Extra fiscaal rendement

www.pwc.nl
Extra fiscaal
rendement
Investeringsfaciliteiten 2014
Inhoud
Voorwoord5
Investeringsaftrek6
Research & development aftrek (RDA) 21
Aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O-aftrek)
23
Willekeurige afschrijving
24
Combinaties van investeringsfaciliteiten
33
Afdrachtverminderingen35
Subsidieregeling praktijkleren
39
Innovatiebox
41
Teruggaven 43
Subsidies 45
Formele bepalingen 47
Contact
49
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
3
4
PwC
Voorwoord
In deze publicatie ‘Extra fiscaal rendement
- Investeringsfaciliteiten 2014’ brengen we
u op de hoogte van de fiscale faciliteiten
die de Nederlandse overheid in 2014 aan
het bedrijfsleven biedt om de economie
te versterken en duurzamer te maken.
Speerpunten van het fiscale beleid zijn dit
jaar innovatie, onderwijs en investeringen.
Jessica Litjens
Knowledge Centre Tax & HRS
Private Wealth
Ciska Wisman
Knowledge Centre Tax & HRS
Corporate Tax
Mogelijk kunt u uw voordeel doen met
de maatregelen die zijn genomen om
ondernemerschap en innovatie extra
te stimuleren. Door de diversiteit aan
regelingen is het goed denkbaar dat ook
uw onderneming in aanmerking komt
voor een of meerdere faciliteiten. Enkele
fiscale regelingen zijn per 2014 verruimd.
Daarnaast zijn sommige regelingen echter
versoberd.
Nieuw is de per 1 januari 2014 ingevoerde
subsidieregeling praktijkleren. Werkgevers
kunnen een tegemoetkoming krijgen voor
de kosten die samenhangen met het bieden
van praktijk- en werkleerplaatsen. De
regeling vervangt de afdrachtvermindering
onderwijs in de loonheffingensfeer.
De faciliteiten zijn op hoofdlijnen
beschreven waardoor u een goed
overzicht krijgt van de belangrijke
aandachtspunten. De volgende faciliteiten
komen aan bod: de investeringsaftrek,
de research & development aftrek, de
aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk,
de willekeurige afschrijving, de
combinaties van investeringsfaciliteiten,
de afdrachtverminderingen loonbelasting
en premie volksverzekeringen, de
subsidieregeling voor praktijkleren,
de innovatiebox, de teruggaaf
energiebelasting/accijns & teruggaaf
grootverbruikers en subsidies. Ook wordt
aandacht besteed aan de formele aspecten.
Om gebruik te maken van de diverse
investeringsfaciliteiten moeten formele
bepalingen worden nageleefd. Zo is het van
belang dat eventuele meldingstermijnen
in acht worden genomen. Daarnaast is
het mogelijk om bezwaar te maken (en
in beroep te gaan) tegen de afwijzing
van een verzoek om toepassing van een
investeringsfaciliteit.
De opgenomen informatie helpt u om
extra (fiscaal) rendement te behalen
met uw investeringen. Ook zijn de
belangrijkste wijzigingen ten opzichte
van vorig jaar weergegeven, zodat u de
huidige regelingen gemakkelijker kunt
vergelijken met die in voorgaande jaren.
De publicatie ziet echter voornamelijk
op de toepassingsmogelijkheden van de
faciliteiten in 2014.
Wilt u na het lezen van deze publicatie
meer informatie over de toepassing van
een of meer fiscale investeringsfaciliteiten?
Of hebt u advies nodig over het verzorgen
van een aanvraag? Neemt u dan contact op
met uw PwC-adviseur. Die helpt u daarbij
graag verder.
Rotterdam, 13 februari 2014
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
5
Investeringsaftrek
Als ondernemer kunt u de fiscale winst van
de onderneming verlagen door gebruik te
maken van de investeringsaftrek. Dit is
een extra aftrekpost die aanvullend op de
reguliere kosten van bedrijfsmiddelen ten
laste van de winst komt. Achtergrond van
de faciliteit is het bevorderen van bepaalde
investeringen. Trefwoorden zijn in dit kader
energiezuinigheid, milieuvriendelijkheid
en kleinschaligheid. De omvang van de
investeringsaftrek is gerelateerd aan het
investeringsbedrag.
De Wet inkomstenbelasting 2001 voorziet
in:
• de energie-investeringsaftrek (EIA);
• de milieu-investeringsaftrek (MIA); en
• de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
(KIA).
Naast de investeringsaftrek kent de wet
de research & development aftrek (RDA)
en een aanvullende aftrek voor speur- en
ontwikkelingswerk. Dit zijn eveneens
aanvullende aftrekposten. Zie ‘Research &
Development Aftrek (RDA)’ op blz. 21-22 en
‘Aftrek speur- en ontwikkelingswerk (S&Oaftrek)’ op blz. 23.
Ondernemers voor de inkomsten- en
vennootschapsbelasting kunnen in
aanmerking komen voor de investerings­
aftrek.
Voor de toepassing van de investerings­
aftrek gelden minimum­investerings­
bedragen. Om gebruik te kunnen maken
van de EIA of MIA is vereist dat de
investering per bedrijfsmiddel minimaal
2.500 euro bedraagt. Voor de KIA is dat
450 euro per bedrijfsmiddel.
Extra aftrekpost
Bij een investering in een bedrijfsmiddel kan de ondernemer in aanmerking komen voor de
investeringsaftrek. Dit is een extra aftrekpost die aanvullend op de reguliere afschrijvingskosten van
het bedrijfsmiddel ten laste van de winst komt. De investeringsaftrek kan de vorm hebben van de
KIA, EIA en MIA. Bij een lagere belastbare winst is minder belasting verschuldigd. De daadwerkelijke
belastingbesparing verschilt per investering en ondernemer. Het hangt af van de variant van de
investeringsaftrek, de omvang van de investering en de van toepassing zijnde belasting (inkomstenof vennootschapsbelasting).
6
PwC
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Voor veel faciliteiten is tijdige aanmelding bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)
vereist. Deze nieuwe organisatie is ontstaan uit de fusie per 1 januari 2014 tussen Agentschap NL
en de Dienst Regelingen, beide uitvoeringsorganisaties van het ministerie van Economische Zaken.
RVO.nl biedt ondersteuning aan ondernemers die duurzaam, agrarisch, innovatief of internationaal
ondernemen.
Niet alle bedrijfsmiddelen komen in
aanmerking voor de regeling. Bepaalde
bedrijfsmiddelen kwalificeren nadrukkelijk
niet. Uitgesloten van investeringsaftrek
zijn bedrijfsmiddelen die zijn bestemd
om (direct of indirect) hoofdzakelijk - dat
wil zeggen voor minstens 70 procent - te
worden gebruikt voor het drijven van
een onderneming waarop een regeling
ter voorkoming van dubbele belasting
van toepassing is (bijvoorbeeld een
buitenlandse vaste inrichting in een land
waarmee Nederland een belastingverdrag
heeft gesloten). Dat geldt ook voor
grond, woonhuizen en woonschepen,
personenauto’s die niet zijn bestemd
voor het beroepsvervoer over de weg,
vaartuigen, dieren, effecten, vorderingen,
goodwill en ook vergunningen,
ontheffingen, concessies en andere
dispensaties van publiekrechtelijke aard.
Voor de KIA worden daarnaast geen
bedrijfsmiddelen in aanmerking genomen
die zijn bestemd om hoofdzakelijk ter
beschikking te worden gesteld aan
derden. Als uitzondering op de algemene
uitsluitingen, kunnen investeringen in
woonhuizen en – schepen en investeringen
in zuinige of elektrische auto’s wel in
aanmerking komen voor de MIA.
Van investeringsaftrek zijn ook uitgesloten
bedrijfsmiddelen waarvoor verplichtingen
zijn aangegaan tussen bepaalde, in de wet
omschreven familieleden. Hetzelfde geldt
voor verplichtingen die zijn aangegaan
tussen een aandeelhouder en het lichaam
waarin deze een kwalificerend belang
(minimaal een derde) heeft.
Het recht op investeringsaftrek bestaat
vanaf het investeringsmoment. Vóór
ingebruikname van het bedrijfsmiddel
wordt de investeringsaftrek echter slechts
in aanmerking genomen tot het bedrag dat
al daadwerkelijk voor het bedrijfsmiddel is
betaald. De resterende investeringsaftrek
wordt dan in een later jaar in aftrek
gebracht.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
7
Energie-investeringsaftrek (EIA)
De wet bevat een energie-investeringsaftrek
(EIA) voor investeringen door ondernemers
in energiezuinige, niet eerder gebruikte
bedrijfsmiddelen die voldoen aan de
eisen van de Energielijst (energieinvesteringen). Aanpassingen aan
bestaande bedrijfsmiddelen komen ook
in aanmerking voor de EIA voor zover het
aangepaste bedrijfsmiddel voldoet aan
de energieprestatie-eisen van de regeling.
De EIA is gericht op energie-efficiëntie en
stimuleert op die manier energiebesparende
investeringen.
De aanvullende aftrek bedraagt
41,5 procent van het bedrag aan energieinvesteringen. De EIA levert als extra fiscale
aftrekpost direct een financieel voordeel
op. Bovenop de reguliere aftrekbare kosten
mag 41,5 procent van de investering in
mindering worden gebracht op de fiscale
winst. In de vennootschapsbelastingsfeer
betekent de EIA een belastingbesparing
van ongeveer 10 procent per investering.
In de inkomstenbelastingsfeer kan dit
oplopen tot ruim 18 procent.
aftrek:
41,5%
Voorbeeld
Energie-investering
Een ondernemer investeert dit jaar 10.000 euro in een nieuw bedrijfsmiddel dat voldoet aan de voorwaarden van de Energielijst
2014. Er is sprake van een energie-investering. De fiscale winst na aftrek van de reguliere aftrekbare kosten maar vóór toepassing
van de EIA bedraagt 250.000 euro. Het vennootschapsbelastingtarief in 2014 is 20 procent voor de eerste 200.000 euro
winst en 25 procent voor het meerdere. Als de ondernemer geen aanspraak maakt op de EIA dan bedraagt de verschuldigde
vennootschapsbelasting 52.500 euro. Door aanspraak te maken op de faciliteit kan een belastingbesparing worden gerealiseerd.
Belastingbesparing
Toepassing van de EIA levert een extra aftrekpost op van 41,5 procent van 10.000 euro, dat is 4.150 euro. De investeringsaftrek
verlaagt de fiscale winst tot 245.850 euro, dat is de winst van 250.000 euro verminderd met 4.150. De verschuldigde
vennootschapsbelasting bedraagt dan 51.462,50 euro. Toepassing van de EIA bij een investering van 10.000 euro levert in de
vennootschapsbelastingsfeer een belastingbesparing
Jaar 2014
Zonder EIA
Met EIA
op van 1.037,50 euro (25 procent van 4.150 euro).
Dit is ruim 10 procent van de investering.
Fiscale winst vóór EIA
€ 250.000,00
€ 250.000,00
EIA (41,5% van €10.000)
Fiscale winst
€ 0,00 -/-
€ 4.150,00 -/-
€ 250.000,00
€ 245.850,00
20% over eerste €200.000
€ 40.000,00
€ 40.000,00
25% over meerdere
€ 12.500,00 +
€ 11.462,50 +
Totaal
€ 52.500,00
€ 51.462,50
Vennootschapsbelasting
8
PwC
Belastingbesparing:
25% van € 4.150 = €1.037,50
≈ 10% vennootschapsbelastingbesparing
op investering
Actualiteiten EIA-regeling
• De EIA blijft 41,5 procent. Tot 2011 was dit percentage nog 44. Hoewel de verlaging van 44 naar
41,5 procent slechts tijdelijk zou zijn, wordt het verlaagde percentage gehandhaafd.
• De EIA-regeling 2014 is van toepassing op verplichtingen die zijn aangegaan of voortbrengingskosten die zijn
gemaakt op of na 1 januari 2014.
• Per bedrijfsmiddel moet het investeringsbedrag minimaal 2.500 euro zijn om in 2014 in aanmerking te
komen voor de EIA.
• Per 2014 zijn enige wijzigingen aangebracht in de Energielijst. Zo zijn bijvoorbeeld koude- of
warmteterugwinningsystemen uit ventilatielucht bij grootkeukens in de lijst opgenomen. Daarnaast is
de omschrijving voor LED-belichtingssystemen gewijzigd om duidelijker te maken welke technieken in
aanmerking komen. Ook zijn de omschrijvingen van zonnecollectoren en zonnepanelen aangepast om de
SDE+-regeling af te bakenen.
• Voor 2014 is een bedrag van 111 miljoen euro aan EIA-budget beschikbaar. Dit is een verlaging ten opzichte
van de drie voorgaande jaren waarin het budget rond 150 miljoen euro lag.
In 2014 wordt maximaal 118 miljoen
euro aan kwalificerende investeringen
in aanmerking genomen. Bij een hoger
bedrag aan investeringen wordt over het
meerdere geen EIA verleend.
Doelgroep
De EIA-regeling geldt voor
belastingplichtigen voor de inkomstenof vennootschapsbelasting die een
onderneming drijven en investeren in een
bedrijfsmiddel dat voldoet aan de eisen van
de Energielijst.
Minimaal meldingsbedrag
vanaf 2014
Een investering kan in meerdere fases
worden gemeld bij RVO.nl. Wel geldt
met ingang van 1 januari 2014 een
ondergrens van minimaal 2.500 euro
voor het meldingsbedrag.
Kenbaar maken
Het recht op EIA moet bij de aangifte
inkomsten- of vennootschapsbelasting
kenbaar worden gemaakt. Om aanspraak
te kunnen maken op de faciliteit moet de
investering wel tijdig zijn aangemeld bij
RVO.nl.
Toepassing
De bedrijfsmiddelen die voor het jaar 2014
in aanmerking komen voor de EIA staan
vermeld in de Energielijst 2014. De lijst
bevat meer dan 160 energiebesparende
technieken en is onderverdeeld in vijf
categorieën:
1. bedrijfsgebouwen;
2. processen;
3. transportmiddelen;
4. duurzame energie;
5.energieadvies.
De EIA wordt toegepast op de
aanschaffings- en voortbrengingskosten
van een energie-investering. Onder
aanschaffingskosten vallen de kosten
die bij derden zijn gemaakt, zoals de
aankoopsom plus alle bijkomende kosten
die noodzakelijk zijn voor en uitsluitend
dienstbaar zijn aan het bedrijfsklaar krijgen
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
9
Kwalificerende kosten
De EIA kan worden toegepast
op de aanschaffings- en
voortbrengingskosten van
(onderdelen van) bedrijfsmiddelen
die voldoen aan de energieprestatieeisen, inclusief voorzieningen
(bijvoorbeeld leidingen, appendages1
en meet- en regelapparatuur) die
technisch noodzakelijk zijn voor
deze bedrijfsmiddelen en die alleen
daarvoor worden gebruikt.
van het desbetreffende bedrijfsmiddel,
bijvoorbeeld montagekosten, leidingwerk
en besturing.
Van voortbrengingskosten is sprake
als een bedrijfsmiddel in de eigen
onderneming is vervaardigd. Alle kosten
die hiervoor worden gemaakt binnen
de eigen onderneming behoren tot de
voortbrengingskosten, bijvoorbeeld de
materiaalkosten en de arbeidskosten van
werknemers.
Geactiveerde kosten voor aanpassing van
bestaande bedrijfsmiddelen, zoals nieuwe
materialen en montage, komen ook in
aanmerking. Onderhoudskosten zijn echter
uitgezonderd.
Als een investeringssubsidie wordt
ontvangen voor het desbetreffende
bedrijfsmiddel, moet het subsidiebedrag
worden afgetrokken van de aanschaffingsof voortbrengingskosten.
Ook generieke
bedrijfsmiddelen
Naast de bedrijfsmiddelen op de
Energielijst 2014 kunnen ook andere
bedrijfsmiddelen in aanmerking komen
voor de EIA. Voor deze zogenoemde
generieke bedrijfsmiddelen moet dan wel
de vereiste energiebesparing door middel
van een berekening kunnen worden
aangetoond. Gezien de complexiteit van de
voorwaarden is het raadzaam om hiervoor
contact op te nemen met uw PwC-adviseur.
Zijn kosten gemaakt voor een
energieadvies, een Energie Prestatie Advies
(EPA-maatwerkadvies) of een actieplan
1) Kleine bijbehorende toestellen en onderdelen die dienen ter completering van een machine of een installatie.
10
PwC
voor elektromotoren, dan kunnen deze
kosten onder bepaalde voorwaarden
samen met de energie-investering in
aanmerking komen voor de EIA.
Suggesties Energielijst 2015
Als ondernemer kunt u zelf
bedrijfsmiddelen voordragen voor de
Energielijst van het volgende kalenderjaar.
Het moet gaan om bedrijfsmiddelen
waarmee een energiebesparing is te
realiseren. De uiterste datum voor
het indienen van voorstellen voor
bedrijfsmiddelen voor de Energielijst 2015
is 31 augustus 2014. Uw PwC-adviseur
helpt u hiermee graag verder.
EIA bij
samenwerkingsverbanden
Investeringen kunnen plaatsvinden door
een samenwerkingsverband zoals een
maatschap, vennootschap onder firma
(vof) of commanditaire vennootschap
(CV). Ook dan bestaat mogelijk recht op de
EIA. Het zijn de achterliggende individuele
maten, firmanten of vennoten – de leden –
die aanspraak kunnen maken op de EIA en
niet de contractuele samenwerkingsvorm.
Per bedrijfsmiddel wordt beoordeeld
of is voldaan aan het vereiste
minimuminvesteringsbedrag,
daarbij is niet relevant hoe groot het
samenwerkingsverband is. De EIA wordt
toegepast per lid op basis van zijn aandeel
in de desbetreffende investeringen
binnen het samenwerkingsverband.
Onder voorwaarden geldt een aantal
vereenvoudigingen in de toepassing van de
regeling.
Vereenvoudigde EIA-aanvraag samenwerkingsverbanden
Met ingang van 1 januari 2013 is de aanvraag van de EIA administratief
vereenvoudigd voor maten en vennoten die participeren in een
samenwerkingsverband. In plaats van afzonderlijke aanvragen per maat of vennoot
kan het samenwerkingsverband nu volstaan met één aanvraag per (gezamenlijke)
investering. Het samenwerkingsverband zal vervolgens bij een controle één
controlebrief van RVO.nl ontvangen.
Voor een juiste toepassing van de EIA
bij een samenwerkingsverband moet
worden vastgesteld in welke mate de
leden deelnemen in de investering.
Hiervoor geldt als aanknopingspunt
de gerechtigdheid tot de winst van het
samenwerkingsverband. De maten en
vennoten van een samenwerkingsverband
mogen echter voor de toepassing van de
EIA (evenals voor de MIA, zie ‘Milieuinvesteringsaftrek (MIA)’ op blz. 15 t/m
18) ook een andere verdeling van de
investeringsverplichting over de leden
van het samenwerkingsverband kiezen.
In het besluit van 15 september 2009,
nr. CPP2009/1116M wordt aangegeven
aan welke voorwaarden dan moet
worden voldaan. De belangrijkste zijn
dat alle maten of vennoten hetzelfde
verdelingscriterium hanteren en dat de
verdeling op redelijke basis plaatsvindt.
Bestaat een samenwerkingsverband ook
uit een of meer commanditaire vennoten/
natuurlijke personen, dan is géén sprake
van een redelijke verdeling als een
investering volledig wordt toegerekend
aan de beherende vennoten terwijl de
commanditaire vennoten/natuurlijke
personen wettelijk zijn uitgesloten van
de faciliteit. Commanditaire vennoten/
natuurlijke personen komen in beginsel
niet in aanmerking voor investeringsaftrek,
omdat zij in de regel niet kwalificeren als
ondernemer. Een natuurlijke persoon/
commanditaire vennoot komt echter wel in
aanmerking voor EIA als deze vennoot op
een andere grond al ondernemer is en de
commanditaire participatie op grond van
de vermogensetiketteringsregels tot zijn
ondernemingsvermogen behoort.
Als sprake is van een
samenwerkingsverband tellen bij het
bepalen van het maximale bedrag aan
energie-investeringen alleen de energieinvesteringen van de IB-ondernemers
en belastingplichtigen voor de
vennootschapsbelasting mee, dus niet die
van commanditaire vennoten. Het plafond
wordt vervolgens naar evenredigheid
toegerekend aan die ondernemers. Wat
dit betekent, illustreert het hiernaast
opgenomen rekenvoorbeeld.
Voorbeeld
Investering door
samenwerkingsverband
Een samenwerkingsverband bestaat
uit twee beherende vennoten en vier
commanditaire vennoten. De totale
energie-investering bedraagt
250 miljoen euro. De beherende
vennoten zijn ieder gerechtigd tot
40 procent van de energie-investering
(ieder 100 miljoen euro) en de vier
commanditaire vennoten ieder tot
5 procent (ieder 12,5 miljoen euro).
Het plafond voor 2014 bedraagt
118 miljoen euro. Voor toepassing van
de faciliteit moet het plafond voor de
beherende vennoten worden bepaald.
Bepalen plafond beherende vennoten
Het plafond voor ieder van de
beherende vennoten wordt als volgt
bepaald: 100 miljoen euro /
200 miljoen euro (en niet 250 miljoen
euro) * 118 miljoen euro = 59 miljoen
euro.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
11
Vergunningen
Voor sommige investeringen is een
vergunning vereist. Met ingang van
1 oktober 2010 is de omgevingsvergunning
ingevoerd als vervanging van onder
andere de bouw- en milieuvergunning.
Op het moment van de EIA-aanvraag
moet de benodigde vergunning voor het
bouw- of milieudeel in het bezit zijn,
maar deze hoeft nog niet onherroepelijk
te zijn. Onherroepelijk wil zeggen dat er
geen bezwaar- of beroepsprocedure met
betrekking tot de vergunning aanhangig is
of nog kan worden. In bepaalde gevallen is
een SDE+-beschikking vereist.
SDE+-regeling
De regeling stimulering duurzame
energieproductie (SDE-regeling) is per
1 januari 2011 omgevormd naar een
efficiëntere SDE+-regeling. Deze is op
1 juli 2011 voor het eerst opengesteld.
De SDE+ is een exploitatiesubsidie, dat
wil zeggen dat producenten subsidie
ontvangen voor de opgewekte duurzame
energie en niet voor de aanschaf van
de productie-installatie, zoals bij een
investeringssubsidie. Subsidie kan
worden aangevraagd voor de productie
van duurzame elektriciteit, duurzame
warmte of het gecombineerd opwekken
van duurzame warmte en elektriciteit
of groen gas. Een van de technologieën
die in aanmerking komt voor subsidie is
windenergie.
Haalbaarheidsstudie
Bij bepaalde aanvragen voor de
SDE+ 2014 is noodzakelijk dat een
haalbaarheidsstudie wordt verricht voor de
productie-installatie. Onderdeel van een
studie naar de haalbaarheid van het project
is de exploitatieberekening. Dat moet
minstens een overzicht van alle kosten
en baten van de productie-installatie
bevatten. Ook moet een berekening van
het projectrendement worden toegevoegd.
De financiële onderbouwing moet in elk
geval bestaan uit een financieringsplan
voor het project en een overzicht van de
vermogenspositie van de aanvrager. Een
aanvullende eis geldt als het aandeel van
het eigen vermogen minder dan 20 procent
van de investering bedraagt. In dat geval
is een intentieverklaring van een financier
vereist.
Tips voor aanvragen SDE+
2014
• Op 1 april 2014 wordt de SDE+
2014 opengesteld. Dit zal in fasen
gebeuren.
• De SDE+ wordt aangevraagd met het
digitale formulier van het e-loket van
RVO.nl.
• Vanaf 9:00 uur op dinsdag 1 april
2014 kan de eerste aanvraag worden
ingediend. Vooruitlopend kunt u uw
aanvraag alvast voorbereiden en klaar
zetten zodat u deze digitaal kunt
verzenden zodra de regeling open is.
• Vanaf 2014 kan bij de aanvraag om
extra bijlagen worden verzocht zoals
een haalbaarheidstudie.
• Voor geothermieprojecten is per
genoemde datum een geologisch
onderzoek vereist.
• Een aanvraag voor de SDE+ moet
plaatsvinden binnen de daarvoor
bestemde periode. Voor de diverse
onderdelen gelden verschillende
aanvraag­periodes. De SDE+ 2014
sluit op 18 december 2014 om 17:00
uur.
• In 2014 bedraagt het budget voor de
ondersteuning van projecten met de
SDE+ 3,5 miljard euro.
Geologisch onderzoek
Windenergie
Voor windprojecten op zee geldt dat op
het moment van aanmelding voor de EIA
een beschikking moet zijn afgegeven op
grond van het Besluit stimulering duurzame
energieproductie (Besluit SDE). Sinds 1 januari
2009 geldt deze voorwaarde niet meer voor
windenergie op land. Dit moet voorkomen dat
projecten ongewenste vertraging oplopen bij de
uitvoering.
12
PwC
Een geothermie project kan alleen in
aanmerking komen voor de SDE+ 2014 als
bij het aanvraagformulier het geologisch
rapport wordt meegestuurd. Aan het
geologisch onderzoek zijn nadere eisen
gesteld. Het onderzoek moet voldoen aan
het Model Geologisch Onderzoek en zal
worden getoetst door experts van TNO.
Voor het verslag van het onderzoek geldt
een verplichte opzet.
Minimaal meldingsbedrag
vanaf 2014
Met ingang van 1 januari 2014
geldt een ondergrens voor het
meldingsbedrag. De aangemelde
kosten moeten minimaal 2.500 euro
bedragen.
Tijdig aanmelden
Om gebruik te kunnen maken van de EIA
moet de investering tijdig zijn aangemeld
bij RVO.nl. De investering moet in beginsel
binnen drie maanden na het aangaan
van de investeringsverplichting worden
aangemeld bij het e-loket van RVO.nl.
Dit gebeurt via een digitaal formulier.
Schriftelijke meldingen zijn niet mogelijk.
Voortbrengingskosten moeten worden
aangemeld binnen drie maanden na het
einde van het kalenderkwartaal waarin deze
zijn gemaakt. Wordt het bedrijfsmiddel in
hetzelfde kwartaal in gebruik genomen,
dan moeten de voortbrengingskosten
binnen drie maanden na ingebruikneming
worden aangemeld. Voor de EIA is geen
accountantsverklaring vereist.
Aanvraag EIA bij fiscale
eenheid
Op grond van het besluit van 15 december
2009, nr. CPP2009/1116M gelden voor
een fiscale eenheid soepelere regels
voor de melding en de aanvraag voor de
EIA (hetzelfde geldt voor de MIA en de
toepassing van willekeurige afschrijving bij
milieubedrijfsmiddelen (Vamil)).
Het betreft de volgende situaties:
• Als de dochtermaatschappij een
investering doet en vervolgens gaat
behoren tot een fiscale eenheid
(waarbij dus de moedermaatschappij
belastingplichtig is en niet de
dochtermaatschappij) wordt de aanvraag
onder omstandigheden geacht te zijn
gedaan door de moedermaatschappij.
• Als de moedermaatschappij van een
Geen combinatie SDE+ en EIA
Projecten die vanaf 2014 een SDE+-beschikking ontvangen, komen niet in
aanmerking voor de EIA. Wel is sprake van iets hogere basisbedragen. Projecten met
een SDE+-beschikking van 2013 of eerder, waarbij nog geen gebruik is gemaakt van
de EIA, vallen onder een overgangsregime. Voor die projecten kan de ondernemer
wel EIA aanvragen, dit omdat de basisbedragen van de oude regeling rekening
hielden met toepassing van die investeringsaftrek.
fiscale eenheid een investering van een
dochtermaatschappij heeft aangemeld
en de dochtermaatschappij vervolgens
is gaan behoren tot een andere
fiscale eenheid, wordt de aanvraag
geacht te zijn gedaan door de nieuwe
moedermaatschappij.
• Als de moedermaatschappij van een
fiscale eenheid een investering van een
dochtermaatschappij heeft aangemeld
en de fiscale eenheid ten tijde van de
ingebruikname van het bedrijfsmiddel
inmiddels is verbroken, heeft de
dochtermaatschappij toch recht op de
EIA.
Tussentijdse beëindiging
EIA
In principe wordt sinds 1 januari 2009
de EIA-regeling (en ook de MIA/Vamilregeling) niet meer gesloten wanneer
het budget is uitgeput. Vanaf die datum
is het mogelijk een deel van het budget
van het volgende jaar aan te spreken.
Ook kan ongebruikt budget worden
meegenomen naar een volgend jaar. Toch
blijft de wettelijke mogelijkheid bestaan
dat de minister van Financiën bij een
zeer omvangrijke budgetoverschrijding
de EIA door tussentijdse aanpassing
van de Energielijst of door aftopping
beperkt of in zijn geheel buiten werking
stelt. Als het voornemen bestaat om in
2014 in energiezuinige bedrijfsmiddelen
te investeren, moet rekening worden
gehouden met deze mogelijkheid van
eerdere sluiting van de EIA.
Het moment waarop de investerings­
verplichting wordt aangegaan, is
beslissend. Wel moet RVO.nl binnen drie
maanden na de datum waarop de regeling
buiten werking is gesteld, de melding
hebben ontvangen.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
13
Uitsluitingen
Niet alle bedrijfsmiddelen komen
in aanmerking voor de EIA. Per
bedrijfsmiddel moet het investeringsbedrag
minimaal 2.500 euro (drempelbedrag)
bedragen. Tot en met 31 december 2013
lag deze ondergrens op 450 euro per
bedrijfsmiddel en op 2.300 euro voor
het totaal aan investeringen. Wanneer
wordt geïnvesteerd in een onzelfstandig
onderdeel van een bedrijfsmiddel,
geldt als toets voor de drempel het
investeringsbedrag als geheel. In dat geval
komt wel alleen het investeringsbedrag
dat ziet op het op grond van de Energielijst
kwalificerende onderdeel in aanmerking
voor de EIA. Wanneer het onzelfstandige
deel echter niet gelijktijdig met het
bedrijfsmiddel is aangeschaft, vindt een
zelfstandige toets aan het drempelbedrag
plaats. Overigens komen bedrijfsmiddelen
die al eerder door een ander zijn gebruikt,
niet in aanmerking voor de EIA.
Uitgesloten van de EIA zijn
bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om
(direct of indirect) hoofdzakelijk - dat
wil zeggen voor minstens 70 procent - te
14
PwC
worden gebruikt voor het drijven van
een onderneming waarop een regeling
ter voorkoming van dubbele belasting
van toepassing is (bijvoorbeeld een
buitenlandse vaste inrichting in een land,
waarmee Nederland een belastingverdrag
heeft gesloten). Dat geldt ook voor grond,
woonhuizen en woonschepen, bepaalde
personenauto’s, vaartuigen, dieren,
effecten, vorderingen, goodwill en ook
vergunningen, ontheffingen, concessies en
andere dispensaties van publiekrechtelijke
aard.
Eveneens uitgesloten zijn bedrijfsmiddelen
die zijn bestemd om (direct of indirect)
hoofdzakelijk (voor 70 procent of
meer) ter beschikking te worden
gesteld (bijvoorbeeld verhuurd) aan in
het buitenland wonende personen of
gevestigde lichamen, of aan personen of
lichamen voor hun onderneming, terwijl
op de winst daarvan een regeling ter
voorkoming van dubbele belasting van
toepassing is.
Van investeringsaftrek zijn daarnaast
uitgesloten bedrijfsmiddelen waarvoor
verplichtingen zijn aangegaan tussen
bepaalde in de wet omschreven
familieleden. Hetzelfde geldt voor
verplichtingen die zijn aangegaan tussen
een aandeelhouder en het lichaam waarin
deze een kwalificerend belang (minimaal
een derde) heeft.
Desinvesteringsbijtelling
Hebt u investeringsaftrek toegepast en
vervreemdt u vervolgens binnen vijf jaar
na aanvang van het kalenderjaar waarin
de investering is gedaan het bedrijfsmiddel
waarvoor investeringsaftrek in aanmerking
is genomen? Dan moet in dat geval een
desinvesteringsbijtelling plaatsvinden als
de overdrachtsprijs meer dan 2.300 euro
bedraagt. De desinvesteringsbijtelling vindt
plaats in het jaar van de vervreemding
en wordt berekend over maximaal het
bedrag waarover investeringsaftrek is
genoten, tegen hetzelfde percentage.
Onder vervreemding wordt niet alleen
verkoop verstaan, maar onder meer
ook de onttrekking van een goed aan de
onderneming en een bestemmingswijziging
waardoor sprake is van een uitgesloten
bedrijfsmiddel.
Milieu-investeringsaftrek (MIA)
Ondernemers die investeren in
milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen kunnen
een fiscaal voordeel verkrijgen. Hiervoor
zijn twee faciliteiten beschikbaar: de milieuinvesteringsaftrek (MIA) en de willekeurige
afschrijving milieubedrijfsmiddelen (Vamil).
De overheid beoogt hiermee investeringen
in milieuvriendelijke apparatuur door
bedrijven te bevorderen. De MIA voorziet in
een extra aftrek op de fiscale winst; de Vamil
biedt een liquiditeits- en rentevoordeel. Deze
twee verschillende regelingen kunnen vaak
gelijktijdig worden toegepast.
De MIA staat open voor investeringen
door ondernemers in milieuvriendelijke,
niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen die
voldoen aan de eisen van de Milieulijst
2014 (milieu-investeringen). De faciliteit
stimuleert investeringen die in het
belang zijn van de bescherming van het
Nederlandse milieu.
Ook de Vamil stimuleert investeringen in
bedrijfsmiddelen die in het belang zijn
van de bescherming van het Nederlandse
milieu. De faciliteit ziet op investeringen
door ondernemers in aangewezen,
milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen
(milieu-bedrijfsmiddelen). Zie
‘Milieubedrijfsmiddelen (Vamil)’ op blz. 27
t/m 29.
In 2014 wordt voor de MIA per
belastingplichtige maximaal 25 miljoen
euro aan kwalificerende investeringen in
aanmerking genomen. Dit geldt ook voor
de Vamil.
Actualiteiten MIA
• Om in 2014 in aanmerking te komen voor de MIA moet het investeringsbedrag minimaal 2.500 euro zijn.
• Met ingang van 1 januari 2014 geldt een ondergrens voor het aanmeldingsbedrag bij RVO.nl. De aangemelde
kosten voor de MIA moeten minimaal 2.500 bedragen.
• Om ondernemers te stimuleren om met innovatieve milieuvriendelijke oplossingen te komen, bevat de
Milieulijst 2014 meer generiek omschreven bedrijfsmiddelen. Er wordt alleen een bepaalde milieuprestatie
vereist.
• De toepassingsmogelijkheden van de MIA bij het saneren van asbest uit daken, dakgoten of gevels en het
plaatsen van zonnepanelen is verruimd. Dergelijke investeringen in woonhuizen en woonschepen komen
vanaf 1 januari 2014 ook in aanmerking voor de faciliteit.
• Met ingang van 1 januari 2014 komen elektrisch aangedreven voertuigen niet meer in aanmerking voor de
Vamil en zeer zuinige personenauto’s niet langer voor de MIA. Elektrisch aangedreven voertuigen komen nog
wel in aanmerking voor de MIA.
• Er is meer aandacht voor het thema ‘grondstoffen en afval’.
• Een ander aandachtspunt van de Milieulijst 2014 is duurzame veehouderij. Nieuw op de lijst zijn de
duurzame stallen voor melkgeiten en vleesvee. Bij een investering in een duurzame en milieuvriendelijke stal
kan mogelijk ook aanspraak worden gemaakt op de Vamil. De regeling moet nog worden goedgekeurd door
de Europese Commissie.
• Tussen het budget voor de MIA en het budget voor de Vamil heeft deels een verschuiving plaatsgevonden. Het
voor de MIA beschikbare budget voor 2014 bedraagt 93 miljoen euro, dat is 8 miljoen euro minder dan vorig
jaar.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
15
Relatie MIA en Vamil
De MIA en/of Vamil kunt u toepassen op
de aanschaffings- of voortbrengingskosten
van bedrijfsmiddelen die voorkomen
op de Milieulijst 2014. Onder
aanschaffingskosten vallen de kosten die bij
derden zijn gemaakt, zoals de aankoopsom
plus de bijkomende kosten die nodig zijn
om een bedrijfsmiddel bedrijfsklaar te
krijgen (bijvoorbeeld montagekosten).
Van voortbrengingskosten is sprake
als een bedrijfsmiddel in de eigen
onderneming is vervaardigd. Alle kosten
die hiervoor worden gemaakt binnen
de eigen onderneming behoren tot de
voortbrengingskosten, bijvoorbeeld de
materiaalkosten en de arbeidskosten van
werknemers.
Als subsidie wordt ontvangen voor het
desbetreffende bedrijfsmiddel, moet het
subsidiebedrag worden afgetrokken van de
aanschaffings- of voortbrengingskosten.
Aanpassingen aan bestaande
bedrijfsmiddelen kunnen in aanmerking
komen, als het aangepaste bedrijfsmiddel
voldoet aan de eisen van de Milieulijst.
De aanpassingskosten en/of nieuw
toegevoegde onderdelen komen dan in
aanmerking voor de MIA en/of Vamil.
Tot de bestanddelen van de desbetreffende
bedrijfsmiddelen kunnen ook worden
gerekend voorzieningen (zoals leidingen,
appendages2 en meet- en regelapparatuur)
die technisch noodzakelijk zijn voor
en uitsluitend dienstbaar zijn aan deze
bedrijfsmiddelen en dus geen zelfstandige
betekenis hebben.
Onderhoudskosten en bedrijfsmiddelen
die al eerder door een ander zijn gebruikt,
komen niet in aanmerking voor de MIA
en Vamil. Een bedrijfsmiddel waarvan
het investeringsbedrag - inclusief
verbeterkosten - minder dan 2.500 euro
(drempelbedrag) bedraagt, is uitgesloten
van de MIA. Deze uitsluiting geldt voor het
investeringsbedrag dat betrekking heeft
op een zaak die moet worden aangemerkt
als een zelfstandig bedrijfsmiddel.
Als sprake is van een investering in
een onzelfstandig onderdeel van een
bedrijfsmiddel, geldt als toets voor de
drempel het investeringsbedrag als geheel
maar komt slechts het investeringsbedrag
dat ziet op het op grond van de Milieulijst
kwalificerende onderdeel in aanmerking
voor de MIA. Wanneer het onzelfstandige
deel echter niet gelijktijdig met het
bedrijfsmiddel is aangeschaft, vindt een
zelfstandige toets aan het drempelbedrag
plaats.
Hierna wordt eerst ingegaan op de
Milieulijst 2014. Daarna wordt de MIA
besproken. De Vamil komt verder aan bod
in ‘Milieubedrijfsmiddelen (Vamil)’ op blz.
27 t/m 29. Tot slot worden nog enkele
beleidsregels besproken die gelden voor
zowel de MIA als de Vamil.
Milieulijst 2014
De Milieulijst 2014 is onderverdeeld in een
aantal milieuthema’s. De indeling wijkt af
van voorgaande jaren. Met de herindeling
wordt beoogd beter aan te sluiten bij
de ontwikkelingen in milieubeleid en
milieutechnologie. De groepen zijn:
1. Thema-overstijgende milieu-innovatie;
2. Grondstoffen en afval;
3. Voedselvoorziening en
landbouwproductie;
4. Mobiliteit;
5. Klimaat en lucht;
6. Ruimtegebruik;
7. Bebouwde omgeving.
In de Milieulijst zijn de bedrijfsmiddelen
opgenomen waarvoor de MIA en/
of Vamil geldt. In deze lijst is een
bedrijfsmiddelencode (A t/m G)
opgenomen om aan te geven welke fiscale
regeling van toepassing is.
PwC
Suggesties Milieulijst 2015
Als ondernemer kunt u zelf
bedrijfsmiddelen voordragen voor de
Milieulijst van het volgende kalenderjaar.
Het moet gaan om bedrijfsmiddelen die in
Nederland nog niet algemeen gangbaar zijn
en die een substantieel milieuverbeterend
effect hebben. De uiterste datum voor
het indienen van voorstellen voor
bedrijfsmiddelen voor de Milieulijst 2015 is
1 september 2014.
Per 2014 nieuwe indeling in
Milieulijst
• Ten opzichte van 2013 is een groot
aantal wijzigingen doorgevoerd
in de Milieulijst 2014. Met ingang
van 1 januari 2014 is een aantal
bedrijfsmiddelen toegevoegd,
gewijzigd en vervallen.
• De Milieulijst 2014 is onderverdeeld
in nieuwe milieuthema’s om
zo beter aan te sluiten bij de
ontwikkelingen in milieubeleid en
milieutechnologie.
MIA
De MIA levert als extra fiscale aftrekpost
direct een financieel voordeel op in de
vorm van een belastingbesparing. Bovenop
de reguliere aftrekbare kosten mag een
bepaald percentage van de investering
Plug-in hybride personenauto’s
• De belastingbesparing bij investeringen in plug-in hybride personenauto’s met
een uitstoot van maximaal 50 gram CO2 per kilometer wordt begrensd door de
introductie van een aftopping.
• Ook voor elektrisch aangedreven voertuigen geldt een aftopping.
2) Kleine bijbehorende toestellen en onderdelen die dienen ter completering van een machine of een installatie.
16
De bedrijfsmiddelen waarvan de code in
de Milieulijst begint met de letter A, B of
F, komen in aanmerking voor zowel de
MIA als de Vamil. Op bedrijfsmiddelen met
de letter C kan alleen de Vamil worden
toegepast. Bedrijfsmiddelen met de letter
D, E of G komen alleen in aanmerking voor
de MIA.
in mindering worden gebracht op de
fiscale winst. Afhankelijk van het soort
bedrijfsmiddel, bedraagt de MIA 36, 27 of
13,5 procent van het bedrag aan milieuinvesteringen. Het toe te passen percentage
wordt bepaald door de categorie
(respectievelijk I, II of III) in de Milieulijst
2014, waarin het bewuste bedrijfsmiddel
valt.
Voorbeeld
De MIA kent een investeringsplafond per
belastingplichtige per jaar van 25 miljoen
euro.
Door de latere ingebruikname bedraagt de MIA ten hoogste het bedrag dat al
daadwerkelijk voor het bedrijfsmiddel is betaald. Is voor dit bedrijfsmiddel slechts
1.000 euro in het desbetreffende jaar betaald, dan zal de MIA geen 3.600 euro
bedragen maar 1.000 euro; de overige 2.600 euro wordt afgetrokken in het latere
jaar van betaling, maar niet later dan in het jaar waarin het bedrijfsmiddel in gebruik
is genomen.
De MIA levert - in tegenstelling tot
de Vamil - een permanent fiscaal
voordeel op, aangezien een deel van het
investeringsbedrag direct ten laste van de
winst in het jaar van investeren mag worden
gebracht. Hierdoor is over een kleiner
bedrag winstbelasting verschuldigd.
Ingebruikname
bedrijfsmiddel
Het recht op MIA bestaat vanaf het
investeringsmoment. Vóór ingebruikname
van het bedrijfsmiddel wordt de
investeringsaftrek echter slechts in
aanmerking genomen tot het bedrag dat
Latere ingebruikname
Een ondernemer investeert dit jaar 10.000 euro in een nieuw bedrijfsmiddel dat
voldoet aan de voorwaarden van de Milieulijst 2014. Er is sprake van een milieuinvestering van categorie I. De MIA bedraagt 3.600 euro, namelijk 36 procent van
10.000 euro. Bovenop de reguliere afschrijvingskosten kan daarom een extra bedrag
van 3.600 euro ten laste van de winst worden gebracht. Het bedrijfsmiddel is bij het
einde van het kalenderjaar nog niet in gebruik genomen.
al daadwerkelijk voor het bedrijfsmiddel
is betaald. Resterende investeringsaftrek
wordt dan in een later jaar in aftrek
gebracht.
Doelgroep
De MIA staat open voor ondernemers in de
inkomsten- en vennootschapsbelasting die
investeren in milieuvriendelijke, niet eerder
gebruikte bedrijfsmiddelen die voldoen aan
de eisen van de Milieulijst 2014.
Voorbeeld
Milieu-investering
Een ondernemer investeert dit jaar 10.000 euro in een nieuw bedrijfsmiddel
dat voldoet aan de voorwaarden van de Milieulijst 2014. Er is sprake van een
milieu-investering van categorie I. De MIA bedraagt 3.600 euro, namelijk
36 procent van 10.000 euro. De fiscale winst na aftrek van de regulier aftrekbare
kosten maar vóór toepassing van de fiscale faciliteit bedraagt 250.000 euro. Het
vennootschapsbelastingtarief in 2014 is 20 procent voor de eerste 200.000 euro winst
en 25 procent voor het meerdere. Als de ondernemer geen aanspraak maakt op de
fiscale faciliteit bedraagt de verschuldigde vennootschapsbelasting 52.500 euro. Door
aanspraak te maken op de faciliteit kan een belastingbesparing worden gerealiseerd.
Belastingbesparing
Toepassing van de MIA levert een extra aftrekpost op van 36 procent van 10.000
euro, dat is 3.600 euro. Door gebruik te maken van de investeringsaftrek wordt
de fiscale winst verlaagd tot 246.400 euro, dat is de winst van 250.000 euro
verminderd 3.600 euro. De verschuldigde vennootschapsbelasting bedraagt dan
51.600 euro. Toepassing van de MIA bij een investering van 10.000 euro levert in de
vennootschapsbelastingsfeer dus een belastingbesparing op van 900 euro (25 procent
van 3.600 euro). Dit is 9 procent van de investering.
Percentages ongewijzigd
De MIA-percentages blijven
ongewijzigd 13,5, 27 en 36 procent.
Tot 2011 waren deze percentages nog
15, 30 en 40. Hoewel de verlagingen
slechts tijdelijk zouden zijn, worden de
verlaagde percentages gehandhaafd.
Kenbaar maken
Het recht op MIA moet bij de aangifte
inkomsten- of vennootschapsbelasting
kenbaar worden gemaakt. Om aanspraak
te kunnen maken op de faciliteit moet de
investering wel tijdig zijn aangemeld bij de
RVO.nl.
Toepassing
Als een bedrijfsmiddel wordt aangeschaft,
waarvan de code in de Milieulijst 2014
begint met de letter A, B, D, E, F of G,
komt deze in aanmerking voor de MIA. De
investering per bedrijfsmiddel moet dan wel
meer dan 2.500 euro bedragen. Houdt u ook
rekening met het minimummeldingsbedrag.
Ook voor milieuadviezen kunt u MIA krijgen
(en/of de Vamil-regeling toepassen), als
deze gelijktijdig met de milieu-investering
waarop het advies betrekking heeft, wordt
aangemeld voor de MIA en/of Vamil. Een
melding voor alleen het milieuadvies is dus
niet mogelijk.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
17
Het percentage van de aftrek is afhankelijk
van de categorie waartoe de investering
behoort. De Milieulijst kent drie
categorieën milieu-investeringen:
• Categorie I bestaat uit bedrijfsmiddelen
die vrijwel uitsluitend in de landbouw
worden ingezet. De MIA bedraagt
36 procent.
• Categorie II omvat bedrijfsmiddelen
waarvan de snelle marktintroductie
vanuit milieuoogpunt dringend gewenst
is. Hiervoor bedraagt de MIA 27 procent.
• Categorie III behelst bedrijfsmiddelen
waarvan de marktintroductie vanuit
milieuoogpunt gewenst is, maar
in mindere mate dan in categorie
II. Hiervoor geldt een MIA van
13,5 procent.
Tijdig aanmelden
MIA bij samenwerkings­
verbanden
Aanvraag MIA bij fiscale
eenheid
De toepassing van de MIA bij
samenwerkingsverbanden zoals een
maatschap of vennootschap onder firma
(vof) wordt in de regel op dezelfde manier
bepaald als voor de EIA, zie ‘Doelgroep’ op
blz. 9.
De aanvraag voor MIA/Vamil voor
investeringen in 2014 wordt gedaan met
het digitale formulier van het e-loket van
RVO.nl. Schriftelijke meldingen zijn niet
mogelijk. De aanvraag moet zijn ingediend
binnen drie maanden nadat de verplichting
is aangegaan. Voor voortbrengingskosten
geldt dat deze binnen drie maanden na het
einde van het kalenderkwartaal waarin
de voortbrengingskosten zijn gemaakt,
moeten worden aangemeld. Wordt
het bedrijfsmiddel in de loop van het
kalenderjaar in gebruik genomen, dan
moeten de kosten binnen drie maanden
na de datum van de ingebruikname
zijn gemeld. Voor de MIA is geen
accountantsverklaring vereist.
Voor een fiscale eenheid gelden - net als
voor de EIA - soepelere regels voor de
melding en de aanvraag voor de MIA. Zie
hiervoor ‘Aanvraag EIA bij fiscale eenheid’
op blz. 13.
Tussentijdse beëindiging
MIA
Als u van plan bent om in 2014 te
investeren in milieuvriendelijke
bedrijfsmiddelen, moet u - net als
voor de EIA - rekening houden met
de mogelijkheid van eerdere sluiting
van de MIA. Het moment waarop de
investeringsverplichting wordt aangegaan,
is beslissend. Zie voor een nadere
toelichting ‘Tussentijdse beëindiging EIA’ op
blz. 13.
Uitsluitingen
Voor de MIA geldt grotendeels dezelfde
uitsluiting van bedrijfsmiddelen en
verplichtingen, zoals beschreven
bij de EIA (zie ‘Uitsluitingen’ op blz.
14). Als uitzondering daarop kunnen
investeringen in woonhuizen en – schepen
en investeringen in zuinige of elektrische
auto’s wel in aanmerking komen voor de
MIA.
Desinvesteringsbijtelling
Voor de MIA geldt dezelfde
desinvesteringsbijtelling als beschreven bij
de EIA (zie ‘Desinvesteringsbijtelling’ op blz.
14).
Vereenvoudigde MIA-aanvraag
samenwerkingsverbanden
Met ingang van 1 januari 2013 is de aanvraag van de MIA
administratief vereenvoudigd voor maten en vennoten
die participeren in een samenwerkingsverband. In plaats
van afzonderlijke aanvragen per maat of vennoot, kan het
samenwerkingsverband nu volstaan met één aanvraag per
(gezamenlijke) investering. Het samenwerkingsverband
zal vervolgens bij een controle één controlebrief van
RVO.nl ontvangen. De vereenvoudiging geldt voor
investeringen die zijn gedaan sinds 2013.
Uitgangspunt is dat de maten en vennoten het
investeringsbedrag fiscaal naar rato van hun aandeel in
de winst vermelden. Net als voor de EIA (zie ‘Doelgroep’
op blz. 9) kan echter wel een andere verdeling worden
overeengekomen.
18
PwC
Kleinschaligheids­investerings­aftrek
(KIA)
Ondernemers die jaarlijks voor een beperkt
bedrag investeren in bedrijfsmiddelen,
kunnen aanspraak maken op de
kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA).
De regeling stimuleert investeringen door het
midden- en kleinbedrijf.
KIA
stimulans
voor MKB
Bij investeringen van een geringe omvang
kan mogelijk aanspraak worden gemaakt
op de KIA. Dergelijke investeringen zullen
veelal worden gedaan door het midden- en
kleinbedrijf. De toepassing van de KIA is
echter niet gebaseerd op de grootte van de
onderneming maar hangt af van het totaal
aan investeringen in een jaar.
Toepassing
Doelgroep
Met ingang van 1 januari 2014 bedraagt
de KIA:
• bij een investeringsbedrag van meer dan
2.300 euro en maximaal 55.248 euro:
28 procent van het investeringsbedrag;
• bij een investeringsbedrag van meer dan
55.248 euro en maximaal 102.311 euro:
15.470 euro;
• bij een investeringsbedrag van meer
dan 102.311 euro en maximaal
306.931 euro: 15.470 euro, verminderd
met 7,56 procent van het gedeelte
van het investeringsbedrag dat meer
bedraagt dan 102.311 euro;
• bij een investeringsbedrag van meer dan
306.931 euro: nihil.
Ondernemers voor de inkomsten- en
vennootschapsbelasting kunnen in
aanmerking komen voor deze vorm van
investeringsaftrek.
Kenbaar maken
Het recht op KIA moet bij de aangifte
inkomsten- of vennootschapsbelasting
kenbaar worden gemaakt.
Voorbeeld
Beperkte investering
Een ondernemer investeert dit jaar voor 75.000 euro in bedrijfsmiddelen. De
fiscale winst na aftrek van de reguliere kosten maar vóór toepassing van de fiscale
faciliteit bedraagt 250.000 euro. Het vennootschapsbelastingtarief in 2014 is
20 procent voor de eerste 200.000 euro winst en 25 procent voor het meerdere.
Als de ondernemer geen aanspraak maakt op de fiscale faciliteit bedraagt de
verschuldigde vennootschapsbelasting 52.500 euro. Door aanspraak te maken op de
faciliteit kan een belastingbesparing worden gerealiseerd.
Voor de KIA komt u in aanmerking als in
2014 het totale bedrag aan investeringen
meer dan 2.300 euro en maximaal
306.931 euro bedraagt. Een bedrijfsmiddel
waarvan het investeringsbedrag minder
bedraagt dan 450 euro (drempelbedrag), is
uitgesloten van investeringsaftrek.
De KIA is maximaal bij een
investeringsbedrag vanaf 55.248 euro tot
en met 102.311 euro en bedraagt in die
gevallen 15.470 euro.
Belastingbesparing
Toepassing van de KIA levert een extra aftrekpost op van 15.470 (wettelijk
vastgesteld bedrag voor 2014). De investeringsaftrek verlaagt de fiscale winst tot
234.260 euro, dat is de winst van 250.000 euro verminderd met 15.470 euro. De
verschuldigde vennootschapsbelasting bedraagt dan 48.565 euro. Toepassing van
de KIA bij investeringen van in totaal 75.000 euro in de vennootschapsbelastingsfeer
levert dus een belastingbesparing op van 3.935 euro (25 procent van 15.740 euro).
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
19
KIA bij
samenwerkingsverbanden
Voor de toepassing van de KIA bij
samenwerkingsverbanden geldt een
zogenoemde samentelbepaling. Dit houdt
in dat bij samenwerkingsverbanden voor
het bepalen van het investeringsbedrag
en daarmee de van toepassing zijnde
investeringsaftrek, de investeringen
van alle deelnemers in het
samenwerkingsverband moeten worden
samengenomen en dus niet van elke
deelnemer afzonderlijk. Vervolgens wordt
de omvang van de investeringsaftrek
omgerekend overeenkomstig de onderlinge
winstverdeling tussen de deelnemers.
Voorbeeld
Investering door
samenwerkingsverband
Twee personen zijn samen een
vennootschap onder firma (vof)
aangegaan. De winstverdeling is
50 procent voor ieder. De vof
investeert in 2014 voor 100.000 euro
in bedrijfsmiddelen.
Voor toepassing van de faciliteit
moet de omvang van de KIA voor de
vennoten worden bepaald.
Bepalen KIA vennoten
De omvang van de KIA bedraagt
voor de vof als geheel 15.470 euro
(wettelijk vastgesteld bedrag voor
2014). De KIA bedraagt voor de twee
vennoten ieder (50 procent van
15.470 euro =) 7.735 euro.
Geen KIA voor zuinige
personenauto’s
Zuinige personenauto’s komen met
ingang van 1 januari 2014 niet langer
in aanmerking voor de KIA.
20
PwC
Uitsluitingen
In aanvulling op de algemene uitsluiting
voor investeringsaftrek zijn specifiek
van KIA uitgesloten bedrijfsmiddelen
die zijn bestemd om (direct of indirect)
hoofdzakelijk (voor minimaal 70 procent)
ter beschikking te worden gesteld
(bijvoorbeeld verhuurd) aan derden.
Daarmee is de uitsluiting voor de KIA
ruimer dan de uitsluitingen voor de EIA
en MIA (zie ‘Uitsluitingen’ op blz. 14 en
‘Uitsluitingen’ op blz. 18).
Een ondernemer die in aanmerking wenst
te komen voor de KIA, kan niet zelf bepalen
dat een investering in een of meer andere
bedrijfsmiddelen buiten aanmerking
blijft voor de KIA-regeling. Op grond van
het besluit van 15 september 2009, nr.
CPP2009/1116M wordt dit echter onder
voorwaarden wel mogelijk gemaakt als
zich kort na de investering een calamiteit
(bijvoorbeeld brand) voordoet waardoor
een bedrijfsmiddel niet meer kan worden
gebruikt en in hetzelfde jaar een nieuw
bedrijfsmiddel wordt aangeschaft. Het
bedrag van de eerste investering telt dan
niet mee voor de KIA, zodat de aftrek door
toepassing van een lagere schijf op een
hoger bedrag kan uitkomen.
Desinvesteringsbijtelling
Hebt u investeringsaftrek toegepast en
vervreemdt u vervolgens binnen vijf jaar na
aanvang van het kalenderjaar waarin de
investering is gedaan, het bedrijfsmiddel
waarvoor investeringsaftrek in aanmerking
is genomen? Dan moet in dat geval een
desinvesteringsbijtelling plaatsvinden als
de overdrachtsprijs meer dan 2.300 euro
bedraagt. De desinvesteringsbijtelling vindt
plaats in het jaar van de vervreemding
en wordt berekend over maximaal het
bedrag waarover investeringsaftrek is
genoten, tegen hetzelfde percentage.
Onder vervreemding wordt naast verkoop
onder meer ook verstaan de onttrekking
van een goed aan de onderneming en een
bestemmingswijziging waardoor sprake is
van een uitgesloten bedrijfsmiddel.
Het gelijke percentage wordt vanaf 2010
berekend door de genoten KIA in het
kalenderjaar waarin het bedrijfsmiddel
is aangeschaft, te delen door het totale
bedrag aan investeringen van dat
kalenderjaar waarover de KIA is toegepast,
en de uitkomst van de breuk met 100 te
vermenigvuldigen.
Voorbeeld
Aanschaf in 2012 en desinvestering
in 2014
In 2014 wordt een bedrijfsmiddel
voor 150.000 euro verkocht. In het
bedrijfsmiddel is in 2012 voor
200.000 euro geïnvesteerd. Er is
sprake van een desinvestering. In
2012 bedroeg de KIA bij een dergelijke
investering 8.085 euro. Dit is het voor
2012 wettelijk vastgesteld bedrag
van 15.470 euro minus de wettelijke
vermindering van 7,56 procent voor
zover de investering meer bedraagt
dan 102.311 euro (wettelijke grens).
De vermindering bedroeg
7,56 procent van (200.000 euro minus
102.311 euro) is 7.385 euro, zodat
de investeringsaftrek neerkwam op
15.470 euro minus 7.385 euro is
8.085 euro.
Omvang bijtelling
Bij verkoop in 2014 van het in
2012 aangekochte bedrijfsmiddel
is het percentage van de
desinvesteringsbijtelling
4,04 procent (8.085 / 200.000 x
100 procent). Dit percentage wordt
toegepast op de verkoopprijs
(150.000 euro) zodat de
desinvesteringsbijtelling uitkomt op
6.060 euro.
Onder omstandigheden kan bij toe- of
uittreden bij een samenwerkingsverband
sprake zijn van een (des)investering.
Uw PwC-adviseur kan u hierover nader
informeren.
Research & development
aftrek (RDA)
Om bedrijven te stimuleren om te investeren
in speur- en ontwikkelingswerk (S&O),
geldt met ingang van 1 januari 2012 de
aanvullende research & development aftrek
(RDA). De RDA is een faciliteit voor de nietloonkostencomponent van S&O. De regeling
stimuleert innovatie en maakt onderdeel uit
van het fiscaal innovatiepakket.
De R&D-loonkosten worden al gefacilieerd
via de afdrachtvermindering S&O en
de S&O-aftrek voor IB-ondernemers
(gezamenlijk ook wel WBSO genoemd).
Daarnaast bestaat de innovatiebox
in de vennootschapsbelasting voor
innovatiewinsten. Deze wordt besproken in
‘Innovatiebox’ op blz. 41-42.
Doelgroep
Actualiteiten RDA
• Voor 2014 bedraagt de RDA
60 procent van de som van de
kosten en uitgaven die direct
toerekenbaar zijn aan door de
belastingplichtige verricht S&O
(RDA-bedrag), met uitzondering
van loonkosten.
• In 2014 is er een budget van
302 miljoen euro.
60 %
van de kosten
en uitgaven
De RDA is bedoeld voor ondernemers in de
inkomsten- en vennootschapsbelasting die
S&O verrichten.
Kenbaar maken
Het recht op RDA moet bij de aangifte
inkomsten- of vennootschapsbelasting
kenbaar worden gemaakt. Om aanspraak
te kunnen maken op de faciliteit moet
wel tijdig een RDA-beschikking worden
aangevraagd bij RVO.nl.
Aanvullende aftrekpost
De RDA is een extra aftrekpost bij de
fiscale winstbepaling en komt boven op
de reguliere fiscaal aftrekbare kosten. Het
is een faciliteit voor kosten en uitgaven
die direct toerekenbaar zijn aan door de
belastingplichtige verricht S&O.
De RDA verlaagt de belastbare winst; in
verliessituaties leidt de RDA tot een groter
verlies.
In aanvulling op de regulier aftrekbare
kosten mag 60 procent van de S&Okosten en -uitgaven in mindering
worden gebracht op de fiscale winst.
In de vennootschapsbelastingsfeer
betekent de RDA een belastingbesparing
van 15 procent per verricht S&O. In de
inkomstenbelastingsfeer kan dit oplopen
tot ruim 26 procent.
RDA-bedragen grondslag
Voor 2014 bedraagt de RDA 60 procent
van de som van de kosten en uitgaven
die direct toerekenbaar zijn aan door
de belastingplichtige verricht S&O
(RDA-bedrag), met uitzondering van
loonkosten. Aangesloten wordt bij de
S&O-definitie zoals opgenomen in de Wet
vermindering afdracht loonbelasting en
premie voor de volksverzekering (WVA,
zie ‘Afdrachtverminderingen’ op blz. 35 t/m
38). Onder kosten wordt verstaan alles
wat is betaald voor de realisatie van eigen
S&O. Onder uitgaven wordt verstaan alles
wat is betaald voor de verwerving van
nieuw vervaardigde bedrijfsmiddelen die
dienstbaar zijn aan eigen S&O. Uitgaven
worden pas op zijn vroegst in aanmerking
genomen in het kalenderjaar waarin het
bedrijfsmiddel waarop zij betrekking
hebben, in gebruik is genomen.
Tot de kosten en uitgaven behoren niet:
• uitbesteed onderzoek;
• kosten van inhuur van arbeid;
• financieringskosten;
• kosten van grondverwerving of
grondverbetering;
• kosten voor bedrijfsmiddelen die door
een met de aanvrager verbonden
belastingplichtige ter beschikking
zijn gesteld en waarvoor deze
belastingplichtige eerder een RDAbeschikking heeft ontvangen;
• investeringen die in aanmerking komen
voor EIA of voor MIA.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
21
Een uitgave kan slechts eenmaal in één
kalenderjaar worden opgenomen in een
RDA-beschikking (zie hierna). In afwijking
van deze hoofdregel geldt dat uitgaven van
meer dan 1 miljoen euro per jaar voor een
vijfde deel in aanmerking worden genomen
voor het RDA-bedrag.
Als hoofdregel wordt bij het bepalen van de
RDA-grondslag uitgegaan van de werkelijke
kosten (niet-loonkosten) en uitgaven. Voor
belastingplichtigen die per maand minder
dan 150 S&O-uren realiseren, geldt echter
een forfait van 15 euro per S&O-uur.
Het forfait wordt niet toegepast als bij de
belastingplichtige de werkelijke kosten en
uitgaven in het jaar meer bedragen dan
50.000 euro. Dan wordt uitgegaan van het
bedrag aan werkelijke kosten en uitgaven.
Let wel, de RDA vindt voor het eerst
toepassing met betrekking tot kosten of
uitgaven voor S&O dat wordt verricht na
31 december 2011.
RDA-beschikking
Het RDA-bedrag wordt in een RDAbeschikking vastgesteld door RVO.nl. De
aanvraag wordt tegelijk met de aanvraag
voor een S&O-verklaring ingediend.
Wanneer blijkt dat het bedrag van de
gerealiseerde kosten en uitgaven lager
is dan het bedrag waarvoor de RDAbeschikking(en) is ontvangen, of als het
gerealiseerde aantal S&O-uren lager is dan
het aantal uren waarop het RDA-bedrag
in de RDA-beschikking(en) is gebaseerd,
wordt een correctie-RDA-beschikking
afgegeven.
Beroep tegen een (correctie-)RDAbeschikking kan worden ingesteld bij het
College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Administratie- en
mededelingsplicht
De ondernemer die beschikt over een
RDA-beschikking moet een administratie
bijhouden als hij aanspraak maakt op RDA
op basis van kosten en uitgaven. Hij moet
deze administratie ook gedurende vijf jaar
bewaren voor eventuele controle door
RVO.nl. De administratie moet beschikbaar
zijn voor controle binnen twee maanden
na afloop van het kalenderjaar waarop de
RDA-beschikking betrekking heeft.
Daarnaast moet degene die een RDAbeschikking heeft ontvangen, na afloop van
het kalenderjaar een verplichte mededeling
doen over de werkelijk in aanmerking te
nemen kosten, uitgaven en S&O-uren in
de periode waarop de RDA-beschikking
betrekking heeft. De ondernemer die een
RDA-beschikking op basis van het forfait
heeft ontvangen, hoeft alleen de werkelijk
in aanmerking te nemen S&O-uren door te
geven.
Bestuurlijke boete
Het niet naleven van deze verplichtingen
en/of het verstrekken van onjuiste of
onvolledige gegevens of bescheiden,
wordt beschouwd als een overtreding.
Hiervoor geldt een bestuurlijke boete van
ten hoogste 100.000 euro of - als dat meer
is - tweemaal het bedrag van de RDAbeschikking.
Voorbeeld
S&O-kosten
Een ondernemer heeft dit jaar 10.000 euro aan S&O-kosten (niet-loonkosten). In 2014 bedraagt de RDA 6.000 euro, namelijk
60 procent van 10.000 euro. De fiscale winst na aftrek van de reguliere aftrekbare kosten maar vóór toepassing van de fiscale
faciliteit is 250.000 euro. Het vennootschapsbelastingtarief in 2014 is 20 procent voor de eerste 200.000 euro winst en 25 procent
voor het meerdere. Als de ondernemer geen aanspraak maakt op de RDA bedraagt de verschuldigde vennootschapsbelasting
52.500 euro. Door aanspraak te maken op de faciliteit kan een belastingbesparing worden gerealiseerd.
Belastingbesparing
Toepassing van de RDA levert een extra aftrekpost op van 60 procent van 10.000 euro, dat is 6.000 euro. De investeringsaftrek
verlaagt de fiscale winst tot 244.000 euro. Dat is de winst van 250.000 euro verminderd met 6.000 euro. De verschuldigde
vennootschapsbelasting bedraagt dan 51.000 euro. Toepassing van de RDA bij een investering van 10.000 euro levert dus een
belastingbesparing op van 1.500 euro (25 procent van 6.000 euro). Dit is 15 procent van de investering.
Jaar 2014
Fiscale winst vóór RDA
RDA (60% van €10.000)
Fiscale winst
Zonder RDA
€ 250.000,00
€ 0,00 -/-
Met RDA
€ 250.000,00
€ 6.000,00 -/-
€ 250.000,00
€ 244.000,00
20% over eerste €200.000
€ 40.000,00
€ 40.000,00
25% over meerdere
€ 12.500,00 +
€ 11.000,00 +
Totaal
€ 52.500,00
€ 51.000,00
Vennootschapsbelasting
22
PwC
Belastingbesparing:
25% van € 6.000 = € 1.500
= 15% vennootschapsbelastingbesparing
op investering
Aftrek voor speur- en
ontwikkelingswerk
(S&O-aftrek)
Ondernemers in de inkomstenbelasting
die speur- en ontwikkelingswerk (S&O)
verrichten komen mogelijk in aanmerking
voor een aanvullende aftrekpost: de aftrek
voor speur- en ontwikkelingswerk (S&Oaftrek). De regeling stimuleert innovatie
en maakt onderdeel uit van het fiscaal
innovatiepakket.
Bij een minimum aantal uren aan eigen
S&O activiteiten kan aanspraak worden
gemaakt op een extra fiscale aftrekpost, de
S&O-aftrek. Deze aanvullende aftrekpost
is een vast bedrag, onafhankelijk van de
gemaakte kosten en besteedde uren. Voor
2014 is het vastgesteld op 12.130 euro.
Doelgroep
De faciliteit staat open voor ondernemers
in de inkomstenbelasting die per jaar
minstens 1.225 uren aan hun onderneming
besteden én in dat kader minstens 500
uren S&O verrichten. De regeling geldt niet
voor de vennootschapsbelasting.
S&O
500 uren
Toepassing
Aangesloten wordt bij de S&O-definitie,
zoals opgenomen in de Wet vermindering
afdracht loonbelasting en premie
voor de volksverzekeringen (WVA, zie
‘Afdrachtverminderingen’ op blz. 35 t/m
38). Vereist is dat voor het werk een S&Overklaring is afgegeven.
Aanvullende aftrekpost
De S&O-aftrek is een extra aftrekpost bij
de fiscale winstbepaling. In 2014 bedraagt
de aftrek 12.130 euro. Voor startende
ondernemers kan die aftrek met
6.157 euro worden verhoogd.
Voorbeeld
Verrichten S&O-werk
Een ondernemer in de
inkomstenbelasting verricht
dit jaar 600 uur aan speur- en
ontwikkelingswerk waarvoor hij een
S&O-verklaring heeft ontvangen.
De S&O-aftrek bedraagt een vast
bedrag van 12.310 euro. De fiscale
winst na aftrek van de reguliere
kosten maar vóór toepassing van de
fiscale faciliteit is 100.000 euro. Door
aanspraak te maken op de faciliteit
kan een belastingbesparing worden
gerealiseerd.
Belastingbesparing
Toepassing van de S&O-aftrek
levert een extra aftrekpost op van
12.310 euro. Door gebruik te maken
van de S&O-aftrek wordt de fiscale
winst verminderd tot 87.690 euro,
dat is de winst van 100.000 euro
minus 12.310 euro. Door een lager
bedrag aan belastbare winst is minder
inkomstenbelasting verschuldigd.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
23
Willekeurige afschrijving
In bepaalde gevallen is het ondernemers
toegestaan een speciaal afschrijvingsregime
toe te passen waarbij een hoger of lager
afschrijvingspercentage kan worden gekozen
afhankelijk van datgene wat op dat moment
het beste uitkomt. Dit kan op basis van de
regeling voor de willekeurige afschrijving.
Door gebruik te maken van de faciliteit kan
invloed worden uitgeoefend op de omvang
van de fiscale winst in bepaalde jaren.
De Wet inkomstenbelasting 2001 voorziet
ten aanzien van willekeurig afschrijven in
de volgende faciliteiten:
• afschrijving ineens van
voortbrengingskosten van immateriële
activa;
• willekeurige afschrijving op
milieubedrijfsmiddelen (Vamil);
• willekeurige afschrijving op overige
aangewezen bedrijfsmiddelen.
Keuze afschrijvingen
Voor de bepaling van de fiscale jaarwinst
schrijft u af op de in gebruik zijnde
bedrijfsmiddelen. Met afschrijven wordt
het verbruikte nut tot uitdrukking
gebracht. De kosten worden toegerekend
aan de jaren waarin het bedrijfsmiddel
Minder dan 450 euro
Voorwerpen van geringe waarde, dat
wil zeggen waarvan de aanschaffingsof voortbrengingskosten minder dan
450 euro bedragen, worden in het jaar
van aanschaffing of voortbrenging
ineens ten laste van de winst gebracht.
24
PwC
zijn nut afwerpt. Afschrijven is een
toepassing van goed koopmansgebruik.
Veelal is een lineaire of, in specifieke
gevallen, degressieve afschrijving over de
gebruiksperiode van het bedrijfsmiddel
gebruikelijk. In bepaalde gevallen
staat de wet u echter toe een speciaal
afschrijvingsregime toe te passen waarbij u
een hoger of lager afschrijvingspercentage
kunt kiezen, afhankelijk van datgene
wat op dat moment het beste uitkomt.
Er geldt geen vast afschrijvingsregime:
vaak is zowel versneld als vertraagd
afschrijven mogelijk. U bent in beginsel
vrij om het afschrijvingspotentieel op de
door u gewenste wijze te verdelen over
de economische gebruiksduur van het
bedrijfsmiddel.
Voortbrengingskosten van
immateriële activa
Een faciliteit tot afschrijving ineens is
opgenomen voor voortbrengingskosten
van immateriële activa. De kosten voor
deze bedrijfsmiddelen kunnen volledig ten
laste van de winst worden gebracht in het
jaar waarin deze zijn gemaakt. De regeling
stimuleert innovatie.
Voor kosten die worden gemaakt om een
immaterieel activum in eigen bedrijf te
vervaardigen geldt een bijzondere regeling.
Deze kosten kunnen direct ten laste van de
winst worden gebracht.
Doelgroep
De mogelijkheid tot afschrijving ineens
geldt voor belastingplichtigen voor de
inkomsten- of vennootschapsbelasting,
die uitgaven doen voor het voortbrengen
van immateriële activa in het kader van
een onderneming of werkzaamheid.
Het gaat om kosten die worden gemaakt
om een immaterieel bedrijfsmiddel in
eigen bedrijf te vervaardigen. Onder
omstandigheden kunnen bijvoorbeeld de
voortbrengingskosten van nieuwe software
ineens in aanmerking worden genomen.
Maakt u als ondernemer in het
kalenderjaar van voortbrenging géén
gebruik van de mogelijkheid van
afschrijving ineens, dan blijft de faciliteit
beschikbaar voor de toekomst. Gelet op
het doel en de strekking van de wettelijke
bepalingen kunnen de kosten ook op
een later moment alsnog ineens worden
afgeschreven. Deze afschrijving ineens kan
echter niet later plaatsvinden dan in het
jaar van ingebruikname.
Overigens geldt de mogelijkheid alleen
voor de kosten die na de inwerkingtreding
van de wettelijke bepaling in 2007 zijn
gemaakt én mag geen incidenteel fiscaal
voordeel zijn beoogd.
Toepassing
De voortbrengingskosten van immateriële
bedrijfsmiddelen mogen op basis van de
wet ineens ten laste van de winst worden
gebracht in het kalenderjaar waarin zij
zijn gemaakt. De faciliteit wijkt hiermee af
van het uitgangspunt dat kosten worden
toegerekend aan de jaren waarin het
bedrijfsmiddel zijn nut afwerpt.
Voortbrengingskosten en innovatiebox
Zijn voortbrengingskosten van immateriële activa waarvoor later een octrooi
of speur- en ontwikkelingsverklaring (S&O-verklaring) is afgegeven (ineens) in
aanmerking genomen, dan heeft dit gevolgen voor de toepassing van de innovatiebox
in de vennootschapsbelasting. Het is verstandig uw PwC-adviseur hierover te
raadplegen.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
25
26
PwC
Milieubedrijfsmiddelen (Vamil)
Voor investeringen in bedrijfsmiddelen
op de Milieulijst die zijn aangewezen als
zijnde in het belang van de bescherming
van het Nederlandse milieu geldt de
mogelijkheid van willekeurige afschrijving
voor milieubedrijfsmiddelen (Vamil). Deze
regeling stimuleert ondernemers te investeren
in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen.
De Vamil biedt een liquiditeits- en
rentevoordeel. De aanschaffings- of
voortbrengingskosten van milieu­
bedrijfsmiddelen kunnen voor 75 procent
willekeurig worden afgeschreven. De
overige 25 procent volgt het reguliere
afschrijvingsregime. In een jaar waarin
meer wordt afgeschreven, is minder
inkomsten- of vennootschapsbelasting
verschuldigd. In de overige jaren wordt dan
minder afgeschreven. Het betalen van de
belasting verschuift naar de toekomst.
Doelgroep
75%
willekeurige
afschrijving
De Vamil geldt voor ondernemers in de
inkomsten- en vennootschapsbelasting
die investeren in bedrijfsmiddelen die
zijn aangewezen op de Milieulijst als
zijnde investeringen in het belang van de
bescherming van het Nederlandse milieu.
De regeling is van toepassing op het totaal
aan investeringen in bedrijfsmiddelen
of onderdelen daarvan. Dergelijke
investeringen komen voor niet meer dan
25 miljoen euro per jaar per belasting­
plichtige in aanmerking voor de Vamil.
In tegenstelling tot sommige andere
investeringsregelingen biedt de Vamil geen
permanent fiscaal voordeel, maar alleen
een mogelijk liquiditeit- en rentevoordeel.
Toepassing
De Vamil biedt de mogelijkheid de
investeringskosten willekeurig af te
schrijven. Bij de toepassing van de
Vamil kan het afschrijvingsmoment van
bedrijfsmiddelen zowel worden versneld
als vertraagd. Ook een combinatie van
deze twee opties is mogelijk, dat wil
zeggen dat de afschrijving of een gedeelte
daarvan op ieder willekeurig moment kan
plaatsvinden. De afschrijving hoeft dus niet
proportioneel of op een vooraf vastgesteld
moment gedurende de afschrijvingsperiode
te geschieden. De volledige afschrijving
moet wel plaatsvinden binnen de reguliere
afschrijvingsperiode.
Actualiteiten Vamil
• De Vamil is ongewijzigd ten opzichte van vorig jaar. De eerder aangekondigde
verhoging van het Vamil-percentage naar 100 vanaf 2014 gaat niet door.
• In totaal kan niet meer dan 25 miljoen euro aan investeringen willekeurig worden
afgeschreven.
• Met ingang van 1 januari 2014 geldt een ondergrens voor het aanmeldingsbedrag
bij RVO.nl. De aangemelde kosten voor de Vamil moeten per melding minimaal
2.500 euro bedragen.
• Het Vamil-budget voor 2014 is gestegen naar 38 miljoen euro, maar vanwege
een compensatie van een eerdere budgetoverschrijving resteert voor dit jaar een
beschikbaar budget van 25 miljoen euro.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
27
Voorbeeld
Investering in belang milieu
Een ondernemer investeert dit jaar 10.000 euro in een milieubedrijfsmiddel dat in
het belang is van het Nederlandse milieu. Het bedrijfsmiddel gaat vijf jaar mee en
heeft een restwaarde van nihil. De afschrijving vindt plaats op lineaire basis. Zónder
toepassing van de fiscale faciliteit bedraagt de afschrijving elk jaar 2.000 euro,
namelijk een vijfde-deel van de investering. Uitgaande van een winst van
250.000 euro vóór afschrijving, bedraagt de jaarlijkse fiscale winst dan vijf jaar
248.000 euro. Dat is de winst van 250.000 euro verminderd met 2.000 afschrijving.
Het vennootschapsbelastingtarief in 2014 is 20 procent voor de eerste
200.000 euro winst en 25 procent voor het meerdere. Als de ondernemer regulier
afschrijft dan bedraagt de verschuldigde vennootschapsbelasting 52.000 euro. Door
gebruik te maken van de willekeurige afschrijving kan invloed worden uitgeoefend
op dit bedrag.
Invloed op jaarwinst
Wordt de Vamil in een jaar toegepast, dan bedraagt de afschrijving in dat jaar de
som van de willekeurige en de reguliere afschrijving. In dat geval kan maximaal
8.000 euro als afschrijvingskosten in aanmerking worden genomen. Dat is de
7.500 euro aan willekeurige afschrijving (75 procent) plus 500 euro aan reguliere
afschrijving. De willekeurige afschrijving verlaagd de winst tot 242.000 euro. Dat
is de 250.000 euro winst verminderd met 8.000 afschrijving. De verschuldigde
vennootschapsbelasting bedraagt dan 50.500 euro. De overige vier jaren bedraagt
de jaarlijkse afschrijving 500 euro. In die jaren is de verschuldigde belasting steeds
52.375 euro.
Voorbeeld
Investering
Een ondernemer investeert dit jaar 10.000 euro in een milieubedrijfsmiddel dat in het
belang is van het Nederlandse milieu. Het bedrijfsmiddel gaat vijf jaar mee en heeft
een restwaarde van nihil. De Vamil kan worden toegepast. De afschrijving bedraagt
in dat jaar de som van de willekeurige en de reguliere afschrijving. In dat geval kan
maximaal 8.000 euro als afschrijvingskosten in aanmerking worden genomen. Dat is
de 7.500 euro aan willekeurige afschrijving (75 procent) plus 500 euro aan reguliere
afschrijving. Het bedrijfsmiddel is bij het einde van het kalenderjaar nog niet in
gebruik genomen.
Latere ingebruikname
Is het bedrijfsmiddel bij het einde van het kalenderjaar nog niet in gebruik genomen,
dan kan het bedrag van de willekeurige afschrijving niet groter zijn dan het bedrag
dat al is betaald. Als van het bedrijfsmiddel slechts 1.000 euro in het desbetreffende
jaar wordt betaald, kan de Vamil dus maximaal 1.000 euro bedragen. De rest wordt
willekeurig afgeschreven in het latere jaar of de latere jaren waarin de verdere
betalingen plaatsvinden, maar uiterlijk in het jaar waarin het bedrijfsmiddel in
gebruik wordt genomen.
28
PwC
Als een bedrijfsmiddel wordt aangeschaft
waarvan de code in de Milieulijst (zie
‘Milieulijst 2014’ op blz. 16) begint met de
letter A, B, C of F, komt dit in aanmerking
voor de Vamil.
Ingebruikname
bedrijfsmiddel
In tegenstelling tot ‘normale’
bedrijfsmiddelen waarop pas kan worden
afgeschreven nadat het bedrijfsmiddel
in gebruik is genomen, kunnen Vamilinvesteringen al worden afgeschreven vanaf
het moment dat een onderneming een
dergelijk bedrijfsmiddel heeft gekocht of
vanaf het moment waarop de onderneming
hiervoor kosten heeft gemaakt. Wel kan het
bedrag van de willekeurige afschrijving vóór
ingebruikneming van een bedrijfsmiddel
niet hoger zijn dan het bedrag dat daarvoor
is betaald.
Tijdige aanmelding
Om gebruik te kunnen maken van de Vamil
moet tijdig melding worden gedaan van
de aangegane verplichtingen of gemaakte
voortbrengingskosten. Deze termijn
bedraagt drie maanden. Bij verplichtingen
vangt de termijn aan op het moment
van het aangaan van de verplichting. Bij
voortbrengingskosten begint de termijn
te lopen vanaf het kalenderkwartaal dat
volgt op het kwartaal waarin de kosten zijn
gemaakt, of bij de ingebruikneming van het
bedrijfsmiddel.
Aanvraag Vamil bij fiscale
eenheid
Voor een fiscale eenheid gelden - net als
voor de MIA en de EIA - soepelere regels
voor de melding en de aanvraag voor de
Vamil. Zie hiervoor ‘Aanvraag EIA bij fiscale
eenheid’ op blz. 13.
Tussentijdse beëindiging
Vamil
Als u van plan bent om in 2014 in
milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen te
investeren, dan moet u - net als voor de
MIA en de EIA - rekening houden met
de mogelijkheid van eerdere sluiting
van de Vamil. Het moment waarop de
investeringsverplichting wordt aangegaan,
is beslissend. Zie voor een nadere
toelichting ‘Tussentijdse beëindiging EIA’
op blz. 13.
door op het desbetreffende tijdstip de
boekwaarde van het bedrijfsmiddel
te stellen op de boekwaarde die zou
zijn bereikt als niet willekeurig was
afgeschreven. Ter grootte van het verschil
tussen de toegepaste afschrijving en de
berekende gewone afschrijving moet dan
winst worden genomen. Voor de Vamil is
geen termijn gesteld waarbinnen de sanctie
van terugneming van de willekeurige
afschrijving kan worden toegepast.
Terugneming willekeurige
afschrijving
Is willekeurig afgeschreven en wordt op
enig moment binnen een bij ministeriële
regeling gestelde termijn niet meer voldaan
aan de voorwaarden voor willekeurige
afschrijving, dan wordt de willekeurige
afschrijving teruggenomen. Dit gebeurt
Vereenvoudigde Vamil-aanvraag
samenwerkingsverbanden
Met ingang van 1 januari 2013 is voor
maten en vennoten die participeren in een
samenwerkingsverband, de aanvraag van de
Vamil administratief vereenvoudigd. In plaats
van afzonderlijke aanvragen per maat of vennoot,
kan het samenwerkingsverband nu volstaan met
één aanvraag per (gezamenlijke) investering. Het
samenwerkingsverband zal vervolgens bij een
controle één controlebrief van RVO.nl ontvangen.
De maten en vennoten moeten het
investeringsbedrag fiscaal naar rato van hun
aandeel in de winst vermelden. Anders dan voor
de EIA en de MIA (zie ‘Doelgroep’ op blz. 9 en
‘Toepassing’ op blz. 17-18) mag voor de Vamil geen
andere verdeling worden overeengekomen.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
29
Andere aangewezen bedrijfsmiddelen
Naast de afschrijving ineens van
voortbrengingskosten van immateriële
activa en de willekeurige afschrijving op
milieubedrijfsmiddelen (Vamil) bevat de Wet
inkomstenbelasting 2001 een derde faciliteit
op grond waarvan ondernemers willekeurig
kunnen afschrijven op bedrijfsmiddelen.
Dit zijn de zogenoemde ‘andere aangewezen
bedrijfsmiddelen’ die in het belang zijn
van de bevordering van de economische
ontwikkeling of de economische structuur,
daaronder begrepen de bevordering van het
ondernemerschap.
In feite gaat het hier om een restcategorie.
De aangewezen bedrijfsmiddelen van deze
restcategorie zijn:
• de willekeurige afschrijving voor
startende ondernemers; en
• de willekeurige afschrijving op
zeeschepen.
Voor investeringen die zijn gedaan in 2009,
2010 en 2011 en in de periode 1 juli 2013
tot en met 31 december 2013 geldt ook
een tijdelijke afschrijvingsmogelijkheid in
verband met de economische crisis. Deze
mogelijkheid geldt niet voor investeringen
die worden gedaan in 2014.
Doelgroep
Er gelden verschillende doelgroepen. De
willekeurige afschrijving voor startende
ondernemers staat open voor ondernemers
in de inkomstenbelasting terwijl de
willekeurige afschrijving op zeeschepen
en op de aangewezen bedrijfsmiddelen
vanwege de economische crisis geldt
voor ondernemers in de inkomsten- en
vennootschapsbelasting.
Toepassing bij startende
ondernemers
Een ondernemer in de inkomstenbelasting
bij wie in een kalenderjaar de verhoogde
zelfstandigenaftrek voor startende
ondernemers van toepassing is, kan de
aanschaffings- of voortbrengingskosten
van bedrijfsmiddelen die in dat jaar in het
kader van de onderneming zijn gemaakt,
tot maximaal 306.931 euro willekeurig
afschrijven. Investeringen waarvoor op
grond van een andere regeling recht
bestaat op willekeurige afschrijving tellen
niet mee voor dit plafond.
Is de willekeurige afschrijving voor
startende ondernemers toegepast en wordt
binnen een bepaalde periode niet meer
voldaan aan de voorwaarden, bijvoorbeeld
omdat het bedrijfsmiddel inmiddels wordt
verhuurd aan een derde, dan wordt de
willekeurige afschrijving teruggenomen.
Dit gebeurt door op het desbetreffende
tijdstip de boekwaarde van het
bedrijfsmiddel te stellen op de boekwaarde
die zou zijn bereikt als niet willekeurig
zou zijn afgeschreven. Ter grootte van het
verschil tussen de toegepaste afschrijving
en de berekende gewone afschrijving
30
PwC
moet dan winst worden genomen.
Voor startende ondernemers geldt een
periode van vijf jaar, te rekenen vanaf het
kalenderjaar waarin de aanschaffingsof voortbrengingskosten zijn gemaakt,
waarbinnen de sanctie van terugneming
van de willekeurige afschrijving wordt
toegepast.
Toepassing op zeeschepen
Belastingplichtigen die zeeschepen
exploiteren, kunnen per kalenderjaar
maximaal 20 procent van de af te schrijven
aanschaffings- of voortbrengingskosten
willekeurig afschrijven. De willekeurige
afschrijving kan slechts worden toegepast
voor zover de berekening van de winst uit
zeescheepvaart zonder die afschrijving tot
een positief bedrag leidt. Als in een jaar
de willekeurige of gewone afschrijving
minder bedraagt dan het bedrag dat
in dat jaar maximaal willekeurig kan
worden afgeschreven, wordt het verschil
toegevoegd aan het bedrag dat in het
volgende jaar ten hoogste willekeurig kan
worden afgeschreven.
Gelijktijdige toepassing van het
tonnageregime en de willekeurige
afschrijving op zeeschepen is niet mogelijk.
Onder het tonnageregime wordt de
fiscale winst bepaald aan de hand van
het tonnage van het schip. De werkelijke
kosten en opbrengsten worden hierbij niet
in aanmerking genomen. Wel is samenloop
als gevolg van achtereenvolgende
toepassing van de willekeurige
afschrijving in een jaar en toepassing van
het tonnageregime in een volgend jaar
denkbaar. Dit is anders als de tijdelijke
willekeurige afschrijvingsmogelijkheid
vanwege de economische crisis is toegepast
op zeeschepen (zie hiernaast het kader
‘Economische crisis en zeeschepen’).
Is de willekeurige afschrijving op
zeeschepen toegepast en wordt binnen een
bepaalde periode niet meer voldaan aan de
voorwaarden, bijvoorbeeld omdat het schip
een andere bestemming heeft gekregen,
dan wordt de willekeurige afschrijving
teruggenomen. Dit gebeurt door op het
desbetreffende tijdstip de boekwaarde
van het bedrijfsmiddel te stellen op de
boekwaarde die zou zijn bereikt als
niet willekeurig zou zijn afgeschreven.
Ter grootte van het verschil tussen de
toegepaste afschrijving en de berekende
gewone afschrijving moet dan winst
worden genomen. Voor zeeschepen geldt
een periode van tien jaar, te rekenen vanaf
het kalenderjaar waarin de aanschaffingsof voortbrengingskosten zijn gemaakt,
waarbinnen de sanctie van terugneming
van de willekeurige afschrijving wordt
toegepast.
Crisismaatregelen
Om de gevolgen van de economische
crisis tegen te gaan, is voor investeringen
in bepaalde nieuwe bedrijfsmiddelen
die zijn gedaan in de jaren 2009 tot
en met 2011, tijdelijk de mogelijkheid
gecreëerd om investeringen willekeurig
af te schrijven. Voor investeringen in
nieuwe bedrijfsmiddelen die zijn gedaan
in de periode van 1 juli 2013 tot en met
31 december 2013 is de mogelijkheid tot
versneld afschrijven gecreëerd.
Deze maatregelen gelden niet voor
investeringen in 2012, in de periode
1 januari tot en met 30 juni 2013 en in
2014. Dit betekent dat voor investeringen
die in die jaren zijn of worden gedaan,
geen recht bestaat op deze faciliteiten.
Wel zijn de regelingen nog relevant
voor investeringen in bedrijfsmiddelen
die zijn gedaan in die perioden, waarbij
eerder is gekozen voor toepassing van
Economische crisis en zeeschepen
• Bij investeringen in zeeschepen kon in de jaren 2009, 2010 en 2011 worden
gekozen voor toepassing van de tijdelijke willekeurige afschrijvingsmogelijkheid
vanwege de economische crisis op zeeschepen. Dit in plaats van de reguliere
willekeurige afschrijving daarop.
• Met betrekking tot een schip waarvoor verplichtingen zijn aangegaan of
voortbrengingskosten zijn gemaakt in het kalenderjaar 2010 of 2011 is het slechts
mogelijk om gebruik te maken van de tijdelijke willekeurige afschrijving (zie
‘Crisismaatregelen’ op blz. 31-32), als de winst tot minimaal 10 jaar daarna niet
wordt vastgesteld op grond van het tonnageregime.
• Voor investeringen in 2010 of 2011 geldt dat de winst minstens tot 1 januari
2020 respectievelijk 1 januari 2021 volgens het normale fiscale regime wordt
bepaald, en niet volgens het tonnageregime. Wordt op enig moment binnen die
termijn overgestapt op het tonnageregime dan wordt de willekeurige afschrijving
teruggenomen. Uit de toelichting bij de gewijzigde regeling valt op te maken
dat op dat moment eerst de boekwaarde van het zeeschip wordt gesteld op
de boekwaarde die zou zijn bereikt zonder toepassing van de willekeurige
afschrijving, en pas daarna de winst wordt bepaald met toepassing van het
tonnageregime. Op deze manier wil de staatssecretaris van Financiën voorkomen
dat een onbedoeld dubbel voordeel ontstaat bij investeringen in zeeschepen.
• Wordt een schip vóór het einde van de termijn vervreemd aan een derde en heeft
fiscale afrekening plaatsgevonden over het behaalde vervreemdingsvoordeel, dan
mag de volgende eigenaar wel het tonnageregime toepassen. Het verschil tussen
de waarde van het schip en de lagere boekwaarde als gevolg van de tijdelijke
willekeurige afschrijving is dan namelijk al in de winst opgenomen, waardoor in
feite de extra afschrijving al is teruggenomen.
• Bij geruisloze doorschuiving, zoals bij een omzetting in een bv of bij een
bedrijfsfusie of juridische fusie, blijft de sanctie in geval van samenloop gewoon
van toepassing.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
31
één van de tijdelijke maatregelen. De
willekeurige afschrijving vindt plaats bij
de bepaling van de winst over het jaar
waarin de verplichting is aangegaan of
voortbrengingskosten zijn gemaakt (in de
jaren 2009, 2010 of 2011) en vervolgens
bij de bepaling van de winst over het
daaropvolgende jaar (respectievelijk
2010, 2011 en 2012) en de jaren daarna.
Toepassing van de tijdelijke willekeurige
afschrijving op investeringen die zijn
gedaan in 2013, heeft gevolgen voor de
hoogte van de reguliere afschrijving in de
daaropvolgende jaren.
De precieze werking van de tijdelijke
regelingen verschilt op onderdelen.
Voor investeringen in de jaren 2009,
2010 en 2011 geldt dat in het jaar
waarin de verplichting is aangegaan of
de voortbrengingskosten zijn gemaakt,
de afschrijving maximaal 50 procent
van de af te schrijven aanschaffings- of
voortbrengingskosten bedraagt. In de
daaropvolgende jaren geldt geen minimum
of maximumpercentage. Zowel versneld
als vertraagd afschrijven is mogelijk. Op
investeringen in de periode 1 juli 2013 tot
en met 31 december 2013 kan direct tot
maximaal 50 procent van de aanschaffingsof voortbrengingskosten versneld worden
afgeschreven in het jaar van aanschaffing
of voortbrenging. In de daaropvolgende
jaren is willekeurige afschrijving niet
toegestaan. Uw PwC-adviseur kan u
hierover nader informeren.
Aan deze regelingen zijn onder meer de
volgende voorwaarden verbonden:
• Het moet gaan om nieuwe
bedrijfsmiddelen.
• De investeringsverplichting of de
voortbrengingskosten moet(en) in
2009, 2010 of 2011, respectievelijk in
de periode 1 juli 2013 tot en met 31
december 2013 zijn aangegaan c.q.
gemaakt.
• Uitgezonderde bedrijfsmiddelen zijn
onder meer gebouwen, grond-, weg- en
waterbouwkundige werken, dieren,
immateriële activa (waaronder software)
en personenauto’s (met uitzondering van
zeer zuinige personenauto’s).
32
PwC
• De bedrijfsmiddelen mogen niet
hoofdzakelijk zijn bestemd om ter
beschikking te worden gesteld aan
derden. Bedrijfsmiddelen die zijn
bestemd om voor korte duur te
worden verhuurd aan opeenvolgende
huurders (zoals speciaal gereedschap,
hoogwerkers, bestelauto’s en
aanhangwagens) komen wel in
aanmerking voor de tijdelijke
willekeurige afschrijving, mits ook wordt
voldaan aan de overige voorwaarden; en
• Het bedrijfsmiddel moet vóór 1 januari
2012, 1 januari 2013 of 1 januari 2014,
respectievelijk 1 januari 2016 in gebruik
worden genomen.
Het bedrag van de willekeurige
afschrijving kan vóór de ingebruikneming
van het bedrijfsmiddel niet hoger zijn
dan het bedrag dat in een jaar voor de
investeringsverplichting is betaald of aan
voortbrengingskosten is gemaakt.
Samenloop met een andere vorm van
willekeurige afschrijving, zoals voor
milieubedrijfsmiddelen (Vamil), startende
ondernemers of zeeschepen, is niet
mogelijk. Er moet dan een keuze worden
gemaakt.
Is gebruikgemaakt van de tijdelijke
willekeurige afschrijvingsmogelijkheid
en wordt op enig moment vóór 1 januari
2012, 1 januari 2013 of 1 januari 2014,
respectievelijk 1 januari 2016 niet meer
voldaan aan de voorwaarden, bijvoorbeeld
omdat inmiddels op grond van een andere
regeling willekeurig wordt afgeschreven,
dan wordt de willekeurige afschrijving
op grond van de sinds 1 januari 2010
geldende tekst van de regeling alleen
teruggenomen wanneer het bedrijfsmiddel
niet tijdig in gebruik is genomen. Dit
gebeurt door op het desbetreffende tijdstip
de boekwaarde van het bedrijfsmiddel
te stellen op de boekwaarde die zou
zijn bereikt als niet willekeurig zou zijn
afgeschreven. Ter grootte van het verschil
tussen de toegepaste afschrijving en de
berekende gewone afschrijving moet dan
winst worden genomen.
Wordt het bedrijfsmiddel niet vóór
1 januari 2012, 1 januari 2013 of 1 januari
2014, respectievelijk 1 januari 2016 in
gebruik genomen, terwijl bij het aangaan
van de investeringsverplichting of bij het
maken van de voortbrengingskosten die
verwachting wel bestond, dan wordt de
willekeurige afschrijving teruggenomen
bij de aanslag over het boekjaar dat eindigt
op 31 december 2011, 31 december 2012
of 31 december 2013, respectievelijk
31 december 2015 (of in geval van een
gebroken boekjaar: bij de aanslag over het
boekjaar waarin de genoemde datum valt).
Goedkeurend beleid
In het besluit van 7 december 2005, nr.
CPP2005/1402M heeft de staatssecretaris
van Financiën zich uitgesproken over een
aantal kwesties met betrekking tot de
willekeurige afschrijving. Het betreft de
volgende situaties:
• zaken op de Milieulijst die een
onzelfstandig onderdeel vormen
van bedrijfsmiddelen die niet op de
Milieulijst voorkomen;
• willekeurige afschrijving voor
startende ondernemers zonder
investeringsverplichting;
• ontheffing voor uitgesloten
verplichtingen in bepaalde situaties van
bloed- en/of aanverwantschap;
• toepassing van het maximumbedrag
van willekeurige afschrijving bij een
gebroken boekjaar.
Combinaties van
investeringsfaciliteiten
Door de soms ruime reikwijdte van de diverse
investeringsfaciliteiten is het mogelijk dat
een bedrijfsmiddel kwalificeert voor meer
dan een regeling. Sommige kunnen naast
elkaar worden toegepast, maar bepaalde
combinaties zijn expliciet uitgesloten.
Zo kan het voorkomen dat een investering
betrekking heeft op een bedrijfsmiddel dat
zowel in aanmerking komt voor de Vamil
als voor de MIA, EIA of andere (tijdelijke)
willekeurige afschrijvingsmogelijkheid.
Ook kan het voorkomen dat een investering
betrekking heeft op een bedrijfsmiddel
dat in aanmerking komt voor zowel de
MIA als de EIA. Daarnaast is het mogelijk
dat een investering in aanmerking komt
voor de MIA en/of EIA en een willekeurige
afschrijvingsmogelijkheid, of voor de
KIA. Tot slot kan het voorkomen dat
een investering betrekking heeft op een
bedrijfsmiddel dat in aanmerking komt
voor zowel de RDA als de MIA en/of EIA.
Hierna vindt u een beknopt overzicht.
Vamil en MIA
De bedrijfsmiddelen die in de Milieulijst
zijn aangeduid met de letter A, B en F
komen in aanmerking voor zowel de Vamil
als de MIA. Een combinatie van beide
faciliteiten is mogelijk.
Vamil en EIA
In het geval dat een investering betrekking
heeft op een (onderdeel van een)
bedrijfsmiddel dat in aanmerking komt
voor zowel de EIA als de Vamil, kan van
beide regelingen gebruik worden gemaakt.
Het bedrijfsmiddel moet dan wel voor
beide regelingen apart worden gemeld.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
33
Vamil en overige
willekeurige afschrijving
Voor investeringen die zijn gedaan in
2009, 2010 of 2011 of in de periode
1 juli 2013 tot en met 31 december
2013 geldt een (tijdelijke) willekeurige
afschrijvingsmogelijkheid voor een groot
aantal bedrijfsmiddelen. Als hiervan
gebruik wordt gemaakt, is het niet mogelijk
om ook een andere vorm van willekeurige
afschrijving (zoals de Vamil) toe te
passen. Er moet dan een keuze worden
gemaakt. De tijdelijke regelingen voor
willekeurige afschrijving gelden niet voor
2014. De vraag naar de samenloop en
gecombineerde toepassing van Vamil en
de tijdelijke regelingen voor willekeurige
afschrijving doet zich voor investeringen
die dit jaar zijn of worden gedaan dan ook
niet voor.
MIA en EIA
Voor hetzelfde investeringsdeel
gebruikmaken van zowel EIA als MIA is niet
mogelijk. Wel kunnen de regelingen naast
elkaar op verschillende onderdelen worden
toegepast. De MIA stimuleert investeringen
in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen. De
bedrijfsmiddelen waarop deze regeling
van toepassing is, zijn andere dan de
bedrijfsmiddelen die de EIA stimuleert. Als
een investering betrekking heeft op zowel
een (onderdeel van een) bedrijfsmiddel dat
in aanmerking komt voor de EIA als op een
ander (onderdeel van een) bedrijfsmiddel
dat in aanmerking komt voor MIA, kan van
beide regelingen gebruik worden gemaakt
op basis van verschillende aanschaffingsof voortbrengingskosten. Opsplitsing van
de investering in een EIA- en een MIAdeel kan interessant zijn, aangezien het
voordeel van de EIA groter kan zijn dan het
voordeel van de MIA.
34
PwC
MIA of EIA en willekeurige
afschrijving vanwege crisis
Op bepaalde investeringen die zijn gedaan
in 2009, 2010 of 2011 en in de periode
van 1 juli 2013 tot en met 31 december
2013 kan zowel de MIA of de EIA als de
(tijdelijke, vanwege de crisis) willekeurige
afschrijvingsmogelijkheid voor een groot
aantal bedrijfsmiddelen worden toegepast.
De tijdelijke regeling willekeurige
afschrijving is niet verlengd voor het
jaar 2014. De vraag naar de samenloop
en gecombineerde toepassing van de
MIA of EIA en (tijdelijke) willekeurige
afschrijvingsmogelijkheid vanwege de
crisis doet zich voor investeringen die zijn
gedaan in 2014 niet voor.
KIA en MIA of EIA
Investeringen kunnen in aanmerking
komen voor zowel de MIA of de EIA en voor
de KIA. Cumulatie van deze faciliteiten is
mogelijk.
RDA en MIA of EIA
Investeringen die in aanmerking komen
voor de MIA of de EIA worden niet in
aanmerking genomen voor de RDA. De
RDA kan dus niet naast de MIA of de EIA
worden toegepast.
Combinatie willekeurige
afschrijving
Samenloop tussen de tijdelijke
afschrijvingsmogelijkheid in verband met
de economische crisis en een andere vorm
van willekeurige afschrijving, zoals voor
milieubedrijfsmiddelen (Vamil), startende
ondernemers of zeeschepen, is niet
mogelijk. Er moet dan een keuze worden
gemaakt.
Afdrachtverminderingen
U kunt als werkgever de loonkosten verlagen
door gebruik te maken van de regeling
tot vermindering van de af te dragen
loonbelasting en premie volksverzekeringen.
Van oorsprong is de doelstelling van
deze faciliteit het bevorderen van de
werkgelegenheid (en arbeidsparticipatie) en
het bevorderen van onderwijs en onderzoek
door een tegemoetkoming te geven voor
de kosten die werkgevers maken voor het
beschikbaar stellen van leerwerkplaatsen.
De tegemoetkoming heeft de vorm van
een vermindering van de af te dragen
loonbelasting en premie volksverzekeringen.
Bij het betalen van het loon aan de
werknemer houdt u als inhoudingsplichtige
volgens de normale regels loonbelasting
en premie volksverzekeringen in, maar
hoeft u het ingehouden bedrag vervolgens
niet volledig af te dragen. De kosten van
arbeid worden op deze manier lager. Deze
lastenverlichting stimuleert werkgevers
om bepaalde groepen werknemers in
dienst te nemen of bepaalde typen arbeid
te laten verrichten. Toepassing van de
afdrachtvermindering door de werkgever
heeft geen fiscale gevolgen voor de
werknemers.
De Wet vermindering afdracht
loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen (WVA) voorziet
daarnaast in:
• de afdrachtvermindering zeevaart; en
• de afdrachtvermindering voor speur- en
ontwikkelingswerk (S&O).
Kortom, door gebruik te maken van
de WVA kunt u de loonbelasting- en
premieafdracht verminderen voor
verschillende groepen werknemers. Dit
verlaagt bepaalde (arbeids)kosten die u
maakt.
Onderwijs
Afdrachtvermindering onderwijs vervangen
Met ingang van 1 januari 2014 geldt de nieuwe subsidieregeling praktijkleren.
Deze regeling vervangt de afdrachtvermindering onderwijs. Werkgevers kunnen
een tegemoetkoming krijgen voor de kosten die samenhangen met het bieden van
praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen. De subsidie stimuleert het aanbieden van
dergelijke plaatsen (zie ‘Subsidieregeling praktijkleren’ op blz. 39-40).
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
35
Zeevaart
Werkgevers kunnen de loonkosten voor
zeevarenden verlagen door gebruik te
maken van de tegemoetkoming in de vorm
van een vermindering van de af te dragen
loonbelasting en premie volksverzekeringen.
Deze faciliteit ondersteunt de Nederlandse
koopvaardij.
Een werkgever kan de loonkosten voor
personen die als kapitein, scheepsofficier
of scheepsgezel werkzaam zijn op een
nader omschreven zeeschip verminderen
door aanspraak te maken op de
afdrachtvermindering van loonbelasting en
premie voor de volksverzekeringen.
Doelgroep
Voor werknemers die kwalificeren
als zeevarenden, bestaat in bepaalde
gevallen voor de werkgever recht op
de afdrachtvermindering zeevaart. De
afdrachtvermindering zeevaart is van
toepassing op zeevarenden, dat wil zeggen
personen die als kapitein, scheepsofficier
of scheepsgezel werkzaam zijn op een
nader omschreven zeeschip. Het schip
moet zijn voorzien van een zeebrief en
voor meer dan 50 procent op zee worden
geëxploiteerd. Een aantal schepen en
activiteiten is overigens nadrukkelijk
uitgezonderd van de regeling.
Zeilschepen
In december 2011 is de afdrachtvermindering
zeevaart met terugwerkende kracht tot en met
1 januari 2006 uitgebreid. Vanaf die datum geldt
de afdrachtvermindering ook voor zeilschepen
waarvoor een veiligheidscertificaat met onbeperkt
vaargebied is afgegeven conform zwaardere
veiligheidsvoorschriften dan de Commercial
Cruising Vessels Code.
36
PwC
Toepassing
Bij het betalen van het loon aan de
werknemer houdt de werkgever
als inhoudingsplichtige volgens de
normale regels loonbelasting en premie
volksverzekeringen in. Maar vanwege
de afdrachtvermindering hoeft het
ingehouden bedrag niet volledig te worden
afgedragen. De kosten van arbeid worden
op deze manier lager.
De afdrachtvermindering zeevaart
bedraagt de hierna genoemde percentages
van het loon in een tijdvak (waarbij voor
zeevarenden op bepaalde schepen niet al
het loon meetelt):
• 40 procent voor inwoners van
Nederland, EU-lidstaten en landen van
de EER;
• 10 procent voor inwoners van andere
landen dan Nederland, EU-lidstaten
en EER-landen, die in Nederland zijn
onderworpen aan de loonbelasting
of premieplichtig zijn voor de
volksverzekeringen.
De afdrachtvermindering moet per
zeevarende worden bijgehouden.
Speur- en ontwikkelingswerk
Werkgevers kunnen de loonkosten van
werknemers die zich bezighouden met speuren ontwikkelingswerk verlagen door gebruik
te maken van de tegemoetkoming in de vorm
van een vermindering van de af te dragen
loonbelasting en premie volksverzekeringen.
De regeling stimuleert innovatie.
Loonkosten voor werknemers die speuren ontwikkelingswerk (S&O) verrichten
waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven,
kan de werkgever verlagen door aanspraak
te maken op de afdrachtvermindering
van loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen. De vermindering is
afhankelijk van de loonkosten.
Doelgroep
Voor werknemers die direct zijn betrokken
bij speur- en ontwikkelingswerk (S&O)
waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven,
bestaat in bepaalde gevallen voor u als
inhoudingsplichtige recht op de S&Oafdrachtvermindering.
Toepassing
De afdrachtvermindering wordt uitgedrukt
in een percentage van het kwalificerende
loon. Deze percentages worden elk jaar
opnieuw vastgesteld.
Jaar
2012
2013
2014
€ 110.000
€ 200.000
€ 250.000
Afdrachtvermindering S&O-loon tot
loongrens (eerste schijf)
42%
38%
35%
Afdrachtvermindering S&O-loon tot
loongrens (eerste schijf) voor starters
60%
50%
50%
Afdrachtvermindering meerdere S&O-loon
14%
14%
14%
€ 14 miljoen
€ 14 miljoen
€ 14 miljoen
Loongrens
Maximale afdrachtvermindering per
inhoudingsplichtige
Figuur 1: Tabel S&O-afdrachtvermindering
Verruiming
• Met ingang van 1 januari 2014 kan
de afdrachtvermindering worden
verrekend met alle tijdvakken in het
kalenderjaar waarin de periode valt
waarop de S&O-verklaring ziet.
• Een S&O-verklaring kan voortaan
worden aangevraagd voor maximaal
twaalf maanden per kalenderjaar.
Bepaalde werkgevers konden tot en
met 31 december 2013 slechts een
aanvraag doen voor maximaal zes
maanden.
De S&O-afdrachtvermindering bedraagt in
2014:
• 35 procent van de eerste 250.000 euro
van de loonkosten voor S&O; en
• 14 procent van de daarboven uitgaande
loonkosten voor S&O.
De loonkosten voor speur- en
ontwikkelingswerk (S&O-loon) worden
berekend met behulp van gegevens zoals
die op de peildatum zijn opgenomen
in de polisadministratie van het UWV.
Het betreft de gegevens over de fiscale
lonen en de verloonde uren van de
werknemers die S&O hebben verricht in
het tweede kalenderjaar, voorafgaand
aan het kalenderjaar waarop de
afdrachtvermindering betrekking heeft;
dit is het zogenoemde S&O-referentiejaar.
Voor 2014 is het referentiejaar dus 2012.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
37
De peildatum voor de loongegevens
van het referentiejaar is vastgesteld op
1 april van het jaar dat volgt op het S&Oreferentiejaar.
Is in het S&O-referentiejaar geen speur- en
ontwikkelingswerk verricht waarvoor een
S&O-verklaring is afgegeven, dan geldt
een forfaitair uurloon (per 1 januari 2014:
29 euro). Als in het referentiejaar wel een
S&O-verklaring is afgegeven, wordt het
S&O-uurloon berekend door het totaal
van het S&O-loon te delen door 0,85 maal
de som van de verloonde uren van alle
S&O-medewerkers. De factor 0,85 is een
compensatie voor verlof. De uitkomst van
de berekening wordt naar boven afgerond
op hele euro’s.
Actualiteiten S&Oafdrachtvermindering
• Per 1 januari 2014 is de loongrens
van de eerste schijf verhoogd van
200.000 naar 250.000 euro.
• De afdrachtvermindering tot deze
loongrens is per die datum echter
verlaagd van 38 naar 35 procent.
38
PwC
Voor starters bestaat een extra
tegemoetkoming: zij krijgen een hogere
afdrachtvermindering over het S&O-loon
tot de loongrens (eerste schrijf). Zie figuur
1 op blz. 37 voor de juiste gegevens van
de afgelopen drie jaar. Een startende
onderneming is een onderneming die in de
voorafgaande vijf kalenderjaren maximaal
vier jaar personeel in dienst had. Dit hoeft
geen aaneengesloten periode te zijn. Ook
mag in die periode voor maximaal twee
kalenderjaren een S&O-verklaring zijn
afgegeven.
De afdrachtvermindering bedraagt in
2014 per inhoudingsplichtige of per
fiscale eenheid maximaal 14 miljoen euro
(plafond).
Samenloop
afdrachtverminderingen
Een combinatie van de
afdrachtvermindering zeevaart en
de S&O-afdrachtvermindering is niet
mogelijk.
Subsidieregeling
praktijkleren
Voor het aanbieden van praktijkleerplaatsen
en werkleerplaatsen kunt u als werkgever
in bepaalde gevallen een beroep doen op
de subsidieregeling praktijkleren. Deze
nieuwe regeling is op 1 januari 2014 in
werking getreden. De afdrachtvermindering
onderwijs is per die datum komen te
vervallen.
Subsidie voor begeleiding
Ook voor de begeleiding gedurende een
gedeelte van het kalenderjaar kan de
werkgever subsidie ontvangen. Het te
ontvangen subsidiebedrag per plaats
wordt naar verhouding van de periode
van de begeleiding herrekend. Bij een
begeleiding van een half jaar wordt de
helft van het bedrag uitgekeerd.
Werkgevers die de combinatie van leren
en werken bieden aan bepaalde groepen
leerlingen of werknemers kunnen
aanspraak maken op een tegemoetkoming
in de kosten. De regeling heeft tot doel
werkgevers te stimuleren tot het bieden
van dergelijke plaatsen. De combinatie
tussen leren en werken moet bijdragen
aan een adequate opleiding van de
beroepsbevolking.
De subsidieregeling is gericht op groepen
in een kwetsbare positie, bijvoorbeeld
vanwege een hoge jeugdwerkloosheid.
Maar ook op sectoren waarin krapte op
de arbeidsmarkt wordt voorzien en op
wetenschappelijk personeel dat onmisbaar
is voor de Nederlandse kenniseconomie.
Doelgroep
Werkgevers kunnen een tegemoetkoming
krijgen voor de kosten die samenhangen
met het bieden van de combinatie van
leren en werken. Het gaat om de kosten
van de begeleiding of de loonkosten.
Toepassing
Werkgevers komen in aanmerking voor de
subsidieregeling bij de begeleiding van de
volgende groepen:
• leerlingen die een vmbo leer-werktraject
volgen;
• leerlingen die de mbo
beroepsbegeleidende leerweg (bbl)
volgen;
• studenten die een hbo-opleiding volgen
in de techniek (inclusief landbouw
en natuurlijke omgeving), waarbij
de combinatie van leren en werken
onderdeel uitmaakt van de opleiding;
• promovendi die tijdelijk zijn aangesteld
of een arbeidsovereenkomst hebben bij
een universiteit of een instituut van de
KNAW of NWO waarbij de werkgever de
loonkosten draagt; en
• werknemers van een privaatrechtelijke
rechtspersoon die promotieonderzoek
doen of een opleiding tot technologisch
ontwerper (toio) volgen.
De subsidie voor promovendi en toio’s
geldt niet voor onderzoeksorganisaties die
publieke middelen ontvangen.
Om in aanmerking te komen voor de
subsidie worden nadere voorwaarden
gesteld. Uw PwC-adviseur kan u hierover
informeren.
Tegemoetkoming
Werkgevers die voldoen aan de
voorwaarden maken aanspraak op
een tegemoetkoming (subsidie). Deze
tegemoetkoming geldt per plaats, de hoogte
wordt na afloop van het studiejaar bepaald.
Hiervoor wordt het budget dat beschikbaar
is naar evenredigheid van het aantal
praktijkleer- of werkleerplaatsen binnen de
sector verdeeld. Het te ontvangen bedrag
per plaats is gemaximeerd op 2.700 euro.
Er zijn vier sectoren met elk een eigen
budget. De volgende subsidieplafonds
gelden:
• vmbo-sector: 1,4 miljoen euro;
• mbo-sector: 188,9 miljoen euro:
• hbo-sector: 8 miljoen euro:
• promovendi en toio’s: 1,4 miljoen euro.
Blijft in één van de sectoren budget over
dan wordt dit naar evenredigheid over de
andere sectoren verdeeld.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
39
Aanvragen
De subsidie wordt per studiejaar
aangevraagd via het digitale formulier bij
RVO.nl. Het formulier moet zijn ingediend
vóór 17:00 uur op 15 september na het
studiejaar waarvoor subsidie wordt
gevraagd.
Opleidingsbedrijven kunnen tussen 1 april
2014 en 1 mei om 17:00 uur 2014 al een
subsidieaanvraag indienen voor de eerste
drie maanden in 2014. Op basis van die
aanvraag kunnen zij maximaal 1.000 euro
per plaats ontvangen. Het al ontvangen
bedrag wordt verrekend bij de reguliere
subsidieaanvraag in september.
Extra voordeel
• Voor het studiejaar 2013/2014 kan de werkgever gedeeltelijk gebruik maken van de
afdrachtvermindering onderwijs én de subsidieregeling praktijkleren. Tot en met 31
december 2014 bestaat mogelijk aanspraak op de afdrachtvermindering. Vanaf 1 januari
2014 kan de subsidie worden aangevraagd.
• Ter stimulering van de nieuwe regeling kan in de eerste aanvraagronde voor het
studiejaar dat eindigt op 31 juli 2014 (vmbo en mbo) of 31 augustus 2014 evenveel
subsidie worden ontvangen als voor een geheel studiejaar.
40
PwC
Innovatiebox
In de vennootschapsbelasting geldt een
gunstige fiscale regeling voor winsten die zijn
behaald met zelfontwikkelde immateriële
activa waarvoor een octrooi is verleend of
die voortkomen uit S&O-werk waarvoor een
S&O-verklaring is afgegeven (S&O-activa):
de innovatiebox. De regeling stimuleert eigen
innovatie.
Voor de stimulering van innovatie gelden
diverse regelingen. Niet alleen ten aanzien
van de gemaakte kosten gelden faciliteiten,
ook voor de winst die voortkomt uit
innovatie geldt een gunstige fiscale
regeling. Innovatiewinsten worden in de
vennootschapsbelasting effectief lager
belast.
Doelgroep
De innovatiebox geldt voor ondernemers
die onder de vennootschapsbelasting
vallen. Het geldt niet voor ondernemers in
de inkomstenbelasting.
Kenbaar maken
De innovatiebox is optioneel. Per
kwalificerend activum kan worden gekozen
voor het toepassen van de regeling. De
keuze wordt kenbaar gemaakt bij het doen
van de belastingaangifte.
Voorbeeld
Voortbrengen immaterieel activum
Een ondernemer heeft een immaterieel activum voortgebracht waarvoor een octrooi is verleend. Er is sprake van een
octrooi-activum. De voordelen uit het activum bedragen dit jaar 500.000 euro en de kosten 120.000 euro. De kosten worden
direct in aanmerking genomen. Er zijn geen andere ondernemingsactiviteiten. De fiscale winst bedraagt 380.000 euro. Het
vennootschapsbelastingtarief in 2014 is 20 procent voor de eerste 200.000 euro winst en 25 procent voor het meerdere. Als de
ondernemer geen aanspraak maakt op de innovatiebox bedraagt de verschuldigde vennootschapsbelasting 85.000 euro. Ten
opzichte van de fiscale winst is dit een effectief tarief van ruim 22 procent.
Jaar 2014
Zonder
Innovatiebox
Met
Innovatiebox
Voordelen
€ 500.000,00
€ 500.000,00
Kosten
€ 120.000,00 -/-
€ 120.000,00 -/-
Fiscale winst
€ 380.000,00
€ 380.000,00
20% over eerste €200.000
€ 40.000,00
€ 15.200,00
25% over meerdere
€ 45.000,00 +
Totaal
€ 85.000,00
€ 15.200,00
22%
4%
Vennootschapsbelasting
Effectief vpb tarief
Grondslagvermindering
Door gebruik te maken van de innovatiebox
is de belastbare grondslag slechts 76.000
euro, namelijk 5/25 deel van de fiscale
winst van 380.000 euro. De verschuldigde
vennootschapsbelasting bedraagt dan 15.200
euro. Ten opzichte van de fiscale winst is dit een
effectief tarief van 4 procent.
€ 0,00 +
Effectief tarief 4% in plaats van 22%
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
41
Toepassing
effectief
tarief
maximaal
5%
Voor de innovatiebox kwalificeren
immateriële activa waarvan de te
verwachten voordelen in belangrijke mate
(voor 30 procent of meer) hun oorzaak
vinden in aan de belastingplichtige
verleende octrooien, kwekersrechten of
uit S&O-activa. Aangesloten wordt bij de
S&O-definitie zoals opgenomen in de Wet
vermindering afdracht loonbelasting en
premie voor de volksverzekeringen (WVA,
zie ‘Afdrachtverminderingen’ op blz. 35 t/m
38).
Voordelen uit voortgebrachte merken en
logo’s vallen niet onder deze regeling.
Lager effectief tarief
De innovatiebox is een aparte box
waarin de met de kwalificerende
activa gerealiseerde winst effectief
wordt belast tegen een tarief van
maximaal 5 procent. Dit is een fors lager
vennootschapsbelastingtarief dan het
reguliere tarief van 20 en 25 procent.
De wettelijke regeling is vormgegeven als
een grondslagvermindering. Voor zover het
saldo van de opbrengsten en kosten – zoals
kosten voor onderzoek en ontwikkeling
– van het zelfvoortgebrachte immateriële
activum (of activa) positief is, wordt het
voor slechts 5/25 gedeelte in aanmerking
genomen. Op die beperkte grondslag wordt
het reguliere vennootschapsbelastingtarief
toegepast.
Is het saldo van de voordelen en
de kosten negatief, dan wordt de
innovatiebox niet toegepast. Een verlies
uit een octrooi- of S&O-activum wordt in
aanmerking genomen tegen het reguliere
vennootschapsbelastingtarief.
Voordat gebruik kan worden gemaakt van
de innovatiebox moeten de opbrengsten uit
het zelf ontwikkelde activum een drempel
overschrijden. Deze drempel bestaat
uit de voortbrengingskosten van het
desbetreffende activum, die volledig tegen
het reguliere vennootschapsbelastingtarief
42
PwC
in aftrek zijn gebracht op de fiscale winst.
Voortbrengingskosten van immateriële
activa kunnen overigens direct ten laste
van de winst worden gebracht. Zie
‘Voortbrengingskosten van immateriële
activa’ op blz. 25. De drempel wordt
verhoogd met eventuele verliezen uit het
octrooi- of S&O-activum.
Forfaitaire regeling
midden- en kleinbedrijf
Met ingang van 1 januari 2013 zijn
maatregelen genomen om de innovatiebox
toegankelijker te maken voor het middenen kleinbedrijf. Om de (administratieve)
kosten enigszins te beperken, wordt de
mogelijkheid geboden om de voordelen
die kunnen worden toegerekend aan
de innovatiebox, op forfaitaire wijze te
bepalen. Per jaar kan een keuze worden
gemaakt tussen het werkelijk of forfaitair
bepalen van de voordelen die worden
behaald met immateriële activa.
Bij toepassing van de forfaitaire regeling
wordt 25 procent van de winst belast in
de innovatiebox. Het forfaitaire bedrag is
gemaximeerd op 25.000 euro. Het forfait
mag worden toegepast in het jaar waarin u
het immateriële activum voortbrengt en in
de twee daaropvolgende jaren.
Vooraf zekerheid
Het is mogelijk om vooraf zekerheid te
krijgen of de innovatiebox van toepassing
is op de winst van uw bedrijf. U kunt
met de Belastingdienst afspraken maken
over het toerekenen van de winst
aan de innovatiebox. Deze afspraken
worden vastgelegd in een zogenoemde
vaststellingsovereenkomst. Op deze wijze
wil de Belastingdienst ondernemers
ondersteunen bij het gebruik van de
regeling. Uw PwC-adviseur helpt u hiermee
graag verder.
Teruggaven
Onder voorwaarden is teruggaaf van een
deel van de betaalde energiebelasting (EB),
mogelijk. Dit geldt ook voor de accijns. Op
verzoek wordt eveneens aan grootverbruikers
een teruggaaf verleend.
Enkele heffingen danken hun bestaan aan
milieuoverwegingen. Zo wordt op grond
van de Wet belastingen op milieugrondslag
(WBM) een belasting geheven op
leidingwater en kolen; en wordt een
energiebelasting geheven. Dergelijke
heffingen zijn regulerende belastingen
waarbij geldt dat de omvang van de te
betalen belasting kan worden beïnvloed
door het gedrag aan te passen - en dan is
uiteraard de doelstelling dat dit gedrag
milieuvriendelijk en/of energiebesparend
is.
In de WBM zijn diverse bepalingen
opgenomen die bepaalde grootverbruikers,
producenten en consumenten vrijstellingen
en heffingskortingen bieden voor hun
energieverbruik. Veel bepalingen zijn
specifiek. In deze uitgave worden slechts
enkele behandeld. Uw PwC-adviseur kan u
nader informeren.
Wijzigingen van milieuheffingen
• De tarieven van de leidingwater-, kolen- en energiebelasting zijn met 1,7 procent
verhoogd vanwege de jaarlijkse indexering.
• Het gemaximeerde belastbare verbruik van 300m3 voor de heffing van belasting
op leidingwater is niet langer van toepassing en wordt per 1 juli 2014 vervangen
voor een degressieve tariefstructuur opgebouwd met vier extra tariefschijven. Het
volledige verbruik (ook indien dit 300m3 overstijgt) is dus belast.
• Per 1 januari 2014 is een korting van 0,075 euro op het energiebelasting tarief in
de eerste schijf ingevoerd voor de levering van energie die is opgewekt door een
coöperatie/VVE door middel van hernieuwbare energiebronnen en vervolgens via
een energieleverancier wordt geleverd aan leden van een coöperatie/VVE. Hieraan
zijn nadere voorwaarden verbonden.
• Per 1 april 2014 zal de afvalstoffenbelasting worden geherintroduceerd. Het tarief
zal 17 euro per 1.000 kilo stortafval zijn.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
43
Teruggaaf energiebelasting/accijns
Teruggaaf van een deel van de
energiebelasting die is betaald voor aardgas
en elektriciteit is onder voorwaarden
mogelijk. Daarnaast kunnen ondernemers
die accijns over LNG hebben afgedragen dit
terugvragen. De teruggaafmogelijkheid van
accijns voor minerale oliën is sinds 2014
verruimd.
Teruggaafregeling accijns op
LNG
Voor de jaren 2014 tot en met 2018
geldt een tijdelijke teruggaafregeling
voor vloeibaar gemaakt aardgas,
vloeibaar gemaakt methaan en
vloeibaar gemaakt biogas (LNG) dat
wordt belast naar het tarief van LPG. De
teruggaaf bedraagt 125 euro per 1.000
kilo en wordt aangevraagd door de
ondernemer die de accijns over het LNG
afdraagt.
Instellingen van religieuze aard,
charitatieve, culturele of wetenschappelijke
instellingen, algemeen nut beogende
instellingen (ANBI) en instellingen die
een sociaal belang behartigen (SBBI),
komen onder voorwaarden in aanmerking
voor teruggaaf van een deel van de
energiebelasting die is betaald voor
aardgas en elektriciteit. Instellingen op
het gebied van gezondheidszorg, sport
en onderwijs zijn expliciet uitgesloten,
aangezien zij op andere wijze (door middel
van subsidies) worden gecompenseerd.
De energiebelasting wordt betaald aan
het energiebedrijf en staat vermeld op de
jaarlijkse eindafrekening. De teruggaaf is
50 procent van de door het energiebedrijf
daadwerkelijk in rekening gebrachte
energiebelasting, dus na aftrek van de EBheffingskorting.
Aan de teruggaaf van energiebelasting/
accijns zijn voorwaarden verbonden. Uw
PwC-adviseur kan u hierover informeren.
Teruggaaf grootverbruikers
Teruggaafregeling accijns op
minerale oliën
De teruggaaf van accijns voor minerale
oliën die worden gebruikt voor de
opwekking van elektriciteit in een
installatie met een minimaal vermogen
is sinds 2014 verruimd. De ondergrens
is verlaagd tot 60 kilowatt. In 2013 lag
die grens nog op 1 megawatt.
Op grond van de WBM wordt op verzoek
belastingteruggaaf verleend met
betrekking tot de elektriciteit die geleverd
is ten behoeve van zakelijk verbruik voor
zover het zakelijk verbruik, na aftrek van
het gedeelte van het zakelijke verbruik dat
reeds is vrijgesteld op grond van andere
bepalingen, hoger is dan 10.000.000 kWh
per verbruiksperiode van twaalf maanden
per aansluiting.
Aan de teruggaaf van energiebelasting
voor grootverbruikers zijn voorwaarden
verbonden. Uw PwC-adviseur kan u
hierover informeren.
44
PwC
Bundelen van
aansluitingen
Uw energieleverancier berekent de
verschuldigde energiebelasting per
aansluiting. Ieder WOZ-object is een
afzonderlijke aansluiting voor de
energiebelasting. Indien een samenstel van
gebouwde of onbebouwde eigendommen
– of een gedeelte daarvan – bij dezelfde
rechtspersoon in gebruik is en naar
omstandigheden beoordeeld bij elkaar
hoort, is tevens sprake van één WOZ-object
(en dus één afzonderlijke aansluiting voor
de energiebelasting). Een voorbeeld is een
fabrieksterrein dat bestaat uit meerdere
gebouwen.
Voor de berekening van de verschuldigde
energiebelasting kunnen afzonderlijke
aansluitingen (afzonderlijke onroerende
zaken) door uw energieleverancier
worden samengevoegd (‘geclusterd’) als
deze afzonderlijke onroerende zaken één
object in de zin van de Wet WOZ vormen.
Het resultaat hiervan is dat door het
degressieve tarief van de energiebelasting,
minder energiebelasting is verschuldigd
over het totale geclusterde verbruik dan
de situatie waarin iedere aansluiting
afzonderlijk door de tariefschijven loopt.
Wijzigingen accijns
De accijns op vloeibaar gemaakt
petroleumgas (LPG) wordt met ingang
van 1 januari 2014 verhoogd met
7 eurocent per liter. De accijns op diesel
gaat met bijna 4 eurocent per liter
omhoog.
Subsidies
De Europese Unie, de Rijksoverheid en diverse
lokale overheden verstrekken voor een reeks
van ondernemingsactiviteiten subsidies
of kredieten. Subsidies worden door de
overheid verstrekt om bedrijven te stimuleren
bepaalde investeringen te doen of activiteiten
uit te voeren. Voorbeelden hiervan zijn
het ontwikkelen van nieuwe business, het
ondersteunen van innovatie, het bevorderen
van internationale samenwerking met
andere bedrijven, het realiseren van
energiebesparing of de toepassing van
duurzame energie, maar ook het aannemen
van specifieke doelgroepen in het bedrijf.
Veel subsidieregelingen zijn de afgelopen
jaren ‘gefiscaliseerd’. Dat willen zeggen:
regelingen die een cash-subsidie inhielden,
zijn omgezet in fiscale ‘subsidies’ die
leiden tot een extra fiscale aftrek. Hiermee
vormen de eerder in deze uitgave
behandelde investeringsfaciliteiten dan
ook gelijk het merendeel van instrumenten
binnen het Nederlandse stimuleringsbeleid
op het gebied van R&D, hernieuwbare
energie, duurzame ontwikkeling en
scholing & werkgelegenheid.
Topsectoren-beleid
Andere niet eerder behandelde
stimuleringsregelingen op het gebied
van innovatie zijn momenteel voor het
merendeel gekoppeld aan het Topsectorenbeleid. Topsectoren zijn gebieden
waar het Nederlandse bedrijfsleven
en onderzoekscentra wereldwijd in
uitblinken.
Om de concurrentiepositie van deze
sectoren verder te versterken, heeft
het Ministerie van Economische Zaken
budgetten vrijgemaakt waarmee
onderzoeks- en innovatieprojecten van
bedrijfsleven en kennisinstellingen worden
gestimuleerd. Binnen iedere topsector
hebben relevante partijen zich gebundeld
in één of meer Topconsortia voor Kennis
& Innovatie (TKI). Deze TKI’s hebben
onderzoeksagenda’s en doelstellingen
Negen topsectoren
De negen topsectoren zijn: Agri & Food, Chemie, Energie, Water, Creatieve Industrie,
High Tech Systemen en Materialen, Tuinbouw, Logistiek en Life Science & Health.
vastgesteld voor de komende jaren. Iedere
innoverende organisatie kan aansluiting
zoeken bij een TKI, waarbij ieder TKI weer
een eigen financieringsinstrumentarium
heeft, waar een bij het TKI aangesloten
organisatie een beroep op kan doen.
Dit varieert van financiering van R&Dprojecten door het ter beschikking stellen
van extra onderzoekscapaciteit vanuit
kennisinstellingen tot het inhuren van
innovatiemakelaars voor het (door)
ontwikkelen van een innovatieplan of het
deelnemen aan netwerkactiviteiten door
het midden- en kleinbedrijf.
Horizon 2020
Ook het nieuwe Europese
financieringsinstrument voor innovatie
(Horizon 2020) - met een budget van
71 miljard euro voor de komende
6 jaar - verstrekt subsidie voor intensieve
samenwerking tussen publieke en
private partijen en toepassingsgericht
onderzoek. Door de integratie van het
Europese Kaderprogramma (KP7),
het Competitiveness and Innovation
Framework Programme (CIP) en de
European Institute of Innovation and
Technology (EIT) wordt Horizon 2020
voor een bredere groep aanvragers
beschikbaar. Ging het voorheen vooral om
onderzoek dat ver van de markt afstaat
(fundamenteel onderzoek), in het nieuwe
programma wordt gevraagd om projecten
die dichter bij de markt staan en waarbij
samenwerking binnen de keten een pré is.
Horizon 2020 als belangrijkste Europees
financieringsinstrument voor innovatie is
hiermee toegankelijker geworden voor de
industrie.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
45
Drie speerpunten
3. Societal Challenges
Horizon 2020 kent de volgende drie
speerpunten:
Binnen de derde pijler van het Horizon
2020-programma spelen maatschappelijke
uitdagingen (de zogeheten ‘Societal
Challenges’) een grote rol. Door ook
hier specifieke thema’s als uitdagingen
te formuleren, wil Horizon 2020 de
gelden en kennis vanuit verschillende
technologiegebieden samenbrengen om tot
innovatieve en effectieve oplossingen voor
genoemde maatschappelijke uitdagingen
te komen.
1. Excellent Science
De programma’s onder Excellent
Science van Horizon 2020 hebben als
doel om wetenschappelijk Europees
onderzoek te versterken en te verankeren
ten behoeve van een goede Europese
concurrentiepositie in kennis en innovatie.
Programma’s onder Excellent Science
zijn vooral gericht op academische
onderzoekers en onderzoeksgroepen. De
programma’s zijn in de meeste gevallen
bottom-up, wat betekent dat de aanvrager
bij het indienen van een voorstel vrij is
in de keuze van het onderwerp, binnen
de kaders van het programma. Het gaat
hierbij om programma’s binnen European
Research Council, Future Emerging
Technologies en Marie Curie.
2. Industrial Leadership
Het doel van het programma Industrial
Leadership is om Europa te positioneren als
aantrekkelijke en succesvolle plaats voor
investeringen in onderzoek en innovatie.
Programma’s binnen deze pijler zijn sterk
gedreven door een industriële agenda.
De kern van het programma zijn de Key
Enabling Technologies (KETs), waarin de
Europese industrie leidend wil worden en
die impact kunnen hebben in verschillende
sectoren.
De volgende KETs zijn door de Europese
Commissie als strategisch voor Europa
geïdentificeerd:
• Information and Communication
Technologies (ICT);
• micro- and nano-electronics; photonics;
• nanotechnologies;
• advanced materials;
• biotechnology;
• advanced manufacturing and processing;
• space.
Financiering van projecten is gecentreerd
rondom de volgende onderwerpen:
• health, demographic change and
wellbeing;
• food security, sustainable agriculture
and forestry, marine and maritime and
inlands research and the Bio-economy;
• secure, clean and efficient energy;
• smart, green and integrated transport;
• climate action, resource efficiency and
raw materials;
• inclusive, innovative and reflective
societies; en
• secure societies.
Projectvoorstellen
Voor de meeste van de hiervoorgenoemde
thema’s worden door de Europese
Commissie tenders (zogenaamde calls
voor proposals) uitgeschreven waarop
bedrijven, maar ook kennisinstellingen,
- vaak in de vorm van internationale
consortia -, voorstellen kunnen
indienen. Projecten worden hierbij door
onafhankelijke experts beoordeeld op
criteria van ‘science & technology’, ‘EUimpact’ en ‘Implementation’. Op door
de Europese Commissie goedgekeurde
projectvoorstellen is dan een financiering
van 70 tot 100 procent mogelijk.
PwC kan u begeleiden bij het toetsen en
verder ontwikkelen van uw projectidee tot
een volwaardig project- of businessplan,
het aantrekken van de benodigde publieke
of private partners voor een succesvolle
uitvoering en het aantrekken van de
bijbehorende publieke financiering
waaronder subsidies. Waar nodig wordt
het PwC Global Incentive Services-netwerk
(PwC GIS) ingezet om uw organisatie te
begeleiden bij het aanboren en benutten
van lokale financieringsbronnen buiten
Nederland. Daarnaast heeft PwC
specifieke ervaring met het adviseren
van universiteiten, bedrijven en clusterorganisaties bij het verkrijgen en managen
van EU-financiering en heeft zij het
Europees Parlement geadviseerd bij de
totstandkoming van Horizon 2020.
70%
100%
70 tot 100% financiering mogelijk
op de door de Europese Commissie
goedgekeurde projectvoorstellen
46
PwC
Formele bepalingen
Om gebruik te kunnen maken van de diverse
investeringsfaciliteiten moeten formele
bepalingen worden nageleefd. Zo is het van
belang dat eventuele meldingstermijnen
in acht worden genomen. Daarnaast is
het voor u mogelijk om bezwaar te maken
(en in beroep te gaan) tegen de afwijzing
van een verzoek om toepassing van een
investeringsfaciliteit.
Aanmeldingstermijnen
Voor het recht op investeringsfaciliteiten
is het van belang dat eventuele
meldingstermijnen in acht worden
genomen. Zo is het noodzakelijk dat
een beroep op EIA, MIA en/of Vamil
wordt gedaan binnen drie maanden
na het aangaan van de verplichting
(obligatoire overeenkomst) of na afloop
van het kalenderkwartaal waarin de
voortbrengingskosten zijn gemaakt. De
aanvraag van de RDA-beschikking moet
gelijktijdig met de S&O-aanvraag worden
ingediend bij RVO.nl. Voor een teruggaaf
van energiebelasting (EB) geldt dat een
verzoek kan worden gedaan na afloop
van een kalendermaand, maar uiterlijk
binnen 13 weken na het einde van het
kalenderjaar.
Het verdient aanbeveling om per
individuele regeling na te gaan wat de
meldingstermijn is.
Bezwaar en beroep
Uiteraard is het mogelijk om bezwaar te
maken (en in beroep te gaan) tegen de
afwijzing van een verzoek om toepassing
van een investeringsfaciliteit. Soms gelden
echter afwijkende regels. We raden u
daarom aan om uw contactpersoon bij
PwC te raadplegen als u bezwaar wilt
aantekenen of beroep wilt instellen tegen
een beslissing van een bestuursorgaan,
zoals RVO.nl of de Belastingdienst.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
47
48
PwC
Contact
Meer informatie?
Wilt u meer informatie over deze fiscale investeringsfaciliteiten? Of hebt u
behoefte aan een inventarisatie van de mogelijkheden voor uw organisatie?
Neemt u dan contact op met uw PwC-adviseur. Die helpt u daarbij graag verder.
Deze uitgave is een publicatie van het Knowledge Centre Tax & HRS. Voor vragen
over deze publicatie kunt u contact opnemen met de auteurs:
Jessica Litjens*
Telefoon: 088 792 39 66
E-mail: [email protected]
Knowledge Centre Tax & HRS - Private Wealth
* Daarnaast verbonden aan de Universiteit Maastricht en de Universiteit van Amsterdam
Ciska Wisman*
Telefoon: 088 792 43 50
E-mail: [email protected]
Knowledge Centre Tax & HRS - Corporate Tax
* Daarnaast verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit van Amsterdam
Voor overige vragen kunt u contact opnemen met:
PwC
Knowledge Centre Tax & HRS
Fascinatio Boulevard 350
3065 WB Rotterdam
Postbus 8800
3009 AV Rotterdam
Telefoon: 088 792 43 51
E-mail: [email protected]
Deze uitgave is afgesloten op 13 februari 2014. Latere ontwikkelingen zijn hierin
niet opgenomen.
Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014
49
Bij PwC in Nederland werken ruim 4.300 mensen met elkaar samen vanuit 12 vestigingen. PwC Nederland helpt organisaties en
personen de waarde te creëren waarnaar zij op zoek zijn. Wij zijn lid van het PwC-netwerk van firma’s in 157 landen met meer dan
184.000 mensen. Wij zien het als onze taak om kwaliteit te leveren op het gebied van assurance-, belasting- en adviesdiensten. Vertel
ons wat voor u belangrijk is. Meer informatie over ons vindt u op www.pwc.nl.
De inhoud van deze publicatie is uitsluitend voor informatieve doeleinden opgesteld en bevat geen professioneel advies en mag dan
ook niet als een substituut daarvoor worden beschouwd. PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V. aanvaardt derhalve geen
aansprakelijkheid voor gevolgen die kunnen optreden indien op basis van de inhoud van deze publicatie al of niet wordt gehandeld dan
wel anderszins besluiten worden genomen.
© 2014 PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V. (KvK 34180284). Alle rechten voorbehouden.
PwC verwijst naar de Nederlandse firma en kan soms naar het PwC-netwerk verwijzen. Elke aangesloten firma is een afzonderlijke
juridische entiteit. Kijk op www.pwc.com/structure voor meer informatie.