opvolging en de evaluatie. Deze 2 verwachting wordt geëxpliciteerd in het BVR , waarin gesteld wordt dat er uiterlijk op 1 maart 2014 een globaal evaluatierapport voorgelegd moet worden aan de Vlaamse Regering, dat minimaal de volgende items omvat: de budgettaire implicaties op sector- en organisatieniveau; een overzicht van het gebruik van de modules; de inhoudelijke en organisatorische implicaties op organisatieniveau; desgevallend voorstellen ter optimalisering van de regelgeving. De impact van het Experimenteel Modulair Kader op de gebruiker valt buiten de scope van dit evaluatierapport, aangezien dit reeds ten gronde werd geanalyseerd in het raam van het proefproject MFC. Het evaluatierapport baseert zich hoofdzakelijk op de resultaten die bekomen zijn in de eerste fase van het EMK, waarbij 63 voorzieningen erkend werden als EMK organisaties in 2013. Om dit evaluatierapport correct te kaderen bevat het eerste hoofdstuk een uitgebreide situering binnen aan de grondslag liggende en samenlopende concepten. In hoofdstuk 2 wordt er een toelichting gegeven bij de manier waarop de hererkenning vorm kreeg en welke impact dit heeft gehad op het beschikbare aanbod. Hoofdstuk 3 geeft weer via welke kanalen de opvolging, ondersteuning en bijsturing gehanteerd werd. De organisatorische impact voor de deelnemende voorzieningen wordt toegelicht in hoofdstuk 4, de manier waarop de inhoudelijke kernaspecten van het EMK toegepast worden in hoofdstuk 5. De evaluatie van de wijzigende realiteit voor de verwijzende instanties wordt besproken in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 is er een kwalitatieve en kwantitatieve bespreking van het gebruik van de verschillende modules. De voorlopige impact van een andere manier van subsidiëren, en het verder te bewandelen evaluatietraject hierin is het onderwerp van hoofdstuk 8. Alvorens over te gaan tot een slotbeschouwing worden in hoofdstuk 9 het verdere opvolgingstraject en enkele beleidsaanbevelingen geformuleerd. 1 Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, wat betreft het inschrijven van de mogelijkheid tot een experimenteel modulair kader. 2 Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, wat betreft het inschrijven van de mogelijkheid tot een experimenteel modulair kader. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p3 1. Situering De aanleiding voor het ontwerpen van een experimenteel modulair kader is tweeledig: enerzijds is ze ingebed in een bredere en noodzakelijke beweging: de aangekondigde versterking van het residentiële aanbod, de uitvoering van het VIA-akkoord en de noodzaak tot regularisering van de projectwerking. Deze concrete aanleidingen hebben mee het tempo van de implementatie van het EMK bepaald. Anderzijds ligt de ontwikkeling ervan in het verlengde van enkele belangrijke evoluties binnen de jeugdzorg. 1.1. Concrete aanleidingen Residentieel uitbreidingsbeleid 2013 – 2014 Het uitbreidingsbeleid wordt gekoppeld aan een streven naar een zo efficiënt mogelijke inzet van het budget en een rationeler gebruik van de capaciteit. Vorige uitbreidingsrondes hebben aangetoond dat we inzake rationaliteit en efficiëntie, omwille van de zogenaamde spilcapaciteiten, de limieten hadden bereikt. De uitbreiding werd daarom geconcretiseerd volgens volgende krachtlijnen: - Lineaire subsidiëring per capaciteitseenheid, in tegenstelling tot het huidige stelsel met spilcapaciteiten. Conform het VIA 4 akkoord, met aandacht voor uitbreiding, managementondersteuning, en versterking van het personeelskader (en meer specifiek naar begeleidende functies). De manier waarop deze uitbreidingsronde vorm gekregen heeft staat uitgebreid beschreven in de rondzendbrief ‘Experimenteel modulair kader Jongerenwelzijn’ van 18 juli 2012. Projectwerking De motie van aanbeveling betreffende de maatschappelijke beleidsnota jeugdzorg van het Vlaams 3 Parlement van 5 juli 2011 formuleerde een duidelijke aanbeveling om de ontwikkeling van de pedagogische projecten te stimuleren, te coördineren en de continuïteit in de werking te garanderen van de organisaties die dergelijke projecten aanbieden. Met het EMK wilden we de projectwerkingen die hun efficiëntie en effectiviteit bewezen hadden regulariseren door het opmaken van een module ondersteunende begeleiding. Deze beide aanleidingen hebben mee het tempo bepaald waarmee het experimenteel modulair kader ontwikkeld is, en hiermee samenhangend de eerder korte termijn waarop het geïmplementeerd werd. Binnen dit tijdsbestek ging veel aandacht naar de wisselwerking met enkele belangrijke gelijklopende evoluties binnen de jeugdzorg. 3 Stuk 1190 (2010 – 2011) – nr. 5 Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p4 Achterliggende evoluties 1.2. Hertekening van het aanbod In de loop van 2010 en 2011 werden gedurende de werkzaamheden en de vele hoorzittingen van de commissie ad hoc jeugdzorg in het Vlaams Parlement de politieke verwachtingen inzake de verdere ontwikkelingen van de sector en de nood aan een grondige hertekening van het aanbod in de jeugdhulp 4 kenbaar gemaakt. Ook uit de motie die hierop volgde, blijkt dit duidelijk. Het ontwikkelen van meer flexibele zorgvormen, het opheffen van belemmerende factoren in de regelgeving, het verschuiven naar een modulaire organisatievorm met aangepaste financiering die noodzakelijk is om de voorzieningen rationeel te laten evolueren, het heroriënteren van het aanbod in functie van vraagsturing,… worden in de motie als aanbevelingen naar voren geschoven. Staten-Generaal Jeugdhulp ‘Met de Kracht van de jeugd!’ 5 De Staten-Generaal Jeugdhulp ‘Met de kracht van de jeugd!’ formuleert verschillende krachtige conclusies en doelstellingen. Het experimenteel modulair kader wil een kader vormen waarbinnen verschillende beleidslijnen geoperationaliseerd kunnen worden. We denken hierbij in het bijzonder aan volgende doelstellingen: We organiseren en bieden zorg op maat aan kinderen, jongeren, hun ouders en het gezin. Om vraaggericht en op maat te kunnen werken zal het jeugdhulpaanbod omgezet moeten worden in modules. Voor de verbinding tussen deze modules inspireren we ons op het experiment inzake de multifunctionele centra. We voeren een systeem van modulaire erkenning en financiering in. Het inhoudelijk opschuiven naar de organisatie van zorgtrajecten door het mogelijk maken van flexibel in te zetten en te combineren modules, betekent de introductie van een transparante en aangepaste financiering. Logischerwijze impliceert dit organisatiemodel een financieringsmodel dat responsabilisering en flexibiliteit mogelijk maakt. We ontwikkelen in overleg een gemeenschappelijke visie op sociaal ondernemerschap. Een modulair organisatiemodel met het daaraan gekoppelde financieringsmechanisme krijgt vorm binnen een klimaat van sociaal ondernemerschap. De modulaire financiering laat toe dat initiatiefnemers een grotere bewegingsruimte krijgen bij het inzetten van hun zorgaanbod en het voeren van een modern personeels- en middelenbeleid. Sociaal ondernemerschap is enkel mogelijk bij een gewijzigde rol van jeugdhulpaanbieders en overheid. Sociale ondernemers worden geresponsabiliseerd en krijgen voldoende managementruimte om zelf accenten te leggen en opportuniteiten te benutten en om intersectoraal te werken. We organiseren een jeugdhulp waarbij de contextbegeleiding, in zijn verscheidenheid, de basis vormt. Er wordt verder gewerkt op zaken die voorheen met zorg werden opgebouwd en hun nut hebben bewezen. We ontwikkelen instrumenten om innovatie in de jeugdhulp te faciliteren. Elke voorziening staat voor de uitdaging om zijn werking blijvend in vraag te stellen en te innoveren. Binnen het experimenteel modulair kader wordt hiervoor niet alleen het sociaal 4 Maatschappelijke beleidsnota Jeugdzorg, Motie van aanbeveling, stuk 1190 (2010-2011) – Nr. 6. https://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/over-ons/staten-generaal-jeugdhulp/ 5 Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p5 ondernemerschap naar voor geschoven, maar wordt er een financieringssysteem ontwikkeld waarin ruimte is voor innovatie. Sectoraal uitvoeringsbesluit bij het kwaliteitsdecreet 6 In het traject naar een uitvoeringsbesluit voor de bijzondere jeugdzorg bij het geharmoniseerde kwaliteitsdecreet, verschuift de aandacht van de input naar de output. Door de focus te leggen op een goed uitgewerkt kwaliteitsmanagementsysteem en het belang van een continue zelfevaluatie centraal te stellen, wordt het de verantwoordelijkheid van de voorziening om zelf te bepalen op welke manier het kwaliteitsbeleid in uitvoering gebracht wordt. De participatie en betrokkenheid van zowel gebruikers, medewerkers als de ruimere maatschappij zullen hierin een belangrijke rol spelen. Binnen datzelfde kader past de responsabilisering van de organisaties als sociaal ondernemer voor de inputgebieden, waar onder andere de nieuwe manier van financieren kan onder gevat worden. Integrale jeugdhulp De modulaire erkenning en financiering van organisaties hangt uiteraard samen met de moduleringsoefening in functie van Integrale Jeugdhulp. De keuze tot een aanbodsomschrijving in modules, en in het bijzonder voor wat de afbakening in frequentie, intensiteit en duur betreft, is compatibel met de intersectorale consensus ter zake. MFC – experiment In het proefproject multifunctionele centra, dat gedurende vijf jaar liep, werd het aanbod van de deelnemende organisaties, los van erkenningscategorieën, omschreven in functies, zorg-modaliteiten en bandbreedtes om flexibele trajecten mogelijk te maken waarbij naadloos geschakeld kan worden tussen residentiële, ambulante en mobiele zorg. 7 Uit het eindrapport “Eindevaluatie van het proefproject Multifunctionele centra (MFC)” kan geconcludeerd worden dat: multifunctionele centra er effectief voor zorgen dat er minder breuken in hulpverleningstrajecten ontstaan; er meer afgesproken beëindigingen van hulpverleningstrajecten zijn en dat die in aanzienlijke mate een vervolg kennen in de rechtstreeks toegankelijke hulpverlening of dat er geen vervolghulp noodzakelijk is; de tevredenheid bij zowel de voorziening, de verwijzende instantie als de cliënt en zijn gezin groot is; er voorzichtig kan aangenomen worden dat de begeleidingstijden korter worden. Rekening houdende met deze positieve resultaten, en met het feit dat het experiment afliep op 31 december 2012, was het evident dat we de meerwaarde van deze werkwijze verder wilden implementeren, en noodzakelijk om een kader te realiseren waarbinnen niet enkel de mfc-organisaties maar ook de ruimere sector gevat kan worden. 6 7 Decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van gezondheids- en welzijnsvoorzieningen https://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/assets/docs/hulp/mfc/finaal-eindrapport.pdf Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p6 Aanbevelingen onderzoek flexibele norm 8 In 2010 werd een onderzoek uitgevoerd naar het gebruik en de gevolgen van de flexibele norm , die voorzieningen in staat stelt om effectief en meer in de context te werken, door tot op zekere hoogte afwezigheidsdagen met aanwezigheidsdagen gelijk te stellen. De globale conclusie luidt dat voorzieningen kunnen onderscheiden worden in enerzijds initiatieven die de residentiële component als perspectiefbiedend (gezinsvervangend) inzetten en anderzijds initiatieven die de residentiële poot van de werking als contextondersteunend hanteren. Het rapport beveelt aan dit onderscheid explicieter te maken en het daadwerkelijk stimuleren van het contextgericht te versterken door regelgevende belemmeringen weg te halen. Uit internationaal onderzoek blijkt bovendien dat interventies in het gezinssysteem effectiever zijn en dat er ook bij een uithuisplaatsing sterk met en in de context moet worden gewerkt. Kostenefficiëntie De flexibiliseringsbewegingen die de voorbije jaren ontstaan zijn, hebben er toe geleid dat het mogelijk geworden is om binnen een residentiële maatregel trajecten in de context te begeleiden ( zowel in het gezin en de ruimere context, als in de autonome woonst bij begeleid zelfstandig wonen). Hierdoor worden in sommige gevallen mobiele trajecten gerealiseerd aan de kost van residentiële plaatsen. De evoluties van de jeugdzorg moeten daarom, naast de inhoudelijke impactinschatting, ook beschouwd worden vanuit het perspectief van kostenefficiëntie. In een modulair kader wordt het residentieel aanbod meer en gerichter ingezet op verblijf, en gekoppeld aan een afzonderlijke module contextbegeleiding. 1.3. Het kader De verschillende hierboven geschetste lijnen werden in één globaal voorstel geïntegreerd, in de vorm van een Experimenteel Modulair Kader. 1.3.1. Experimenteel Hoewel er van bij de start een duidelijk draagvlak in de sector leek voor deze inhoudelijke bewegingen, werd van bij de aanvangsfase van het EMK de nadruk gelegd op het experimentele karakter, om voldoende aandacht te kunnen schenken aan opvolging, evaluatie en bijsturing tijdens het implementatieproces, zodat dit kwaliteitsvol en gefaseerd kan gebeuren. Op deze manier konden, naar analogie met het MFC-proefproject, de gevolgen vanuit de praktijk in kaart gebracht worden, én kon de nieuwe regelgeving geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd worden. Omwille van deze reden werd er geopteerd voor een gefaseerde besluitvorming en een gefaseerde instap. In geval van positieve evaluatie door de Vlaamse Regering van het evaluatierapport worden uiterlijk op 31 december 2014 alle erkende voorzieningen van de categorieën 1, 2 en 4 tot en met 6 erkend als organisaties voor bijzondere jeugdzorg. 8 ‘Evaluatie van de flexibele norm, zoals opgenomen in het ministeriële besluit van 14 april 2008 tot gelijkstelling van bepaalde dagen afwezigheid met werkelijke aanwezigheid in het raam van de subsidies voor het verblijf van de minderjarigen in de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand van de categorieën 1 en 2.’ Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p7 1.3.2. Modulair Rekening houdend met de hierboven geschetste evoluties, werd er gekozen voor een aanbodsomschrijving, erkenning en financiering van organisaties gebaseerd op modules. De afbakening in frequentie, intensiteit en duur (FID-parameters) van deze modules is compatibel met de afstemming van het aanbod van de betrokken sectoren op basis van intersectoraal afgesproken moduleringsregels, om op deze manier combinaties mogelijk te kunnen maken en het hulpverleningstraject vlotter te kunnen afstemmen op de hulpvraag . De techniciteit van de koppeling van gewichten en punten aan de FID-parameters van de typemodules, de manier waarop de herziening van het financieringsmechanisme hier aan gekoppeld is en de spelregels voor een correcte ombouw van het aanbod van de voorzieningen worden uitgebreid toegelicht in de nota ‘Hertekening van het private aanbod Jongerenwelzijn: naar een modulair kader’ van 18 juli 2012. Om alle componenten van het hulpverleningsaanbod te kunnen omvatten, zonder te vervallen in een onoverzichtelijk geheel van naast elkaar bestaande vormen en methodieken, is er gekozen om slechts een beperkt aantal typemodules uit te werken. Deze typemodules worden, waar relevant, nog verder gedifferentieerd a.d.h.v. de FID-parameters. De typemodules die van toepassing zijn binnen het EMK kunnen samengevat worden in volgende 6 groepen: Contextbegeleiding Contextbegeleiding wordt gezien als de centrale module binnen het vernieuwde hulpverleningslandschap. Contextbegeleiding omvat wat vroeger benoemd werd als thuisbegeleiding, gezinsbegeleiding, netwerkbegeleiding, … Het is dus veel ruimer dan enkel de contacten met de vader en/of moeder. We begrijpen onder contextbegeleiding de aan hulpverleningsdoelstellingen gekoppelde begeleidingscontacten in en met het netwerk van de jongere. Dit betekent dat ook hulpverleningscontacten met school, CLB, de sociaal werker, de vertrouwenspersoon van de jongere, …hiermee gevat worden. Ook de individuele begeleidingscontacten met de jongere zijn gevat in deze module. De contacten die vervat zitten in deze module zijn in principe face-to-face. Contextbegeleiding kan mobiel (in de context) en ambulant (in de organisatie) gebeuren. De typemodule contextbegeleiding wordt aangeboden in 3 intensiteiten (basis, midden en hoog). Het gebruik hiervan wordt verder toegelicht in hoofdstuk 7.4.1. Contextbegeleiding in functie van autonoom wonen Deze typemodule omvat de vroegere BZW-begeleidingen, zowel vanuit de erkende diensten voor begeleid zelfstandig wonen (categorie 6) als vanuit de begeleidingstehuizen. Deze typemodule sluit inhoudelijk sterk 9 aan bij de module ‘contextbegeleiding’. Het is met het oog op de toekenning van de verblijfssubsidies voor jongeren die autonoom wonen, en in afstemming met de modulering in het kader van Integrale Jeugdhulp, dat hiervoor een afzonderlijke module ontwikkeld is. Net zoals contextbegeleiding wordt ook deze typemodule aangeboden in verschillende intensiteiten (basis en middenintensiteit). We verwijzen naar hoofdstuk 7.4.1. voor verdere toelichting hieromtrent. 9 Cf. bepaling in het erkenningsbesluit: art. 53 septies §5: Voor personen die begeleid worden met een module contextbegeleiding in functie van autonoom wonen, kan, na uitputting van de procedure waaruit blijkt dat de betrokkene geen recht heeft op het leefloon en niet over voldoende eigen inkomsten beschikt, een subsidie worden uitbetaald die 1/365 bedraagt van het bedrag, vermeld in artikel 14, §1, 2°. van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p8 Dagbegeleiding in groep Met ‘dagbegeleiding in groep’ willen we het begeleidingsaanbod van de dagcentra een plaats geven. We blijven sterk geloven in de meerwaarde van een laagdrempelige begeleiding in groep, in combinatie met een sterke contextgerichtheid. Dagbegeleiding is de gerichte begeleiding van de minderjarige gedurende een deel van de dag, en behelst in hoofdzaak de periode na schooltijd en in vakantieperiodes. De begeleiding vindt in hoofdzaak plaats in de infrastructuur van de initiatiefnemer (ambulant) en wordt in groep georganiseerd. Ze heeft primair een hulpverlenende finaliteit. De typemodule ‘dagbegeleiding in groep’ is dus niet hetzelfde als ‘dagbesteding’. Dagbegeleiding wordt evenmin gezien als schoolvervangend, maar wel als naschools en ondersteunend. Dagbegeleiding in groep wordt altijd gekoppeld aan een module contextbegeleiding. Verblijf (1-3 nachten, 4-7 nachten, al dan niet in een 1bis voorziening) Met de typemodule verblijf bedoelen we de begeleiding van een jongere waaraan ook overnachting in de organisatie is voorzien. Hieraan zal ook steeds een module contextbegeleiding gekoppeld worden. Vanuit de ervaringen binnen het MFC-proefproject wordt de verblijfsfunctie verder gedifferentieerd naar verblijf van gemiddeld 1 tot 3 nachten per week (eerder gezinsondersteunend) en verblijf van gemiddeld 4 tot 7 nachten (eerder gezinsvervangend). Binnen het kader van het EMK zal de indicatiestelling door de verwijzers echter niet noodzakelijk zo gebeuren, en het blijft de bedoeling dat de jongere het aantal nachten verblijft passend bij zijn traject. Vanaf de opstart van IJH zal het noodzakelijk zijn om de intensiteit van verblijf wel te vermelden. Om trajecten op maat zowel inhoudelijk, sectoroverschrijdend als subsidietechnisch te kunnen organiseren zal het noodzakelijk zijn dat er rond de combinatiemogelijkheden verdere afstemming plaatsvindt met de andere sectoren, om te komen tot transparante en afgestemde subsidieregelgeving. Kortdurend (Crisis)verblijf Dankzij de lineaire ombouw van 1 residentiële capaciteit op 12 (uitgezonderd de capaciteit erkend voor de opvang van -12-jarigen) en de mogelijkheid van een verblijf met een gemiddelde intensiteit van 1 tot 3 nachten per week, ontstaat de mogelijkheid om op organisatieniveau, en mits een goed capaciteitsmanagement, jongeren die nood hebben aan een kortdurend crisisverblijf op te nemen. In de eerste plaats kan dit gaan om jongeren uit de eigen voorziening, met bijvoorbeeld enkel een context- of dagbegeleidingsmodule, maar eventueel kan dit ook aangeboden worden aan externe jongeren. Deze typemodule kan automatisch aangeboden worden door elke organisatie die ook verblijf aanbiedt. Ondersteunende Begeleiding Onder deze typemodule vallen pedagogische projecten, time out, ontheming, … Deze kunnen ingezet worden los van, of gekoppeld aan andere modules. Een organisatie die dergelijke modules aanbiedt, begeleidt per module 12 jongeren, dagelijks en gedurende 2 weken (10 begeleidingsdagen). Deze bepaling geldt als gemiddelde op organisatieniveau, waardoor men op maat van de jongere kan blijven werken. Men kan dus ook de ene jongere een kort project van 2 dagen aanbieden, en een andere een project van meerdere weken. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p9 2. Opstart EMK 2.1. Besluitvorming In het proces van besluitvoering is er gekozen voor een gefaseerde implementatie, zodat er ruimte mogelijk bleef voor eventuele aanpassingen, en de instap van de voorzieningen in het EMK gespreid kon verlopen. Voorafgaand aan de besluitvorming werd er een uitvoerig traject gelopen met de sector. Dit zorgde voor een grote gedragenheid van het kader. Na positief advies van het Raadgevend Comité op 4 december 2012, volgde er een definitieve goedkeuring door de Vlaamse Regering op 11 januari 2013. Kennisgeving 2.2. Oproep eerste fase EMK In de rondzendbrief ‘het experimenteel modulair kader’ en de nota “Hertekening van het private aanbod Jongerenwelzijn: naar een modulair kader” van 18 juli 2012 worden de voorzieningen opgeroepen om hun kandidatuur in te dienen voor een instap in het EMK op 1 januari 2013 of 1 januari 2014, eventueel gekoppeld aan een uitbreiding. Het aanbod dat in aanmerking komt voor de instap in het modulaire kader betreft de voorzieningen van de categorieën 1, 2, 4, 5 en 6, respectievelijk de begeleidings- en gezinstehuizen, de dagcentra, de thuisbegeleidingsdiensten en de diensten voor begeleid zelfstandig wonen. Een organisatie die wenst in te stappen in het modulaire kader maakt dus de beweging met de volledige capaciteit die in aanmerking komt. Om de instap in het EMK ook budgettair mogelijk te maken, is er niet alleen een gefaseerde instap in tijdsperspectief, maar worden enkele initiatiefnemers vernoemd als prioritair beschouwd. Het gaat hierbij om: - de organisaties die, in het raam van de proeffase, erkend waren als multifunctionele centra (MFC) tot 31 december 2012; projecten die het experimentele kader ontgroeid waren en waar verankering vanaf 1 januari 2013 een noodzaak is; 10 de CANO-voorzieningen ; initiatiefnemers die recentelijk een deel van de capaciteit ombouwden richting een multifunctionele organisatie; initiatiefnemers die intekenden op het uitbreidingsbeleid, voor initiatief dat operationeel wordt vanaf 1 januari 2013 en/of 1 januari 2014; Voor de initiatiefnemers die niet behoren tot de bovenvermelde prioritaire groepen van initiatiefnemers, werd vooral rekening gehouden met de budgettaire impact van hun aanvraag, als ook met een evenwichtige regionale spreiding. Bij het verzenden van de rondzendbrief werd de voorzichtige inschatting gemaakt dat ongeveer 1/3 van de beschikbare capaciteit zou instappen op 1 januari 2013. Eind oktober 2012 blijkt dat de kandidatuur van 66 10 Centra voor actieve netwerkontwikkeling en omgevingsondersteuning (CANO). Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p10 organisaties ontvankelijk is, en worden er 64 goedgekeurd voor instap in het EMK. 2 organisaties kiezen ervoor om op te starten op 1 januari 2014. Op 19 december 2012 krijgen 62 voorzieningen hun beslissingsbrief waarmee hun instap als EMK-organisatie vanaf 1 januari 2013 vastgelegd wordt. In de loop van 2013 wordt er nog een nieuwe private organisatie erkend binnen Jongerenwelzijn, waardoor er uiteindelijk 63 organisaties gevat zijn in de eerste fase van het EMK, goed voor 74% van de beschikbare capaciteit. Oproep tweede fase EMK In de nieuwe rondzendbrief van 10 juli 2013 wordt, omwille van de uitdrukkelijke vraag van de sector, een nieuwe oproep gelanceerd voor voorzieningen die nog niet ingestapt waren in de eerste fase . Alle 30 kandidaturen worden gehonoreerd, en kregen half december 2013 hun beslissingsbrief. Samen met de 2 organisaties die reeds erkend waren voor hun instap in het EMK, maar opteerden voor een opstart in 2014, konden er op 1 januari 2014 dus 32 nieuwe organisaties instappen. Door de fusie van enkele organisaties zijn er momenteel 91 organisaties erkend binnen het EMK, met een capaciteit die staat voor 95% van het beschikbare aanbod. 7 organisaties hebben er voorlopig voor gekozen om hun kandidatuur nog niet in te dienen. Erkenning 2.3. In het aangepaste besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkennings- voorwaarden en de subsidienormen wordt een duidelijk kader vastgelegd waarbinnen de organisaties binnen het EMK erkend worden. Behalve een erkenning in termen van modules in plaats van volgens een bepaalde erkenningscategorie, zijn er nog enkele belangrijke wijzigingen in het raam van het EMK: 2.3.1. Convenant Nieuw in de manier van erkennen is art.53octies van het erkenningsbesluit, waarin vastgelegd wordt dat elke organisatie een convenant afsluit met Jongerenwelzijn dat minimaal volgende elementen bevat: - het werkgebied waarbinnen de organisatie voor bijzondere jeugdzorg actief is; de wijze waarop de organisatie vorm geeft aan de ruimte ontstaan voor flexibiliteit en innovatie; de wijze waarop de organisatie voor bijzondere jeugdzorg meewerkt aan de opvolging en het evaluatierapport; de wijze waarop de organisatie voor bijzondere jeugdzorg haar werking en activiteiten registreert. Aansluitend op dit laatste punt wordt in het convenant per organisatie ook opgenomen hoeveel uur contextbegeleiding ze wekelijks op organisatieniveau geacht worden te presteren. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p11 Evaluatie van het gebruik van het convenant: Het afsluiten van een convenant maakt het mogelijk om enkele aspecten te concretiseren en te verduidelijken. Op deze manier krijgen organisaties een beter beeld op de prioritaire regioafbakening, het aantal jongeren die ze kunnen begeleiden en het aantal uur contextbegeleiding die ze geacht worden hier wekelijks voor in te zetten. Toch zorgde dit voor veel bijkomende vragen rond de eventuele consequenties hiervan. Op het vlak van regioafbakening is er voor gekozen om een ruime omschrijving te voorzien waardoor de bestaande mogelijkheden van voor het EMK niet ingeperkt zouden worden. Toch bestaat de vrees dat er hierdoor een inkrimping zou kunnen ontstaan van de huidige regioafbakening. Om hier een antwoord op te vinden zal er in het veranderende hulpverleningslandschap regionaal en sector overschrijdend overleg noodzakelijk zijn. Door het opnemen van het aantal uur contextbegeleiding die een organisatie wekelijks geacht wordt te behalen in het convenant, werd er een duidelijke toetssteen neergeschreven voor zowel de organisatie als voor het beleid. De kanttekeningen zoals beschreven in hoofdstuk 7.4.1. verruimen de situering van het begrip contextbegeleiding, waardoor de vraag gesteld kan worden of convenant wel de juiste plaats is om dit streefcijfer in op te nemen. Dit zal geëvalueerd worden in de verdere afstemming van de typemodules contextbegeleiding in het raam van de uitvoering van artikel 12 van het decreet betreffende Integrale Jeugdhulp. 2.3.2 Innovatieve projecten 11 Eén van de expliciete doelstellingen van de Staten-Generaal Jeugdhulp ‘Met de kracht van de jeugd’ is het ontwikkelen van instrumenten om innovatie in de jeugdhulp te faciliteren. Het modulaire kader biedt hierop een antwoord. Voor wat innovatie betreft, geeft §4 van artikel 53bis van het erkenningsbesluit de mogelijkheid aan organisaties om expliciet en tastbaar rond innovatie te werken. Door een aanvraag te koppelen aan een objectieve parameter, de bezetting, werd er een prestatie-incentive geïnstalleerd: enkel organisaties die in het voorbije jaar een bezetting haalden van 85% of hoger, kunnen een aanvraag voor een innovatief project indienen. Het maximaal mogelijk in te zetten percentage is het verschil tussen de reële bezetting en 85%. Wanneer een organisatie bv. een reële bezetting heeft van 92% dan kan deze maximaal 7% (92% - 85%) van het totale gewicht inzetten voor innovatie. Het hierdoor bekomen aantal punten staat voor een aantal modules waaraan dan geen jongere moet gekoppeld worden, maar waarvoor de hierdoor vrijgekomen middelen ingezet kunnen worden in een innovatief project. Deze modules worden wel als bezet beschouwd voor het berekenen van de bezetting. Een aanvraag voor een innovatief project bevat minimaal volgende elementen: 11 de aanleiding voor de aanvraag (waarom stelt u deze vraag?); de modules die innovatief worden ingezet (aan de hand van berekening bezetting en punten); https://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/over-ons/staten-generaal-jeugdhulp/ Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p12 - het verslag van het overleg met de verwijzende instanties inzake deze aanvraag; de inhoudelijke uitwerking met vermelding van doelgroep, doelstellingen, indicatoren, wijze van opvolgen en evalueren, desgevallend het eindproduct en de wijze van overdracht naar andere voorzieningen, de wijze waarop het project kan geïntegreerd worden in de werking; De aanvraag wordt door Voorzieningenbeleid behandeld. Bij goedkeuring wordt een addendum toegevoegd aan het convenant waarin bovenstaande elementen worden opgenomen. Evaluatie van het concept ‘innovatief project’: Sinds de opstart van het EMK zijn er 9 innovatieve projecten goedgekeurd, waarvan één vanuit een samenwerkingsverband van twee organisaties. Deze innovatieve projecten omvatten duidelijk een grote verscheidenheid aan in thema’s en aan inzet van capaciteit. • • • • MFC Meetjesland: Het innovatief project ‘Veranderingsprocessen in vraaggericht werken’ wil, vertrekkend vanuit de praktijk van de eigen organisatie, het transitieproces van een klassiek aanbodsgestuurde voorziening binnen erkenningscategorieën naar een vraaggerichte EMK organisatie omschrijven en onderzoeken. De resultaten hiervan moeten andere organisaties helpen om (elementen uit) dit transitieproces vlotter te kunnen implementeren. Inzet: 5 punten, 5 modules contextbegeleiding basisintensiteit De Witte Berken / Centrum Jongeren- en Gezinsbegeleiding: Met het Project Samba willen twee autonome organisaties nagaan hoe een samenwerking tussen een mobiele organisatie en een in hoofdzaak residentiële organisatie enerzijds continuïteit van mobiele trajecten die verblijf nodig hebben kunnen garanderen, en anderzijds de werking van contextbegeleiding kunnen versterken? Inzet: 8 punten, Witte berken: 1 V + 1C / CJGB: 3 C (basis) De Korf: Dit innovatieve project bestaat erin dat er vanuit een nieuw op te richten academische werkplaats, met betrokkenheid van verschillende onderzoeksinstellingen, praktijkorganisaties, en gebruikersvertegenwoordiging uit Zuid-West-Vlaanderen, een praktijkgericht onderzoek wordt uitgevoerd inzake de instroom, doorstroom en uitstroom van de verblijfsfunctie in de jeugdhulp. 5 punten, 5 modules contextbegeleiding basisintensiteit Sporen: Met het innovatief project ‘familieberaad’ wil MFC Sporen een antwoord vinden op de vraag hoe er intensiever gewerkt kan worden met de context, en op welke manier familieberaden ingebed kunnen worden in de werking. Door een actieve samenwerking met andere organisaties en verwijzende instanties willen ze komen tot uitwisseling, een gedragen visie en een ruimere inbedding van het thema ‘activeren van het netwerk’ in de organisaties. 7 punten (3 modules CB en 2 modules DB) Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p13 • • • • • Amber: Het innovatief project ‘Activeren niet professioneel netwerk ‘ is er op gericht om bestaande en nieuwe methodieken om te werken met het niet-professioneel netwerk te inventariseren, te onderzoeken en verder uit te werken, zodat het verankerd kan worden in de eigen werking en de expertise kan opengesteld worden voor andere organisaties. 7 punten, 2 modules contextbegeleiding met middenintensiteit, 1 module cbaw basisintensiteit en 1 module cbaw middenintensiteit Beaufort: Het project ‘Aantoonbaar maken effectiviteit van hulpverlening’ beoogt een model waarin duidelijk wordt op welke manier een continue bijsturing van de hulpverlening, zowel op niveau van cliënt als van aanbod van modules, en van het organisatiemodel kan leiden tot een meer effectieve hulpverlening. 6 punten, 1 module dagbegeleiding, 4 modules contextbegeleiding MFC Combo: MFC Combo wil met het innovatief project ‘diversiteit van dagbegeleiding in groep’ zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoeken welke elementen bijdragen tot een gediversifieerd aanbod op maat van jongeren die nood hebben aan dagbegeleiding in groep, en welke elementen dit belemmeren. Dit innovatief project kadert mee in de verdere evaluatie van de module dagbegeleiding in groep. 2 punten, 1 module contextbegeleiding middenintensiteit Emmaüs: Het innovatieve project van Emmaüs wordt gekoppeld aan het project “intersectorale en multifunctionele cliënttrajecten voor minderjarigen” dat de initiatiefnemer samen met vzw Diensten- en begeleidingscentrum Openluchtopvoeding ontwikkelt. Het zal erin bestaan dat de methodiek van ‘wrap around care’ wordt toegepast in voormelde trajecten. De methodiek staat voor samenhangende hulpverlening en moet de organisatie van die hulp in samenwerking met verschillende voorzieningen en sectoren mogelijk maken. 3 punten, 3 modules contextbegeleiding Tonuso Het project ‘Steunende netwerken op maat in een grootstedelijke context’is gegroeid vanuit de ervaringen met Signs of Safety, oplossingsgericht werken en geweldloos verzet en vanuit de overtuiging dat een succesvolle begeleiding mede bepaald wordt door de mate waarin een structureel niet professioneel netwerk de draagkracht van gezinnen en jongeren blijvend ondersteunt, al of niet aangevuld met een professioneel netwerk. Ruimer gezien hangt dit innovatieve project samen met de innovatieve projecten van vzw Amber en vzw Sporen: ook deze organisaties zetten in op het activeren van het netwerk van de cliënt, en zullen voor de duurtijd van het innovatief project een intervisiegroep opzetten om de samenwerking concreet vorm te geven. De resultaten van de drie innovatieve projecten zullen worden gebundeld in één publicatie. 7 punten, 7 modules contextbegeleiding Geen enkel van de organisaties heeft de maximaal mogelijke inzet van beschikbare punten ingezet. Er werd telkens, in samenspraak met de verwijzende instanties, afgetoetst wat een goed evenwicht leek te zijn tussen enerzijds het vrijmaken van de noodzakelijke tijd om te kunnen investeren in het innovatief project, en anderzijds geen al te grote impact te genereren op het beschikbare aanbod. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p14 In totaal worden er voor de 9 innovatieve projecten, goedgekeurd tussen 1 januari 2013 en 1 maart 2014, 40 modules ingezet, goed voor 36 trajecten. Opvallend hierbij is dat er slechts 1 module verblijf ingezet is. De impact van de innovatieve projecten op het beschikbare aanbod voor jongeren die nood hebben aan verblijf is dus minimaal. Aantal modules Aantal trajecten OostVlaanderen WestVlaanderen 9C 9C VlaamsBrabant/ Brussel 13 C 1 DB 1V 2 DB 3 2 CBAW 2 CBAW 8 mobiele trajecten, 1 ambulant traject 8 mobiele trajecten, 1 verblijfstraject 13 mobiele trajecten, 2 ambulante trajecten Antwerpen Limburg Totaal 3C / 34 C 3 mobiele trajecten / DB 1V 32 mobiele trajecten 3 ambulante trajecten 1 verblijfstraject 2.3.3. Flexibele inzet In dezelfde lijn als de mogelijkheid tot aanvragen van innovatieve projecten, wordt er in het erkenningsbesluit ook een kader gevormd voor het flexibel inzetten van de capaciteit, om op deze manier snel en zonder administratieve overlast in te spelen op wijzigende noden. Enerzijds verwijzen we hiervoor naar art 53bis §2, dat bepaalt dat een organisatie voor bijzondere jeugdzorg die erkend is om modules contextbegeleiding en modules contextbegeleiding in functie van autonoom wonen aan te bieden, zelf de verhouding tussen het effectieve aantal ingezette modules contextbegeleiding en contextbegeleiding in functie van autonoom wonen kan bepalen, voor zoverre dat de som van het aantal ingezette modules niet hoger is dan de som van het aantal modules contextbegeleiding en het aantal modules contextbegeleiding in functie van autonoom wonen waarvoor zij erkend is. Anderzijds is er de bepaling van artikel 53bis§4 van het erkenningsbesluit, dat net zoals bij de innovatieve projecten bepaalt dat een organisatie voor bijzondere jeugdzorg, waarvan de bezetting 85% overschrijdt, deze overschreden capaciteit flexibel kan inzetten. Om deze manier van flexibel inzetten van aanbod te kunnen monitoren is er overleg met de verwijzende instanties vereist, en wordt het wijzigend aanbod en de duur van de flexibele inzet vastgelegd in het convenant. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p15 Evaluatie van het concept ‘flexibele inzet’: Tijdens de overlegmomenten met de verwijzende instanties en de organisaties die in 2013 instapten in het EMK werd regelmatig aangehaald dat de mogelijkheid om de verhouding tussen modules contextbegeleiding en contextbegeleiding in functie van autonoom wonen zelf te bepalen in functie van de vragen en de noden, gezien werd als een grote meerwaarde. Het versterkt met name de mogelijkheid om meer vraaggericht te kunnen werken, en biedt de flexibiliteit om trajecten naadloos te kunnen laten schakelen. Praktijkvoorbeeld 1: In een organisatie met een louter mobiel aanbod loopt er een contextbegeleiding op naam van een 17-jarig meisje. Door een conflict in de gezinssituatie dringt de piste contextbegeleidnig in functie van autonoom wonen zich sneller dan verwacht op. Hoewel alle modules contextbegeleiding in functie van autonoom wonen waarvoor de organisatie erkend is ingevuld zijn, kan de contextbegeleiding toch omgezet worden in contextbegeleiding in functie van autonoom wonen. De organisatie moet hiervoor niet in overtal gaan, en de begeleiding kan naadloos verder lopen. Praktijkvoorbeeld 2: In een organisatie wordt de module contextbegeleiding in functie van autonoom wonen al enige tijd niet ingevuld. Wanneer de vraag vanuit de verwijzende instanties komt voor een zuivere contextbegeleiding, zijn er hiervoor geen vrijstaande modules , maar wordt de module contextbegeleiding in functie van autonoom wonen ingezet. De tweede mogelijkheid van het flexibel ombouwen van het aanbod, namelijk via een aanvraag tot ‘flexibele inzet’ zoals hierboven beschreven, wordt in de eerste fase het EMK nauwelijks toegepast. Er is slechts één organisatie die hiervoor een aanvraag gedaan heeft, met als resultaat dat ze de mogelijkheid heeft om, naargelang de vragen, gedurende de periode van 1 juni 2013 tot en met 31 mei 2015 één module verblijf flexibel om te zetten in twee modules contextbegeleiding met middenintensiteit, al dan niet in functie van autonoom wonen. Uit evaluatiebesprekingen met verwijzende instanties en organisaties blijkt het eenvoudiger te zijn om gedurende korte periodes in overtal te gaan voor dergelijke situaties, wat verklaart waarom er zo weinig aanvragen voor ‘flexibele inzet’ gebeuren. 2.4. Een modulair kader voor andere werkvormen Binnen het Experimenteel Modulair Kader worden enkel de organisaties uit de erkenningscategorieën 1, 2, 4, 5 en 6 gevat, respectievelijk de begeleidings- en gezinstehuizen, de dagcentra, de thuisbegeleidingsdiensten en de diensten voor begeleid zelfstandig wonen. Toch was het van bij het begin de bedoeling om dit kader (zowel het modulaire aspect als de manier van financieren) te verbreden naar de andere werkvormen die erkend zijn binnen Jongerenwelzijn. Dit moet ook gezien worden in het raam van het realiseren van de noodzakelijke intersectorale afstemming van financieringswijzen (bijv. met de CKG’s). Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p16 Het impact van het implementeren van een modulair kader voor deze andere werkvormen is geen onderdeel van dit evaluatierapport, maar we schetsen hieronder wel een overzicht van de huidige situatie. OOOC en CIG Met de rondzendbrief van 9 december 2013 werden de inrichtende machten van de door Jongerenwelzijn erkende onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra (OOOC) en van de centra voor integrale gezinszorg (CIG) die door de afdeling Welzijn en Samenleving van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin structureel of projectmatig ondersteund worden, opgeroepen een aanvraag in te dienen voor een erkenning door Jongerenwelzijn als respectievelijk een OOOC in een modulair kader of een CIG. Voor de CIG was dit noodzakelijk om voor een erkenning en subsidiëring door Jongerenwelzijn in aanmerking te komen. De OOOC konden hier vrijwillig op intekenen voor een opstart op 1 januari 2014. Na de dossierbehandeling werd beslist dat alle CIG en OOOC erkend konden worden als organisaties in het modulair kader. Net zoals bij de organisaties die gevat zijn in het EMK wordt er een convenant afgesloten, een modulair kwartaal opgemaakt om de bezetting en het gebruik van de modules te meten en een ondersteuningstraject opgezet om de impact van de andere manier van erkennen en subsidiëren op te volgen. CaH en HCA De diensten crisishulp aan huis zijn momenteel nog niet gevat in een modulair kader. Dit aanbod wordt hertaald naar een typemodule die deel kan uitmaken van de erkenning van een organisatie voor Bijzondere Jeugdzorg. Aangezien de diensten voor herstelgerichte en constructieve afhandeling buiten het toepassingsgebied van Integrale Jeugdhulp vallen en niet bij het geprogrammeerde erkende aanbod horen, worden ze ook niet opgenomen binnen het EMK. De financiering echter volgt grotendeels het principe van de enveloppefinanciering van het modulair kader. Een aantal aspecten hierin worden nog afgestemd en aangepast (cfr. infra). Met het besluit van de Vlaamse regering van 14 februari 2014 wordt een legistieke basis gecreëerd waardoor HCA-diensten ook initiatieven inzake innovatie kunnen nemen. Pleegzorg Met het decreet pleegzorg wordt ingespeeld op de behoefte om pleegzorg nog sterker te profileren binnen de zorg voor en ondersteuning van kinderen, jongeren en volwassenen, door het opzetten van een eenduidig, kwaliteitsvol pleegzorgkader. Dit valt niet onder het proces van het EMK, maar door het vertalen van het aanbod van pleegzorg in modules en het eenduidige financieringssysteem is er wel verdere afstemming van het aanbod mogelijk. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p17 2.5. Ombouw van het aanbod Zoals onder hoofdstuk 1.1 Concrete aanleidingen reeds werd aangehaald, is het een uitdrukkelijke keuze om te streven naar een betere benutting van de beschikbare residentiële capaciteit, gekoppeld aan een stimulus voor het residentiële initiatief om de contextwerking beter uit te bouwen. Residentiële plaatsen worden, beter dan voor het EMK, daadwerkelijk ingezet voor het realiseren van de verblijfsfunctie. Om dit te realiseren zijn er enkele belangrijke beleidskeuzes genomen, die gevat zijn in volgende stappen: Stap 1: Lineaire ombouw van de residentiële capaciteit We kozen ervoor om lineair 1 residentiële capaciteitseenheid per schijf van 12 effectief om te bouwen naar, op basis van het voorstel van de initiatiefnemer, contextbegeleiding of contextbegeleiding in functie van autonoom wonen. Bij dit ombouwscenario werd een uitzondering voorzien voor de capaciteit binnen voorzieningen die exclusief voor jonge kinderen (de 0-12-jarigen) erkend zijn. Het is gezien de modulaire hertekening van de CKG en de kwetsbaarheid van deze doelgroep, noodzakelijk om deze capaciteit volledig te vrijwaren. Na het doorvoeren van deze eerste stap binnen het modulair kader beschikt elke organisatie over meer contextbegeleidingsmodules dan verblijfsmodules. Stap 2: Erkende capaciteit voor begeleid zelfstandig wonen (bzw) in residentiële voorzieningen Parallel met deze lineaire oefening werd de keuze gemaakt om de volledige bzw-capaciteit uit de begeleidingstehuizen te halen. Elke initiatiefnemer bekeek na het doorvoeren van de lineaire ombouw op de residentiële capaciteit, wat de restcapaciteit van erkende bzw-begeleidingen is. Deze restcapaciteit werd vervolgens aan het reële gewicht van een verblijfsmodule (i.c. 4 punten) bekeken en kon ofwel als verblijfsmodule of als module contextbegeleiding gericht op autonoom wonen worden ingevuld (bijv. als 2 modules met een middenintensiteit). Stap 3: De organisatie stelt op basis van de vertreksituatie wijzigingen voor Het modulair kader maakt het mogelijk dat initiatiefnemers, vanuit hun vertreksituatie, voorstellen formuleren tot wijziging van de modulaire opbouw en/of profilering van hun aanbod. De goedkeuring hiervan wordt bekeken vanuit zowel budgettair oogpunt, als vanuit een correcte spreiding van het aanbod. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p18 Het EMK-aanbod in cijfers 2.6. De omschakeling van het aanbod van de private voorzieningen binnen de erkenningscategorieën 1, 2, 4, 5 en 6 , en de projectwerkingen, naar een aanbod van typemodules binnen organisaties heeft, omwille van verschillende redenen, een impact gehad op het aantal jongeren dat begeleid kan worden: - Het uitbreidingsbeleid 2013 – 2014 - De compensatie van organisaties die een fundamenteel financieel verlies leden bij instap in het EMK - De verplichte lineaire ombouw van het residentiële aanbod - Verdere ombouw in het raam van een betere profilering van het aanbod Wanneer we het aantal modules bekijken van alle organisaties die ingestapt zijn in het EMK, en dit vergelijken met hun aanbod voor het EMK, dan kunnen we concluderen dat er in totaal 225 jongeren méér begeleid kunnen worden door de opstart van het EMK. 7000 6000 5000 voor EMK 4000 EMK 3000 2000 1000 totale capaciteit Om deze cijfers beter te kunnen interpreteren, splitsen we deze cijfers verder uit op moduleniveau: Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p19 3500 3000 2500 2833 3117 2000 2192 1944 1500 voor EMK 1000 608 601 500 448 716 EMK 0 Verblijf Het maximaal aantal mogelijk in te zetten residentiële plaatsen van de organisaties die ingestapt zijn in het modulair kader was voor deze instap 3071. In het EMK beschikken dezelfde organisaties momenteel over 2833 modules verblijf. Hierdoor lijkt het alsof er 238 jongeren minder kunnen toegewezen worden aan verblijf dan voor het EMK. Dit verschil is in de eerste plaats te wijten aan de verplichte lineaire afbouw van de residentiële capaciteit (in totaal zijn er 202 modules verblijf afgebouwd) en de bijkomende ombouw die in het kader van een duidelijker profilering door de organisaties is aangevraagd (129 modules verblijf werden omgebouwd naar contextbegeleiding, contextbegeleiding in functie van autonoom wonen of ondersteunende begeleiding). In het kader van de residentiële uitbreiding (84 keer verblijf) en de compensatie van de organisaties die verlies leden door een instap in het EMK (9 keer verblijf), kwamen hier in totaal terug 93 modules bij. Hiervan zijn er 48 expliciet voorbehouden voor de doelgroep -12 jarigen. Toch is het belangrijk om het minder aantal modules verblijf niet gelijk te stellen met een netto aantal minder jongeren die kunnen verblijven in de organisaties. In de oorspronkelijke cijfers zijn namelijk veel trajecten opgenomen die niet noodzakelijk als dusdanig ingevuld werden. We verwijzen hiervoor graag naar de aanbevelingen rond de flexibele norm (zoals weergegeven in de inleiding) en het rationeler omgaan met de residentiële capaciteit voor wat het hierin vervatte BZW-aanbod betreft. In totaal beschikten de organisaties over 468 residentiële plaatsen die als BZW-plaats konden ingezet worden. Langdurige metingen tonen aan dat permanent de helft van deze capaciteit vanuit voorzieningen effectief gebruikt werd voor BZW-begeleidingen. Door deze capaciteit uit de verblijfscapaciteit te halen is er een correcter zicht op het mogelijk aanbod. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p20 Dezelfde redenering kan gevolgd worden voor het aanbod van de CANO-organisaties. Deze werking, met een sterke gerichtheid op het begeleiden van moeilijk begeleidbare jongeren in hun context, kenmerkte zich door een hoge intensiteit van contextbegeleiding, en een lagere effectieve aanwezigheid van de jongeren in de organisatie. Ook het aanbod van de ‘proeftuinen’ werd herbekeken. In samenspraak met zowel de CANO-organisaties als de organisaties die een ‘proeftuin’ in het aanbod hebben, werd er voor elke organisatie een hertekening gemaakt naar een correctere realiteit van aantal verblijfsmodules. Dit ging gepaard met een bijkomende afbouw van 77 verblijfsplaatsen. Wanneer we deze residentieel erkende plaatsen, die mobiel ingevuld werden als BZW-plaats of als CANOtraject in de context, in rekening brengen bij het totaal aantal verblijfsplaatsen voor en na de opstart van het EMK, dan kunnen we vaststellen dat er uiteindelijk een uitbreiding is van ongeveer 70 verblijfsmodules die effectief als dusdanig ingezet kunnen worden. 3500 3000 2500 effectief gebruik BZW in residentie 2000 mobiele trajecten CANO 1500 2759 2833 effectief verblijf 1000 500 0 voor EMK Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be EMK p21 Dagbegeleiding in groep Het verschil tussen het aantal jongeren dat gebruik kan maken van de module dagbegeleiding in groep, vergeleken met het aantal jongeren dat naar een dagcentrum kon gaan, is erg klein. Met de instap in het EMK zijn er 7 dagcentrumplaatsen omgebouwd naar modules contextbegeleiding. Hierdoor zijn er nog 601 modules dagbegeleiding in groep beschikbaar, verdeeld over 40 organisaties. Contextbegeleiding (in functie van autonoom wonen) Door de koppeling van een module contextbegeleiding aan elk hulpverleningstraject, zijn er veel meer modules contextbegeleiding dan de vroegere pure thuisbegeleidingsplaatsen. In totaal zijn er momenteel 5626 modules contextbegeleiding beschikbaar, en 716 modules contextbegeleiding in functie van autonoom wonen. Wanneer we abstractie maken van de contextmodules gekoppeld aan verblijf of dagbegeleiding in groep, dan blijven er 2192 modules contextbegeleiding over. In vergelijking met het aantal thuisbegeleidingsplaatsen van voor het EMK is dit een stijging met 248 extra jongeren die kunnen begeleid worden. Thuisbegeleiding / Voor EMK EMK 1944 2192 448 716 contextbegeleiding BZW / CBAW Door de bzw-capaciteit die vroeger in een residentieel kader ingevuld was te laten hererkennen als modules contextbegeleiding in functie van autonoom wonen (zoals hierboven besproken bij lineaire afbouw en verdere ombouw), wordt een veel beter afgelijnd aanbod verkregen. De stijging met 60% van het aantal modules CBAW ten opzichte van het aantal BZW plaatsen moet vooral in dit kader gezien worden. In totaal zijn er binnen het EMK in 2014 78 organisaties die de module contextbegeleiding in functie van autonoom wonen aanbieden, waarvan ongeveer één derde dit aanbod exclusief koppelt aan een interne doorstroom vanuit hun modules verblijf. Op dit vlak zijn organisaties nog zoekende om zo efficiënt mogelijk in te spelen op vraag en aanbod. Ondersteunende begeleiding Door de erkenning van de vroegere projectwerkingen in modules ondersteunende begeleiding, wordt het voortbestaan van een zeer divers aanbod aan ondersteunende, vaak ervaringsgerichte hulpverleningsvormen bestendigd. Door het ontwerpen van een module ondersteunende begeleiding konden projecten die hun experimentele kader zijn ontgroeid, evolueren naar een regulier erkend aanbod. Hierbij worden zoveel mogelijk de inhoudelijke elementen van het bestaande aanbod gewaarborgd. We Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p22 hielden hierbij wel expliciet rekening met de kostprijs, de samenwerking met andere jeugdhulpaanbieders, de expertise ontwikkeld door initiatiefnemers en de regionale noden gebaseerd op het 12 programmatiebesluit . Concreet betrof het 19 projecten, op te delen volgens volgende indeling: - De time-out projecten (4); De pedagogische projecten (9); De onthemende projecten en projectendienst (2); De proeftuinen (3); YAR (1). De module ondersteunende begeleiding is de enige module die ingezet kan worden zonder een koppeling aan een module contextbegeleiding. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen organisaties die deze module enkel koppelen aan jongeren die reeds in begeleiding zijn in de eigen organisatie (intern gebruik) en organisaties die de module ondersteunende begeleiding ook aanbieden aan jongeren extern aan de organisatie. Een module ondersteunende begeleiding is vormgegeven aan de hand van 2 parameters: het aantal jongeren, en het aantal begeleidingsdagen. In één module ondersteunende begeleiding worden minimaal 12 minderjarigen begeleid gedurende gemiddeld 10 dagen. In totaal moeten er in 1 module ondersteunende begeleiding dus 120 dagen begeleiding gepresteerd worden. Binnen het EMK zijn er 85 modules ondersteunende begeleiding erkend, verdeeld over 19 organisaties. Dit wil zeggen dat er een ondersteunend aanbod voorzien is voor minimaal 1020 hulpverleningstrajecten. 12 Ministerieel besluit van 26 april 2011 betreffende de programmatie van de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p23 3. Opvolging, ondersteuning en bijsturing Omwille van de mogelijke impact op de betrokken actoren (cliënt, organisatie, verwijzer) van de hulpverlening en op het regelgevende en financiële aspect van de manier van erkennen en toewijzen, leggen zowel het Raadgevend Comité als de Raad van State sterk de nadruk op het belang van een gestructureerde evaluatie van de implementatie van het EMK. Daarom is er expliciet voor gekozen om dit ingrijpende proces kwaliteitsvol, en met inspraak en ruimte voor bijsturing te implementeren. Dit gebeurt enerzijds door de transitie gefaseerd te laten verlopen, en anderzijds door te voorzien in de nodige middelen voor opvolging en evaluatie. Bij de installatie van de overlegstructuren die dit proces mee evalueren en bijsturen is er een grote nadruk gelegd op de aanwezigheid van alle mogelijke betrokkenen. Voor de ondersteuning op het vlak van vorming is er een overeenkomst afgesloten met de werkgeversfederaties. 3.1. Infomomenten In de eerste fase van het EMK, vanaf het najaar van 2012, is er erg veel aandacht gegeven aan praktische toelichtingen, infomomenten en overleg met alle betrokken partijen. Opstartdag: Begin januari 2013 werden alle organisaties en verwijzers uitgenodigd voor een uitgebreide, praktische en inhoudelijke infodag rond alle aspecten van het EMK. Toelichting verwijzende instanties Begin 2013 volgden er in elke regio, in samenspraak met de regioverantwoordelijken voor Bijzondere Jeugdzorg, toelichtingssessies voor alle consulenten. Hierbij werd de focus sterk gelegd op het omzetten van maatregelen in termen van modules, en het correct invoeren van beslissingen in Domino. Overleg verwijzende instanties – EMK organisaties Omwille van de mogelijke wijzigingen in aanbod en profilering van de organisaties, werd er in elke regio veel aandacht geschonken aan overleg tussen de verwijzende instanties en de organisaties zelf. Evaluatie: In de tweede fase van het experiment, met de opstart van een tweede groep organisaties op 1 januari 2014, is er minder aandacht kunnen gaan naar dit overleg. Uit de evaluatie van de verwijzende instanties blijkt dat dit als een sterk gemis gezien wordt, aangezien het gevoel leeft dat er geen duidelijk zicht meer is op het totale aanbod. Ook organisaties die een ombouw gerealiseerd hebben geven aan dat het niet zo makkelijk blijkt om de nieuwe mogelijkheden ingevuld te krijgen. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p24 Overleg magistratuur De jeugdrechters en het college procureurs-generaal werden bij het begin van het EMK, naar analogie van de werkwijze in het MFC, schriftelijk op de hoogte gebracht van de mogelijke wijzigingen die dit met zich mee zou brengen, en meer specifiek wat betreft de formulering van de beslissingen in termen van modules. De jeugdrechters werden hiermee ook uitgenodigd voor de regionale intervisiegroepen. Net zoals voor de consulenten werden er in verschillende regio’s infomomenten georganiseerd, specifiek voor de jeugdrechters zelf. 3.2. Evaluatie: Het werd snel duidelijk dat bepaalde concepten van het EMK, en meer specifiek ook bepaalde formuleringen van maatregelen zoals voorgesteld in informatiebundels betreffende het EMK, niet volledig voldeden aan de verwachtingen van de jeugdrechters. Via de Unie van Jeugdmagistraten en persoonlijke uitnodigingen werden alle jeugdrechters gevraagd om mee te denken rond aanpassingen ter optimalisatie tijdens 2 vergadermomenten. De belangrijkste bijsturing betreft het automatisch kunnen inzetten van de module kortdurend crisisverblijf als optionele module. Naar analogie met de bandbreedtemodellen binnen het MFC werd er intentioneel voor geopteerd om deze module ook binnen het EMK snel en flexibel te kunnen inzetten door het in te schrijven als optionele module in een traject. Dit bleek uiteindelijk niet mogelijk binnen een gerechtelijk kader, waardoor deze mogelijkheid enkel toegepast kan worden voor niet-gerechtelijke trajecten. Verder werd er een consensus bekomen betreffende de correcte hantering van artikels voor alle maatregelen, behalve voor de maatregel dagbegeleiding met contextbegeleiding in een MOF- situatie (vroegere ‘dagcentrum’-maatregel). Hier zijn er volgens enkele jeugdrechters namelijk verschillende interpretaties mogelijk. Verder geven de jeugdrechters er de voorkeur aan om de term bandbreedte niet te gebruiken. De koppeling van één of meerdere modules aan de huidige maatregelen wordt wel onderschreven. Overleggroepen Regionale intervisiegroep: Gedurende het eerste jaar van het EMK is er per provincie een regionale intervisiegroep opgericht, bestaande uit een afgevaardigde van elke organisatie EMK, enkele verwijzers, mensen van het wachtbeheer, de regioverantwoordelijke en voorzieningenbeleid. Ook de jeugdrechters werden uitgenodigd op deze overlegmomenten. In Oost-Vlaanderen werd deze intervisiegroep regelmatig aangevuld met een vertegenwoordiging vanuit Integrale Jeugdhulp. Door de gevarieerde samenstelling van deze overleggroepen was het de bedoeling om aan de hand van uitwisseling van ervaringen, opvolging en goede praktijkvoorbeelden het EMK inhoudelijk en organisatorisch te evalueren op het niveau van organisatorische aspecten, doelgroep afbakening, modules en toewijzing. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p25 Evaluatie: De regionale intervisiegroepen zijn gedurende de eerste fase van het EMK erg belangrijk gebleken in het bijsturen van inhoudelijke processen (afstemming interne regie en externe regie), de interpretatie van de eerste resultaten van de registratie, het kaderen van bepaalde verwachtingen van alle betrokken partijen en het uitwisselen van de operationalisering van de visie en de processen van het EMK. Doordat de organisaties hoofdzakelijk de directies afvaardigden naar dit overlegmoment, kwam de nadruk hoofdzakelijk te liggen op organisatorische aspecten. Om zicht te krijgen op andere perspectieven werden er andere overlegmomenten in het leven geroepen, zoals de intervisie werknemers. In totaal werden er per regio 5 intervisiemomenten georganiseerd. De verslaggeving van deze regionale intervisiegroepen is integraal terug te vinden op de website van Jongerenwelzijn. Er is niet voor geopteerd om deze regionale intervisiegroepen bij aanvang van de tweede fase, vanaf 1 januari 2014, te blijven behouden. Enerzijds omwille van het te grote aantal betrokkenen die rond de tafel zouden zitten, en anderzijds omdat het implementatieproces voor de organisaties van de eerste instapronde achter de rug was. Bovendien werd de inschatting gemaakt dat de opstart van IJH en het van start gaan van het nieuwe kwaliteitsdecreet een andere vorm van overleg noodzaakten. Intervisiegroep werknemers: Om een forum te bieden aan de werknemers werd er, in samenspraak met de werknemersfederaties, beslist om een intervisiegroep op te richten. Deze bestaat uit de vakbondssecretarissen en een vijftiental vakbondsafgevaardigden uit de organisaties. Deze intervisiegroep kwam tot nog toe 4 keer samen, en behandelde thema’s als werkdrukverhogende aspecten, de mogelijke impact van de andere manier van erkennen en subsidiëren op het personeelsbestand op korte en lange termijn, en de interpretatie van het registreren van de benutting van de modules. De verslaggeving van de bijeenkomsten van deze intervisiegroep zijn terug te vinden op de website van Jongerenwelzijn. Opvolgingscommissie De algemene aansturing van het EMK gebeurt door de opvolgingscommissie. Deze bestaat uit leden van de werkgevers- en werknemersfederaties, een afvaardiging vanuit de verwijzende instanties, een vertegenwoordiger van het kabinet van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, de algemeen directeur van de intersectorale toegangspoort, en een beleidsmedewerker en het afdelingshoofd van de afdeling Voorzieningenbeleid van Jongerenwelzijn. De opvolgingscommissie is het orgaan waar het materiaal uit de verschillende opvolgingsgroepen en overlegstructuren opgevolgd, geëvalueerd en bijgestuurd wordt. Ze zorgt ook voor de afstemming met de elementen die opgenomen zijn in dit evaluatierapport. De opvolgingscommissie kwam in 2013 4 keer samen, de verslaggeving van deze vergaderingen zijn terug te vinden op de website van Jongerenwelzijn. In 2014 zal de opvolgingscommissie nog samenkomen om de evaluatie van het financiële luik en de verdere afstemming met integrale jeugdhulp verder te monitoren. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p26 Thematische overleggroepen: Overleg module ondersteunende begeleiding Omwille van de grote inhoudelijke verscheidenheid van het aanbod binnen deze module was het noodzakelijk om in de eerste fase van het EMK een overleg te plannen met de organisaties die de module ondersteunende begeleiding aanbieden. De finaliteit hiervan was om aan al deze initiatiefnemers een kader aan te reiken waarbinnen de noodzakelijke flexibiliteit mogelijk was, en een manier te vinden waarop het gebruik van het aanbod correct geregistreerd kon worden. In het opvolgingstraject werd vastgelegd dat de meer inhoudelijke opvolging van deze module plaats zal vinden in 2014, zodat de organisaties in 2013 de tijd hebben om de overgang te maken van het projectmatig aanbod naar een gemoduleerd, rechtstreeks toegankelijk aanbod. Bilateraal overleg In het kader van het evaluatietraject omtrent de impact van het EMK, werd van bij de opstart aangekondigd dat er behalve regionale overlegmomenten ook individuele bezoeken aan de organisaties gepland zouden worden. Deze gesprekken vonden plaats tussen april en september 2013. In de uitnodiging werd duidelijk gesteld dat de doelstelling van deze bespreking de evaluatie van de impact op de organisatie was, en er geen kwalitatieve beoordeling gekoppeld werd aan dit gesprek. Aangezien het om de impact op de volledige organisatie ging, werd in de uitnodiging gevraagd om een representatieve afvaardiging van personeel uit te nodigen op het overleg. Volgende thema’s kwamen aan bod: Organisatorische aspecten: een veranderend organogram, veranderende structuren, de interne regie, … Inhoudelijke aspecten: vraagverheldering, continuïteit dossier, … Het gebruik van de modules: de modules op zich enerzijds, de registratie, bezetting, kwartalen anderzijds. De impact op toewijzing en wachtbeheer, de samenwerking rond externe regie. Eventuele organisatiespecifieke zaken en vragen. Evaluatie bilaterale gesprekken - Alle organisaties die op 1 januari 2013 instapten in het EMK werden bezocht. Bij alle bezoeken was de directeur van de organisatie aanwezig, bijna steeds aangevuld met enkele leden van de staf. Vaak sloten ook andere begeleiders mee aan, meestal in het kader van contextbegeleiding, of organisatiespecifieke aspecten zoals het aanbod ondersteunende begeleiding. In enkele organisaties was er een vakbondsafgevaardigde aanwezig. In het kader van de opvolging van het Modulair Kwartaal sloten soms ook mensen van de administratie/het secretariaat aan. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p27 - De inhoudelijke resultaten van de bezoeken zijn verwerkt in de volgende hoofdstukken van dit evaluatierapport. In de loop van de tweede fase van het EMK hebben alle nieuwe instappende organisaties een uitnodiging gekregen voor een bilateraal gesprek. Aangezien er geen regionale intervisies meer zijn in deze tweede fase willen we deze gesprekken afronden eind juni 2014. Reflectiedagen Om de veelheid aan info, bekomen in alle overlegmomenten, en de eerste resultaten van het evaluatieproces terug te koppelen naar alle betrokkenen, werden er gedurende de eerste fase van het EMK 2 reflectiemiddagen georganiseerd. Op deze momenten werden alle voorzieningen (dus ook diegene die nog niet deelnamen aan het EMK) uitgenodigd. De hierbij gebruikte presentaties zijn terug te vinden op de website van Jongerenwelzijn. 3.3. Ondersteunende teksten In aanloop naar de opstart van het EMK werden verschillende teksten geschreven ter ondersteuning van een vlotte opstart. Er werd een inspiratiebundel verspreid voor de organisaties en een versie specifiek gericht op de verwijzende instanties. Op de website van Jongerenwelzijn werd een pagina aangemaakt waarop alle verslaggeving van de verschillende overlegorganen gebundeld werden, en is er een pagina met antwoorden op vaak gestelde vragen. Ook andere informatieve teksten zijn op deze site gebundeld. 3.4. Ondersteuningsproject werkgeverskoepels Om de organisaties zo goed mogelijk te kunnen ondersteunen en begeleiden in het transitieproces naar het EMK werd er voor het eerst een samenwerking aangegaan met de drie werkgeverskoepels door het vrijmaken van financiële middelen ter ondersteuning van werkgeversbehoeften met het oog op een zorgzame invoering, toepassing en uitwerking van de gewijzigde regelgeving. Concreet werd een overeenkomst aangegaan waarin dit ondersteuningsproject zowel inhoudelijk, budgettair als in tijd afgebakend is. Een eerste traject vangt aan op 1 februari 2013 en loopt af op 31 december 2013. Voor de subsidiëring hiervan wordt een budget van €100.000 voorzien. Een stuurgroep, bestaande uit de werkgeverskoepels, voorzieningenbeleid, een vertegenwoordiger van het kabinet van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en een vertegenwoordiging van de betrokken voorzieningen stuurt het project aan en volgt de uitvoering ervan op. Inhoudelijk kan er een opdeling gemaakt worden in 2 grote luiken verbonden aan dit ondersteuningsproject: Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p28 Financiële monitoring De overstap naar het EMK betekende ook een snelle overstap naar een financiering op basis van een enveloppe. Hierdoor moeten organisaties op een andere manier omgaan met o.a. de invulling van ziekteuren, begrotingsopvolging, … Daarom is er een instrument ontwikkeld om een correcte begroting te kunnen maken van de personeelskosten, en dit ook maandelijks te kunnen opvolgen. Het is ook mogelijk om bepaalde simulaties te maken (vb. met andere verloning op basis van diploma). Dit instrument, en de resultaten ervan, kunnen niet gehanteerd worden als een algemeen evaluatieinstrument van de impact van het EMK op de financiering, het is evenwel een ondersteunende tool voor het opmaken van de personeelsbegroting. Deze tool kan gebruikt worden door zowel organisaties die ingestapt zijn in het EMK, als voor degenen die in de toekomst nog instappen. In een bevraging ter evaluatie van deze tool door de koepels blijkt dat de afwijking tussen de reële loonkost en de simulatie in het bestand in de meeste gevallen minder dan 1% op maandbasis bedraagt. Een minderheid van organisaties hanteert behalve deze tool nog andere. De algemene tevredenheid na evaluatie was positief. De tool is aan de hand van deze evaluatie nog verder bijgesteld voor een betere toepasbaarheid in 2014. Het management van de inputgebieden Een tweede luik in de overeenkomst bepaalt de noodzaak aan het ondersteunen van het managen van de inputgebieden. Hierbij wordt gedacht aan organisatiestructuur en -ontwikkeling , veranderingsmanagement, personeels- en verloningsbeleid, competentiemanagement, sociaal ondernemerschap en samenwerkingsstructuren en –modellen. Uit bevragingen, uitgevoerd door de koepels bij de organisaties, en in samenspraak met de stuurgroep werd een programma samengesteld bestaande uit vormingen en opleidingen rond bovenstaande thema’s. Dit organisaties kunnen gratis gebruik maken van dit aanbod. De verwerking van de evaluaties van deze opleidingen, en ruimer gezien een evaluatie van het totale ondersteuningsproject wordt begin maart bezorgd aan Voorzieningenbeleid. Toch kan er nu reeds gesteld worden dat de ervaringen positief zijn, en wordt er voor de verdere opvolging in 2014 opnieuw een samenwerkingsovereenkomst opgemaakt die ondersteuning zal voorzien aan de ingestapte organisaties uit 2013 en 2014, én OOOC, de CIG en de diensten voor Pleegzorg. In deze vernieuwde projectovereenkomst met de koepelorganisaties zal er behalve voor de bovenstaande elementen in functie van de ondersteuning van de nieuwe organisaties die instappen in het EMK ook een budget vrijgemaakt worden om een soortgelijke ondersteuning te voorzien in het traject van de opstart en uitbouw van het vernieuwde kwaliteitsconcept voor de sector. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p29 Ondersteunend aanbod 2014 3.5. De manier waarop de opvolging, ondersteuning en evaluatie van het EMK in de tweede fase van het experiment vorm krijgt, verschilt wezenlijk van de eerste fase. Aan de hand van de eerste resultaten, en de evaluatie van de overleggroepen, is er besloten om in 2014 de accenten anders te leggen: - - - 4. Meer thematisch overleg: er wordt een inhoudelijk evaluatietraject opgezet van de manier waarop verschillende modules ingezet worden: dit zal zowel voor de module ondersteunend begeleiding, de module dagbegeleiding in groep en de module contextbegeleiding in functie van autonoom wonen gebeuren. Voor de modules verblijf zal er een verdere differentiatie gebeuren, onder andere in het kader van de intersectorale combinatiemogelijkheden. Ook het aanbod en de positionering van ‘intensief kortdurende thuisbegeleiding’ binnen de module contextbegeleiding is onderwerp van verder overleg in 2014. Financiële evaluatie: In 2014 wordt een diepgaander evaluatietraject van de financiële impact van de manier van financieren uitgestippeld. De bilaterale gesprekken en de opvolgingscommissie blijven ook in 2014 bestaan. De ondersteunende teksten en het modulair kwartaal werden aangepast (net zoals de website) en verspreid. De tweede projectovereenkomst met de werkgeverskoepels (cf. supra). Evaluatie EMK op organisatieniveau De implementatie van het EMK, met een erkenning in termen van modules en een aangepaste manier van subsidiëren, heeft in de eerste plaats een grote impact op de private voorzieningen, die door hun instap in het EMK erkend werden als organisaties voor bijzondere jeugdzorg. De wijzigingen in de regelgeving zijn gebaseerd op de ervaringen inzake het proefproject MFC, en bouwen hier op verder. Er wordt voor gekozen om geen dwingend normerend regelgevend kader op te leggen, maar net de ruimte te bieden aan organisaties om, naar analogie met de doelstellingen rond sociaal ondernemerschap in de ‘Staten Generaal Jeugdhulp : met de kracht van de jeugd!’, zelf accenten te leggen en opportuniteiten te benutten als sociaal ondernemer. Deze grotere bewegingsruimte kan zowel van toepassing zijn op het organisatorische aspect (door bvb. het voeren van een ander personeels- en middelenbeleid), op het hulpverleningsaanbod (een verdere ombouw in het kader van een duidelijker profilering) als op de inhoudelijke aspecten. 4.1. Veranderend aanbod In de laatste fase van het proefproject MFC werd een kader gecreëerd waarbinnen een MFC-organisatie aan bovenstaande concepten kon voldoen. Hiervoor moest een MFC bestaan uit minimaal één afdeling met multifunctioneel karakter van een begeleidingstehuis en één afdeling met multifunctioneel karakter van een thuisbegeleidingsdienst. Een dagcentrum kon eveneens deel uitmaken van een MFC. Belangrijk was dat deze (afdelingen van) voorzieningen behoorden tot één inrichtende macht. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p30 Deze inperking was noodzakelijk om zicht te krijgen op mogelijke cliënttrajecten en eventuele moeilijkheden en beperkingen van het toenmalige regelgevend kader. Met de uitbreiding van het MFC kader naar een experimenteel modulair kader was het belangrijk dat alle organisaties hier konden op intekenen, én dat de inhoudelijke aspecten die hun meerwaarde bewezen hadden binnen het proefproject ook overgenomen konden worden. De initiatiefnemers konden bij hun aanvraag tot instap in het EMK voorstellen doen tot wijzigingen om de manier waarop ze het aanbod van modules organiseerden beter te profileren. Wanneer we de 91 EMK-organisaties opdelen naar aanbod, verkrijgen we volgend beeld: Aanbod modules binnen de organisaties 40 35 30 25 20 15 10 5 0 39 10 mobiel 34 6 mobiel + ambulant 2 mobiel + verblijf mobiel + ambulant + verblijf O.B. 10 organisaties hebben een louter mobiel aanbod, bestaande uit modules contextbegeleiding, al dan niet in combinatie met modules contextbegeleiding in functie van autonoom wonen. 6 organisaties hebben een mobiel-ambulant aanbod. Dit wil zeggen dat ze geen verblijf aanbieden, maar wel de modules dagbegeleiding in groep aanbieden, in combinatie met contextbegeleiding (i.f.v. autonoom wonen). Vier van deze zes organisaties zijn vergelijkbaar met de vroegere erkenning van een autonoom dagcentrum: ze hebben niet méér contextbegeleidingensmodules dan modules dagbegeleiding in groep. 39 organisaties bieden zowel verblijf aan als contextbegeleiding (al dan niet in functie van autonoom wonen), 34 organisaties hebben binnen hun aanbod zowel dagbegeleiding in groep, verblijf als contextbegeleiding (al dan niet in functie van autonoom wonen). Door de verplichte residentiële afbouw heeft elke organisatie meer modules contextbegeleiding dan modules verblijf, waardoor de doorstroom naar Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p31 contextbegeleiding bevordert wordt waardoor jongeren die effectief nood hebben aan verblijf hier sneller gebruik kunnen van maken. In de grafiek zijn er ook 2 organisaties weergegeven die enkel de module ondersteunende begeleiding aanbieden. Behalve deze bieden nog eens 17 organisaties, gevat in de andere kolommen, modules ondersteunende begeleiding aan. 4.2. Veranderende organisatiestructuren Uit de feedback van de overlegmomenten en de bilaterale gesprekken met de organisaties kwam sterk naar voren dat organisaties de instap in het EMK aangegrepen hebben om aan de slag te gaan met bepaalde aspecten van de eigen werking. Het EMK kan gezien worden als een trigger om veranderingen door te voeren die hiervoor wel al aanwezig waren, maar niet noodzakelijk konden gerealiseerd worden. De mate waarin, en de snelheid waarmee deze veranderingen doorgevoerd worden verschillen sterk van organisatie tot organisatie. Dit heeft met verschillende zaken te maken: de schaalgrootte van de organisatie, de mate waarin de organisatie de voorbije jaren reeds hervormingen doorgevoerd had (al dan niet in het kader van het MFC proefproject), reeds eerder aangevoelde noden op het vlak van het kunnen aanbieden van naadloze trajecten of een noodzakelijke herprofilering van een bepaald deel van het aanbod zoals bvb. het aanbod ondersteunende begeleiding of het extern openstellen van modules contextbegeleiding in functie van autonoom wonen. Volgende stappen kwamen bij de organisaties die in een veranderingsproces zaten telkens opnieuw aan bod: (1) Wat is de visie op kernaspecten zoals naadloosheid, continuïteit en constante vraagverheldering? Sommige organisaties bekijken deze kernaspecten binnen het raam van hun verschillende afdelingen. Andere organisaties proberen een tabula rasa te maken en vormen nieuwe afdelingen / multifunctionele units waarbinnen ze deze kernaspecten ten volle waar kunnen maken. (2) Hoe kunnen we de huidige sterktes behouden, en tegelijk op zoek gaan naar een antwoord op vraagstukken rond naadloosheid en continuïteit? Hoe zorgen we ervoor dat de opgebouwde goede (praktijk)ervaringen niet verloren gaan bij het installeren van een nieuw model, met nieuwe mogelijkheden? Voorbeeld: Er is een grote verscheidenheid tussen organisaties die zowel een aanbod van contextbegeleiding als contextbegeleiding in functie van autonoom wonen hebben. Enerzijds zijn er organisaties die de keuze maken van het specialiseren van de werkvorm: beide modules worden door een ander team begeleid, wanneer er een schakeling nodig is dan zal er ook een overdracht van begeleider zijn. De organisatie maakt hierbij de keuze om de specificiteit van de werking centraal te stellen, en bekijkt een verandering van begeleider als een pedagogisch moment . Anderzijds zijn er organisaties die hun begeleiders omvormen tot contextbegeleiders die beide modules kunnen begeleiden. De nadruk wordt hierbij meer gelegd op continuïteit. (3) Hoe snel kunnen / willen we van start gaan met een nieuw model? Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p32 De snelheid waarmee organisaties de veranderingen doorvoeren is zeer verschillend. De haalbaarheid op het vlak van infrastructuur, de bevraging en participatie van het personeel, een al dan niet stapsgewijze aanpak met ingebouwde evaluatiemomenten, de afstemming met andere samenlopende (beleids)veranderingen zoals iMFC en IJH, … zijn allemaal elementen die dit tempo mee bepalen. (4) De grenzen van de regelgeving en de eigen organisatie. Het installeren van het EMK zorgt voor een verdere tegemoetkoming aan het mogelijk maken van trajecten op maat van de jongere. Toch is het ook binnen het EMK niet mogelijk om alle modules te combineren, of om verschillende modules van één traject toe te kennen aan en te begeleiden vanuit twee organisaties. Bovendien dient er uiteraard rekening gehouden te worden met bepaalde aspecten van de arbeidswetgeving, waardoor de flexibiliteit van en cliëntentraject niet noodzakelijk samenspoort met de mogelijke flexibiliteit van een werknemer. Zoals gezegd kon de flexibiliteit binnen een MFC enkel uitgevoerd worden vanuit één inrichtende macht met verschillende afdelingen. In dit kader van het EMK wil Jongerenwelzijn echter geen proces van verplichte fusionering opstarten. Binnen een geresponsabiliseerd werkveld gaan we ervan uit de private initiatiefnemers zelf de vraag naar optimale en efficiënte organisatievormen en groottes stellen. Het is belangrijk om de evoluties naar een integrale jeugdhulp, en de hiermee samenhangende procedures, in dit raam te bekijken. 4.3. Veranderende personeelssamenstelling De ombouw naar een experimenteel modulair kader is, zoals gezegd in de inleiding, conform het VIA 4 – akkoord, met aandacht voor uitbreiding, managementsondersteuning, en versterking van het personeelskader. Meer specifiek gaat dit om begeleidende functies. De afspraken in het VIA 4-akkoord vormen een opstap voor wat de begeleidende functies in begeleidingstehuizen betreft. De realisatie van dit akkoord zorgde voor een verhoging van het begeleidende personeelskader (voor begeleidingstehuizen momenteel variërend van 0,65 tot 0,78 vte per capaciteit en gemiddeld 0,75; binnen het EMK is dit 0,8 vte, bestaande uit 0,64 vte voor verblijf en 0,16 vte voor contextbegeleiding). Dit wordt uitgebreid voor alle functies (begeleidend, management en ondersteunend) van alle werkvormen, door voor wat de vaststelling van de looncomponent betreft te vertrekken van de loonkost van een begeleider b1c. Hiermee wordt het huidige sectorgemiddelde opgetrokken met 0,3%. Het VIA-akkoord voorziet een toename van 46 vte voor de verblijfscomponent in het private aanbod. De invoering van het modulaire systeem verhoogt het aantal vte in de verblijfsfuncties met 55 vte. Bovendien moet de herziening van het subsidiëringsmechanisme private initiatiefnemers in staat stellen om zich daadwerkelijk als sociaal ondernemer te profileren. Hij krijgt een hogere budgettaire autonomie en responsabilisering waarmee hij een grotere impact op zijn inputgebieden kan uitoefenen. Er kan een parallel gemaakt worden met de keuzen die gemaakt werden in het traject dat uitmondt in een nieuw sectoraal uitvoeringsbesluit bij het kwaliteitsdecreet: het vastleggen van de outputgebieden, terwijl de initiatiefnemer Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p33 zelf verantwoordelijk is voor de acties inzake de inputgebieden. Dit uitvoeringsbesluit legt de klemtoon op resultaten - gebruikers-, medewerkers- en maatschappijresultaten - en schrijft een betrokkenheid en participatie van deze drie groepen in het (kwaliteits)beleid van de organisaties in. Een organisatie kan nu dus andere accenten leggen, in de lijn van de keuzes die het als organisatie maakt. 13 Art. 53 septies van het besluit van de Vlaamse Regering legt hierin volgende grenzen vast: - Minimaal 70% van de subsidie moet aangewend worden voor personeelskosten. - Minimaal twee derde van het gesubsidieerde personeel moet in begeleidende functies worden ingezet. Eerste praktijkervaringen: Uit de bilaterale gesprekken komt naar voren dat organisaties op dit vlak eerder voorzichtig omgaan met de nieuwe mogelijkheden. Toch blijkt er door organisaties geïnvesteerd te worden in verschillende functies: Contextbegeleiders: Voornamelijk in organisaties waar er nog geen uitgebreide cultuur was in het werken met de context merken we een investering in de versterking hiervan. Dit door het aanwerven van bijkomend personeel in functie hiervan, of door het verschuiven van het takenpakket van begeleiders. Leefgroepbegeleiders: Door de uitbreidingsronde werden meer leefgroepbegeleiders aangeworven. Los hiervan merken we in veel organisaties ook een andere taakinvulling voor leefgroepbegeleiders: door de focus op contextbegeleiding in de volledige organisatie binnen te brengen worden bepaalde taken van de leefgroepbegeleiders explicieter benoemd als contextbegeleiding, of wordt er verwacht van leefgroepbegeleiders dat ze in hun begeleiding ook de focus op het aspect ‘context’ verruimen. Interne regiefuncties: Voor de organisaties die niet deelnamen aan het proefproject MFC zijn de functies van interne regie op cliënt- en organisatieniveau nieuw. De inhoud van deze functie wordt vaak gekoppeld aan het takenpakket van een contextbegeleider (cliëntniveau) of een staflid (organisatieniveau), maar blijft erg verschillend van organisatie tot organisatie, afhankelijk van onder meer de schaalgrootte en de visie op continuïteit. Toch kan er algemeen gesteld worden dat er in elke organisatie een grotere investering is in het overzicht bewaren op, en het afstemmen van de externe instroom, de interne doorstroom en de (prognose maken van de) uitstroom. 13 Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, wat betreft het inschrijven van de mogelijkheid tot een experimenteel modulair kader. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p34 Evaluatie veranderende personeelssamenstelling Uit de verschillende overlegmomenten komt naar voren dat organisaties momenteel eerder voorzichtig omgaan met de mogelijkheden die de nieuwe manier van subsidiëren met zich meebrengt. In de gesprekken wordt aangegeven dat er een grotere investering is in de begeleidende functies, maar de vertaling hiervan in objectieve parameters is moeilijk te maken. Het is vooralsnog moeilijk in te schatten op welke manier organisaties zich op dit vlak op langere termijn zullen profileren. Om dit verder op te volgen worden volgende aandachtspunten naar voren geschoven: 4.4. - Een blijvende opvolging van de personeelssamenstelling. Het blijft noodzakelijk om jaarlijks een personeelsoverzicht door te geven aan de administratie, in de eerste plaats om de anciënniteitsberekening te kunnen maken. - Gekoppeld aan dit overzicht wordt er een duidelijkere afbakening van het begrip ‘begeleidende functies’ opgesteld. - Een duidelijke omschrijving van de inputgebieden van de organisatie volgens het nieuwe kwaliteitsdecreet, met hierin aandacht voor het personele aspect, vormt een belangrijke toetssteen. - Een evaluatie van de 70/30-verdeling van de personeelskosten binnen de enveloppe past in het kader van de verdere financiële evaluatie. Belangrijke aspecten in deze zijn de stappen die gezet zijn naar een systeem dat organisaties toelaat zich meer als sociaal ondernemer op te stellen, de afstemming op andere sectoren en de impact die dit op kortere of langere termijn kan hebben op de capaciteit aan begeleidend personeel. Bovendien moet er rekening gehouden worden met bepaalde initiatieven die net omwille van hun specificiteit en goede praktijken in het kader van de vermaatschappelijking van zorg misschien niet kunnen voldoen aan deze verhouding. Het installeren van een procedure om individuele afwijkingen toe te staan op het niveau van een delegatie van de minister kan hierin een oplossing bieden. Impact op personeel Om de mogelijke impact van de veranderingen, gekoppeld aan een instap in het EMK, voor het personeel zo goed mogelijk in kaart te brengen, werd de mogelijkheid geboden om personeelsleden mee aan te laten sluiten op de bilaterale gesprekken, en werd er een intervisiegroep werknemers opgericht, met afgevaardigden van de verschillende werknemerfederaties. De grote thema’s die in deze bijeenkomsten behandeld werden, kunnen gevat worden onder werkdrukverhogende aspecten, de betrokkenheid bij veranderingsprocessen en de impact van de enveloppefinanciering op het personeelsbeleid. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p35 Betrokkenheid personeel bij veranderingsprocessen De eerste kennismaking van een organisatie met nieuwe beleidskeuzes wordt vaak gemaakt door de directie en staffuncties. Uit de intervisiegroep werknemers kwam duidelijk naar voren dat in organisaties waar er een duidelijke informatiestroom was naar het personeel omtrent de mogelijke instap in het EMK, en de fasering en de doelstellingen van eventuele veranderingsprocessen die hiermee samenhangen, er voor zorgden dat er minder weerstand was tegen deze stappen. Hiermee samenhangend verwijzen we ook de uitvoering van het kwaliteitsdecreet, waarvan de manier waarop het personeel mee kan participeren in een organisatie een structureel onderdeel vormt. In de eerste fase van het EMK is er veel tijd en energie gestoken in de manier waarop een organisatie zijn structuren, uurroosters en personeelsinzet diende aan te passen om te voldoen aan de kernaspecten van het EMK. Bovendien lopen er samen met het EMK nog andere veranderingsprocessen die veel energie en afstemming vragen. De tijdsinvestering die hiermee gepaard gaat, en de mogelijk wijzigende structuren in functie van het experiment, noodzaken een degelijke ondersteuning van het personeel om hierin de weg te vinden. Het evenwicht vinden als organisatie om te investeren in het veranderend hulpverleningslandschap, en tegelijkertijd te zorgen voor duidelijke informatiedoorstroom en ondersteuning van het personeel is een aandachtspunt dat duidelijk naar voor geschoven wordt. Werkdrukverhogende aspecten Een tweede thema dat behandeld werd tijdens de intervisiegroep werknemers is het aspect ‘werkdrukverhoging’. Behalve het veranderingsproces op zich, leeft het gevoel dat een instap in het EMK zorgt voor een hogere werkdruk van het personeel. Mogelijke elementen hierin kunnen zijn: - Focus op contextbegeleiding: Het inhoudelijk uitgangspunt van het EMK dat er binnen elke begeleiding aandacht moet gegeven worden aan een hulpverlening met/in de context, zorgt voor een mogelijke andere taakinvulling van een begeleider. De invulling van deze functie gebeurt zeer verscheiden binnen de verschillende organisaties, maar het is belangrijk dat alle personeel hier voldoende achtergrond, visie en opleiding in heeft vooraleer dit aspect ten gronde wordt opgenomen in de taakinhoud van een personeelslid. Hierbij wordt ook aangehaald dat een grotere investering in contextbegeleiding niet ten koste mag gaan van de noodzakelijke inzet om een leefgroepswerking op kwalitatieve manier te kunnen uitvoeren. De werkdrukverhogende aspecten lijken zich het duidelijkst te manifesteren in de leefgroepwerking. Hoewel dit zich voorlopig niet onmiddellijk weerspiegelt in de benuttingscijfers (cf. infra) kan dit mogelijk te maken hebben met het rationeler gebruik van de module verblijf, in combinatie met een verschuivende (en als bijkomend werk ervaren) focus op contextbegeleiding. - Het behalen van het streefcijfer ‘contexturen’: Door de strikte afbakening van het te registreren aantal uur contextbegeleiding (cfr. infra), en het soms behalen hiervan, voelen begeleiders veel druk. Hiermee samenhangend wordt ook de toenemende Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p36 verplaatsingstijd aangehaald: door meer te werken met en in de context, is er een grote tijdsinvestering nodig. Deze tijd kan niet geregistreerd worden als contextbegeleiding, of ingezet worden voor andere taken.Het behalen van een aantal uur face to face contacten in combinatie met ander cliëntgericht overleg en werkvormspecifieke taken zoals dagbegeleiding of leefgroepbegeleiding, vereist een duidelijk kader en visie. Om een beter zicht te krijgen op de impact van de veranderingsprocessen voor het personeel lijkt een wetenschappelijk onderzoek naar werkdrukverhogende aspecten binnen de verschillende welzijnssectoren aan te bevelen. In verder overleg met de werknemersorganisaties zal er een afstemming gebeuren met de resultaten van de Vlaamse werkbaarheidsmonitor 2013, een driejaarlijkse meting verricht door de Stichting Innovatie & Arbeid van de SERV. Deze meting is voor het eerst ook toegepast op de non-profitsectoren. 5. Inhoudelijke aspecten EMK Tijdens het proefproject MFC werden enkele inhoudelijke kernaspecten binnen de hulpverlening geëxpliciteerd en uitgewerkt. Deze kernaspecten worden onderschreven door de Staten Generaal Jeugdhulp: met de kracht van de jeugd!. In art. 53quater van het aangepaste besluit van de Vlaamse 14 Regering worden volgende inhoudelijke voorwaarden vooropgesteld waaraan een organisatie voor bijzondere jeugdzorg moet voldoen: 1° een organisatie voor bijzondere jeugdzorg vertaalt hulpverlening in cliënttrajecten, waarbij modules naadloos worden ingezet in functie van een evoluerende hulpvraag. Naargelang van de noden in een individueel traject kunnen modules gecombineerd worden; 2° de organisatie voor bijzondere jeugdzorg bekijkt op regelmatige basis of de georganiseerde hulp nog aansluit bij de noden van de betrokken personen. Als vraagverheldering resulteert in de behoefte tot wijziging van een traject, wordt, na overleg met alle betrokken partijen, het traject bijgesteld; 3° in een organisatie voor bijzondere jeugdzorg wordt voor elke cliënt een interne regie geactiveerd, die het verloop van het traject binnen de organisatie voor bijzondere jeugdzorg opvolgt, alle betrokken partijen op de hoogte houdt en de naadloosheid en eenduidigheid van het traject garandeert; 4° de organisatie voor bijzondere jeugdzorg coördineert op organisatieniveau het beheer van het aanbod, waardoor naadloze schakelingen in de trajecten mogelijk zijn en breukmomenten vermeden worden; 5° de organisatie voor bijzondere jeugdzorg communiceert openstaande modules aan de administratie. 14 Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, wat betreft het inschrijven van de mogelijkheid tot een experimenteel modulair kader. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p37 Hieruit kunnen we volgende kernaspecten halen: Een aanbod op maat Door het omzetten van erkenningscategorieën naar combineerbare typemodules, wordt het mogelijk om sneller een antwoord te bieden op een (veranderende) hulpvraag van een jongere. Binnen het MFCproefproject kreeg dit vorm in 4 bandbreedtemodellen, waarbinnen naadloos schakelen mogelijk was. Dit model kon niet zomaar overgenomen worden naar een regelgevend kader waarbinnen alle organisaties konden erkend worden, waardoor er gekozen werd voor een wijziging ten gronde, zoals besproken in hoofdstuk 1. Door het erkennen van de hulpverlening als een aanbod in modules, die gecombineerd kunnen worden, moet het makkelijker zijn om het hulpaanbod af te stemmen op de hulpvraag van een jongere. Voor het combineren van modules gelden volgende uitgangspunten: - De modules ‘contextbegeleiding’, ‘contextbegeleiding ifv autonoom wonen’ en ‘ondersteunende begeleiding’ kunnen afzonderlijk ingezet worden. De modules ‘dagbegeleiding’ en ‘verblijf’ moeten steeds gecombineerd worden met de module ‘contextbegeleiding’ De modules ‘dagbegeleiding’ en ‘verblijf’ kunnen niet gecombineerd worden voor één minderjarige. De modules ‘contextbegeleiding’ en ‘contextbegeleiding ifv autonoom wonen’ kunnen niet gecombineerd worden. Het EMK voorziet in de mogelijkheden om sectoraal modules te kunnen combineren. De opdeling in typemodules, het gebruik van de intensiteiten en combinatiemogelijkheden vormen bovendien de bouwstenen die in de toekomst ook intersectorale combinaties mogelijk moet maken . Door het omschrijven van het aanbod in modules en de huidige mogelijkheden tot combineren is de afstemming met de opstart van de integrale jeugdhulp reeds goed voorbereid en vormgegeven, en de onderstaande evaluatie zal meegenomen worden in de verdere ontwikkeling van de combinatieprocedures binnen de integrale jeugdhulp. Uit evaluatie van het overleg met alle betrokken partijen kan er vastgesteld worden dat het EMK hulp op maat makkelijker mogelijk maakt. Er wordt bovendien aangegeven dat dit werken op maat de subsidiariteit ten goede komt. De ombouw van het aanbod in het kader van een betere profilering van een (afdeling van) een organisatie wordt als positief ervaren. Hier moet aan toegevoegd worden dat de huidige procedures het niet toelaten om de maximale mogelijkheden uit deze profilering te halen aangezien de ombouw gebaseerd moet zijn op het vroegere erkende aanbod. Hierdoor was het voor organisaties niet mogelijk om nieuwe modules in het eigen aanbod op te nemen. Er is door de organisaties ook eerder voorzichtig omgegaan met de mogelijkheden van het ombouwen van het aanbod, naar analogie met het uitgangspunt dat er geen Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p38 aardverschuivingen in het aanbod mochten gerealiseerd worden. Een verdere afstemming van vraag en aanbod kan in het verdere opvolgingstraject leiden tot bijkomende ombouw om een effectiever aanbod op maat te creëren. naadloosheid Uit de bilaterale gesprekken blijkt er een grote verscheidenheid in de manier waarop de modules binnen een organisatie al dan niet geclusterd worden in het kader van naadloze cliënttrajecten. Dit hangt af van de schaalgrootte en het aanbod van modules van een organisatie, maar ook met de visie die een organisatie heeft op naadloosheid en continuïteit. Enerzijds zijn er organisaties die hun aanbod vormgeven om de continuïteit van hulpverlening mogelijk te maken, anderzijds zijn er organisaties die de keuze maken om daarenboven ook de continuïteit van hulpverlener te voorzien. Uit de overlegmomenten en aanvraagdossiers kunnen we een onderscheid maken tussen volgende modellen: (1) Afzonderlijke entiteiten De organisatie behoudt de afbakening van de oorspronkelijke afdelingen. Wanneer er geschakeld wordt, gebeurt dit met een overgangsfase van de ene afdeling naar de andere, maar de werking en het personeel van de afdeling staat op zich. (2) Afzonderlijke entiteiten + overkoepelende contextbegeleiding De modules dagbegeleiding in groep en/of de modules verblijf worden aangeboden binnen afzonderlijke afdelingen. Daarnaast is er een team van contextbegeleiders die zowel de puur mobiele trajecten begeleiden als de contextbegeleidingen gekoppeld aan de andere modules. Wanneer er geschakeld moet worden, zal de contextbegeleider de continuïteit bewaken. (3) Multifunctionele units Sommige organisaties hervormen hun afdelingen tot multifunctionele units, gebaseerd op de bandbreedtemodellen van het MFC proefproject, waarbinnen naadloos schakelen vlot kan. Dit kan voor het volledige aanbod van de organisatie, of voor een deel ervan. (4) Gecombineerde afdelingen De mogelijkheden die het EMK biedt hebben organisaties aangezet om creatief na te denken rond het organiseren van een aanbod dat tegemoet komt aan bepaalde hulpvragen die niet zomaar konden gekoppeld worden aan een afdeling. Het resultaat hiervan is zeer verscheiden, maar bestaat vaak uit een combinatie van een eerder bestaande afdeling aangevuld met enkele extra modules. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p39 Voorbeeld: Een organisatie die zowel verblijf, contextbegeleiding als dagbegeleiding in groep aanbiedt kiest er niet voor om volledige multifunctionele units te vormen, maar voegt aan de afdeling met verblijf 2 modules dagbegeleiding in groep toe en aan de afdeling dagbegeleiding in groep 2 modules verblijf. Op deze manier kunnen jongeren makkelijk schakelen binnen de eigen gekende afdeling naar een aanbod dat meer op maat is. Dit voorbeeld is opgenomen in een innovatief project om de impact op de werking en de nieuwe mogelijkheden die dit biedt verder te kunnen onderzoeken. Flexibiliteit in aanbod In hoofdstuk 2.3.3. worden de verschillende mogelijkheden om het aanbod flexibel in te kunnen zetten toegelicht. Flexibiliteit impliceert ook dat bij een veranderende hulpvraag, op trajectniveau, het aspect rond toewijzingen vlot geregeld moet kunnen worden. Aangezien de werking van de bandbreedtemodellen van het MFC niet kon overgezet worden naar de EMK werking, wordt er op sommige vlak ingeboet aan flexibiliteit. In de bandbreedtemodellen konden de modules binnen één bandbreedte namelijk ingezet worden zonder dat er hiervoor een wijziging van maatregel noodzakelijk was. Dit heeft vooral een impact op het vlot kunnen inzetten van de module kortdurend (crisis)verblijf en het vlot schakelen tussen dagbegeleiding en verblijf. Het juridisch kader laat niet toe om jongeren een optionele module kortdurend crisisverblijf toe te kennen, dat dan ingezet kan worden wanneer het nodig is. Wanneer binnen mobiele of ambulante trajecten gedurende een korte periode verblijf moet gekoppeld worden is er dus een nieuwe maatregel noodzakelijk. Dit geldt ook voor een schakeling van verblijf naar dagbegeleiding of omgekeerd. Toch blijkt het verschil in flexibiliteit minimaal te zijn: ook binnen de bandbreedtemodellen was het noodzakelijk om bij schakelingen contact op te nemen met de verwijzende instanties. Door de, in verhouding grotere, afbouw van verblijfsmodules in de CANO-afdelingen, ten voordele van meer en intensievere contextbegeleidingsmodules, ontstond de vrees dat ook hier minder flexibiliteit mogelijk is. Het doelpubliek van deze afdelingen vereist net een vlotte en snelle mogelijke (terug)schakeling naar verblijf. In de praktijk blijkt tot nog toe dat deze flexibiliteit behouden blijft. Continuïteit en constante vraagverheldering Ook voor de constante vraagverheldering worden de goede praktijken vanuit het proefproject MFC overgenomen. Het inhoudelijke aspect van dit kernaspect werd niet expliciet bevraagd in de eerste fase van het EMK, maar tijdens de bilaterale gesprekken werden bepaalde organisatorische veranderingen om hieraan te kunnen voldoen duidelijk. Zo is er een tendens naar minder algemene teamvergaderingen, en meer cliëntgebonden overleg. De verschuiving van de focus van ‘iedereen weet alles’ naar meer gericht overleg met de sleutelfiguren rond een traject zorgt voor een andere overlegcultuur. Het EMK zet organisaties aan om de visie van verschillende afdelingen beter op elkaar af te stemmen, zodat de eventuele schakeling van trajecten van de éne afdeling naar een andere minder als een breuk Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p40 ervaren wordt. Enkele praktijken hierin zijn het opzetten van gezamenlijke teammomenten, het installeren van wisselleren, het organiseren van trajectgericht overleg over de afdelingen heen en een gezamenlijk VTO-aanbod. Interne regie op cliëntniveau 15 In het BVR wordt expliciet opgenomen dat een organisatie voor elke cliënt een interne regie activeert, die het verloop van het traject binnen de organisatie voor bijzondere jeugdzorg opvolgt, alle betrokken partijen op de hoogte houdt en de naadloosheid en eenduidigheid van het traject garandeert. We verwijzen hiervoor opnieuw naar het proefproject MFC, waar de verschillende manieren waarop interne regie op cliëntniveau vorm kan krijgen uitgebreid onderzocht werden. Het installeren van deze functie is voor organisaties die nog geen ervaring hadden met het MFCproefproject nieuw, en de diversiteit van de manier waarop organisaties deze interne regie vormgeven is erg groot, en vaak afhankelijk van het profiel en de schaalgrootte van de organisatie. Grosso modo kunnen we volgende modellen onderscheiden: (1) De interne regie wordt gekoppeld aan de functie van een trajectbegeleider. Deze interne regisseur is een directe hulpverlener van de jongere. In bijna alle organisaties die voor dit model kiezen wordt dit gekoppeld aan de contextbegeleider in het kader van continuïteit. (2) De functie van de interne regie wordt in de eerste plaats beschouwd als een eerder administratieforganisatorische functie van dossier- en trajectopvolging. De interne regie staat op deze manier iets verder van de cliënt zelf, en wordt vaak uitgevoerd door een coördinator of een regieteam. Afhankelijk van de keuze die hierin gemaakt wordt kunnen andere personen betrokken zijn in het proces rond continue vraagverheldering en afstemming met verwijzende instanties. Goede afspraken rond interne en externe communicatie zijn noodzakelijk. Het is bovendien belangrijk dat de cliënt, eender welk model gekozen wordt binnen een organisatie, goed op de hoogte is wie zijn aanspreekfiguur is en wie het traject mee bepaalt. Dit is ook van belang voor de betrokken consulent, aangezien er in flexibele trajecten meer afstemming nodig kan zijn. Interne regie op organisatieniveau Meer nog dan in het MFC-proefproject blijkt een goed uitgewerkte interne regie op organisatieniveau cruciaal te zijn. Aangezien het hulpverleningstraject van een jongere bestaat uit modules die flexibel kunnen in- of uitgeschakeld worden, en al dan niet gecombineerd zijn, is het erg belangrijk om als organisatie een totaaloverzicht te kunnen houden over alle lopende trajecten in het kader van het monitoren van de verhouding instroom – doorstroom – uitstroom. 15 Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, wat betreft het inschrijven van de mogelijkheid tot een experimenteel modulair kader. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p41 Instroom Net zoals in het MFC wordt de centrale wachtlijstwerking afgestemd op het gemoduleerd aanbod. Elke organisatie kan aangeven op welke manier jongeren kunnen instromen, en hiervoor wordt en wachtlijst aangemaakt: - Wachtlijst voor contextbegeleiding; Wachtlijst voor dagbegeleiding in groep + contextbegeleiding; Wachtlijst voor verblijf + contextbegeleiding; Wachtlijst voor contextbegeleiding in functie van autonoom wonen. Door de opsplitsing in modules kunnen er situaties ontstaan die voor het EMK niet mogelijk waren. Er ligt een belangrijke taak bij de organisaties, en meer specifiek bij de interne regie, om te bekijken hoe ze hier kwalitatief en efficiënt kunnen om mee gaan. Voorbeeld 1: een jongere krijgt hulpverlening met verblijf en contextbegeleiding. Op een bepaald moment kan hij weer in de context verblijven en wordt de module verblijf uitgeschakeld. De module contextbegeleiding blijft verder lopen. Hierdoor komt een module verblijf vrij, die niet gekoppeld is aan contextbegeleiding. Een nieuwe instroom met verblijf is pas mogelijk wanneer er opnieuw een module contextbegeleiding vrij komt of wanneer er in overtal gegaan wordt voor contextbegeleiding. Doorstroom Het overzicht bewaren van alle lopende trajecten binnen een organisatie is een belangrijke opdracht voor de interne regie op organisatieniveau. Hoewel uit het MFC-proefproject bleek dat het mogelijk maken van schakelen er niet noodzakelijk toe leidt dat er ook effectief veel geschakeld wordt, wordt er tijdens de bilaterale gesprekken toch aangegeven dat er minstens meer overwogen wordt om te schakelen. Het continu monitoren van de impact van deze (mogelijke) schakelingen blijkt niet zo evident te zijn, zeker niet in organisaties met een groot aanbod aan verscheidene modules. Organisaties anticiperen hierop door het installeren van een regiefunctie / regieteam, die de informatie van aangemelde en lopende trajecten continu naast elkaar leggen. Uitstroom Een vaak gehoorde opmerking in het overleg met zowel de organisaties als de verwijzende instanties is dat de tijd tussen het vrijgeven van een module en het opnieuw invullen van die plaats te lang duurt. Dit probleem situeert zich op verschillende vlakken, maar voor de regie op organisatieniveau ligt er een belangrijke taak in het inschatten van een mogelijke toekomstige stopzetting van een traject. Deze prognose kan het centraal wachtbeheer helpen om nieuwe dossiers sneller te activeren en hierdoor een vlottere instroom te kunnen bewerkstelligen. Afhankelijk van traject tot traject kan dit makkelijker of moeilijker. Bijkomend zal er door de interne regie moeten bekeken worden of de vrijkomende plaats ingezet moet worden voor een interne schakeling, of opengezet wordt voor een externe instroom. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p42 Spanningsveld intern schakelen – externe instroom In het raam van het EMK is er een grote inzet om zich te organiseren om tegemoet te komen aan de bovenstaande kernaspecten voor de hulpverleningstrajecten. Door het centraal stellen van naadloos kunnen schakelen en het garanderen van continuïteit in de hulpverlening als uitgangspunt binnen het EMK, wordt er wel een spanningsveld gecreëerd met de instroom van jongeren die al dan niet met prior op de wachtlijst staan. Enkele bedenkingen die gemaakt kunnen worden bij het omgaan met dit spanningsveld: 5.1. - Wanneer er een interne schakeling noodzakelijk is, dan wil dit zeggen dat de jongere hier ook nood aan heeft, en indien hij deze module niet binnen de eigen organisatie zou kunnen aangeboden krijgen hij op een wachtlijst van een andere organisatie terecht zou komen, al dan niet met prior. - Bij een interne schakeling kan het zijn dat de module van waaruit er geschakeld wordt vrijkomt, zodat deze kan ingevuld worden met een nieuwe jongere. - Het is niet zo dat een interne schakeling a priori voorrang heeft op een externe instroom. Wanneer de situatie van een prioritair dossier op de wachtlijst een dringende hulpverlening vereist, is het belangrijk om op organisatieniveau in te schatten of de interne schakeling op dat moment voorrang moet krijgen. Goed overleg met de verwijzende instanties is hierin onontbeerlijk. - Het is vooralsnog moeilijk in te schatten of het modulair werken zorgt voor een langere wachttijd voor opstart in een organisatie of niet. Er wordt aangegeven dat een jongere, eens opgestart in een EMK-organisatie, meer mogelijkheden heeft maar dat het voor jongeren die op de wachtlijst staan langer duurt om te kunnen opstarten. Verder onderzoek hieromtrent zou noodzakelijk zijn om hier gefundeerd uitspraken over te kunnen doen. Samenvatting inhoudelijke aspecten Het vastleggen van de inhoudelijke aspecten die vorm kregen tijdens het MFC-proefproject in het EMK heeft er in de eerste fase voor gezorgd dat heel wat organisaties zich nog doelbewuster zijn gaan focussen op de manier waarop ze deze in de organisatie konden implementeren. Doordat de focus op de eerste plaats op het organisatorische lag moet er in het vervolgtraject nog verder geïnvesteerd worden op het de inhoudelijke component. Het vastleggen van de manier waarop de communicatie intern en extern verloopt tussen de verschillende betrokkenen, en meer specifiek tussen de interne regie op cliënt- en organisatieniveau en de externe regie, in duidelijke afspraken en procedures kan bijdragen tot een focus op elementen als constante vraagverheldering en het komen tot een aanbod op maat. Een verdere afstemming tussen vraag en aanbod moet er toe leiden dat er nog meer dan nu reeds het geval is gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden van het modulair kader. Een versoepeling van de mogelijkheden van modulaire ombouw om te komen tot een voldoende divers en flexibel aanbod kan hieraan bijdragen. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p43 Het zal belangrijk zijn dat de goede praktijken die opgedaan zijn gedurende het proefproject MFC en in de eerste fase van het EMK rond het organisatorisch en inhoudelijk mogelijk maken van deze kernaspecten meegenomen worden in de verdere operationalisering van IJH, en meer specifiek in het raam van het snel en doelgericht inzetten van kortdurend crisisverblijf en het combineren van modules. 6. Evaluatie EMK – Verwijzende Instanties Het erkennen van organisaties in een experimenteel modulair kader heeft uiteraard ook een grote impact op de verwijzende instanties. Door het deels samen lopen van voorzieningen die nog niet ingestapt zijn in het EMK en de organisaties die dit wel al deden ontstond er bovendien een dubbel circuit van manieren van toewijzen. Dit werd nog versterkt door de opstart van de voorbereidingen op integrale jeugdhulp, niet het minst in de voorstartregio Oost-Vlaanderen. Door het overgaan van erkenningscategorieën over bandbreedtemodellen naar een gemoduleerd en flexibel aanbod, was het noodzakelijk om de nieuwe manier van werken en het vernieuwde aanbod goed te leren kennen. Veranderende manier van toewijzen Om de veranderende manier van toewijzen toe te lichten aan de consulenten, werd er begin 2013 in elke regio een toelichting gegeven over de noodzakelijke aanpassingen in maatregelen en de mogelijke veranderingen in de samenwerking met de organisaties. Een belangrijk thema hierin was de manier waarop modules vorm kregen binnen maatregelen. Om een jongere te kunnen toewijzen aan een organisatie voor Bijzondere Jeugdzorg binnen het EMK blijven de bestaande maatregelen van toepassing. Het uitgangspunt ‘één minderjarige - één maatregel – 1 of meer modules’ kan gehanteerd worden. Net zoals voor het EMK kan er slechts één mobiele maatregel per gezin genomen worden. In overleg met de jeugdrechters werd voor elke soort maatregel een formulering van de beschikkingen en vonnissen voorgesteld, met een aanduiding van welke modules minimaal en optioneel opgenomen kunnen worden. Zoals toegelicht in hoofdstuk 3.1 gaven de jeugdrechters na overleg aan niet te opteren voor de ‘optionele modules’ in een beschikking. Het feit dat de duur van de typemodules op 6 maand gezet is, heeft te maken met de inhoudelijke nadruk op constante vraagverheldering. De regelgevende termijnen van beschikkingen blijven binnen het EMK behouden, en kunnen bijgevolg langer zijn dan 6 maanden. Er werd snel duidelijk dat het gericht indiceren in intensiteit van contextbegeleiding niet aangewezen was. Het opnemen van de intensiteit van verblijf 1-3 nachten of 4-7 nachten is binnen het EMK evenmin noodzakelijk, maar wel mogelijk. Een aanpassing van het DOMINO-systeem, het cliëntopvolgingssysteem van de sociale diensten voor gerechtelijke jeugdzorg en de comités van bijzondere jeugdzorg, was noodzakelijk om een onderscheid te kunnen maken tussen EMK organisaties en de andere voorzieningen. Er was eveneens een bijsturing noodzakelijk om een correcte verrekening van de kinderbijslag te bekomen. De manier waarop de wachtlijsten aangepast zijn is beschreven onder hoofdstuk 5. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p44 Deze wijzigingen hebben ook een impact op de organisaties. Zo worden de genomen maatregelen niet meer opgestuurd naar de afdelingen waar de jongeren begeleid worden, maar naar de hoofdzetel van de organisatie. Voor wat de modaliteiten inzake het aanvragen van overtal betreft (betrekking hebbend op artikel 11, 2° van het erkennings- en subsidiËringsbesluit), wordt dit gekoppeld aan de erkenningssituatie zoals opgenomen in het erkenningsbesluit en de verdeling over de afdelingen. Voor een organisatie die niet erkend is in verschillende afdelingen, moet overtal gevraagd worden als de totale capaciteit van een bepaalde module overschreden wordt. Voor organisaties die wel erkend zijn in meerdere afdelingen wordt een onderscheid gemaakt naargelang het soort modules: voor wat de modules verblijf en dagbegeleiding betreft, moet overtal gevraagd worden als het aantal modules waarvoor de afdeling erkend is overschreden wordt. Voor wat de modules contextbegeleiding en contextbegeleiding in functie van autonoom wonen betreft, moet enkel overtal worden gevraagd als de totale capaciteit van (de som van) die modules op organisatieniveau overschreden wordt. Veranderend aanbod De verplichte lineaire afbouw, de mogelijke ombouw in functie van een duidelijker profilering, de veranderingen in functie van het mogelijk maken van flexibele trajecten, het installeren van nieuwe functies zoals interne regisseurs op cliëntniveau, … zijn allemaal voorbeelden van manieren waarop het gekende aanbod en de gekende manier van samenwerken een andere invulling kon krijgen. Er is daarom in het begin van 2013 erg veel tijd geïnvesteerd in overleg, zowel door de organisaties als door de verwijzende instanties. Dit gebeurde zowel bilateraal als overkoepelend, en wordt door zowel verwijzers als organisaties aangehaald als positief en noodzakelijk. Dit is ook gebleken bij de opstart van de nieuwe organisaties in 2014. Er is op dat moment minder geïnvesteerd op dit terrein, mede door de nakende opstart van Integrale Jeugdhulp en de hiermee samenhangende voorbereidingen, waardoor de verwijzende instanties aangeven dat er minder zicht is op de mogelijkheden en het aanbod van de organisaties. Inhoudelijke evaluatie De input van de verwijzende instanties werd in 2013 verkregen via hun aanwezigheid op de regionale intervisiemomenten. Begin 2014 werd er bovendien een korte bevraging rondgestuurd aan de verschillende teams CBJ en SDJ. De gegevens van 10 teams, verdeeld over de verschillende regio’s, konden verwerkt worden. Er zijn erg grote verschillen te merken in de meningen van de verschillende teams, maar toch kunnen er uit de evaluatie enkele belangrijke gemeenschappelijke standpunten gefilterd worden: Er moet zorgzaam nagedacht worden over een correcte formulering en terminologie. Het spanningsveld tussen naadloze interne doorstroom en de druk vanuit de prioritaire externe instroom, zoals beschreven onder hoofdstuk 5, is een belangrijk aandachtspunt. Er is grote nood aan een betere kennis bij de verwijzende instanties van de mogelijkheden en het aanbod van de organisaties. Hiervoor is er overleg noodzakelijk om te kunnen komen tot transparanter aanbod. De verwijzende instanties ervaren dat vele organisaties nog in een transformatiefase zitten, en dat de door de EMK gecreëerde mogelijkheden nog niet volledig waargemaakt zijn . Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p45 - - - - - Het uitgangspunt van naadloze en continue schakelingen, en de hier aan verbonden voorrangsregel, wordt algemeen als positief ervaren. Er wordt echter de kanttekening bij geplaatst dat het zorgt voor langere wachtlijsten. In dit kader wordt de vraag gesteld naar kwantitatief onderzoek naar de impact op instroom, doorstroom en uitstroom op een meta-niveau. In het kader van toewijzen op maat van de hulpvraag van de jongere en de constante vraagverheldering is er een positieve consensus over de mogelijkheden en de praktijk van een snellere aanpassing van de hulpverlening, en de mogelijkheden van organisaties om een aanbod te kunnen aanbieden op wijzigende hulpvragen. De mogelijkheden om sneller een meer subsidiair aanbod in te schakelen wordt als positief ervaren. De afstemming tussen de interne regie op cliëntniveau en de externe regie vereist nog meer en betere communicatie. Er wordt aandacht gevestigd op het tijdig betrekken van de verwijzer in het traject. Een duidelijk communicatieschema over de manier waarop er op schakelmomenten gecommuniceerd moet worden lijkt aangewezen, niet als afdwingbaar instrument, maar eerder als handvat in de begeleidingen. . In het raam van de opstart van Integrale Jeugdhulp lijkt het aangewezen om een dergelijk schema af te stemmen op de terminologie en praktijken van IJH. Het toewijzen in modules vraagt nog meer aandacht voor een zuivere indicatiestelling. Het toewijzen aan een organisatie met een beperkter aanbod aan modules kan binnen het EMK de mogelijkheden van een traject verminderen. Een nieuw en beter geprofileerd aanbod mag niet leiden tot een tekort aan aanbod door een inkrimping van de regioafbakening van organisaties. Om hier een antwoord op te vinden zal er in het veranderende hulpverleningslandschap regionaal en sector overschrijdend overleg noodzakelijk zijn. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p46 7. Het gebruik van de modules 7.1. Motivering Omwille van de omvang en de impact van de opstart van het EMK, werd er van bij het begin een grondige opvolging en evaluatie aangekondigd, en dit zowel kwalitatief als kwantitatief. Om de impact van de wijzigende erkenning van een categoriaal aanbod naar een aanbod in termen van modules, en de hieraan gekoppelde mogelijkheid om dit aanbod flexibeler, meer vraaggestuurd, beter gespreid en rationeler in te zetten, te kunnen opvolgen zijn tastbare cijfers nodig, aangevuld met meer kwalitatieve analyses. Een correcte meting van het gebruik van de modules is daarom noodzakelijk. In een veranderend hulpverleningslandschap, waarbij een aanbod op maat van een kind of een jongere vormgegeven wordt, is het noodzakelijk dat de verschillende modules een duidelijke profilering hebben: op welk vlak onderscheiden de modules die rechtstreeks toegankelijk zijn zich van deze die niet rechtstreeks toegankelijk zijn. Het gebruik van de modules wordt op twee manieren gemeten. Enerzijds de koppeling van een jongere aan één of meerdere modules binnen een organisatie, aan de hand van een de beschikking / (jeugdhulpverlenings)beslissing, waarmee we de bezetting van deze organisatie kunnen meten. Anderzijds wordt het gebruik van deze modules gemeten in termen van frequentie, intensiteit en duur. Dit noemen we de benutting. Voor de verwerking van de gegevens rond het gebruik van de modules baseren we ons op de resultaten van de verschillende overlegmomenten, de bilaterale gesprekken en de registraties van de organisaties die in de eerste fase van het EMK instapten. Het instrument 7.2. Om de bezetting van de organisaties en de benutting van de modules te kunnen registreren werd het ‘modulair kwartaal’ ontwikkeld. Om het registreren zo gebruiksvriendelijk mogelijk te maken, werd er voor geopteerd om met volgende zaken rekening te houden: - - Een makkelijk te installeren instrument: de keuze is hiervoor gevallen op een Excel-document, aangezien dit eenvoudig is in gebruik, makkelijk te combineren met eventuele bestaande systemen in de verschillende organisaties, en geen investerings- en ontwikkelingskost genereert. Dubbele registraties vermijden: het modulair kwartaal vervangt de kwartaalstaten. Een tijdelijke registratie: het Modulair Kwartaal fungeert als voorloper op Binc 2.0, en zal dus vervallen wanneer de Binc registratie terug opstart. Een beknopte registratie: het Modulair Kwartaal bevat geen volledige registratie van alle (cliëntgerelateerde) acties. Het is bewust beperkt gehouden tot enkele basisaspecten om het registreren op zich niet te overbelasten. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p47 Het modulair kwartaal heeft niet als doelstelling een kwalitatieve meting van een organisatie of van bepaalde cliënttrajecten te genereren. Wel worden de cijfers gebruikt om de evaluatie van het gebruik van de modules te stofferen. De eerste versie van het modulair kwartaal werd in gebruik genomen door alle organisaties die begin 2013 opstartten in het EMK. Uit de evaluatie- en intervisiemomenten kwam regelmatig naar voor dat het geen evidente oefening was om het modulair kwartaal, en het registreren op zich, uit te voeren. Volgende elementen kunnen hieruit meegenomen worden: Het is belangrijk om als organisatie de vertaling te maken van de richtlijnen bij het modulair kwartaal naar de organisatiespecifieke visie. Een voorbeeld hiervan is het feit dat individuele gesprekken met een jongere gevat zitten onder ‘contextbegeleiding’, wat voor veel organisaties nieuw is, en een duidelijke communicatie vraagt naar alle personeel om correct te kunnen registreren. Een goed systeem om te registreren is noodzakelijk: wie vult wat waar in, hoe worden deze gegevens verzameld en verwerkt, en hoe kan dit alles zo efficiënt mogelijk. De mate waarin een organisatie reeds vertrouwd is met registreren maakt dat het bijhouden van de gegevens meer of minder moeite kost. Duidelijke doelstellingen en afbakening van het registreren: tijdens de evaluatie bleek dat er vaak een gevoel van onderwaardering was bij het registreren, dit vanuit de gedachte ‘we doen veel meer dan we registreren’ . Het is daarom erg belangrijk om te verwijzen naar het uitgangspunt dat we geen kwalitatieve meting doen van cliënttrajecten of organisaties, en dat er aan het registreren van de benutting van de modules geen sanctionerende gevolgen verbonden zijn. Gedurende de eerste fase van het EMK is gebleken dat er verschillende elementen bijgesteld moesten worden om tot een vlottere registratie, een gebruiksvriendelijkere tool en correctere gegevens te komen. Deze aanpassingen werden gebundeld in het modulair kwartaal dat in de tweede fase van het EMK (vanaf 1 januari 2014) toegepast wordt door alle EMK-organisaties. Onbeveiligd document Het Modulair Kwartaal 2014 is niet meer beveiligd. Dit moet organisaties in staat stellen om het instrument makkelijker te koppelen aan de eigen registratiesystemen, en de gegeneerde gegevens makkelijker zelf te kunnen hanteren voor eigen analyses. De verwijzende instantie Met de opstart van IJH op 1 maart 2014, veranderen ook de mogelijkheden die ingevuld moeten worden in het luik ‘verwijzende instantie’, in het nieuwe Modulair Kwartaal de ‘aanmeldende dienst’ genoemd. Registreren van crisisverblijf Het was in de vorige versie niet makkelijk om op eenduidige manier aan te geven hoe crisisverblijf ingezet werd. Hierdoor kon er hieromtrent geen correcte gegevens verzameld worden. De modaliteiten om deze te registreren werden daarom bijgesteld. Contextbegeleiding en niet rechtstreekse face-to-face contacten Deze module bleek in 2013 het moeilijkst om te registreren. Een duidelijker afbakening van wat er hieronder precies te registreren moet het registreren in 2014 eenduidiger maken. Verdere verfijning van typemodule verblijf en contextbegeleiding . Bij de verwerking van de cijfergegevens in de eerste fase van het EMK bleken er erg grote verschillen te zijn tussen organisaties. De vraag werd daarom gesteld om een verdergaande Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p48 verfijning mogelijk te maken, om een correctere interpretatie mogelijk te maken. We kiezen ervoor om dit niet te koppelen aan het Modulair Kwartaal zelf, maar verwachten dat de organisatie dit zelf registreert en bijhoudt. Afzonderlijke registratie typemodule ondersteunende begeleiding die extern ingezet wordt. Door de positionering van het aanbod van de module ondersteunende begeleiding in het rechtstreeks toegankelijk hulpaanbod in het raam van de opstart van integrale jeugdhulp, en de nood aan een verdere inhoudelijke verfijning van het gedifferentieerd aanbod dat onder deze module kan vallen, werd er een afzonderlijk modulair kwartaal ontwikkeld voor de organisaties die deze module extern aanbieden. 7.3. De bezetting De regelgeving betreffende de minimale bezetting van het aanbod wijzigt in het modulaire kader niet. 16 Organisaties worden nog steeds verwacht een minimale bezetting van 80% te halen , ook de bepalingen inzake het niet halen blijven ongewijzigd. Deze 80%-grens wordt vastgelegd op organisatieniveau, en niet op moduleniveau. Gelet op de mogelijkheden van het aanvragen van innovatieve of flexibele trajecten (cfr. supra) is een berekening van de bezetting ook op dit vlak noodzakelijk. De bezetting wordt berekend op het totaal aantal modules waarvoor de organisatie erkend is, volgens de volgende formule: de som van het aantal begeleidingsdagen volgens de maatregel in de verschillende typemodules / (totaal aantal modules X 365) X 100. Voor de berekening van de bezetting van het aanbod ondersteunende begeleiding wordt een andere berekening gevolgd. De resultaten hiervan zijn afzonderlijk opgenomen in het luik rond ondersteunende begeleiding (cfr. infra ). Na de verwerking van de registraties van de 62 organisaties die in 2013 instapten in het EMK (en dus zonder de diensten ondersteunende begeleiding vzw aPart en vzw Alba), komen we tot volgend overzicht: 16 Als een organisatie voor bijzondere jeugdzorg twee jaar na elkaar een bezetting van minder dan 80% haalt, wordt de som van het gewicht van de modules waarvoor ze een erkenning heeft, teruggebracht tot 110% van de gemiddelde bezetting van de voorgaande twee jaren. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p49 0 4 23 14 < 80% 80% - 85% 85% - 90% 90% - 95% > 95% 21 Interpretatie De gemiddelde bezettingsgraad, gemeten over alle organisaties die ingestapt zijn in het EMK, bedraagt 94,22%. Dit cijfer ligt iets hoger dan de bezettingscijfers van het vergelijkbaar aanbod (erkenningscategorie 1,2,4,5 en 6) vóór het EMK: in 2011 bedroeg dit 93,3%, in 2012 92,5%. Deze verhoging kan deels te maken hebben met de verplichte afbouw die zichtbaar was in het eerste kwartaal kwartaal (i.c. een tijdelijke ‘overbezetting’ van verblijfsmodules).. Meer dan 70% van de organisaties (44 op 62) haalt een bezettingsgraad hoger dan 90%. Er is geen enkele organisatie die door instap in het EMK de 80%-norm niet haalt. 7.4. Het gebruik en de benutting van de modules 7.4.1. Het gebruik van de module contextbegeleiding (i.f.v. autonoom wonen) Inhoudelijk In hoofdstuk 1.3.2. werd reeds uitgebreid toegelicht waarom er gekozen wordt om contextbegeleiding, in zijn verscheidenheid, als uitgangspunt en basis te beschouwen voor de jeugdhulp. We baseren ons hiervoor op internationaal onderzoek waaruit blijkt dat interventies in het gezinssysteem effectiever zijn dan Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p50 uithuisplaatsingen. Ook bij een uithuisplaatsing moet dus sterk met en in de context worden gewerkt, zonder hierbij afbreuk te doen aan de noodzakelijkheid en de goede praktijken van het residentieel werken. Om dit binnen de erkenningen zichtbaar te maken werd er voor gekozen om de module contextbegeleiding aan alle hulpverleningstrajecten te koppelen, en dus te expliciteren binnen de vroegere residentiële en dagcentrumbegeleidingen door de verplichte combinatie contextbegeleiding – verblijf en contextbegeleiding – dagbegeleiding in groep in te voeren. De typemodule contextbegeleiding wordt aan de hand van de FID-parameters (frequentie, intensiteit en duur) onderverdeeld in verschillende intensiteiten. Voor contextbegeleiding gaat dit over drie typemodules (basis, midden en hoge intensiteit), voor contextbegeleiding in functie van autonoom wonen zijn er 2 typemodules (basis en midden intensiteit), onderverdeeld volgens volgende principes: Binnen de thuisbegeleidingsdiensten (categorie 5) krijgt 50% van de capaciteit een gewicht van 1 punt (basisintensiteit), 40% 2 punten (middenintensiteit) en 10% 3 punten (hoge intensiteit)). De contextbegeleiding gekoppeld aan verblijf vanuit de residenties krijgt het gewicht van de basisintensiteit. Voor de contextbegeleiding gericht op autonoom wonen wordt de capaciteit van de autonome bzw-diensten als volgt verdeelt: 20% aan 1 punt, 80% aan 2 punten). We moduleren ook het aanbod gericht op autonoom wonen vanuit de residenties, telkens voor een gewicht van 1 (basisintensiteit). Op die manier kon de overstap naar het modulaire systeem voor de autonome mobiele diensten budgettairneutraal doorgevoerd worden. Afbakening begrip contextbegeleiding Het begrip ‘contextbegeleiding’ wordt ruim omschreven. Contextgericht werken is namelijk meer dan het werken met de natuurlijke ouders van een jongere. Om te komen tot een gemeenschappelijke taal tussen de verschillende werkvormen, werden inhoudelijk volgende uitgangspunten vastgelegd: - We begrijpen onder contextbegeleiding de aan hulpverleningsdoelstellingen gekoppelde begeleidingscontacten in en met het netwerk van de jongere. - De individuele begeleidingscontacten met de jongere zijn ook gevat in deze module. - Contextbegeleiding kan mobiel (in de context) en ambulant (in de organisatie) gebeuren. Door contextbegeleiding op deze manier te benaderen willen we naadloos schakelen tussen de verschillende modules mee mogelijk maken. Het onderscheid tussen contextbegeleiding en contextbegeleiding in functie van autonoom wonen is inhoudelijk geen noodzaak, maar het is met het oog op de toekenning van de verblijfssubsidies voor jongeren die autonoom wonen, dat er een afzonderlijke module ontwikkeld is. Bezetting contextbegeleiding (i.f.v. autonoom wonen) Aangezien er voor het EMK geen cijfermateriaal bestond over de bezetting van de contextbegeleidingen binnen een residentiële of dagcentrumwerking, is het moeilijk om vergelijkende cijfers te geven rond de totale bezetting van deze modules. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p51 De bezetting van de module contextbegeleiding, gespreid over alle organisaties, is 93,9% en voor contextbegeleiding in functie van autonoom wonen 89,9%. De bezettingscijfers van de autonome diensten BZW lagen in 2011 en 2012 respectievelijk op 91% en 87,3%. Het lijkt er dan ook op dat de ombouw van de vroegere BZW-begeleidingen vanuit een begeleidingstehuis, en de verdere profilering van een aantal organisaties binnen deze module, geen grote verschuivingen op het vlak van bezetting met zich meegebracht heeft. Koppeling contextbegeleiding aan registratie Het registreren van de module contextbegeleiding is gedurende de eerste fase van het EMK een aspect geweest waarin voortdurende bijsturing noodzakelijk was om de verschillende interpretaties op een goede manier op elkaar af te stemmen. Om de resultaten van de registratie interpreteerbaar en vergelijkbaar te maken, wordt er aan de bovenstaande afbakening van contextbegeleiding een eerder strikte en beperkte omschrijving toegevoegd: De contacten zijn face-to-face. De contacten zijn in principe steeds in aanwezigheid van de jongere/ouder/opvoedingsverantwoordelijke. Contextbegeleiding kan mobiel (in de context) en ambulant (in de organisatie) gebeuren. Een begeleidingscontact met bvb. de moeder van twee broers/zussen die in dezelfde voorziening verblijven wordt geteld als 1 contact. Er is een neerslag van het contact terug te vinden in het dossier van de jongere. De individuele begeleidingscontacten worden ook meegeteld. De praktische toetssteen om het gebruik van deze module aan af te meten wordt bepaald door het gewicht van de modules contextbegeleiding en contextbegeleiding in functie van autonoom wonen waarvoor een organisatie erkend is. Door hiervan de som te maken wordt een streefcijfer op organisatieniveau berekend, gebaseerd op een volledige bezetting. Dit streefcijfer bepaalt het aantal uur contextbegeleiding dat een organisatie geacht wordt wekelijks te presteren. Dit streefcijfer wordt op organisatieniveau bekeken, de intensiteit van contextbegeleiding zoals voorzien in de verschillende modules wordt dus niet gelinkt aan een individuele jongere. Voorafgaand aan de resultaten van de registraties is het noodzakelijk enkele kanttekeningen te maken om te komen tot een correcte interpretatie van de cijfers. Aangezien er voor het eerst op een dergelijk grote schaal geregistreerd wordt binnen organisaties, willen we volgende elementen benoemen die tijdens de verschillende overlegmomenten aan bod gekomen zijn, om de resultaten in een juiste context te plaatsen: Opstartgebonden elementen: - Bij het introduceren van het registratiesysteem, moesten organisaties het eerste kwartaal deels met terugwerkende kracht invullen. Doordat het voor veel organisaties bovendien nieuw was om dit te meten was er een gebrek aan ervaring, cultuur, procedures en werkinstrumenten om dit op een correcte manier te kunnen uitvoeren. Afbakening: Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p52 - - Werkvormgebonden factoren: - - De grote verschillen in de manier waarop de omschrijving van de mogelijk te registreren contextbegeleidingsuren geïnterpreteerd werd door de organisaties moest regelmatig bijgestuurd worden, waardoor er binnen de organisaties zelf regelmatig nieuwe informatie verstrekt moest worden. Zo was het niet voor iedereen duidelijk dat de uren individuele begeleiding aan een jongere mee kunnen geregistreerd worden, of werd het begrip ‘context’ zeer nauw geïnterpreteerd. De afbakening ‘aan doelstellingen gebonden’ bleek te ruim interpreteerbaar. Er bleken veel vragen rond het registreren van voortrajecten, nazorg en verplaatsingstijd. Het onderscheid tussen organisaties die verblijf aanbieden (en dus ook makkelijker de individuele contacten met de jongere kunnen registreren) en de zuiver mobiele organisaties (die bovendien een hoger gemiddeld streefcijfer hebben) is belangrijk om te maken bij de interpretatie van de cijfers. Daartegenover staat dat het voor begeleiders die in een leefgroep werken moeilijker blijkt om hun individuele contacten te registreren dan voor contextbegeleiders die zich meer op het trajectniveau kunnen focussen. Cliëntgerelateerde factoren: - - Een deel van de doelgroep van de bijzondere jeugdzorg kenmerkt zich door een vaak moeilijk bereikbaar zijn (afspraak afbellen, niet thuis zijn, ziek melden, …). Het aanklampend werken dat noodzakelijk is om hen te kunnen begeleiden maakt an sich echter geen deel uit van de registratie.. Voor sommige specifieke doelgroepen is het niet makkelijk om face-to-face contextbegeleiding aan te bieden. We denken hierbij aan niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, erg jonge kinderen of jongeren waarbij de familiale context onbereikbaar is. Rekening houdende met deze elementen moeten volgende cijfergegevens eerder gezien worden als indicatief, en formuleren we daarna enkele aanbevelingen omtrent het verder conceptualiseren van het begrip contextbegeleiding. Uit de resultaten van de registraties kunnen we volgende cijfergegevens destilleren: gemiddeld aantal uur contextbegeleiding per week 5800 5730 5688 5600 5400 5200 5160 4998 5000 4800 4600 kwartaal 1 kwartaal 2 Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be kwartaal 3 kwartaal 4 p53 Er is een duidelijke daling te merken van het aantal gepresteerde uren contextbegeleiding in het derde kwartaal. Dit wordt door de organisaties toegeschreven aan de vakantieperiode die in dit derde kwartaal vervat zit. De totale capaciteit van jongeren, gevat door de EMK-organisaties, is 6342. Voor het vierde kwartaal wil dit zeggen dat, berekend op een 100% bezetting en volgens de strikte afbakening van face-to-face-contacten, een jongere gemiddeld 0,9u contextbegeleiding per week krijgt. Wanneer we dit aantal uur afzetten tegenover de effectieve bezetting van de modules contextbegeleiding en contextbegeleiding in functie van autonoom wonen (92%), dan stijgt dit naar 1u per week. Wanneer we de geregistreerde cijfers op organisatieniveau bekijken, en vergelijken met het streefcijfer, dan kunnen we voor het vierde kwartaal concluderen dat de helft van de organisaties (30/62) het vooropgestelde streefcijfer behaalt. Er is een lichte groei van het aantal uren contextbegeleiding ten opzichte van het tweede kwartaal. 60% van de organisaties heeft evenveel of meer contextbegeleidingsuren gepresteerd dan het tweede kwartaal. Tijdens de bilaterale gesprekken en in de overlegmomenten met alle betrokkenen bleek dat organisaties de geregistreerde contacten, en de hieruit voortvloeiende resultaten aangrijpen voor zelfevaluatie. Eerst en vooral om na te gaan of de resultaten overeenstemmen met de eigen visie, maar ook om gericht bij te sturen door extra te investeren in het stimuleren van het werken met de context, het correcter registreren of het aanpassen van bepaalde onderdelen van de werking. Ondanks het feit dat ongeveer de helft van de organisaties het streefcijfer van het aantal uur contextbegeleiding niet haalt, blijft het uitgangspunt om te streven naar meer contact met en in de context onderschreven door zowel de werkgevers als de werknemers. Organisaties die het streefcijfer wel behalen, geven verschillende redenen hiervoor aan: - - - Een jarenlange traditie van sterke gerichtheid op de context. Vorming, training en opleiding van alle medewerkers op dit vlak, zodat deze gerichtheid op het betrekken van en het werken met de context ingebed is in alle niveaus van de werking. Het koppelen van aanklampendheid aan een duidelijke agendaplanning: niet enkel de contexten die moeilijk bereikbaar zijn of zich in een crisissituatie bevinden worden aanklampend benaderd, ook de andere trajecten worden opgenomen in een duidelijke planning. Een duidelijke visie op het werken met en in de context en een vertaling hiervan in (het aftoetsen van) concrete doelstellingen van bij de opstart van een traject zorgen voor het niet uit het oog verliezen van het contextgericht werken. Concrete afspraken rond wat begrepen wordt onder contextbegeleiding en een goed systeem om dit te registreren zorgen voor een correctere registratie van het aantal uur contextbegeleiding. Een gerichte bijkomende inzet van personele middelen, of het heroriënteren van het takenpakket van (sommige) begeleiders zorgt voor een grotere investering in het gericht werken met de context. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p54 Evaluatie gebruik contextbegeleiding Rekening houdende met de bovenstaande kanttekeningen betreffende het opstarten van een nieuw registratiesysteem, is het belangrijk om zowel de richtlijnen als het instrument bij te sturen aan de hand van de evaluaties uit 2013, en de manier waarop het concept ‘contextbegeleiding’ ingezet wordt duidelijker in te bedden in een ruimer kwaliteitsdenken. Door contextbegeleiding, en de manier waarop het ingezet wordt in een organisatie, duidelijk te koppelen aan de uitvoering van het sectorale besluit ter uitvoering van het kwaliteitsdecreet, willen we de resultaten van de registraties onderdeel laten maken van een zelfevaluatie over het gebruik van deze module binnen de organisaties, en het streven naar optimalisering ervan, onder meer via benchmarking. In een eerste fase is er daarvoor nood aan meer en correctere cijfers. Door de instap van 95% van de organisaties in het EMK, en de bijsturing van de afbakening van het begrip en het instrument zelf, zullen de cijfers van 2014 al betere informatie geven. Er wordt in de handleiding bij het modulair kwartaal versie 2014 bovendien ruimte gemaakt om zaken te registreren die breder gaan dan enkel de face to face contacten: (1) De optioneel te registreren contacten Gedurende het eerste EMK jaar werden er verschillende redenen aangehaald om ook contacten te kunnen registreren die niet rechtstreeks face-to-face gebeuren, maar wel nodig om een goeie hulpverlening te kunnen waarmaken. Dit kan gaan om telefonische gesprekken met de jongere en zijn context of het gebruik van nieuwe media zoals videocontacten of chatsessies bij hulpverlenende contacten. Ook hier geldt de voorwaarde dat er een neerslag van het contact terug te vinden is in het dossier van de jongere. (2) Organisatiespecifieke registraties Om het registratie-instrument, en het registreren op zich, niet te tijds- en arbeidsintensief te maken, wordt er nog steeds niet voor gekozen om alle mogelijke aspecten van de hulpverlening verplicht te laten registreren. Organisaties kunnen er voor opteren om sommige aspecten zelf te registreren, om een vollediger beeld te krijgen over wat er inhoudelijk gevat kan worden onder contextbegeleiding. We denken hierbij aan voortrajecten, nazorg, verplaatsingstijd, contacten met andere professionelen in het kader van de hulpverlening van de jongere, … Een vaak terugkomende bemerking tijdens de evaluatie van de module contextbegeleiding (i.f.v. autonoom wonen) was de vrees dat door de ruime omschrijving van het begrip contextbegeleiding er een nivellering zou komen tussen verscheidene werkvormen die hun eigen specificiteit hebben. Hieronder kunnen bijvoorbeeld de verschillende methodieken van intensief kortdurende thuisbegeleiding begrepen worden, net zoals het al dan niet expliciteren van het onderscheid tussen contextbegeleiding en contextbegeleiding in functie van autonoom wonen. Dit is uitdrukkelijk niet de bedoeling, en ook hier maken we de koppeling met het kwaliteitsdecreet waarbij er gezocht kan worden naar een duidelijk omschreven visie en een streven naar kwaliteitsvolle en efficiënte contextbegeleiding ten aanzien van wisselende hulpvragen en verschillende doelgroepen. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p55 Door aan de hand van die intensiteiten, een opsplitsing te maken van de typemodule in basis-, midden- en hoge intensiteit werd er tegemoetgekomen aan de budgetneutraliteit, maar ontstonden er problemen om naadloos en flexibel te schakelen. Een indicatiestelling volgens modules zou immers inhouden dat een schakeling van basisintensiteit naar midden- of hoge intensiteit meer administratieve obstakels met zich zou meebrengen. Er is daarom voor geopteerd, in samenspraak met de werkgeversorganisaties en gebaseerd op de ervaringen uit Oost-Vlaanderen, om hier binnen het EMK pragmatisch mee om te gaan en deze opsplitsing in intensiteiten niet te weerhouden in de toewijzing, en dit zowel voor de modules contextbegeleiding als contextbegeleiding in functie van autonoom wonen. Naar aanleiding van de bepaling van art. 12 van het decreet betreffende Integrale Jeugdhulp dat in het eerste lid vastlegt dat “ De rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening wordt versterkt door :1° aanpassingen in het onderscheid, vermeld in afdeling 2, waardoor 30% van de niet-residentiële modules van de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening, rechtstreeks toegankelijk wordt” wordt in samenspraak met de koepels een nieuwe indeling van typemodules contextbegeleiding opgemaakt die hieraan tegemoet komt. 7.4.2. Het gebruik van de module dagbegeleiding in groep Om het gebruik te meten van de module dagbegeleiding in groep, en om op die manier een beter zicht te krijgen op de inzet in het eerder groepsgerichte aanbod van de vroegere dagcentrumwerking, werd er aan de organisaties gevraagd om op organisatieniveau te registreren hoeveel jongeren er per kwartaal effectief naar de organisatie kwamen. Net zoals in de andere modules worden de benuttingscijfers afgewogen tegen een 100% bezetting. We baseren ons voor de verwerking van de gegevens op de resultaten van de eerste fase van het EMK, waarbij 27 organisaties instapten die een aanbod dagbegeleiding in groep hebben. Onderstaande grafiek toont de algemene bezetting en benutting van de module. In vergelijking met de bezetting van de dagcentra in 2011 en 2012 (telkens 95%) is er een stijging naar 98% waar te nemen voor het aanbod dagbegeleiding in groep in 2013. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p56 bezetting - benutting dagbegeleiding in groep 100,00% 90,00% 80,00% 70,00% 60,00% 50,00% 98% 40,00% 57,7% 30,00% 20,00% 10,00% 0,00% Bezetting Benutting Aangezien er geen benuttingscijfers voor handen zijn uit de periode voor het EMK, kan de benutting hier niet aan afgetoetst worden. De gemiddelde benutting van de module dagbegeleiding in groep in 2013 was 57,7%. Dit betekent dat een minderjarige gemiddeld 3 op de 5 dagen de organisatie bezoekt. We merken echter dat er grote verschillen bestaan tussen de organisaties: benutting dagbegeleiding 120,00% 100,00% 80,00% gemiddelde benutting 60,00% minimale waarden maximale waarden 40,00% 20,00% 0,00% kwartaal 1 kwartaal 2 kwartaal 3 Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be kwartaal 4 p57 De vergelijking tussen enerzijds de gemiddelde waarden en anderzijds de minimale en maximale waarden leveren voor de module dagbegeleiding in groep resultaten die zeer sterk uit elkaar liggen. Uit de bilaterale gesprekken komen drie verschillende wijzen van invulling van dagbegeleiding in groep naar voren die hier een eerste verklaring voor geven: - - - Een eerder trajectgerichte aanpak binnen een dagbegeleidingsgroep: de focus komt meer te liggen op het begeleiden van een individueel traject, en het groepsgerichte aanbod is hier ondersteunend voor. Een eerder groepsgerichte aanpak binnen een dagbegeleidingsgroep: de focus ligt op de groepsdynamische aspecten van de werking, en er wordt sterk ingezet op het motiveren van jongeren om aanwezig te zijn zodat de groep als middel kan ingezet worden. Het verlaten van de koppeling van de module aan een afdeling op zich, maar het opsplitsen en toevoegen van modules dagbegeleiding in groep aan multifunctionele units, om flexibele trajecten nog vlotter mogelijk te maken. Uit de evaluatie van deze module blijkt dat er zich enkele fundamentele vragen opdringen: Stemt het aanbod van sommige organisaties nog overeen met hetgeen inhoudelijk bedoeld wordt met de module ‘dagbegeleiding in groep’? Moet de afbakening van de module verruimen of verscherpen? Is het voor verwijzende instanties nog duidelijk hoe het aanbod van dagbegeleiding van een organisatie er uitziet? Is het hulpverleningsaanbod voor een cliënt duidelijk? Net zoals bij de andere modules merken we ook bij dagbegeleiding in groep een lagere benutting in het derde kwartaal (50% tegenover 58% in het tweede en vierde kwartaal): 12 10 kwartaal 1 8 kwartaal 2 6 kwartaal 3 4 kwartaal 4 2 0 < 45 % 45% - 55% - 65% - 75% - > 85% 55% 65% 75% 85% Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p58 Rekening houdend met de specificiteit van het aanbod (zoals bijvoorbeeld de beperkte actieradius door de sterke verbondenheid organisatie – cliënt – context – school) en de bovenstaande bevindingen, zal er in 2014 een uitgebreid evaluatietraject aangegaan worden met de organisaties die deze module aanbieden om aan antwoord te zoeken op vragen rond afbakening, efficiëntie en effectiviteit. Hiervoor zal er overleg gepleegd worden met de werkgeverorganisaties, het Vlaams samenwerkingsverband van de dagcentra (het VSD) en het reeds eerder benoemde innovatief project van MFC Combo. Hierbij zal de positionering ten aanzien van de intersectorale toegangspoort uitdrukkelijk aan bod komen. 7.4.3. Het gebruik van de module verblijf Om het gebruik van de module verblijf te meten wordt er aan de organisaties gevraagd om, behalve hun input via (bilateraal) overleg, te registreren voor welke periode jongeren zijn toegewezen aan de organisatie en hoeveel nachten ze er effectief verblijven. Hiermee wordt respectievelijk de bezetting en de benutting berekend. De resultaten van de benutting worden afgezet tegen een 100% bezetting. In 2013 zijn er 52 organisaties ingestapt in het EMK die de module verblijf aanbieden. De totale gemiddelde bezetting van verblijf is 96%. Dit is een lichte stijging in vergelijking met de bezetting van de begeleidingstehuizen in 2011 en 2012 (respectievelijk 94,4% en 95,1%) 100% 80% 60% 96% 40% 65% 20% 0% Bezetting Benutting De gemiddelde benutting van de module verblijf is 65%. Dit ligt in dezelfde lijn van de resultaten van eerdere metingen tussen 2007 - 2010, uitgevoerd door het Vlaams Welzijnsverbond. Wanneer we de toetsingsvoorwaarden van de metingen op elkaar afstemmen (afgezet tegen 100% bezetting en niet tegen de effectieve bezetting), dan was de gemiddelde benutting in de periode 2007 – 2010 65,3%. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p59 Het effect van het EMK op het rationeler inzetten van de module verblijf kan met andere woorden niet uit deze cijfers geconcludeerd worden. Wanneer de gemiddelde benuttingswaarden vergeleken worden met de minimale en maximale waarden, zijn er grote verschillen in benutting merkbaar: benutting verblijf 120% 100% 80% gemiddelde benutting minimale benutting maximale benutting 60% 40% 20% 0% kwartaal 1 kwartaal 2 kwartaal 3 kwartaal 4 Deze verschillen zijn voornamelijk te linken aan de profilering en doelgroep van verschillende organisaties. De organisaties die rond de maximale benutting van 100% scoren zijn hoofdzakelijk organisaties met een beperkt aanbod aan modules verblijf, en die zich profileren als aanbod voor jongeren met een zeer beperkt netwerk of en hulpvraag die een eerder continu verblijf noodzaakt. Anderzijds kenmerken de organisaties met een gemiddelde benutting onder de 50% zich door een zeer sterke profilering in het trajectmatig en contextgericht werken, vaak met een moeilijk te bereiken doelgroep. De 10 organisaties die een gemiddelde benutting lager dan 50% registreren hebben ofwel een CANO-label of een in verhouding grote cat1bis capaciteit. Net zoals in de andere modules zien we een lagere benutting tijdens het derde kwartaal: in het tweede en vierde kwartaal ligt dit op 65%, terwijl in het derde kwartaal er een gemiddelde benutting is van 59%. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p60 benutting verblijf per kwartaal 20 kwartaal 1 kwartaal 2 15 kwartaal 3 10 kwartaal 4 5 0 < 45 % 45% - 55% - 65% - 75% - > 85% 55% 65% 75% 85% Belangrijk om mee te nemen in de interpretatie van deze cijfers is dat er een strikte afbakening gehanteerd wordt rond het registreren van het aantal nachten: jongeren die gedurende hun traject in fugue waren, opgenomen waren in een gemeenschapsinstelling of een dienst psychiatrie, in het ziekenhuis overnachtten of deelnemen aan een kamp kunnen niet mee geregistreerd worden. Zowel de organisaties met zeer hoge benuttingscijfers als deze met de lagere benuttingscijfers geven tijdens het bilateraal overleg aan dat er reeds in 2013 gebruik gemaakt wordt van deze resultaten om de eigen werking te evalueren en bij te sturen. Enerzijds door te bekijken of er wel voldoende geïnvesteerd wordt in het zoeken naar nieuwe contexten of het verbindend werken met de eigen context van de jongere, anderzijds door de mogelijkheden te onderzoeken die een lagere benutting creëren. We moeten opmerken dat een gemiddelde benutting van 65% betekent dat minderjarigen gemiddeld 4 à 5 nachten per week in de organisaties verblijven. Gezien de versterkte inzet op het betrekken van de context is dat een aanvaardbaar gemiddelde. Dit proces zal in de loop van 2014 verder uitgewerkt worden door gerichtere evaluaties van specifieke doelgroepen. Hiervoor zal er onder meer overleg georganiseerd worden met de CANO-commissie. In het kader van de afstemming van de EMK-modulering met de modulering voor integrale jeugdhulp werd er in de eerste fase geen onderscheid gemaakt voor het toewijzen aan verblijf voor 1-3 nachten of verblijf 4- Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p61 7 nachten. Een verdere afstemming met de andere sectoren, in samenspraak met de koepels, moet toelaten om sectoroverschrijdende combinaties niet alleen inhoudelijk en organisatorisch vlot mogelijk te maken, maar bovendien transparante en afgestemde subsidieregelgevingen op te maken. 7.4.4. Het gebruik van de module ondersteunende begeleiding In het hoofdstuk 2.6 staan de beweegredenen om een module ondersteunende begeleiding vorm te geven, en de manier waarop dit gebeurde, opgesomd. Een module ondersteunende begeleiding is vormgegeven aan de hand van 2 parameters: het aantal jongeren, en het aantal begeleidingsdagen. In één module ondersteunende begeleiding worden minimaal 12 jongeren begeleid gedurende gemiddeld 10 dagen. In totaal moeten er in 1 module ondersteunende begeleiding dus 120 dagen begeleiding gepresteerd worden. Binnen het EMK werden er in 2013 82 modules ondersteunende begeleiding erkend, verdeeld over 18 organisaties. In 2014 is hier nog één organisatie bijgekomen met 3 modules. Omwille van de grote diversiteit van het aanbod dat onder deze module gevat zit, werd er van bij het begin voor geopteerd om een onderscheid te maken tussen een aanbod dat exclusief gekoppeld wordt aan jongeren uit de eigen organisatie (‘intern’) en een aanbod dat aangeboden wordt aan externe jongeren. We kunnen deze opdelen in 4 groepen: Intern aanbod in CANO-organisaties: alle jongeren van deze afdelingen kunnen gebruik maken van deze module. Intern aanbod proeftuin: voorbehouden aan de jongeren die zijn toegewezen aan de proeftuin. Organisaties die beschikken over verschillende modules, en daarenboven een extern aanbod ondersteunende begeleiding aanbieden. Diensten ondersteunende begeleiding: deze organisaties hebben enkel modules ondersteunende begeleiding. Concreet gaat dit over vzw Alba en vzw aPart, die elk beschikken over 10 modules ondersteunende begeleiding. modules ondersteunende begeleiding 40 36 30 20 20 18 10 8 0 Intern proeftuin Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be extern D.O.B. p62 Om te komen tot een correcte interpretatie van de resultaten, koppelen we deze aan de bovenstaande 4 groepen. De parameter ‘aantal minderjarigen’ kon door een aantal onvolledige of foutief geregistreerde aangiftes niet correct verwerkt worden. benutting ondersteunende begeleiding 12 10 totaal organisaties halen verwachte benutting 8 6 4 2 0 intern proeftuin extern D.O.B. Intern aanbod, gelinkt aan CANO-organisaties 12 organisaties met een CANO-profiel bieden samen 16 modules ondersteunende begeleiding aan. Van deze 12 organisaties zijn er 2 die het verwachte aantal begeleidingsdagen niet halen. Intern aanbod, gelinkt aan de proeftuinen Aangezien de module ondersteunende begeleiding standaard aangeboden wordt aan alle jongeren die toegewezen zijn aan deze module, is het aanbod op een dusdanige manier verweven met de dagdagelijkse werking van de proeftuinen dat het moeilijk is om dit nog afzonderlijk te meten. Het is daarom niet relevant om de cijfers die hieruit geregistreerd worden te koppelen aan de parameters ‘jongeren’ en ‘dagdelen’ omdat er niet méér jongeren kunnen begeleid worden dan dat er jongeren toegewezen zijn aan de proeftuin, en er een ruime overregistratie is van het aantal dagen dat een jongere begeleid wordt aangezien het eigen is aan het doelpubliek dat ze er standaard bijna elke dag zijn. De drie proeftuinen halen dan ook makkelijk hun streefcijfer van te behalen aantal begeleidingsdagen. Organisaties met een extern aanbod Er zijn 10 organisaties die behalve hun regulier aanbod ook een extern toegankelijk aanbod ondersteunende begeleiding hebben, samen goed voor 36 modules. 5 van deze organisaties behaalden in 2013 het beoogde aantal begeleidingsdagen. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p63 Diensten ondersteunende begeleiding De organisaties met een aanbod dat enkel bestaat uit modules ondersteunende begeleiding, vzw aPart en vzw Alba, werden in hun totaliteit gevat in de andere manier van erkennen en subsidiëren. De stabiliteit die deze regularisering met zich meegebracht heeft werd door beide omgezet in een zoeken naar een vernieuwde afbakening van het aanbod en een afstemming van het personeel hierop. Uit bilateraal gesprek blijkt dat deze heroriëntatie tijd vraagt, en ondersteuning in het zoeken naar de grenzen van dit aanbod en de daarbij horende doelgroep. Aangezien beide organisaties erkend zijn voor 10 modules, wil dit zeggen dat ze elk 1200 begeleidingsdagen moeten presteren. Beide organisaties haalden dit cijfer in 2013 (net) niet, wat te verklaren valt uit bovenstaande kanttekening. Door de positionering van het aanbod van de module ondersteunende begeleiding in het rechtstreeks toegankelijk hulpaanbod in het raam van de opstart van integrale jeugdhulp, en de nood aan een verdere inhoudelijke verfijning van het gedifferentieerd aanbod dat onder deze module kan vallen, werd er in samenspraak met de organisaties met een extern aanbod een afzonderlijk modulair kwartaal ontwikkeld voor de verdere opvolging en evaluatie in 2014. Om via de registratie een beter zicht te krijgen op hoe de verdeling van het aanbod gespreid is, wordt er een onderverdeling gemaakt in volgende clusters Time out: een ondersteunend aanbod dat er voor zorgt dat een lopend hulpverleningstraject, dat voortijdig dreigt stopgezet te worden, kan verder gezet worden, door een moment van perspectiefbiedende reflectie over de hulpverleningsrelatie te installeren bij de minderjarige en de voorziening van herkomst. Ontheming: kortdurende of langdurige onthemende projecten in binnen- of buitenland Korte ervaringstrajecten: individueel opgestelde trajecten op maat, vaak gerelateerd aan het ervaringsleren. Dagactivering: via activiteiten worden jongeren gestimuleerd om terug in het reguliere dagbestedingscircuit van school of werk te stappen. Andere: mogelijke andere manieren waarop ondersteunende begeleiding ingezet kan worden, en die niet gevat zitten in de andere clusters. In de tweede helft van 2014 worden de eerste nieuwe cijfers die uit deze registraties kunnen gefilterd worden geëvalueerd samen met de organisaties. Gedurende de eerste fase van het EMK werden de mogelijkheden onderzocht om deze module deels rechtstreeks of niet-rechtstreeks toegankelijk te maken bij de opstart van integrale jeugdhulp. Om de noodzakelijke flexibiliteit en snelle inzetbaarheid van deze module te kunnen garanderen, werd er uiteindelijk voor gekozen om deze module volledig rechtstreeks toegankelijk te maken. Vanuit de EMK-ervaringen in 2013 worden hierrond volgende voorstellen geformuleerd: - De modules ondersteunende begeleiding die enkel bedoeld zijn voor intern gebruik (vb. CANO,1bis en proeftuin) moeten niet gemoduleerd worden in het kader van de integrale jeugdhulp. Het aanbod maakt integraal deel uit van de werking, en kan automatisch gekoppeld worden aan elke jongere zonder dat dit opgenomen staat in een jeugdhulpverleningsbeslissing. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p64 - Door het externe aanbod van deze module rechtstreeks toegankelijk te maken bestaat de mogelijkheid dat er een instroom is vanuit andere sectoren. Toch blijft het uitgangspunt van deze module dezelfde: er is een gerichtheid op jongeren in problematische leefsituaties, en het inzetten ervan is enkel mogelijk indien het ondersteunend is aan een reeds lopend hulpverleningstraject. Het inzetten van deze module als aanbod voor jongeren uit de bijzondere jeugdzorg blijft dus gestimuleerd, en het zal belangrijk zijn dat organisaties met een dergelijk aanbod zich duidelijk profileren zodat de juiste hulpverleningsvragen tot bij hen komen. Door dit ook intersectoraal af te stemmen moet het mogelijk blijven om de focus op de juiste doelgroep te blijven leggen. Om de impact hiervan te kunnen evalueren is de mogelijkheid voorzien in het modulair kwartaal om aan te geven via welke aanmelder en vanuit welke sector een jongere in de organisatie terecht komt. Om de bezetting van de module ondersteunende begeleiding op een correcte manier te kunnen berekenen wordt er, naar analogie met de andere organisaties, een 80% grens voorgesteld op de parameter ‘begeleidingsdagen’. De parameter ‘aantal jongeren’ blijft behouden. In de bilaterale gesprekken met de organisaties geven deze aan dat één van de grote voordelen van de hererkenningen in het EMK de regularisering is van de projectwerkingen. Door een kader te scheppen waarbinnen een langdurige erkenning mogelijk is gaat er veel meer tijd naar het effectieve hulpverlenen. Samengaand met deze hererkenningsoefening van de projectwerking geven organisaties aan dat er in 2013 heel veel geïnvesteerd is in het zoeken naar een juiste profilering van het aanbod dat valt onder hun ondersteunende begeleiding en de afstemming van de personele inzet op een eventueel wijzigend aanbod. Verdere opvolging hiervan is voorzien aan de hand van overleg met de organisaties met een aanbod ondersteunende begeleiding. 7.4.5. Het gebruik van kortdurend crisisverblijf Om het gebruik van de module kortdurend crisisverblijf te kunnen registreren werd er in het modulair kwartaal in 2013 een opsplitsing gemaakt tussen interne en externe crisissen. Onder interne crisissen was het mogelijk om te registreren hoeveel nachten er crisisverblijf werd ingezet voor jongeren die reeds een traject lopen binnen de eigen organisatie. Bij externe crisissen konden organisaties registreren hoeveel nachten er jongeren verbleven die vanuit andere organisaties op time out kwamen, doorverwijzingen via het crisismeldpunt of rechtstreekse instroom vanuit de jeugdrechtbank. Bij de verwerking van de resultaten is echter gebleken dat deze gegevens niet of op zeer verschillende manieren zijn ingevuld, waardoor een verwerking van de registraties voor deze module niet mogelijk is. In het modulair kwartaal 2014 zijn de mogelijkheden en de instructies aangepast zodat de verwerking van de resultaten van 2014 moet toelaten om correcte gegevens te genereren. De evaluatie van het gebruik van deze is omwille van bovenstaande redenen beperkt tot enkele bemerkingen op verschillende overlegfora en bilaterale gesprekken: - Het aanreiken van de mogelijkheid van kortdurend crisisverblijf mag er niet toe leiden dat het inzetten ervan als eerste mogelijkheid beschouwd wordt. Het optioneel inschakelen van deze module voor alle hulpverleningstrajecten is daarom niet aan te bevelen. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p65 - Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen crisistime-out en inhoudelijke time-out zoals bedoeld bij ondersteunende begeleiding. - Door het gebruik maken van een module kortdurend crisisverblijf in een andere organisatie mag er geen dubbel circuit ontstaan van contextbegeleiding. De opdracht voor de organisatie waar het crisisverblijf plaatsvindt beperkt zich dan ook tot deze module. - Het wordt als positief ervaren dat bij crisisverblijf in de gemeenschapsinstelling of de psychiatrie de maatregel in de organisatie zelf ook kan blijven doorlopen. - De verschillende instroommogelijkheden van crisis moeten binnen het modulair kwartaal duidelijker geregistreerd kunnen worden. - In de afstemming met de opstart van integrale jeugdhulp is het belangrijk om een goed uitgewerkte procedure te voorzien waardoor alle trajecten die hier nood aan zouden hebben op een snelle en flexibele manier gebruik kunnen maken van kortdurend crisisverblijf. Om de bezetting van een organisatie te meten zal het aantal effectief ingezette nachten crisisverblijf meegerekend worden. 8. De budgettaire impact van het EMK Behalve de inhoudelijke impact van het erkennen van het aanbod in modules, is de nieuwe manier van subsidiëren de belangrijkste wijziging door de opstart van het EMK. Artikel 53septies en bijlage 10 bij het BVR regelen de vernieuwde financiering van de organisaties voor bijzondere jeugdzorg. De herziening van het subsidiëringsmechanisme moet private initiatiefnemers in staat stellen om zich daadwerkelijk als sociaal ondernemer te profileren. Hij krijgt een hogere budgettaire autonomie en responsabilisering waarmee hij een grotere impact op zijn inputgebieden kan uitoefenen. We trekken hiermee een parallel met de keuzen die gemaakt werden in het traject dat uitmondt in een nieuw sectoraal uitvoeringsbesluit bij het kwaliteitsdecreet: het vastleggen van de outputgebieden, terwijl de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de acties inzake de inputgebieden. Om dit mogelijk te maken is er gekozen voor een enveloppenfinanciering, bepaald door het volume en de soort typemodules waarvoor een organisatie erkend is. De tabel in bijlage 1 bevat de forfaitaire subsidie voor de verschillende modules, waarbij we vertrekken van een vaste personeelskost per gewichtspunt van 7.463,58 euro. Dit is de brutoloonkost voor 0,16 vte met een anciënniteit van 5 jaar, vermeerderd met 3% forfait, 2,38% tewerkstelling zware beroepen, 0,74% voor bijkomende verlofdagen, 0,301% vervangende tewerkstelling, managementondersteuning, vormingsbijdrage en 3% voor vervangingen. Voor de vaststelling van de looncomponent wordt generiek uitgegaan van het barema begeleider klasse 1 (b1c); de huidige, effectieve invulling ligt 0,3% lager. Op de totale subsidie die een inrichtende macht ontvangt, wordt een anciënniteitscorrectie toegepast, op basis van de gemiddelde anciënniteit van het totale personeel dat in de vzw met de subsidie tewerkgesteld wordt . Daarnaast bevat de tabel de weddesupplementen en de subsidie voor werking, infrastructuur en verblijf. De subsidie voor zakgeld en de verblijfssubsidie voor jongeren die autonoom wonen, wordt niet in de enveloppe verrekend, maar wordt via een aparte subsidiestroom Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p66 gefinancierd. De subsidiëring van brugpensioenen wordt eveneens post factum en op basis van aparte verantwoording afzonderlijk geregeld. Door deze manier van subsidiëren wordt er bovendien tegemoet gekomen aan de verwachtingen van het VIA 4 – akkoord, zoals omschreven in hoofdstuk 4.3 Veranderende personeelssamenstelling. De initiatiefnemer kan de enveloppe vrij besteden, voor zoverre er een bestedingsverhouding van minimaal 70% voor personeel en maximaal 30% voor werking wordt gerespecteerd. Hieraan gekoppeld is in de regelgeving opgenomen dat minimaal 2/3 van het gesubsidieerde personeel voor begeleidende functies wordt ingezet. Deze andere manier van subsidiëren zorgt er voor dat een beperkt aantal inrichtende machten, die voorheen met het volledige aanbod op spilcapaciteiten erkend waren, hun financiering zien verminderen. Indien de overstap op het niveau van de inrichtende macht, een budgettaire impact geeft van meer dan 0,5 VTE en meer bedraagt dan 1 % van de totale financiering wordt dit beschouwd als aanzienlijk. Het verlies van de initiatiefnemers die zich in die situatie bevonden werden door middel van het uitbreidingsbeleid gekoppeld aan de eerste fase van het EMK geneutraliseerd. De subsidie wordt in voorschotten uitgekeerd. Het bedrag van het maandelijkse voorschot wordt berekend op een twaalfde van 90% van de jaarlijkse subsidie-enveloppe. Het saldo wordt uitbetaald in het eerste kwartaal van het volgende jaar. Verder werd er in het erkennings- en subsidiëringsbesluit een bepaling opgenomen betreffende de modaliteiten inzake reservevorming vast: de reserve, exclusief het sociaal passief, die een organisatie voor bijzondere jeugdzorg aanlegt, mag niet meer bedragen dan 75% van de jaarlijkse subsidie. Het sociaal passief mag niet meer dan 25% van de jaarlijkse personeelskosten bedragen. Om organisaties te ondersteunen in het omgaan met deze manier van subsidiëren werd er in een ondersteuningsproject opgemaakt met de drie werkgeverskoepels zoals beschreven in hoofdstuk 3.4. De totale kost voor een instap van de volledige capaciteit in het modulair kader, inclusief de 7 organisaties die maar in 2015 toetreden, bedraagt 3 miljoen euro. Dit bedrag is beschikbaar via de input in het Fonds Jongerenwelzijn van de middelen VIA-4 (2.258.000 euro) en via de regularisering van projecten (750.000 euro). Evaluatie Zowel de organisaties, de werkgeverskoepels als de werknemersfederaties geven aan dat een grondige evaluatie van het financiële aspect van het EMK weliswaar noodzakelijk is, maar dat het onmogelijk is om dit nu reeds ten gronde te doen. We beschikken namelijk nog niet over voldoende financiële gegevens en afrekeningen van 2013. Toch kunnen we vaststellen dat er in de loop van 2013 geen bijsturingen noodzakelijk waren in de enveloppes van organisaties die instapten in het EMK; we ontvingen geen signalen, noch op macro- noch op mesoniveau, dat de samenstelling en de grootte van de enveloppe ontoereikend waren. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p67 Uit het overleg met de verschillende betrokkenen kunnen we volgende aandachtspunten naar voor schuiven, die uitgewerkt zullen moeten worden in een verder evaluatietraject. - - - - Is er verdere afstemming mogelijk in de manier van financieren tussen de verschillende sectoren? Dit kan impact hebben op een verdere flexibilering van hulpverleningstrajecten. Op welke manier wordt er omgegaan met upgrade-kost (aanpassing van het loonbarema via het behalen van een ervaringsbewijs of scholing), ziektevervangingen en de component vrijstelling van prestaties in het kader van de eindeloopbaan binnen de enveloppe? Uit overleg blijkt dat de organisaties in de eerste fase van het experiment eerder voorzichtig omgaan met de enveloppe-financiering. Een langere termijn opvolging zal daarom belangrijk zijn. Er worden, voornamelijk vanuit de werknemersfederaties, veel vragen gesteld bij de gehanteerde vork van 70% personele middelen en 30% werkingskosten. Deze verhouding zouden ze liever veranderd zien naar een 80% - 20% verhouding, terwijl in andere welzijnssectoren een 70% - 30% verhouding gehanteerd wordt. Om dit enerzijds intersectoraal af te stemmen, anderzijds goede bestaande praktijken niet onmogelijk te maken en de werkdruk goed te kunnen monitoren zal er een verdere evaluatie nodig zijn, waarbinnen ruimte gemaakt kan worden voor een procedure om uitzonderingen mogelijk te maken. Zoals omschreven in hoofdstuk 4.3 kan een verdere afbakening van het begrip ‘begeleidende functies’ bijdragen tot een duidelijk inzet ten aanzien van de cliënten. De evaluatie van de financiële aspecten zoals hierboven beschreven zal onderdeel uitmaken van een continu proces, dat mede gekaderd moet zijn in het reeds eerder beschreven kwaliteitsconcept. Het lijkt daarom niet noodzakelijk en opportuun om op korte termijn grote bijsturingen te installeren. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p68 9. Conclusie en aanbevelingen Aan de grondslag van het EMK liggen enkele belangrijke gelijklopende bewegingen naar een veranderend jeugdhulpverleningslandschap. Door niet te opteren voor een versnipperde aanpak, maar te kiezen voor een gefaseerde, allesomvattende wijziging ten gronde, met aandacht voor zowel het inhoudelijke als het budgettaire aspect, heeft het EMK op een positieve manier op deze aanleidingen kunnen inspelen. De aanpak van permanent overleg en continue afstemming creëerde een draagvlak dat onontbeerlijk is om een dergelijk traject op een goede en duurzame wijze te implementeren. Het is onmiskenbaar te vroeg om na een eerste fase van 14 maand te kunnen spreken over een definitieve eindevaluatie. Uit de gegevens die we op basis van de intervisiegesprekken, bevragingen en overleg- en evaluatiemomenten verkregen hebben blijkt er echter geen nood tot een acute bijstelling. Het feit dat er in een eerste fase 75% van de capaciteit ingestapt is en momenteel reeds 95%, geeft een stabiele basis voor deze bevinding. We hebben, gezien de evaluatie en opvolging en gezien de al ingestapte capaciteit 95% van het totaal bedraagt, geen enkele indicatie om artikel 53decies van het erkennings- en subsidiëringsbesluit niet toe te passen. Dit artikel bepaalt dat, in geval van een positieve evaluatie, alle betrokken organisaties ambtshalve in het modulair kader instappen op 31 december 2014. De kost om deze volledige instap te realiseren kan integraal binnen de begrotingskredieten van het Fonds Jongerenwelzijn gedragen worden. Toch zal een permanente monitoring noodzakelijk zijn, waarin er net zoals in de eerste fase een grote betrokkenheid zal gevraagd worden van relevante actoren zoals de koepels en de vakbonden. Ook de veranderingen die de opstart van Integrale Jeugdhulp met zich meebrengt zullen verdere afstemming vragen. Daarom is er een duidelijk kader van aangepaste opvolgstructuren opgesteld. Wanneer we de verwachtingen die naar aanleiding van dit rapport door de Vlaamse Regering geëxpliciteerd 17 werden in artikel 53novies van het erkennings- en subsidiëringsbesluit kort overlopen kunnen we stellen dat: De budgettaire impact van de opstart van het EMK niet afwijkt van de vooropgestelde begroting, noch op het niveau van de individuele organisatie, noch op het Vlaamse niveau. Omtrent het gebruik van de modules is er geen wijziging in de bezettingscijfers. Aangezien we over weinig cijfers beschikken over de benutting vóór het EMK, is vergelijken moeilijker. Inzake de benutting van verblijf lijkt de situatie echter onveranderd. Het is duidelijk dat, op het vlak van inhoudelijke en organisatorische impact op voorzieningen, een instap in het EMK voor elke organisatie een veranderingsproces in gang zet, versterkt of versnelt. De manier waarop, en de snelheid waarmee dit proces zich voltooid is erg verschillend. De goede praktijken en de meerwaarde van de versterking inzake contextbegeleiding zullen pas op langere termijn geëvalueerd kunnen worden. 17 Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, wat betreft het inschrijven van de mogelijkheid tot een experimenteel modulair kader. Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p69 Behalve de vaststelling dat de eerste fase te kort is om te kunnen spreken over een definitief evaluatierapport, kunnen we toch enkele inhoudelijke en regelgevende voorstellen naar voren schuiven aan de hand van de reed opgedane ervaringen. Op het vlak van een verdere regelgevende en legistieke fijnstelling is er eerst en vooral nood aan een coördinatie van het erkennings- en subsidiëringsbesluit. Dit besluit is de voorbije jaren herhaaldelijk aangepast, met de legistieke verankering van het EMK als voorlopig eindstadium. Deze vele wijzingen leidden tot een weinig transparante en onleesbare regelgeving die noopt tot een, zo luidde ook de duidelijke vraag van het Raadgevend Comité van Jongerenwelzijn, een verregaande herstructurering en coördinatie. In deze coördinatiebeweging kan een aantal andere elementen ingeschoven worden: De volledige integratie van de diensten crisishulp aan huis (als typemodule voor de organisaties voor bijzondere jeugdzorg) en de diensten herstelgerichte en constructieve afhandeling (omwille van de eigenheid en finaliteit als apart soort voorziening) naar een volledige afstemming van regelgeving komen, en kunnen de anciënniteitsbepalingen op het niveau van de inrichtende mocht gelijkgeschakeld worden. Het afstemmen van de bepalingen inzake de programmatie van het aanbod. De momenteel maximaal te erkennen capaciteit van 6.000 eenheden moet vertaald worden naar het modulair kader. Het puntensysteem dat het budgettaire gewicht bepaalt van de typemodules kan hiervoor gebruikt worden. De huidige overtalregeling is administratief belastend voor de organisaties en de administratieve diensten van Jongerenwelzijn. Ook de manier van erkennen en toewijzen, in het begeleiden van jongeren in trajecten waarin modules in- en uitgeschakeld kunnen worden, creëert een nood om de procedures om overtal aan te vragen te wijzigen zodat een efficiënt en rationeel gebruik van het aanbod niet bemoeilijkt wordt. Door organisaties toe te laten om tot maximaal 110% van de maximaal erkende capaciteit te kunnen opnemen, moet het mogelijk zijn om hier flexibeler op in te spelen. Op budgettair vlak dient er, op basis van de richtlijnen van Begroting, een aanpassing te komen van de reservebepalingen zoals vastgelegd in §13 van artikel 53septies van het BVR. We verwijzen hiervoor naar artikel 5 §3 van het basisbesluit van de Vlaamse Regering betreffende de algemene regels inzake subsidiëring dat de contouren hiervoor vastlegt. Verder zal het noodzakelijk zijn om een afwijking op de 70%-norm van de aanwending van de subsidiëring voor personeelskosten mogelijk te maken. De regelgeving moet een bepaling bevatten die het mogelijk maakt dat organisaties die net omwille van hun specificiteit en goede praktijken in het kader van de vermaatschappelijking van zorg niet kunnen voldoen aan deze norm een afwijking kunnen bekomen via een gemotiveerde aanvraag. Op inhoudelijk vlak kan er, aansluitend bij dit spanningsveld rond de besteding van de middelen aan personeelskosten een traject gelopen worden met alle betrokkenen om in consensus vast te leggen wat precies begrepen kan worden onder ‘begeleidende functies’. Om op een correcte manier om te kunnen gaan met de registratie en finaliteit van de bepalingen rond het gebruik van uren contextbegeleiding, lijkt het aangewezen om deze te beschouwen als procesindicator die geplaatst kan worden naast andere gegevens zoals cliënttevredenheid en resultaten van hulpverlening. Door het aantal uur contextbegeleiding uit de erkenningsregelgeving te halen, maar te blijven koppelen aan Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p70 de modules in Integrale Jeugdhulp en aan het kwaliteitstraject kan het positief stimuleren van contextbegeleiding gevat worden in een zowel kwalitatieve als kwantitatieve opvolging. Uit de bevindingen rond contextbegeleiding in het rapport blijkt dat de huidige opdeling in 3 intensiteiten niet werkbaar is om flexibele trajecten en hulpverlening op maat optimaal in te vullen. Om de huidige pragmatische manier van hiermee om te gaan (de toewijzing gebeurt op basis van een generieke module contextbegeleiding; de intensiteit van de hulpverlening wordt beheerd op organisatieniveau) te kunnen overstijgen is er nood aan een actualisering van de regelgeving, die rekening houdt met een duidelijke positionering van kortdurende intensieve thuisbegeleiding en het proefproject positieve heroriëntering. Binnen ditzelfde kader kan er uitvoering gegeven worden aan het eerste lid van artikel 12 van het decreet 18 betreffende Integrale jeugdhulp dat bepaalt dat 30% van de niet-residentiële modules van de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening, rechtstreeks toegankelijk wordt. Wat de typemodule contextbegeleiding in functie van autonoom wonen betreft zijn er gesprekken lopende met de sectorale Federatie voor Begeleid Zelfstandig Wonen, aangevuld met ad hoc-onderzoek naar gelijkenissen en verschillen in doelgroep, methodieken, middelen en finaliteit van autonoom wonen binnen Jongerenwelzijn en het algemeen welzijnswerk. Aan de hand hiervan kunnen verdere inhoudelijke keuzes gemaakt worden. Eenzelfde traject is lopende rond de typemodule dagbegeleiding in groep. Om te kunnen komen tot een hulpverlening op maat van alle jongeren, zal er voornamelijk rond de typemodule verblijf verdere afstemming noodzakelijk zijn met andere sectoren. Dit moet toelaten om sectoroverschrijdende combinaties niet alleen inhoudelijk en organisatorisch vlot mogelijk te maken, maar bovendien transparante en afgestemde subsidieregelgevingen en procedures ter afhandeling van kinderbijslag en gebruikersbijdragen op te maken. Binnen het veranderend hulpverleningslandschap is er een nog grotere nood gekomen aan goede afstemming en een coherent beleid. Door een versterking van de regionale verantwoordelijkheden en engagementen, onder andere op het vlak van innovatie, een gebalanceerd werkingsgebied en een gerichte keuze inzake de inzet van modules, moet er hier kunnen aan tegemoet gekomen worden. Om te komen tot een dergelijke coherente en afgestemde aanpak verwijzen we naar het actieplan van de jeugdhulp dat momenteel gefinaliseerd wordt en dat een strategisch en operationeel kader zal bieden voor de uitwerking van de inhoudelijke trajecten, binnen een Integrale Jeugdhulp. Ten slotte moeten we er op wijzen dat het experimenteel modulair kader een fundamentele wijziging is in de wijze waarop het aanbod vanuit het perspectief van erkenning en subsidiëring vorm krijgt. We spelen met andere woorden in op de vraag naar andere hulpverlening. We kunnen echter niet blind zijn voor persistente signalen dat er ook nood is aan méér hulpverlening, en dat er met andere woorden een bijkomende input nodig zal zijn om de zorg bereikbaar en beschikbaar te houden. 18 Decreet betreffende Integrale Jeugdhulp, 12 juli 2013 http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/ijh/vlaanderen/documentenregelgeving/20130913_decreet_staatsblad.p df Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p71 Bijlage 1 Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be p72
© Copyright 2024 ExpyDoc