Vragen en antwoorden commissie BBV 2014

Vragen en antwoorden commissie BBV 2014
Vraag 2014.1:
In 2012 zijn bij provincies enkele decentralisaties doorgevoerd. Deze decentralisaties hebben
gevolgen voor de registratie van de rijksbijdragen in de Iv3 matrix. In de praktijk blijkt dat provincies
hier verschillend mee omgaan. Om hierover meer helderheid te krijgen willen wij de Commissie BBV
graag de volgende vragen voorleggen:
- Mogen provinciale decentralisatie uitkeringen die onderdeel uitmaken van het provinciefonds, voor
zover ze in een bepaald jaar niet tot besteding zijn gekomen, via de overlopende passiva worden
doorgeschoven naar volgende jaren?
- Moeten de decentralisatie uitkeringen in de jaarrekening van de provincies verantwoord worden
onder de algemene dekkingsmiddelen of onder de verschillende programma’s (voor de Iv3 matrix
betekent dit de functie 0.2 Algemene uitkering provinciefonds of de functies waar de uitkeringen
betrekking op hebben)?
Nadere toelichting: Het betreft hier de gewijzigde financiering van met name de ILG gelden aan de
provincies. Dit waren voorheen specifieke uitkeringen. In de Vraag & Antwoord rubriek BBV (het 25e
Word document “Vragen en antwoorden notities”) staat hoe specifieke uitkeringen met
terugbetalingsverplichting moeten worden geboekt in de Iv3 matrix. Nu maken deze uitkeringen echter
als decentralisatie uitkeringen onderdeel uit van het provinciefonds. De 12 provincies gaan hier bij de
registratie in de Iv3 matrix in de praktijk verschillend mee om. De meeste provincies boeken de totaal
in een jaar ontvangen uitkering uit het provinciefonds op de exploitatierekening onder de algemene
dekkingsmiddelen (in de Iv3 matrix, baten functie 0.2 Algemene uitkering provinciefonds). In het
algemeen rust op de uitkering uit het provinciefonds geen terugbetalingsverplichting. Een viertal
provincies echter behandelen, met goedkeuring van hun accountant, een aantal decentralisatie
uitkeringen nog steeds als een specifieke uitkering met terugbetalingsverplichting. Dit houdt in dat de
rijksbijdrage op de betreffende functie wordt geboekt (en dus niet op functie 0.2) en dat het niet in het
boekjaar bestede deel via de overlopende passiva wordt doorgeschoven naar de volgende jaren.
Aangezien deze twee afwijkende boekingswijzen bij provincies verschillend doorwerken in het EMUsaldo is het zeer gewenst dat hier een duidelijke BBV richtlijn over komt.
Antwoord 2014.1:
Onder de overlopende passiva mogen alleen de van de Europese en Nederlandse overheidslichamen
ontvangen voorschotbedragen worden opgenomen voor uitkeringen met een specifiek bestedingsdoel
die dienen ter dekking van lasten van volgende begrotingsjaren. De term voorschot duidt op bedragen
die nog moeten worden afgerekend middels het traject verantwoording, vaststelling en verrekening.
De provinciale decentralisatie uitkeringen die onderdeel uitmaken van het provinciefonds hoeven niet
via dit traject te worden verantwoord. Hierdoor mogen deze middelen in het geval dat in een jaar niet
tot besteding is gekomen, niet via de overlopende passiva doorgeschoven worden naar volgende
jaren.
De provinciale decentralisatie uitkeringen moeten onder de algemene dekkingsmiddelen worden
verantwoord.
1
Vraag 2014.2:
Mijn vraag heeft betrekking op grond die wordt gebruikt als begraafplaats.
Het is gebleken dat de stichtingskosten van een begraafplaats in onze gemeente voor ruim 80%
bestaan uit de verwervingskosten voor grond. De overige 20% betreft de inrichting van een 1e fase,
met graven, ontsluiting en een beheerdersruimte.
Nu is de vraag hoe we met de waardering van grond moeten omgaan. De begraafplaats is enkele
jaren geleden in gebruik genomen en er wordt op dit moment afgeschreven op alle grond. Dit is dus
meer dan alleen de grond die nu in gebruik is als begraafplaats, maar ook de grond die in de toekomst
bij uitbreiding als zodanig zal gaan dienen.
Bij een herijking van de exploitatie van begraafplaatsen overwegen wij om niet langer af te schrijven
op de grond die op dit moment nog niet als begraafplaats in gebruik is.
In verband daarmee leg ik u het volgende voor:
1) Kunt u mij aangeven hoe en waar is vastgelegd dat gemeenten niet op grond mogen afschrijven?
2) Als vraag 1) niet kan worden beantwoord, betekent dit dan dat gemeenten keuzemogelijkheden
hebben in het wel of niet afschrijven van grond? Zo ja, welke kaders zijn er in dat geval voor deze
keuzemogelijkheden?
3) Met het in gebruik nemen van grond als begraafplaats is naar onze mening de
herontwikkelingsmogelijkheid, en daarmee ook een eventuele waarde van de grond, voor zeer lange
tijd geblokkeerd, dan wel verdwenen. Om die reden achten wij het logisch om, met inachtneming van
uw antwoorden op de vorige twee vragen, wel af te schrijven naar een restwaarde van nul op grond
die in gebruik genomen is als begraafplaats. Deelt u deze mening? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2014.2:
1.
Alleen op slijtende activa /activa met een beperkte gebruiksduur wordt afgeschreven en grond is
geen slijtend actief. Zie ondermeer artikel 64 lid 3 BBV of de notitie over het onderhoud van
kapitaalgoederen van de commissie.
2.
3.
Zie antwoord vraag 1.
Nee, ook grond die in gebruik wordt genomen als begraafplaats slijt niet. Afschrijven hierop is
volgens het BBV dan ook niet toegestaan
Vraag 2014.3:
Wij hadden hier intern een discussie over afschrijven op panden. Een pand wordt (zover mij bekend)
in de activa opgenomen en over een x jaar naar 0 afgeschreven. Echter een pand is vaak inclusief
grond. In hoeverre zou je de grondwaarde buiten de afschrijving kunnen laten en in hoeverre doen
andere gemeente dit al? Dit zou namelijk ten tijden van bezuinigingen een stuk schelen als de
kapitaallasten hiermee zouden kunnen afnemen.
Antwoord 2014.3:
In de notitie verkrijging, vervaardiging en onderhoud kapitaalgoederen is opgenomen dat op grond niet
wordt afgeschreven. Uitsluitend op slijtende activa dient te worden afgeschreven (artikel 64 lid 3 BBV).
2
Grond slijt niet, dus daarop behoort niet systematisch te worden afgeschreven. Voor uw gemeente
bestaat bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het toepassen van de componentenbenadering, waarbij niet
op de (onder)grond wordt afgeschreven. Zie voor nadere toelichting hierover de notitie verkrijging
vervaardiging en onderhoud kapitaalgoederen. Bij het gaan toepassen van de
componentenbenadering is er sprake van een schattingswijziging. Regels omtrent schattingswijzingen
zijn opgenomen in de notitie stelsel- en schattingswijzigingen.
Vraag 2014.4:
Bij onze gemeente hebben wij, in overeenstemming met de toenmalige regelgeving, een lang lopende
lening met behulp van een renteswap afgesloten met een eenzijdige optie voor de bank erin om deze
te verlengen.
De situatie: Bij een contract hebben wij een korting op het rentepercentage kunnen bedingen, waarbij
wij in ruil daarvoor het recht aan de bank hebben gegund (een optie verstrekt) om het contract voor
eenzelfde periode onder gelijke condities te mogen verlengen. Of gebruik wordt gemaakt van dit recht
is natuurlijk afhankelijk van de rentestand op moment van verlening. Op basis van de BBV kunnen wij
niet op maken hoe hier mee om te gaan in de verslaglegging.
De accountant adviseert ons om een voorziening te treffen om een eventueel afwijkende rente over 11
jaar af te dekken.
Wij zijn van mening dat er geen voorziening moet worden getroffen. Wanneer de marktrente op het
moment van verlenging lager is, wijzigt er niets, want wij hebben in de meerjaren begroting al rekening
gehouden met de huidige rente stand van circa 4%. Wanneer de marktrente op het moment van
verlengen hoger is, verliest de optie haar waarde want de bank zal haar recht niet uitoefenen.
Onze vraag: Moeten wij hiervoor een voorziening treffen of niet?
Antwoord 2014.4:
Uw gemeente heeft bij het afsluiten van de langlopende lening in ruil voor een korting het recht aan de
bank gegund om het contract voor eenzelfde periode onder gelijke condities te mogen verlengen. U
heeft de vraag gesteld of een voorziening moet worden getroffen om de rente over 11 jaar te dekken.
Voorzieningen worden gevormd voor verplichtingen, verliezen risico’s (artikel 44 lid 1a en 1b) waarvan
de omvang en of het tijdstip van optreden per balansdatum min of meer onzeker zijn en die oorzakelijk
samenhangen met de periode voorafgaande aan die datum. Voorzieningen kunnen alleen worden
gevormd indien het risico redelijkerwijs te schatten is. Op zich zou jaarlijks, gebaseerd op de
rentestand van dat moment, een waardering van de verlengingsoptie kunnen plaats vinden. Naar de
mening van de commissie is de vorming van de voorziening echter niet nodig. Materieel is er sprake
van een langlopende lening met een kortere rentevaste periode. Gemeenten zullen vaker leningen
hebben waarbij tussentijdse rente aanpassing mogelijk is. Gedurende de looptijd van de lening (dus
ook na een mogelijke verlenging ervan door de bank) kan de rente gewoon in de exploitatie worden
opgenomen. De verlengingsoptie dient wel onder de niet uit de balans blijkende verplichtingen te
worden opgenomen. Wij gaan er vanuit dat u zult toetsen of deze transactie past binnen de wet FIDO.
3