View online - Ghent University Library

Faculteit Letteren & Wijsbegeerte
Bartel Kestemont
Zeilen vol Zilver
De zilverstromen van de Generale Indische Compagnie
richting Kanton
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de geschiedenis
2014
Promotor
Prof. dr. Michael Limberger
Vakgroep Geschiedenis
Faculteit Letteren & Wijsbegeerte
Bartel Kestemont
Zeilen vol Zilver
De zilverstromen van de Generale Indische Compagnie
richting Kanton
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de geschiedenis
2014
Promotor
Prof. dr. Michael Limberger
Vakgroep Geschiedenis
Universiteit Gent
Examencommissie Geschiedenis
Academiejaar 2013-2014
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende, Bartel Kestemont
afgestudeerd als master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 20132014 en auteur van de scriptie met als titel:
Zeilen vol Zilver
De zilverstromen van de Generale Indische Compagnie richting Kanton
verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in
verband met de consultatie van haar/zijn scriptie:
X de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke
goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd
van … . . jaar (maximum 10 jaar);
o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager
(maximumduur van het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt
gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en
volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen.
Gent, 6 Augustus 2014
1
Inhoudsopgave
Inleiding ............................................................................................................................................... 4
Deel 1: De Generale Indische compagnie ............................................................................................... 7
1.1. Korte geschiedenis en politieke situatieschets van de GIC en de Oostenrijkse Nederlanden ..... 7
1.2. De particuliere vooruitredingen en pogingen tot het oprichten van een compagnie ................. 9
1.2.1. Inleiding ................................................................................................................................. 9
1.2.2. De Particuliere vooruitredingen ............................................................................................ 9
1.2.3. Verwachtingen en het eerste armement ............................................................................ 14
1.2.4. Vier expedities, 15 schepen (1724-1727) ........................................................................... 14
1.2.5. Het einde van de GIC ........................................................................................................... 17
Deel 2: Mondiale zilverstromen naar China .......................................................................................... 22
2.1. Inleiding ...................................................................................................................................... 22
2.2. Historiografie van de mondiale zilverstromen ........................................................................... 23
2.3. Zilver in China, een korte geschiedenis ...................................................................................... 25
2.4. Zilverstromen via de intra-country-trade ................................................................................... 29
2.5. Zilverstromen via de Acapulco-Manilla route ............................................................................ 32
2.6. Zilverstromen via de Kaap de Goede Hoop ................................................................................ 35
2.7. Tussentijds besluit ...................................................................................................................... 40
Deel 3: Europese zilverstromen naar China in het eerste deel van de 18de eeuw ................................ 43
3.1. Inleiding ...................................................................................................................................... 43
3.2. Geschiedenis van de Europese compagnieën in China .............................................................. 44
3.3. Kanton, een complex handelssysteem gebaseerd op controle en traditie ................................ 46
3.4. Handel in Kanton tijdens de eerste deel van de 18de eeuw ....................................................... 49
3.5. Zilverimporten in China .............................................................................................................. 52
3.6. Zilverimporten van de EIC richting China ................................................................................... 55
Deel 4: Oostends zilver naar China........................................................................................................ 58
4.1. De Oostendse zilverlading .......................................................................................................... 58
4.2. Methodologie ............................................................................................................................. 58
4.3. Het Armement ............................................................................................................................ 59
4.4. De Heenlading, zilverlading ........................................................................................................ 61
4.5. De zilverlading van de GIC .......................................................................................................... 62
4.5.1. Methodologie ...................................................................................................................... 62
4.5.2. Analyse van het silverboeck voor de uitreding van 1724 .................................................... 65
4.5.3. Analyse van het silverboeck voor de uitreding van 1725 .................................................... 67
2
4.5.3. Analyse van het silverboeck voor de uitreding van 1726 .................................................... 69
4.5.4. Analyse van het silverboeck voor de uitreding van 1727 .................................................... 70
4.5.5. Analyse van het silverboeck voor de smokkelschepen en permissieschepen..................... 72
4.5.6. Tussentijds besluit ............................................................................................................... 73
4.6. Oostends zilver in mondiaal perspectief .................................................................................... 74
4.7. Besluit ......................................................................................................................................... 78
Bibliografie ............................................................................................................................................ 80
Archiefbronnen ................................................................................................................................. 80
Archiefinventarissen.......................................................................................................................... 81
Uitgegeven bronnen .......................................................................................................................... 81
Literatuur ............................................................................................................................................... 81
Websites ............................................................................................................................................ 87
Bijlage .................................................................................................................................................... 88
3
Inleiding
De inspiratie voor dit onderzoek ontstond een paar jaar geleden. Tijdens het schrijven van de
bachlorpaper werd mijn aandacht gevestigd op de handelscompagnieën van de 17e eeuw. De
interactie en de invloed die handelscompagnieën op hun handelsgebieden hebben gehad bleek
groot. De bewondering en interesse naar deze compagnieën en de vele commerciële risico’s die
door de handelaars en ondernemers genomen werden steeg. Mijn bachlorpaper spitste zich toe op
de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Een compagnie die bijna 200 jaar onophoudelijk
schepen naar Azië stuurde. Het was tijdens dit onderzoek dat de Generale Indische Compagnie (GIC),
ook wel de Oostendse Compagnie genoemd, mijn aandacht trok. Ook in onze streken waren er
pogingen geweest om een bloeiende handelsonderneming op te richten. Na een eerste raadpleging
rond de literatuur over de GIC bleek dat deze compagnie een veelbelovende onderneming was die
enorm rijke ladingen Oosterse waren naar de haven van Oostende meebracht. Ondanks het korte
bestaan van de GIC bleek dit een commercieel succes te zijn geweest.
De GIC is een onderzoeksdomein waar reeds vele historici zich in verdiept hebben. Via de literatuur
kunnen we ons een goed beeld vormen van de werking van de GIC. Ook het bronnenmateriaal van de
compagnie is uitgebreid en in goede staat bewaard gebleven. Voornamelijk in het Felixpakhuis1, waar
Floris Prims in het begin van vorige eeuw een overzichtelijke inventaris heeft opgesteld van het
aanwezige bronnenmateriaal.
In deze verhandeling zullen we ons toespitsen op de zilverstromen van Oostende naar het Oosten.
De Oostendse compagnie voerde immers enorme ladingen zilver uit om hun Oosterse producten te
kunnen kopen. We zullen deze zilverstromen kaderen binnen het actuele debat rond de mondiale
zilverstromen naar China. Vanaf de ontdekking van Amerika en het Amerikaans zilver worden er
jaarlijks enorme hoeveelheden zilver getransporteerd. Een groot deel van dat zilver kwam terecht in
Azië, voornamelijk China. Het onderzoek en het debat naar deze zilverstromen en het belang dat
deze zilverstromen hadden op vlak van de wereldhandel en de mondialisering van de handel is sinds
de jaren '80 bijzonder actueel.
Er zal onderzocht worden wat het belang was van de Oostendse compagnie op deze zilverhandel.
Aangezien we uit een eerste lezing van de literatuur kunnen vaststellen dat de Oostendse compagnie
tussen 1724 en 1728 de grootste Europese invoerder was van Chinese thee in Europa, ontstond het
vermoeden dat de Oostendse schepen dan ook één van de grootste Europese exporteurs van zilver
naar China was.2 Opvallend is dat in de literatuur over de mondiale zilverstromen naar China, de
Oostendse compagnie maar een heel bescheiden rol krijgt toebedeeld . Dit heeft wellicht te maken
met het korte bestaan van de compagnie en de beperkte bekendheid. Dit opende echter een
prachtig onderzoeksveld voor deze thesis.
1
Felixpakhuis: Stadsarchief Antwerpen, S.A.
J. Parmentier,. Thee van overzee. Maritieme en handelsrelaties tussen Vlaanderen en China tijdens de 18de
eeuw, Ludion, 1996, pp 117-119.
2
4
Deze verhandeling is opgedeeld in enkele grote delen. Alvorens we het kunnen hebben over het
Oostends zilver zal er een korte inleidende geschiedenis volgen over het ontstaan en het verloop en
het einde van de GIC. Hiervoor kunnen we ons baseren op de uitgebreide literatuur die reeds te
vinden is over de GIC.
Het klassieke werk van Michel Huisman uit 1902 blijft ook voor dit onderzoek actueel, er is dan ook
dankbaar gebruik van gemaakt.3 Dit standaard werk komt in elk onderzoek naar de GIC tot op de dag
van vandaag nog steeds uitvoerig aan bod. Michel Huisman kreeg navolging door Floris Prims die
schreef over Banquibazar4 en deed prosopografisch onderzoek5 naar de bemanningsleden op de
diverse GIC schepen. Na WOII zal N. Laude proberen aanvullend onderzoek te doen op het bestaande
werk van Huisman.6 In het begin van de jaren '70 zal er een nieuwe wind waaien in het onderzoek
naar de GIC. Karel Degryse zal zich in het onderzoek naar de Oostendse compagnie specialiseren in
het commercieel en maritiem beleid van de directeuren op de China vaart.7 Dit werk wordt
aangevuld door Jan Parmentier die eind jaren '70 begin jaren '80 zijn onderzoek zal toespitsen op het
Indische en Bengaalse luik van de compagnie.8 Later vormen Degryse en Parmentier een
complementair duo dat zich verder zal specialiseren in de Oostendse compagnie.9
De laatste jaren zijn er nieuwe onderzoeken gevoerd naar aspecten binnen de GIC. Zo heeft W.
Serruys de effecten van de GIC op de stad Oostende opgemeten.10 Het onderzoek van J. Baguet
focust op het politieke aspect en de communicatie tussen de compagnie directeuren en de
overheid.11 Ook vanuit Leuven zijn er nieuwe onderzoeken gestart.12 Deze gaan zich wel niet meer
specifiek op de Oostendse compagnie toeleggen maar zullen hiermee wel onrechtstreek in aanraking
komen.
3
M.Huisman,. La Belgique commerciale sous l'Empereur Charles VI. La compagnie d'Ostende. Etude historique
de politique commerciale et coloniale, Bruxelles-Paris, Henri Lamertin-Picard, 1902, p 566.
4
F.Prims,. De stichting Banquibazar, onze eerste colonie (1724-1727), Antwerpen, Leestlust, 1930, p 160. en
F.Prims,. Banquibazar, onze eerste colonie, Antverpiensia, IV, 1930, pp 107-119. en F.Prims,. Les rapports entre
coloniaux français et belges au temps de la Compagnie d'Ostende, spécialement entre la direction française de
Chaudernagar et les "Ostendais" à Danemarnagar et Banquibazar (1724-1730), Revue d'histoire des colonies,
Paris, 1932, pp 515-525.
5
F.Prims,. De oorlog van Mijnheer Cobbé; geschiedenis van de reis van Cobbé, van zijn onderhandelingen met
den Nabab en van zijn oorlog tegen de Mooren (1722-1724), Antwerpen, Leeslust, 1927, p 353. en F.Prims,. De
reis van den Sint-Carolus 1724, Kap. Coyphas; Uit den tijd der Oostendsche Compagnie op de oorspronkelijke
stukken bewerkt, Antwerpen, Leeslust, 1926, p 190.
6
N.Laude,. La Compagnie d'Ostende et son activité coloniale au Bengale (1725-1730), Brussel, 1944, p 240.
7
K. Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-1735), Gent, RUG, 1972.
8
J. Parmentier,. De Oostendse handel op de Arabische zee en Voor-Indië (1714-1735), Gent, RUG, 1979.
9
K. Degryse, J. Parmentier,. Kooplieden en kapiteins; Een prosopografische studie van de kooplieden,
supercargo's en scheepsofficieren van de Oostendse handel op Oost-Indië en Guinea, In: C. Koninckx,
Vlamingen overzee, Collectanea Maritima, VI, 1995, pp 119-241. en K. Degryse, J. Parmentier,. Maritime
aspects of the Ostend trade to Mocha, India and China (1715-1732), In: Ships, Sailors and Spices: East India
Companies and their Shipping in the 16th, 17th and 18the centuries, Amsterdam, Neha, 1993, pp 139-175.
10
W.M. Serruys,. Oostende en de Oostendse compagnie : het economisch effect van koloniale zeehandel op een
Zuid-Nederlandse havenstad tussen de Spaanse en de Oostenrijkse successieoorlog (1713-1745), Leuven, KUL,
1999, p 346.
11
J. Baguet, De Oostendse Compagnie, haar directeurs en de Oostenrijkse Bewindvoerders. Een casuïstische
analyse van hun onderlinge interactie (1722-1731) Gent, RUG, 2013, p 150.
12
W. De Winter, J. Parmentier, I. Goddeeris,. Factorijen en forten: Zuid-Nederlanders in achttiende-eeuws India,
Leuven, 2013.
5
Vanaf het tweede deel zal zullen we ons concentreren op het zilver. In deel 2 komt de aanwezige
literatuur omtrent de mondiale zilverstromen en de uitvoer van zilver aan China aan bod. Hierin gaan
we specifiek in op de geschiedenis van de zilverstromen naar China alsook het belang van die
Europese zilverstromen. We kaderen het belang van deze zilverstromen uitvoerig binnen het actuele
historiografische debat. We lichten alsook kort de verschillende scheepsroutes toe.
Hiervoor werd dankbaar gebruikt gemaakt van de bibliografie die Simon Dedoncker in 2009
opgesteld heeft.13 Deze geeft ons een bondig overzicht van de aanwezige literatuur in verband met
de mondiale zilverstromen. Voorts komen ook de klassieke werken aan bod van D. Flynn, A. Giralder,
Von Ghaln en T. Chung. Dit hoofdstuk biedt ons de kans om een breed kader te schetsen over de
zilverstromen in China en geeft ons de mogelijkheid om een inzicht te geven over de eventuele
impact die de Oostendse zilverhandel gehad heeft.
In deel drie leggen we ons toe op de handel met China en specifiek de havenstad Kanton. Dit
hoofdstuk geeft de geschiedenis weer van de handel tussen de Europese landen met de havenstad
Kanton. We proberen hierin een beeld te geven van de evoluties in de handel in Oosterse producten.
Dit alles wordt gekaderd binnen de periode waarin de GIC actief was in Kanton.
Vervolgens kunnen we in deel 4 de literatuurstudie van de voorgaande hoofdstukken toepassen op
het kwantitatief onderzoek dat we gevoerd hebben naar de zilverladingen van de GIC. In dit
onderzoek, dat gebeurd is aan de hand van de archiefstukken die geraadpleegd werden in het
stadsarchief van Antwerpen, zal een gedetailleerd beeld worden gegeven van de zilverstromen die
vanuit Oostende China bereiken. Via onderzoek van de zilverregisters en de journaalboeken van de
verschillende GIC schepen geven we een inzicht op de hoeveelheden, prijzen en evoluties van de
Oostendse zilverstromen naar het oosten.
Tenslotte zullen de cijfers uit het archiefonderzoek van de GIC zal vergeleken worden met andere
belangrijke zilverimporteurs zoals de EIC. Zeer belangrijk in dit hoofdstuk zal de vraag zijn of
Oostende ooit de marktleider zal geweest zijn op de Chinese zilvermarkten en welke effecten dit
gehad heeft voor de Chinese zilvermarkt. Zo kunnen we aan de hand van een intensieve
literatuurstudie en het kwantitatief onderzoek van het Oostendse zilver conclusies maken over de
functie en de waarde die het Oostends zilver heeft gehad binnen het brede debat van de mondiale
zilverstromen.
We zullen met andere woorden trachten een antwoord te bieden op de vragen of de Oostendse
compagnie van groot belang is geweest als zilverleveranciers voor China?
13
S. Dedoncker, De draak heeft honger; Zilverstromen naar China in de 16de en 17de eeuw, Gent, RUG, 2009, p
35.
6
Deel 1: De Generale Indische compagnie
1.1. Korte geschiedenis en politieke situatieschets van de GIC en de
Oostenrijkse Nederlanden
Vooraleer we dieper kunnen ingaan op de zilverstromen van de Oostendse compagnie moeten we de
aandacht vestigen op het politieke klimaat waarin de GIC tot stand is gekomen. Het is namelijk in een
zeer complexe diplomatieke wereld dat de GIC is ontstaan. Die specifieke situatie zal mee aan de
basis liggen van de richting en het lot van de compagnie. Nog meer dan de invloed en inspanningen
die afkomstig waren van de directeuren, aandeelhouders of supercargo’s.
De start van de Oostendse reizen naar het oosten valt samen met een nieuw bewind dat aan het
hoofd komt van de Zuidelijke Nederlanden. In 1702 breekt de Spaanse successieoorlog uit. Dit was
een direct gevolg van het overlijden van Karel II. De Spaanse koning sterft kinderloos waardoor onder
andere Lodewijk XIV de Spaanse troon in handen probeert te krijgen. Dit stuit op verzet van de
andere Europese mogendheden die de Franse eis maar niets vinden. Hierdoor nemen Engeland, het
Habsburgse rijk en de Republiek der verenigde provinciën samen de handdoek op tegen Lodewijk XIV
en zijn coalitie. Met de vrede van Utrecht in 1713 eindigt de Spaanse Successieoorlog. In deze
officiële vrede wordt bepaald dat de zuidelijke Nederlanden onder hoede komen van de Oostenrijkse
kroon. Deze overdracht moet ervoor zorgen dat de zuidelijke Nederlanden een stevige buffer zullen
vormen tegenover het expansieve Frankrijk. Mede door dit Barrièretraktaat worden ook nog 12
garnizoenssteden opgericht door de Verenigde Provinciën in de Oostenrijkse Nederlanden. Deze
moeten bij een eventuele nieuwe aanval van de Fransen de Verenigde Provinciën beter beschermen.
De Oostenrijkse keizer Karel VI benoemt prins Eugeen van Savoye tot gouverneur-generaal van de
Oostenrijkse Nederlanden. Het is echter markies de Prié die vanaf 1716 de titel van gevolmachtigde
minister zal uitoefenen aangezien Prins Eugeen van Savoye nooit in de Nederlanden geresideerd
heeft. Het is markies de Prié die de regering in Brussel in naam van het Weense hof zal leiden. Hij zal
ook een vooraanstaande rol krijgen in de onderhandelingen die plaatsvinden bij de oprichting van de
GIC. 14
De Oostenrijkse Nederlanden worden bestuurd als een autonoom gebied binnen het Habsburgse rijk.
Zo heeft de vorst wel de leiding over de orde handhaving, economische en buitenlandse politiek en
bezat hij rechterlijke macht. Al deze belangen worden door een strak gereguleerde administratie te
Brussel in naam van de vorst geregeld. De Oostenrijkse keizer mag echter geen belastingen heffen
(buiten douanerechten). Er wordt wel gebruik gemaakt van een jaarlijkse bede aan de 9 provinciale
staten. Naast deze belemmeringen is de Oostenrijkse keizer ook gebonden aan de eisen van de
zeemogendheden. Hij zal steeds rekening moeten houden met de grillen van de Engelsen en
Hollanders. Zo wordt de handel en in/uitvoer(taksen) strikt in de gaten gehouden door deze twee
landen. Dit maakt van de Oostenrijkse Nederlanden in zekere zin een satellietstaat van deze 2
zeemogendheden.15
14
R. DeSchryver,. Oostenrijks België 1713-1794 De Oostenrijkse aanspraken op de Spaans-Habsburgse erfenis,
pp11-30.
15
P. Lenders,. Oostenrijks België 1713-1794, Wenen en Brussel: bevoogding die een eigenheid aanvaardt, pp3748.
7
De Italiaan Hercules Turinetti ofwel Marquis de Prié zal de eerste Oostenrijke regering in Brussel
leiden. Deze eerste regeerperiode wordt beheerst door een economische malaise waar de
Nederlanden zich op dat moment in bevinden. Samen met de absolutistische elementen die Marquis
de Prié aan de dag legde ontstaat er al snel een klimaat van onrust in de steden.
Het ongenoegen neemt steeds toe waarop de keizer hem in 1726 terug naar Wenen roept. Na hem
komen er ministers van een ander kaliber aan het hoofd van de regering te staan. Graaf Julio Visconti
(1725-1732) en Frederik von Harrach (1732-1743) worden beschouwd als krachtdadige leiders die de
banden terug zullen aanhalen met de provinciale en de lokale besturen. Hierdoor verbetert de
situatie aanzienlijk tussen het volk en de centrale overheid. Dit komt ook ten goede aan de bede die
de centrale administratie ontvangt van de provinciale staten. Waardoor de financiële situatie er
beter zal uitzien.16
Karel VI was namelijk aan het hoofd gekomen van een regio die door de jarenlange oorlogen
economisch aan de grond zat. Die oorlogen hebben handen vol geld gekost. Zo werden er schulden
aangegaan op naam van de Zuidelijke Nederlanden door de Spaanse koning Karel II en later door de
Anglo-Bataafse geallieerden. Dit resulteerde in een totale schuld van 15 miljoen gulden. Reken hierbij
nog eens de jaarlijkse uitkering aan de Verenigde Provinciën van 1,4 miljoen gulden voor het
onderhoud van de garnizoenen in de barrièresteden. Dit maakt dat de toestand er aan het begin van
de Oostenrijkse overheersing heel slecht uit zag. Al snel breken er opstanden uit tegen het
Oostenrijks bewind. Marquis de Prié slaagt er uiteindelijk in deze opstanden de kop in te drukken.
Het voornaamste slachtoffer hiervan is Frans Anneesens die in Brussel wordt terechtgesteld.17
De ommekeer komt er vanaf de jaren ’20 van de 18e eeuw. We zien een geleidelijke stijging van de
overheidsinkomsten en ook de economie in de Oostenrijkse Nederlanden lijkt aan te trekken.18 Een
belangrijke factor hierin volgens Hasquin zijn de particuliere vooruitredingen die vanaf 1715 vanuit
Oostende naar Azië trokken. In de meeste gevallen kwamen deze schepen rijk beladen terug. Deze
ladingen waren onderhevig aan invoertaksen die rechtstreeks naar de kas van de centrale overheid in
Brussel ging. Aanvankelijk bedroeg deze invoertaks 6% van de ingevoerde waarde. Tijdens de GIC zal
deze taks omlaag gebracht worden tot 4%.19 Marquis de Prié loopt aanvankelijk niet warm van de
particuliere vooruitredingen maar zal, eens het commercieel succes duidelijk wordt, snel bijdraaien.
Vooral omdat hij zich persoonlijk weet te verrijken aan de reizen. Zo krijgt hij van Cloots20 een
percentage van de winst toegestopt. Marquis de Prié ziet ook in dat door de belastingen op de
ingevoerde goederen de staatskas aangevuld wordt en de economie in de Oostenrijkse Nederlanden
begint te herleven. Hierdoor zullen er vanaf 1719 zeer snel de nodige paspoorten en zeebrieven
worden toegekend aan verschillende particuliere uitredingen naar het Oosten. Door het succes van
deze eerste particuliere vooruitredingen zullen steeds meer schepen vanuit Oostende naar het
Oosten vertrekken. Dit creëert dan echter weer nieuwe problemen.21
16
P. Lenders,. Oostenrijks België 1713-1794, Wenen en Brussel: bevoogding die een eigenheid aanvaardt, pp4954.
17
H.Hasquin,. Oostenrijks België 1713-1794, De periode van de saneringen (1715-1740), pp71-81.
18
H.Hasquin,. Oostenrijks België 1713-1794, De periode van de saneringen (1715-1740), p88.
19
M.Huisman,. La Belgique commerciale sous l'Empereur Charles VI, p 221.
20
Eén van de initiatiefnemers tijdens de Particuliere uitredingen en later ook één van de 7 GIC directeuren.
21
M.Huisman,.La Belgique commerciale, p 151.
8
1.2. De particuliere vooruitredingen en pogingen tot het oprichten van een
compagnie
1.2.1. Inleiding
Alvorens de eerste GIC schepen vertrokken in 1724 waren er al 32 schepen naar het oosten
gezonden vanuit Oostende. Deze schepen werden uitgerust door diverse particuliere kooplieden en
handelaars. Elk had een eigen achtergrond, maar allemaal hadden ze 1 doel, een graantje meepikken
van de rijkdom die de handel met het oosten opbracht. Hieronder volgt een overzicht van deze
particuliere vooruitredingen. Deze initiatieven zijn voor de GIC zeer belangrijk geweest omdat via
deze reizen de eerste contacten met het Oosten werden gelegd maar ook omdat er veel ervaring
werd opgedaan door kapiteins, supercargo’s, investeerders die later rijkelijk zal gebruikt worden.
De geschiedenis van de particuliere vooruitredingen zijn reeds uitvoerig besproken in de literatuur.
Huisman, Baels, Degryse en Parmentier hebben hier reeds onderzoek naar gedaan. In dit hoofdstuk is
dan ook dankbaar gebruikt gemaakt van het werk van deze auteurs. Er wordt in dit hoofdstuk een
korte schets gegeven van de verschillende vooruitredingen en de pogingen van diverse ondernemers
om een handelscompagnie op te starten. Dit zal overigens een eerste kennismaking zijn met enkele
directeuren, kapiteins en supercargo’s die later in dit werk nog meermaals zullen weerkeren. Hierin
wordt ook de woelige geschiedenis blootgelegd van de conflicten tussen de politici in Brussel en
Wenen alsook de handelaars en investeerders van de GIC.
1.2.2. De Particuliere vooruitredingen22
Op de vraag of er een verband is tussen de opkomende handel en de nieuwe Oostenrijkse
overheersing moeten we positief antwoorden. Nog beter is te zeggen dat, door het wegvallen van de
Spaanse link met de Zuidelijke Nederlanden handelaren en kooplieden nieuwe horizonten
moesten/konden opzoeken. Met de overdracht van de Zuidelijke Nederlanden aan Wenen kwam de
bevoorrechte handelspositie, die onze gewesten tot op dat moment hadden met Spanje en de
Spaanse domeinen, onder druk te staan. Vooral de Vlaamse en Brabantse textielproducten, maar ook
andere luxeproducten die bedoeld waren voor de Atlantische havens op het Iberische schiereiland
kregen klappen te verwerken. Met het wegvallen van de Spaanse partner en de slechts beperkte
exportmogelijkheden naar de Oostenrijkse haven van Triëste zat er voor de Zuid-Nederlanders niets
anders op dan nieuwe handelspartners te gaan zoeken. 23
22
Voor een uitgebreid overzicht van de Oostendse schepen richting Azië , zie bijlage: Samenvatting Oostendse
schepen richting Azië (1715-1732).
23
J.Parmentier,. Oostende & Co: Het verhaal van de Zuid-Nederlandse Oost-Indiëvaart 1715-1735, Lubion,
2002, pp 4-5.
9
Deze nieuwe handelsmogelijkheden waren voor de hand liggend. Voor de Amerikaanse markt waren
de Vlaamse handelaars enkele eeuwen te laat. Wat ze echter wel opmerkten waren de grote winsten
en de rijk beladen schepen die in de omliggende landen aanmeerden uit het Oosten. Zo was er de EIC
en de VOC die al meer dan 100 jaar handel dreven met het Oosten. Ook de Franse staat had met
diverse uitredingen successen weten te boeken. De uitredingen die plaatsvonden vanuit Saint-Malo
zullen zelfs een extra impuls geven aan de Oostendse handelsuitredingen.
In het voorjaar van 1715 zien we de eerste ideeën ontstaan bij verschillende groepen investeerders,
avonturiers en handelaars om schepen uit te rusten naar het Oosten. De Oostendse tandem Pieter
De Potter en Thomas Ray zijn 2 belangrijke figuren die vanuit Oostende een voortrekkersrol zullen
spelen in de handel naar het Oosten. Vanuit Brussel krijgen ze in 1715 een positief antwoord van het
Oostenrijkse bestuur op hun vraag naar een zeebrief en de nodige paspoorten voor een afvaart naar
India. Thomas Ray was een Ierse Jacobijn en had veel ervaring opgedaan in de handel van Ierse
producten, zoals huiden en boter. Deze vorige ervaringen leveren hem een uitgebreid
handelsnetwerk op waarop hij kan terugvallen. In 1700 vestigt hij zich in Oostende waar hij onder
meer de Oostendse handelaar Pieter de Potter leert kennen. Aangezien deze twee ondernemers niet
kapitaalkrachtig zijn moeten ze een beroep doen op investeerders om de eerste uitreding te kunnen
financieren. Via Ray’s connecties konden ze een klein schip op de kop tikken in Engeland. De SintMattheus met aan het roer kapitien Sarsfield, die eveneens ook investeerde, is het eerste schip dat
vanuit Oostende koers zal zetten naar de westkust van India om daar, zo hoopten men, rijk beladen
te worden met peper, katoenen en zijden stoffen.24 Met een textiellading vertrok de Sint-Mattheus
uit Oostende op 16 januari 1715 om een paar weken later toe te komen in Cádiz waar ze de
textiellading verkochten en inruilden voor zilver. Ze hadden deze omweg genomen omdat ze op deze
manier ze zonder medeweten van de Engelsen en Hollanders genoeg zilver konden inslaan voor hun
reis naar het Oosten.25
In datzelfde jaar vertrok er nog een tweede schip naar Surate, de Charles Galleye. Dit schip werd
uitgerust door Gentse handelaars, de gebroeders Maelcamp en Jacobus Gheselle. Ook zij bereiden
een relatief klein schip voor dat naar de west kust van India moest varen. Ook dit schip voer eerst
langs Cádiz voor een zilverlading.
De 2 uitgezonden schepen kwamen terug in 1716. Hun rijke ladingen zorgden voor een enorme
opflakkering van de Oostendse handel met het Oosten. De winst van de 2 schepen bedroeg meer dan
100%. De prachtige resultaten van deze schepen en de verhalen van Gollet de La Merveille ervoor
dat er een enorme vraag naar paspoorten en zeebrieven kwam. Gollet de La Merveille was een
Fransman in dienst van de compagnie van Saint-Malo. Deze kreeg echter ruzie in Frankrijk en
vluchtte in 1714 met zijn schepen, die niet mochten uitladen in Saint-Malo aan de verwachte
voorwaarde, naar Oostende waar hij zich definitief vestigde. Met de hulp van Thomas Ray verkocht
hij daar zijn Oosterse waren. Deze twee heren vonden elkaar snel in hun plannen. Door de ervaring
en financiële mogelijkheden van de La Merveille kon Ray rekenen op een betrouwbare partner. De
twee vroegen een monopolie aan op de handel naar het Oosten.
24
E.J. Baels,. De Generale Keizerlijke en Koninklijke Indische Compagnie gevestigd in de Oostenrijkse
Nederlanden: genaamd de Oostendse Compagnie, pp 20-23.
25
J.Parmentier,. Oostende & Co, p 8.
10
Deze werd echter door Marquis de Prié geweigerd nadat Engeland en Frankrijk hadden gepleit voor
het opschorten van de Oostendse handel aan het Oostenrijkse hof.26
In 1717 worden er door Marquis de Prié 3 zeebrieven afgeleverd, slechts 1 onderneming krijgt zijn
financiering rond en vertrekt nog datzelfde jaar. De Prins Eugenius, met aan boord kapitein Joseph
Gheselle zette koers richting de kust van Malabar. Dit was een samenwerking tussen de Oostende
reders Thomas Ray en de gebroers Maelcamp. Het schip kwam beladen met peper en katoen terug
aan in Oostende. 27 Op 19 december van dat jaar wordt een venditie gehouden van de goederen die
aan boord van de grand Dauphin uit India naar Europa gebracht werden. Het schip dat eigendom is
van de La Merveille laat opnieuw de haven van Saint-malo links liggen. Beladen met peper en katoen
vaart het terug Oostende binnen. Daar bracht de verkoop 900 000f op. 28
In het jaar 1718 vertrekken er 3 schepen naar het oosten. Het eerste schip, de Prins Eugenius II, zal
voor de eerste keer richting China varen. Het is ook voor de eerste keer dat een schip wordt
uitgerust door Antwerpse bankiers, die ook het potentieel van deze reizen hadden ingezien. De
bankier Paulo Jacomo Cloots had een breed netwerk uitgebouwd in Antwerpen, Amsterdam, Londen
en Parijs. Zo was een van zijn contacten Antoine Crozart, een rijke Franse handelaar, die de
Chinareizen vanuit Saint-Malo mee had georganiseerd. Mede door deze ervaring en zijn financiële
steun werd deze particuliere vooruitreding naar Kanton in 1718 de meest winstgevendste van alle
particuliere uitredingen. De theelading leverde op de veiling van 4 juli 1719 meer dan 1 000 000 f op.
Het geïnvesteerde bedrag werd hierdoor bijna verdubbeld. 29
De bemanning van de Prins Eugenius II had met de Chinese administratie in Whampoa, de voorhaven
van Kanton, akkoorden afgesloten om in de toekomst nog reizen te organiseren. Dit zou gebeuren
tegen dezelfde voorwaarden als de andere Europese zeemogendheden die actief waren in China. Dit
kwam de compagnie goed uit aangezien Frankrijk op dat moment nog maar weinig investeerde in de
handel met China. Ook de VOC werd al enige tijd uitgesloten van de China handel en ook de Engelse
China handel zat in een dipje. De Ierse kapitein Jacque Tobin zal een belangrijke rol vervullen in deze
onderhandelingen. Met zijn ervaring die hij opdeed bij de EIC was hij de juiste man om de
onderhandelingen met de Chinezen in goede banen te leiden.30 Vervolgens zal het consortium rond
Cloots het volgende jaar 3 soortgelijke ondernemingen naar Kanton zenden. Telkens werden de
schepen vanuit Londen voorbereid en kwamen ze in Oostende toe voor de zeebrieven, een deel van
de heenlading en de bemanning.31
26
E.J.Baels,. De Oostendse compagnie, pp 23-24.
M.Huisman,. La Belgique commerciale, p104.
28
M.Huisman,. La Belgique commerciale, p107.
29
E.J. Baels,. De Oostendse Compagnie, p35.
30
M. Huisman,. La Belgique commerciale, pp 141-143.
31
J. Parmentier,. Oostende & Co, p13.
27
11
In 1718 vetrok een tweede schip naar China. De Keyser Carolus VI werd gefinancierd door de
Oostendse reders Ray en de Potter. Opmerkelijk was dat de La Merveille kapitein van dit schip was.
Hij was aan boord gegaan met veel ambitie. Op 3mei 1719 komt het schip aan op de
Coromandelkust, 3 maanden later kan de La Merveille na onderhandelingen een Paravanah32
bekomen op de vrije handel met de Oostkust van India en mag hij een factorij oprichten in Cabelon33.
Deze onderhandelingen hebben de La Merveille echter veel van zijn zilverlading gekost aan
steekpenningen. Hij stak ook te weinig energie in het afsluiten van goede handelscontracten
waardoor hij slechts met een kleine cargo Oostende binnenkwam op 17 juni 1720. Hierop brak er een
conflict uit met de twee mede-uitreders Ray en De Poter die maar niets zagen in de plannen tot het
oprichten van een factorij van de La Merveille.34
Vanaf 1719 werden er steeds meer zeebrieven toegekend dit zorgde ervoor dat een toename was
van schepen die naar het Oosten trokken. In 1719 vertrokken 8 schepen, 4 naar Kanton en 4 naar
India. In 1720 vertrokken er maar liefst 9 schepen. Evenredig met het stijgend aantal schepen was de
daling van de winst die men puurde per onderneming. De opbrengsten op de veilingen daalden
spectaculair door de overvloed aan Oosterse producten die te vinden waren op de Oostendse markt.
Steeds meer ondernemers gingen de handen in elkaar slaan en samenwerken.35
Het groeiend succes van de particuliere uitredingen aan de ene kant en de toenemende
concurrentiestrijd aan de andere kant zorgde ervoor dat de vraag naar een handelscompagnie
toeneemt. Sinds 1715 zijn er verschillende handelaars en consortiums die aanvragen doen bij prins
Eugeen van Savoye en Marquis de Prié om zo een monopolie te bekomen op de handel met het
Oosten. Het gaat om zeer uiteenlopende plannen. Van een kleine compagnie opgericht door de stad
Oostende tot grootse plannen van Marsaut en Du Péray omtrend het oprichten van een compagnie
met een kapitaal van 50 miljoen gulden. Deze plannen tot oprichting van een handelscompagnie in
Oostende werden uitvoerig besproken door Baels36 en Huisman37.
In 1721 start Marquis de Prié de onderhandelingen die moeten leiden tot het oprichten van een
compagnie. Via bevragingen aan de Antwerpse en Gentse handelshuizen. Maar ook de verschillende
steden wilden hun zegje doen en al snel kwamen er onderlinge conflicten boven water. Hierop werd
de staatsecretaris van de Marquis, Patrice Mac Neny in het veld gestuurd. Hij zal een bundel
aanbevelingen samenstellen en aan het Weense hof overmaken. Het is door zijn diplomatische
aanpak en vakkundigheid dat er zich in Oostende een compagnie zal vormen. Heel dit proces en de
nodige correspondentie tussen Mac Neny en de betrokken partijen is uitvoerig beschreven in
Huisman. 38
32
Handelsovereenkomst tussen Europese handelaars en lokale heersers.
Cabelon, het huidige Covelong, bevindt zich in het midden van de Coromandelkust.
34
M. Huisman,. La Belgique Commerciale, pp 148-151.
35
J. Parmentier,. Oostende & Co,p
36
E.J. Baels,. De Oostendse compagnie, pp37-41.
37
M.Huisman,. La Belgique commerciale, pp172-190.
38
M.Huisman,. La Belgique commerciale, pp196-210.
33
12
Op 19 december 1722 keurt de Oostenrijkse keizer Karel VI het octrooi goed die moet leiden tot het
octrooi voor de oprichting. Hierdoor wordt de Generale Indische Compagnie officieel opgestart. Het
zal echter nog tot januari 1724 duren eer er schepen van de GIC de Oostendse haven verlaten. Dit
komt omdat het octrooi te laat werd goedgekeurd om de schepen in 1723 nog onder de GIC vlag te
laten vertrekken. Marquis de Prié zal echter toch zeebrieven toekennen aan drie schepen, dit om te
voorkomen dat buitenlandse mogendheden zouden profiteren van het overgangsjaar dat de
Oostendse Aziëhandel doormaakte. Voorts worden ook twee ervaren supercargo’s meegestuurd
naar Bengalen met de Carolus Sextus. De Engelse handelaars Harrison en Hume kregen de opdracht
mee om, naast nieuwe handelscontracten te sluiten, ook plaatsen te zoeken waar de compagnie
factorijen kon oprichten. 39
Voorts lag de vertraging vooral bij de benoeming van de directeuren van de compagnie. Marquis de
Prié had een lijst van 26 namen opgesteld. Dit waren allemaal personen waarvan hij vond dat ze de
compagnie konden leiden. Hieruit maakte de Keizer een selectie van zeven directeurs. Jacomo de
Pret die samen met Cloots al vele schepen voor China had uitgerust kreeg de titel als eerste directeur
samen met 6 andere, Pietro Proli, Louis François de Coninck, Paulo de Kimpe, Jacomo Maelcamp,
Jacobus Baut en Thomas Ray. Deze 7 directeuren zouden het dagelijks bestuur van de compagnie op
zich moeten nemen. Ware het niet dat ze de eerste versie van het octrooi verwierpen. Ze eisten de
mogelijkheid om enkele aanpassingen door te voeren. De aanpassingen gingen onder andere over de
regio waarin er handel mocht worden gedreven door de compagnie. De directeuren wilden dat er
enkel handel zou mogelijk zijn met het Aziatische continent. In het oorspronkelijk octrooi was echter
ook opgenomen dat de Amerika’s en Afrika tot die gebieden zouden behoren. Voorts haalden ze ook
het in te zamelen kapitaal van 10 miljoen naar beneden tot 6 miljoen en eisten ze een verlaging van
het invoertarief van 6 naar 4%. Na maanden van diplomatiek overleg stemt Wenen in met de eisen
van de directeuren. 40
Op 11 augustus start de beursgang van de GIC. Dit wordt een groot succes, tegen het einde van de
eerste dag werd er reeds 4 miljoen gulden ingezameld. Tegen het einde van de 2e dag zijn alle
aandelen verkocht en is het nodige startkapitaal gevonden.41 De aandeelhouders moeten in schijven
het gepaste bedrag aan de compagnie overmaken. 1 aandeel kost 1000f. De directeuren zullen
echter nooit de volledige som van de aandeelhouders eisen. Het opgevraagde kapitaal van de
compagnie zal nooit meer dan 4,5 miljoen zijn. Dit terwijl de dividenden wel worden uitbetaald op
basis van een volledig betaald aandeel.42
39
M.Huisman,. La Belgique commerciale, pp212-213.
M.Huisman,. La Belgique commerciale, pp218-221.
41
M.Huisman,. La Belgique commerciale, pp240-241.
42
M.Huisman,. La Belgique commerciale, p258.
40
13
1.2.3. Verwachtingen en het eerste armement
Na de geslaagde beursgang moesten de plannen in uitvoering gebracht worden. Men had natuurlijk
al de nodige ervaringen opgedaan waarop men kon terugvallen. Maar aangezien er nu voor
meerdere jaren een commercieel plan moest uitgedacht worden werd dit heel omzichtig aangepakt
in samenspraak met de aandeelhouders. De directeuren hadden berekend dat ze per schip een
uitredingskost zouden hebben van ongeveer 300.000 gulden. Daarnaast hoopten ze op een winst van
600.000 gulden per jaar. Dit zou neerkomen op een rendement van 10% op het startkapitaal.43 Dit
cijfer wordt als zeer lucratief beschouwt voor de 18e eeuw. Aangezien klassieke beleggingen in
onroerend goed op dat moment een verwachtte winst van 2-3% hadden.44
Op de eerste algemene aandeelhoudersvergadering van 6 oktober 1723 werd beslist om de drie
schepen Arent, Sint-Elizabeth en de Sint-Carolus op te kopen en klaar te maken voor vertrek in 1724.
Men zou factorijen oprichten in Kanton en Cabelon. Plannen om ook schepen te sturen naar Mokka
en de Oostkust van Afrika werden niet ingewilligd. De risico op kaping en piraterij in die regio’s was
te groot. Voorts wilden de GIC zich niet inmengen in de koffiehandel die stevig in handen was van de
engelse EIC. De GIC heeft mede daardoor geen enkel schip naar Mokka of Afrika gezonden, in
tegenstelling tot de particuliere vooruitredingen.45 Op 10 februari 1724 konden de schepen
uiteindelijk na een maand te hebben gewacht op gunstige wind hun reis aanvangen.
1.2.4. Vier expedities, 15 schepen (1724-1727) 46
Tussen 1724 en 1727 vond er elk jaar een uitreding plaats, daarna werd deze frequentie, door de
diplomatieke moeilijkheden, niet meer mogelijk. Deze 4 expedities zijn zeer goed gedocumenteerd
gebleven. De GIC hield er een zeer efficiënte en nauwkeurige administratie op na. Hierdoor kunnen
we zeer gedetailleerd nagaan hoe elke reis verlopen is. Elk schip heeft zijn eigen Cassa boeck,
Journaelboeck en Grootboeck. Hieruit kunnen we leren wie en wat er aan boord gegaan is bij de
inscheping in Oostende. Het geeft ons ook een gedetailleerd overzicht van alle goederen die
aanwezig waren in de scheepsruimen voor afvaart. Doordat alle kostprijzen gedetailleerd werden
bijgehouden hebben we een zeer goed beeld over de kostenstructuur van de voorbereidingen,
reizen, onkosten ter plaatse en aankoopkosten van Oosterse producten. We kunnen analyseren
welke goederen werden verhandeld op de plaats van aankomst en bij de terugkomst in Oostende.
Met deze gegevens kunnen we een gedetailleerde analyse maken van de opbrengst en verliesposten
van elke reizen.
43
M. Huisman,. La Belgique commerciale, p 221.
K. Degryse, J. Parmentier,. “Agiotage en verkoop “op tijdt”.” In: G. De Clercq, ed. Ter beurze: geschiedenis van
de aandelenhandel in België 1300-1990, Antwerpen, Tijd, 1992, p 120.
45
E.J. Baels,. De Oostendse compagnie, pp 67-68.
46
Voor een uitgebreid overzicht van de Oostendse schepen richting Azië , zie bijlage: Samenvatting Oostendse
schepen richting Azië (1715-1732).
44
14
Over de vier jaar waarin de GIC actief was en de vier expedities naar het Oosten die ze hebben
uitgevoerd is al veel onderzoek gevoerd. In de literatuur is duidelijk beschreven wat deze expedities
hebben betekend voor de compagnie. Zo zijn er in de loop der jaren publicaties verschenen over
verschillende aspecten van deze compagnie. In de literatuur vinden we informatie terug over de
politieke, economische en socio-culturele aspecten van de GIC. In dit hoofdstuk zal een kort overzicht
volgen van deze 4 expedities onder GIC vlag. Dit schept ons een goede context waarop dit onderzoek
later kan terugvallen. In het volgend hoofdstuk maken we hiervoor gebruik van de standaardwerken
van Huisman, Degryse en Parmentier. Het laatste en zeer uitgebreide werk van Baguet geeft ons een
goed overzicht van de literatuur over de GIC.
In 1724 vertrokken er drie schepen uit de haven van Oostende. De Sint-Carolus trok naar de
factorijen in Bengalen, de Arent en de Sint-Elizabeth vertrekken op 10 februari richting China. De
schepen waren eigenlijk al een maand klaar voor vertrek maar ongunstige winden hielden ze tegen in
de haven van Oostende.47 Deze schepen waren geen nieuwe schepen het waren alle drie schepen die
de compagnie had overgekocht van de private vooruitredingen.48
Na een tocht van zeven maanden varen bereikten de Arent en de Sint-Elizabeth in september de
voorhaven van Kanton.49 Daar zullen beide schepen vier maanden de tijd nemen om hun retourcargo
samen te stellen. Per maand wordt in de Cassa en journaelboecken van de schepen steeds
bijgehouden hoeveel vaeties50 zilver er van boord gaan en welke producten er mee worden
gekocht.51
Door het oponthoud in januari waren de schepen relatief laat toegekomen in Kanton. Dit is bijzonder
jammer want door deze vertraging staan de 2 GIC schepen niet genoteerd in de brief aan de Chinese
keizer Yung-Cheng die we teruggevonden hebben in Fu’s vertalingen van brieven aan het Chinese hof
in verband met buitenlandse handel.52
Op 19 december zijn de twee Oostendse schepen volgeladen en klaar om naar huis te vertrekken.
December en januari waren de laatste maanden van de wintermoesson. De noordenwinden die in
deze periode het Aziatische continent in zijn greep hadden waren ideaal voor de schepen van de
compagnie om terug te varen richting de Kaap de Goede Hoop.53 Na net geen acht maanden, op 7
augustus 1725 varen komen de eerste compagnieschepen uit Kanton toe in Oostende. Op het
moment dat deze compagnieschepen Oostende binnenvaren is net de tweede assemblee generale
begonnen. De berichten over een geslaagde reis en retourcargo worden met veel enthousiasme
onthaald. Ook de aandelen van de GIC zullen stijgen tot een niveau van 1200f. Het goede nieuws van
de twee Chinaschepen stond in fel contrast met de tocht van de Sint-Carolus.
47
M. Huisman,. La Belgique commerciale, p 282.
M. Huisman,. La Belgique commerciale, p 280.
49
Europese schepen mochten niet doorvaren tot Kanton zelf, hierover later meer in hoofdstuk 3.3.
50
Vaeties is de naamgeving die door de GIC gebruikt wordt in het silverboeck voor een vat/ton waarin het zilver
getransporteerd werd richting het oosten.
48
51
S.A.A./G.I.C.#5682 Cassaboeck-Journaelboeck en Grootboeck van de factorij in Kanton 1714.
52
L. Fu,. A documentary chronicle of Sino-Western relations (1644-1820), The University of Arizona Press,
Tucson, 1966, pp 141-142. Voor de brief letterlijke brief aan de keizer zie hoofdstuk 3.5.
53
Parmentier J., Oostende & Co, p 104.
15
Dit schip was namelijk in de monding van de Ganges rivier gestrand en gezonken. De aandeelhouders
kregen ook de wilde verhalen te horen van Cobbé’s54 militaire acties.55
In 1725 trokken opnieuw drie schepen richting het oosten, één naar Bengalen, de Carolus Sextus56,
en twee naar Kanton, de Keyserinne en de Marquis de Prié. De resultaten van de Carolus Sextus
hadden niet het gewenste resultaat opgeleverd slechts 50% winst wat in vergelijking met de twee
Chinaschepen van dat jaar een enorm verschil was. De Keyserinne en de Marquis de Prié hadden een
opbrengst van 149%.57
Maar nog was het hoogtepunt van de GIC niet bereikt. Het 3de armendement, dat in de winter van
1726 vertrok richting China bracht een rendement op van meer dan 200%.58 De Tijger, Leeuw en de
Arent keerden terug naar Oostende op 16 januari 1727 met ongekende hoeveelheden thee die op de
vendities tegen enorme prijzen verkocht werden. Van 1728 en 1729 zijn de theeprijzen in Europa van
een hoog niveau.59 Wederom waren de schepen (de Peys en de Hope) die terug uit Bengalen
kwamen veel minder succesvol met slechts een winstpercentage van 7,6%.60
Elf dagen nadat de schepen van het succesvolle derde armendement in Oostende waren
toegekomen vertrok de laatste officiële GIC expeditie richting het oosten. De Carolus Sextus en de
Aertshertogine richting Bengalen en de Concordia zet, samen met de Marquis de Prié, koers naar
Kanton. Het vierde armendement richting Bengalen zal voor de GIC de meest succesvolle reis zijn
geweest naar India. Met een rendement van meer dan 70% kwamen de Bengaalse schepen wel weer
niet in de buurt van de Concordia en de Marquis de Prié die in Oostende toekwamen op 12 juli 1728.
De reis was zo succesvol geweest dat de schepen de haven van Oostende niet konden binnenvaren
wegens te zwaar beladen. Doordat de haven van Oostende maar een beperkte diepgang had moest
een deel van de lading op volle zee worden overgeladen. Om een idee te geven van het succes van
deze laatste reis citeren we enkele cijfers van deze laatste reis. De uitreding van de Concordia en de
Marquis de Prié had de compagnie 966.137f gekost (de heen lading koste 747.195f). De ontvangsten
van de vendities brachten maar liefst 3.096.598f op. Dit betekend dat de laatste China reis goed was
voor een winstpercentage van 217,72%.61
54
Voor Cobbé’s avonturen in Bengalen zie: F.Prims,. De oorlog van Mijnheer Cobbé : geschiedenis van de reis
van luitenant-generaal Cobbé, van zijn onderhandelingen met den Nabab en van zijn oorlog tegen de Mooren,
1722-1724, Antwerpen, Leeslust, 1927, 352 p.
55
M. Huisman,. La Belgique commerciale, pp 356-358.
56
Ook wel geschreven als Carolus VI
57
Zie bijlage: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732).
58
Zie bijlage: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732).
59
K. Degryse,. De oostendse Chinahandel, p 341. Voor de theeprijzen zie K. Degryse,. De oostendse
Chinahandel, p 331.
60
Zie bijlage: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732).
61
Zie bijlage: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732) ; K. Degryse,. De oostendse
Chinahandel, p 341 ; M. Huisman,. La Belgique commerciale, pp 377-378.
16
Vanaf 1728 worden er geen officiële GIC schepen meer richting Azië gestuurd. Het einde van de GIC
wordt uitvoerig besproken in het volgende hoofdstuk.62 In 1728 en 1730 zullen telkens twee
schepen, onder Poolse vlag richting Azië proberen varen. Deze uitredingen moesten steeds in het
geniep gebeuren en in 1728 liepen deze zelfs niet goed af.63 Ook de twee permissie schepen die in
1732 vertrokken, waren minder succesvol dan de voorgaande armendementen. De Hertog van
lorreynen, die in 1733 terugkeerde uit Kanton bracht iets meer dan 80% op terwijl de Concordia zelf
een verlies optekende.64
Als we een totaal opmaken van al de winsten van de GIC komen we uit aan een totaal van bijna 7,5
miljoen gulden wisselgeld. In de jaren waarin de GIC actief is geweest heeft het dus zijn investering
van 6 miljoen gulden meer dan terugverdiend en kan gesteld worden dat commercieel gezien de GIC
een succes mag genoemd worden.65
Vooral de handel met China heeft de GIC enorme winsten opgeleverd. Met de nodige afrondingen
kunnen we zeggen dat van de totale winst van de GIC, het aandeel van de Chinahandel hierin meer
dan 90% bedroeg.66 Het verschil tussen de Bengalen en Kanton reizen heeft verschillende oorzaken,
eerst en vooral was het duurder om handel te drijven in Bengalen. Je moest beroep doen op
factorijen, die je moest bemannen en beschermen. De plaatselijke leiders moesten omgekocht
worden voor gunstige handelscontracten en er was meer concurrentie van de andere
handelsorganisaties. De netto verkopen brachten ook minder geld op dan de schepen die vanuit
Kanton kwamen. Dit komt vooral doordat in Bengalen geen thee te vinden was. Het zijn de thee
inkomsten die ervoor gezorgd hebben dat de Chinareizen zo succesvol waren.67
1.2.5. Het einde van de GIC
De GIC was een bloeiende onderneming. Zowel de schepen uit India als die richting China brachten
enorme winsten met zich mee. Dit was voor de EIC en de VOC al langer een doren in het oog. Onder
hevige diplomatieke druk van deze 2 landen zal het Oostenrijkse hof genoodzaakt zijn om de handel
vanaf 1728 te staken. Na de daaropvolgende onderhandelingen met de Hollanders en Engelsen zal in
het 2de traktaat van Wenen ( 16 maart 1731) de GIC definitief worden opgeschort.68
De vraag werd door verschillende historici gesteld, waarom twee grote zeemogendheden zoveel
probleem hadden met de eerder kleine GIC. In dit hoofdstuk zullen we een korte beschrijving geven
van de oorzaken die in de literatuur te vinden zijn over het einde van de GIC.
62
Hoofdstuk 1.2.4.
63
Toen werden twee schepen (Neptunus, Seepeerd) geconfisqueerd door de Engelsen.
64
Zie bijlage: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732) ; K. Degryse,. De oostendse
Chinahandel, p 341.
65
K. Degryse,. De oostendse Chinahandel, p 343.
66
K. Degryse,. De oostendse Chinahandel, pp 342-343. De nettowinst van de Bengalenhandel bedroeg iets meer
dan 500.000 gulden, terwijl de nettowisnt van de Chinahandel net geen 700.000.000 gulden bedroeg.
67
M. Huisman,. La Belgique commerciale, p 372. En K. Degryse,. De oostendse Chinahandel, p 346. Op de thee
verdienden de GIC brutto tussen de 261%-507%. K. Degryse,. De oostendse Chinahandel, p 340.
68
V. Enthoven,. Dan maar oorlog! De reactie van de Republiek op de Oostendse Compagnie, 1715-1732. In: J.
Parmentier (ed.) Noord-Zuid in Oost-Indisch perspectief, Walburg Pers, Zutphen, 2005, p 131.
17
Het protest tegen de GIC was niet nieuw, sinds het vertrek van de private uitredingen zullen de
Engelsen en Hollanders er alles aan doen om deze handel aan banden te leggen. Ook vlak na het
oprichten van de GIC zal dit protest blijven bestaan.69 De VOC kreeg al op 30 november 1716
berichten vanuit Surat dat er een schip was gearriveerd vanuit de Bourgondische Nederlanden. Het
gaat hier over de Charles Galleye die in 1715 vanuit Oostende voor het eerst India had bereikt. De
Heren XVII zullen meteen op hun hoede zijn. Ze starten een onderzoekscommissie en sturen bij de
Staten-Generaal aan om het plakaat uit 1698, dat de Hollanders verbood om zich in dienst te stellen
bij buitenlandse compagnieën, te hernieuwen.70
Dit zal slechts weinig succesvol zijn, aangezien gedurende heel de levensduur van de private
uitredingen en de periode van de compagnie een groot deel van de bemanning uit het buitenland
kwam. Zo werden er al heel snel Ierse, Engelse, Franse of Hollandse supercargo’s en kapiteins
aangesteld.
Het was voor buitenlanders aantrekkelijk werken in de Oostendse compagnie vanwege de relatief
hoge lonen die betaald werden aan de officiers. Ook de paccotilles71 waren nergens anders zo hoog
als bij de GIC.72
De onenigheid tussen de GIC en de Engelse en Nederlandse compagnieën groeiden verder uit tot een
heuse diplomatieke rel. De WIC73 had in 1718 het Oostendse schip Markies de Prié onderschept in de
Atlantische oceaan. Als reactie hierop hadden de Oostendenaars dan weer een schip van de WIC, de
Commany, in beslag genomen. Ook de Engelsen zullen in 1721 het Oostends schip De Flandria
onderscheppen. Deze pesterijen zullen leiden tot een algemene boycot van de Oostendse schepen
door de Engelsen en Nederlanders. Zo zal de GIC gedurende heel de route tussen Oostende en het
Oosten niet meer welkom zijn op de Engelse en Hollandse ravitailleringsplaatsen.74 Ze zullen
genoodzaakt zijn om op Portugees grondgebied75 nieuwe voorraden in te slaan. Dit ligt waarschijnlijk
mee aan de basis van het feit dat de overtochten van de Oostendse schepen relatief weinig tijd in
beslag nam in vergelijking met de andere Europese schepen.76 Het gebeurt vaak dat de schepen van
de EIC reeds opgewacht werden door Oostendse schepen in de haven van Kanton. 77
Ondanks deze pesterijen en verzoekschriften aan het Weense hof voeren in 1724 de eerste
compagnie schepen richting het Oosten. De VOC zond terstond nogmaals een brief richting Brussel
met de mededeling dat deze compagnie in strijd was met het barrière traktaat en de oprichtingsakte
69
J. Baguet,. De Oostendse Compagnie, haar directeurs en de Oostenrijkse Bewindvoerders, p 26.
V. Enthoven,. Dan maar oorlog!, p 136.
71
Paccotille wijst op de ruimte in het ruim die officieren mochten innemen om eigen landing te vervoeren.
Vaak ging het om 1 of enkele kisten, al naar gelang de functie, waarin Oosterse producten zaten die ze voor
eigen rekening mochten verkopen in het thuisland.
72
J. Parmentier,. Vriend en Vijand. De Zuid-Nederlanders en de VOC tijdens de achtiende eeuw. In: J. Parmentier
(ed.) Noord-Zuid in Oost-Indisch perspectief, Walburg Pers, Zutphen, 2005, p 151. En K.Degryse, De Oostendse
Chinahandel (1718-35), pp 44-50.
73
West-Indische Compagnie
74
V. Enthoven,. Dan maar oorlog!, p 137.
75
De GIC zal water, fruit en andere noodzakelijke producten inslaan op onder andere de Kaapverdische
eilanden, Azoren of Brazilië. S.A. GIC#5659 correspondentie, briefwisseling Indië.
76
K.Degryse, De Oostendse Chinahandel (1718-35), p 39.
77
H.B. Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China. In: P. Tuck (ed.) Britain and the China
Trade 1635-1842, Volume I, London and New York, Routledge, 2000, p 172.
70
18
van de VOC. Ook hierop kwam er uit Brussel geen positief antwoord waarop de Staten-Generaal
hardere taal ging spreken. Uit orders richting Batavia werd het duidelijk dat vanaf nu de Oostendse
schepen met geweld onthaald mochten worden in Azië.78
De diplomatie in Europa begon in de jaren na de GIC op volle toeren te draaien. In de jaren na het
ontstaan van de GIC hadden zich in Europa 2 grote machtsblokken gevormd. Aan de ene kant had je
de Liga van Wenen die een samenwerkingsverband was tussen de Oostenrijkers en de Spanjaarden.
In dit akkoord was overeen gekomen dat Spanje en Oostenrijk de strijdbijl zouden begraven. Spanje
zou de Oostenrijkse gebieden in Italië niet langer betwisten, het zou GIC schepen toegang verlenen in
Spaanse havens en Spanje zou na de dood van Karel VI, Maria-Theresia accepteren als rechtmatige
troonopvolger van de Oostenrijkse gebieden. De Oostenrijkers zullen dan weer de Spanjaarden
steunen in de herovering van Gibraltar en de Spaanse Don Carlos de toestemming geven voor een
huwelijk met Maria-Theresia.79
Op deze sterke alliantie tussen Oostenrijk en Spanje kwam een stevig signaal uit Engelse, Franse,
Pruisische80 en Nederlandse hoek. Op 9 augustus 1726 zullen zij in de Liga van Hanover elkaars
bezittingen, handelsrechten en monopolies respecteren en verdedigen. Dit komt erop neer dat ze,
onder andere de GIC niet langer zullen tolereren.81
Als Hollandse en Franse troepen aan de grenzen van de Oostenrijkse Nederlanden beginnen te
mobiliseren beseft de Oostenrijkse keizer dat hij verloren had. De Oostenrijkse Nederlanden waren
onmogelijk te verdedigen en de GIC was voor de Oostenrijkse keizer niets meer dan een prestige
project. Bij een eventuele afschaffing zou hij weinig verliezen dacht hij.82
Om een Europese oorlog te vermijden werd in Parijs een vredescongres bijeengeroepen. Hier kon de
Oostenrijkse keizer een inval voorkomen, hij moest hiervoor wel veel toegevingen doen. De
Oostendse handel werd voor een periode van 7 jaar opgeschort. In de daaropvolgende jaren zag
Karel VI zijn kans schoon om voor eens en voor altijd af te rekenen met de Pragmatieke sanctie. In
ruil voor de definitieve ontbinding van de GIC zouden de Europese mogendheden Maria-Theresia
aanvaarden als rechtmatige troonopvolgster van Karel VI. Op 16 maart 1731 werd in het tweede
traktaat van Wenen officieel het einde van de GIC afgekondigd. Oostende kreeg nog toestemming
om in het volgende jaar twee permissieschepen naar haar factorijen te sturen om daarna de
handelsactiviteiten definitief te beëindigen.83
78
V. Enthoven,. Dan maar oorlog!, p 139.
J. Baguet,. De Oostendse Compagnie, haar directeurs en de Oostenrijkse Bewindvoerders, p 26.; Dit huwelijk
zou nooit plaatsvinden aangezien er in de jaren na de opheffing van de GIC andere diplomatieke belangen
gingen spelen in Europa. Hierdoor verbrokkelde de Liga van Wenen, V. Enthoven,. Dan maar oorlog!, pp 143144.
80
Pruisen zal na het verdrag van Berlijn in 1728 van kamp wisselen en zich aansluiten bij de Oostenrijkse
keizer.
81
V. Enthoven,. Dan maar oorlog!, p 141.
82
V. Enthoven,. Dan maar oorlog!, p 142.
83
J. Baguet,. De Oostendse Compagnie, haar directeurs en de Oostenrijkse Bewindvoerders, pp 27-28.
79
19
Uit de acties die de VOC ondernam tegen de Oostendse compagnie is duidelijk te verstaan dat ze de
GIC zag als een grote bedreiging voor hun eigen compagnie. De verschillende diplomatieke pogingen
en later militair optreden tonen duidelijk dat de VOC niet klaar was of het niet aandurfden de
concurrentie aan te gaan met de GIC.84
Maar niet alleen de VOC had problemen geuit in verband met de GIC. Ook de Engelsen zullen talloze
pogingen ondernemen om de handel vanuit Oostende tot een abrupt einde te laten komen. In hun
pogingen om de GIC het zwijgen op te leggen zullen ze meer dan eens proberen om samen te werken
met de VOC. Er worden geheime vergaderingen belegd tussen beide partijen in de hoop zo genoeg
druk te leggen bij de Oostenrijkse bestuurders in Brussel. Van een goede samenwerking tussen deze
beide compagnieën kwam er in eerste instantie echter weinig resultaat.85
De VOC zal alle middelen inzetten om de Engelsen te overtuigen van de kwade bedoelingen van de
Oostendse compagnie. Zo stellen ze een Engels rapport van 55 pagina’s dik op dat verscheen in 1726
“the importance of the Ostend Company”.86 Hierin wordt in harde woorden de concurrentie
gekaderd tussen de EIC en de Oostendse compagnie. In een vijandige toon wordt voortdurend
gewezen op de ronduit negatieve gevolgen die de GIC heeft voor Engeland.
“But the damage the Ostends Compagny doth, us and the Dutch, will yearly become greater
en greater, as their trade encreaseth”87
Maar ook elders in de literatuur zijn verschillende elementen bekend die duiden op de slechte
verhoudingen tussen de Engelse en de Oostendse compagnie. Volgens de Britse historicus Gerald
B.Hertz was het Engeland en niet de Verenigde provinciën die verantwoordelijk is voor het einde van
de GIC.88 Zo beschreef hij dat de administratie binnen de GIC strakker gereguleerd was, de
directeuren hadden een vast en hoger loon en het was een transparanter bestuur dan de EIC.89 De
bitterheid in Londen steeg nog door de slechte verkoopresultaten van 1724 en 1725. In een brief
naar de voorzitter van de EIC door een aandeelhouder van de EIC in 1727 staat
“When the Ostenders can do so much to undermine the wealth and grandeur of the
kingdom”.90
Ondanks de felle tegenkantingen van Engeland en de Nederlandse Republiek hebben ook de VOC en
de EIC vruchten kunnen plukken uit deze trafiek. Zo was de Oostendse vloot bijna helemaal
afhankelijk van Engelse of Hollandse schepen. Een kwart van de schepen waren van Hollandse
makelij. Het merendeel van de schepen werd via stromannen gekocht in Londen. De rest kwam uit
Hamburg en één werd in Oostende zelf gebouwd.91
84
V. Enthoven,. Dan maar oorlog!, p 139.
V. Enthoven,. Dan maar oorlog!, p 137.
86
The Importance of the Ostend-Company Consider'd, Londen ,1726, p 55. ; Waarschijnlijk is dit werk van de
hand van R. Westerveen (advocaat van de VOC) en Barbeyrac (professor recht in Groningen).
87
The Importance of the Ostend-Company Consider'd, p 34.
88
G. B. Hertz., England and the Ostend Company. In The English Historical Review, Vol XXII, n°86, April 1907,
London, p 271.
89
G. B. Hertz., England and the Ostend Company, p 266.
90
G. B. Hertz., England and the Ostend Company, p 267.
91
J. Parmentier,. Vriend en Vijand, pp 152-153. En K.Degryse, De Oostendse Chinahandel (1718-35), pp 3-10.
85
20
De Oostendse compagnie was slecht een kort bestaan gegund. In deze korte periode hebben ze hoge
winsten vergaard en werden ze een geduchte concurrent vaan de andere handelscompagnieën. De
GIC was jammer genoeg het slachtoffer van de monopolies waaraan de VOC en EIC krampachtig
vasthielden. Samen met de pragmatieke sanctie betekende dit het definitieve eindpunt van de
Oostendse compagnie.
21
Deel 2: Mondiale zilverstromen naar China
2.1. Inleiding
Sinds de ontdekking van Amerika door de Spanjaarden heeft zilver een enorme rol gespeeld in de
continentale handel. Ook de GIC heeft hieraan meegewerkt door vanaf 1715 tot 1732 schepen naar
het Oosten te sturen met voornamelijk zilver aan boord. Alvorens we de Oostendse zilverstromen in
kaart brengen zullen we in dit hoofdstuk een overzicht geven van de grote mondiale zilverstromen in
de vroegmoderne tijd. Beginnen doen we met een overzicht van de beschikbare literatuur over de
zilverstromen naar China. Hierdoor komen we onmiskenbaar in contact met het debat rond the great
divergence. Om dit debat te kaderen hebben we onder andere gebruik gemaakt van de
literatuurstudie van Simon Dedoncker.92
Hierna zullen we de drie grote handelsroutes analyseren waarlangs zilver China bereikte. Alvorens
we de import van zilver bespreken zullen we een kort overzicht geven van de schattingen en
veronderstellingen die in de historiografie aan bod komen in verband met de Chinese binnenlandse
zilverproductie. De eerste mondiale zilverstroom die aan bod komt is die van de intra-country-trade.
Deze handelsroute bestaat uit een netwerk van handelscontacten over heel het Oosten en Zuiden
van Azië. In dit hoofdstuk wordt ook speciale aandacht gegeven aan de contacten tussen China en
Japan. De tweede zilverstroom is de Acapulco-Manilla route. In dit deel wordt de focus gelegd op de
hoeveelheid zilver die rechtstreeks vanuit Amerika, via Manilla, China bereikt. Tenslotte komen we
bij de derde, en voor dit onderzoek de belangrijkste, zilverstroom. De route vanuit Europa richting
Azië rond de Kaap de Goede Hoop. Deze drie routes hadden elk hun eigen specifieke
karakteristieken, piekmomenten, middelen, organisatie en periode waarin ze actief waren. Al deze
elementen komen uitgebreid aan bod in dit hoofdstuk.
Nadat we een overzicht hebben gegeven van de mondiale zilverstromen kunnen we dat vergelijken
met de microstudie die we gevoerd hebben van het Oostends zilver richting Kanton.
92
S. Dedoncker,. De Draak heeft honger, pp 31-34. Dit werk gaat hoofdzakelijk over de 16e en 17e eeuw, maar
de literatuurlijst en de situering van het debat rond de zilverstromen zijn natuurlijk wel van toepassing op deze
verhandeling.
22
2.2. Historiografie van de mondiale zilverstromen
De hele historiografie rond de Europese expansie en handelscontacten is een fenomeen dat afstamt
uit het populaire debat rond de longue durée. Hierbij zijn Fernand Braudel en andere historici binnen
de Annales-school natuurlijk van enorm belang geweest. Zo kan er door deze longue durée gepraat
worden over een lange periode in de tijd en kan men evoluties waarnemen die soms decennia,
eeuwen duren eer ze zich volledig ontplooien. Hierdoor gingen de historici zich onder andere
toespitsen op de Europese expansie gedurende de 15de - 19de eeuw.93
De nationalistische historiografie maakt plaats voor een ruimer wereldbeeld. Zo verschijnen
er werken over de invloedsfeer van de Middellandse zee, de Islam, de Indische oceaan, de
Amerika’s,… .94
Deze nieuwe manier van denken gaat voor een bijzondere evolutie zorgen in het debat van de
Europese ontdekkingen. Er komen nieuwe ruimere onderzoeken naar de invloed van de Europeanen
op de nieuwe wereld. Vooral het onderzoek naar de veranderende economie in deze landen wordt
populair. Zo zal er veel onderzoek gevoerd worden naar de handel in grondstoffen en producten.
Vooral de koloniale waren lijken het onderzoeken waard geweest te zijn in deze periode.95
Binnen deze nieuwe manier van geschiedschrijving verschijnen er werken over China en de interactie
tussen China en Europa. Het eerste beeld dat ontstaat vanuit Europa over China is kort samengevat,
dat van de grootmacht China die het al snel moet afleggen tegenover het superieure Europese
kapitalistische systeem. Symbolisch hierin waren de Opium oorlogen waarbij China politiek-militair
verslagen werd door het westen.96
In de jaren ’80 gevolgd door de jaren ’90 van de 10de eeuw komt hierin verandering. Mede door het
debat rond de zilverstromen in de mondiale handel zal er binnen de historiografie een ander beeld
gecreëerd worden van deze Eurocentrische visies. Auteurs zoals Atwell, Flynn, Giraldez en Von Glahn
zullen aan de basis liggen van het debat dat nauw samenhangt met het debat rond the great
divergence. In deze discussie zullen de hierboven genoemde auteurs beweren dat het juist door de
Chinese vraag naar zilver is dat er een grote globalisatie golf tot stand kon komen. Sommige
auteurs97 gaan nog verder en zullen beweren dat China altijd de motor en het middelpunt van de
mondiale economie geweest is en dit tot lang in de 19de eeuw zal blijven.98
93
K.N. Chaudhuri,. Politics, Trade, and the world economy in the age of European Expansion: Themes for
Debate. In: H. Pohl (ed.),. The European Discovery of the World and its Economic effects on Pre-Industrial
Society, 1500-1800, Papers of the tenth international economic history congress, Stuttgart, 1990, pp 1-2.
94
K.N. Chaudhuri,. Politics, Trade, and the world economy in the age of European Expansion, p 3.
95
N. Steensgaard,. Commodities, Bullion and Services in Intercontinental Transactions before 1750. In: H. Pohl
(ed.),. The European Discovery of the World and its Economic effects on Pre-Industrial Society, 1500-1800,
Papers of the tenth international economic history congress, Stuttgart, 1990, pp 9-10.
96
R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history. In: B.K.L. So (ed.),. The Economy of Lower Yangzi
Delta in Late Imperial China, New York, 2013, p 17.
97
Andre Gunder Frank, 1998.
98
R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, pp 17-18.
23
Deze veranderende visie komt niet zomaar tot stand. Binnen het debat van The great divergence
hebben de mondiale zilverstromen een prominente rol gespeeld. Een belangrijke vraag die in deze
discussie naar voor komt (en van belang is in dit onderzoek) is de vraag over het belang van Europese
zilverstromen naar het Oosten. Waren het de Europeanen die de bovenhand namen, kwam er meer
zilver in China toe vanuit Japan of rechtstreeks via de Amerika’s? Voorts werd er ook gedebatteerd
over het belang van deze zilverstromen voor de Chinese economie.
Dit actuele debat heeft gedurende de jaren 80-90 en 2000 de historiografie in verband met
wereldgeschiedenis bepaald. Deze historici hebben dankbaar gebruik gemaakt van de vele studies en
onderzoeken die decennia daarvoor gevoerd zijn naar alle mogelijke aspecten rond de zilverstromen.
Van groot belang zijn de onderzoeken naar alle Europese handelscompagnieën, de zilvermijnen in
Amerika, de zilvermijnen in Japan, de handelsroutes,… Uit al deze kwantitatieve studies probeerden
auteurs zoals Atwell, Flynn, Giraldez en Von Glahn algemene conclusies te trekken over de mondiale
zilverstromen richting Azië.
Ook over de GIC is tijdens de 20ste eeuw veel kwantitatief onderzoek gedaan naar het commerciële
en financiële aspect van de compagnie en het Oostends zilver. Zo weten we onder meer via Huisman,
Degryse, Everaert en Parmentier perfect wat de kostprijs, aankoopprijs, verkoopprijs, winst/verlies is
van elk schip dat vetrokken is naar het Oosten. Wat nieuw is aan dit onderzoek is dat we ons
concentreren op de waarde van het zilver. Geen enkele historicus heeft zich afgevraagd hoe die
waarde gepercipieerd wordt in China en wat het belang is geweest van het Oostends zilver op de
Chinese markt. Maar al te vaak is gefocust op het grote belang van de theehandel en het feit dat de
GIC op een bepaald moment een Europees importaandeel van 58% had.99 In dit onderzoek wordt
echter de nadruk gelegd op het eerste deel van deze handel en gaat de focus op het exportproduct
van de GIC, zilver.
In die zin proberen we in deze studie dezelfde methode toe te passen als deze die klassieke historici
gebruikt hebben in hun debat over the great divergence. We gaan aan de hand van kwantitatieve
studies van de GIC onderzoeken welke rol deze handelscompagnie gespeeld heeft binnen de context
van de mondiale zilverstromen naar China. Doordat de GIC slechts een korte periode actief was en
handel dreef met één bepaalde stad in China kunnen we hier spreken van een gedetailleerde
microstudie in tijd en ruimte. Deze afbakening in tijd en ruimte heeft ook andere voordelen waar we
later in dit werk nog op terugkomen.
Het debat van de zilverstromen start binnen de talrijke studies naar de oorsprong van de globalisatie.
In de jaren ’70 verschenen daarover de standaardwerken van Wallerstein en Braudel. Flynn en
Giraldez zullen in 1995 in hun werk “Born with a silver spoon” China centraal plaatsen in het debat
rond de mondiale zilverstromen. Ze stellen dat indien er geen vraag naar zilver was vanuit China het
Spaanse rijk nooit zo groot zou zijn geweest. Met andere woorden het is dankzij de vraag vanuit
China dat de Europeanen hun handelssysteem hebben kunnen uitbouwen. Het waren namelijk de
Europeanen die Chinese goederen wilden invoeren terwijl de Chinezen maar niets zagen in de
Europese producten.
99
J. Parmentier,. Oostende & Co, p 118.
24
Een ander nieuw element dat deze twee auteurs naar voor brengen is het idee dat men het
getransporteerde zilver vanuit Europa naar China niet moet gezien worden als geld, maar als product
zilver. Dit zal uitgroeien tot hun bekendste commodity-these. In deze verhandeling zal ook zoveel
mogelijk getracht worden te werken met gewichtsmaten om de hoeveelheid zilver aan te duiden en
in mindere mate met de oorspronkelijke waarde. Voorts gingen Flynn en Giraldez verder aandacht
besteden aan de andere zilverstromen richting China.100
Richard von Glahn zal de bevindingen van Flynn en Giraldez in zijn werk “Fountain of Fortune”, dat
een jaar later verschijnt (1996), bevestigen. Hierin zal hij op basis van Chinese bronnen en niet langer
met Europese bronnen de zilverstromen in China beschrijven.
Ook in China zelf werd het belang van het ingevoerde zilver nooit onderschat. Al in de jaren ’30 van
de vorige eeuw Momose Hiromu en Liang Fangzhong schrijven over de massaal geïmporteerde
hoeveelheid zilver en de effecten die dat zilver gehad hebben op hun economie.101 Ook recenter
Chinees en Taiwanees onderzoek duidt erop dat de zilverstromen nog steeds populair zijn binnen de
Chinese Historiografie.102
2.3. Zilver in China, een korte geschiedenis
Alvorens we ons concreet toespitsen op Kanton en de GIC zal in de volgende hoofdstukken de nadruk
gelegd worden op het ontstaan, de evolutie en het belang van de zilverstormen voor Azië en in het
bijzonder China.
Om te verklaren waarom zilver zo een belangrijke rol gespeeld heeft voor China beginnen we dit
hoofdstuk met een terugblik naar de monetaire geschiedenis van China. Aangezien China slechts
enkele zilvermijnen bezat in de provincie Yunnan, was zilver er maar beperkt voorhanden in de
periode voor de komst van de Europese compagnieën. De weinige zilvermijnen in China zullen in de
loop van de Ming dynastie uitgeput geraken en bij de aankomst van de Europese compagnieën maar
van weinig belang zijn. Ook in het grensgebied tussen China en Birma zijn er zilvermijnen die de
Chinezen zullen proberen te controleren.103 Met de schattingen en de tekst van Lin moet wel
omzichtig omgesprongen worden. Hij is een auteur die het belang van de binnenlandse productie als
de import van zilver tijdens de Ming dynastie minimaliseert.104
100
S. Dedoncker,. De Draak heeft honger, pp 5-7.
R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 17.
102
In de jaren ’90 verschijnen er werken van Lin Man-houng en Zhuang Guotu. Zij geven beide schattingen over
de zilverstromen richting China. Deze auterus komen later in dit werk nog aan bod. De Taiwanese student Li
Longsheng lijkt in zijn vernieuwend werk (2005) rond de zilverstromen richting China de discussie over de
hoeveelheden zilver die richting China vloeiden terug aan te wakkeren. Het laatst verschenen werk vanuit het
Oosten in verband met de mondiale zilverstromen richting China is dat van K.G. Deng (2008)
103
M. Lin., From potato to silver: the new world and eighteenth-century China as reflected in Wang Hui-Tsu’s
passageabout the grain prices. In: H. Pohl (ED.),. The European discovery of the world and its economic efects
on pre-industrial society, 1500-1800, Stuttgard, 1990, p 312.
104
Zie hiervoor figuur 4, in 2.7. tussentijdsbesluit
101
25
In de 19de eeuw wordt door een Chinese intellectueel Wei Yuan echter gesuggereerd dat het gebruikt
zilver in China 30-40% afkomstig was vanuit Chinese zilvermijnen.105 Deze gegevens zijn waarschijnlijk
overdreven, want Deng komt op een veel lager cijfer uit. Hij zegt dat er in China tot 3.750 ton zilver is
gedolven. Als we dit dan vergelijken met de totale hoeveelheid zilver aanwezig in China op het einde
van de 19de eeuw (19.750-22.500 ton) komen we aan 17-19%.106
Uit het lijvige werk van Xinwei leren we wel dat er in de 15de eeuw nieuwe zilvermijnen werden
opgestart die verantwoordelijk waren voor een totale inlandse productie van 320.297 ounces107 per
jaar. De provincie Yunnan leverde met 100.000 ounces108 zilver per jaar het grootste aantal zilver in
China.109
Naast de binnenlandse productie kreeg China tijdens de Ming dynastie (1368–1644) reeds grote
zilverhoeveelheden vanuit de buurlanden Korea en Japan. Dit kwam omdat de goud-zilver ratio in
Korea en China verschillend was en er dus door de Koreanen winst kon gemaakt worden door met
zilver goud te kopen in China.110
De eerste metalen munten in China werden geslagen van koper. In de Tang dynastie (620-907)
werden enkel koperen munten gemaakt. Dit wilt niet zeggen dat er alleen maar met koper betaald
werd, de Chinezen kenden reeds het papieren geld en er zijn sporen terug gevonden dat er al vanaf
500 betalingen in zilver en goud gebeurden in de regio rond Kanton. Dit zilver en goud kwam vooral
voort uit de handel met Arabieren volgens Williams.111 Het moet gezegd dat Williams weinig tot geen
rekening gehouden heeft met de binnenlandse productie, die we hierboven beschreven hebben.
Recenter historisch onderzoek wijst uit dat specifiek voor de zuidelijke provincies van China zilver
niet zeldzaam was en geaccepteerd werd als betaalmiddel. Het grootste deel van dit zilver was
afkomstig van de binnenlandse productie. 112
105
M. Lin,. From potato to silver. in: p 313.
K.G. Deng,. Miracle or Mirage? Foreign Silver, China’s economy and globalization from the sixteenth to the
nineteenth centuries. In: Pacific Economic Review, 2008, pp 320-358.
107
9.962,35 kg.
108
3.110,35 kg.
109
P. Xinwei,. A monetary history of China, Washington, 1994, pp 602-603.
110
In 1432 was het Koreaanse goud-zilver ratio 1:11-1/11,7 in China was dit 1:6. P. Xinwei,. A monetary history
of China, p 603.
111
T. Williams,. Silver in China: and its relation to Chinese copper coinage, Philadelphia, 1897, pp 45-47.
112
R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 29.
106
26
De grote doorbraak van de zilveren betaalmunt in de rest van China kwam er tijdens de zogenaamde
“silver century” (1550-1650). Dit is niet toevallig de periode waarin de Chinese handelaars voor het
eerst overspoeld werden door zilver uit Amerika en Japan.113 De oorzaak van deze omschakeling van
papiergeld en bronzen munten naar zilver is al geruime tijd stof voor een debat binnen de
historiografie. Eén mogelijke piste is dat de waarde van de biljetten daalden en men stilaan het
vertrouwen verloor in het papieren geld, waardoor er naar een alternatief moest gezocht worden.
Een andere reden was dat tijdens de Ming Dynastie (1368-1644) men bij de centrale overheid in
Beijing stopte met het aanvaarden van papiergeld. Vanaf dit moment mochten belastingen enkel en
alleen nog maar betaald worden in zilver.114 Dit fenomeen, dat in de literatuur bekend staat als de
Single-Whip hervorming115, kwam er enkele decennia nadat er in Japan grote hoeveelheden zilver
ontdekt werden. Japan zal dan ook, veel meer nog dan de Nieuwe Wereld en Europa een belangrijke
rol spelen bij de Chinese zilverinvoer tijdens de 16e en 17e eeuw.116
Volgens Xinwei is het simpel, de omschakeling van koperen en papier geld naar zilver geld vond
plaats omdat het koper geld schaars werd en het papier geld verminderde in waarde. Normaal gezien
zou de depreciatie van het papieren geld geen probleem geweest zijn. Er zou eventueel makkelijk
overgestapt kunnen worden op een volledig systeem dat gebaseerd is op koperen munten. Maar
door de groeiende economie en de toegenomen transacties aan de ene kant (stijgende vraag naar
koperen munten) en het feit dat er in de Ming periode maar weinig koperen munten geslagen
werden zorgde ervoor dat de bevolking op zoek ging naar een nieuw betaalsysteem.117
In die zin sluit Xinwei zich aan bij von Glahn die beweert dat de politieke argumenten van de SingleWhip niet de voornaamste reden waren voor de omschakeling, maar slechts een gevolg zijn van
processen die al vroeger gestart waren.118 Al in 1225 zal, onder bewind van keizer Ai Tsung, zilver
stilaan aan belang winnen als betaalmiddel in China.119 En reeds vroeg in de 14de eeuw zal zilver
gepromoot en gebruikt worden bij tal van commerciële activiteiten. In de jaren 30 van de 15 de eeuw
zal over de belastingen al gecommuniceerd worden in de zilverwaarden. Volgens von Ghaln is de
opkomst van het zilver toe te schrijven aan de vraag die er kwam vanuit de private markt
(handelaars, kooplieden,…) en niet vanuit de publieke sector.120
113
R. von Glahn,. Money use in China and Changing patterns of global trade in monetary metals, 1500-1800. In:
D.O. Flynn, A. Giràldez, R. Von Glahn,. Global connections and monetary history, 1470-1800, 2003, p 187. Zie
ook; P. Xinwei,. A monetary history of China, Washington, 1994, p 566. Zeker de regio rond Kanton, FujianGuangdong, zal in de periode tussen 1573-1620 volledig overschakelen op zilvermunten. P. Xinwei,. A monetary
history of China, p 568.
114
R. von Glahn,. Money use in China and Changing patterns of global trade in monetary metals, p 188.
115
Single-Whip taks system kwam tot stand in 1580 onder leiding van Zhang Juzheng.
116
S. Dedoncker,. De Draak heeft honger, p 8.
117
P. Xinwei,. A monetary history of China, p 564.
118
R. von Glahn,. Money use in China and Changing patterns of global trade in monetary metals, p188.
119
T. Williams,. Silver in China, p 48.
120
R. von Glahn,. Money use in China and Changing patterns of global trade in monetary metals, p188.
27
Vanaf het moment dat zilver komende uit de nieuwe wereld China zal bereiken zal het niet lang
duren voor China hier gebruik van zal maken. Zo zal de Spaanse real zal aan het einde van de 16de
eeuw de meest gebruikte betaalmunt worden in het zuiden van China.121
Zoals we in de volgende hoofdstukken zullen zien is het berekenen van de zilverstromen richting
China een delicate opdracht. Schattingen lopen, al naar gelang route en auteur, sterk uiteen. Zo
kunnen we ook concluderen dat dit voor de Chinese binnenlandse zilverproductie geen eenvoudige
taak is. Het probleem bij deze binnenlandse productiecijfers is dat ze afhankelijk zijn van
bronnenmateriaal dat slechts zeer fragmentarisch beschikbaar is. Hierdoor moet er gebruik gemaakt
worden van schattingen. Dit heeft als gevolg dat we in de literatuur cijfers terugvinden die spreken
van een Chinese binnenlandse zilverproductie van 15 000 ton122, tot de al eerder vermelde
schattingen van Deng123.
Wat wel zeker is, is dat voor de komst van de Europese handelaars China al duchtig op zoek was naar
buitenlands zilver. Zo kon de binnenlandse productie voldoende munten slaan voor de zuidelijke
Chinese provincies. Maar ook in het westen en Noorden van China groeide de vraag naar zilver sterk.
Dit komt mede door het aanwakkeren van de economie en de toegenomen handelscontacten. Dit
proces zal versterkt worden na de invallen van Mongoolse stammen in het midden van de 13de
eeuw.124
Zoals duidelijk gebleken is hangt er nog steeds een onzekerheid over verschillende aspecten van dit
thema. Wat heeft ervoor gezorgd dat China overschakelde van koper naar zilver? Was het de
devaluatie van het papieren geld, de Single-Whip hervorming, politieke spanningen, een tekort aan
koper, of waren het lokale veranderingen aan de Chinese economie en handel met het buitenland
die aan de basis lagen? Ook de onzekerheid over de hoeveelheid zilver blijft stof voor speculaties.
Met al deze aspecten in het achterhoofd zal er in de 3 volgende hoofdstukken geprobeerd worden
om een beeld te geven van de 3 grootste buitenlandse zilverstromen richting China. We zullen hierin
steeds kort een historische context schetsen en de diverse actoren bespreken alvorens we de vele
kwantitatieve studies aanhalen in de hoop zo een beter beeld te kunnen schetsen over de
zilverstromen richting China.
121
M. Miyamoto, Y. Shikano,. The emergence of the Tokugawa monetary system in East Asian international
perspective. In: D.O. Flynn, A. Giràldez, R. Von Glahn,. Global connections and monetary history, 1470-1800,
2003, p 173.
122
R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 30.
123
3750 ton zilver
124
R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, pp 30-31.
28
2.4. Zilverstromen via de intra-country-trade
De eerste route waarover gepraat wordt is de zilverstoom die China bereikt vanuit andere Aziatische
landen, met speciale aandacht voor Japan. In de 16de en de eerste helft van de 17de eeuw zijn het
handelaars uit Zuid-Oost-Azië en Japan die de bevoorrechte handelspartner zijn van China. De
geïmporteerde waarde van die handel wordt geschat op een jaarlijks equivalent van 6 - 14 miljoen
tael. Dit betekend niet dat er alleen maar zilver werd geïmporteerd. In tegendeel, vanuit Zuid-OostAzië wordt de handel gedomineerd door specerijen en zijde.125
Japan daarentegen is een handelspartner die veel meer betekend heeft voor de Chinese zilvermarkt.
Japan zal namelijk gedurende de 16de en 17de eeuw de grootste importeur van zilver zijn voor de
Chinese markt.126 De Chinese zilverproductie zal vanaf de jaren ’30 van de 15de eeuw sterk
verminderen. Dit ondanks het feit dat de vraag naar zilver In China sterk toeneemt. China moest dus
op zoek naar nieuwe zilverbronnen om aan zijn groeiende vraag te kunnen voldoen.127
Japan bezat van naturen veel zilvermijnen. Vanaf de 15de eeuw werden die versneld ontgonnen In
Japan heerst er op dat moment een politieke rust die een positief handelsklimaat creëert. Een ander
element dat de productie beïnvloed heeft is de ontwikkeling van een nieuw procedé dat de winning
van zilver veel eenvoudiger en efficiënter maakt. De Haibukiho was een techniek die via Korea in het
zuiden van Japan geïntroduceerd werd. Deze bestond erin dat het lood versmolten werd met
zilvererts. Daarna voegde men as toe aan het mengsel waardoor het lood opnieuw kon verwijderd
worden samen met alle andere onzuiverheden. Hierdoor bleef er een zuiverder zilvergehalte over en
steeg de productie in de Japanse zilvermijnen sterk.128
De schattingen over het Japans zilver zijn veel moeilijker te becijferen dan de hoeveelheid ingevoerd
zilver vanuit Europa. Het Europees archief in verband met zilveruitvoer is iets uitgebreider en
vollediger. De schattingen die circuleren binnen de gespecialiseerde literatuur variëren zeer sterk. Zo
geven Miyamoto en Shikano cijfers waaruit blijkt dat bij het begin van de 17de eeuw de zilverexport
van Japan richting China ongeveer 30% bedraagt van de totale wereldproductie.129 Andere Japanse
historici spreken zelf over cijfers van 7.350-9.450 ton zilver in de periode tussen 1550-1645.
Yamamura en Kamiki komen zo in 1983 uit op een jaarlijkse hoeveelheid getransporteerd zilver
richting China van 73,5 - 94,5 ton per jaar.130 Dit terwijl von Glahn zijn cijfers in 1996 veel gematigder
zijn met een jaarlijkse export van 59,3 ton per jaar in de periode tussen 1600-1650. De schatting van
von Glahn worden later bevestigd door Atwell en Frank.
125
R. von Glahn,. Money use in China and Changing patterns of global trade in monetary metals, p194.
R. von Glahn,. Money use in China and Changing patterns of global trade in monetary metals, p194.
127
R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 31.
128
S. Dedoncker,. De draak heeft honger, p 10.
129
M. Miyamoto, Y. Shikano,. The emergence of the Tokugawa monetary system in East Asian international
perspective. p 172.
130
K. Yamamura, T. Kamiki,. Silver mines and Sung coins. A monetary history of Medieval and Modern Japan in
international perspective.. In: J.F. Richards (ed.),. Precious Metals in the Later Medieval and Early Modern
Worlds, Durham, Carolina Academic Press, 1983, pp 351-353.
126
29
Ook Deng zal in een artikel in de Pacific Economic Review uit 2008 de cijfers van von Glahn
herbevestigen. Deng’s manier van werken is enigszins anders. Hij zal via Chinese bronnen de totale
hoeveelheid geëxporteerde goederen berekenen. Deng gaat er vervolgens van uit dat de waarde van
de export gelijk moet zijn aan de waarde van het ingevoerd zilver.
Hieruit volgt dat Japan tussen de 7.000–8.000 ton zilver moet hebben geëxporteerd naar China.131
Deze cijfers worden ook min of meer bevestigd door Xinwei, die wel wijst op de grote onenigheid in
de historiografie. Hij komt uit op ongeveer 2.800 ton zilver voor de periode tussen 1601-1646.132
Tijdens dit hoogtepunt binnen de Japanse geschiedenis zijn het onder andere Europese handelaars
die vanuit Japan zilver vervoerden naar China. Portugese schepen zullen vanaf 1522 actief
deelnemen aan de zilver-zijde handel tussen Nagasaki en de Chinese kust.133 Later zullen ook
Hollandse schepen deelnemen in deze intra-country-trade.134 In de jaren ’30 van de 17de eeuw raakt
Japan in een soort isolationisme betrokken. Zo werd het Christendom verboden en mochten
japanners geen handel meer drijven met overzeese gebieden. Ook in China kwam er onder de Qing
dynastie een isolationistisch bestuur aan de macht dat de buitenlandse handel sterke regels ging
opleggen.135
Vanaf de jaren ’30 van de 17de eeuw zijn er hierdoor enkele grote veranderingen in de Japanse en
Oost-Aziatische sfeer op te tekenen. Een eerste element is de daling van de productie van Japans
zilver. Dit is te verklaren door de massale export (en dus uitputting) van Japans zilver en het
opdrogen van enkele grote zilvermijnen. Dit tekort aan zilver zorgde voor grote economische
problemen in Japan. De Japanse overheid zal hierdoor de uitvoer van zilver via Nagasaki in 1668
verbieden, deze maatregel was echter weinig effectief. Zo start er meteen een grote smokkelvaart.
Vanaf 1685 vertroebelen de handelsrelaties met Japan nog meer. Er worden uitvoerquota vastgelegd
waardoor vanaf 1695 koper, en niet langer zilver, het voornaamste exportproduct van Nagasaki
geworden was. Mede door het wegvallen van het Japans zilver zullen de Hollanders zich uit Taiwan
terugtrekken.136
131
S. Dedoncker,. De draak heeft honger, p 19.
P. Xinwei,. A monetary history of China, p 605.
133
R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 31.
134
M. Miyamoto, Y. Shikano,. The emergence of the Tokugawa monetary system in East Asian international
perspective, p 175.
135
M. Miyamoto, Y. Shikano,. The emergence of the Tokugawa monetary system in East Asian international
perspective, p 175.
136
M. Miyamoto, Y. Shikano,. The emergence of the Tokugawa monetary system in East Asian international
perspective, pp 176-177.
132
30
De daling van de Japanse zilveruitvoer ging niet gelijkmatig. Von Glahn beschrijft dat de Japanse
zilverimporten zelf tijdelijk terug stijgen op het einde van de jaren ’50. Vanaf 1768 verdwijnen de
zilverimporten vanuit Japan vrijwel helemaal. De reden hiervoor is nog steeds stof voor discussie. Zo
twijfelt men aan het feit of de dalende zilverimporten het gevolg, dan wel de oorzaak was van de
economische depressie137 in China vanaf de jaren ’60.138
Figuur 1: Zilverexport vanuit Japan (1648-1672)
Bron: R. von Glahn,. Cycles of silver, p 40.
Het verbod op de uitvoer van Japans zilver vanuit Nagasaki betekent echter niet dat er geen zilver
meer vanuit Japan China bereikt. Er zijn bronnen die spreken over een bloeiende smokkelvaart
tussen China en Japan tot 1710. Vanaf 1715 ontstaat er vanuit Japan een nieuwe handelsroute (via
Korea) waaruit zilver de Chinese markt bereikt. Zo schat de Japanse historicus Tashiro Kazui dat in de
periode tussen 1715-1735 de totaal ingevoerde hoeveelheid zilver dat China bereikt via de JapanKorea-route niet minder dan 112 ton is. Na 1735 stijgt de invoer van Japans zilver weer gestaag.139
Dat Japan een grote rol heeft gehad in de omschakeling van het Chinese koperen betaalsysteem naar
een op zilver gebaseerde economie daar twijfelen we niet aan. De ontdekking van het Amerikaans
zilver, dat relatief veel koste in vergelijking met de lage productiekosten van het Japans zilver heeft
de Japanse economie in de 16de eeuw geen windeieren gelegd. Hoeveel Japans zilver juist China
bereikt blijft moeilijk te zeggen.140 Gelukkig zijn deze gegevens voor dit onderzoek minder belangrijk
omdat we vooral de importgegevens van de Europese handelscompagnieën via de doorvaart rond de
Kaap de Goede Hoop naar Kanton willen bestuderen. Desalniettemin moeten we beseffen dat er
naast de Europa-China handel ook een prominente rol is weggelegd voor Japan in deze periode.
137
Deze economische crisis is in de literatuur beter bekend als de “Kangxi Depression” die vanaf de jaren ’60
tot de jaren ’90 van de 17de eeuw China in zijn greep had.
138
R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, pp 39-40.
139
R. von Glahn,. Money use in China and Changing patterns of global trade in monetary metals, pp 194-195.
140
M. Miyamoto, Y. Shikano,. The emergence of the Tokugawa monetary system in East Asian international
perspective. P 174. Volgens Iwahashi, een Japanse historicus ligt de uitvoer van Japans zilver rond de 3 750 ton
(75 % van de zilverproductie in Japan tussen 1601-1708). Maar andere historici zoals Yamamura en Kamiki
spreken van 9 450 ton zilver dat uitgevoerd is tussen 1560 en 1640.
31
2.5. Zilverstromen via de Acapulco-Manilla route
Een tweede belangrijke zilverstroom richting China vinden we in de Acapulco-Manilla route. Deze
handelsweg wordt gedomineerd door het transport van Amerikaans zilver richting Manilla . Vanuit
Manilla kwam het via de Intra-country-trade in China terecht. Deze handelsroute is lange tijd
onderschat geweest in de historiografie. Dit komt omdat de officiële handelscijfers relatief laag zijn in
vergelijking met de andere zilverstromen. Maar auteurs zoals Atwell, Flynn en Giraldez beschrijven
dat er een grote smokkelvaart was van zilver richting Manilla.141 Waardoor deze route toch
significante hoeveelheden zilver richting Azië verscheept heeft.
Het waren de Spanjaarden die deze route gestart zijn en bijna 200 jaar in stand gehouden hebben.
Sinds de verovering van Manilla in 1571 controleerden de Spanjaarden de Filipijnen. Deze
eilandengroep zal een belangrijke rol spelen in de verdeling van het Amerikaans zilver over het
Aziatische continent. Op de Filipijnen, en meer bepaald in Manilla, waren er veel Aziatische en
Europese handelaars actief die het Spaans zilver gebruikten in hun handel met China en India.142
De eerste jaren na de vestiging van de Spanjaarden op Manilla betekende dit een grote expansie
voor de handel met China. Doordat er geen sprake was van regulering op de handel kwamen elk jaar
meer Chinese jonken toe in de haven van Manilla. Hierdoor vertrokken op hun beurt veel rijk
beladen schepen richting Amerika waar ze hun goedkope producten makkelijk kwijt konden. Deze
ongelimiteerde vrijhandel bleef niet lang bestaan. Vanaf 1582 zal de Spaanse koning Filips II, onder
druk van de koopliedengilden in Sevilla en Cadiz, de handel tussen Manilla en Acapulco
reglementeren. Zo mochten er geen private handelsschepen meer varen tussen Manilla en Peru en
mochten er geen oosterse producten meer verkocht worden in Peru. Al deze maatregelen waren
noodzakelijk om de handel tussen Amerika en Spanje niet te hypothekeren. In 1593 kwamen er zelf
een quotum op de tonnenmaat, zo werd vastgesteld dat er per jaar slechts 600 ton, verdeeld over 2
schepen naar Amerika mocht varen. Deze werden waarschijnlijk niet altijd nauwkeurig opgevolgd. Dit
maakt de schattingen over het ingevoerd zilver moeilijk.143
Dat Spanje de mogelijkheid had om massale hoeveelheden zilver te transporteren naar Europa en
Azië had het te danken aan de rijke zilvermijnen in Zuid en Midden-Amerika. De grootste zilvermijnen
in Amerika waren Antioquia in Colombia, Zacatecas en Guanajuato in Mexico en Potosi in Bolivië.
Daarnaast waren de Spanjaarden bijzonder efficiënt in het ophalen en verwerken van het
Amerikaans zilver. Door de kwikamalgaam methode waren ze in staat om uit ertsen van lage
kwaliteit zuiver zilver te halen. Ook het systeem van dwangarbeid dat de Spanjaarden toepasten
zorgde ervoor dat ze konden beschikken over goedkope arbeidskrachten, waardoor de winst
maximaal was.144 Met deze grote hoeveelheid zilver in de Amerikaanse mijnen waren de Spanjaarden
in staat om in de eerste helft van de 17de eeuw 368 ton zilver per jaar te produceren.145
141
S. Dedoncker,. De Draak heeft honger, pp 18-19.
M-H. Lin,. From potato to silver, p 313.
143
P. Decelle,. Spaanse galjoenen en Chinese jonken: Beschouwingen over de directe interactie tussen het
Amerikaanse en het Aziatische continent langs de trans-Pacifische route in de vroegmoderne tijd, Gent, pp 9-10.
144
S. Dedoncker,. De Draak heeft honger, p 11.
145
J. de Vries,. Connecting Europe and Asia: A quantitative analysis of the Cape-route trade, 1497-1795. In: D.O.
Flynn, A. Giràldez, R. Von Glahn,. Global connections and monetary history, 1470-1800, 2003, p 80. Jan de Vries
142
32
Hierdoor zou volgens Harry E. Cross in de 17de eeuw 84,4% van de wereldproductie afkomstig zijn uit
Amerikaanse zilvermijnen.146
Zoals hierboven al eerder gezegd is het moeilijk te becijferen hoeveel zilver er juist van Amerika naar
Manilla is getransporteerd. Schattingen lopen sterk uiteen, daarom ook dat de Vries zowel de laagste
als de hoogste schattingen opneemt in zijn artikel. Deze schattingen gaan van 17 ton per jaar 147 tot
51,2 ton per jaar 148 gedurende de eerste helft van de 17de eeuw.
Door de invoering van quota op de handel tussen de Filipijnen en Amerika is het handelsvolume
gedurende de rest van de 17de eeuw en later in de 18de eeuw waarschijnlijk niet toegenomen. Er zijn
zelf auteurs, zoals de Franse historicus Pierre Chaunu, die in de jaren ‘60 beweren dat vanaf 1640 de
handel met Manilla instort en van geen betekenis meer zal zijn op wereldniveau. Op de schattingen
van Chaunu worden bemerkingen gemaakt door Flynn en Giraldez in verband met het uitblijven van
cijfers in verband met smokkel, fraude en corruptie. 149
Ook von Glahn haalt de datum van 1640 aan in zijn werk als een belangrijk scharniermoment. In dit
jaar stopt namelijk de alliantie tussen Spanje en Portugal waardoor de handel tussen Manilla en
Macao in het gedrang komt. Hierdoor zal ook de zilverhandel tussen deze twee steden bemoeilijkt
worden.150
Andere historici zeggen dan weer dat de handel in de 17de eeuw constanter blijft. De eerder
geciteerde Chinese historicus Han-Sheng Ch’üan zegt in 1969 al dat de ingevoerde hoeveelheid zilver
in Manilla gedurende de 17de eeuw op hetzelfde niveau blijft, dit in tegenstelling tot wat Chaunu
beweert. Zo zegt hij dat er gedurende de 17de eeuw ongeveer twee miljoen peso’s per jaar ofwel 51,6
ton zilver vanuit Acapulco naar Manilla getransporteerd werd.151
Chaunu is helemaal niet alleen in zijn eerder lage schattingen wat de Manilla handel betreft. Ook
recentere historici vermoeden dat de handel helemaal niet zo uitgebreid geweest is als Ch’üan, Flynn
en Giraldez beweren. Zo zal John TePaske, die zich baseert op de officiële bronnen, uitkomen op een
zilverimport van slechts 15 ton per jaar in de periode tussen 1725-1750. Hij komt iets hoger uit in zijn
schattingen in vergelijking met Chaunu omdat TePaske wel rekening houdt met de smokkel.152
TePaske komt uit op een schatting van 17 ton zilver per jaar gedurende de periode van 1600 tot
1650. Vanaf de 2de helft van de 17de eeuw doet er zich een lichte daling voor in deze zilverhandel
wegens de toegenomen reglementering, die we hierboven al besproken hebben. Hierdoor daalt
volgens TePaske de handel naar 15 ton zilver per jaar in de periode tussen 1725-1750. 153
heeft zich voor de cijfers i.v.m. Amerika gebaseerd op W. Barrett,. World Bullion Flows 1450-1800. In: Tracey
(ed.),. Rise of Merchant Empires.
146
H.E. Cross,. South American bullion production and export 1550-1750. In: J.F. Richards (ed.),. Precious Metals
in the Later Medieval and Early Modern Worlds, Durham, Carolina Academic Press, 1983, p. 403.
147
J. TePaske, New World Silver, Castile and the Philippines, 1590-1800. In: J.F. Richards (ed.),. Precious metals
in the Later Medieval and Early Modern Worlds, Durham, 1983, pp 444-445.
148
D. Flynn, A. Giraldez,. Born with a silver spoon, p 204.
149
P. Decelle,. Spaanse galjoenen en Chinese jonken, pp 17-18.
150
R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 32.
151
J. de Vries, Analysis of the Cape-route Trade, 1497-1795, pp 80-81.
152
P. Decelle,. Spaanse galjoenen en Chinese jonken, p 19.
153
J. de Vries, Analysis of the Cape-route Trade, 1497-1795, pp 80-81.
33
Doordat de bronnen over de zilverhandel via de Acapulco-Manilla-route niet altijd te betrouwen zijn
hebben sommige auteurs gekozen voor een alternatieve aanpak. Zo ook Ward Barret, die aan de
hand van de productie uit de Amerikaanse zilvermijnen en de uitvoer van dit zilver richting Europa
het verschil trachtte te berekenen. Dit verschil tussen de productie en het uitgevoerd zilver richting
Europa zou volgens Barret het zilver geweest zijn dat uit Amerika rechtstreeks richting Azië vertrok.
Volgens Barret, en later ook Flynn en Giraldez, was er namelijk geen reden waarom het zilver in
Amerika zelf zou blijven. Daardoor concluderen ze dat het wel moest getransporteerd zijn uit
Amerika, richting de Filipijnen. Het verschil tussen de productie en de getransporteerde hoeveelheid
richting Europa was immens. Barret komt uit op een verschil van 5,5 miljoen peso’s per jaar. Er is
echter geen enkele historicus die in de literatuur beweert dat deze 5,5 miljoen peso’s ofwel 141 ton
jaarlijks naar Manilla getransporteerd werden.154
William Atwell sloot zich in de jaren ’80 aan bij de eerder beschreven schattingen van Ch’üan, Flynn
en Giraldez die rond de 2 miljoen peso’s ofwel 51,2 ton zilver per jaar schommelden.155
Richard Von Glahn zal vanuit zijn welbekend Chinees perspectief Ook geconfronteerd worden met de
zilverstromen uit Manilla. Hij schat dat gedurende China’s zilveren eeuw (1550-1645) de
zilverimporten vanuit de Filipijnen meer dan 2.309 ton moet geweest zijn, dit komt overeen met een
jaarlijkse import van meer dan 24 ton zilver.156 Gedurende de tweede helft van de 17de eeuw vallen
deze zilverimporten vanuit de Filipijnen terug tot 960,4 ton wat dus minder dan 20 ton zilver per jaar
zou geweest zijn.157 Door dit eerder lage cijfer van zilverimporten in China via Manilla vermoedt hij
dat ook de zilverimporten naar Manilla niet zo hoog moeten zijn geweest. Von Glahn schat deze op
1,5 miljoen peso’s per jaar of 38,5 ton per jaar.158
XinWei schat de handel via de Accapulco-Manilla route dan weer wel hoog in.
“The main source from which silver flowed into China was, howerver, America.”
Hij zegt wel dat het bijzonder moeilijk is om ook hierover goede schattingen te doen wegens het
uitblijven van voldoende statistische en betrouwbare informatie. Er zijn echter indicatoren die ons
kunnen wijzen op de hoeveelheid zilver die werd geïmporteerd. In 1586 stuurt Pedro de Rojas van
Manilla een brief naar Koning Filips II waarin hij zegt dat er jaarlijks 300.000 pesos zilver richting
China wordt verscheept en dat dit zelf op het einde van dat jaar was opgelopen tot 500.000 pesos. In
1598 zouden er tot 1 miljoen zilveren munten ingevoerd zijn. Zo komt hij tot de berekening dat vanaf
1571 tot het einde van de Ming dynastie het mogelijk om meer dan 60 miljoen pesos, ofwel 40
miljoen ounces159 gaat.160
154
P. Decelle,. Spaanse galjoenen en Chinese jonken, pp 19-20.
P. Decelle,. Spaanse galjoenen en Chinese jonken, p 20.
156
R. Von Glahn,. Fountain of fortune: money and monetary policy in China, 1000-1700. Berkley, University of
California press, 1996, p 140.
157
R. Von Glahn,. Fountain of fortune, p 232.
158
R. Von Glahn,. Fountain of fortune, p 138.
159
1.244,140 ton
160
P. Xinwei,. A monetary history of China, p 605.
155
34
De Acapulco-Manilla-route heeft de voorbije decennia duidelijk veel aandacht gekregen in de
historiografie. Omdat er weinig betrouwbare bronnen zijn is het voor de historici wel vrij moeilijk om
een exact beeld te geven van deze route. De Vries houdt het in zijn analyse van de zilverstromen op
een in de historiografie algemeen aanvaard cijfer dat ligt tussen de 2 miljoen peso’s (51,2 ton) en
517.000 peso’s (15 ton) zilver per jaar in de periode (1725-1750). Deze schattingen liggen evenwel zo
ver uit elkaar dat ze zeer moeilijk te interpreteren zijn.
De Spanjaarden hebben deze handelsrelatie tot 1815 in stand weten te houden. Vanaf dan verloren
hun zilvergaljoenen aan invloed tegenover de Verenigde Staten van Amerika.161
2.6. Zilverstromen via de Kaap de Goede Hoop
Tenslotte komt de route rond de Kaap de Goede Hoop aan bod. Dit is uiteraard voor ons onderzoek
de belangrijkste omdat de GIC enkel en alleen gebruik gemaakt heeft van deze route. Ook de andere
grote Europese handelscompagnieën hebben uitsluitend gebruik gemaakt van deze route voor de
handel tussen Azië en Europa (uitgezonderd de intra-country-trade van de EIC en VOC en de Spaanse
galjoenen).
Wat voor dit onderzoek van groot belang is, is de grote beschikbaarheid aan informatie, onderzoek,
literatuur, bronnen en archieven die zijn achtergebleven over alle mogelijke aspecten van de handel
via de Kaap de Goede Hoop. Dit komt omdat er slechts enkele handelscompagnieën actief waren in
de handel met het Oosten. Deze handelsorganisaties uit de 17de en 18de eeuw waren vaak logge
bureaucratische organisaties.162 Van deze papier verslindende organisaties plukken wij vandaag de
vruchten. Doordat de administratie relatief goed werd bijgehouden zijn we over de handel tussen
Europa en Azië zeer goed gedocumenteerd. Hierdoor is het mogelijk om diepgaan en volledig
kwantitatief onderzoek te doen. Dat is dan ook door historici over heel de wereld massaal gedaan.
Deze gegevens zijn in het debat rond the great divergence en de mondiale zilverstromen dan ook
dankbaar gebruikt. Ook in dit onderzoek zijn ze van enorm belang.
Toen Vasco da Gama in 1497 voor het eerst India bereikte via de Kaap-route werd er voor de
Europeanen een nieuwe weg gecreëerd naar de reeds gekende Oosterse producten. In de 16de eeuw
waren het vooral de Portugezen en hun Estado da India die de handel tussen de Indische oceaan en
Europa domineerden. Het zullen dan ook de Portugezen zijn die de eerste zilvertransporten vanuit
Europa richting China organiseren. Zeker tussen 1580-1640 zal Portugal een hoeveelheid zilver
getransporteerd hebben. Portugal maakte toen voor 60 jaar deel uit van Spanje en kon dus relatief
gemakkelijk aan goedkoop zilver geraken.163
161
P. Decelle,. Spaanse galjoenen en Chinese jonken, p 8.
J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 38.
163
P. Xinwei,. A monetary history of China, p 569.
162
35
Vanaf de 17de eeuw moesten de Portugezen plaats ruimen voor andere Europese
handelscompagnieën die maar al te graag ook hun deel van de koek wilden. De EIC die werd
opgericht in 1600 en de VOC in 1602 werden al snel 2 grootmachten in de Indische oceaan.164
Deze twee grote compagnieën kregen later het gezelschap van iets kleinere Europese handelaars. De
Deense Oost-Indische compagnie (1616-1650 en 1670-1729) en vanaf 1732-1807 de DeensAziatische Compagnie, de Franse Oost-Indische compagnie (1664-1719) later de Compagnie des
Indes (1719-1769), de ons bekende GIC (1723-1732) en ten slotte de Zweedse Oost-Indische
compagnie 1731.165 De ontdekking van deze handelsroute en de ontdekking van het Amerikaans
zilver waren 2 gebeurtenissen die verstrekkende gevolgen gaan hebben voor deze bovenstaande
compagnieën en de Aziatische handelsruimte.
Binnen de historiografie zijn er over deze handelscompagnieën, handelsorganisaties en mondiale
handel al veel debatten gevoerd. Theoretische discussies waarbij verschillende vragen gesteld
worden. Was dit een eerste golf van globalisatie of een zoveelste vorm van kolonisatie? Waren de
Aziatische landen wel geïnteresseerd in de Europeanen? Hebben de Europese handelsbetrekkingen
enig effect gehad op de inlandse economie van de Aziatische landen...
In dit hoofdstuk is het echter niet de bedoeling in te gaan op deze interessante theoretische discussie
maar wel om het reeds gevoerde kwantitatief te werk te gaan analyseren. Aangezien het onmogelijk
is om al het kwantitatief onderzoek afzonderlijk en individueel te gaan nalezen, is er in dit werk
dankbaar gebruikt gemaakt van enkele standaardwerken en analyses die voorhanden zijn in de
literatuur. Zo geeft Jan de Vries in zijn essay (Connecting Europe and Asia, 2003) een overzicht van de
evoluties en bevindingen van de Europa-Azië handel via de Kaap route. Ook de standaardwerken van
Louis Demigny (La Chine et l’occident, 1964) en Niels Steensgaard (European shipping to Asia, 1970)
hebben voor dit werk veel betekend.
De essay van de Vries geeft ons meteen een goed overzicht van het aantal schepen dat vanuit Europa
naar Azië is gevaren. We zien dat deze groei spectaculair is. In de 16de eeuw vertrokken er vanuit
Europa (voornamelijk Portugal) 815 schepen richting Azië. Een eeuw later lag dit al op 3187 schepen
en in de 18de eeuw waren dit er 6779.166 Deze cijfers zeggen tegelijkertijd alles en niets. We kunnen
afleiden dat deze route aan belang wint maar over de cargo, grote en bestemming van de schepen
weten we hiermee niets. We weten ook dat slechts 72 % van de schepen niet terugkwam uit Azië. Dit
heeft meerdere oorzaken zoals schipbreuk, inbeslagneming, lokaal gebruik, intra-country-trade,… .167
164
J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 35.
J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 36.
166
J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, pp 40-41 .
167
J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 55.
165
36
Deze cijfers zeggen ons ook niets over de hoeveelheid ingevoerd zilver. De Vries bevestigt wel in zijn
artikel dat de heen lading voor alle Europese schepen grotendeels bestond uit edelmetaal en ballast.
De Europese schepen voeren met relatief lege ruimen richting Azië. Het is vooral tijdens de terugweg
dat volgens de Vries de schepen volgepakt waren.
“ the ships sailed low in the water, every cubic inch stuffed with commodities for sale in
Europe”.168
Gedurende de hele 16de en een groot deel van de 17de eeuw zullen het vooral peper en kruiden zijn
die de scheepsruimen vullen. Het is dan ook hierin dat de grootste winsten werden geboekt.
Naarmate er meer schepen naar Azië voeren kwam er steeds meer peper op de Europese markt
terecht. In de 17de eeuw echter was er een overaanbod aan peper door de eerder inelastische vraag
naar peper in Europa.169 De Europese compagnieën moesten op zoek naar nieuwe producten. Dit
vonden de Engelsen al snel in textiel. Kruiden zullen in de 17de eeuw dan ook snel plaatsmaken voor
het nieuwe goud, zijde en katoen. Door de toenemende bevolking bleef de vraag naar katoen
evenredig stijgen met de ingevoerde hoeveelheid textiel waardoor de prijs op een constant niveau
bleef. Toch bereikte deze handel in Europa ook snel zijn limieten. Wegens de protectionistische
maatregelen en de overbescherming van de eigen textielindustrie verzadigde ook de textielmarkt.170
Gelukkig kwam er vanaf de 18de eeuw een nieuwe modetrend vanuit Azië overgewaaid naar Europa.
De thee en koffiehuizen zorgden ervoor dat mensen deze exotische drankjes leerden kennen.
Hierdoor kon de handel verder groeien. Koffie viel er echter al snel van tussen doordat de VOC de
koffieplant meebracht naar de Caraïben waar deze een enorm succes was. Met thee was dit niet
mogelijk, de enige grote leverancier van thee was en bleef China. Doordat de VOC en EIC geen
geprivilegieerde handelsvoordelen kregen van de Chinese keizer waren de thee inkomsten van deze
twee compagnieën in het begin bescheiden. De thee inkomsten maakten slechts 2% uit van hun
inkomsten in de eerste jaren van de 18de eeuw. Hierdoor zagen andere kleine compagnieën hun kans
om zich te gaan specialiseren in deze handel. Dat is dan ook wat onder andere de GIC heeft gedaan.
De thee inkomsten van de GIC waren goed voor 76% van de opbrengsten uit de Chinahandel.
Door deze successen zullen de EIC en VOC hun aandacht meer op de theehandel gaan vestigen en
groeit de Kaap-route nog verder uit.171
168
J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 44.
J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 64.
170
J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 65.
171
J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 66.
169
37
Uit deze analyse van de stijgende handel tussen Europa en Azië moet ook blijken dat er een enorme
stijging moet zijn van de getransporteerde hoeveelheid zilver langs de Kaap-route. Deze
zilverstromen komen traag op gang. Zo zullen de zilverimporten van de Kaap-route op wereldniveau
bij het begin van de 17de eeuw maar van klein belang zijn, zoals we kunnen zien op onderstaande
schets van de Vries. De zilverstromen naar de Baltische-staten, centraal Azië en de Levant zijn net
zoals de Acapulco-Manilla route duidelijk groter. Ook de export van Japans zilver is in de 17de eeuw,
zoals we eerder al beschreven hebben, vier keer groter dan de Kaap-route.172
Figuur 2: Jaarlijkse zilverstromen in kg (1600-1650)
Bron: J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 80.
100 jaar later ziet het er al helemaal anders uit. In deze periode komen de Euro-Aziatische
betrekkingen via de Kaap-route tot een hoogtepunt en wordt de Kaap-route dan ook veruit de
belangrijkste zilverstroom richting Azië. Van de 500 ton zilver die elk jaar in Europa toekomt wordt er
jaarlijks 160 ton verscheept door de Europese handelscompagnieën via de Kaap-route richting Azië.
Deze afbeelding kent wel enige gebreken en veel veronderstellingen. Daar is de Vries zich ook van
bewust. Zo hebben we hierboven zelf gezien dat de Japanse zilverstromen nooit helemaal stilvallen
maar hernemen en vanaf de jaren ’30 van de 18de eeuw weer toenemen via de Korea-route.173
Figuur 3: Jaarlijkse zilverstromen in kg (1725-1750)
Bron: J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 80.
172
173
J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, pp 77-80.
J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, pp 81-82.
38
Deze cijfers van de Vries tonen ons ook niet hoeveel zilver er nu juist in China terecht komt. Hiervoor
moeten we ons beroepen op het standaardwerk van Dermigny. Het spijtige voor ons onderzoek is
dat hij zijn resultaten in verband met de hoeveelheid geïmporteerd zilver niet gedetailleerder per
jaar weergeeft.174 Hij houdt er ook een vreemde telling op na, zo groepeert hij sommige resultaten
per zeven jaar, andere dan weer per acht jaar.175 Hier is dit vooral jammer omdat de GIC net tussen
de eerste twee periodes valt. Waardoor de compagnie gegevens moeilijk vergeleken kunnen worden
met die van andere compagnieën want de Oostendenaars hebben bijvoorbeeld geen handel
gedreven in 1728,’29,’31,’33). Een tweede element waarmee we rekening moeten houden in deze
verhandeling is dat voor de Engelse gegevens Dermigny ook de zilverstromen naar India heeft
opgenomen. Hierdoor is zijn berekening van 256 miljoen piasters176 over een periode van 1719-1833
niet de correcte weergave van de zilverhoeveelheden richting Kanton. Dermigny haalt nog twee
andere auteurs aan die een poging hebben ondernomen om de zilverstromen naar Kanton via de
Kaap-route te berekenen.
Tot 1762 zijn er van de EIC geen betrouwbare gegevens over de zilverimporten richting Kanton.177
Minn zal in 1904 al proberen een schatting te bekomen van de zilverhoeveelheden die de EIC richting
Kanton rechtstreeks transporteerde vanuit Europa. Minn schat deze zilverstroom op een totaal
geïmporteerde hoeveelheid zilver van 1.374,6 ton zilver tussen 1708-1801, voor een periode tussen
1719-1801 betekend dit 1.307 ton. Dermigny ziet hier heel wat onjuistheden en fouten in. Hij komt
aan 1.225 ton waarin zelfs ook de zilverstromen richting India verwerkt zijn. 178
Een tweede geciteerde auteur in Dermigny is Yu Hsi-Kiong die in 1940 berekent dat over de periode
van 1700 tot 1751 176 Engelse schepen de haven van Kanton hebben aangedaan. Met een totaal
bedrag van 27.214.872 piasters, dit is een equivalent van 740,3 ton zilver.
Vanaf de 2de helft van de 18de eeuw veranderdt het handelssysteem. De focus zal verschuiven van de
handelscompagnieën naar het creëren van kolonies. Dit zorgt ervoor dat het zilveraandeel in de
schepen naar Azië zal dalen, doordat de kolonies verplicht zullen worden (meer) Europese producten
af te nemen.179
174
Zoals hij eerderin zijn werk wel doet voor het aantal schepen richting Kanton
L. Dermigny, La Chine et l’occident, p 735. Vb van resultaten per 7 jaar (1719-1725), (1734-1740), (17491755),… en van resultaten gegroepeerd per 8 jaar (1726-1733), (1741-1748),…
176
6.964 ton
177
De aparte opdeling van de EIC zilverimporten richting Kanton beginnen pas vanaf het jaar 1762.
178
L. Dermigny, La Chine et l’occident, pp 736-737. Exacte cijfers zijn 12.127.967 pond of een equivalent van
1.374.583.779,78 gram zilver.
179
J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 91.
175
39
2.7. Tussentijds besluit
Het zilver waarover in deze verhandeling gepraat wordt heeft China op vier verschillende manieren
bereikt. Van de 3 grote zilverstromen is die van de Europa naar Azië via de Kaap de Goede Hoop de
best gedocumenteerde en meest besproken. Al moet gezegd dat sinds de jaren ’90 de AccapulcoManilla route en intra-country-trade aan belang gewonnen hebben. Door de veelheid aan archief en
literatuur over de Kaap-route kunnen we een goed beeld schetsen van hoeveel zilver er juist via deze
manier naar Azië is gevloeid. Veel moeilijker is dit voor de Accapulco-Manilla route en de Intracountry-trade tussen Japan en China waar men veelal op basis van schattingen en veronderstellingen
moet werken. Ook al omdat hier de smokkelvaart van veel groter belang was.
Schattingen over de binnenlandse zilverproductie werden lange tijd als minderwaardig beschouwd.
Na deze grondige literatuurstudie weten we toch dat dit geen onbelangrijk aandeel was in de totale
zilverhoeveelheid die in China aanwezig was.180 We kunnen concluderen dat de binnenlandse
zilverproductie tot de 14de eeuw, vermoedelijk begin 15de eeuw het merendeel van het Chinees zilver
zal vertegenwoordigd hebben.181
Waarover wel zekerheid bestaat in de literatuur is dat in de 16de en 17de eeuw de grootste
zilverleverancier voor China, Japan was. Hoeveel zilver er juist geëxporteerd werd vanuit Japan
kunnen we tot vandaag niet exact zeggen, de schattingen lopen te sterk uiteen.
We kunnen ook vaststellen dat in de eerste helft van de 18de eeuw de Kaap-route veruit de grootste
zilverstroom was richting Azië. Belangrijk is dit omdat ook de GIC hiervan deel heeft uitgemaakt. In
deel vier zullen we bepalen welk belang de GIC had in deze zilverstroom rond de Kaap de Goede
Hoop.
De vraag naar zilver vanuit Azië en vooral China in de 15de en 16de eeuw bleef maar stijgen. De
belangrijkste oorzaken hiervan waren de “Single-whip” hervorming en anderzijds de
commercialisering en het “verzilveringsproces” van de handel in Zuid-China met als voornaamste
stad, Kanton. Hierdoor zagen de Chinezen, de compagnieën maar al te graag komen. De Europese
compagnieën werden ook vooruit gestuwd door enkele pushfactoren. Een paar van die factoren
waren de drang naar Oosterse producten, de hoeveelheid aan goedkoop zilver in Europa en de drang
naar winst. Deze relatie tussen Europa en Azië zorgt ervoor dat er een ruimte gecreëerd wordt in de
vroegmoderne tijd, waarin het mogelijk is het Amerikaans (en Japans) zilver te verhandelen voor
Oosterse producten.
180
181
Net geen 20% van de totale hoeveelheid, zie hoofdstuk 2.3.
3.750 ton.
40
In de historiografie is er een algemene consensus bereikt dat gedurende 1550-1645 tussen de 7.000
en 10.000 ton buitenlands zilver geïmporteerd is in China.182
Figuur 4: Schattingen van jaarlijks geïmporteerde hoeveelheden zilver in China (1550-1645) in ton.
Bron: R. von Glahn,. Cycles of silver, p 32.
In de jaren ’40 van de 17de eeuw zullen lokale en internationale politieke en economische fenomenen
ervoor zorgen dat de grote bestaande zilverstromen tussen China, vanuit Japan en Manilla, fel
verminderen en zelf tijdelijk afnemen. Von Glahn tekent een daling op van een jaarlijkse zilverimport
van 115 ton in de periode van 1636 tot 1640 naar een jaarlijkse zilverimport van 50 ton in de periode
tussen 1641 en 1645.183 In 2005 zal een student184 uit Taiwan nieuw cijfermateriaal en kwantitatief
onderzoek uitbrengen. Hierin zal hij de vermoedens van een daling van de zilverimporten vanaf de
jaren ‘40 bevestigen. Maar zijn schattingen liggen wel veel hoger dan die van von Glahn.185
We kunnen onmogelijk rond het feit heen dat tijdens de vroegmoderne periode de monetaire
geschiedenis van China veranderd is. Als we al de verschillende schattingen bij elkaar tellen en we
respecteren het cijfer van Deng, dat er op het einde van de 19de eeuw 19.750-22.500 ton zilver
aanwezig is in de Chinese economie, kunnen we de volgende conclusie maken.
We weten dat China in de silver century tussen de 7.000 en 10.000 ton zilver heeft geïmporteerd en
dat de binnenlandse productie van China moet gelegen hebben op ongeveer 3.750 ton.186 Dit komt
erop neer dat er in 1645 tussen 10.750 -13.750 ton zilver aanwezig was in China. Dit betekent dat er
na 1645 nog 8.750-9.000 ton zilver werd ingevoerd. Deze berekening komt overeen met de cijfers
van Dermigny die de totale zilverinvoer richting China tussen 1719-1833 (een kortere periode dan die
van Deng) schat op 6.912ton zilver.187
182
R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 31.
R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, pp 32-33.
184
Li Longsheng
185
R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 39.
186
Zie hoofdstuk 2.3. en R. Findlay, K.H. O’Rourke,. Power and Plenty. Trade, War, and the World Economy in
the Second Millennium, Princeton, 2007, p 215.
187
Equivalent van 256.131.014 pesos, L. Dermigny,. La Chine et l’occident, p 735.
183
41
Zoals al vaak gezegd zijn schattingen over de hoeveelheid zilver in China delicaat. Dit bewijst Xinwei
nog maar eens. Hij vermeldt een Chinese historicus188 die op het einde van de Ming dynastie (1644)
op een hoeveelheid zilver van 250 miljoen ounces189 uitkomt. Volgens Xinwei is dit veel te weinig. Hij
vermoedt dat er ongeveer een 100-200 miljoen zilver ounces wel degelijk in circulatie was maar dat
er nog een groot deel bij de mensen thuis opgepot lag en dus niet in circulatie was. Hij schat het
totaal op 334 miljoen ounces190 zilver. Dit ligt veel meer in de lijn van onze berekening hierboven.191
Het interessante aan deze cijfers is, dat er in de 2de helft van de 17de eeuw iets verandert in de
mondiale zilverstromen richting China. De tot dan toe grootste zilverstromen naar China
verminderen of drogen op. Vanuit Japan bereiken er, door diverse redenen, steeds minder
zilverschepen de Chinese kust. Ook vanuit Manilla kunnen we een tijdelijke daling optekenen. Als we
deze fenomenen in het achterhoofd houden en naast het feit leggen dat de zilverstromen rond de
Kaap-route in het eerste deel van de 18de eeuw vertienvoudigen, wordt dit heel interessant voor
deze verhandeling. Dit wilt namelijk zeggen dat op het moment dat de GIC actief wordt in de handel
met China het mee aan de basis zal liggen van de verschuiving van de mondiale zilverstromen
richting China. Of niet-Eurocentrisch gezegd, door het verminderen van de Intra-country-trade route
en de Manilla-Accapulco route werden er nieuwe opportuniteiten gecreëerd in de Aziatische sfeer
voor de ontwikkeling en uitbreiding van de Kaap-route. Een ontwikkeling waar Europese
compagnieën de vruchten van konden plukken.
Nu blijft natuurlijk de vraag of deze veronderstelling klopt en in hoeverre de GIC hierin een
belangrijke rol heeft gespeeld. De GIC was namelijk niet alleen in de handel met China. De Kaaproute was ook niet de enigste manier voor de Chinezen om aan zilver te raken in de 18de eeuw. Om
dit te kaderen zal in de volgende hoofdstukken een overzicht gegeven worden van de
handelsactiviteiten van de Europese compagnieën in Kanton tijdens de periode waarin de GIC actief
was.
188
Jiang Chen
7.775, 875 ton
190
10.388, 569 ton
191
P. Xinwei,. A monetary history of China, p 605.
189
42
Deel 3: Europese zilverstromen naar China in het eerste deel van de
18de eeuw
3.1. Inleiding
We hebben in het vorige deel het belang van de mondiale zilverstromen richting Azië aangekaart. Dit
schets een goed beeld van de hoeveelheden zilver die getransporteerd werden richting Azië. In dit
onderzoek willen we ons natuurlijk toespitsen op China en meer bepaald Kanton. Het is dus
belangrijk dat we de mondiale zilverstromen gaan verfijnen tot China en Kanton in een specifieke
tijdsperiode, namelijk de periode waarin de GIC en andere Europese handelscompagnieën actief
handel dreven met Kanton. Hiervoor wordt er eerst een korte geschiedenis geschetst van de
Europese aanwezigheid in China.
Alvorens we een overzicht geven van de hoeveelheden zilver die getransporteerd werden naar
Kanton, zullen we eerst de werking bespreken en een kwantitatief overzicht geven van de handel in
Kanton. Cijfers over deze periode zijn in verschillende bronnen en literatuur terug te vinden.
Vervolgens zullen we proberen een beeld te scheppen van de hoeveelheden geïmporteerd zilver in
Kanton via de Europese compagnieën. We vernauwen ons onderzoek bewust op een vergelijkende
studie tussen de GIC en de andere handelscompagnieën in Kanton omdat we over deze zilverstromen
veel beter en exacter gedocumenteerd zijn dan de twee andere mondiale zilverstromen richting Azië,
zoals eerder reeds is aangehaald.
43
3.2. Geschiedenis van de Europese compagnieën in China
Omdat ons onderzoek zich toespitst op de Europese handelscompagnieën is het niet onbelangrijk om
te weten hoe deze Europese handelaars terechtkomen in China. Ook zal dit overzicht ons veel leren
over de onderlinge relaties tussen de Chinezen en de verschillende Europese handelaars. Dit zal ons
een beter inzicht geven over bepaalde tradities die door de Europeanen gevolgd moeten worden in
Kanton.
De maritieme en/of koloniale aanwezigheid van de Europeanen in de Chinese ruimte start bij de
Portugezen. In het begin van de 16e eeuw komen de Portugezen toe in de monding van de
Parelrivier. In eerste instantie zullen de Portugezen zich toeleggen op de intra-country-trade tussen
Japan en China. Hierdoor kunnen ze goede handelscontacten leggen met Chinese handelaars en het
vertrouwen inwinnen van de Chinese overheid. Later zullen de Portugezen ook directe verbindingen
inleggen tussen China en hun thuisland. Dit zal de eerste keer zijn dat er vanuit Europa zilver richting
China komt.192 Vanaf 1555193 krijgen ze van de Chinese overheid de toegang om een factorij te
stichten in Macao, gelegen aan de monding van de Parelrivier in de Zuid-Chinese zee.194 De
Portugezen gaan in mindere mate actief zijn in de rechtstreekse handel tussen Macao en het
thuisland maar eerder in de Intra-country-trade tussen China, Mallaca, Macau en Japan. De handel
tussen China en Japan kent een enorme bloei in de 16e en 17e eeuw.
Zo zal de Ming dynastie in 1567 de handelsbelemmeringen voor private ondernemingen en handel
opschorten. Dit wordt het startsein voor de handel met China. Vanaf dit moment zullen er grote
hoeveelheden zilver China bereiken vanuit Japan, Amerika volgt snel.195 Met name tot 1639 zijn de
Portugezen de grootste tussenhandelaar van Chinees zijde en Japans zilver. Door de Portugese
Katholieke missionarissen verliezen deze hun bevoorrechte handelspositie met de Japanners in 1639.
De VOC schepen zullen later deze intra-country-trade overnemen.196 Het zal niet de laatste klap zijn
die de Portugezen te verwerken krijgen die periode. Zo worden ze in 1640 geweerd uit Kanton en zijn
ze vanaf 1641 niet meer welkom in Manilla. Nadat ze Malacca verliezen aan de Nederlanders is het
duidelijk dat de Portugese macht stilaan verdwijnt. Enkel in Macao kunnen ze stand houden.197
Een tweede Europese mogendheid die al vroeg zijn intrede maakt in de Aziatische wateren is Spanje.
Zij zullen, dit overigens niet in overeenstemming met het verdrag van Zaragossa uit 1529, in de
192
P. Xinwei,. A monetary history of China, p 569.
Over dit jaartal is er geen eensgezindheid. R. von Glahn spreekt over 1557, Parmentier over 1555.
194
J. Parmentier,. Thee van overzee, p 75.
195
R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 31.
196
J. Parmentier,. Thee van overzee, p 77.
197
W.G. Cheong,. Hong Merchants of Canton. Chinese Merchants in Sino-Western Trade. Curzon, 1997, pp 6-8.
193
44
tweede helft van de 16de eeuw de Filipijnen inlijven. Vandaaruit zullen ze een bloeiende handel
opstarten tussen Amerika en Azië. Vanuit Manilla onderhielden ze aanvankelijk goede contacten met
China. Deze handelscontacten zullen, mede door het slecht ontvangen van de Chinese delegatie in
Manilla, verslappen tegen het einde van de 16de eeuw. In 1593 komt er in China zelf een tijdelijk
verbod op handel met de Spanjaarden. Omdat de productie van zilver in Potosi vanaf de tweede helft
van de 17de eeuw achteruitgaat en door gewelduitbarstingen tegen Chinese handelaars in Manilla
zullen de handelsrelaties tussen China en Spanje nooit optimaal verlopen in de 17de en 18de eeuw.
Hierdoor zullen de Spanjaarden nog meer genoodzaakt zijn om een beroep te doen op
tussenhandelaars in hun handel vanuit Manilla met China.198
De Nederlanders zijn de derde Europese pion die verschijnt in de Zuid-Chinese zee. Relatief snel na
het oprichten van de VOC in 1602 komen de eerste schepen toe in de regio van Macao. De
Portugezen verwelkomen hen echter niet hartelijk. De verstandhouding tussen de VOC en de Estado
da India zal steeds slechter worden totdat de VOC in 1622 een aanval inzet op de Portugese veste in
Macao. Deze mislukt en de VOC beslist dan maar om zich op Taiwan te vestigen.199
De handelsnederzetting op Taiwan lijkt aanvankelijk een bloeiende onderneming te worden. Taiwan
wordt de schakel in de handel tussen Chinese handelaars en de hoofdzetel in Batavia. Gedurende
een korte periode kwam er een interessante Intra-country-trade op gang. Vooral nadat de Japanners
de Portugezen verdrijven in 1639 uit Nagasaki breekt een bloeiperiode aan voor de
handelsnederzetting op Taiwan. De VOC zal actief de zilverhandel tussen Japan en China op zich
nemen.200 Door de burgeroorlog die China teisterde in de jaren ’40-’50 van de 17de eeuw
verslechterde het handelsklimaat in de regio snel. In 1668 trekt de VOC zich terug uit Taiwan en de
Zuid-Chinese zee regio. Het zal meer dan 40 jaar duren alvorens de VOC opnieuw rechtstreeks handel
gaat drijven met China. Tijdens deze periode zullen Chinese jonken en andere particuliere handelaars
de zijde en theetoevoer vanuit China naar Batavia blijven onderhouden. Ook via de smokkelvaart
bereiken nog steeds heel wat Chinese producten Batavia.201
Met het wegvallen van de VOC en de verzwakte positie van de Portugezen was er plaats voor een
andere handelscompagnie. De EIC zal na de Chinese regimewissel zijn opwachting maken voor de
Chinese kust. Na de machtswissel breekt er met de Qing dynastie een periode aan waarin de
intercontinentale handel enorm zal toenemen. Dit heeft enkele redenen, onder andere het feit dat er
een soort van Pax Manchurica heerste op het Chinese continent. De Qing dynastie slaagt erin
enorme gebiedsuitbreidingen te boeken en een binnenlandse stabiliteit te bekomen die ook in de
Zuid-Chinese zee een belangrijke rust bracht.202 Vanaf de jaren ‘70 van de 17de eeuw komen de
eerste schepen van de EIC toe in de Chinese-Zuid-zee en zijn er in 1685 de eerste directe
handelscontacten met Kanton.
198
S. Dedoncker,. De Draak heeft honger, pp 13-14.
J. Parmentier,. Thee van overzee, p 77.
200
S. Dedoncker,. De Draak heeft honger, p 15.
201
J. Everaert, Western shipping-trade to China during the isolationism (ca.1520-1842). In: China and the west,
Proceedings of the international colloquim Brussels, 1987, pp 50-54.
202
J.Parmentier., Thee van overzee, p 78.
199
45
In 1713 verkrijgt de EIC het recht om handel te drijven vanuit Kanton.203 Dit recht was bekomen
mede dankzij de Macclesfield een Brits schip dat in 1699 een bijzonder succesvolle vaart zal
ondernemen naar Kanton. Dit opent de ogen van de directie, volgens Morse zal dit schip het officiële
startpunt zijn van de Britse handel met Kanton.204
Het wegvallen van de VOC in de Zuid-Chinese-zee regio betekent wel niet dat de EIC nog nooit
eerder in China was geweest. In 1637 hadden de Engelsen een eerste schip de Catherine koers laten
zetten richting China. Maar door de onrusten in Engeland en de concurrentie van andere Europese
compagnieën zijn er nooit regelmatige handelscontacten geweest in de daaropvolgende jaren.205
De Fransen zullen vanaf 1698 voor het eerst handel drijven met Kanton.206 Deze handel is nooit op
regelmatige basis. Ook in het eerste deel van de 18de eeuw zijn de Fransen niet in staat om meer dan
één of twee schepen per jaar naar Kanton te sturen. 207
Kort na dit handelsverdrag komen, zoals eerder al beschreven, in 1718 de eerste Oostendse schepen
toe in Kanton. Deze schepen worden in de haven van Kanton meteen opgemerkt, zo rapporteren de
Chinese handelaars rapporteren de komst van deze nieuwe schepen.208
3.3. Kanton, een complex handelssysteem gebaseerd op controle en traditie
In de 16de en 17de eeuw waren er zoals reeds beschreven handelscontacten geweest tussen Europese
schepen en China. Vaak waren deze Europese schepen vertrokken uit een andere locatie in Azië .
Slechts een beperkt aantal schepen zullen rechtstreeks uit Europa komen aanvaren.209 Het is dan ook
bijzonder interessant om te zien dat gedurende de 18de eeuw de havenstad Kanton er in zal slagen
om steeds meer en steeds grotere Europese schepen aan te trekken. Alle handelscontacten in de
18de eeuw met Europa en China verlopen via de havenstad Kanton in het zuiden van China. Dit is niet
altijd zo geweest. Net nadat de Qing dynastie aan de macht komt zullen er in 1683 vier havens open
gesteld worden voor de handel met het buitenland (Kanton, Amoy210, Ningpo en Yun Tai Shan). 211
Tussen deze vier Chinese vrijhavens zal in de daaropvolgende jaren een grote concurrentie ontstaan.
Van 1699 tot 1705 bereiken er 7 Europese schepen Amoy, 12 Ningpo en 8 Kanton. De havenstad van
Kanton zal veel inspanningen leveren om de haveninfrastructuur en hun fiscaal systeem voordeliger
te maken voor buitenlanders.212 Dit werpt dan ook snel zijn vruchten af, tegen 1703 beslist de EIC om
enkel nog handel te drijven via Kanton. Hier waren voor de EIC de beste handelsvoorwaarden te
verkrijgen. Tussen 1699-1715 had de EIC 43 schepen en de Franse compagnie 23 schepen naar
Kanton gestuurd.
203
J. Everaert, Western shipping-trade to China during the isolationism (ca.1520-1842), p 55.
H.B. Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, p 147.
205
P. Xinwei,. A monetary history of China, p 605.
206
H.B.Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, p 181.
207
L.Dermigny,. La Chine et l’Occident, p 521.
208
H.B.Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, p 163.
209
P. Xinwei,. A monetary history of China, p 605.
210
Huidige Xiamen
211
W.G. Cheong,. Hong Merchants of Canton, p 8.
212
W.G. Cheong,. Hong Merchants of Canton, p 28.
204
46
Deze cijfers bevatten ook schepen die niet rechtstreeks naar Europa terugvoeren en werden ingezet
in de intra-country-trade. Tussen 1716 en 1720 zullen de Fransen geen enkel schip meer sturen en zal
de EIC slechts 2 schepen per jaar naar Kanton sturen. We kunnen dus zeggen dat aan de vooravond
van de GIC de handel tussen Kanton en Europa niet uitgebreid was. 213
Van deze vier havens zal Kanton aan het langst eind trekken in de 17de eeuw en een monopolie
krijgen op de buitenlandse handel. De Europeaanse supercargo’s zullen wel contacten blijven
onderhouden met de andere Chinese havens. Zo zullen ze vragen aan de handelaars van Amoy om
richting Kanton te trekken. Hierdoor ontstaan er samenwerkingsakkoorden tussen de rijke families
van handelaren uit beide steden.214
In Kanton was de controle op de handel in handen van een oude en rijke familie, de Fukienese. De
handelaars uit deze familie zullen decennia lang alle belangrijke bestuursmandaten in Kanton
bemannen. Van 1700-1720 was Linqua, een handelaar met veel ervaring die vlot Portugees sprak, de
Chief Merchant in Kanton. Deze zeer aanzienlijke positie als hoogste vertegenwoordiger van de
handelaars was regelmatig in handen van de Fukienese familie.215 De andere Chief merchants waren
Suqua (1720-1725), Cudgin (1725-1728) die veel zaken deed met de Oostendse handelaars216 en
terug Suqua (1728-1740).217
Technisch gezien voeren de Europese schepen helemaal niet tot in de haven van Kanton. Er was
namelijk een lokale wet die de buitenlandse schepen verbood om aan te meren in de haven van
Kanton. 218
Op het moment dat de Europese schepen aan komen in de Zuid-Chinese-Zee zal hun eerste stop
Macao worden. Hier zullen ze voor het eerst nieuwe voorraden innemen na een maandenlange tocht
op zee. Maar nog belangrijker zijn de inlichtingen die ze daar vernemen over Kanton. Zo wordt er
gevraagd naar de politieke en economische toestand in Kanton. Nadat er inlichtingen ingewonnen
zijn vertrekken de supercargo’s alvast in kleine sloepen de Parelrivier op richting Kanton. Van Macao
was het 2-3 dagen varen tot de eindplaats voor de Europese schepen. 219
In Macao namen de schepen een lokale loods aan boord. Deze toonden hen de weg op de parelrivier
tot bij Bocca Tigris, waar de Parelrivier uitmondt in de zee.220 Verder langs de Parelrivier werden de
schepen nauwlettend in de gaten gehouden door talloze Chinese ambtenaren die het handelsverkeer
controleerden vanuit forten die gelegen waren op de hoge kliffen langs de rivier. In Macao reeds
werd er een lijst opgemaakt van alle schepen die toekwamen samen met hun cargo, bemanning en
wapenarsenaal. In Bocca Tigris aangekomen werd dit opnieuw gecontroleerd. In Bocca Tigris
kwamen Chinese ambtenaren aan boord die de schepen tot hun eindplaats vergezelden.
213
W.G. Cheong,. Hong Merchants of Canton, p 34.
W.G. Cheong,. Hong Merchants of Canton, p 34.
215
W.G. Cheong,. Hong Merchants of Canton, p 32.
216
W.G. Cheong,. Hong Merchants of Canton, p 145.
217
W.G. Cheong,. Hong Merchants of Canton, p 130.
218
P. Van Dyk,. The Canton Trade. Life and Enterprise on the Chinese coast, 1700-1845. Hong-Kong University
Press, 2005, 8.
219
P. Van Dyk,. The Canton Trade, p 11.
220
P. Van Dyk,. The Canton Trade, p 19.
214
47
Al deze maatregelen dienden om smokkel of verkoop van buitenlandse goederen langs de Parelrivier
te beletten.221
Vanuit Macao was het 100 kilometer varen tot de eindplaats van de Europese schepen. Het eiland
Whampoa, zal de ankerplaats voor de Europese compagnieën worden. Vanaf daar was het verboden
voor buitenlandse schepen om verder te varen. Whampoa lag op ongeveer 20 kilometer van Kanton.
Vanuit Whampoa had je ook geen zicht op Kanton, wat een enorm voordeel was voor de Chinezen.
Zo lag hun haven buiten het bereik van de Europese scheepskanonnen. Een ander voordeel was dat
het contact tussen de Europeanen en de lokale Chinezen hierdoor tot een minimum herleid werd.222
Eens de schepen werden ontvangen in Whampoa, dit gebeurde vaak door een heuse optocht van
Chinese jonken, werd de lading van de schepen geanalyseerd, gewogen en geïnventariseerd door
ambtenaren uit de handelshuizen van Kanton. Kanton was namelijk telkens enkele dagen voordien al
geïnformeerd over de aanwezigheid van Europese handelsschepen in de Parelrivier. Elk buitenlands
schip werd ontvangen door de Hoppo223 van Kanton. Deze politieke leider gaf de officiële
toestemming tot de handel met Kanton. De Buitenlandse compagnieën trachten steeds deze Hoppo
met veel pracht en praal te ontvangen aan boord van hun schepen. Zo werden onder andere in de
logboeken van het GIC schip de St. Elizabeth gewag gemaakt van een feestelijk onthaal van de
Hoppo.224
Vanaf Whampoa werd heel de lading op kleine scheepjes geladen richting Kanton. Langsheen dit
laatste stukje rivier waren er talloze wachthuisjes die de schepen controleerden. Ook moest elk schip
tussen Whampoa en Kanton 3 tolhuizen passeren. Voor Europese supercargo’s en officieren werd
een uitzondering gemaakt. Zij mochten met behulp van hun eigen sloep, met eigen vlag, naar Kanton
varen. Anders zou de dagelijkse heen en terugweg een kostelijke zaak worden. Het laatste tolhuis
was dit op de kade van Kanton, hier moest de belangrijke invoertaks betaald worden. 225
In Kanton hadden de supercargo’s reeds een hong gehuurd. De hong was een aanlegplaats en loods
waar men de goederen stockeerde alvorens die naar een handelaar over te brengen of terug naar
hun schip te brengen. De hongs voor de Europese handelaars lagen gegroepeerd in een voorstad van
Kanton. Er werd gezegd aan de Europese matrozen om deze hong niet te verlaten, om zo het contact
met de lokale bevolking te vermijden.226
221
P. Van Dyk,. The Canton Trade, pp 20-21.
P. Van Dyk,. The Canton Trade, p 17.
223
Persoon die al het handelsverkeer controleerde in de haven en provincie van Kanton. In: H.B. Morse,. The
gilds of China. With an account of the gild merchant or Co-Hong of Canton, Longmans, Green and Co, p 65.
224
P. Van Dyk,. The Canton Trade, p 24.
225
P. Van Dyk,. The Canton Trade, p 22-23.
226
J. Parmentier,. Thee van overzee, p 98.
222
48
Het zijn de Europese supercargo’s die de onderhandelingen voerden met lokale handelaars. Over de
hoeveelheden en maximumprijzen die ze voor Oosterse goederen betaalden in Kanton hadden ze
niet de volledige controle. Vanuit Europa kregen de supercargo’s een lijst mee met instructies227 van
hoeveelheden, kwaliteit en prijsbepalingen. Deze werden evenwel niet altijd gevolgd aangezien de
marktsituaties of oogsten op een jaar tijd fel konden veranderen. 228
Het duurde vaak enkele weken alvorens het schip was uitgeladen. De lading die vanuit Whampoa
vertrok werd meestal meteen naar de Chinese handelaars gestuurd waar deze werd geruild voor de
retourlading. Onderaan het schip kwam de ballast, meestal was dit touteonage229. Daarna mocht het
porselein komen. Vanaf november december kwam de theeladingen vanuit het binnenland toe in
Kanton, zodat ook deze kon worden opgeladen. De rest van het ruim werd opgevuld met zijde en
andere Oosterse producten.230
De theelading werd zeer vakkundig ingepakt. Zo werd alle thee in kistjes gedaan die voorzien waren
van een laagje lood. Dit zorgde ervoor dat de thee veel droger en dus veel kwaliteitsvoller bewaard
bleef. De VOC deed dit niet, zij zullen hun thee uitvoeren gewikkeld in bamboebladeren.231 Het is dan
ook niet onlogisch dat op de veilingen van de GIC kwaliteitsvollere thee werd verkocht dan in
Amsterdam.232
De haven van Kanton zal tijdens de 18de eeuw zeer snel een grote aantrekkingskracht krijgen bij de
verschillende Europese mogendheden. De haven van Kanton zal de rode loper worden voor het
Europees zilver richting China in de 18de eeuw.
3.4. Handel in Kanton tijdens de eerste deel van de 18de eeuw
In dit hoofdstuk zullen we het hebben over de in en uitgaande handelsschepen in Kanton in de
periode tussen 1700-1740. Deze periode geeft ons een goed beeld van de situatie in Kanton
vooraleer de GIC actief was en biedt ons de kans om te kijken hoe de handel in Kanton verloopt na
het verdwijnen van de GIC.
227
S.A.A./G.I.C. 5781. Instructies aan supercargo’s van de Leeuw tijger en Arent (1726) en
S.A.A./G.I.C. 5922. Instructies aan supercargo’s van Duc de Lorraine.
228
J. Parmentier,. Thee van overzee, p 100.
Waarschijnlijk een legering van zink en ijzer.
230
P. Van Dyk,. The Canton Trade, pp 30-31.
231
J. Parmentier,. Thee van overzee, p 101.
232
J. Parmentier,. Thee van overzee, p 115.
229
49
De vraag hier is waarom de Europese schepen richting China trokken? De Amerika’s hadden hun
zilver, India en de Molukken hadden hun peper, specerijen en katoen. China daarentegen had een
ander product dat in de 18de eeuw een spectaculaire opmars kende op het Europese continent,
namelijk thee. De handel in thee zal vanaf het begin van de 18de eeuw aan belang winnen in de
handel met het oosten. Het zal zo sterk stijgen dat vanaf het midden van de 18de eeuw, thee 25% van
de bedrijfsopbrengsten zal bepalen. 233
Het exportproduct bij uitstek voor de Europese compagnieën, dit geldt zeker voor de GIC, was thee.
Je had twee soorten thee groene en zwarte. Groene thee ontstaat wanneer je de theebladeren
verwarmt waardoor ze verdrogen en verschrompelen. Bij zwarte thee laat je de theebladen drogen
in de zon en dan pas branden. Tussen de groene en zwarte thee bestaan nog verschillende
onderverdelingen, al naar gelang de kwaliteit. Dit heeft te maken met de periode waarin de bladeren
geplukt zijn. De beste kwaliteitsthee wordt geplukt in April, de minste in de herfst.234
De laagste kwaliteit groene thee was singlo vervolgens had je, heysan thee en de groene thee van de
beste kwaliteit was keysers thee. De laagste kwaliteit zwarte thee was eerst anquay, vervolgens had
je nog boui235, congo, chauchon en de beste zwarte thee was pecko. De GIC kocht vooral veel Boui,
omdat deze langer kon conserveren. Een andere reden waarom er vooral Boui thee gekocht werd is
omdat dit zwarte thee is. Deze theesoort conserveert beter en neemt minder plaats in dan groene
thee, aangezien zwarte thee veel langer gedroogd is zit er minder vocht in de bladeren.236
Dat deze Chinese thee een magneet was voor de Europese compagnieën is een feit, om dat te duiden
in cijfers grijpen we dankbaar naar het cijfermateriaal dat is weergegeven door Louis Dermigny. Deze
Franse historicus zal in zijn standaardwerk een uitgebreid overzicht geven van de handelscontacten
tussen China, in het bijzonder Kanton, en de Europese compagnieën. Aan de hand van deze cijfers
van Louis Dermigny, die zijn onderzoek start in 1719 net voor de komst van de Oostendse schepen,
kunnen we een goede inleiding geven over het verloop van de handel in Kanton.
In totaal werd er in Europa 16 869 577 Oostendse pond ingevoerd tijdens de periode van 1719 tot
1728. Dit is de periode waarin ook de vendities van enkele particuliere Oostendse schepen vielen.
41,8% van de thee werd ingevoerd in Londen, 41,78% werd ingevoerd via Oostende en Brugge,
slechts 13 % in Amsterdam. De overige 3,4% werd in Frankrijk ingevoerd. Als we ons concentreren op
de topjaren, dit waren de jaren waarin de GIC actief was komen we uit op 3 662 990 lb. thee of
omgerekend 58,23% van de totale Europese thee import werd verscheept via Oostendse schepen.237
Dat de haven van Kanton steeds meer aantrek kreeg bij de Europese compagnieën leert Dermigny
ons. In zijn studie naar de scheepvaart in de voorhaven van Kanton, namelijk Whampoa geeft hij een
tabel met alle inkomende Europese schepen.
233
N. Steensgaard,. Commodities, Bullion and Services in Intercontinental Transactions before 1750, p11. En
zoals eerder al volgens J. de Vires beschreven in de tekst in Hoofdstuk 2.4. zilverstromen via de Kaap de Goede
Hoop route.
234
K. Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-35), Gent, 1972, p 75.
235
Boui, of Bouvy of Bouy (deze thee soort werd teruggevonden onder verschillende schrijfwijze)
236
K. Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-35), p 75.
237
J. Parmentier,. Vriend en Vijand, p 159. En K. Degryse,. De Oostendse Chinahandel, p 320.
50
Jaar
EIC
Aantal
1719
1720
1721
1722
1723
1724
1725
1726
1727
1728
1729
1730
1731
1732
1733
1734
1735
ton
2
4
4
3
5
1
3
1
1
4
4
5
4
4
2
2
3
660
1 504
1 697
1 301
2 154
457
1 250
376
503
1 778
1 930
2 129
1 839
1 880
925
823
1 438
Oostende
Aantal
ton
4
3
2
2
2
2
2
3
2
CDI
Aantal
1400
1100
800
1260
1500
1520
1460
2100
1540
1
400
1
750
VOC
Aantal
ton
3
1
896
558
1
600
1
1
2
2
2
2
1
1
500
550
1150
1110
1150
1150
600
600
Andere*
Aantal
ton
ton
1
1
2
2
2
1
1
300
400
700
890
990
450
550
TOTAAL
Aantal
1
2
550
700
1
1
600
500
6
10
7
5
7
3
6
4
3
5
6
10
10
9
6
5
6
Oostends aandeel
Aantal
ton
2 060
67%
68%
3499,749
30%
31%
3054,798
29%
26%
2560,54
40%
49%
3654,019
29%
41%
1977,221
67%
77%
3309,738
33%
44%
2475,937
75%
85%
2042,943
67%
75%
2278,082
2780,489
4628,618
10%
9%
4349,045
4669,687
11%
16%
3064,603
2472,998
3087,706
ton
Aanwezigheid van Europese compagnie schepen in de haven van Whampoa.
Bron: L.Dermigny, La Chine et l’occident, p521. Herwerkt door B.Kestemont
Als we deze tabel interpreteren dan kunnen we vaststellen dat Oostende een vooraanstaande rol
had wat betreft de directe handel tussen Kanton en Oostende in het begin van de 18de eeuw. Tijdens
de hoogdagen van de GIC is de compagnie ruim marktleider in Kanton. Deze cijfers ondersteunen de
stelling van Degryse, dat de GIC marktleider was op de theemarkt in Europa. Enkel de EIC kon
enigszins tippen aan de Oostendse compagnie. Het is dus geen toeval dat er 70% in 1727 en 65% in
1728 van de Europese theemarkt afhankelijk is van Oostendse schepen.
Ook na het verdwijnen van de GIC blijven verschillende Europese compagnieën richting Kanton
trekken. Van een plotse toename aan Europese schepen is in het begin van de 18de eeuw wel geen
sprake. Het zal tot eind de jaren ’40, begin jaren ’50 duren alvorens er jaarlijks 20 Europese schepen
aanleggen in Kanton. Vanaf dan gaat het wel in stijgende lijn in de jaren ’60 zijn het jaarlijks 25
schepen, 10jaar later zijn er jaarlijks meer dan 30 schepen in Kanton. Op het einde van de 18 de eeuw
meren er zelf jaarlijks meer dan 50 Europese schepen aan. 1787 wordt het topjaar met maar liefst 82
schepen.238
Zeggen dat de Oostendse compagnie het startsein heeft gegeven aan de Europese schepen om
richting Kanton te varen is te snel door de bocht. Het einde van de compagnie heeft geen
spectaculaire gevolgen voor Kanton noch voor de Europese handel in Oosterse producten. In
tegendeel de thee importen stijgen elk jaar ook na de GIC.239 Een tweede element van relativering is
dat de cijfers die hier in deze verhandeling getoond worden een herwerking zijn van die van
Dermigny. Dit wil zeggen dat er bewust informatie niet vertoond werd. Zo maakt Dermigny een
onderscheid tussen compagnie schepen die rechtstreeks handel drijven met Europa en
compagnieschepen die actief zijn binnen de intra-country-trade. In de gegevens die hierboven zijn
afgebeeld zijn dus alleen Europese schepen opgenomen die als bestemming Europa hadden. Dit is
echter perfect te verklaren door het feit dat we ons in dit onderzoek juist concentreren op de directe
handelscontacten tussen Kanton en Europa. Dit omdat de GIC zelf niet actief was in deze intracountry-trade. Blijft wel het gegeven dat zelf voor de periode tussen 1725 en 1727 enkel het
Europees intra-country schip actief was in de haven van Kanton.
238
L.Dermigny,. La Chine et l’occident, pp 521-525.
239
K.Degryse,. De Oostendse Chinahandel, p 320.
51
Dit brengt ons bij een derde bemerking die we moeten maken. In de bovenstaande tabel is nog één
reeks gegevens niet verwerkt. Dermigny geeft in zijn tabel ter illustratie ook de schepen in Whampoa
die vanuit Nagasaki aankomen. In de eerste 30-40 jaar van de 18de eeuw kunnen de Europeanen
helemaal niet op tegen deze hoge cijfers. Om een voorbeeld te geven, in het jaar dat de GIC drie
Chinavaarders uitstuurt, 1726, zullen er vier Europese schepen de haven van Kanton aandoen
tegenover 42 vanuit Nagasaki.240
Dit kadert zeer goed de context waarin de GIC schepen zich bevinden. In de haven van Kanton zijn de
Oostendse maar één van de vele. Als we enkel naar de aanwezigheid van Europese schepen kijken
kunnen we zeggen dat de GIC toch aardig vertegenwoordigd is en op gebied van de directe EuropaKanton vaart zijn ze jaren marktleider.
3.5. Zilverimporten in China
China zal zich in de loop van de 18de eeuw verder ontwikkelen, de economie en de handel nemen
toe. De vraag naar zilver in China neemt niet af, in tegendeel. China zal tijdens de 18 de eeuw meer
Europese handelsschepen ontvangen dan de voorbije eeuwen samen. Zilver zal hierin lange tijd het
belangrijkste importproduct zijn. In dit hoofdstuk zullen we proberen een overzicht te geven van het
cijfermateriaal dat is teruggevonden in de literatuur wat betreft de zilverimporten in China. We
concentreren ons hierbij, zoals eerder al gezegd, op de handel met Kanton tijdens de eerste 30-40
jaar van de 18de eeuw. Omdat het in deze periode was dat de GIC actief was in Kanton.
Er moet wel meteen gezegd worden dat het enorm moeilijk is om te zeggen hoeveel zilver exact is
getransporteerd naar Kanton, hieronder citeren we verschillende auteurs die dit geprobeerd hebben.
Sommige doen dit, gelukkig voor ons, per jaar, per compagnie. Andere bekijken dit veel algemener
en berekenen het over een periode van enkele jaren en maken geen onderscheid tussen de
verschillende compagnieën. Andere auteurs zullen lokale Chinese bronnen gebruiken, die jammer
genoeg maar zeer gefragmenteerd zijn overgebleven.
240
L.Dermigny,. La Chine et l’occident, p 521.
52
Zo hebben we het werk gevonden van Fu Lo-shu, die originele Chinese brieven aan de keizer vertaald
heeft. Deze brieven tonen ons meteen de moeilijkheid en onzekerheid waarin dit onderzoek zich
bevindt. Zo schrijft de Vicekoning van Liang-Kwang241 aan de keizer van China (Keizer Yung-cheng) op
5 september 1725 dat er 10 buitenlandse schepen zijn toegekomen in de haven van Kanton.
“Op de 4de,5de en 15de dag van Juni zijn er 3 Engelse schepen toegekomen in de haven van
Kanton met munten, wol producten, long ells.242. Op de 4de dag van Juli komt er een Frans
schip toe, met munten, Dutch Camlets243,en long ells. Op de 17de dag van juli een Engels schip,
vervolgens een schip van Ka-Sha en één van Batavia. Op de 18de dag een schip van La-pa-ssu
en op de 28ste dag 2 handelsschepen van Engeland geladen met peper, sandalhout, lood,
buitenlandse munten,…” 244
Deze brief is vreemd omdat ze niet klopt met de Europese archiefgegevens die wij ter beschikking
hebben. Ook Fu merkt dit op en zegt dat er volgens de Europese bronnen maar drie schepen van de
EIC actief waren in Kanton, terwijl het volgens deze brief zeker 6 zijn geweest.245 Aan de lading
kunnen we wel zien dat de 3 eerste Engelse schepen afkomstig waren uit Europa, aangezien ze enkel
munten en wolproducten meehadden. Ook het Franse schip komt voor in de gegevens die Dermigny
ons geeft.246 Maar over de 3 andere Engelse schepen zijn er geen gegevens terug te vinden. Twee
hiervan zijn waarschijnlijk intra-country-trade schepen aangezien er peper en sandalhout aanwezig
was. Dit wijst nog maar eens op de moeilijkheden en de onvolledigheden die er in dit onderzoek zijn.
Ook Xinwei zal zich wagen aan het berekenen van de zilverstromen van de Europese compagnieën.
Volgens hem is in de periode waarin de compagnieën aanwezig zijn de totale hoeveelheid
geïmporteerd zilver gelijk aan 2.274 ton. Xinwei is wel duidelijk dat deze gegevens niet compleet zijn.
Aangezien er voor de EIC, 20 jaar archief (1754-1774) verloren zijn gegaan. 247
jaren
1691-1700
1701-1710
1711-1720
1721-1730
1731-1740
1681-1833
Zilver
(ounce troy)
140 840
775 206
6 358 250
2 304 147
646 622
70741088
Zilver
(kg)
4 528
24 923
204 422
74 080
20 789
2 274 379
Jaarlijkse
zilverstromen
(kg)
453
2 492
20 442
7 408
2 079
14 963
Zilverstromen van de Europese compagnieën richting Kanton. Herwerking van de gegevens van Xinwei.
Bron: P. Xinwei,. A monetary history of China, pp 756-757.
241
Gebied in het zuidoosten van China dat de provincies Guangdong en Guangxi bevat. Gebied waar ook
Kanton deel van uit maakt.
242
De betekenis van long ells. is niet meteen duidelijk,
Volgens, D. Lysons, L Lysons,. Manufactures, Magna Britannia: volume 6: Devonshire (1822), pp. CCXCVIIICCCVI. URL: http://www.british-history.ac.uk/report.aspx?compid=50560, geraadpleegd op: 24 Juli 2014. heeft
het iets te maken met de wolindustrie. En zou het een soort wollenstof zijn.
243
Vermoedelijk een stuk stof of kussen van pels of bont.
244
Eigen vertaling van deel van een brief van 5 september 1725 naar Keizer Yung-cheng die verschenen is in:
L. Fu,. A documentary chronicle of Sino-Western relations (1644-1820), The University of Arizona Press, Tucson,
1966, pp 141-142.
245
L. Fu,. A documentary chronicle of Sino-Western relations, p 506.
246
L. Dermigny,. La chine et l’occident, p 521.
247
P. Xinwei,. A monetary history of China, pp 756-757.
53
Xinwei zal het ook ruimer bekijken en de totale zilverstroom richting China bereken en zo vermoedt
hij dat er in China 8.323–8.976ton zilver ingevoerd wordt in de periode tussen 1719-1823. Hij
bekomt dit cijfer door zowel de Europese compagnieën, pacotilles, Intra-country-trade en de handel
via het Portugese Macao en Batavia te bekijken.248
Naast Xinwei zijn er nog auteurs die zich aan een schatting gewaagd hebben. Vooral de ontbrekende
gegevens van de EIC veroorzaken onenigheid. Volgens Minn249, geciteerd in Dermigny, heeft de EIC
voor 150 miljoen piasters vervoert naar het oosten, 50% kwam volgens hem terecht in China. In de
103 jaar waarin hij dit situeert zou de EIC jaarlijks voor meer dan 20 ton zilver rechtstreeks vanuit
Engeland getransporteerd hebben. Minn berekent enkel de directe zilverstromen vanuit Engeland
naar Kanton.250
Dermigny is niet akkoord met het percentage dat Minn gebruikt. Hij zal de gegevens van Minn
herwerken. Zo berekent Dermigny dat de EIC gemiddeld 32,38% van zijn zilver naar China
verscheept. Hierdoor komt Dermigny uit op een getransporteerde hoeveelheid zilver van meer dan
46 miljoen piasters of 1.307 ton. Doordat de jaartallen van Minn en Dermigny niet overeenstemmen
heeft Dermigny zijn gegevens moeten herwerken, hierdoor zijn we te weten gekomen dat de EIC
volgens Minn tussen 1708-1719 voor 5,6 ton zilver importeert.251 Ondanks de gemaakte
aanpassingen zijn de schattingen van Minn volgens Dermigny te groot en incorrect. Dermigny komt
na enkele correcties op de cijfers van Minn uit op een rechtstreekse zilverstroom vanuit Engeland
naar China van 1.461ton. Een verschil van meer dan 600ton.252
Zilverstromen naar CHINA door de EIC
Minn (1719-1823) EIC naar Azië
Minn (1719-1823) EIC enkel naar China
Minn, Dermigny (1708-1801) zonder intra-country-trade
Minn, Dermigny (1719-1801) zonder intra-country-trade
Minn, Dermigny (1708-1719) zonder intra-country-trade
Dermigny (1708-1801) met intra-country-trade
Dermigny (1708-1801) zonder intra-country-trade
Bron:
L. Dermigny,.
Chine et l’Occident, pp 736-737.
Zilverstromen
naarLaChina
Yu (1700-1827) alle zilverstromen
Yu (1700-1751) alle zilverstromen
Dermigny (1700-1827) alle zilverstromen
Dermigny (1700-1751) alle zilverstromen
248
piasters
150 000 000
75 000 000
48 511 868
46 138 576
2 373 292
58 306 846
51 573 460
£
Tael
kg
kg/jaar
37 500 000 112 500 000 4 250 250 41 265
18 750 000 56 250 000 2 125 125 20 632
12 127 967 36 383 901 1 374 584 14 623
11 534 644 34 603 932 1 307 337 15 751
593 323
1 779 969
67 247
5 604
14 576 712 43 730 135 1 652 124 17 576
12 893 365 38 680 095 1 461 334 15 546
247 507 878
68 037 281
250 932 016
40 621 766
61 876 970 185 630 909 7 013 136
17 009 320 51 027 961 1 927 836
62 733 004 188 199 012 7 110 159
10 155 442 30 466 325 1 151 018
54 790
37 074
55 548
22 135
P. Xinwei,. A monetary history of China, pp 756-757.
249
Het werk van Minn werd niet geraadpleegd; C.Minn.,Indian Trade and Bullion Import in the 18th
Century,Calcutta, 1904.
250
L. Dermigny,. La Chine et l’Occident, p 736.
251
L. Dermigny,. La Chine et l’Occident, pp 736-737.
252
L. Dermigny,. La Chine et l’Occident, p 737.
54
Dermigny citeert nog een tweede auteur, Yu Xi-Kiong. Zij zal een volledige schatting maken van de
zilverstromen richting China. Dit betekend dat ze naast de EIC ook andere Europese compagnieën
alsook de intra-Country-trade,in haar resultaten opneemt. Yu splitst haar schattingen op in drie
periodes, in deze verhandeling is enkel de eerste periode en het totaal opgenomen. De totale
geïmporteerde hoeveelheid zilver in de schattingen van Yu (7.013ton) ligt niet zo ver van de
schattingen van Dermigny (7.110ton). Maar er zijn wel zeer grote verschillen tussen de beide auteurs
in de drie periodes die Yu vooropstelt. Vooral de eerste periode die Yu behandelt, interesseert ons.
Tussen 1700-1751 schat Yu de geïmporteerde hoeveelheid zilver op 1.927ton, terwijl de schattingen
van Dermigny veel lager zijn met 1.151ton.
Zilverstromen naar China
Yu (1700-1827) alle zilverstromen
Yu (1700-1751) alle zilverstromen
Dermigny (1700-1827) alle zilverstromen
Dermigny (1700-1751) alle zilverstromen
Bron: L. Dermigny,. La Chine et l’Occident, p737.
piasters
247 507 878
68 037 281
250 932 016
40 621 766
£
Tael
kg
kg/jaar
61 876 970 185 630 909 7 013 136 54 790
17 009 320 51 027 961 1 927 836 37 074
62 733 004 188 199 012 7 110 159 55 548
10 155 442 30 466 325 1 151 018 22 135
3.6. Zilverimporten van de EIC richting China
Uit de gegevens van Dermigny blijkt ook dat naast de GIC ook de EIC actief was in de eerste twee
decenia van de 18de eeuw. Het lijkt ons dus nuttig om ook de Engelse zilverimporten eens in detail te
gaan bekijken. Dit is echter geen evidentie, zoals gebleken is uit bovenstaand hoofdstuk zijn het
vooral de zilverstromen van de EIC die voor discussie zorgen binnen de historiografie.
We zullen een poging ondernemen aan de hand van het werk van de reeds eerder Morse, die jaar
per jaar een inventaris probeert op te maken van de EIC schepen richting het Oosten. Deze
informatie is niet volledig maar geeft ons een beeld van de EIC schepen richting Kanton. Ook neemt
hij de contacten op die de EIC schepen hadden met andere Europese schepen in de haven van
Kanton. In 1722 meldt de EIC zo dat er een klein Oostends en Frans schip in de haven van Kanton
liggen.253 Hieronder proberen we een overzicht te geven van de EIC schepen en hun ingevoerd zilver
in Kanton.
In 1723 komen vier schepen vanuit Engeland aan in Kanton, met een totale cargo van 129.974 pond.
Volgens Morse is 90% hiervan zilver. Dit maakt dus een zilver lading van 350.930 tael ofwel meer dan
13 ton aan zilver. Op het moment dat deze schepen de haven van Kanton binnenvaren zijn er al 2
Oostendse schepen aanwezig met een cargo van ongeveer 100.000 pond, of een equivalent van
meer dan 11 ton zilver.254
253
254
H.B. Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, p 174.
H.B. Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, pp 176-178.
55
Het werk van Morse kampt jammer genoeg met dezelfde problemen als Dermigny en Xinwei. De
gegevens voor bepaalde periodes van de EIC zijn onvolledig, spijtig is dit ook het geval voor de
periode tussen 1724-1728. Morse probeert elke keer het aantal schepen en hun cargo te schetsen
maar voor 1725,’26 en ’28 beschikt hij over weinig bronnenmateriaal. Toch proberen we op de
weinige gegevens die we gekregen hebben een schatting te maken van het ingevoerde zilver van de
EIC.255
In de periode tussen 1724-1727 zijn er zes EIC schepen richting Kanton gevaren. Dit zijn enkel de
schepen die een directe vaart hadden naar Engeland.256 Deze schepen hadden een tonnage van in
totaal 2465 ton. We zijn zeker dat er 9,1 ton zilver getransporteerd is in het jaar 1725. Over de
overige drie jaar hebben we geen zekerheid. Hierbij moeten we gebruik maken van alternatieve
gegevens en schattingen.
We weten dat in het jaar 1724 de Macclesfield, een schip van 450 ton, bij de verkoop van zijn lading
124.969 tael heeft opgebracht.257 Als we dit omrekenen komen we uit op 4,7 ton zilver. Dit is
waarschijnlijk een te grote hoeveelheid. We zien dat er in de EIC schepen uit 1725 van gelijkaardige
grote van ongeveer 4 ton zilver zit. De overige 0,7 ton zou te verantwoorden zijn door de verkopen
van andere cargo in Kanton. De EIC stuurde namelijk niet alleen zilver naar Kanton.258 Volgens Morse
bezat ook de Townshend in 1726 voor ongeveer het zelfde bedrag aan zilver.259 Als we ook aan de
Prince August, die iets groter is, een zilverlading van 4 ton toeschrijven komen we uit op een totaal
van meer dan 21 ton.
Jaar
Schip
Capacitait (ton) Zilver lading (tael) Zilver kg
450
4 000
Macclesfield
450
4 000
1725
3
1230
241 746
9 133
Princess Emilia
350
29 709
1 122
Caesar
430
105 930
4 002
Houghton
450
106 107
4 009
1726
1
370
4 000
Townshend
370
4 000
1727
1
495
4 000
Prince August
495
4 000
Totaal
2 545
21 133
Bron: B. Kestemont, schattingen van de ingevoerde hoeveelheid zilver van de EIC. Herwerkte gegevens van H.B.Morse., The
Chronicles of the East India Company Trading to China, p 308.
1724
1
255
H.B. Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, pp 176-185.
Zie bijlage 6: De zilverstromen van de EIC richting Kanton volgens H.B. Morse
257
H.B. Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, p 178.
258
Zie Bijlage6 , schip de Walpole uit 1723, deze heeft een scheepslading van 36 888 pond, het zilver
vertegenwoordigd hier 34 000pond van.
259
H.B. Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, pp 182-183.
256
56
Een verdere analyse van de cijfers van Morse leert ons dat het jaar na de opschorting van de GIC de
Engelse compagnie meteen alles zal inzetten op de Chinahandel. Na de vier eerder rustige jaren
tussen 1724-1727 zal de EIC in 1728, 1729, 1731, 1732 elke keer vier schepen richting Kanton sturen,
in 1730 zijn het er zelf vijf.260 Hiermee heeft de Engelse compagnie het aandeel dat de GIC bekomen
had meteen overgenomen. De EIC moest vanaf 1728 wel rekening houden met de Franse en de
Nederlandse compagnie die jaarlijks gemiddeld twee schepen richting Kanton stuurden op het einde
van de jaren ’20. Na de opschorting van de GIC lijkt het erop dat naast de EIC en de twee andere
grote Europese compagnieën de interesse in China terug is. Ze moeten hierbij maar in mindere mate
rekening houden met de Deense en Zweedse compagnie, die in de jaren ’30 van de 18de eeuw hun
opwachting maken in de Parelrivier. 261
260
261
H.B. Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, p 308.
L.dermigny,.La Chine et l’Occident, p 521.
57
Deel 4: Oostends zilver naar China
4.1. De Oostendse zilverlading
In dit hoofdstuk zal een overzicht gegeven worden van de hoeveelheid zilver die verscheept werd
vanuit Oostende naar Kanton. Om dit goed te begrijpen zullen we eerst het uitredingsproces
bespreken. We volgen het proces die de compagniedirecteuren namen van de aankoop van het schip
tot vertrek. In deze verhandeling concentreren we ons niet op wat terug komt naar Oostende maar
wel op de lading die daar vertrekt. We weten al uit deel één dat dit voornamelijk zilver is. Hoe dat
zilver in de Oostendse schepen terechtkwam en hoeveel zilver er juist verscheept werd wordt in de
volgende hoofdstukken besproken.
De voorbereidingen van de reizen gebeurden elke keer met veel zorg en bedachtzaamheid. Men wist
uit ervaring hoeveel cargo, voedsel, drank, manschappen er nodig waren voor reizen naar China of
Bengalen. We zullen dan ook deze punten behandelen met een diepere focus op de zilverladingen
die de GIC aankocht en naar het oosten verscheepte. Hierbij zullen we nauwgezet de waarde van het
zilver in het oog houden.
4.2. Methodologie
Door het rijke GIC archief zijn we zeer goed op de hoogte van de zilverladingen en de cargo waarmee
de schepen naar het oosten vertrokken. Dit komt omdat er gedetailleerde zilverregisters werden
bijgehouden. In deze registers kan je kopieën terugvinden van de oorspronkelijke rekeningen en
facturen van de aankopers in Antwerpen, Londen en Amsterdam, alsook van de gedetailleerde
zilverladingen per schip.262 Met behulp van deze bronnen kan er een goed overzicht gemaakt
worden van de zilverlading aan boord van elk schip. Daarin is in detail te zien hoeveel zilver en welke
muntsoorten er precies in elk GIC schip aanwezig was en dus ook vervoerd werden door de
compagnie.
Het is niet de eerste keer dat het zilverregister en journaelboecken in historisch onderzoek als bron
gebruikt worden. In de literatuur is al meermaals gebruik gemaakt van deze documenten. Maar de
manier en het doel van de studie van het zilverregister was wel elke keer anders. Het zilver was nog
nooit het studieobject op zich. Telken het zilver bestudeert werd in historisch onderzoek was dit als
onderdeel om de kostenstructuur van de compagnie in kaart te brengen. Hierdoor kon men de
bedrijfswinsten of rendementen berekenen. Iets wat uitvoerig gedaan is door Huisman, Parmentier,
Degryse,…
262
S.A.A./GIC#5720 Silverboeck. Rekenboek van de vaatjes zilver op de schepen geladen.
58
Omdat we ons in dit onderzoek focussen op het Oostends zilver zullen we dit zilverregister intens
bewerken en gebruiken. Zo was het mogelijk om een duidelijk beeld te gegeven van de Oostendse
zilverstromen. Dit zal ons de mogelijkheid geven om evoluties te zien binnen de GIC zilverstromen. Is
er een verschil tussen de zilverstromen richting China en Bengalen? Welke soorten zilvermunten zijn
aan boord van de Oostendse schepen?
4.3. Het Armement
Voor we ons specifiek toeleggen op het zilver geven we een algemeen overzicht van de
voorbereidingen die elk jaar opnieuw nodig waren om een schip uit te rusten vooraleer het de reis
naar het Oosten. Het armement, zoals het bij de GIC genoemd werd, ofwel de fase waarin het schip
reisvaardig werd gemaakt, gebeurde niet door de directeurs. Hiervoor werd al tijdens de private
uitredingen gebruik gemaakt van Oostendse of buitenlandse reders. Dit waren commissarissen263 die
in naam van de investeerders zorgden dat het schip op tijd klaar was om de reis aan te vangen. Voor
deze belangrijke taak neemt de compagnie in 1723 hiervoor twee commissarissen in dienst. Jan
Albert van Cotthem en Louis Bernaert krijgen uitgebreide bevoegdheden van de directeuren.264 Deze
uitgebreide bevoegdheid komt al snel bij Bernaert alleen te liggen aangezien Van Cotthem na de
eerste uitreding van 1724 sterft. Zijn functie zal echter nooit opnieuw worden ingevuld, waardoor
Bernaert een zeer machtige positie weet op te bouwen binnen de GIC.265 Hij zal die machtspositie
bevestigen door nauwe banden met directeur J. De Pret aan te halen. Bernaert vormt zo de ogen en
oren van directeur De Pret in Oostende. Tot 1730 blijft de relatie tussen de directeuren en Bernaert
goed. Daarna zien we meer correspondentie verschijnen die de integriteit van Bernaert in vraag stelt.
Uiteindelijk komt het tot een proces tussen Bernaert en de compagnie over een betwisting van te
hoge onkostennota’s van Bernaert.266
Een grote bekommernis voor de commissarissen was het vinden van een goede bemanning. De
commissarissen stonden in voor het aanstellen van officieren, onderofficieren, ambachtslieden,
matrozen en ander personeel. De kapiteins en de supercargo’s werden met iets meer zorgvuldigheid
aangetrokken en werden door de directeurs voorgesteld. Uit deze vooropgestelde lijst moesten van
Cotthem en Bernaert de mensen aanstellen die zij geschikt achtten voor deze job. Per schip gingen er
een 90 tal mensen mee aan boord, afhankelijk van de grootte van het schip. Al de bemanningsleden
werden opgelijst in een register267, deze waardevolle bronnenreeksen bevatten veel informatie over
de herkomst, leeftijd, functie en het loon van de bemanning. Over de bemanning is uitvoerig
onderzoek gevoerd, onder meer door Degryse en Parmentier die in het verzamelwerk “Vlamingen
overzee” van Koninckx een bijdrage geschreven hebben over de kooplieden, supercargo’s en
kapiteins aan boord van GIC schepen. Via de bestaande literatuur en het bronnenmateriaal dat voor
handen is in het archief van de universiteit Gent en het stadsarchief van Antwerpen kan er een
gedetailleerde beschrijving gemaakt worden van de bemanning.
263
Soort boekhouders, secretarissen
Zij kunnen in de naam van de compagnie orders plaatsen, facturen opstellen, betalingen doen,… .
265
J.Parmentier,. De Oostendse handel op de Arabische zee en Voor-Indië(1714-1735), p 38.
266
F.Thielemans,. Louis Bernaert: Een gemiste fortuin-kans in dienst van de Oostendse compagnie (1718-1741),
Gent, pp 55-59.
267
A.U.G./Ms 2008 Livre des equipage de tous les vaisseaux equipés par la compagnie générale des Indes.
264
59
Uit deze cijfers kunnen we afleiden dat de loonmassa in absolute waarde bijna verdubbelde op vier
jaar tijd. Deze stijging is eenvoudig te verklaren doordat er steeds meer bemanningsleden werden
aangetrokken. Een logisch gevolg is dat er in 1724 drie schepen naar het oosten werden gestuurd en
vijf schepen in 1726.268
Een andere oorzaak is dat ook de tonnenmaat van de Oostendse schepen toenam.269 De
Aertshertoginne en de Concordia die alle twee in 1727 voor het eerst werden ingezet, zijn op vraag
van de compagnie gebouwd in Hamburg en hadden een laadvermogen van 600-650 ton. Terwijl de
gemiddelde GIC vaarders een tonnage van 400 ton hadden.270
Voor de bemanningsleden inscheepten kregen ze al een deel van hun loon, het handgelt. Dit was een
bedrag dat overeen kwam met 2 maanden loon. Hierna kregen ze om de 6 maand een volgende
uitbetaling van hun loon tot terugkomst in Oostende. De lonen die werden uitbetaald waren
opvallend hoger dan de lonen van andere handelscompagnieën.271 De compagnie directeuren
hadden snel door dat de kwaliteit van de supercargo’s evenredig was met het commercieel succes
van de uitreding. Er werd dus druk gemonsterd naar supercargo’s en kapiteins die reeds ervaring
hadden op de vaart naar het Oosten. Omdat ervaren personen in buitenlandse handelscompagnieën
in dienst waren moest men dus hogere lonen bieden om deze daar weg te krijgen. Zo was tijdens de
GIC periode 57% van de bemanning van vreemde origine, fransman.272 De betrekkingen tussen
Oostende en Duinkerke waren zeer goed waardoor de commissarissen vaak daar hun bemanning
gingen monsteren.
Ook voor het eten en drinken tijdens de overtocht waren de commissarissen verantwoordelijk. Deze
rantsoenen werden met de grootste precisie aangelegd. In elk contract van de bemanningsleden
stond perfect genoteerd hoeveel vlees, wijn en vis de bemanning kreeg per week.273 Het was dus
belangrijk voor Bernaert dat hij geen fouten maakte in deze berekening. De gedroogde vis kwam
voornamelijk uit Oostende zelf, de wijn uit Frankrijk en het vlees uit Gent, Brussel, Ierland en NoordFrankrijk. Tijdens de overtocht werden er nog tussenstops gehouden voor het inslaan van vers water
en fruit, vooral citrusvruchten. Zo werd er tijdens de heenreis steeds voor enkele dagen
haltgehouden op Sint Iago274 of op één van de Canarische eilanden alvorens door te varen naar het
oosten. Dit was ook de plaats waar supercargo’s en kapiteins hun eerste verslagen achterlieten die
door het brigantijn de Postillion naar Oostende werden gebracht.275
268
K.Degryse, J.Parmentier,. Kooplieden en Kapiteins: Een prosopografische studie van de kooplieden,
supercargo’s en scheepsofficieren van de Oostendse handel op Oost-Indië en Guinea. In: C.Koninckx,. Vlamingen
overzee, Collectanea Maritima, VI, 1995, pp 119-241.
269
Zie bijlage: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732)
270
J.Parmentier,. Oostende & Co: Het verhaal van de Zuid-Nederlandse Oost-Indiëvaart 1715-1735, Lubion,
2002, pp. 140-141.
271
J.Parmentier,. Oostende & Co, p 30.
272
De 56% fransen maakten deel uit van 32,9% van de bemanning op de GIC schepen met een vreemde origine.
uit: J.Parmentier,. Oostende & Co, p 29.
273
F. Thielemans,. Louis Bernaert: Een gemiste fortuin-kans in dienst van de Oostendse-Compagnie (17181741), p64.
274
Santiago, Kaapverdië
275
S.A.A./GIC#5659 correspondentie, briefwisseling Indië
60
Bernaert was een zeer toegewijd commissaris, hij hield alles zeer nauwkeurig bij. Hij stond er op dat
hij persoonlijk heel de lading controleerde als die in de schepen werd geladen. Zodat eventuele
fraude meteen kon opgemerkt worden. Zijn precisie zorgde vaak voor conflicten met de kapiteins en
de laders die op deze manier veel tijd verloren zagen gaan. Bernaerts moest hierdoor soms onder
escorte naar huis begeleid worden.276
4.4. De Heenlading, zilverlading
In dit hoofdstuk zullen we ons specifiek toeleggen op de lading die vanuit Oostende richting het
oosten vertrok. Zoals reeds gezegd speelt het zilver hierin een belangrijke rol. De GIC is namelijk de
compagnie die het hoogste percentage zilver aan boord had in vergelijking met andere
handelscompagnieën die in deze periode actief waren. Het aandeel zilver van de totale exportwaarde
bedroeg bij de GIC 98,5%. In de particuliere vooruitredingen was dit iets minder, namelijk 91,7 %. Dit
is vooral te wijten aan het feit dat er tijdens deze vooruitredingen meer Vlaamse exportproducten
aanwezig waren. Zo consulteerden de particuliere uitreders de lokale markten en lieten hun
supercargo’s ook Vlaams laken meenemen.277
Tijdens de periode van de GIC is dit niet meer gebruikelijk en zullen er naast zilver niet veel andere
producten in het ruim te vinden zijn. Het enige andere product dat elk Oostends schip aan boord had
was lood. Niet omdat er grote winsten mee te rapen vielen, maar als ballast. De scheepsruimen van
de compagnie waren bij vertrek zo leeg dat er gevaar was op kapseizen. Om meer gewicht aan boord
te laden en dus dieper in het water te liggen werd extra gewicht toegevoegd in de vorm van lood.
Indien er onvoldoende vraag was naar lood in het oosten, wat vooral in Bengalen het geval was,
werd dit gewoon terug meegenomen op de retourvaart. In China echter was er een markt voor lood
en kon deze dan ook vlot verkocht worden. In totaal werden er door de compagnie 2513 loodslakken
uitgevoerd naar Kanton, hiervan werden er 550 niet verkocht. Men kon rekenen op een gemiddelde
winst van 31,75%.278 Indien het lood verkocht werd moest men op zoek naar ander ballast.
Het gewicht van het lood werd in China vervangen door andere ballastgoederen. In de eerste plaats
was dat porselein, dit had een zeker gewicht en was bovendien ook reukloos. Dat was dan weer
belangrijk voor de theelading. Het porselein werd op de bodem van het schip gelegd en vormde zo
een reukloze en stevige bodem, hier bovenop kwam de delicate theelading. Het porselein werd door
de directeurs, supercargo’s en kapiteins beschouwt als ballast en veel minder als handelswaar. Er
werd liever meer thee aan boord gebracht dan porselein, maar vaak drongen de kapiteins aan op de
aankoop van extra porselein zodat de zeewaardigheid van het schip niet in het gedrang kwam. 279
Naast porselein werd er ook Toutonage aangekocht in Kanton, dit was een zinklegering die te
verkrijgen was in China.280
276
F. Thielemans,. Louis Bernaert: Een gemiste fortuin-kans in dienst van de Oostendse-Compagnie (17181741), p66.
277
K.Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-1735), p 315.
278
K.Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-1735), p 315.
279
K.Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-1735), p 318.
280
K.Degryse,.De oostendse Chinahandel (1718-1735), p 328.
61
Om een idee te geven over de belangrijkheid van de zilverlading die de GIC aan boord hadden,
worden hier enkele cijfers van andere compagnieën uit dezelfde periode gegeven om het verschil te
illustreren. Bij de EIC had het zilver een waarde van 80,94% van de totale export, de VOC 89,83% en
de Franse compagnie 87,35%. Dus niet alleen bij de GIC was de zilverlading belangrijk maar ook bij
verschillende andere handelscompagnieën was zilver het exportproduct bij uitstek. Al ging dit bij de
GIC nog een stap verder met 98,5% van de exportwaarde. De overige 1,5% exportwaarde aan boord
bestond vooral uit, de hierboven vernoemde, ballast, giften voor de plaatselijke leiders en
overschotjes van de scheepsvoorraden281 die verkocht werden282.
Het is dus opmerkelijk dat de GIC in vergelijking met andere handelscompagnieën geen markt zag in
het oosten voor lokale producten. Het kan niet anders dan dat ruimen van de GIC schepen relatief
leeg waren op de heenreis. Het is dan ook interessant om te kijken tegen welke voorwaarden de
compagnie dit zilver inkocht.
4.5. De zilverlading van de GIC
We weten dat zilver een enorm belangrijke rol heeft gespeeld in de mondiale handel met China. De
wereldwijde zilverstromen, die beschreven staan in deel twee, evenals het duizelingwekkende cijfer
van 98,5% zilverwaarde in de heenlading van de Oostendse schepen bewijzen dit. In dit hoofdstuk
gaan we een gedetailleerde analyse maken van deze Oostendse zilverstromen.
4.5.1. Methodologie
Om de waarde en hoeveelheid zilver te berekenen hebben we gebruik gemaakt van het silverboeck.
Dit document bevat alle facturen die zijn overgebleven in verband met de aankoop van zilver. Deze
facturen zijn ook afzonderlijk te raadplegen in de Journael en Cassa boecken van elk schip. Maar in dit
onderzoek is gekozen om enkel te werken met het Silverboeck aangezien dit om letterlijke kopieën
gaat van de originele facturen. Eventuele onduidelijkheden werden aangevuld met extra onderzoek
in de Journaelboeken283. Dit was echter niet vaak nodig, behalve dan voor het controleren van enkele
gegevens en schrijfwijzes.
281
De wijnen en oliën die verkocht werden waren niets meer dan overschotjes die overgebleven waren tijdens
de heenreis. Voorts zijn er nog de paccotilles van de bemanning maar die zijn slechts zeer gefragmenteerd
overgebleven.
282
J.Parmentier,. De oostendse handel op de Arabische zee en Voor-Indië(1714-1735), p 81.
283
S.A.A./GIC # 5527 terugvaart per uitreding en besteming. Le Marquis de Prié - Concordia (China) 21/07/1728
- 21/07/1728 ; S.A.A./ GIC # 5528 Peys - Hope (Bengalen); S.A.A./ GIC # 5530 Keyzerinne - Marquis de Prié Carolus Sextus S.A.A./ GIC # 5531 Arent - Sint-Elisabeth; S.A.A./ GIC # 5534 Leeuw - Tijger - Arent (China);
S.A.A./ GIC # 5535 Carolus Sextus – Aertshertoginne.
62
Een eerste probleem dat zich voordoet bij de zilverfacturen is de veelheid aan maatstaven en
meeteenheden. Ook de verschillende muntsoorten, met elk hun eigen waarde, maakten de
verwerking van dit zilverregister niet evident. Het zilver werd al naar gelang de oorsprong van het
factuur of de muntsoort uitgedrukt in gulden (courant of wisselgeld), Engelse ponden, Vlaamse
groten, gewicht, marken,…
De eerste stap in dit onderzoek vond plaats door het silverboeck systematisch te digitaliseren.
Hiervoor werd gebruik gemaakt van het rekenprogramma Excel. Dit betekent dat we per factuur al
de gegevens die erop vermeld waren hebben ingevuld in een groot en algemeen werkblad.284
Een tweede moeilijkheid waarmee we geconfronteerd werden is dat elke factuur anders is. Al naar
gelang de opsteller van het factuur vinden we veel of weinig informatie over de zilveraankoop terug.
Dit betekent dat er op sommige facturen bijna niets terug te vinden is over de afkomst, datum,
gewicht en soms zelf waarde van het zilver. Zo komen we in 1726 op folio 37, factuurnummer 33 een
uitgebreide aankoop van 28 zilvervaeties tegen van onder andere kronen, navaras en carambols.
Deze 28 vaeties worden verdeeld over drie schepen Leeuw, Peys en Tijger. Op de factuur staat niet
vermeld welke hoeveelheden zilver in welke schepen terechtkomen. Voor ons onderzoek was dit
onderscheid wel belangrijk. De Peys is namelijk een schip dat is uitgerust voor Bengalen terwijl de
Leeuw en de Tijger voor Kanton bestemd waren. Door gebruik te maken van overzichtspagina’s die in
het zilverregister zijn overgenomen werd ook deze moeilijkheid opgelost. Hierin staat vermeld, wel
veel minder gedetailleerd, hoeveel vaeties in bepaalde schepen terecht kwamen. Het is ook aan de
hand van deze pagina’s dat voorgaande auteurs de kostprijs van het zilver konden berekenen.285
Een derde probleem is de onvolledigheid van de facturen na de vierde uitreding. Na de opschorting
van de compagnie worden de facturen niet meer systematisch bijgehouden. Hierdoor zullen we van
de schepen onder Poolse vlag en de twee permissieschepen geen gedetailleerde beschrijving kunnen
geven. We kennen hier enkel de totale hoeveelheid zilver aan boord.286
Nadat we de informatie uit het silverboeck gedigitaliseerd hadden konden we ermee aan de slag. Dit
document was echter te onoverzichtelijk om verder mee te werken. Ook hadden we het probleem
dat de resultaten voor sommige kolommen, zoals opdrachtgever en gewicht vaak te beperkt waren.
Ook de waarde van het zilver zullen we maar op één manier weergeven in deze verhandeling, terwijl
dit in het silverboeck via verschillende valuta’s gebeurde. We hebben gekozen om de gegevens uit
het silverboeck per jaar, en dus per uitreding te bundelen.
284
Dit excel document was zo groot en onoverzichtelijk dat we gekozen hebben om slechts samenvattingen van
dit document toe te voegen als bijlagen in deze verhandeling.
285
S.A.A./GIC#5720 Zilverboeck, folio 37.
286
S.A.A./GIC#5720 Zilverboeck, folio 75-105.
63
Een volgend probleem ontstond tijdens de verwerking van de muntsoorten en de waardebepaling
van het zilver. In de facturen die opgenomen zijn in het zilverregister worden ook onkosten,
commissielonen en taksen verrekend. Waar mogelijk, hebben we dit soort onkosten uit onze
gegevens gehouden. Het doel was namelijk om de waarde van het zilver te berekenen en niet de
totale kostprijs van het zilver. Dit heeft als gevolg dat onze gegevens voor sommige jaren (17251726-1727) afwijken van de gegevens die in de literatuur en zelfs in het silverboeck zijn opgenomen.
Dit komt omdat in de jaarlijkse uitredingsoverzichten van het silverboeck er steeds de totale kostprijs
van het zilver beschreven staat (inclusief alle kosten die hierbij komen). Hierdoor komen de gegevens
uit de twee “totaalkollomen” onderaan elke samenvatting uit het silverboeck287 soms niet helemaal
overeen. Er is voor gekozen om de waarde van het zilver op twee manieren weer te geven. De eerste
manier is een optelling te maken van alle totaalbedragen per factuur, min alle onkosten. Een tweede
manier die we gebruikt hebben was om de waarde te berekenen per muntsoort. Hiervoor hebben we
gebruik gemaakt van de vaste wisselkoersen of in geval van de koloniale en de munten uitgedrukt in
marken de variabele wisselkoersen vermeld op de facturen.288
Een tweede element die het verschil tussen de beide totalen kan veroorzaken zijn afwijkingen die
veroorzaakt worden door het werken met kommagetallen, afrondingen en omzettingen van wissel
naar courantgeld. We hebben hier, in de mate van het mogelijke steeds proberen rekening mee te
houden. Zo hebben we schellingen en penningen steeds opgenomen in onze berekeningen. Voor de
verwerking hiervan is echter gekozen om deze cijfers af te ronden. Als er sprake was van courantgeld
hebben we dit steeds omgezet volgens de koers 1/1,0225.
Desalniettemin zijn er totalen die niet overeenkomen. Het verschil tussen deze totalen is wel nooit
groter dan 0,5% en kan dus worden toegeschreven aan de hierboven vernoemde elementen en niet
aan een onnauwkeurig binnen het onderzoek.
Nadat de eerste selectie van informatie gebeurd is, hebben we een algemeen overzicht gemaakt per
schip per jaar. Eens dit op punt stond hebben we in het licht van de commodity-these van Flynn en
Giraldez de waarde van het Oostends zilver omgezet in gewicht. We gebruiken hier in eerste
instantie de Tael als maatstaf, die kunnen we dan weer op zijn beurt omzetten naar killogram. Dit
omdat zilverhoeveelheden in de historiografie meestal in killogram worden uitgedrukt. Dit biedt ons
ook de mogelijkheid om het Oostends zilver te vergelijken met de mondiale zilvertsromen.
287
Zie bijlage 2-5
Wisselkoers in functie van gulden wisselgeld. Ducatons: 1/3 ; Franse kronen: 1/2,80 Carambols: 1/1,60;
Navarras 1/2,20
288
64
4.5.2. Analyse van het silverboeck voor de uitreding van 1724
De zilveraankopen voor de expeditie van 1724 staan in het silverboeck genoteerd op Folio 1-9. 289 We
vermelden wel dat de uitredingen die in het jaar 1724 allemaal zilverfacturen bevatten van het jaar
1723. Dit is logisch aangezien de schepen vertrokken in januari en februari. Het armement van de
schepen vond elke keer plaats in de herfst en winter van het vorige jaar. Opmerkelijk is dat de
leveringen zilver bijna allemaal dateren van de maand december. De periode dat het zilver dus
effectief in Oostende lag werd tot een strikt minimum herleid. Er werd ook nooit een buffer zilver
aangelegd in de haven of zilver achtergelaten. Slechts één keer is er zilver teruggestuurd.290
Vaeties
ducatons kleyne france Franse Kronen
Carambols Pilaren colonarios fijn zilver Waarde zilver (1)
SCHIP '24
36
32
31
Si nt-Ca rol us
Arent
Si nt-El i za beth
10666,6
150
10000
30000
30000
7500
21823,5
246
12500
14000
66,75
553 376
381 377
418 000
10666,6
70000
7500
34569,5
1 352 753
0
150
60000
7500 26500
246
66,75
799 377
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 2 van deze
verhandeling zijn terug te vinden. De munten worden uitgedrukt per stuk of uitgedrukt in marken zoals in bijlage 2.
(1)Het zilver wordt uitgedrukt in gulden wisselgeld
TOTAAL 1724
TOTAAL Chi na 1724
63
Als we de zilverlading van de drie schepen analyseren die de haven van Oostende verlaten hebben
zien we duidelijk dat het zilver niet gelijk verdeeld werd. De Sint-Carolus heeft de grootste
hoeveelheid zilver aan boord, het was ook het grootste schip van de drie.291 Dit is waarschijnlijk niet
de hoofdreden waarom hij het meeste zilver aan boord had. Zoals gezegd waren de scheepsruimen
helemaal niet vol bij vertrek, dus plaatsgebrek kan niet aan de basis liggen van dit verschil. De
hoofdreden is dat de Sint-Carolus de enige Bengalenvaarder was dat jaar. De directeuren
vertrouwden er op dat één groot schip voldoende Indische producten zou meebrengen voor de
Vlaamse vendities. Het zal overigens een trend zijn dat de Bengalenvaarders meer zilver per schip
aan boord hebben. Zoals reeds beschreven in een voorgaand hoofdstuk waren de kosten voor de
uitredingen naar Bengalen hoger en was er dus meer zilver nodig om de schepen gevuld te krijgen.292
Het zilver wordt getransporteerd in vaeties elk vaetie is genummerd met letters en een nummer.
Meestal worden de vaeties vermeld op de facturen wat de traceerbaarheid van de vaeties in de
schepen vergemakkelijkt. Meestal bevind zich per vaetie slechts 1 zilvermunt. Al is dat geen
zekerheid de kleine hoeveelheden zilver worden in verschillende zakken in één vaetie
getransporteerd.293
ducatons
kleyne france Franse kronen
Carambols
Pilaren
colonarios
fijn zilver
2%
0%
1%
45%
37%
0%
14%
Percentage zilvermunten aan boord van de uitreding van 1724. Het zilver wordt uitgedrukt in percenten op basis van hun waarde
uitgedrukt in gulden wisselgeld.
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 2 van deze
verhandeling zijn terug te vinden.
289
Zie bijlage 2 : Zilverboeck voor de uitreding van 1724
Zie hoofdstuk 4.5.4. Analyse van het zilverboeck 1726.
291
Zie bijlage 1: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732)
292
1.2.4. Vier expedities, 15 schepen (1724-1727)
293
S.A.A./GIC#5720 Zilverboeck, folio 7.Vaetie C. n°39 is een vaetie waar in een sack enkele baren fijn zilver
liggen in een andere sack zit voor 250 mark kleine franscen en 246 mark colonarios.
290
65
Voor het jaar 1724 wordt er maar liefst 1,3 miljoen gulden wisselgeld aan zilver richting China
verscheept. Bijna 800.000 gulden zilver komt in Kanton terecht. Van de hoeveelheid getransporteerd
zilver zijn de pilaren met 45% het best vertegenwoordigd. pilaren zijn 2 soorten Amerikaanse
munten. Je hebt piasters ofwel Spaanse matten en mexicanen. Piasters zijn munten afkomstig van de
zilvermijnen in Potosi en Lima. De tweede Amerikaanse zilverenmunt wordt zoals de naam al doet
vermoeden geproduceerd in Mexico. Via de jaarlijkse zilvervloten worden deze munten massaal
verspreid op het Europese continent. Vanuit de havens van Sevilla en Cadiz gaat het onder andere
richting de zilverbeurzen van Londen en Amsterdam. Hier zal ook de GIC het grootste deel van zijn
zilver bestellen. 294 Dit is door de onvolledigheid van het silverboeck echter moeilijk te verifiëren.
Enkel voor het de uitredingen van 1727 kunnen we een volledig overzicht geven van waar de
aankopen gebeurd zijn.295
Nederland
397 535
Londen
228 604
onbekend
726 614
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 2 van deze
verhandeling zijn terug te vinden.
(1)Het zilver wordt uitgedrukt in gulden wisselgeld
De tweede meest populaire munt voor de GIC om te exporteren in het jaar 1724 is de Colonarios.
Over deze munt hebben we weinig informatie gevonden. Zoals de naam doet vermoeden is het ook
een munt uit de Spaanse Amerika’s. Waarschijnlijk zijn de Colonarios gelijkwaardig aan de Pilaren.
Degryse verkiest om de pilaren, Mexicanen en Colonarios niet apart te benoemen. Dit komt
voornamelijk omdat hij zich gebaseerd heeft op de minder uitgebreide samenvattingen die in het
silverboeck genoteerd staan. In de facturen wordt wel een onderscheid gemaakt tussen pilaren en
Colonarios. Piasters en Mexicanen worden maar af en toe specifiek benoemt. Toch is het zeker het
vermelden waard. De administratie van de GIC vindt het nodig om te vermelden dat in 1724 enkel
colonarios worden getransporteerd naar Bengalen en niet naar Kanton. Naar China worden maar een
beperkt aantal Colonarios verscheept, de Pilaren zijn hier veel prominenter aanwezig. Uit deze
resultaten blijkt duidelijk dat de Spaans-Amerikaanse munten ruim de bovenhand halen in het
transport van zilver. Dit is niet onlogisch, zeker niet als we weten dat de Oostenrijkse overheid de GIC
verbood om inlandse munten te transporteren.296
In vergelijking met de koloniale munten zijn de Franse kronen, met een aandeel van 14%, al veel
minder belangrijk. Ook de zilveren ducatons vertegenwoordigen nooit een grote hoeveelheid in de
zilverstromen richting het oosten maar zullen wel vaak terugkomen op de schepen met bestemming
Bengalen. In 1724 en 1725 wordt praktisch dezelfde hoeveelheid ducatons meegenomen. Aangezien
we ons niet verdiept hebben in de handel met Bengalen en de literatuur weinig aandacht besteedt
aan de studie van de munten kunnen we niet met zekerheid zeggen waarom dit is. We weten wel dat
de Bengalenvaarders steeds moesten onderhandelen met lokale overheden. Het vermoeden bestaat
dat deze mooi versierde en gedecoreerde munt gebruikt werd voor het bekomen van deze
paravanahs of als geschenk aan plaatselijke leiders.
294
J. Parmentier,. Thee van overzee, pp 92-93.
Zie hiervoor hoofdstuk 4.5.5. analyse van het zilverboeck voor de uitreding van 1727.
296
J. Parmentier,. Thee van overzee, p 92.
295
66
Voorts zijn er nog twee kleine bedragen kleyne France en fijn zilver die mee gaan met de Arent
richting Kanton en als de carambols die de Sint-Elisabeth transporteert. Ook hier is het raden naar de
oorzaak, werden hiermee taksen of geschenken betaald in Kanton? Nergens in de Journaelen van de
schepen of factorijen noch in de literatuur wordt duidelijk het nut van deze sommen geld verklaard.
4.5.3. Analyse van het silverboeck voor de uitreding van 1725
De zilveraankopen voor de uitreding van het jaar 1725 staan in het silverboeck op folio 15-25. 297 Net
zoals in 1724 vertrekken ook in 1725 drie schepen naar het Oosten. De Carolus Sextus naar Bengalen,
de Keyserinne en de Marquis de Prié varen richting Kanton. Het bedrag zilver dat meegenomen wordt
is lichtjes hoger dan 1724. Het verschil van ongeveer 40.000f is volledig toe te schrijven aan de
Bengalenvaarder Carolus Sextus. Het vermoeden bestaat dat de grotere hoeveelheid zilver aanwezig
in de Carolus Sextus gewoon te verklaren is doordat dit schip veel groter was dan de in 1724
vertrokken Sint-Carolus. Het schip was dus in staat om meer goederen te transporten, vandaar dat er
ook meer zilver aan boord was. Deze veronderstelling gaat echter niet op voor de twee
Chinaschepen. De Keyserinne en de Marquis de Prié waren in staat om 125 ton meer te
transporteren dan de Arent en de Sint-Elisabeth die een jaar eerder vertrokken zijn, toch hadden ze
bijna evenveel zilver aan boord.298
Vaeties ducatons
SCHIP '25
Carolus Sextus
De Keyserinne
Marquis de prié
TOTAAL 1725
TOTAAL China 1725
52
31
28
10000
111
59
10000
0
kleyne france Franse Kronen
Pilaren Mexicanen Waarde zilver (1)
2485
6494
17300
30000 5802,05
81000
1000
7700
6000
592 491
399 150
401 223
8979
8979
111000 24102,1
111000 6802,05
13700
6000
1 392 864
800 373
K. dg
801152
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 3 van deze
verhandeling zijn terug te vinden. De munten worden uitgedrukt per stuk of uitgedrukt in marken zoals in bijlage 3.
(1)Het zilver wordt uitgedrukt in gulden wisselgeld
Toch zullen de scheepsruimen van de vier Chinavaarders goed gevuld zijn bij hun terugkeer in
Oostende. Dit kunnen we concluderen nadat we de cijfers van Degryse geconsulteerd hebben over
de Oostendse aankopen in Kanton. In 1724 bestond de lading uit Kanton voor 32% uit thee en 60%
zijde.299 In 1725 was het ingevoerde bedrag zilver gelijk, maar de retourlading zag er helemaal anders
uit. Zo werd er in Kanton met het zelfde bedrag zilver voor 54% thee aangekocht en 36% zijde. 300 De
compagniedirecteuren kozen er duidelijk voor om meer thee aan te kopen. De gemiddelde theeprijs
per picul301 was dan wel duurder dan die van zijde maar thee neemt veel meer plaats in dan zijde.302
297
Zie bijlage 3 : Silverboeck voor de uitreding van 1725
Voor de tonnenmaat van de schepen zie bijlage 1: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (17151732)
299
De overige lading was porcelein 8% en varia 0,4%.
300
De overige lading was porcelein 9% en varia 0,6%.
301
Chinese gewichtsmaat; 1 picul = 60,47 kg
302
Gem. theeprijs: 17,7 tael per picul; Gem. zijdeprijs: 4,7 tael per picul.
298
67
De twee kleinere schepen van het jaar voordien, de Arent en de Sint-Elisabeth, waren door
plaatsgebrek genoodzaakt om meer zijde aan te kopen in plaats van thee. Hierdoor voeren zowel de
twee schepen van de uitreding van 1724 als de twee grotere schepen van de uitreding van 1725
terug vanuit Kanton met volle scheepsruimen aan Oosterse goederen voor dezelfde hoeveelheid
zilver.303
ducatons
kleyne france
Franse kronen
Piasters
Mexicanen
2%
14%
22%
39%
22%
Percentage zilvermunten aan boord van de uitreding van 1725. Het zilver wordt uitgedrukt in percenten op basis van hun waarde
uitgedrukt in gulden wisselgeld.
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 2 van deze
verhandeling zijn terug te vinden.
Het bedrag van het uitgevoerde zilver in 1724 en 1725 was hetzelfde, de samenstelling van de
zilverlading daarentegen was anders. Zo vertegenwoordigen de koloniale munten de zilverlading in
1725 voor 60% , het jaar daarvoor was dit nog 82%. Het verschil wordt goed gemaakt doordat de
Chinaschepen voor meer dan 200.000 Kleyne Fance speciën vervoeren.
Een ander opmerkelijk gegeven is dat Degryse in zijn verhandeling de zilverlading van 1725 iets hoger
inschat. Het verschil tussen ons bedrag van 800.373f en dat van Degryse 801.152 is echter miniem.
De kloof van 700f is eenvoudig te verklaren. In deze verhandeling is ervoor gekozen om de onkosten
en commissielonen die op de facturen vermeld staan voor het transport en aankoop niet op te
nemen als zilverwaarden. Hieruit blijkt nogmaals dat Degryse gebruik gemaakt heeft van de
algemene overzichten en niet van de aparte facturen.304 Het was dan ook niet de bedoeling van
Degryse om de waarde van het zilver te achterhalen maar de uitredingskosten te bepalen. Dit is één
van de redenen waarom in deze verhandeling gebruik is gemaakt van eigen onderzoek naar de
Oostendse zilverladingen. Doordat Degryse weinig aandacht besteedt aan het zilveronderzoek
hebben we een vergissing in zijn verhandeling kunnen vaststellen. Degryse meent dat er in 1725
121.000 Franse kronen naar China getransporteerd werden. In ons onderzoek komen we maar op
111.000 Kronen. We hebben echter nergens in de facturen noch in de jaaroverzichten de overige
10.000 Kronen teruggevonden. Doordat Degryse de waarde van deze Kronen niet berekend heeft,
zoals wij wel gedaan hebben, heeft hij deze vergissing niet opgemerkt.305 Waarschijnlijk is dit dus een
vergissing bij het overnemen van de gegevens uit het silverboeck.
303
Voor de thee en zijde prijzen zie: K.Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-1735), pp 316-317; Voor de
geïmporteerde hoeveelheid oosterse goederen zie : K.Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-1735), p 315.
304
In het Silverboeck staan per uitreding algemene overzichten opgenomen van de hoeveelheid zilver aan
boord, deze zijn echter veel minder gedetailleerd. Voor 1724 zie in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck folio 11-14.
Voor 1725 zie in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck folio 27-30. Voor 1726 zie in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck folio
77-78. Voor 1727 zie in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck folio 83-84.
305
De wisselkoers voor Franse kronen is 2,8. Dus 10.000 Franse kronen hebben een waarde van 28.000f.
68
4.5.3. Analyse van het silverboeck voor de uitreding van 1726
De zilveraankopen voor de uitreding van het jaar 1726 staan in het silverboeck op folio 31-40. 306
Alvorens we verder kunnen gaan met de analyse van de zilverlading uit 1726 moeten we enkele
elementen uit bijlage 4 verklaren. Zo is er in de bijlage een gekleurde en ongenummerde rij
opgenomen, na factuur 26. Dit komt omdat deze hoeveelheid zilver 4.000 marken pilaren en
Mexicanen in eerste instantie niet opgeteld staan in de som van deze factuur. Tijdens het transport
op zee is er iets misgelopen met de vaeties waarin dit zilver zat. Hierdoor hebben ze deze 4.000 mark
moeten herverdelen over enkele andere vaeties. Door deze aparte behandeling in het silverboeck
vonden we het nodig deze gegevens apart te vermelden.307
Een tweede element dat om verduidelijking vraagt is de laatste factuur voor de uitreding van 1726.
Vlak voor de afvaart van de schepen werd er voor 20.490 Franse kronen teruggestuurd naar de
leverancier. Dit wijst erop dat in de haven van Oostende Bernaert oordeelde dat er genoeg zilver aan
boord van de schepen was.
Vaeties Kleyne france Engelse spec Kronen
Carambols Pilaren
Navaras
Mexicanen Waarde zilver (1)
SCHIP '26
Peys
24
99000
1000
11000
546 117
Hoop
26
10575,5
8700
442 492
Tijger
19
435,5
37500
60000
2976
23336
905,5
335 409
Leeuw
15
138
1097
40500
3400
4000
328 703
Arent
18
8000
4505,2
285 600
TOTAAL 1726
102
573,5
1097
177000
60000
25951,5
23336
29110,7
1 938 322
TOTAAL China 1726 52
574
1 097
78 000
60 000
14 376
23 336
9 411
949 712
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 4 van deze
verhandeling zijn terug te vinden. De munten worden uitgedrukt per stuk of uitgedrukt in marken zoals in bijlage 4.
(1)Het zilver wordt uitgedrukt in gulden wisselgeld
Dat er meer dan genoeg zilver aan boord van de schepen lag blijkt uit bovenstaande gegevens. Nooit
zal de compagnie zoveel zilver richting het oosten gestuurd hebben als in de winter van 1726. Bijna
twee miljoen gulden aan zilver moeten de compagnieschepen van de rijkste lading ooit in zijn
geschiedenis voorzien. De grote van de zilverlading is te verklaren doordat in het jaar 1726 twee
schepen vertrekken richting Bengalen en drie schepen uitvaren naar Kanton. Hierdoor stijgt de
zilverlading met 600.000f van 1,4 miljoen gulden in 1725 naar bijna 2 miljoen gulden in 1726. Toch
was maar 150.000f van die 600.000f bestemd voor China. Het overgrote deel werd verscheept met
het tweede schip naar Bengalen. Hierdoor wordt duidelijk waarom de Arent maar zo een beperkte
zilverlading aan boord heeft.
306
307
Zie bijlage 4 : Silverboeck voor de uitreding van 1726
Voor de verwijzing naar deze 4000marken zie S.A.A./GIC#5720 Silverboeck folio 89-90.
69
Als we de zilverlading in detail bestuderen zien we dat de compagnie geen ducaten meer
transporteert richting Bengalen. Wel zal de compagnie voor de eerste keer navaras aan boord halen.
Deze Spaanse zilvermunt heeft een hoog zilvergehalte en zal zeer geapprecieerd worden door de
Chinezen.308 Deze muntsoorten vormen samen met de kleyne Franse en Engelse speciën wel maar
10% van de zilverlading. Het percentage koloniale munten is net als de Franse kronen ongeveer van
dezelfde orde als het jaar voordien.
kleyne france
Engelse spec.
1%
Franse Kronen Carambols
1%
26%
Pilaren
5%
Navaras
30%
Mexicanen
3%
34%
Percentage zilvermunten aan boord van de uitreding van 1726. Het zilver wordt uitgedrukt in percenten op basis van hun waarde
uitgedrukt in gulden wisselgeld.
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 4 van deze
verhandeling zijn terug te vinden.
4.5.4. Analyse van het silverboeck voor de uitreding van 1727
De zilveraankopen voor de uitreding van het jaar 1727 staan in het silverboeck op folio 41-73.309 De
zilverfacturen voor deze uitreding zijn de meest uitgebreide. De gegevens zijn zo goed als compleet.
In dit jaar werd duidelijk op een andere manier gewerkt. Deze keer werden de facturen opgemaakt
per schip. Enkel factuurnummer 61 bevat nog zilver voor meer dan één schip.
Vaeties Kronen
Carambols Pilaren
Navaras Mexicanen Waarde zilver (1)
SCHIP '27
Carolus Sextus
23
8 920
10 897
464 681
Aertshertogine
41
128 392
9 867
18 000
628 209
Concordia
23
52 821
3 000
933
9 000
429 867
Marquis de Prié
18
24 185
3 300
4 059
12 000
5 098
312 645
Totaal 1727
105
206 313
3 300
15 679
30 933
23 048
1 835 402
TOTAAL China 1727
41
77 006
3 300
7 059
12 933
14 098
742 512
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 5 van deze
verhandeling zijn terug te vinden. De munten worden uitgedrukt per stuk of uitgedrukt in marken zoals in bijlage 5.
(1)Het zilver wordt uitgedrukt in gulden wisselgeld.
De zilverhoeveelheid van 1727 is 100.000f minder dan het vorige jaar. Dit verlies komt helemaal op
de rekening van de Chinavaarders terecht. De schepen naar China verliezen verder terrein in
vergelijking met de Bengalenvaarders. De Carolus Sextus en de Aertshertogine hebben een
zilverlading ter waarde van bijna 1,1 miljoen gulden. Terwijl de twee Chinavaarders slechts 742.512f
zilver verschepen. Het lijkt een vreemde beslissing te zijn geweest van de directeuren om steeds
minder zilver naar China te sturen, zeker omdat de winsten jaar na jaar stegen. Waren ze bang voor
een oververzadigde markt? Het blijft een open vraag, ook de literatuur kon hieromtrent geen
uitsluitsel geven.
308
309
K.Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-1735), p 71.
Zie bijlage 5 : Silverboeck voor de uitreding van 1727
70
Waar we wel zekerheid over kunnen geven is dat de Franse kronen steeds aan belang lijken te
winnen. Het aandeel van de Franse munt komt in 1727 op gelijke hoogte als de 2 koloniale
muntsoorten. Vooral in de handel naar Bengalen winnen ze aan belang. Ook nu zijn er weer
carambols bij de zilverlading naar Kanton. Ze spelen van geen belang voor de zilverlading maar
moeten toch een bepaald nut gehad hebben in Kanton.
Franse kronen
Carambols (St)
Pilaren (4)
Navaras (st)
Mexicanen (4)
31%
0%
33%
4%
32%
Percentage zilvermunten aan boord van de uitreding van 1727. Het zilver wordt uitgedrukt in percenten op basis van hun waarde
uitgedrukt in gulden wisselgeld.
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 5 van deze
verhandeling zijn terug te vinden.
Door de volledigheid van de facturen die zijn opgesteld voor de uitreding van 1727, beschikken we
over een bijna complete lijst van de locaties waar het zilver vandaan kwam alsook bij welke
zilverhandelaars ze hun bestellingen gingen plaatsen. Zo is hieronder te zien dat veel van het zilver in
België310 besteld werd. De reden hiervoor kan wel eens de strenge winter van 1726 zijn. Huismans
beschrijft in zijn werk dat door de vrieskou het bestelde zilver niet tijdig in Oostende zou geraken.
Hierop werd voor 300.000f-400.000f zilver vanuit het achterland aangevoerd richting Oostende. Deze
bewering van Huisman werd ook overgenomen door Degryse, al wijst die erop dat hierover nergens
briefwisseling is teruggevonden. Aan de andere kant lijkt de bewering van Huisman overeen te
komen met de data waarop de facturen in België zijn gemaakt. De schepen zijn dat jaar vertrokken
op 23 januari en pas op 2 en 8 januari wordt er door de compagnie nog gezocht naar extra zilver. Zo
wordt op 2 januari nog iets meer dan 100.000f aan zilver gezocht in Gent. Zes dagen later, twee
weken voor de afvaart wordt een bedrag gefactureerd van 150.000f te Luik. In de laatste weken voor
de afvaart wordt er voor 250.000f aan voornamelijk kronen en navarren aangekocht. Heel dit bedrag
was bestemd voor de Chinavaarders. Maar deze vermoedens kunnen niet bevestigd worden.311
Nederland
758 258
Londen
245 884
België
onbekend
804 105
27 155
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 5 van deze
verhandeling zijn terug te vinden.
(1)Het zilver wordt uitgedrukt in gulden wisselgeld
Dat veel van het Oostendse zilver vanop de zilvermarkten van Amsterdam zijn weg vond richting
Oostende is duidelijk. Londen zal een veel bescheidener rol krijgen. Vanuit Londen wordt er vooral
zilver verhandeld via George Filsgard-Woodwards. Als er handel wordt gedreven via Amsterdam
wordt er bijna steevast gebruik gemaakt van het wisselkantoor van Jean Cossart & Bouwer.
310
311
Er is gekozen voor België als naamgeving in deze tabel in plaats van de Zuidelijke-Nederlanden.
M.Huisman,. La Belgique comerciale, p 376-377; K.Degryse, De Oostendse Chinahandel (1718-35),pp 71-72.
71
4.5.5. Analyse van het silverboeck voor de smokkelschepen en permissieschepen
Vanaf de uitreding van 1727 verliest het silverboeck zijn betrouwbaarheid en volledigheid. Er worden
geen volledige scheepsladingen meer opgegeven en ook de facturen worden te gefragmenteerd
waardoor een betrouwbare analyse niet mogelijk is. Voor de smokkelschepen onder Poolse en
Pruisische vlag is dit logisch aangezien er een zekere geheimhouding in stand moest gehouden
worden.312 Voor de twee permissieschepen beschikken we over iets meer cijfermateriaal in het
Silverboeck maar nog steeds geen volledige cijfers. Voor het berekenen van de zilverwaarde voor
deze twee schepen hebben we ons moeten beroepen op de journaelboecken.313
Aangezien de twee schepen uit 1728 geconfisqueerd werden voor ze in Bengalen toekwamen
kunnen we deze buiten beschouwing laten voor de verhandeling.
Ook over de twee andere smokkelschepen in 1730, die in Cadiz voorbereid werden voor de vaart
richting het Oosten is veel onzekerheid. Degryse heeft aan de hand van de verkopen een schatting
proberen te maken en komt zo uit op een zilverlading van 294.232f, wat relatief weinig is voor een
schip van 400 ton maar wel binnen dezelfde orde valt als de Arent in 1726.314
Voor de twee permissieschepen hebben we via het silverboeck en de Journaeboecken een poging
ondernomen om de zilverlading samen te stellen. Er zijn maar weinig details overgebleven maar toch
lijkt onze poging geslaagd. Degryse komt uit bij een bedrag van 416.097f zilver richting Kanton. Als
we echter de berekening willen verifiëren met de muntsoorten die Degryse opgeeft klopt dit bedrag
niet. Het bedrag dat gegeven werd door Degryse is duidelijk het bedrag dat ook vermeld staat in de
Journaelboecken. Wij komen met onze alternatieve berekeningen aan een totaal van 417.146f. Dit
bedrag is berekend aan de hand van het pilaren/gulden ratio van 1/23 wat vrij hoog is. Als we dit
berekenen aan een ratio van 1/22,75 krijgen we een bedrag van 416 146f. Wat wijst op de
correctheid van ons aantal munten.
Franse Kronen
SCHIP '32
Concordia
Hertog van Lorreynen
Totaal 1732
Totaal China 1732
totaal China 1732*
15750
107250
123000
107250
300300
Carambols Navaras Pilaren Mexicanen Waarde zilver (1)
45000
14062,5
1066,6
59062,5
1066,6
14062,5
1066,6
22500 2346,52
3789
4000
7789
4000
92000
374
374
0
533 745
416 097
949 843
416 097
417 146,52
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck; S.A.A./ GIC # 5523; GIC #
5550; K.Degryse De Oostendse Chinahandel (1718-35),pp 73. (1)Het zilver wordt uitgedrukt in gulden wisselgeld.
(*) 2de berekening uitgevoerd via de zilvermunt ratio’s in functie van gulden wisselgeld.
312
In 1728 vertrekken er 2 schepen richting Bengalen: De Neptunus en het Seepeerd, beide worden
geconfisceerd. In 1730 vertrekt er 1 schip richting China: de Apollo, de Phoenix richting Bengalen
In 1732 de Concordia richting Bengalen en de laatste Chinavaarder was de Hertog van Lorreynen.
313
S.A.A./ GIC # 5523: Concordia (Bengalen) - Hertogh van Lorreynen (China) 01/01/1732 - 31/12/1732; S.A.A./
GIC # 5550: Concordia (Bengalen) - Duc de Lorraine (China) 01/01/1732 - 31/12/1732
314
K. Degryse, De Oostendse Chinahandel (1718-35),pp 73.
72
4.5.6. Tussentijds besluit
Zilver was voor de Oostendse compagnie het middel bij uitstek om handel mee te drijven met het
oosten. De GIC verspilden geen tijd door binnenlandse producten mee te nemen en daar in het
oosten kopers voor te zoeken. 98,5% van hun ladingen bestond uit zilver. 15 schepen over vier jaar
hebben deze zilverstroom richting het oosten onderhouden. Zes schepen zullen later nog een poging
wagen dit succes te herhalen waarvan twee het thuisland nooit meer zullen terug zien. Maar ook
voor de vier andere waren de hoogdagen achter de rug.
Als we al de zilvergegevens samenleggen en combineren komen we tot het besluit dat de GIC in de
vier jaar dat het actief was voor 6.519.340f aan zilver richting het oosten heeft geëxporteerd. 50%
van het zilver was bestemd voor de haven van Kanton. In de beginjaren van de GIC werd er opvallend
meer zilver naar Kanton gestuurd dan naar Bengalen. Vanaf 1726 kantelde dit. Waarom? Dat is een
vraag waarop we geen eenduidig antwoord kunnen geven. We weten dat de uitredingen naar
Bengalen duurder waren en dat er veel meer concurrentie was.
China
1724
1725
1726
1727
1730
1732
Totaal ('24-'27)
Totaal
Schepen
Arent, Sint-Elizabeth
Keyserinne, Marquis de Prié
Tijger, Arent, Leeuw
Marquis de Prié, Concordia
Apollo
Hertog van Lorreynen
Zilver (f)
799 377
800 373
949 712
742 512
294 232
417 146
3 291 974
4 003 352
Bengalen
1724
1725
1726
1727
1730
1732
Totaal ('24-'27)
Totaal
Schepen
Sint-Carolus
Carolus Sextus
Hope, Peys
Aertshertoginne, Carolus Sextus
Phoenix
Concordia
Zilver(f)
553 376
592 491
988 609
1 092 890
198 837
533 745
3 227 366
3 959 949
Zilver totaal
1 352 753
1 392 864
1 938 321
1 835 402
493 069
950 891
6 519 340
7 963 301
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck; S.A.A./ GIC # 5523; GIC #
5550; Voor gegevens China 1730: K.Degryse De Oostendse Chinahandel (1718-35),pp 73. Voor gegevens Bengalen 1730: E.J. Baels,. De
Generale Keizerlijke en Koninklijke Indische Compagnie gevestigd in de Oostenrijkse Nederlanden: genaamd de Oostendse Compagnie,
p106.
In 1726 werd de grootste hoeveelheid zilver naar het Oosten vervoerd. Niet toevallig is dit ook het
jaar waarin de winsten van de GIC het hoogst lagen. Na de opschorting van de compagnie in 1727
heeft de compagnie nog twee expedities naar het oosten gezonden. Deze expedities hadden niet
meer de middelen voor handen die de GIC enkele jaren geleden hadden. De winsten waren dan ook
zeer gering. Als we al deze gegevens samenvoegen heeft de GIC voor bijna 8 miljoen gulden richting
het Oosten verscheept.
Van het getransporteerde zilver zijn de koloniale munten ongetwijfeld de populairste geweest. De
pilaren, mexicanen en colonarios waren de drie populairste munten richting het oosten. Al moet
gezegd dat de Franse kronen steeds populairder werden. Zo zullen ze voor 75% zilver
vertegenwoordigen van de Hertog van Lorreynen in 1732. Een ander opvallend element is dat de
schepen richting Bengalen en China meestal een kleine hoeveelheid ducaten, carambols, navaras
meenamen. Deze bedragen hadden nooit meer dan 5% van de zilverwaarde maar toch werden ze
aangekocht.
73
4.6. Oostends zilver in mondiaal perspectief
Nu we weten wat de waarde is van het Oostends zilver kunnen we ons afvragen welke invloed deze
zilverstroom heeft teweeg gebracht. De vraag is mogen we spreken van een stroom of is het eerder
een kabbelend beekje? Met de gegevens die we in dit onderzoek verzameld hebben gaan we
proberen een beeld te geven van het belang van het Oostends zilver in mondiaal perspectief.
In het licht van de commodity-these is de eerste uitdaging om het gewicht te bepalen van het
Oostends zilver. Aangezien we een goed idee hebben van de zilverwaarde was dit niet moeilijk. Voor
de omzetting maken we gebruik van de volgende ratio’s. Eén Tael is gelijk aan 3,60 gulden
wisselgeld. Eén tael heeft een equivalent van 37,78 gram zilver. Als we deze ratio’s toepassen op
onze gegevens merken we op dat sinds 1724 vanuit Oostende meer dan 82 ton zilver richting het
Oosten is gegaan. Tijdens 1724-1727 heeft de compagnie 67,8 ton zilver verscheept ofwel 4,5 ton per
schip. Dit brengt ons op een jaarlijks equivalent van bijna 17 ton.
China
Schepen
Waarde Zilver f (1)
1724 Arent, Sint-Elizabeth
1725 Keyserinne, Marquis de Prié
1726 Tijger, Arent, Leeuw
1727 Marquis de Prié, Concordia
1730 Apollo
1732 Hertog van Lorreynen
China '24-'27
Totaal China
waarde zilver in Tael zilver in kg
1
0,275
0,01040
799 377
220 012
8 312,1
800 373
220 286
8 322,4
949 712
261 389
9 875,3
742 512
204 361
7 720,8
294 232
80 981
3 059,5
417 146
114 811
4 337,6
3 291 974
906 048
34 230,5
4 003 352
1 101 840
41 627,5
Bengalen
1724 Sint-Carolus
1725 Carolus Sextus
1726 Hope, Peys
1727 Aertshertoginne, Carolus Sextus
1730 Phoenix
1732 Concordia
Bengalen '24-27
Totaal Bengalen
553 376
592 491
988 609
1 092 890
198 837
533 745
3 227 366
3 959 949
Totaal '24-'27 china + Bengalen
Totaal china + Bengalen
6 519 340
7 963 301
152 305
163 071
272 094
300 795
54 726
146 902
888 266
1 089 894
5 754,1
6 160,8
10 279,7
11 364,1
2 067,5
5 550,0
33 558,7
41 176,2
67 789,2
82 803,7
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck; S.A.A./ GIC # 5523; GIC #
5550; Voor gegevens China 1730: K.Degryse De Oostendse Chinahandel (1718-35),pp 73. Voor gegevens Bengalen 1730: E.J. Baels,. De
Generale Keizerlijke en Koninklijke Indische Compagnie gevestigd in de Oostenrijkse Nederlanden: genaamd de Oostendse Compagnie,
p106.
Deze cijfers zijn natuurlijk niet volledig. Er zijn namelijk meer schepen vanuit Oostende vertrokken
voor het ontstaan van de GIC dan tijdens de GIC. Aangezien hier geen duidelijke gegevens over
bestaan moeten we ons behelpen met schattingen. We hebben berekend, dat voor de Chinaschepen
in de GIC periode per ton scheepsruim ongeveer 817f zilver aan boord was. Dit cijfer is een
gemiddelde van de ingevoerde zilverwaarde op de totale tonnenmaat van de Chinavaarders tussen
1724 en 1732. Als er met gemiddelde cijfers gewerkt wordt begeven we ons op onzeker terrein. Ook
deze schattingen zijn zeker niet volledig maar ze geven ons een richtcijfer dat te verdedigen is.
74
We hebben ervoor gekozen om de schepen die voor 1724 richting het oosten zijn vertrokken een
zilverwaarde per ton van 800f te geven. Dit cijfer is minder dan wat de schepen transporteerden
tijdens de GIC, dit is te verklaren doordat de schepen van de vooruitredingen procentueel minder
zilver aan boord hadden.315
Schattingen zilverwaarde China
Jaar
aantal schepen Tonnenmaat waarde zilver (f) waarde zilver per schip waarde zilver per ton waarde zilver (t)
Zilver (kg)
(1715-1723)
14
5 105
4 084 000
291 714
800
1 124 037
42 466
(1724-1732)
11
4 900
4 003 352
363 941
817
1 101 840
41 628
TOTAAL
84 094
Bron: B.Kestemont, Cijfers voor de periode tussen 1715-1723 zijn schattingen. Cijfers voor de periode tussen 1724-1732
komen uit eigen onderzoek na het consulteren van S.A.A./GIC#5720 Silverboeck
Als we het cijfer van 800f per ton respecteren en toepassen op de tonnenmaat van de 14
Chinavaarders van de vooruitredingen komen we uit op een waarde van iets meer dan 4 miljoen
gulden zilver die geëxporteerd werden naar Kanton. Als we dit omzetten naar gewicht bekomen we
een totale export van 42 ton zilver tijdens de vooruitredingen. Samen met de 41,5 ton zilver die
geëxporteerd is tijdens de GIC periode, komen we op een totale zilverexport vanuit Oostende
richting China van 84 ton zilver in de periode tussen 1715-1732.
Als we dit cijfer vergelijken met eerder geciteerde gegevens betreffende de zilverstromen richting
kunnen we een goed beeld geven van het belang van het Oostends zilver. De eerste cijfers die we
gaan terug ophalen zijn die van Deng. Hij zal een totale schatting maken van het ingevoerde zilver in
China. In totaal is er in China 19.750-22.500 ton zilver aanwezig. Dit kwam zowel door binnenlandse
productie als invoer vanuit het buitenland. Hierin betekent het Oostends zilver niets. Ook als we het
cijfer verfijnen naar de totale invoer in China na 1645 van 8.750-9.000 ton blijft het aandeel van
Oostende zeer miniem. Oostendse zilverstromen vertegenwoordigen voor net geen 1% van het
ingevoerde zilver in China na 1645. 316
Als we de Oostende zilverstromen vergelijken met deze van Yu en Dermigny neemt dit percentage
toe. Zo schat Yu de totale zilverstromen richting China tussen 1700-1751 op 1.927 ton. Als we dit
vergelijken met de Oostendse zilverstromen naar China is dit een equivalent van 4%. Natuurlijk
waren de Oostendse schepen nog niet de helft van de tijd actief in de periode waarover Yu spreekt.
Hetzelfde geldt voor Dermigny die de geïmporteerde hoeveelheid zilver voor dezelfde periode op
1.151 ton schat. Ofwel een Oostends aandeel van iets meer dan 7%.317
De periode waarover Yu en Dermigny spreken is echter te groot om een correct percentage te
bekomen. De zilverstromen die Xinwei bespreekt zijn daarvoor beter van toepassing. Volgens Xinwei
wordt er in China voor 278,5ton zilver geïmporteerd in de periode tussen 1711-1730. Voor de
berekening van het Oostends percentage werden de gegevens van de Hertog van Lorreynen uit 1732
niet meegerekend. We komen hierdoor uit op een geïmporteerde hoeveelheid zilver door Oostendse
schepen tussen 1718-1730 van 80 ton zilver. Dit is een equivalent van meer dan 26% van de totale
ingevoerde hoeveelheid zilver in de periode tussen 1711-1730.318
315
Zie hoofdstuk: 4.4. De Heenlading, zilverlading
K.G. Deng,. Miracle or Mirage? pp 320-358.
317
L. Dermigny,. La Chine et l’Occident, pp 736-737.
318
P. Xinwei,. A monetary history of China, pp 756-757.
316
75
Als we de gegevens van Xinwei nog verder verfijnen en enkel de periode 1721-1730 bestuderen
waarin hij de zilverimporten schat op 74 ton is Oostende plots marktleider. Aangezien de compagnie
in deze periode voor 56,5 ton zilver geïmporteerd heeft is de Oostendse compagnie verantwoordelijk
voor 76% van het zilver. Met in het achterhoofd te onthouden dat er in 1728 en 1729 geen Oostends
schip de haven van Kanton is binnengevaren. De cijfers van Xinwei voor deze periode zijn echter niet
correct.319
Uit onze eigen studie hebben we berekend dat de GIC voor 56,5 ton zilver geïmporteerd heeft tussen
1721-1730. Uit het werk van Morse leren we dat de EIC in de periode tussen 1724-1727 voor 21 ton
zilver geïmporteerd heeft. Voor en na deze periode weten we ook dat de EIC veel actiever was in
Kanton dan tijdens deze vier jaar. Het wijst er dus op dat de EIC veel meer zilver zal importeren
tijdens het 2de decennium van de 18de eeuw dan 21 ton.
Jaar
Zilver kg
1721
1722
1723
1724
1725
Jaar
12 354
10 881
13 000
4 000
9 133
Zilver kg
1726
1727
1728
1729
1730
Totaal
4 000
4 000
11 351
18 134
22 668
109 521
Zilverstromen van de GIC Engeland-Kanton. Bron: B.kestemont, schattingen en gegevens verzamelt uit H.B.Morse,. The
Chronicles of the East India Company Trading to China, pp 307-109.
Als onze schattingen en de gegevens van Morse kloppen importeert de EIC vanuit Londen 109,5 ton
tussen 1721-1730. Als we de gegevens van de EIC en die van de Oostendse compagnie optellen
hebben we een totale zilverimport in het tweede decennium van 157 ton en een Oostendse aandeel
van 36%. Met als bemerking dat tijdens de GIC periode (1724-1727) de Oostendse compagnie de EIC
ver achter zich liet wat betreft de directe zilverimporten richting Kanton. Tussen die periode
transporteerde de EIC slechts 21 ton tegenover 34 ton zilver door de GIC. We moeten aan deze
gegevens wel nog toevoegen dat volgens Dermigny nog één Frans schip de haven van Kanton direct
vanuit Europa aandoet. Naar de lading van dit Franse schip is het raden. We hebben, wegens te
weinig studie naar de Franse compagnie ook geen schatting voor dit schip opgenomen in deze
verhandeling.
Ter afsluiting hebben we getracht de totale zilverstromen van de Oostendse schepen in kaart te
brengen. Dit behoort niet echt tot het onderwerp van dit onderzoek maar we vinden het toch
interessant dit toe te voegen aan deze verhandeling. We kennen de totale hoeveelheid
getransporteerd zilver tijdens de uitredingen van de GIC gedetailleerd. Dit komt overeen met 82,8
ton zilver. Wat de vooruitredingen betreft hebben we, net zoals bij de Chinavaarders, gekozen voor
een zilverwaarde van 800f per tonnenmaat.
schattingen zilverwaarde totaal
Jaar
aantal schepen Tonnenmaat waarde zilver (f) waarde zilver per schip waarde zilver per ton waarde zilver (t)
Zilver (kg)
(1715-1723)
34
11 960
9 568 000
281 412
800
2 633 395
99 490
(1724-1732)
20
8 450
7 963 260
398 163
942
2 191 723
82 803
TOTAAL
182 293
Bron: B.Kestemont, Cijfers voor de periode tussen (1715-1723) zijn schattingen. Cijfers voor de periode tussen 1724-1732
komen uit eigen onderzoek na het consuleteren van S.A.A./GIC#5720 Silverboeck
319
P. Xinwei,. A monetary history of China, pp 756-757.
76
Dit cijfer is waarschijnlijk een te lage schatting aangezien de schepen richting Bengalen vaak een
grotere zilverlading aan boord hadden, wegens hogere kosten daar. Met dit gegeven in het
achterhoofd komen we uit voor een totaal geëxporteerde hoeveelheid van 182 ton zilver ofwel een
jaarlijkse zilverstroom van 18 ton richting het oosten. Als we dit vergelijken met de gegevens van de
Vries die spreekt over een jaarlijkse zilverstroom van 160 ton rond de Kaap-route in de periode
tussen 1725-1750 kunnen we stellen dat de GIC een aardig deel van de zilverstromen richting het
Oosten vanuit Europa voor zijn rekening nam. Zeker omdat de cijfers van de Vries gebaseerd zijn op
een periode waarin de handel met het oosten steeds maar toenam. De GIC heeft hierin tijdelijk een
grote rol gespeeld, zeker wat betreft de zilver en theestromen met Kanton. Ze stond hierdoor mee
aan de vooravond van een nieuwe en grote globalisatie golf die zich in de 18 de eeuw gaat
ontwikkelen tussen Azië en Europa.
77
4.7. Besluit
Volgend jaar in 2015, zal het 300 jaar geleden zijn dat het eerste schip de haven van Oostende heeft
verlaat met als bestemming Azië. In de daaropvolgende jaren zal er vanuit de Oostenrijkse
Nederlanden een korte maar bloeiende handel met het oosten ontstaan. In deze handel zullen de
Oostendse schepen van de GIC zich op enkele vlakken weten te onderscheiden van de andere
handelscompagnieën die in deze periode actief waren in de handel met Azië. De handelsactiviteiten
en het commerciële succes van de compagnie kent nog maar weinig geheimen. Dankzij het
uitgebreide aanbod in de literatuur zijn we in staat een goed beeld te schetsen van de waarde die de
compagnie heeft gehad in de wereldgeschiedenis.
De Oostendse compagnie was een commercieel succes, daarover zijn bijna alle studies het eens. Het
grootste deel van dit succes heeft de compagnie te danken aan haar zeer winstgevende theehandel
met Kanton. Doordat de GIC korte tijd de belangrijkste positie als Europese thee importeur op zich
weet te nemen stijgen de winsten enorm. In de paar jaar dat de compagnie bestaan heeft was de
investering van 6 miljoen gulden al terugverdiend, een ongekende prestatie.
De reden voor dit thee succes is veelzijdig. Doordat de import van de GIC sterk vermindert in de
periode tussen 1724-1727, steeg de prijs van thee in Europa sterk. Hierdoor kon de GIC zijn thee
verkopen tegen hoge prijzen waardoor de al winstgevende theehandel nog meer geld opbracht dan
gehoopt. Een tweede element voor het goede rendement van de Chinavaarders is dat deze reizen
relatief goedkoop waren in vergelijking met een expeditie naar Bengalen.
De eerste jaren van de compagnie waren zo succesvol dat de toekomst van de GIC voor een lange
periode verzekerd leek. Ook andere Europese compagnieën zagen deze Oostendse tijger groeien. De
EIC en VOC directeuren zullen een grote lobby opstarten tegen de GIC. Met succes zo blijkt, na
herhaaldelijke protesten aan het Weense hof en dreigende militaire taal beslist de Weense monarch
de GIC op te doeken. Twee oostendse permissieschepen kregen nog één maal de gratie van de
Europese grootmachten.
Het verhaal van de Oostendse compagnie en zijn commercieel succes is zoals reeds gezegd uitvoerig
besproken in al zijn facetten. Maar één element werd steeds onderbelicht, tot nu. Het zilver was voor
de compagnie van minsten even groot belang als de geïmporteerde thee. Dit onderzoek heeft
getracht de grote van deze Oostendse zilverstromen in kaart te brengen. We zijn begonnen met een
overzicht te geven van de grote zilverstromen in mondiaal perspectief. Hierbij hebben we ons snel
toegespitst op de zilverstromen richting China.
De Chinese zilverstromen bieden ons een groot voordeel in vergelijking met de zilverstromen richting
India. De zilverstromen richting China gaan, door politieke en economische factoren, zich al snel
concentreren op een Chinese stad, de haven van Kanton. Kanton wordt zo China’s toegangspoort
voor de zilverstromen in de 18de eeuw. Het is in deze haven dat de Oostendse compagnie zijn zilver
gaat ruilen voor oosterse producten.
De Oostendse compagnie maakt hierbij gebruik van de handelsroute rond de Kaap de Goede Hoop.
Deze verbinding tussen Azië en Europa zal in de 18de eeuw de rol als grootste zilverstroom
78
overnemen van intra-country-trade, waarin vooral Japan belangrijk blijkt te zijn. De derde route
waarlangs grote zilverhoeveelheden China zullen bereiken is de Manilla-Acapulco route. Deze route
is de laatste decennia aan een heropwaardering bezig maar zal desondanks niet kunnen concurreren
met de zilverstromen vanuit Europa in de 18de eeuw.
Met een cijfer van meer dan 10% zal de GIC voor een korte periode een niet onbelangrijk deel van
deze zilverstoom op zich nemen. Het zilver aan boord van deze Oostendse schepen bestaat vooral uit
koloniale muntsoorten en Franse kronen. Daarnaast transporteert de compagnie ook steeds een zeer
klein aandeel grote zilveren munten. De reden daarvoor is ons jammer genoeg niet helemaal
duidelijk geworden. Al wijst het kleine bedrag dat deze munten vertegenwoordigen op schenkingen
om lokale heersers goed gezind te houden.
Op de vraag welke invloed dit Oostends zilver nu moet gehad hebben op de Chinese markt is het
antwoord niet eenduidig. Was het zilver geïmporteerd door de Oostendse schepen van cruciaal
belang voor China en zijn economie? Dit is duidelijk neen. Met een aandeel van nog geen 1% was de
Oostendse compagnie met een te beperkt aantal schepen voor een te korte periode aanwezig op de
Chinese markt. Het wegvallen van de GIC heeft op geen enkel moment iets teweeg gebracht in de
haven van Kanton. Het is duidelijk dat de Oostendse handel veel meer invloed moet gehad hebben
op de economie van de Zuidelijke Nederlanden dan op die China.
Dit wilt niet zeggen dat de Oostendse zilverimporten onbelangrijk zijn geweest in het debat van de
zilverstromen. De GIC was namelijk aanwezig in China op een kantelmoment binnen de mondiale
zilverstromen. China had enkele jaren daarvoor zijn grootste zilverimporteur verloren en zal in de
18de eeuw honderden Europese schepen verwelkomen in zijn haven. De GIC zal via zijn rijk beladen
schepen en zijn groeiende reputatie ongetwijfeld één van de vele oorzaken zijn van dit fenomeen.
Andere handelscompagnieën gaan na de opschorting van de GIC een groter aantal schepen richting
Kanton sturen in de hoop de winsten van de GIC te evenaren. Van een heuse handelsexplosie is er
echter nog niet meteen sprake. Pas decennia later zullen er per handelscompagnie tientallen
schepen de parelrivier opvaren.
Naarmate we ons onderzoek verfijnden in tijd en ruimte groeide het aandeel van het Oostends zilver
natuurlijk logischerwijze. Met deze misschien chauvinistische blik op de historiografie is echter niets
mis. We mogen gerust stellen dat de GIC gedurende vier jaar de grootste invoerder van zilver,
rechtstreeks komende uit Europa, zal zijn in de haven van Kanton. Daarnaast moeten we steeds
beseffen dat het gebruikte cijfermateriaal in dit onderzoek op bepaalde momenten zijn gebreken en
tekortkomingen kende en dus geen exacte wetenschap was. Hierdoor blijft het mysterie rond het
Oostends zilver nog een beetje bewaard.
Desondanks stonden de Oostendse schepen bijna 300 jaar geleden voor een ongelofelijk avontuur
richting het oosten. De heenreis die ze maakten, met aan boord een product waarvan ze wisten dat
ze er in het oosten commerciële successen mee konden halen, moet een fascinerende tocht geweest
zijn. Het is een boeiend onderdeel van de wereldgeschiedenis waarin de Oostendse zeilen vol zilver
zeker een belangrijke rol in hebben gespeeld.
79
Bibliografie
Archiefbronnen
SAA Antwerpen (Stadsarchief Antwerpen)
Fonds: Generale Indische Compagnie
S.A.A./GIC # 5523: Concordia (Bengalen) - Hertogh van Lorreynen (China) 01/01/1732
- 31/12/1732;
S.A.A./GIC # 5527 terugvaart per uitreding en besteming. Le Marquis de Prié - Concordia
(China) 21/07/1728 - 21/07/1728
S.A.A./GIC # 5528 Peys - Hope (Bengalen)
S.A.A./GIC # 5530 Keyzerinne - Marquis de Prié - Carolus Sextus
S.A.A./GIC # 5531 Arent - Sint-Elisabeth
S.A.A./ GIC # 5534 Leeuw - Tijger - Arent (China)
S.A.A./ GIC # 5535 Carolus Sextus – Aertshertoginne.
S.A.A./ GIC # 5550: Concordia (Bengalen) - Duc de Lorraine (China) 01/01/1732 31/12/1732
S.A.A./GIC#5659 correspondentie, briefwisseling Indië
S.A.A./G.I.C.#5682 Cassaboeck-Journaelboeck en Grootboeck van de factorij in Kanton
1714
S.A.A./GIC#5720 Silverboeck
S.A.A./G.I.C. 5781. Instructies aan supercargo’s van de Leeuw tijger en Arent (1726)
S.A.A./G.I.C. 5922. Instructies aan supercargo’s van Duc de Lorraine.
80
UBG Gent (Universiteitsbibliotheek Gent)
Fonds Hye-Hoys
A.U.G./Ms 1913 Reflexions dur le commerce de la China.
A.U.G./Ms 2008 Livre des equipage de tous les vaisseaux equipés par la compagnie
générale des Indes.
Archiefinventarissen
PRIMS (F.). Inventaris op het archief der Generale Indische Compagnie (Compagnie
d’Ostende) 1723-1777,omvattende het archief van het Comptoir Generaal te Antwerpen, de
scheepskapiteins, de Indische factorijen. Veritas (Antwerpen), 1925, 48 p.
SINE NOMINE. Manuscrits du Fonds Hye-Hoys de la Compagnie des Indes à Ostende.
Inventaire, index etcatalogue. Eind 19e eeuw – begin 20ste eeuw, 167 f.
Uitgegeven bronnen
The Importance of the Ostend Company Consider’d. E. Say Printing (London), 1726, 54 p.
Literatuur
BAGUET (J.). De Oostendse Compagnie, haar directeurs en de Oostenrijkse Bewindvoerders.
Een casuïstische analyse van hun onderlinge interactie (1722-1731). RUG, (Gent) 2013, p
150.
BAELS (E.). De Generale Keizerlijke en Koninklijke Indische Compagnie gevestigd in de
Oostenrijkse Nederlanden, genaamd De Oostendse Compagnie. Erel, (Oostende)1972, 160
p.
BAETENS (R.). Investering en rendement bij de Generale Indische Compagnie: de handel op
Bengalen vergeleken met de Chinahandel. Album aangeboden aan Charles Verlinden ter
gelegenheid van zijn dertig jaar Professoraat. (Gent) 1975, pp. 17-42.
CHEONG (W.E.). The Hong Merchants of Canton. Chinese Merchants in Sino-Western
Trade. Curzon Press (Richmond), 1997, 376 p.
CHAUDHURI (K.N.). The English East India Company. The Study of an Early Joint-Stock
Company 1600-1640. Frank Cass & Co. Ltd. (Londen), 1965, ix + 245 p.
81
CHAUDHURI (K.N.). “The English East India Company in the 17th and 18th Centuries: a
Pre-modern
Multinational Organization”. In: BLUSSÉ (L.) & GAASTRA (F.S.), eds. Companies and
Trade. Leiden
University Press (Leiden), 1981, pp. 29-46
CHAUDHURI (K.N.). "Politics, Trade, and the world economy in the age of European
Expansion: Themes for Debate". In: POHL (H.) ed. The European Discovery of the World
and its Economic effects on Pre-Industrial Society, 1500-1800, Papers of the tenth
international economic history congress, (Stuttgart) 1990, 330 p.
CONRAD (G.). Merchants and Mariners of the 18th Century. London, Edward Arnold
(Publisher) LTD, 1961, 176 p.
CROSS (H.E.)" South American bullion production and export 1550-1750. In: RICHARDS
(J.F.) ed. Precious Metals in the Later Medieval and Early Modern Worlds, Carolina
Academic Press, (Durham) 1983, 403 p.
DECELLE (P.). Spaanse galjoenen en Chinese jonken: Beschouwingen over de directe
interactie tussen het Amerikaanse en het Aziatische continent langs de trans-Pacifische
route in de vroegmoderne tijd. RUG, (Gent), 41 p.
DEDONCKER (S.). De draak heeft honger; Zilverstromen naar China in de 16de en 17de
eeuw. RUG, (Gent) 2009, 35 p.
DEGRYSE (K.). De Oostendse Chinahandel (1718-1735). RU Gent (onuitgegeven
licentiaatverhandeling), 1972, xv + 194 p. (promotor: EVERAERT (J.))
DEGRYSE (K.). “De Oostendse Chinahandel”. In: Revue belge de philologie et d’histoire
(vol. 52 nr. 2). Société pour le progrès des études philologiques et historiques (Brussel),
1974, pp. 306-347
DEGRYSE (K.). “De maritieme organisatie van de Oostendse Chinahandel”. In: Marine
academie Antwerpen. Mededelingen (XXIV). Marine Academie (Antwerpen), 1977, pp. 1957
DEGRYSE (K.). De Antwerpse fortuinen. Kapitaalsaccumulatie, -investering en rendement
te Antwerpen in de 18de eeuw. RU Gent (doctoraatsverhandeling), 1985, 5 vol.
(promotor: EVERAERT (J.))
DEGRYSE (K.) & PARMENTIER (J.). “Kooplieden en kapiteins. Een prosopografische
studie van de kooplieden, supercargo’s en scheepsofficieren van de Oostendse handel op
Oost-Indië en Guinea (1716-1732)”. In: KONINCKX (E.), ed. Vlamingen Overzee.
Koninklijke Academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België
(Brussel), 1995, pp. 119 - 241
82
DEGRYSE (K.) & PARMENTIER (J.). “Agiotage en verkoop “op tijdt”.” In: DE CLERCQ (G.),
ed. Ter beurze: geschiedenis van de aandelenhandel in België 1300-1990. Tijd,
(Antwerpen) 1992, p 120.
DENG (K.G.) "Miracle or Mirage? Foreign Silver, China’s economy and globalization from
the sixteenth to the nineteenth centurie"s. In: Pacific Economic Review, (2008) pp 320358.
DERMIGNY (L.). La Chine et l’Occident. Le commerce a Canton au XVIIIe Siècle, 1719-1833,
S.E.V.P.E.N. (Paris), 1964, p 1625.
DESCHRYVER (R.). " De Oostenrijkse aanspraken op de Spaans-Habsburgse erfenis". In:
HASQUIN (H.), ed. Oostenrijks België, 1713-1794. De Zuidelijke Nederlanden onder de
Oostenrijkse Habsburgers. Gemeentekrediet (Brussel), 1987 , pp11-30.
DE VRIES (J.) „Connecting Europe and Asia: A quantitative Analysis of the Cape-route
Trade, 1497-1795.” In: FLYNN (D.O.), GIRALDEZ (A.) & VON GLAHN (R.), ed. Global
Connections and Monetary History, 1470-1800, MPG Books Ltd (Cornwall), 2003, pp. 35106.
DE WINTER (W.), PRAMENTIER (J.) & GODDEERIS (I.). Factorijen en forten: ZuidNederlanders in achttiende-eeuws India. (Leuven) 2013.
DUMONT (G.-H.). Banquibazar. La Colonisation belge au Bengale au temps de la
Compagnie d’Ostende. Les Ecrirs (Bruxelles), 1942, 222 p.
ENTHOVEN (V.). „Dan maar oorlog! De reactie van de Republiek op de Oostendse
Compagnie, 1715-1732.” In PARMENTIER (J.). Noord-Zuid in Oost-Indisch perspectief,
Walburg Pers, (Zutphen) 2005, 192 p.
EVERAERT (J.). Western shipping-trade to China during the isolationism (ca.1520-1842).
(Brussel) 1987.
FINDLAY (R.) & O’ROURKE (K.). Power and Plenty. Trade, War and the World Economy in
the Second Millenium. Princeton University Press (Princeton, CA), 2007, xxvi + 619 p.
FLYNN (D.O.), GIRALDEZ (A.) "Born with a silver spoon: the origin of World Trade in
1571". In: Journal of World History, 1996, 6, 2, pp 201-221.
FRANK (A.G.). ReOrient. Global Economy in the Asian Age. University of California Press
(Berkeley, CA),1998, xxix + 416 p.
FU (L.). A documentary chronicle of Sino-Western relations (1644-1820), The University of
Arizona Press, (Tucson) 1966, pp 141-142.
83
GAASTRA (F.S.), Bewind en beleid bij de VOC. De financiële en commerciële politiek van de
bewindhebbers, 1672-1702, De Walburg Pers (Zutphen), 1989, 343 p.
GAASTRA (F.S.). De geschiedenis van de VOC. Walburg Pers (Zutphen), 2002, 192 p.
GONZALEZ (G.-B.). „Amercian Gold and Silver in the Eighteenth-Century Spanish
America .” In: FLYNN (D.O.), GIRALDEZ (A.) & VON GLAHN (R.), ed. Global Connections
and Monetary History, 1470-1800, 209, (Cornwall) MPG Books Ltd, 2003, pp. 35-106.
HASQUIN (H.), ed. Oostenrijks België, 1713-1794. De Zuidelijke Nederlanden onder de
Oostenrijkse Habsburgers. Gemeentekrediet (Brussel), 1987, 539 p.
HERTZ (G.B.). “England and the Ostend Company”. In: The English Historical Review (vol.
22 nr. 86). Longmans, Green and Co. (Londen), 1907, pp. 255-279
HUISMAN (M.). La Belgique commerciale sous l'Empereur Charles VI. La compagnie
d'Ostende. Etude historique de politique commerciale et coloniale. Henri Lamertin
(Brussel), 1902, xii + 556 p.
LAUDE (N.). La Compagnie d’Ostende et son activité coloniale au Bengale (1725-1730).
Van Campenhout (Bruxelles), 1944, 257 p.
LENDERS (P.).Wenen en Brussel: bevoogding die een eigenheid aanvaardt,. In: HASQUIN
(H.), ed. Oostenrijks België, 1713-1794. De Zuidelijke Nederlanden onder de Oostenrijkse
Habsburgers. Gemeentekrediet (Brussel), 1987 , pp37-48.
LIN (M.-H.). „From Sweet Potato to Silver: The New World and Eigtheenth-Century China
as Reflected in Wang Hui-Tsu’s Passage About the Grain Prices.” In The European
Discovery of the world and its Economic Effects on Pre-Industrial Society, 1500-1800, door
Hans Pohl, 304-327. (Stuttgard) Franz Steiner verslag, 1990, 330 p.
MIYAMOTO (M.) & SHIKANO (Y.)"The emergence of the Tokugawa monetary system in
East Asian international perspective". In: FLYNN (D.O.), GIRALDEZ (A.) & VON GLAHN
(R.), ed. Global Connections and Monetary History, 1470-1800, (Cornwall) MPG Books
Ltd, 2003, 209 p.
MIYAMOTO (M.) & SHIKANO (Y.)"Silver mines and Sung coins. A monetary history of
Medieval and Modern Japan in international perspective.". In: RICHARDS (J.F.) ed. Precious
Metals in the Later Medieval and Early Modern Worlds, Carolina Academic Press,
(Durham) 1983, pp 351-353.
MORSE (H.B.). "The Chronicles of the East India Company Trading to China". In: TUCK (P.)
ed. Britain and the China Trade 1635-1842, Volume I, Routledge, (London and New York)
2000, p 172.
PARMENTIER (J.). De Oostendse handel op de Arabische Zee en Voor-Indië (1714-1735).
RU Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1979, xviii + 190 p. (promotor
EVERAERT (J.))
84
PARMENTIER (J.). “De handelaars en supercargo’s in de Oostendse Moka- en
Indiahandel (1714-1735)”. In: Handelingen van het genootschap voor geschiedenis (vol.
122 nr. 3/4). Genootschap voor Geschiedenis (Brugge), 1985, pp. 181-208
PARMENTIER (J.)? De holle compagnie. Smokkel en legale handel onder Zuidnederlandse
vlag in Bengalen, ca.1720-1744. Uitgeverij Verloren (Hilversum), 1992, 95 p.
PARMENTIER (J.). Thee van overzee. Maritieme en handelsrelaties tussen Vlaanderen en
China tijdens de 18de eeuw. Die Keure (Brugge), 1996, 141 p.
PARMENTIER (J). De martieme handel en visserij in Oostende tijdens de achttiende eeuw.
Een prosopografische analyse van de internationale Oostendse handelwereld, 1700-1794.
Universiteit Gent (doctoraatsverhandeling), 2001, 4 vol. (promotor: VANDENBROEKE
(C.))
PARMENTIER (J.). Oostende en Co. Het verhaal van de Zuid-Nederlandse Oost-Indiëvaart
(1715-1735). Ludion (Gent), 2002, 143 p.
PARMENTIER (J.). “Vriend en vijand. De Zuid-Nederlanders en de VOC tijdens de
achttiende eeuw”. In: PARMENTIER (J.), ed. Noord-Zuid in Oost-Indische perspectief.
Walburg Pers (Zutphen), 2005, pp. 149-166
PRAHASH (O.). „The Portugese and the Dutch in Asian maritime trade: a comparative
analysis.” In Merchants, Companies and Trade. Europe and Asia in the Early Modern Era,
door Sushil Chaudhury en Morineau Michel, (Cambridge) Cambridge University Press,
1999, p 300.
PRIMS (F.),. De stichting Banquibazar, onze eerste colonie (1724-1727), Leestlust,
(Antwerpen) 1930, 160 p.
PRIMS (F.),. Banquibazar, onze eerste colonie, Antverpiensia, IV, 1930, pp 107-119.
PRIMS (F.),. Les rapports entre coloniaux français et belges au temps de la Compagnie
d'Ostende, spécialement entre la direction française de Chaudernagar et les "Ostendais" à
Danemarnagar et Banquibazar (1724-1730), Revue d'histoire des colonies, (Paris) 1932,
pp 515-525.
PRIMS (F.),. De oorlog van Mijnheer Cobbé; geschiedenis van de reis van Cobbé, van zijn
onderhandelingen met den Nabab en van zijn oorlog tegen de Mooren (1722-1724),
Leeslust, (Antwerpen) 1927, 353 p.
PRIMS (F.),. De reis van den Sint-Carolus 1724, Kap. Coyphas; Uit den tijd der Oostendsche
Compagnie op de oorspronkelijke stukken bewerkt, Leeslust, (Antwerpen) 1926, p 190.
SERRUYS (M.W.). Oostende en de Oostendse Compagnie. Het economisch effect van
koloniale zeehandel op een Zuid-Nederlandse havenstad tussen de Spaanse en de
Oostenrijkse Successieoorlog (1713-1745). KU Leuven (onuitgegeven
licentiaatsverhandeling), 1999, xxxiii + 346 p. (promotor: BUYST (E.))
85
SO (B.K.L). The economy of Lower Yangzi Delta in Late Imperial China. Connecting money,
Markets, and Institutions. (Taiwan) Academia Sinica, 309 p.
STEENSGAARD (N.). „Commodities, Bulion and services in international transactions
before 1750.” In The European Discovery of the world and its Economic Effects on PreIndustrial Society, 1500-1800, door Hans Pohl, 9-23. Stuttgard: Franz Steiner verslag,
1990, 330 p.
TEPASKE (J.)" New World Silver, Castile and the Philippines, 1590-1800". In: RICHARDS
(J.F.) ed. Precious Metals in the Later Medieval and Early Modern Worlds, Carolina
Academic Press, (Durham) 1983, pp 444-445.
THIELEMANS (F.). Louis Bernaert. Een gemiste fortuin-kans in dienst van de Oostendse
Compagnie (1718-1741). RU Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), Universiteit
Gent, 1990-1991, xxiii + 225 p. (promotor: EVERAERT (J.))
VAN DER MYNSBRUGGE (K.). De pamflettenoorlog rond de Oostendse Compagnie. RU
Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 2000, xii + 186 p. (promotor: EVERAERT
(J.))
VAN DYCK (P.) The Canton Trade. Life and Enterprise on the Chinese coast, 1700-1845.
Hong-Kong University Press, (Hong-Kong) 2005, 328 p.
VON GLAHN (R.)." Cycles of siver in Chinese monetary history". In: SO (B.K.L.). ed. The
Economy of Lower Yangzi Delta in Late Imperial China (New York) 2013, 309 p.
VON GLAHN (R.). Fountain of fortune: money and monetary policy in China, 1000-1700.
University of California press (Berkley) 1996, 338 p.
VON GLAHN (R.)." Money use in China and Changing patterns of global trade in monetary
metals, 1500-1800". In: FLYNN (D.O.), GIRALDEZ (A.) & VON GLAHN (R.), ed. Global
Connections and Monetary History, 1470-1800 (Cornwall) MPG Books Ltd, 2003, 209 p.
WILLIAMS (T.). Silver in China: and its relation to Chinese copper coinage, University of
Michigan Library (Philadelphia) 1897,63 p.
XINWEI (P.). A monetary history of China. Western Washington University, (Washington)
1994, p 930.
86
Websites
GEORDIS (K.). "Rethinking the rise of the West: Global Commodities",
in;<http://afe.easia.columbia.edu/neh/course7/bibliography.html,> laatst geraadpleegd
op 16.07.2014
OOSTENDE ARCHIEF, “4. De Oostendse Compagnie”,in:
<http://www.oostende.be/product.aspx?id=5974>, laatst
geraadpleegd op 05.05.2013
87
Bijlage
Bijlage 1: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732)
Bijlage 2 : Silverboeck voor de uitreding van 1724
Bijlage 3 : Silverboeck voor de uitreding van 1725
Bijlage 4 : Silverboeck voor de uitreding van 1726
Bijlage 5 : Silverboeck voor de uitreding van 1727
Bijlage 6 : De zilverstromen van de EIC richting Kanton volgens H.B. Morse
88
Bijlage 1 : Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732) 320
waarde Zuid
Jaar schip
Tonnenmaat guld
1
1715 Charles Galleye
200
2
1715 Sint-Mattheus
250
36500
Tot
3
Tot
4
5
6
Tot
7
8
9
10
11
12
13
14
2
450
36500
1717
Prins Eugenius
200
36000
1718
1718
1718
1
Prins Eugenius
Keyser Carolus VI
Keyzerinne Elizabeth
200
400
450
350
36000
25000
23485
1719
1719
1719
1719
1719
1719
1719
1719
3
St. Joseph
Wirtemberg
Huys van Oostenryck
Brusselse Galleye
Prins Eugenius
Marquis de Campo
Concordia
Stahremberg
1200
400
350
425
230
200
250
400
220
48485
78593
32025
23485
8571
6000
12000
17633
-
2475
178307
1720
1720
1720
1720
1720
1720
1720
8
Sint-FranciscusXaverius
Meerminne
Prins Eugenius
Stadt Oostende
Keyzerinne
Stadt Weenen
Flandria
400
250
400
400
350
430
450
26000
20000
10941
13350
-
Tot
15
16
17
18
19
20
21
320
ned
Bestemming
Malabar-surate
Surate
Malabar
reisduur
579
508
winst
(%)
100
100
Rendement
ton*
100
146
370
per
146
180
180
Kanton
Malabar-Coromandel
Mocha, Malabar
Kanton
Kanton
Kanton
Kanton
Malabar-Mozambique
Malabar-surate
Malabar-surate
Malabar-surate
Kanton
Kanton
Kanton
Coromandel
Kanton
Coromandel-Bengalen
Borneo-Surate-Bengalen
528
775
534
485
546
512
498
Geconfisqueerd
650
700
670
551
440
440
Geconfisqueerd
464
528
Geconfisqueerd
189
-50
87,3
75,43
75
55
84
-100
-60
1,75
-30,1
56
67
61
196
92
55
37
30
48
44
3,66
79
-19,75
4,8
5,7
-67,6
65
56,6
-47
31
50
27
J.Parmentier,.Oostende & Co, pp 138-139.
89
22
23
1720
1720
Keyzerinne Elisabeth
Stadt Gendt
350
400
20000
53760
Tot
24
25
26
27
28
1721
1721
1721
1721
1721
9
Flandria
Huys van Oostenryck
St. Joseph
Sint-Pieter
Graaf van Lalaing
3430
370
425
400
350
375
144051
24533
37600
34000
34800
29
1721
Stadt Brugghe
350
78945
1722
1722
6
Keyzerinne
Keyzerinne Elisabeth
2270
230
430
209878
10100
10000
1723
1723
1723
2
Carolus Sextus
St. Joseph
Marquis de Prié
660
450
400
425
20100
18050
25714
1724
1724
1724
3
Arent
Sint-Elisabeth
Sint-Carolus
1275
375
375
400
43764
10300
25788
16550
1725
1725
1725
3
Carolus Sextus
Keyzerinne
Marquis de Prié
1150
450
400
475
52638
39000
57009
18000
1726
1726
1726
1726
3
Arent
Leeuw
Tijger
Peys
1325
375
425
450
400
114009
8000
57397
54331
39047
Tot
30
31
Tot
32
33
34
Tot
35
36
37
Tot
38
39
40
Tot
41
42
43
44
Mocha
Mocha-Surate
Kanton
Kanton
Kanton
Malabar-surate
Mocha-Surate-Malabar
Maladiven-SurateMalabar
Kanton
Mocha
Coromandel-Bengalen
Kanton
Kanton
Kanton
Kanton
Bengalen
Bengalen
Kanton
Kanton
Kanton
Kanton
Kanton
Bengalen
Schipbreuk
575
-16,3
28,6
57
134
Geconfisqueerd
467
502
475
725
-6,87
-100
85,5
52,3
12,7
17,4
61
66
-
-55,2
226
499
Gekaapt
2,12
80
-100
114
44
23
30
563
533
533
-10
104,4
83
104
545
545
Schipbreuk
97,13
137,5
137,5
-39,9
53
27
69
41
535
518
518
78,37
50,4
139,5
139,5
46
87
143
38
682
682
682
682
109,8
201,4
201,4
201,4
7,5
86
21
135
121
98
94
97
93
45
61
90
45
Tot
46
47
48
49
Tot
50
51
Tot
52
53
Tot
54
55
1726
Hope
350
25460
1727
1727
1727
1727
5
Aertshertoginne
Carolus Sextus
Concordia
Marquis de Prié
2000
625
450
625
425
184235
80381
24000
80000
12000
1729
1729
4
Neptunus
Seepeerd
2125
400
200
196381
9000
7854
1730
1730
2
Apollo
Phoenix
600
400
250
16854
28500
7000
1732
1732
2
650
Hertogh van Lorreynen 575
Concordia
625
35500
112849
53586
Bengalen
Bengalen
Bengalen
Kanton
Kanton
Bengalen
Bengalen
Kanton
Bengalen-Coromandel
Kanton
Bengalen
Tot
2
1200
166435
* Waarde/Tonnenmaat in %, in het jaartotaal zijn de onvoledige gegevens niet opgenomen.
676
7,5
73
651
664
546
546
123,84
74,5
74,5
217,7
217,7
92
129
53
128
28
Geconfisqueerd
Geconfisqueerd
146,10 92
7,8
23
7,8
39
530
816
7,8
93,5
7,8
28
71
28
533
868
50,65
83,1
-2,8
55
196
86
40,15
139
91
Bijlage 2 : Silverboeck voor de uitreding van 1724 321
Data
(2)
Folio (1)
Folio 1
Plaats (3)
Vaeties
ducatons kleyne france Kronen
2
10666,6
1
29/dec
2
29/dec
Amsterdam
8
3
31/dec
Holland
2
folio 3
4
31/dec
Londen
19
folio 5
5
31/dec
6
31/dec
7
31/dec
Amsterdam
7
31/dec
Amsterdam
8
31/dec
Holland
9
19/nov
Folio 7
Folio 9
Carambols
Pilaren
Navaras
colonarios (4) waarde zilver (5) schip (6)
32480
St-C.
179275
St-C.
28000
St-C.
10109,35
228604
St-C.
2
1306,9
29797,3
St-C.
1
407,25
9220,45
St-C.
1600,5
Ar.
3000
Ar.
180000
Ar:84 000f St-E.96 000 f
239199
Ar.
28/dec
70242
St-E .
31/dec
5658
St-C.
31/dec
311557
St-E.
31/dec
34117,0
St-C.
TOTAAL
1724
8000
10000
150
11
60000
7500
54
99
168000
12000
84000
10666,6
150
70000
7500
19823,5
1352752
(1) paginanummer van het silverboeck
(2) datum die op de factuur vermeld staat
(3) locatie waar het zilver aangekocht wordt
(4) uitgedrukt in Marken
(5) uitgedrukt in gulden wisselgeld
(6) schip waarvoor het zilver bestemd is
Factuur 7 en 9 hebben we opgesplitst voor een betere overzicht
St-C. : Sint Carolus
Ar. : Arent
St-E.:Sint-Elisabeth
321
S.A.A./GIC#5720 Zilverboeck
92
Bijlage 3 : Silverboeck voor de uitreding van 1725 322
Fol i o (1)
folio 15
Folio 17
Folio 19
Folio 21
Folio 23
Folio 25
Da ta Pl a a ts (2)
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
Va eties duca tons
Amsterdam
Amsterdam
Amsterdam
Amsterdam
TOTAAL 1725
TOTAAL 1725 i n Gul den wi s s el gel t
16
2
10
16
9
11
10
1
3
14
8
6
5
111
kl eyne fra nce Fra ns e Kronen Pi a s ters (3)
Mexi ca nen (3) wa a rde zi l ver (4) s chi p (5)
1300
6700
4000
8000
100
27,75
1000
1000
4000
3032,3
2640
6000
10000
2485
6196,5
30000
60000
297,6
18000
3000
10 000
8 979
111 000
30 000
200 694
310 800
24 100
539 585
13 700
307 341
179 430
30 000
112 627
179 675
141 495
139 437
168 840
6 667
50 400
157 424
90 759
68 037
68 075
Ca.VI
Ca.VI
Ca.VI
Ca.VI
Key
M. de P.
M. de P.
M. de P.
M. de P.
Key (mex 134935,2), M. de P.(pil 22489,8
Ca.VI
Key
key, M. de p.
1 392 865
1 388 420
(1) paginanummer van het zilverboeck
(2) locatie waar het zilver aangekocht wordt
(3) uitgedrukt in Marken
(4) uitgedrukt in gulden wisselgeld
(5) schip waarvoor het zilver bestemd is
Ca. VI : Carolus Sextus
Key: Keyserinne
M. de P. : Marquis de Prié
322
S.A.A./GIC#5720 Zilverboeck
93
Bijlage 4 : Silverboeck voor de uitreding van 1726 323
Fol i o (1)
Folio 31
Folio 33
Folio 35
Folio 37
Folio 39
Da ta (2) Pl a a ts (3)
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
Va eties
7
1
11
15
Londen
Sept Rotterdam
5/jan
3
21
9
1
1
Rotterdam
kl eyne fra nce (4) Engel s e s pec. (4) Fra ns e Kronen
Ca ra mbol s (s t.)
Pi l a ren (4)
Na va ra s (s t.)
Mexi ca nen (4)
wa a rde zi l ver (5)
7000
435,5
9800
8739,375
2900
4300
1100
138
1097
13250
6975,6
103
671
223
28
5
1
30/jan
TOTAAL 1726
TOTAAL 1726 in Gulden wisselgelt
102
139500
37500
5357,5
574
13 504
1 097
26 163
177 000
496 407
60000
23336
242
60 000
96 000
25 952
585 766
23 336
51 448
29 110
660 584
s chi p (6)
154000 P.
10212,5 T.
224175 Ar.: 4000 mex, P.: 4000mex, H.: 1800mex
299474,3 L.:2000 pil + 1100mex, T.:300pil + 739,4mex , H.: 2000pil+6900mex *
91875,1 L.: 3600pil , T.: 400pil
28936,6 L.
302681 Ar.: 8000pil, T.:1250pil, P.:1000pil, H.:3000pil
160625,85 H.:5575,6pil , L.:1400pil
2317,5 T
15083 T.:166,1pil, Ar.:505,2pil
5102,4 T.
539160 L.:40500 kr, P.:9900kr, T. :60000 Ca + 23336 nav
105000 T.
20490 teruggestuurd naar Baut
299474
1 938 643
1 929 873
(1) paginanummer van het zilverboeck
(2) datum die op de factuur vermeld staat
(3) locatie waar het zilver aangekocht wordt
(4) uitgedrukt in Marken
(5) uitgedrukt in gulden wisselgeld
(6) schip waarvoor het zilver bestemd is
P. : Peys
T. : Tijger
Ar. : Arent
H. : Hope
L. : Leeuw
In factuur 26 wordt er 1100 pil + 2900mex van schip verwisselt, de oorspronkelijke vaeties waren stuk gegaan
323
S.A.A./GIC#5720 Zilverboeck
94
Bijlage 5 : Silverboeck voor de uitreding van 1727 324
Fol i o (1)
fol i o 41
Fol i o 43
Da ta (2) Va e ti e s
36
17/s e p
9
37
29/a ug
1
38
5/s e p
1
Fol i o 45
39
12/s e p
1
40
13/s e p
1
Fol i o 47
41
4/okt
1
42
13/a ug
1
Fol i o 49
43
29/a ug
2
44
22/a ug
2
Fol i o 51
45
5/s e p
2
46
4/okt
1
Fol i o 53
47
28/nov
1
48
12/nov
1
Fol i o 55
49
12/s e p
1
50
24/okt
1
Fol i o 57
51
9/okt
2
52
15/a ug
4
Fol i o 59
53
16/s e p
2
54
23/s e p
3
Fol i o 61
55
17/okt
1
56
24/okt
1
Fol i o 63
57 Nov
30
Fol i o 65
58
5/de c
1
59
8/ja n
10
Fol i o 67
60
2/ja n
6
Fol i o 69
61
11
Fol i o 71
62
3
63
1
Fol i o 73
64
1
65
2
66
1
Tota a l 1727
105
Tota a l 1727 i n Gul de n wi s s e l ge l t
Pl a a ts (3)
Antwe rpe n
Ams te rda m
Ams te rda m
Ams te rda m
Ams te rda m
Ams te rda m
Ams te rda m
Ams te rda m
Ams te rda m
Ams te rda m
Ams te rda m
Ams te rda m
Ams te rda m
Rotte rda m
Londe n
Londe n
Londe n
Londe n
Londe n
Ams te rda m
Ams te rda m
Ge nt
Ams te rda m
Li è ge
Ge nt
Ams te rda m
Ams te rda m
Ca ra mbol s (St)
Pi l a re n (4)
1 832
800
1 000
Na va ra s (s t)
Me xi ca ne n (4)
4697,2
200
1000
1000
1000
915
2000
1000
1 000
2 000
1 000
500
2
3
2
2
600
1000
759
277
036
024
530
1000
1 000
128392
18000
52821
24185
933
12069
500
3 300
12000
1000
1 000
373
700
2 000
Ams te rda m
(1) paginanummer van het zilverboeck
(2) datum die op de factuur vermeld staat
(3) locatie waar het zilver aangekocht wordt
(4) uitgedrukt in Marken
(5) uitgedrukt in gulden wisselgeld
(6) schip waarvoor het zilver bestemd is
324
Fra ns e Krone n
98
205 398
575 114
3 300
5 280
25 846
599 119
31 002
68 204
25 995
584 081
wa a rde zi l ve r (5)
154 095
23 310
23 359
23 237
23 300
23 313
21 743
46 626
46 728
46 831
23 415
11 657
14 016
22 830
17 675
52 712
70 155
46 769
58 573
22 855
22 940
400 000
11 400
150 000
100 010
259 239
45 560
8 724
16 123
45 900
2 308
1 835 402
1 831 799
s chi p (6)
Ca . VI .
Ca . VI .
Ca . VI .
Ca . VI .
Ca . VI .
Ca . VI .
Ca . VI .
Ca . VI .
Ca . VI .
Ca . VI .
Ca . VI .
M. de P.
M. de P.
Co.
M. de P.
Ae .
Ae .
Ae .
Ae .
M. de P.
Co.
Ae .
M. de P.
Co.
M. de P.
Co.: 8000me x, M.de P.:3000me x
Co.
Ca . VI .
M. de P.
M. de P.
M. de P.
Ca. VI. : Carolus Sextus
M. de P. : Marquis de Prié
Co. : Concordia
Ae.: Aertshertoghinne
S.A.A./GIC#5720 Zilverboeck
95
Bijlage 6 : De zilverstromen van de EIC richting Kanton volgens H.B. Morse
verkocht lading in Engeland
Zilver ladin (t) Zilver kg Tael
Zilver kg
pg (1) Jaar
Schip
Capacitait (2) Lading pond Zilver lading (£)
176 1723
5
2120
166 862
Walpole
490
36 888
34 000
102 000
3 854
Duke of Cambridge
430
36 133
Mountague
380
31 707
Hartford
440
33 223
Princess Ann
380
28 911
178 1724
1
450
124 969
Macclesfield
450
50 369
124 969
182 1725
3
1230
80 582
241 746
9 133
Princess Emilia
350
9 903
9 903
29 709
1 122
Caesar
430
35 310
35 310
105 930
4 002
Houghton
450
35 369
106 107
4 009
182 1726
1
370
Townshend
370
183 1727
1
495
Prince August
495
185 1728
4
1750
100 148
300 444 11 351
Macclesfield
450
Caesar
430
Sunderland
410
Harrison
460
1729
4
1900
160 000
480 000 18 134
Houghton
460
Monmouth
490
Enfield
470
Lynn
480
Bron: H.B. Morse., The Chronicles of the East India Company Trading to China 1835-1834, p 308.) ; L. Dermigny., La Chine et l’occident, p521.
(1) pagina verwijzing naar werk Morse waar de gegevens van dat jaar gevonden werden.
(2) scheepscapaciteit in ton, combinatie van gegevens gevonden in Morse en Dermigny
4 721
4 721
96
Bijlage 6 : De zilverstromen van de EIC richting Kanton volgens H.B. Morse
pg (1) Jaar
Schip
Capacitait (2) Lading pond Zilver lading (£)
Zilver lading (t) Zilver kg
200 1730
5
2095
200 000
600 000 22 668
Princess of Wales
460
50 740
152 220
5 751
Lyell
470
49 622
148 866
5 624
Devonshire
470
49 755
149 265
5 639
Prince August
495
50 605
151 815
5 736
King George
200
309 1731
1810
219 000
657 000 24 821
Hartford
460
56 061
168 183
6 354
Macclesfield
450
55 032
165 096
6 237
Caesar
440
57 165
171 495
6 479
Harrison
460
55 253
165 759
6 262
309 1732
1850
219 000
657 000 24 821
Compton
440
56 061
168 183
6 354
Lynn
480
55 032
165 096
6 237
Wyndham
470
57 165
171 495
6 479
Richmond
460
55 253
165 759
6 262
Bron: H.B. Morse., The Chronicles of the East India Company Trading to China 1835-1834, p 308.) ; L. Dermigny., La Chine et l’occident, p521.
(1) pagina verwijzing naar werk Morse waar de gegevens van dat jaar gevonden werden.
(2) scheepscapaciteit in ton, combinatie van gegevens gevonden in Morse en Dermigny
97