www.pwc.nl Extra fiscaal rendement Investeringsfaciliteiten 2014 Inhoud Voorwoord5 Investeringsaftrek6 Research & development aftrek (RDA) 21 Aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O-aftrek) 23 Willekeurige afschrijving 24 Combinaties van investeringsfaciliteiten 33 Afdrachtverminderingen35 Subsidieregeling praktijkleren 39 Innovatiebox 41 Teruggaven 43 Subsidies 45 Formele bepalingen 47 Contact 49 Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 3 4 PwC Voorwoord In deze publicatie ‘Extra fiscaal rendement - Investeringsfaciliteiten 2014’ brengen we u op de hoogte van de fiscale faciliteiten die de Nederlandse overheid in 2014 aan het bedrijfsleven biedt om de economie te versterken en duurzamer te maken. Speerpunten van het fiscale beleid zijn dit jaar innovatie, onderwijs en investeringen. Jessica Litjens Knowledge Centre Tax & HRS Private Wealth Ciska Wisman Knowledge Centre Tax & HRS Corporate Tax Mogelijk kunt u uw voordeel doen met de maatregelen die zijn genomen om ondernemerschap en innovatie extra te stimuleren. Door de diversiteit aan regelingen is het goed denkbaar dat ook uw onderneming in aanmerking komt voor een of meerdere faciliteiten. Enkele fiscale regelingen zijn per 2014 verruimd. Daarnaast zijn sommige regelingen echter versoberd. Nieuw is de per 1 januari 2014 ingevoerde subsidieregeling praktijkleren. Werkgevers kunnen een tegemoetkoming krijgen voor de kosten die samenhangen met het bieden van praktijk- en werkleerplaatsen. De regeling vervangt de afdrachtvermindering onderwijs in de loonheffingensfeer. De faciliteiten zijn op hoofdlijnen beschreven waardoor u een goed overzicht krijgt van de belangrijke aandachtspunten. De volgende faciliteiten komen aan bod: de investeringsaftrek, de research & development aftrek, de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk, de willekeurige afschrijving, de combinaties van investeringsfaciliteiten, de afdrachtverminderingen loonbelasting en premie volksverzekeringen, de subsidieregeling voor praktijkleren, de innovatiebox, de teruggaaf energiebelasting/accijns & teruggaaf grootverbruikers en subsidies. Ook wordt aandacht besteed aan de formele aspecten. Om gebruik te maken van de diverse investeringsfaciliteiten moeten formele bepalingen worden nageleefd. Zo is het van belang dat eventuele meldingstermijnen in acht worden genomen. Daarnaast is het mogelijk om bezwaar te maken (en in beroep te gaan) tegen de afwijzing van een verzoek om toepassing van een investeringsfaciliteit. De opgenomen informatie helpt u om extra (fiscaal) rendement te behalen met uw investeringen. Ook zijn de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van vorig jaar weergegeven, zodat u de huidige regelingen gemakkelijker kunt vergelijken met die in voorgaande jaren. De publicatie ziet echter voornamelijk op de toepassingsmogelijkheden van de faciliteiten in 2014. Wilt u na het lezen van deze publicatie meer informatie over de toepassing van een of meer fiscale investeringsfaciliteiten? Of hebt u advies nodig over het verzorgen van een aanvraag? Neemt u dan contact op met uw PwC-adviseur. Die helpt u daarbij graag verder. Rotterdam, 13 februari 2014 Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 5 Investeringsaftrek Als ondernemer kunt u de fiscale winst van de onderneming verlagen door gebruik te maken van de investeringsaftrek. Dit is een extra aftrekpost die aanvullend op de reguliere kosten van bedrijfsmiddelen ten laste van de winst komt. Achtergrond van de faciliteit is het bevorderen van bepaalde investeringen. Trefwoorden zijn in dit kader energiezuinigheid, milieuvriendelijkheid en kleinschaligheid. De omvang van de investeringsaftrek is gerelateerd aan het investeringsbedrag. De Wet inkomstenbelasting 2001 voorziet in: • de energie-investeringsaftrek (EIA); • de milieu-investeringsaftrek (MIA); en • de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). Naast de investeringsaftrek kent de wet de research & development aftrek (RDA) en een aanvullende aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk. Dit zijn eveneens aanvullende aftrekposten. Zie ‘Research & Development Aftrek (RDA)’ op blz. 21-22 en ‘Aftrek speur- en ontwikkelingswerk (S&Oaftrek)’ op blz. 23. Ondernemers voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting kunnen in aanmerking komen voor de investerings aftrek. Voor de toepassing van de investerings aftrek gelden minimuminvesterings bedragen. Om gebruik te kunnen maken van de EIA of MIA is vereist dat de investering per bedrijfsmiddel minimaal 2.500 euro bedraagt. Voor de KIA is dat 450 euro per bedrijfsmiddel. Extra aftrekpost Bij een investering in een bedrijfsmiddel kan de ondernemer in aanmerking komen voor de investeringsaftrek. Dit is een extra aftrekpost die aanvullend op de reguliere afschrijvingskosten van het bedrijfsmiddel ten laste van de winst komt. De investeringsaftrek kan de vorm hebben van de KIA, EIA en MIA. Bij een lagere belastbare winst is minder belasting verschuldigd. De daadwerkelijke belastingbesparing verschilt per investering en ondernemer. Het hangt af van de variant van de investeringsaftrek, de omvang van de investering en de van toepassing zijnde belasting (inkomstenof vennootschapsbelasting). 6 PwC Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Voor veel faciliteiten is tijdige aanmelding bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) vereist. Deze nieuwe organisatie is ontstaan uit de fusie per 1 januari 2014 tussen Agentschap NL en de Dienst Regelingen, beide uitvoeringsorganisaties van het ministerie van Economische Zaken. RVO.nl biedt ondersteuning aan ondernemers die duurzaam, agrarisch, innovatief of internationaal ondernemen. Niet alle bedrijfsmiddelen komen in aanmerking voor de regeling. Bepaalde bedrijfsmiddelen kwalificeren nadrukkelijk niet. Uitgesloten van investeringsaftrek zijn bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om (direct of indirect) hoofdzakelijk - dat wil zeggen voor minstens 70 procent - te worden gebruikt voor het drijven van een onderneming waarop een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is (bijvoorbeeld een buitenlandse vaste inrichting in een land waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten). Dat geldt ook voor grond, woonhuizen en woonschepen, personenauto’s die niet zijn bestemd voor het beroepsvervoer over de weg, vaartuigen, dieren, effecten, vorderingen, goodwill en ook vergunningen, ontheffingen, concessies en andere dispensaties van publiekrechtelijke aard. Voor de KIA worden daarnaast geen bedrijfsmiddelen in aanmerking genomen die zijn bestemd om hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan derden. Als uitzondering op de algemene uitsluitingen, kunnen investeringen in woonhuizen en – schepen en investeringen in zuinige of elektrische auto’s wel in aanmerking komen voor de MIA. Van investeringsaftrek zijn ook uitgesloten bedrijfsmiddelen waarvoor verplichtingen zijn aangegaan tussen bepaalde, in de wet omschreven familieleden. Hetzelfde geldt voor verplichtingen die zijn aangegaan tussen een aandeelhouder en het lichaam waarin deze een kwalificerend belang (minimaal een derde) heeft. Het recht op investeringsaftrek bestaat vanaf het investeringsmoment. Vóór ingebruikname van het bedrijfsmiddel wordt de investeringsaftrek echter slechts in aanmerking genomen tot het bedrag dat al daadwerkelijk voor het bedrijfsmiddel is betaald. De resterende investeringsaftrek wordt dan in een later jaar in aftrek gebracht. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 7 Energie-investeringsaftrek (EIA) De wet bevat een energie-investeringsaftrek (EIA) voor investeringen door ondernemers in energiezuinige, niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen die voldoen aan de eisen van de Energielijst (energieinvesteringen). Aanpassingen aan bestaande bedrijfsmiddelen komen ook in aanmerking voor de EIA voor zover het aangepaste bedrijfsmiddel voldoet aan de energieprestatie-eisen van de regeling. De EIA is gericht op energie-efficiëntie en stimuleert op die manier energiebesparende investeringen. De aanvullende aftrek bedraagt 41,5 procent van het bedrag aan energieinvesteringen. De EIA levert als extra fiscale aftrekpost direct een financieel voordeel op. Bovenop de reguliere aftrekbare kosten mag 41,5 procent van de investering in mindering worden gebracht op de fiscale winst. In de vennootschapsbelastingsfeer betekent de EIA een belastingbesparing van ongeveer 10 procent per investering. In de inkomstenbelastingsfeer kan dit oplopen tot ruim 18 procent. aftrek: 41,5% Voorbeeld Energie-investering Een ondernemer investeert dit jaar 10.000 euro in een nieuw bedrijfsmiddel dat voldoet aan de voorwaarden van de Energielijst 2014. Er is sprake van een energie-investering. De fiscale winst na aftrek van de reguliere aftrekbare kosten maar vóór toepassing van de EIA bedraagt 250.000 euro. Het vennootschapsbelastingtarief in 2014 is 20 procent voor de eerste 200.000 euro winst en 25 procent voor het meerdere. Als de ondernemer geen aanspraak maakt op de EIA dan bedraagt de verschuldigde vennootschapsbelasting 52.500 euro. Door aanspraak te maken op de faciliteit kan een belastingbesparing worden gerealiseerd. Belastingbesparing Toepassing van de EIA levert een extra aftrekpost op van 41,5 procent van 10.000 euro, dat is 4.150 euro. De investeringsaftrek verlaagt de fiscale winst tot 245.850 euro, dat is de winst van 250.000 euro verminderd met 4.150. De verschuldigde vennootschapsbelasting bedraagt dan 51.462,50 euro. Toepassing van de EIA bij een investering van 10.000 euro levert in de vennootschapsbelastingsfeer een belastingbesparing Jaar 2014 Zonder EIA Met EIA op van 1.037,50 euro (25 procent van 4.150 euro). Dit is ruim 10 procent van de investering. Fiscale winst vóór EIA € 250.000,00 € 250.000,00 EIA (41,5% van €10.000) Fiscale winst € 0,00 -/- € 4.150,00 -/- € 250.000,00 € 245.850,00 20% over eerste €200.000 € 40.000,00 € 40.000,00 25% over meerdere € 12.500,00 + € 11.462,50 + Totaal € 52.500,00 € 51.462,50 Vennootschapsbelasting 8 PwC Belastingbesparing: 25% van € 4.150 = €1.037,50 ≈ 10% vennootschapsbelastingbesparing op investering Actualiteiten EIA-regeling • De EIA blijft 41,5 procent. Tot 2011 was dit percentage nog 44. Hoewel de verlaging van 44 naar 41,5 procent slechts tijdelijk zou zijn, wordt het verlaagde percentage gehandhaafd. • De EIA-regeling 2014 is van toepassing op verplichtingen die zijn aangegaan of voortbrengingskosten die zijn gemaakt op of na 1 januari 2014. • Per bedrijfsmiddel moet het investeringsbedrag minimaal 2.500 euro zijn om in 2014 in aanmerking te komen voor de EIA. • Per 2014 zijn enige wijzigingen aangebracht in de Energielijst. Zo zijn bijvoorbeeld koude- of warmteterugwinningsystemen uit ventilatielucht bij grootkeukens in de lijst opgenomen. Daarnaast is de omschrijving voor LED-belichtingssystemen gewijzigd om duidelijker te maken welke technieken in aanmerking komen. Ook zijn de omschrijvingen van zonnecollectoren en zonnepanelen aangepast om de SDE+-regeling af te bakenen. • Voor 2014 is een bedrag van 111 miljoen euro aan EIA-budget beschikbaar. Dit is een verlaging ten opzichte van de drie voorgaande jaren waarin het budget rond 150 miljoen euro lag. In 2014 wordt maximaal 118 miljoen euro aan kwalificerende investeringen in aanmerking genomen. Bij een hoger bedrag aan investeringen wordt over het meerdere geen EIA verleend. Doelgroep De EIA-regeling geldt voor belastingplichtigen voor de inkomstenof vennootschapsbelasting die een onderneming drijven en investeren in een bedrijfsmiddel dat voldoet aan de eisen van de Energielijst. Minimaal meldingsbedrag vanaf 2014 Een investering kan in meerdere fases worden gemeld bij RVO.nl. Wel geldt met ingang van 1 januari 2014 een ondergrens van minimaal 2.500 euro voor het meldingsbedrag. Kenbaar maken Het recht op EIA moet bij de aangifte inkomsten- of vennootschapsbelasting kenbaar worden gemaakt. Om aanspraak te kunnen maken op de faciliteit moet de investering wel tijdig zijn aangemeld bij RVO.nl. Toepassing De bedrijfsmiddelen die voor het jaar 2014 in aanmerking komen voor de EIA staan vermeld in de Energielijst 2014. De lijst bevat meer dan 160 energiebesparende technieken en is onderverdeeld in vijf categorieën: 1. bedrijfsgebouwen; 2. processen; 3. transportmiddelen; 4. duurzame energie; 5.energieadvies. De EIA wordt toegepast op de aanschaffings- en voortbrengingskosten van een energie-investering. Onder aanschaffingskosten vallen de kosten die bij derden zijn gemaakt, zoals de aankoopsom plus alle bijkomende kosten die noodzakelijk zijn voor en uitsluitend dienstbaar zijn aan het bedrijfsklaar krijgen Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 9 Kwalificerende kosten De EIA kan worden toegepast op de aanschaffings- en voortbrengingskosten van (onderdelen van) bedrijfsmiddelen die voldoen aan de energieprestatieeisen, inclusief voorzieningen (bijvoorbeeld leidingen, appendages1 en meet- en regelapparatuur) die technisch noodzakelijk zijn voor deze bedrijfsmiddelen en die alleen daarvoor worden gebruikt. van het desbetreffende bedrijfsmiddel, bijvoorbeeld montagekosten, leidingwerk en besturing. Van voortbrengingskosten is sprake als een bedrijfsmiddel in de eigen onderneming is vervaardigd. Alle kosten die hiervoor worden gemaakt binnen de eigen onderneming behoren tot de voortbrengingskosten, bijvoorbeeld de materiaalkosten en de arbeidskosten van werknemers. Geactiveerde kosten voor aanpassing van bestaande bedrijfsmiddelen, zoals nieuwe materialen en montage, komen ook in aanmerking. Onderhoudskosten zijn echter uitgezonderd. Als een investeringssubsidie wordt ontvangen voor het desbetreffende bedrijfsmiddel, moet het subsidiebedrag worden afgetrokken van de aanschaffingsof voortbrengingskosten. Ook generieke bedrijfsmiddelen Naast de bedrijfsmiddelen op de Energielijst 2014 kunnen ook andere bedrijfsmiddelen in aanmerking komen voor de EIA. Voor deze zogenoemde generieke bedrijfsmiddelen moet dan wel de vereiste energiebesparing door middel van een berekening kunnen worden aangetoond. Gezien de complexiteit van de voorwaarden is het raadzaam om hiervoor contact op te nemen met uw PwC-adviseur. Zijn kosten gemaakt voor een energieadvies, een Energie Prestatie Advies (EPA-maatwerkadvies) of een actieplan 1) Kleine bijbehorende toestellen en onderdelen die dienen ter completering van een machine of een installatie. 10 PwC voor elektromotoren, dan kunnen deze kosten onder bepaalde voorwaarden samen met de energie-investering in aanmerking komen voor de EIA. Suggesties Energielijst 2015 Als ondernemer kunt u zelf bedrijfsmiddelen voordragen voor de Energielijst van het volgende kalenderjaar. Het moet gaan om bedrijfsmiddelen waarmee een energiebesparing is te realiseren. De uiterste datum voor het indienen van voorstellen voor bedrijfsmiddelen voor de Energielijst 2015 is 31 augustus 2014. Uw PwC-adviseur helpt u hiermee graag verder. EIA bij samenwerkingsverbanden Investeringen kunnen plaatsvinden door een samenwerkingsverband zoals een maatschap, vennootschap onder firma (vof) of commanditaire vennootschap (CV). Ook dan bestaat mogelijk recht op de EIA. Het zijn de achterliggende individuele maten, firmanten of vennoten – de leden – die aanspraak kunnen maken op de EIA en niet de contractuele samenwerkingsvorm. Per bedrijfsmiddel wordt beoordeeld of is voldaan aan het vereiste minimuminvesteringsbedrag, daarbij is niet relevant hoe groot het samenwerkingsverband is. De EIA wordt toegepast per lid op basis van zijn aandeel in de desbetreffende investeringen binnen het samenwerkingsverband. Onder voorwaarden geldt een aantal vereenvoudigingen in de toepassing van de regeling. Vereenvoudigde EIA-aanvraag samenwerkingsverbanden Met ingang van 1 januari 2013 is de aanvraag van de EIA administratief vereenvoudigd voor maten en vennoten die participeren in een samenwerkingsverband. In plaats van afzonderlijke aanvragen per maat of vennoot kan het samenwerkingsverband nu volstaan met één aanvraag per (gezamenlijke) investering. Het samenwerkingsverband zal vervolgens bij een controle één controlebrief van RVO.nl ontvangen. Voor een juiste toepassing van de EIA bij een samenwerkingsverband moet worden vastgesteld in welke mate de leden deelnemen in de investering. Hiervoor geldt als aanknopingspunt de gerechtigdheid tot de winst van het samenwerkingsverband. De maten en vennoten van een samenwerkingsverband mogen echter voor de toepassing van de EIA (evenals voor de MIA, zie ‘Milieuinvesteringsaftrek (MIA)’ op blz. 15 t/m 18) ook een andere verdeling van de investeringsverplichting over de leden van het samenwerkingsverband kiezen. In het besluit van 15 september 2009, nr. CPP2009/1116M wordt aangegeven aan welke voorwaarden dan moet worden voldaan. De belangrijkste zijn dat alle maten of vennoten hetzelfde verdelingscriterium hanteren en dat de verdeling op redelijke basis plaatsvindt. Bestaat een samenwerkingsverband ook uit een of meer commanditaire vennoten/ natuurlijke personen, dan is géén sprake van een redelijke verdeling als een investering volledig wordt toegerekend aan de beherende vennoten terwijl de commanditaire vennoten/natuurlijke personen wettelijk zijn uitgesloten van de faciliteit. Commanditaire vennoten/ natuurlijke personen komen in beginsel niet in aanmerking voor investeringsaftrek, omdat zij in de regel niet kwalificeren als ondernemer. Een natuurlijke persoon/ commanditaire vennoot komt echter wel in aanmerking voor EIA als deze vennoot op een andere grond al ondernemer is en de commanditaire participatie op grond van de vermogensetiketteringsregels tot zijn ondernemingsvermogen behoort. Als sprake is van een samenwerkingsverband tellen bij het bepalen van het maximale bedrag aan energie-investeringen alleen de energieinvesteringen van de IB-ondernemers en belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting mee, dus niet die van commanditaire vennoten. Het plafond wordt vervolgens naar evenredigheid toegerekend aan die ondernemers. Wat dit betekent, illustreert het hiernaast opgenomen rekenvoorbeeld. Voorbeeld Investering door samenwerkingsverband Een samenwerkingsverband bestaat uit twee beherende vennoten en vier commanditaire vennoten. De totale energie-investering bedraagt 250 miljoen euro. De beherende vennoten zijn ieder gerechtigd tot 40 procent van de energie-investering (ieder 100 miljoen euro) en de vier commanditaire vennoten ieder tot 5 procent (ieder 12,5 miljoen euro). Het plafond voor 2014 bedraagt 118 miljoen euro. Voor toepassing van de faciliteit moet het plafond voor de beherende vennoten worden bepaald. Bepalen plafond beherende vennoten Het plafond voor ieder van de beherende vennoten wordt als volgt bepaald: 100 miljoen euro / 200 miljoen euro (en niet 250 miljoen euro) * 118 miljoen euro = 59 miljoen euro. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 11 Vergunningen Voor sommige investeringen is een vergunning vereist. Met ingang van 1 oktober 2010 is de omgevingsvergunning ingevoerd als vervanging van onder andere de bouw- en milieuvergunning. Op het moment van de EIA-aanvraag moet de benodigde vergunning voor het bouw- of milieudeel in het bezit zijn, maar deze hoeft nog niet onherroepelijk te zijn. Onherroepelijk wil zeggen dat er geen bezwaar- of beroepsprocedure met betrekking tot de vergunning aanhangig is of nog kan worden. In bepaalde gevallen is een SDE+-beschikking vereist. SDE+-regeling De regeling stimulering duurzame energieproductie (SDE-regeling) is per 1 januari 2011 omgevormd naar een efficiëntere SDE+-regeling. Deze is op 1 juli 2011 voor het eerst opengesteld. De SDE+ is een exploitatiesubsidie, dat wil zeggen dat producenten subsidie ontvangen voor de opgewekte duurzame energie en niet voor de aanschaf van de productie-installatie, zoals bij een investeringssubsidie. Subsidie kan worden aangevraagd voor de productie van duurzame elektriciteit, duurzame warmte of het gecombineerd opwekken van duurzame warmte en elektriciteit of groen gas. Een van de technologieën die in aanmerking komt voor subsidie is windenergie. Haalbaarheidsstudie Bij bepaalde aanvragen voor de SDE+ 2014 is noodzakelijk dat een haalbaarheidsstudie wordt verricht voor de productie-installatie. Onderdeel van een studie naar de haalbaarheid van het project is de exploitatieberekening. Dat moet minstens een overzicht van alle kosten en baten van de productie-installatie bevatten. Ook moet een berekening van het projectrendement worden toegevoegd. De financiële onderbouwing moet in elk geval bestaan uit een financieringsplan voor het project en een overzicht van de vermogenspositie van de aanvrager. Een aanvullende eis geldt als het aandeel van het eigen vermogen minder dan 20 procent van de investering bedraagt. In dat geval is een intentieverklaring van een financier vereist. Tips voor aanvragen SDE+ 2014 • Op 1 april 2014 wordt de SDE+ 2014 opengesteld. Dit zal in fasen gebeuren. • De SDE+ wordt aangevraagd met het digitale formulier van het e-loket van RVO.nl. • Vanaf 9:00 uur op dinsdag 1 april 2014 kan de eerste aanvraag worden ingediend. Vooruitlopend kunt u uw aanvraag alvast voorbereiden en klaar zetten zodat u deze digitaal kunt verzenden zodra de regeling open is. • Vanaf 2014 kan bij de aanvraag om extra bijlagen worden verzocht zoals een haalbaarheidstudie. • Voor geothermieprojecten is per genoemde datum een geologisch onderzoek vereist. • Een aanvraag voor de SDE+ moet plaatsvinden binnen de daarvoor bestemde periode. Voor de diverse onderdelen gelden verschillende aanvraagperiodes. De SDE+ 2014 sluit op 18 december 2014 om 17:00 uur. • In 2014 bedraagt het budget voor de ondersteuning van projecten met de SDE+ 3,5 miljard euro. Geologisch onderzoek Windenergie Voor windprojecten op zee geldt dat op het moment van aanmelding voor de EIA een beschikking moet zijn afgegeven op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (Besluit SDE). Sinds 1 januari 2009 geldt deze voorwaarde niet meer voor windenergie op land. Dit moet voorkomen dat projecten ongewenste vertraging oplopen bij de uitvoering. 12 PwC Een geothermie project kan alleen in aanmerking komen voor de SDE+ 2014 als bij het aanvraagformulier het geologisch rapport wordt meegestuurd. Aan het geologisch onderzoek zijn nadere eisen gesteld. Het onderzoek moet voldoen aan het Model Geologisch Onderzoek en zal worden getoetst door experts van TNO. Voor het verslag van het onderzoek geldt een verplichte opzet. Minimaal meldingsbedrag vanaf 2014 Met ingang van 1 januari 2014 geldt een ondergrens voor het meldingsbedrag. De aangemelde kosten moeten minimaal 2.500 euro bedragen. Tijdig aanmelden Om gebruik te kunnen maken van de EIA moet de investering tijdig zijn aangemeld bij RVO.nl. De investering moet in beginsel binnen drie maanden na het aangaan van de investeringsverplichting worden aangemeld bij het e-loket van RVO.nl. Dit gebeurt via een digitaal formulier. Schriftelijke meldingen zijn niet mogelijk. Voortbrengingskosten moeten worden aangemeld binnen drie maanden na het einde van het kalenderkwartaal waarin deze zijn gemaakt. Wordt het bedrijfsmiddel in hetzelfde kwartaal in gebruik genomen, dan moeten de voortbrengingskosten binnen drie maanden na ingebruikneming worden aangemeld. Voor de EIA is geen accountantsverklaring vereist. Aanvraag EIA bij fiscale eenheid Op grond van het besluit van 15 december 2009, nr. CPP2009/1116M gelden voor een fiscale eenheid soepelere regels voor de melding en de aanvraag voor de EIA (hetzelfde geldt voor de MIA en de toepassing van willekeurige afschrijving bij milieubedrijfsmiddelen (Vamil)). Het betreft de volgende situaties: • Als de dochtermaatschappij een investering doet en vervolgens gaat behoren tot een fiscale eenheid (waarbij dus de moedermaatschappij belastingplichtig is en niet de dochtermaatschappij) wordt de aanvraag onder omstandigheden geacht te zijn gedaan door de moedermaatschappij. • Als de moedermaatschappij van een Geen combinatie SDE+ en EIA Projecten die vanaf 2014 een SDE+-beschikking ontvangen, komen niet in aanmerking voor de EIA. Wel is sprake van iets hogere basisbedragen. Projecten met een SDE+-beschikking van 2013 of eerder, waarbij nog geen gebruik is gemaakt van de EIA, vallen onder een overgangsregime. Voor die projecten kan de ondernemer wel EIA aanvragen, dit omdat de basisbedragen van de oude regeling rekening hielden met toepassing van die investeringsaftrek. fiscale eenheid een investering van een dochtermaatschappij heeft aangemeld en de dochtermaatschappij vervolgens is gaan behoren tot een andere fiscale eenheid, wordt de aanvraag geacht te zijn gedaan door de nieuwe moedermaatschappij. • Als de moedermaatschappij van een fiscale eenheid een investering van een dochtermaatschappij heeft aangemeld en de fiscale eenheid ten tijde van de ingebruikname van het bedrijfsmiddel inmiddels is verbroken, heeft de dochtermaatschappij toch recht op de EIA. Tussentijdse beëindiging EIA In principe wordt sinds 1 januari 2009 de EIA-regeling (en ook de MIA/Vamilregeling) niet meer gesloten wanneer het budget is uitgeput. Vanaf die datum is het mogelijk een deel van het budget van het volgende jaar aan te spreken. Ook kan ongebruikt budget worden meegenomen naar een volgend jaar. Toch blijft de wettelijke mogelijkheid bestaan dat de minister van Financiën bij een zeer omvangrijke budgetoverschrijding de EIA door tussentijdse aanpassing van de Energielijst of door aftopping beperkt of in zijn geheel buiten werking stelt. Als het voornemen bestaat om in 2014 in energiezuinige bedrijfsmiddelen te investeren, moet rekening worden gehouden met deze mogelijkheid van eerdere sluiting van de EIA. Het moment waarop de investerings verplichting wordt aangegaan, is beslissend. Wel moet RVO.nl binnen drie maanden na de datum waarop de regeling buiten werking is gesteld, de melding hebben ontvangen. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 13 Uitsluitingen Niet alle bedrijfsmiddelen komen in aanmerking voor de EIA. Per bedrijfsmiddel moet het investeringsbedrag minimaal 2.500 euro (drempelbedrag) bedragen. Tot en met 31 december 2013 lag deze ondergrens op 450 euro per bedrijfsmiddel en op 2.300 euro voor het totaal aan investeringen. Wanneer wordt geïnvesteerd in een onzelfstandig onderdeel van een bedrijfsmiddel, geldt als toets voor de drempel het investeringsbedrag als geheel. In dat geval komt wel alleen het investeringsbedrag dat ziet op het op grond van de Energielijst kwalificerende onderdeel in aanmerking voor de EIA. Wanneer het onzelfstandige deel echter niet gelijktijdig met het bedrijfsmiddel is aangeschaft, vindt een zelfstandige toets aan het drempelbedrag plaats. Overigens komen bedrijfsmiddelen die al eerder door een ander zijn gebruikt, niet in aanmerking voor de EIA. Uitgesloten van de EIA zijn bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om (direct of indirect) hoofdzakelijk - dat wil zeggen voor minstens 70 procent - te 14 PwC worden gebruikt voor het drijven van een onderneming waarop een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is (bijvoorbeeld een buitenlandse vaste inrichting in een land, waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten). Dat geldt ook voor grond, woonhuizen en woonschepen, bepaalde personenauto’s, vaartuigen, dieren, effecten, vorderingen, goodwill en ook vergunningen, ontheffingen, concessies en andere dispensaties van publiekrechtelijke aard. Eveneens uitgesloten zijn bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om (direct of indirect) hoofdzakelijk (voor 70 procent of meer) ter beschikking te worden gesteld (bijvoorbeeld verhuurd) aan in het buitenland wonende personen of gevestigde lichamen, of aan personen of lichamen voor hun onderneming, terwijl op de winst daarvan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is. Van investeringsaftrek zijn daarnaast uitgesloten bedrijfsmiddelen waarvoor verplichtingen zijn aangegaan tussen bepaalde in de wet omschreven familieleden. Hetzelfde geldt voor verplichtingen die zijn aangegaan tussen een aandeelhouder en het lichaam waarin deze een kwalificerend belang (minimaal een derde) heeft. Desinvesteringsbijtelling Hebt u investeringsaftrek toegepast en vervreemdt u vervolgens binnen vijf jaar na aanvang van het kalenderjaar waarin de investering is gedaan het bedrijfsmiddel waarvoor investeringsaftrek in aanmerking is genomen? Dan moet in dat geval een desinvesteringsbijtelling plaatsvinden als de overdrachtsprijs meer dan 2.300 euro bedraagt. De desinvesteringsbijtelling vindt plaats in het jaar van de vervreemding en wordt berekend over maximaal het bedrag waarover investeringsaftrek is genoten, tegen hetzelfde percentage. Onder vervreemding wordt niet alleen verkoop verstaan, maar onder meer ook de onttrekking van een goed aan de onderneming en een bestemmingswijziging waardoor sprake is van een uitgesloten bedrijfsmiddel. Milieu-investeringsaftrek (MIA) Ondernemers die investeren in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen kunnen een fiscaal voordeel verkrijgen. Hiervoor zijn twee faciliteiten beschikbaar: de milieuinvesteringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen (Vamil). De overheid beoogt hiermee investeringen in milieuvriendelijke apparatuur door bedrijven te bevorderen. De MIA voorziet in een extra aftrek op de fiscale winst; de Vamil biedt een liquiditeits- en rentevoordeel. Deze twee verschillende regelingen kunnen vaak gelijktijdig worden toegepast. De MIA staat open voor investeringen door ondernemers in milieuvriendelijke, niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen die voldoen aan de eisen van de Milieulijst 2014 (milieu-investeringen). De faciliteit stimuleert investeringen die in het belang zijn van de bescherming van het Nederlandse milieu. Ook de Vamil stimuleert investeringen in bedrijfsmiddelen die in het belang zijn van de bescherming van het Nederlandse milieu. De faciliteit ziet op investeringen door ondernemers in aangewezen, milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen (milieu-bedrijfsmiddelen). Zie ‘Milieubedrijfsmiddelen (Vamil)’ op blz. 27 t/m 29. In 2014 wordt voor de MIA per belastingplichtige maximaal 25 miljoen euro aan kwalificerende investeringen in aanmerking genomen. Dit geldt ook voor de Vamil. Actualiteiten MIA • Om in 2014 in aanmerking te komen voor de MIA moet het investeringsbedrag minimaal 2.500 euro zijn. • Met ingang van 1 januari 2014 geldt een ondergrens voor het aanmeldingsbedrag bij RVO.nl. De aangemelde kosten voor de MIA moeten minimaal 2.500 bedragen. • Om ondernemers te stimuleren om met innovatieve milieuvriendelijke oplossingen te komen, bevat de Milieulijst 2014 meer generiek omschreven bedrijfsmiddelen. Er wordt alleen een bepaalde milieuprestatie vereist. • De toepassingsmogelijkheden van de MIA bij het saneren van asbest uit daken, dakgoten of gevels en het plaatsen van zonnepanelen is verruimd. Dergelijke investeringen in woonhuizen en woonschepen komen vanaf 1 januari 2014 ook in aanmerking voor de faciliteit. • Met ingang van 1 januari 2014 komen elektrisch aangedreven voertuigen niet meer in aanmerking voor de Vamil en zeer zuinige personenauto’s niet langer voor de MIA. Elektrisch aangedreven voertuigen komen nog wel in aanmerking voor de MIA. • Er is meer aandacht voor het thema ‘grondstoffen en afval’. • Een ander aandachtspunt van de Milieulijst 2014 is duurzame veehouderij. Nieuw op de lijst zijn de duurzame stallen voor melkgeiten en vleesvee. Bij een investering in een duurzame en milieuvriendelijke stal kan mogelijk ook aanspraak worden gemaakt op de Vamil. De regeling moet nog worden goedgekeurd door de Europese Commissie. • Tussen het budget voor de MIA en het budget voor de Vamil heeft deels een verschuiving plaatsgevonden. Het voor de MIA beschikbare budget voor 2014 bedraagt 93 miljoen euro, dat is 8 miljoen euro minder dan vorig jaar. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 15 Relatie MIA en Vamil De MIA en/of Vamil kunt u toepassen op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die voorkomen op de Milieulijst 2014. Onder aanschaffingskosten vallen de kosten die bij derden zijn gemaakt, zoals de aankoopsom plus de bijkomende kosten die nodig zijn om een bedrijfsmiddel bedrijfsklaar te krijgen (bijvoorbeeld montagekosten). Van voortbrengingskosten is sprake als een bedrijfsmiddel in de eigen onderneming is vervaardigd. Alle kosten die hiervoor worden gemaakt binnen de eigen onderneming behoren tot de voortbrengingskosten, bijvoorbeeld de materiaalkosten en de arbeidskosten van werknemers. Als subsidie wordt ontvangen voor het desbetreffende bedrijfsmiddel, moet het subsidiebedrag worden afgetrokken van de aanschaffings- of voortbrengingskosten. Aanpassingen aan bestaande bedrijfsmiddelen kunnen in aanmerking komen, als het aangepaste bedrijfsmiddel voldoet aan de eisen van de Milieulijst. De aanpassingskosten en/of nieuw toegevoegde onderdelen komen dan in aanmerking voor de MIA en/of Vamil. Tot de bestanddelen van de desbetreffende bedrijfsmiddelen kunnen ook worden gerekend voorzieningen (zoals leidingen, appendages2 en meet- en regelapparatuur) die technisch noodzakelijk zijn voor en uitsluitend dienstbaar zijn aan deze bedrijfsmiddelen en dus geen zelfstandige betekenis hebben. Onderhoudskosten en bedrijfsmiddelen die al eerder door een ander zijn gebruikt, komen niet in aanmerking voor de MIA en Vamil. Een bedrijfsmiddel waarvan het investeringsbedrag - inclusief verbeterkosten - minder dan 2.500 euro (drempelbedrag) bedraagt, is uitgesloten van de MIA. Deze uitsluiting geldt voor het investeringsbedrag dat betrekking heeft op een zaak die moet worden aangemerkt als een zelfstandig bedrijfsmiddel. Als sprake is van een investering in een onzelfstandig onderdeel van een bedrijfsmiddel, geldt als toets voor de drempel het investeringsbedrag als geheel maar komt slechts het investeringsbedrag dat ziet op het op grond van de Milieulijst kwalificerende onderdeel in aanmerking voor de MIA. Wanneer het onzelfstandige deel echter niet gelijktijdig met het bedrijfsmiddel is aangeschaft, vindt een zelfstandige toets aan het drempelbedrag plaats. Hierna wordt eerst ingegaan op de Milieulijst 2014. Daarna wordt de MIA besproken. De Vamil komt verder aan bod in ‘Milieubedrijfsmiddelen (Vamil)’ op blz. 27 t/m 29. Tot slot worden nog enkele beleidsregels besproken die gelden voor zowel de MIA als de Vamil. Milieulijst 2014 De Milieulijst 2014 is onderverdeeld in een aantal milieuthema’s. De indeling wijkt af van voorgaande jaren. Met de herindeling wordt beoogd beter aan te sluiten bij de ontwikkelingen in milieubeleid en milieutechnologie. De groepen zijn: 1. Thema-overstijgende milieu-innovatie; 2. Grondstoffen en afval; 3. Voedselvoorziening en landbouwproductie; 4. Mobiliteit; 5. Klimaat en lucht; 6. Ruimtegebruik; 7. Bebouwde omgeving. In de Milieulijst zijn de bedrijfsmiddelen opgenomen waarvoor de MIA en/ of Vamil geldt. In deze lijst is een bedrijfsmiddelencode (A t/m G) opgenomen om aan te geven welke fiscale regeling van toepassing is. PwC Suggesties Milieulijst 2015 Als ondernemer kunt u zelf bedrijfsmiddelen voordragen voor de Milieulijst van het volgende kalenderjaar. Het moet gaan om bedrijfsmiddelen die in Nederland nog niet algemeen gangbaar zijn en die een substantieel milieuverbeterend effect hebben. De uiterste datum voor het indienen van voorstellen voor bedrijfsmiddelen voor de Milieulijst 2015 is 1 september 2014. Per 2014 nieuwe indeling in Milieulijst • Ten opzichte van 2013 is een groot aantal wijzigingen doorgevoerd in de Milieulijst 2014. Met ingang van 1 januari 2014 is een aantal bedrijfsmiddelen toegevoegd, gewijzigd en vervallen. • De Milieulijst 2014 is onderverdeeld in nieuwe milieuthema’s om zo beter aan te sluiten bij de ontwikkelingen in milieubeleid en milieutechnologie. MIA De MIA levert als extra fiscale aftrekpost direct een financieel voordeel op in de vorm van een belastingbesparing. Bovenop de reguliere aftrekbare kosten mag een bepaald percentage van de investering Plug-in hybride personenauto’s • De belastingbesparing bij investeringen in plug-in hybride personenauto’s met een uitstoot van maximaal 50 gram CO2 per kilometer wordt begrensd door de introductie van een aftopping. • Ook voor elektrisch aangedreven voertuigen geldt een aftopping. 2) Kleine bijbehorende toestellen en onderdelen die dienen ter completering van een machine of een installatie. 16 De bedrijfsmiddelen waarvan de code in de Milieulijst begint met de letter A, B of F, komen in aanmerking voor zowel de MIA als de Vamil. Op bedrijfsmiddelen met de letter C kan alleen de Vamil worden toegepast. Bedrijfsmiddelen met de letter D, E of G komen alleen in aanmerking voor de MIA. in mindering worden gebracht op de fiscale winst. Afhankelijk van het soort bedrijfsmiddel, bedraagt de MIA 36, 27 of 13,5 procent van het bedrag aan milieuinvesteringen. Het toe te passen percentage wordt bepaald door de categorie (respectievelijk I, II of III) in de Milieulijst 2014, waarin het bewuste bedrijfsmiddel valt. Voorbeeld De MIA kent een investeringsplafond per belastingplichtige per jaar van 25 miljoen euro. Door de latere ingebruikname bedraagt de MIA ten hoogste het bedrag dat al daadwerkelijk voor het bedrijfsmiddel is betaald. Is voor dit bedrijfsmiddel slechts 1.000 euro in het desbetreffende jaar betaald, dan zal de MIA geen 3.600 euro bedragen maar 1.000 euro; de overige 2.600 euro wordt afgetrokken in het latere jaar van betaling, maar niet later dan in het jaar waarin het bedrijfsmiddel in gebruik is genomen. De MIA levert - in tegenstelling tot de Vamil - een permanent fiscaal voordeel op, aangezien een deel van het investeringsbedrag direct ten laste van de winst in het jaar van investeren mag worden gebracht. Hierdoor is over een kleiner bedrag winstbelasting verschuldigd. Ingebruikname bedrijfsmiddel Het recht op MIA bestaat vanaf het investeringsmoment. Vóór ingebruikname van het bedrijfsmiddel wordt de investeringsaftrek echter slechts in aanmerking genomen tot het bedrag dat Latere ingebruikname Een ondernemer investeert dit jaar 10.000 euro in een nieuw bedrijfsmiddel dat voldoet aan de voorwaarden van de Milieulijst 2014. Er is sprake van een milieuinvestering van categorie I. De MIA bedraagt 3.600 euro, namelijk 36 procent van 10.000 euro. Bovenop de reguliere afschrijvingskosten kan daarom een extra bedrag van 3.600 euro ten laste van de winst worden gebracht. Het bedrijfsmiddel is bij het einde van het kalenderjaar nog niet in gebruik genomen. al daadwerkelijk voor het bedrijfsmiddel is betaald. Resterende investeringsaftrek wordt dan in een later jaar in aftrek gebracht. Doelgroep De MIA staat open voor ondernemers in de inkomsten- en vennootschapsbelasting die investeren in milieuvriendelijke, niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen die voldoen aan de eisen van de Milieulijst 2014. Voorbeeld Milieu-investering Een ondernemer investeert dit jaar 10.000 euro in een nieuw bedrijfsmiddel dat voldoet aan de voorwaarden van de Milieulijst 2014. Er is sprake van een milieu-investering van categorie I. De MIA bedraagt 3.600 euro, namelijk 36 procent van 10.000 euro. De fiscale winst na aftrek van de regulier aftrekbare kosten maar vóór toepassing van de fiscale faciliteit bedraagt 250.000 euro. Het vennootschapsbelastingtarief in 2014 is 20 procent voor de eerste 200.000 euro winst en 25 procent voor het meerdere. Als de ondernemer geen aanspraak maakt op de fiscale faciliteit bedraagt de verschuldigde vennootschapsbelasting 52.500 euro. Door aanspraak te maken op de faciliteit kan een belastingbesparing worden gerealiseerd. Belastingbesparing Toepassing van de MIA levert een extra aftrekpost op van 36 procent van 10.000 euro, dat is 3.600 euro. Door gebruik te maken van de investeringsaftrek wordt de fiscale winst verlaagd tot 246.400 euro, dat is de winst van 250.000 euro verminderd 3.600 euro. De verschuldigde vennootschapsbelasting bedraagt dan 51.600 euro. Toepassing van de MIA bij een investering van 10.000 euro levert in de vennootschapsbelastingsfeer dus een belastingbesparing op van 900 euro (25 procent van 3.600 euro). Dit is 9 procent van de investering. Percentages ongewijzigd De MIA-percentages blijven ongewijzigd 13,5, 27 en 36 procent. Tot 2011 waren deze percentages nog 15, 30 en 40. Hoewel de verlagingen slechts tijdelijk zouden zijn, worden de verlaagde percentages gehandhaafd. Kenbaar maken Het recht op MIA moet bij de aangifte inkomsten- of vennootschapsbelasting kenbaar worden gemaakt. Om aanspraak te kunnen maken op de faciliteit moet de investering wel tijdig zijn aangemeld bij de RVO.nl. Toepassing Als een bedrijfsmiddel wordt aangeschaft, waarvan de code in de Milieulijst 2014 begint met de letter A, B, D, E, F of G, komt deze in aanmerking voor de MIA. De investering per bedrijfsmiddel moet dan wel meer dan 2.500 euro bedragen. Houdt u ook rekening met het minimummeldingsbedrag. Ook voor milieuadviezen kunt u MIA krijgen (en/of de Vamil-regeling toepassen), als deze gelijktijdig met de milieu-investering waarop het advies betrekking heeft, wordt aangemeld voor de MIA en/of Vamil. Een melding voor alleen het milieuadvies is dus niet mogelijk. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 17 Het percentage van de aftrek is afhankelijk van de categorie waartoe de investering behoort. De Milieulijst kent drie categorieën milieu-investeringen: • Categorie I bestaat uit bedrijfsmiddelen die vrijwel uitsluitend in de landbouw worden ingezet. De MIA bedraagt 36 procent. • Categorie II omvat bedrijfsmiddelen waarvan de snelle marktintroductie vanuit milieuoogpunt dringend gewenst is. Hiervoor bedraagt de MIA 27 procent. • Categorie III behelst bedrijfsmiddelen waarvan de marktintroductie vanuit milieuoogpunt gewenst is, maar in mindere mate dan in categorie II. Hiervoor geldt een MIA van 13,5 procent. Tijdig aanmelden MIA bij samenwerkings verbanden Aanvraag MIA bij fiscale eenheid De toepassing van de MIA bij samenwerkingsverbanden zoals een maatschap of vennootschap onder firma (vof) wordt in de regel op dezelfde manier bepaald als voor de EIA, zie ‘Doelgroep’ op blz. 9. De aanvraag voor MIA/Vamil voor investeringen in 2014 wordt gedaan met het digitale formulier van het e-loket van RVO.nl. Schriftelijke meldingen zijn niet mogelijk. De aanvraag moet zijn ingediend binnen drie maanden nadat de verplichting is aangegaan. Voor voortbrengingskosten geldt dat deze binnen drie maanden na het einde van het kalenderkwartaal waarin de voortbrengingskosten zijn gemaakt, moeten worden aangemeld. Wordt het bedrijfsmiddel in de loop van het kalenderjaar in gebruik genomen, dan moeten de kosten binnen drie maanden na de datum van de ingebruikname zijn gemeld. Voor de MIA is geen accountantsverklaring vereist. Voor een fiscale eenheid gelden - net als voor de EIA - soepelere regels voor de melding en de aanvraag voor de MIA. Zie hiervoor ‘Aanvraag EIA bij fiscale eenheid’ op blz. 13. Tussentijdse beëindiging MIA Als u van plan bent om in 2014 te investeren in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen, moet u - net als voor de EIA - rekening houden met de mogelijkheid van eerdere sluiting van de MIA. Het moment waarop de investeringsverplichting wordt aangegaan, is beslissend. Zie voor een nadere toelichting ‘Tussentijdse beëindiging EIA’ op blz. 13. Uitsluitingen Voor de MIA geldt grotendeels dezelfde uitsluiting van bedrijfsmiddelen en verplichtingen, zoals beschreven bij de EIA (zie ‘Uitsluitingen’ op blz. 14). Als uitzondering daarop kunnen investeringen in woonhuizen en – schepen en investeringen in zuinige of elektrische auto’s wel in aanmerking komen voor de MIA. Desinvesteringsbijtelling Voor de MIA geldt dezelfde desinvesteringsbijtelling als beschreven bij de EIA (zie ‘Desinvesteringsbijtelling’ op blz. 14). Vereenvoudigde MIA-aanvraag samenwerkingsverbanden Met ingang van 1 januari 2013 is de aanvraag van de MIA administratief vereenvoudigd voor maten en vennoten die participeren in een samenwerkingsverband. In plaats van afzonderlijke aanvragen per maat of vennoot, kan het samenwerkingsverband nu volstaan met één aanvraag per (gezamenlijke) investering. Het samenwerkingsverband zal vervolgens bij een controle één controlebrief van RVO.nl ontvangen. De vereenvoudiging geldt voor investeringen die zijn gedaan sinds 2013. Uitgangspunt is dat de maten en vennoten het investeringsbedrag fiscaal naar rato van hun aandeel in de winst vermelden. Net als voor de EIA (zie ‘Doelgroep’ op blz. 9) kan echter wel een andere verdeling worden overeengekomen. 18 PwC Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) Ondernemers die jaarlijks voor een beperkt bedrag investeren in bedrijfsmiddelen, kunnen aanspraak maken op de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). De regeling stimuleert investeringen door het midden- en kleinbedrijf. KIA stimulans voor MKB Bij investeringen van een geringe omvang kan mogelijk aanspraak worden gemaakt op de KIA. Dergelijke investeringen zullen veelal worden gedaan door het midden- en kleinbedrijf. De toepassing van de KIA is echter niet gebaseerd op de grootte van de onderneming maar hangt af van het totaal aan investeringen in een jaar. Toepassing Doelgroep Met ingang van 1 januari 2014 bedraagt de KIA: • bij een investeringsbedrag van meer dan 2.300 euro en maximaal 55.248 euro: 28 procent van het investeringsbedrag; • bij een investeringsbedrag van meer dan 55.248 euro en maximaal 102.311 euro: 15.470 euro; • bij een investeringsbedrag van meer dan 102.311 euro en maximaal 306.931 euro: 15.470 euro, verminderd met 7,56 procent van het gedeelte van het investeringsbedrag dat meer bedraagt dan 102.311 euro; • bij een investeringsbedrag van meer dan 306.931 euro: nihil. Ondernemers voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting kunnen in aanmerking komen voor deze vorm van investeringsaftrek. Kenbaar maken Het recht op KIA moet bij de aangifte inkomsten- of vennootschapsbelasting kenbaar worden gemaakt. Voorbeeld Beperkte investering Een ondernemer investeert dit jaar voor 75.000 euro in bedrijfsmiddelen. De fiscale winst na aftrek van de reguliere kosten maar vóór toepassing van de fiscale faciliteit bedraagt 250.000 euro. Het vennootschapsbelastingtarief in 2014 is 20 procent voor de eerste 200.000 euro winst en 25 procent voor het meerdere. Als de ondernemer geen aanspraak maakt op de fiscale faciliteit bedraagt de verschuldigde vennootschapsbelasting 52.500 euro. Door aanspraak te maken op de faciliteit kan een belastingbesparing worden gerealiseerd. Voor de KIA komt u in aanmerking als in 2014 het totale bedrag aan investeringen meer dan 2.300 euro en maximaal 306.931 euro bedraagt. Een bedrijfsmiddel waarvan het investeringsbedrag minder bedraagt dan 450 euro (drempelbedrag), is uitgesloten van investeringsaftrek. De KIA is maximaal bij een investeringsbedrag vanaf 55.248 euro tot en met 102.311 euro en bedraagt in die gevallen 15.470 euro. Belastingbesparing Toepassing van de KIA levert een extra aftrekpost op van 15.470 (wettelijk vastgesteld bedrag voor 2014). De investeringsaftrek verlaagt de fiscale winst tot 234.260 euro, dat is de winst van 250.000 euro verminderd met 15.470 euro. De verschuldigde vennootschapsbelasting bedraagt dan 48.565 euro. Toepassing van de KIA bij investeringen van in totaal 75.000 euro in de vennootschapsbelastingsfeer levert dus een belastingbesparing op van 3.935 euro (25 procent van 15.740 euro). Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 19 KIA bij samenwerkingsverbanden Voor de toepassing van de KIA bij samenwerkingsverbanden geldt een zogenoemde samentelbepaling. Dit houdt in dat bij samenwerkingsverbanden voor het bepalen van het investeringsbedrag en daarmee de van toepassing zijnde investeringsaftrek, de investeringen van alle deelnemers in het samenwerkingsverband moeten worden samengenomen en dus niet van elke deelnemer afzonderlijk. Vervolgens wordt de omvang van de investeringsaftrek omgerekend overeenkomstig de onderlinge winstverdeling tussen de deelnemers. Voorbeeld Investering door samenwerkingsverband Twee personen zijn samen een vennootschap onder firma (vof) aangegaan. De winstverdeling is 50 procent voor ieder. De vof investeert in 2014 voor 100.000 euro in bedrijfsmiddelen. Voor toepassing van de faciliteit moet de omvang van de KIA voor de vennoten worden bepaald. Bepalen KIA vennoten De omvang van de KIA bedraagt voor de vof als geheel 15.470 euro (wettelijk vastgesteld bedrag voor 2014). De KIA bedraagt voor de twee vennoten ieder (50 procent van 15.470 euro =) 7.735 euro. Geen KIA voor zuinige personenauto’s Zuinige personenauto’s komen met ingang van 1 januari 2014 niet langer in aanmerking voor de KIA. 20 PwC Uitsluitingen In aanvulling op de algemene uitsluiting voor investeringsaftrek zijn specifiek van KIA uitgesloten bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om (direct of indirect) hoofdzakelijk (voor minimaal 70 procent) ter beschikking te worden gesteld (bijvoorbeeld verhuurd) aan derden. Daarmee is de uitsluiting voor de KIA ruimer dan de uitsluitingen voor de EIA en MIA (zie ‘Uitsluitingen’ op blz. 14 en ‘Uitsluitingen’ op blz. 18). Een ondernemer die in aanmerking wenst te komen voor de KIA, kan niet zelf bepalen dat een investering in een of meer andere bedrijfsmiddelen buiten aanmerking blijft voor de KIA-regeling. Op grond van het besluit van 15 september 2009, nr. CPP2009/1116M wordt dit echter onder voorwaarden wel mogelijk gemaakt als zich kort na de investering een calamiteit (bijvoorbeeld brand) voordoet waardoor een bedrijfsmiddel niet meer kan worden gebruikt en in hetzelfde jaar een nieuw bedrijfsmiddel wordt aangeschaft. Het bedrag van de eerste investering telt dan niet mee voor de KIA, zodat de aftrek door toepassing van een lagere schijf op een hoger bedrag kan uitkomen. Desinvesteringsbijtelling Hebt u investeringsaftrek toegepast en vervreemdt u vervolgens binnen vijf jaar na aanvang van het kalenderjaar waarin de investering is gedaan, het bedrijfsmiddel waarvoor investeringsaftrek in aanmerking is genomen? Dan moet in dat geval een desinvesteringsbijtelling plaatsvinden als de overdrachtsprijs meer dan 2.300 euro bedraagt. De desinvesteringsbijtelling vindt plaats in het jaar van de vervreemding en wordt berekend over maximaal het bedrag waarover investeringsaftrek is genoten, tegen hetzelfde percentage. Onder vervreemding wordt naast verkoop onder meer ook verstaan de onttrekking van een goed aan de onderneming en een bestemmingswijziging waardoor sprake is van een uitgesloten bedrijfsmiddel. Het gelijke percentage wordt vanaf 2010 berekend door de genoten KIA in het kalenderjaar waarin het bedrijfsmiddel is aangeschaft, te delen door het totale bedrag aan investeringen van dat kalenderjaar waarover de KIA is toegepast, en de uitkomst van de breuk met 100 te vermenigvuldigen. Voorbeeld Aanschaf in 2012 en desinvestering in 2014 In 2014 wordt een bedrijfsmiddel voor 150.000 euro verkocht. In het bedrijfsmiddel is in 2012 voor 200.000 euro geïnvesteerd. Er is sprake van een desinvestering. In 2012 bedroeg de KIA bij een dergelijke investering 8.085 euro. Dit is het voor 2012 wettelijk vastgesteld bedrag van 15.470 euro minus de wettelijke vermindering van 7,56 procent voor zover de investering meer bedraagt dan 102.311 euro (wettelijke grens). De vermindering bedroeg 7,56 procent van (200.000 euro minus 102.311 euro) is 7.385 euro, zodat de investeringsaftrek neerkwam op 15.470 euro minus 7.385 euro is 8.085 euro. Omvang bijtelling Bij verkoop in 2014 van het in 2012 aangekochte bedrijfsmiddel is het percentage van de desinvesteringsbijtelling 4,04 procent (8.085 / 200.000 x 100 procent). Dit percentage wordt toegepast op de verkoopprijs (150.000 euro) zodat de desinvesteringsbijtelling uitkomt op 6.060 euro. Onder omstandigheden kan bij toe- of uittreden bij een samenwerkingsverband sprake zijn van een (des)investering. Uw PwC-adviseur kan u hierover nader informeren. Research & development aftrek (RDA) Om bedrijven te stimuleren om te investeren in speur- en ontwikkelingswerk (S&O), geldt met ingang van 1 januari 2012 de aanvullende research & development aftrek (RDA). De RDA is een faciliteit voor de nietloonkostencomponent van S&O. De regeling stimuleert innovatie en maakt onderdeel uit van het fiscaal innovatiepakket. De R&D-loonkosten worden al gefacilieerd via de afdrachtvermindering S&O en de S&O-aftrek voor IB-ondernemers (gezamenlijk ook wel WBSO genoemd). Daarnaast bestaat de innovatiebox in de vennootschapsbelasting voor innovatiewinsten. Deze wordt besproken in ‘Innovatiebox’ op blz. 41-42. Doelgroep Actualiteiten RDA • Voor 2014 bedraagt de RDA 60 procent van de som van de kosten en uitgaven die direct toerekenbaar zijn aan door de belastingplichtige verricht S&O (RDA-bedrag), met uitzondering van loonkosten. • In 2014 is er een budget van 302 miljoen euro. 60 % van de kosten en uitgaven De RDA is bedoeld voor ondernemers in de inkomsten- en vennootschapsbelasting die S&O verrichten. Kenbaar maken Het recht op RDA moet bij de aangifte inkomsten- of vennootschapsbelasting kenbaar worden gemaakt. Om aanspraak te kunnen maken op de faciliteit moet wel tijdig een RDA-beschikking worden aangevraagd bij RVO.nl. Aanvullende aftrekpost De RDA is een extra aftrekpost bij de fiscale winstbepaling en komt boven op de reguliere fiscaal aftrekbare kosten. Het is een faciliteit voor kosten en uitgaven die direct toerekenbaar zijn aan door de belastingplichtige verricht S&O. De RDA verlaagt de belastbare winst; in verliessituaties leidt de RDA tot een groter verlies. In aanvulling op de regulier aftrekbare kosten mag 60 procent van de S&Okosten en -uitgaven in mindering worden gebracht op de fiscale winst. In de vennootschapsbelastingsfeer betekent de RDA een belastingbesparing van 15 procent per verricht S&O. In de inkomstenbelastingsfeer kan dit oplopen tot ruim 26 procent. RDA-bedragen grondslag Voor 2014 bedraagt de RDA 60 procent van de som van de kosten en uitgaven die direct toerekenbaar zijn aan door de belastingplichtige verricht S&O (RDA-bedrag), met uitzondering van loonkosten. Aangesloten wordt bij de S&O-definitie zoals opgenomen in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekering (WVA, zie ‘Afdrachtverminderingen’ op blz. 35 t/m 38). Onder kosten wordt verstaan alles wat is betaald voor de realisatie van eigen S&O. Onder uitgaven wordt verstaan alles wat is betaald voor de verwerving van nieuw vervaardigde bedrijfsmiddelen die dienstbaar zijn aan eigen S&O. Uitgaven worden pas op zijn vroegst in aanmerking genomen in het kalenderjaar waarin het bedrijfsmiddel waarop zij betrekking hebben, in gebruik is genomen. Tot de kosten en uitgaven behoren niet: • uitbesteed onderzoek; • kosten van inhuur van arbeid; • financieringskosten; • kosten van grondverwerving of grondverbetering; • kosten voor bedrijfsmiddelen die door een met de aanvrager verbonden belastingplichtige ter beschikking zijn gesteld en waarvoor deze belastingplichtige eerder een RDAbeschikking heeft ontvangen; • investeringen die in aanmerking komen voor EIA of voor MIA. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 21 Een uitgave kan slechts eenmaal in één kalenderjaar worden opgenomen in een RDA-beschikking (zie hierna). In afwijking van deze hoofdregel geldt dat uitgaven van meer dan 1 miljoen euro per jaar voor een vijfde deel in aanmerking worden genomen voor het RDA-bedrag. Als hoofdregel wordt bij het bepalen van de RDA-grondslag uitgegaan van de werkelijke kosten (niet-loonkosten) en uitgaven. Voor belastingplichtigen die per maand minder dan 150 S&O-uren realiseren, geldt echter een forfait van 15 euro per S&O-uur. Het forfait wordt niet toegepast als bij de belastingplichtige de werkelijke kosten en uitgaven in het jaar meer bedragen dan 50.000 euro. Dan wordt uitgegaan van het bedrag aan werkelijke kosten en uitgaven. Let wel, de RDA vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot kosten of uitgaven voor S&O dat wordt verricht na 31 december 2011. RDA-beschikking Het RDA-bedrag wordt in een RDAbeschikking vastgesteld door RVO.nl. De aanvraag wordt tegelijk met de aanvraag voor een S&O-verklaring ingediend. Wanneer blijkt dat het bedrag van de gerealiseerde kosten en uitgaven lager is dan het bedrag waarvoor de RDAbeschikking(en) is ontvangen, of als het gerealiseerde aantal S&O-uren lager is dan het aantal uren waarop het RDA-bedrag in de RDA-beschikking(en) is gebaseerd, wordt een correctie-RDA-beschikking afgegeven. Beroep tegen een (correctie-)RDAbeschikking kan worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Administratie- en mededelingsplicht De ondernemer die beschikt over een RDA-beschikking moet een administratie bijhouden als hij aanspraak maakt op RDA op basis van kosten en uitgaven. Hij moet deze administratie ook gedurende vijf jaar bewaren voor eventuele controle door RVO.nl. De administratie moet beschikbaar zijn voor controle binnen twee maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de RDA-beschikking betrekking heeft. Daarnaast moet degene die een RDAbeschikking heeft ontvangen, na afloop van het kalenderjaar een verplichte mededeling doen over de werkelijk in aanmerking te nemen kosten, uitgaven en S&O-uren in de periode waarop de RDA-beschikking betrekking heeft. De ondernemer die een RDA-beschikking op basis van het forfait heeft ontvangen, hoeft alleen de werkelijk in aanmerking te nemen S&O-uren door te geven. Bestuurlijke boete Het niet naleven van deze verplichtingen en/of het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens of bescheiden, wordt beschouwd als een overtreding. Hiervoor geldt een bestuurlijke boete van ten hoogste 100.000 euro of - als dat meer is - tweemaal het bedrag van de RDAbeschikking. Voorbeeld S&O-kosten Een ondernemer heeft dit jaar 10.000 euro aan S&O-kosten (niet-loonkosten). In 2014 bedraagt de RDA 6.000 euro, namelijk 60 procent van 10.000 euro. De fiscale winst na aftrek van de reguliere aftrekbare kosten maar vóór toepassing van de fiscale faciliteit is 250.000 euro. Het vennootschapsbelastingtarief in 2014 is 20 procent voor de eerste 200.000 euro winst en 25 procent voor het meerdere. Als de ondernemer geen aanspraak maakt op de RDA bedraagt de verschuldigde vennootschapsbelasting 52.500 euro. Door aanspraak te maken op de faciliteit kan een belastingbesparing worden gerealiseerd. Belastingbesparing Toepassing van de RDA levert een extra aftrekpost op van 60 procent van 10.000 euro, dat is 6.000 euro. De investeringsaftrek verlaagt de fiscale winst tot 244.000 euro. Dat is de winst van 250.000 euro verminderd met 6.000 euro. De verschuldigde vennootschapsbelasting bedraagt dan 51.000 euro. Toepassing van de RDA bij een investering van 10.000 euro levert dus een belastingbesparing op van 1.500 euro (25 procent van 6.000 euro). Dit is 15 procent van de investering. Jaar 2014 Fiscale winst vóór RDA RDA (60% van €10.000) Fiscale winst Zonder RDA € 250.000,00 € 0,00 -/- Met RDA € 250.000,00 € 6.000,00 -/- € 250.000,00 € 244.000,00 20% over eerste €200.000 € 40.000,00 € 40.000,00 25% over meerdere € 12.500,00 + € 11.000,00 + Totaal € 52.500,00 € 51.000,00 Vennootschapsbelasting 22 PwC Belastingbesparing: 25% van € 6.000 = € 1.500 = 15% vennootschapsbelastingbesparing op investering Aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O-aftrek) Ondernemers in de inkomstenbelasting die speur- en ontwikkelingswerk (S&O) verrichten komen mogelijk in aanmerking voor een aanvullende aftrekpost: de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk (S&Oaftrek). De regeling stimuleert innovatie en maakt onderdeel uit van het fiscaal innovatiepakket. Bij een minimum aantal uren aan eigen S&O activiteiten kan aanspraak worden gemaakt op een extra fiscale aftrekpost, de S&O-aftrek. Deze aanvullende aftrekpost is een vast bedrag, onafhankelijk van de gemaakte kosten en besteedde uren. Voor 2014 is het vastgesteld op 12.130 euro. Doelgroep De faciliteit staat open voor ondernemers in de inkomstenbelasting die per jaar minstens 1.225 uren aan hun onderneming besteden én in dat kader minstens 500 uren S&O verrichten. De regeling geldt niet voor de vennootschapsbelasting. S&O 500 uren Toepassing Aangesloten wordt bij de S&O-definitie, zoals opgenomen in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA, zie ‘Afdrachtverminderingen’ op blz. 35 t/m 38). Vereist is dat voor het werk een S&Overklaring is afgegeven. Aanvullende aftrekpost De S&O-aftrek is een extra aftrekpost bij de fiscale winstbepaling. In 2014 bedraagt de aftrek 12.130 euro. Voor startende ondernemers kan die aftrek met 6.157 euro worden verhoogd. Voorbeeld Verrichten S&O-werk Een ondernemer in de inkomstenbelasting verricht dit jaar 600 uur aan speur- en ontwikkelingswerk waarvoor hij een S&O-verklaring heeft ontvangen. De S&O-aftrek bedraagt een vast bedrag van 12.310 euro. De fiscale winst na aftrek van de reguliere kosten maar vóór toepassing van de fiscale faciliteit is 100.000 euro. Door aanspraak te maken op de faciliteit kan een belastingbesparing worden gerealiseerd. Belastingbesparing Toepassing van de S&O-aftrek levert een extra aftrekpost op van 12.310 euro. Door gebruik te maken van de S&O-aftrek wordt de fiscale winst verminderd tot 87.690 euro, dat is de winst van 100.000 euro minus 12.310 euro. Door een lager bedrag aan belastbare winst is minder inkomstenbelasting verschuldigd. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 23 Willekeurige afschrijving In bepaalde gevallen is het ondernemers toegestaan een speciaal afschrijvingsregime toe te passen waarbij een hoger of lager afschrijvingspercentage kan worden gekozen afhankelijk van datgene wat op dat moment het beste uitkomt. Dit kan op basis van de regeling voor de willekeurige afschrijving. Door gebruik te maken van de faciliteit kan invloed worden uitgeoefend op de omvang van de fiscale winst in bepaalde jaren. De Wet inkomstenbelasting 2001 voorziet ten aanzien van willekeurig afschrijven in de volgende faciliteiten: • afschrijving ineens van voortbrengingskosten van immateriële activa; • willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen (Vamil); • willekeurige afschrijving op overige aangewezen bedrijfsmiddelen. Keuze afschrijvingen Voor de bepaling van de fiscale jaarwinst schrijft u af op de in gebruik zijnde bedrijfsmiddelen. Met afschrijven wordt het verbruikte nut tot uitdrukking gebracht. De kosten worden toegerekend aan de jaren waarin het bedrijfsmiddel Minder dan 450 euro Voorwerpen van geringe waarde, dat wil zeggen waarvan de aanschaffingsof voortbrengingskosten minder dan 450 euro bedragen, worden in het jaar van aanschaffing of voortbrenging ineens ten laste van de winst gebracht. 24 PwC zijn nut afwerpt. Afschrijven is een toepassing van goed koopmansgebruik. Veelal is een lineaire of, in specifieke gevallen, degressieve afschrijving over de gebruiksperiode van het bedrijfsmiddel gebruikelijk. In bepaalde gevallen staat de wet u echter toe een speciaal afschrijvingsregime toe te passen waarbij u een hoger of lager afschrijvingspercentage kunt kiezen, afhankelijk van datgene wat op dat moment het beste uitkomt. Er geldt geen vast afschrijvingsregime: vaak is zowel versneld als vertraagd afschrijven mogelijk. U bent in beginsel vrij om het afschrijvingspotentieel op de door u gewenste wijze te verdelen over de economische gebruiksduur van het bedrijfsmiddel. Voortbrengingskosten van immateriële activa Een faciliteit tot afschrijving ineens is opgenomen voor voortbrengingskosten van immateriële activa. De kosten voor deze bedrijfsmiddelen kunnen volledig ten laste van de winst worden gebracht in het jaar waarin deze zijn gemaakt. De regeling stimuleert innovatie. Voor kosten die worden gemaakt om een immaterieel activum in eigen bedrijf te vervaardigen geldt een bijzondere regeling. Deze kosten kunnen direct ten laste van de winst worden gebracht. Doelgroep De mogelijkheid tot afschrijving ineens geldt voor belastingplichtigen voor de inkomsten- of vennootschapsbelasting, die uitgaven doen voor het voortbrengen van immateriële activa in het kader van een onderneming of werkzaamheid. Het gaat om kosten die worden gemaakt om een immaterieel bedrijfsmiddel in eigen bedrijf te vervaardigen. Onder omstandigheden kunnen bijvoorbeeld de voortbrengingskosten van nieuwe software ineens in aanmerking worden genomen. Maakt u als ondernemer in het kalenderjaar van voortbrenging géén gebruik van de mogelijkheid van afschrijving ineens, dan blijft de faciliteit beschikbaar voor de toekomst. Gelet op het doel en de strekking van de wettelijke bepalingen kunnen de kosten ook op een later moment alsnog ineens worden afgeschreven. Deze afschrijving ineens kan echter niet later plaatsvinden dan in het jaar van ingebruikname. Overigens geldt de mogelijkheid alleen voor de kosten die na de inwerkingtreding van de wettelijke bepaling in 2007 zijn gemaakt én mag geen incidenteel fiscaal voordeel zijn beoogd. Toepassing De voortbrengingskosten van immateriële bedrijfsmiddelen mogen op basis van de wet ineens ten laste van de winst worden gebracht in het kalenderjaar waarin zij zijn gemaakt. De faciliteit wijkt hiermee af van het uitgangspunt dat kosten worden toegerekend aan de jaren waarin het bedrijfsmiddel zijn nut afwerpt. Voortbrengingskosten en innovatiebox Zijn voortbrengingskosten van immateriële activa waarvoor later een octrooi of speur- en ontwikkelingsverklaring (S&O-verklaring) is afgegeven (ineens) in aanmerking genomen, dan heeft dit gevolgen voor de toepassing van de innovatiebox in de vennootschapsbelasting. Het is verstandig uw PwC-adviseur hierover te raadplegen. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 25 26 PwC Milieubedrijfsmiddelen (Vamil) Voor investeringen in bedrijfsmiddelen op de Milieulijst die zijn aangewezen als zijnde in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu geldt de mogelijkheid van willekeurige afschrijving voor milieubedrijfsmiddelen (Vamil). Deze regeling stimuleert ondernemers te investeren in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen. De Vamil biedt een liquiditeits- en rentevoordeel. De aanschaffings- of voortbrengingskosten van milieu bedrijfsmiddelen kunnen voor 75 procent willekeurig worden afgeschreven. De overige 25 procent volgt het reguliere afschrijvingsregime. In een jaar waarin meer wordt afgeschreven, is minder inkomsten- of vennootschapsbelasting verschuldigd. In de overige jaren wordt dan minder afgeschreven. Het betalen van de belasting verschuift naar de toekomst. Doelgroep 75% willekeurige afschrijving De Vamil geldt voor ondernemers in de inkomsten- en vennootschapsbelasting die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen op de Milieulijst als zijnde investeringen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu. De regeling is van toepassing op het totaal aan investeringen in bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan. Dergelijke investeringen komen voor niet meer dan 25 miljoen euro per jaar per belasting plichtige in aanmerking voor de Vamil. In tegenstelling tot sommige andere investeringsregelingen biedt de Vamil geen permanent fiscaal voordeel, maar alleen een mogelijk liquiditeit- en rentevoordeel. Toepassing De Vamil biedt de mogelijkheid de investeringskosten willekeurig af te schrijven. Bij de toepassing van de Vamil kan het afschrijvingsmoment van bedrijfsmiddelen zowel worden versneld als vertraagd. Ook een combinatie van deze twee opties is mogelijk, dat wil zeggen dat de afschrijving of een gedeelte daarvan op ieder willekeurig moment kan plaatsvinden. De afschrijving hoeft dus niet proportioneel of op een vooraf vastgesteld moment gedurende de afschrijvingsperiode te geschieden. De volledige afschrijving moet wel plaatsvinden binnen de reguliere afschrijvingsperiode. Actualiteiten Vamil • De Vamil is ongewijzigd ten opzichte van vorig jaar. De eerder aangekondigde verhoging van het Vamil-percentage naar 100 vanaf 2014 gaat niet door. • In totaal kan niet meer dan 25 miljoen euro aan investeringen willekeurig worden afgeschreven. • Met ingang van 1 januari 2014 geldt een ondergrens voor het aanmeldingsbedrag bij RVO.nl. De aangemelde kosten voor de Vamil moeten per melding minimaal 2.500 euro bedragen. • Het Vamil-budget voor 2014 is gestegen naar 38 miljoen euro, maar vanwege een compensatie van een eerdere budgetoverschrijving resteert voor dit jaar een beschikbaar budget van 25 miljoen euro. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 27 Voorbeeld Investering in belang milieu Een ondernemer investeert dit jaar 10.000 euro in een milieubedrijfsmiddel dat in het belang is van het Nederlandse milieu. Het bedrijfsmiddel gaat vijf jaar mee en heeft een restwaarde van nihil. De afschrijving vindt plaats op lineaire basis. Zónder toepassing van de fiscale faciliteit bedraagt de afschrijving elk jaar 2.000 euro, namelijk een vijfde-deel van de investering. Uitgaande van een winst van 250.000 euro vóór afschrijving, bedraagt de jaarlijkse fiscale winst dan vijf jaar 248.000 euro. Dat is de winst van 250.000 euro verminderd met 2.000 afschrijving. Het vennootschapsbelastingtarief in 2014 is 20 procent voor de eerste 200.000 euro winst en 25 procent voor het meerdere. Als de ondernemer regulier afschrijft dan bedraagt de verschuldigde vennootschapsbelasting 52.000 euro. Door gebruik te maken van de willekeurige afschrijving kan invloed worden uitgeoefend op dit bedrag. Invloed op jaarwinst Wordt de Vamil in een jaar toegepast, dan bedraagt de afschrijving in dat jaar de som van de willekeurige en de reguliere afschrijving. In dat geval kan maximaal 8.000 euro als afschrijvingskosten in aanmerking worden genomen. Dat is de 7.500 euro aan willekeurige afschrijving (75 procent) plus 500 euro aan reguliere afschrijving. De willekeurige afschrijving verlaagd de winst tot 242.000 euro. Dat is de 250.000 euro winst verminderd met 8.000 afschrijving. De verschuldigde vennootschapsbelasting bedraagt dan 50.500 euro. De overige vier jaren bedraagt de jaarlijkse afschrijving 500 euro. In die jaren is de verschuldigde belasting steeds 52.375 euro. Voorbeeld Investering Een ondernemer investeert dit jaar 10.000 euro in een milieubedrijfsmiddel dat in het belang is van het Nederlandse milieu. Het bedrijfsmiddel gaat vijf jaar mee en heeft een restwaarde van nihil. De Vamil kan worden toegepast. De afschrijving bedraagt in dat jaar de som van de willekeurige en de reguliere afschrijving. In dat geval kan maximaal 8.000 euro als afschrijvingskosten in aanmerking worden genomen. Dat is de 7.500 euro aan willekeurige afschrijving (75 procent) plus 500 euro aan reguliere afschrijving. Het bedrijfsmiddel is bij het einde van het kalenderjaar nog niet in gebruik genomen. Latere ingebruikname Is het bedrijfsmiddel bij het einde van het kalenderjaar nog niet in gebruik genomen, dan kan het bedrag van de willekeurige afschrijving niet groter zijn dan het bedrag dat al is betaald. Als van het bedrijfsmiddel slechts 1.000 euro in het desbetreffende jaar wordt betaald, kan de Vamil dus maximaal 1.000 euro bedragen. De rest wordt willekeurig afgeschreven in het latere jaar of de latere jaren waarin de verdere betalingen plaatsvinden, maar uiterlijk in het jaar waarin het bedrijfsmiddel in gebruik wordt genomen. 28 PwC Als een bedrijfsmiddel wordt aangeschaft waarvan de code in de Milieulijst (zie ‘Milieulijst 2014’ op blz. 16) begint met de letter A, B, C of F, komt dit in aanmerking voor de Vamil. Ingebruikname bedrijfsmiddel In tegenstelling tot ‘normale’ bedrijfsmiddelen waarop pas kan worden afgeschreven nadat het bedrijfsmiddel in gebruik is genomen, kunnen Vamilinvesteringen al worden afgeschreven vanaf het moment dat een onderneming een dergelijk bedrijfsmiddel heeft gekocht of vanaf het moment waarop de onderneming hiervoor kosten heeft gemaakt. Wel kan het bedrag van de willekeurige afschrijving vóór ingebruikneming van een bedrijfsmiddel niet hoger zijn dan het bedrag dat daarvoor is betaald. Tijdige aanmelding Om gebruik te kunnen maken van de Vamil moet tijdig melding worden gedaan van de aangegane verplichtingen of gemaakte voortbrengingskosten. Deze termijn bedraagt drie maanden. Bij verplichtingen vangt de termijn aan op het moment van het aangaan van de verplichting. Bij voortbrengingskosten begint de termijn te lopen vanaf het kalenderkwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de kosten zijn gemaakt, of bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel. Aanvraag Vamil bij fiscale eenheid Voor een fiscale eenheid gelden - net als voor de MIA en de EIA - soepelere regels voor de melding en de aanvraag voor de Vamil. Zie hiervoor ‘Aanvraag EIA bij fiscale eenheid’ op blz. 13. Tussentijdse beëindiging Vamil Als u van plan bent om in 2014 in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen te investeren, dan moet u - net als voor de MIA en de EIA - rekening houden met de mogelijkheid van eerdere sluiting van de Vamil. Het moment waarop de investeringsverplichting wordt aangegaan, is beslissend. Zie voor een nadere toelichting ‘Tussentijdse beëindiging EIA’ op blz. 13. door op het desbetreffende tijdstip de boekwaarde van het bedrijfsmiddel te stellen op de boekwaarde die zou zijn bereikt als niet willekeurig was afgeschreven. Ter grootte van het verschil tussen de toegepaste afschrijving en de berekende gewone afschrijving moet dan winst worden genomen. Voor de Vamil is geen termijn gesteld waarbinnen de sanctie van terugneming van de willekeurige afschrijving kan worden toegepast. Terugneming willekeurige afschrijving Is willekeurig afgeschreven en wordt op enig moment binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn niet meer voldaan aan de voorwaarden voor willekeurige afschrijving, dan wordt de willekeurige afschrijving teruggenomen. Dit gebeurt Vereenvoudigde Vamil-aanvraag samenwerkingsverbanden Met ingang van 1 januari 2013 is voor maten en vennoten die participeren in een samenwerkingsverband, de aanvraag van de Vamil administratief vereenvoudigd. In plaats van afzonderlijke aanvragen per maat of vennoot, kan het samenwerkingsverband nu volstaan met één aanvraag per (gezamenlijke) investering. Het samenwerkingsverband zal vervolgens bij een controle één controlebrief van RVO.nl ontvangen. De maten en vennoten moeten het investeringsbedrag fiscaal naar rato van hun aandeel in de winst vermelden. Anders dan voor de EIA en de MIA (zie ‘Doelgroep’ op blz. 9 en ‘Toepassing’ op blz. 17-18) mag voor de Vamil geen andere verdeling worden overeengekomen. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 29 Andere aangewezen bedrijfsmiddelen Naast de afschrijving ineens van voortbrengingskosten van immateriële activa en de willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen (Vamil) bevat de Wet inkomstenbelasting 2001 een derde faciliteit op grond waarvan ondernemers willekeurig kunnen afschrijven op bedrijfsmiddelen. Dit zijn de zogenoemde ‘andere aangewezen bedrijfsmiddelen’ die in het belang zijn van de bevordering van de economische ontwikkeling of de economische structuur, daaronder begrepen de bevordering van het ondernemerschap. In feite gaat het hier om een restcategorie. De aangewezen bedrijfsmiddelen van deze restcategorie zijn: • de willekeurige afschrijving voor startende ondernemers; en • de willekeurige afschrijving op zeeschepen. Voor investeringen die zijn gedaan in 2009, 2010 en 2011 en in de periode 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013 geldt ook een tijdelijke afschrijvingsmogelijkheid in verband met de economische crisis. Deze mogelijkheid geldt niet voor investeringen die worden gedaan in 2014. Doelgroep Er gelden verschillende doelgroepen. De willekeurige afschrijving voor startende ondernemers staat open voor ondernemers in de inkomstenbelasting terwijl de willekeurige afschrijving op zeeschepen en op de aangewezen bedrijfsmiddelen vanwege de economische crisis geldt voor ondernemers in de inkomsten- en vennootschapsbelasting. Toepassing bij startende ondernemers Een ondernemer in de inkomstenbelasting bij wie in een kalenderjaar de verhoogde zelfstandigenaftrek voor startende ondernemers van toepassing is, kan de aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die in dat jaar in het kader van de onderneming zijn gemaakt, tot maximaal 306.931 euro willekeurig afschrijven. Investeringen waarvoor op grond van een andere regeling recht bestaat op willekeurige afschrijving tellen niet mee voor dit plafond. Is de willekeurige afschrijving voor startende ondernemers toegepast en wordt binnen een bepaalde periode niet meer voldaan aan de voorwaarden, bijvoorbeeld omdat het bedrijfsmiddel inmiddels wordt verhuurd aan een derde, dan wordt de willekeurige afschrijving teruggenomen. Dit gebeurt door op het desbetreffende tijdstip de boekwaarde van het bedrijfsmiddel te stellen op de boekwaarde die zou zijn bereikt als niet willekeurig zou zijn afgeschreven. Ter grootte van het verschil tussen de toegepaste afschrijving en de berekende gewone afschrijving 30 PwC moet dan winst worden genomen. Voor startende ondernemers geldt een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf het kalenderjaar waarin de aanschaffingsof voortbrengingskosten zijn gemaakt, waarbinnen de sanctie van terugneming van de willekeurige afschrijving wordt toegepast. Toepassing op zeeschepen Belastingplichtigen die zeeschepen exploiteren, kunnen per kalenderjaar maximaal 20 procent van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten willekeurig afschrijven. De willekeurige afschrijving kan slechts worden toegepast voor zover de berekening van de winst uit zeescheepvaart zonder die afschrijving tot een positief bedrag leidt. Als in een jaar de willekeurige of gewone afschrijving minder bedraagt dan het bedrag dat in dat jaar maximaal willekeurig kan worden afgeschreven, wordt het verschil toegevoegd aan het bedrag dat in het volgende jaar ten hoogste willekeurig kan worden afgeschreven. Gelijktijdige toepassing van het tonnageregime en de willekeurige afschrijving op zeeschepen is niet mogelijk. Onder het tonnageregime wordt de fiscale winst bepaald aan de hand van het tonnage van het schip. De werkelijke kosten en opbrengsten worden hierbij niet in aanmerking genomen. Wel is samenloop als gevolg van achtereenvolgende toepassing van de willekeurige afschrijving in een jaar en toepassing van het tonnageregime in een volgend jaar denkbaar. Dit is anders als de tijdelijke willekeurige afschrijvingsmogelijkheid vanwege de economische crisis is toegepast op zeeschepen (zie hiernaast het kader ‘Economische crisis en zeeschepen’). Is de willekeurige afschrijving op zeeschepen toegepast en wordt binnen een bepaalde periode niet meer voldaan aan de voorwaarden, bijvoorbeeld omdat het schip een andere bestemming heeft gekregen, dan wordt de willekeurige afschrijving teruggenomen. Dit gebeurt door op het desbetreffende tijdstip de boekwaarde van het bedrijfsmiddel te stellen op de boekwaarde die zou zijn bereikt als niet willekeurig zou zijn afgeschreven. Ter grootte van het verschil tussen de toegepaste afschrijving en de berekende gewone afschrijving moet dan winst worden genomen. Voor zeeschepen geldt een periode van tien jaar, te rekenen vanaf het kalenderjaar waarin de aanschaffingsof voortbrengingskosten zijn gemaakt, waarbinnen de sanctie van terugneming van de willekeurige afschrijving wordt toegepast. Crisismaatregelen Om de gevolgen van de economische crisis tegen te gaan, is voor investeringen in bepaalde nieuwe bedrijfsmiddelen die zijn gedaan in de jaren 2009 tot en met 2011, tijdelijk de mogelijkheid gecreëerd om investeringen willekeurig af te schrijven. Voor investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen die zijn gedaan in de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013 is de mogelijkheid tot versneld afschrijven gecreëerd. Deze maatregelen gelden niet voor investeringen in 2012, in de periode 1 januari tot en met 30 juni 2013 en in 2014. Dit betekent dat voor investeringen die in die jaren zijn of worden gedaan, geen recht bestaat op deze faciliteiten. Wel zijn de regelingen nog relevant voor investeringen in bedrijfsmiddelen die zijn gedaan in die perioden, waarbij eerder is gekozen voor toepassing van Economische crisis en zeeschepen • Bij investeringen in zeeschepen kon in de jaren 2009, 2010 en 2011 worden gekozen voor toepassing van de tijdelijke willekeurige afschrijvingsmogelijkheid vanwege de economische crisis op zeeschepen. Dit in plaats van de reguliere willekeurige afschrijving daarop. • Met betrekking tot een schip waarvoor verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt in het kalenderjaar 2010 of 2011 is het slechts mogelijk om gebruik te maken van de tijdelijke willekeurige afschrijving (zie ‘Crisismaatregelen’ op blz. 31-32), als de winst tot minimaal 10 jaar daarna niet wordt vastgesteld op grond van het tonnageregime. • Voor investeringen in 2010 of 2011 geldt dat de winst minstens tot 1 januari 2020 respectievelijk 1 januari 2021 volgens het normale fiscale regime wordt bepaald, en niet volgens het tonnageregime. Wordt op enig moment binnen die termijn overgestapt op het tonnageregime dan wordt de willekeurige afschrijving teruggenomen. Uit de toelichting bij de gewijzigde regeling valt op te maken dat op dat moment eerst de boekwaarde van het zeeschip wordt gesteld op de boekwaarde die zou zijn bereikt zonder toepassing van de willekeurige afschrijving, en pas daarna de winst wordt bepaald met toepassing van het tonnageregime. Op deze manier wil de staatssecretaris van Financiën voorkomen dat een onbedoeld dubbel voordeel ontstaat bij investeringen in zeeschepen. • Wordt een schip vóór het einde van de termijn vervreemd aan een derde en heeft fiscale afrekening plaatsgevonden over het behaalde vervreemdingsvoordeel, dan mag de volgende eigenaar wel het tonnageregime toepassen. Het verschil tussen de waarde van het schip en de lagere boekwaarde als gevolg van de tijdelijke willekeurige afschrijving is dan namelijk al in de winst opgenomen, waardoor in feite de extra afschrijving al is teruggenomen. • Bij geruisloze doorschuiving, zoals bij een omzetting in een bv of bij een bedrijfsfusie of juridische fusie, blijft de sanctie in geval van samenloop gewoon van toepassing. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 31 één van de tijdelijke maatregelen. De willekeurige afschrijving vindt plaats bij de bepaling van de winst over het jaar waarin de verplichting is aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt (in de jaren 2009, 2010 of 2011) en vervolgens bij de bepaling van de winst over het daaropvolgende jaar (respectievelijk 2010, 2011 en 2012) en de jaren daarna. Toepassing van de tijdelijke willekeurige afschrijving op investeringen die zijn gedaan in 2013, heeft gevolgen voor de hoogte van de reguliere afschrijving in de daaropvolgende jaren. De precieze werking van de tijdelijke regelingen verschilt op onderdelen. Voor investeringen in de jaren 2009, 2010 en 2011 geldt dat in het jaar waarin de verplichting is aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt, de afschrijving maximaal 50 procent van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten bedraagt. In de daaropvolgende jaren geldt geen minimum of maximumpercentage. Zowel versneld als vertraagd afschrijven is mogelijk. Op investeringen in de periode 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013 kan direct tot maximaal 50 procent van de aanschaffingsof voortbrengingskosten versneld worden afgeschreven in het jaar van aanschaffing of voortbrenging. In de daaropvolgende jaren is willekeurige afschrijving niet toegestaan. Uw PwC-adviseur kan u hierover nader informeren. Aan deze regelingen zijn onder meer de volgende voorwaarden verbonden: • Het moet gaan om nieuwe bedrijfsmiddelen. • De investeringsverplichting of de voortbrengingskosten moet(en) in 2009, 2010 of 2011, respectievelijk in de periode 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013 zijn aangegaan c.q. gemaakt. • Uitgezonderde bedrijfsmiddelen zijn onder meer gebouwen, grond-, weg- en waterbouwkundige werken, dieren, immateriële activa (waaronder software) en personenauto’s (met uitzondering van zeer zuinige personenauto’s). 32 PwC • De bedrijfsmiddelen mogen niet hoofdzakelijk zijn bestemd om ter beschikking te worden gesteld aan derden. Bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om voor korte duur te worden verhuurd aan opeenvolgende huurders (zoals speciaal gereedschap, hoogwerkers, bestelauto’s en aanhangwagens) komen wel in aanmerking voor de tijdelijke willekeurige afschrijving, mits ook wordt voldaan aan de overige voorwaarden; en • Het bedrijfsmiddel moet vóór 1 januari 2012, 1 januari 2013 of 1 januari 2014, respectievelijk 1 januari 2016 in gebruik worden genomen. Het bedrag van de willekeurige afschrijving kan vóór de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel niet hoger zijn dan het bedrag dat in een jaar voor de investeringsverplichting is betaald of aan voortbrengingskosten is gemaakt. Samenloop met een andere vorm van willekeurige afschrijving, zoals voor milieubedrijfsmiddelen (Vamil), startende ondernemers of zeeschepen, is niet mogelijk. Er moet dan een keuze worden gemaakt. Is gebruikgemaakt van de tijdelijke willekeurige afschrijvingsmogelijkheid en wordt op enig moment vóór 1 januari 2012, 1 januari 2013 of 1 januari 2014, respectievelijk 1 januari 2016 niet meer voldaan aan de voorwaarden, bijvoorbeeld omdat inmiddels op grond van een andere regeling willekeurig wordt afgeschreven, dan wordt de willekeurige afschrijving op grond van de sinds 1 januari 2010 geldende tekst van de regeling alleen teruggenomen wanneer het bedrijfsmiddel niet tijdig in gebruik is genomen. Dit gebeurt door op het desbetreffende tijdstip de boekwaarde van het bedrijfsmiddel te stellen op de boekwaarde die zou zijn bereikt als niet willekeurig zou zijn afgeschreven. Ter grootte van het verschil tussen de toegepaste afschrijving en de berekende gewone afschrijving moet dan winst worden genomen. Wordt het bedrijfsmiddel niet vóór 1 januari 2012, 1 januari 2013 of 1 januari 2014, respectievelijk 1 januari 2016 in gebruik genomen, terwijl bij het aangaan van de investeringsverplichting of bij het maken van de voortbrengingskosten die verwachting wel bestond, dan wordt de willekeurige afschrijving teruggenomen bij de aanslag over het boekjaar dat eindigt op 31 december 2011, 31 december 2012 of 31 december 2013, respectievelijk 31 december 2015 (of in geval van een gebroken boekjaar: bij de aanslag over het boekjaar waarin de genoemde datum valt). Goedkeurend beleid In het besluit van 7 december 2005, nr. CPP2005/1402M heeft de staatssecretaris van Financiën zich uitgesproken over een aantal kwesties met betrekking tot de willekeurige afschrijving. Het betreft de volgende situaties: • zaken op de Milieulijst die een onzelfstandig onderdeel vormen van bedrijfsmiddelen die niet op de Milieulijst voorkomen; • willekeurige afschrijving voor startende ondernemers zonder investeringsverplichting; • ontheffing voor uitgesloten verplichtingen in bepaalde situaties van bloed- en/of aanverwantschap; • toepassing van het maximumbedrag van willekeurige afschrijving bij een gebroken boekjaar. Combinaties van investeringsfaciliteiten Door de soms ruime reikwijdte van de diverse investeringsfaciliteiten is het mogelijk dat een bedrijfsmiddel kwalificeert voor meer dan een regeling. Sommige kunnen naast elkaar worden toegepast, maar bepaalde combinaties zijn expliciet uitgesloten. Zo kan het voorkomen dat een investering betrekking heeft op een bedrijfsmiddel dat zowel in aanmerking komt voor de Vamil als voor de MIA, EIA of andere (tijdelijke) willekeurige afschrijvingsmogelijkheid. Ook kan het voorkomen dat een investering betrekking heeft op een bedrijfsmiddel dat in aanmerking komt voor zowel de MIA als de EIA. Daarnaast is het mogelijk dat een investering in aanmerking komt voor de MIA en/of EIA en een willekeurige afschrijvingsmogelijkheid, of voor de KIA. Tot slot kan het voorkomen dat een investering betrekking heeft op een bedrijfsmiddel dat in aanmerking komt voor zowel de RDA als de MIA en/of EIA. Hierna vindt u een beknopt overzicht. Vamil en MIA De bedrijfsmiddelen die in de Milieulijst zijn aangeduid met de letter A, B en F komen in aanmerking voor zowel de Vamil als de MIA. Een combinatie van beide faciliteiten is mogelijk. Vamil en EIA In het geval dat een investering betrekking heeft op een (onderdeel van een) bedrijfsmiddel dat in aanmerking komt voor zowel de EIA als de Vamil, kan van beide regelingen gebruik worden gemaakt. Het bedrijfsmiddel moet dan wel voor beide regelingen apart worden gemeld. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 33 Vamil en overige willekeurige afschrijving Voor investeringen die zijn gedaan in 2009, 2010 of 2011 of in de periode 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013 geldt een (tijdelijke) willekeurige afschrijvingsmogelijkheid voor een groot aantal bedrijfsmiddelen. Als hiervan gebruik wordt gemaakt, is het niet mogelijk om ook een andere vorm van willekeurige afschrijving (zoals de Vamil) toe te passen. Er moet dan een keuze worden gemaakt. De tijdelijke regelingen voor willekeurige afschrijving gelden niet voor 2014. De vraag naar de samenloop en gecombineerde toepassing van Vamil en de tijdelijke regelingen voor willekeurige afschrijving doet zich voor investeringen die dit jaar zijn of worden gedaan dan ook niet voor. MIA en EIA Voor hetzelfde investeringsdeel gebruikmaken van zowel EIA als MIA is niet mogelijk. Wel kunnen de regelingen naast elkaar op verschillende onderdelen worden toegepast. De MIA stimuleert investeringen in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen. De bedrijfsmiddelen waarop deze regeling van toepassing is, zijn andere dan de bedrijfsmiddelen die de EIA stimuleert. Als een investering betrekking heeft op zowel een (onderdeel van een) bedrijfsmiddel dat in aanmerking komt voor de EIA als op een ander (onderdeel van een) bedrijfsmiddel dat in aanmerking komt voor MIA, kan van beide regelingen gebruik worden gemaakt op basis van verschillende aanschaffingsof voortbrengingskosten. Opsplitsing van de investering in een EIA- en een MIAdeel kan interessant zijn, aangezien het voordeel van de EIA groter kan zijn dan het voordeel van de MIA. 34 PwC MIA of EIA en willekeurige afschrijving vanwege crisis Op bepaalde investeringen die zijn gedaan in 2009, 2010 of 2011 en in de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013 kan zowel de MIA of de EIA als de (tijdelijke, vanwege de crisis) willekeurige afschrijvingsmogelijkheid voor een groot aantal bedrijfsmiddelen worden toegepast. De tijdelijke regeling willekeurige afschrijving is niet verlengd voor het jaar 2014. De vraag naar de samenloop en gecombineerde toepassing van de MIA of EIA en (tijdelijke) willekeurige afschrijvingsmogelijkheid vanwege de crisis doet zich voor investeringen die zijn gedaan in 2014 niet voor. KIA en MIA of EIA Investeringen kunnen in aanmerking komen voor zowel de MIA of de EIA en voor de KIA. Cumulatie van deze faciliteiten is mogelijk. RDA en MIA of EIA Investeringen die in aanmerking komen voor de MIA of de EIA worden niet in aanmerking genomen voor de RDA. De RDA kan dus niet naast de MIA of de EIA worden toegepast. Combinatie willekeurige afschrijving Samenloop tussen de tijdelijke afschrijvingsmogelijkheid in verband met de economische crisis en een andere vorm van willekeurige afschrijving, zoals voor milieubedrijfsmiddelen (Vamil), startende ondernemers of zeeschepen, is niet mogelijk. Er moet dan een keuze worden gemaakt. Afdrachtverminderingen U kunt als werkgever de loonkosten verlagen door gebruik te maken van de regeling tot vermindering van de af te dragen loonbelasting en premie volksverzekeringen. Van oorsprong is de doelstelling van deze faciliteit het bevorderen van de werkgelegenheid (en arbeidsparticipatie) en het bevorderen van onderwijs en onderzoek door een tegemoetkoming te geven voor de kosten die werkgevers maken voor het beschikbaar stellen van leerwerkplaatsen. De tegemoetkoming heeft de vorm van een vermindering van de af te dragen loonbelasting en premie volksverzekeringen. Bij het betalen van het loon aan de werknemer houdt u als inhoudingsplichtige volgens de normale regels loonbelasting en premie volksverzekeringen in, maar hoeft u het ingehouden bedrag vervolgens niet volledig af te dragen. De kosten van arbeid worden op deze manier lager. Deze lastenverlichting stimuleert werkgevers om bepaalde groepen werknemers in dienst te nemen of bepaalde typen arbeid te laten verrichten. Toepassing van de afdrachtvermindering door de werkgever heeft geen fiscale gevolgen voor de werknemers. De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) voorziet daarnaast in: • de afdrachtvermindering zeevaart; en • de afdrachtvermindering voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O). Kortom, door gebruik te maken van de WVA kunt u de loonbelasting- en premieafdracht verminderen voor verschillende groepen werknemers. Dit verlaagt bepaalde (arbeids)kosten die u maakt. Onderwijs Afdrachtvermindering onderwijs vervangen Met ingang van 1 januari 2014 geldt de nieuwe subsidieregeling praktijkleren. Deze regeling vervangt de afdrachtvermindering onderwijs. Werkgevers kunnen een tegemoetkoming krijgen voor de kosten die samenhangen met het bieden van praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen. De subsidie stimuleert het aanbieden van dergelijke plaatsen (zie ‘Subsidieregeling praktijkleren’ op blz. 39-40). Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 35 Zeevaart Werkgevers kunnen de loonkosten voor zeevarenden verlagen door gebruik te maken van de tegemoetkoming in de vorm van een vermindering van de af te dragen loonbelasting en premie volksverzekeringen. Deze faciliteit ondersteunt de Nederlandse koopvaardij. Een werkgever kan de loonkosten voor personen die als kapitein, scheepsofficier of scheepsgezel werkzaam zijn op een nader omschreven zeeschip verminderen door aanspraak te maken op de afdrachtvermindering van loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Doelgroep Voor werknemers die kwalificeren als zeevarenden, bestaat in bepaalde gevallen voor de werkgever recht op de afdrachtvermindering zeevaart. De afdrachtvermindering zeevaart is van toepassing op zeevarenden, dat wil zeggen personen die als kapitein, scheepsofficier of scheepsgezel werkzaam zijn op een nader omschreven zeeschip. Het schip moet zijn voorzien van een zeebrief en voor meer dan 50 procent op zee worden geëxploiteerd. Een aantal schepen en activiteiten is overigens nadrukkelijk uitgezonderd van de regeling. Zeilschepen In december 2011 is de afdrachtvermindering zeevaart met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006 uitgebreid. Vanaf die datum geldt de afdrachtvermindering ook voor zeilschepen waarvoor een veiligheidscertificaat met onbeperkt vaargebied is afgegeven conform zwaardere veiligheidsvoorschriften dan de Commercial Cruising Vessels Code. 36 PwC Toepassing Bij het betalen van het loon aan de werknemer houdt de werkgever als inhoudingsplichtige volgens de normale regels loonbelasting en premie volksverzekeringen in. Maar vanwege de afdrachtvermindering hoeft het ingehouden bedrag niet volledig te worden afgedragen. De kosten van arbeid worden op deze manier lager. De afdrachtvermindering zeevaart bedraagt de hierna genoemde percentages van het loon in een tijdvak (waarbij voor zeevarenden op bepaalde schepen niet al het loon meetelt): • 40 procent voor inwoners van Nederland, EU-lidstaten en landen van de EER; • 10 procent voor inwoners van andere landen dan Nederland, EU-lidstaten en EER-landen, die in Nederland zijn onderworpen aan de loonbelasting of premieplichtig zijn voor de volksverzekeringen. De afdrachtvermindering moet per zeevarende worden bijgehouden. Speur- en ontwikkelingswerk Werkgevers kunnen de loonkosten van werknemers die zich bezighouden met speuren ontwikkelingswerk verlagen door gebruik te maken van de tegemoetkoming in de vorm van een vermindering van de af te dragen loonbelasting en premie volksverzekeringen. De regeling stimuleert innovatie. Loonkosten voor werknemers die speuren ontwikkelingswerk (S&O) verrichten waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven, kan de werkgever verlagen door aanspraak te maken op de afdrachtvermindering van loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. De vermindering is afhankelijk van de loonkosten. Doelgroep Voor werknemers die direct zijn betrokken bij speur- en ontwikkelingswerk (S&O) waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven, bestaat in bepaalde gevallen voor u als inhoudingsplichtige recht op de S&Oafdrachtvermindering. Toepassing De afdrachtvermindering wordt uitgedrukt in een percentage van het kwalificerende loon. Deze percentages worden elk jaar opnieuw vastgesteld. Jaar 2012 2013 2014 € 110.000 € 200.000 € 250.000 Afdrachtvermindering S&O-loon tot loongrens (eerste schijf) 42% 38% 35% Afdrachtvermindering S&O-loon tot loongrens (eerste schijf) voor starters 60% 50% 50% Afdrachtvermindering meerdere S&O-loon 14% 14% 14% € 14 miljoen € 14 miljoen € 14 miljoen Loongrens Maximale afdrachtvermindering per inhoudingsplichtige Figuur 1: Tabel S&O-afdrachtvermindering Verruiming • Met ingang van 1 januari 2014 kan de afdrachtvermindering worden verrekend met alle tijdvakken in het kalenderjaar waarin de periode valt waarop de S&O-verklaring ziet. • Een S&O-verklaring kan voortaan worden aangevraagd voor maximaal twaalf maanden per kalenderjaar. Bepaalde werkgevers konden tot en met 31 december 2013 slechts een aanvraag doen voor maximaal zes maanden. De S&O-afdrachtvermindering bedraagt in 2014: • 35 procent van de eerste 250.000 euro van de loonkosten voor S&O; en • 14 procent van de daarboven uitgaande loonkosten voor S&O. De loonkosten voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O-loon) worden berekend met behulp van gegevens zoals die op de peildatum zijn opgenomen in de polisadministratie van het UWV. Het betreft de gegevens over de fiscale lonen en de verloonde uren van de werknemers die S&O hebben verricht in het tweede kalenderjaar, voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de afdrachtvermindering betrekking heeft; dit is het zogenoemde S&O-referentiejaar. Voor 2014 is het referentiejaar dus 2012. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 37 De peildatum voor de loongegevens van het referentiejaar is vastgesteld op 1 april van het jaar dat volgt op het S&Oreferentiejaar. Is in het S&O-referentiejaar geen speur- en ontwikkelingswerk verricht waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven, dan geldt een forfaitair uurloon (per 1 januari 2014: 29 euro). Als in het referentiejaar wel een S&O-verklaring is afgegeven, wordt het S&O-uurloon berekend door het totaal van het S&O-loon te delen door 0,85 maal de som van de verloonde uren van alle S&O-medewerkers. De factor 0,85 is een compensatie voor verlof. De uitkomst van de berekening wordt naar boven afgerond op hele euro’s. Actualiteiten S&Oafdrachtvermindering • Per 1 januari 2014 is de loongrens van de eerste schijf verhoogd van 200.000 naar 250.000 euro. • De afdrachtvermindering tot deze loongrens is per die datum echter verlaagd van 38 naar 35 procent. 38 PwC Voor starters bestaat een extra tegemoetkoming: zij krijgen een hogere afdrachtvermindering over het S&O-loon tot de loongrens (eerste schrijf). Zie figuur 1 op blz. 37 voor de juiste gegevens van de afgelopen drie jaar. Een startende onderneming is een onderneming die in de voorafgaande vijf kalenderjaren maximaal vier jaar personeel in dienst had. Dit hoeft geen aaneengesloten periode te zijn. Ook mag in die periode voor maximaal twee kalenderjaren een S&O-verklaring zijn afgegeven. De afdrachtvermindering bedraagt in 2014 per inhoudingsplichtige of per fiscale eenheid maximaal 14 miljoen euro (plafond). Samenloop afdrachtverminderingen Een combinatie van de afdrachtvermindering zeevaart en de S&O-afdrachtvermindering is niet mogelijk. Subsidieregeling praktijkleren Voor het aanbieden van praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen kunt u als werkgever in bepaalde gevallen een beroep doen op de subsidieregeling praktijkleren. Deze nieuwe regeling is op 1 januari 2014 in werking getreden. De afdrachtvermindering onderwijs is per die datum komen te vervallen. Subsidie voor begeleiding Ook voor de begeleiding gedurende een gedeelte van het kalenderjaar kan de werkgever subsidie ontvangen. Het te ontvangen subsidiebedrag per plaats wordt naar verhouding van de periode van de begeleiding herrekend. Bij een begeleiding van een half jaar wordt de helft van het bedrag uitgekeerd. Werkgevers die de combinatie van leren en werken bieden aan bepaalde groepen leerlingen of werknemers kunnen aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten. De regeling heeft tot doel werkgevers te stimuleren tot het bieden van dergelijke plaatsen. De combinatie tussen leren en werken moet bijdragen aan een adequate opleiding van de beroepsbevolking. De subsidieregeling is gericht op groepen in een kwetsbare positie, bijvoorbeeld vanwege een hoge jeugdwerkloosheid. Maar ook op sectoren waarin krapte op de arbeidsmarkt wordt voorzien en op wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor de Nederlandse kenniseconomie. Doelgroep Werkgevers kunnen een tegemoetkoming krijgen voor de kosten die samenhangen met het bieden van de combinatie van leren en werken. Het gaat om de kosten van de begeleiding of de loonkosten. Toepassing Werkgevers komen in aanmerking voor de subsidieregeling bij de begeleiding van de volgende groepen: • leerlingen die een vmbo leer-werktraject volgen; • leerlingen die de mbo beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen; • studenten die een hbo-opleiding volgen in de techniek (inclusief landbouw en natuurlijke omgeving), waarbij de combinatie van leren en werken onderdeel uitmaakt van de opleiding; • promovendi die tijdelijk zijn aangesteld of een arbeidsovereenkomst hebben bij een universiteit of een instituut van de KNAW of NWO waarbij de werkgever de loonkosten draagt; en • werknemers van een privaatrechtelijke rechtspersoon die promotieonderzoek doen of een opleiding tot technologisch ontwerper (toio) volgen. De subsidie voor promovendi en toio’s geldt niet voor onderzoeksorganisaties die publieke middelen ontvangen. Om in aanmerking te komen voor de subsidie worden nadere voorwaarden gesteld. Uw PwC-adviseur kan u hierover informeren. Tegemoetkoming Werkgevers die voldoen aan de voorwaarden maken aanspraak op een tegemoetkoming (subsidie). Deze tegemoetkoming geldt per plaats, de hoogte wordt na afloop van het studiejaar bepaald. Hiervoor wordt het budget dat beschikbaar is naar evenredigheid van het aantal praktijkleer- of werkleerplaatsen binnen de sector verdeeld. Het te ontvangen bedrag per plaats is gemaximeerd op 2.700 euro. Er zijn vier sectoren met elk een eigen budget. De volgende subsidieplafonds gelden: • vmbo-sector: 1,4 miljoen euro; • mbo-sector: 188,9 miljoen euro: • hbo-sector: 8 miljoen euro: • promovendi en toio’s: 1,4 miljoen euro. Blijft in één van de sectoren budget over dan wordt dit naar evenredigheid over de andere sectoren verdeeld. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 39 Aanvragen De subsidie wordt per studiejaar aangevraagd via het digitale formulier bij RVO.nl. Het formulier moet zijn ingediend vóór 17:00 uur op 15 september na het studiejaar waarvoor subsidie wordt gevraagd. Opleidingsbedrijven kunnen tussen 1 april 2014 en 1 mei om 17:00 uur 2014 al een subsidieaanvraag indienen voor de eerste drie maanden in 2014. Op basis van die aanvraag kunnen zij maximaal 1.000 euro per plaats ontvangen. Het al ontvangen bedrag wordt verrekend bij de reguliere subsidieaanvraag in september. Extra voordeel • Voor het studiejaar 2013/2014 kan de werkgever gedeeltelijk gebruik maken van de afdrachtvermindering onderwijs én de subsidieregeling praktijkleren. Tot en met 31 december 2014 bestaat mogelijk aanspraak op de afdrachtvermindering. Vanaf 1 januari 2014 kan de subsidie worden aangevraagd. • Ter stimulering van de nieuwe regeling kan in de eerste aanvraagronde voor het studiejaar dat eindigt op 31 juli 2014 (vmbo en mbo) of 31 augustus 2014 evenveel subsidie worden ontvangen als voor een geheel studiejaar. 40 PwC Innovatiebox In de vennootschapsbelasting geldt een gunstige fiscale regeling voor winsten die zijn behaald met zelfontwikkelde immateriële activa waarvoor een octrooi is verleend of die voortkomen uit S&O-werk waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven (S&O-activa): de innovatiebox. De regeling stimuleert eigen innovatie. Voor de stimulering van innovatie gelden diverse regelingen. Niet alleen ten aanzien van de gemaakte kosten gelden faciliteiten, ook voor de winst die voortkomt uit innovatie geldt een gunstige fiscale regeling. Innovatiewinsten worden in de vennootschapsbelasting effectief lager belast. Doelgroep De innovatiebox geldt voor ondernemers die onder de vennootschapsbelasting vallen. Het geldt niet voor ondernemers in de inkomstenbelasting. Kenbaar maken De innovatiebox is optioneel. Per kwalificerend activum kan worden gekozen voor het toepassen van de regeling. De keuze wordt kenbaar gemaakt bij het doen van de belastingaangifte. Voorbeeld Voortbrengen immaterieel activum Een ondernemer heeft een immaterieel activum voortgebracht waarvoor een octrooi is verleend. Er is sprake van een octrooi-activum. De voordelen uit het activum bedragen dit jaar 500.000 euro en de kosten 120.000 euro. De kosten worden direct in aanmerking genomen. Er zijn geen andere ondernemingsactiviteiten. De fiscale winst bedraagt 380.000 euro. Het vennootschapsbelastingtarief in 2014 is 20 procent voor de eerste 200.000 euro winst en 25 procent voor het meerdere. Als de ondernemer geen aanspraak maakt op de innovatiebox bedraagt de verschuldigde vennootschapsbelasting 85.000 euro. Ten opzichte van de fiscale winst is dit een effectief tarief van ruim 22 procent. Jaar 2014 Zonder Innovatiebox Met Innovatiebox Voordelen € 500.000,00 € 500.000,00 Kosten € 120.000,00 -/- € 120.000,00 -/- Fiscale winst € 380.000,00 € 380.000,00 20% over eerste €200.000 € 40.000,00 € 15.200,00 25% over meerdere € 45.000,00 + Totaal € 85.000,00 € 15.200,00 22% 4% Vennootschapsbelasting Effectief vpb tarief Grondslagvermindering Door gebruik te maken van de innovatiebox is de belastbare grondslag slechts 76.000 euro, namelijk 5/25 deel van de fiscale winst van 380.000 euro. De verschuldigde vennootschapsbelasting bedraagt dan 15.200 euro. Ten opzichte van de fiscale winst is dit een effectief tarief van 4 procent. € 0,00 + Effectief tarief 4% in plaats van 22% Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 41 Toepassing effectief tarief maximaal 5% Voor de innovatiebox kwalificeren immateriële activa waarvan de te verwachten voordelen in belangrijke mate (voor 30 procent of meer) hun oorzaak vinden in aan de belastingplichtige verleende octrooien, kwekersrechten of uit S&O-activa. Aangesloten wordt bij de S&O-definitie zoals opgenomen in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA, zie ‘Afdrachtverminderingen’ op blz. 35 t/m 38). Voordelen uit voortgebrachte merken en logo’s vallen niet onder deze regeling. Lager effectief tarief De innovatiebox is een aparte box waarin de met de kwalificerende activa gerealiseerde winst effectief wordt belast tegen een tarief van maximaal 5 procent. Dit is een fors lager vennootschapsbelastingtarief dan het reguliere tarief van 20 en 25 procent. De wettelijke regeling is vormgegeven als een grondslagvermindering. Voor zover het saldo van de opbrengsten en kosten – zoals kosten voor onderzoek en ontwikkeling – van het zelfvoortgebrachte immateriële activum (of activa) positief is, wordt het voor slechts 5/25 gedeelte in aanmerking genomen. Op die beperkte grondslag wordt het reguliere vennootschapsbelastingtarief toegepast. Is het saldo van de voordelen en de kosten negatief, dan wordt de innovatiebox niet toegepast. Een verlies uit een octrooi- of S&O-activum wordt in aanmerking genomen tegen het reguliere vennootschapsbelastingtarief. Voordat gebruik kan worden gemaakt van de innovatiebox moeten de opbrengsten uit het zelf ontwikkelde activum een drempel overschrijden. Deze drempel bestaat uit de voortbrengingskosten van het desbetreffende activum, die volledig tegen het reguliere vennootschapsbelastingtarief 42 PwC in aftrek zijn gebracht op de fiscale winst. Voortbrengingskosten van immateriële activa kunnen overigens direct ten laste van de winst worden gebracht. Zie ‘Voortbrengingskosten van immateriële activa’ op blz. 25. De drempel wordt verhoogd met eventuele verliezen uit het octrooi- of S&O-activum. Forfaitaire regeling midden- en kleinbedrijf Met ingang van 1 januari 2013 zijn maatregelen genomen om de innovatiebox toegankelijker te maken voor het middenen kleinbedrijf. Om de (administratieve) kosten enigszins te beperken, wordt de mogelijkheid geboden om de voordelen die kunnen worden toegerekend aan de innovatiebox, op forfaitaire wijze te bepalen. Per jaar kan een keuze worden gemaakt tussen het werkelijk of forfaitair bepalen van de voordelen die worden behaald met immateriële activa. Bij toepassing van de forfaitaire regeling wordt 25 procent van de winst belast in de innovatiebox. Het forfaitaire bedrag is gemaximeerd op 25.000 euro. Het forfait mag worden toegepast in het jaar waarin u het immateriële activum voortbrengt en in de twee daaropvolgende jaren. Vooraf zekerheid Het is mogelijk om vooraf zekerheid te krijgen of de innovatiebox van toepassing is op de winst van uw bedrijf. U kunt met de Belastingdienst afspraken maken over het toerekenen van de winst aan de innovatiebox. Deze afspraken worden vastgelegd in een zogenoemde vaststellingsovereenkomst. Op deze wijze wil de Belastingdienst ondernemers ondersteunen bij het gebruik van de regeling. Uw PwC-adviseur helpt u hiermee graag verder. Teruggaven Onder voorwaarden is teruggaaf van een deel van de betaalde energiebelasting (EB), mogelijk. Dit geldt ook voor de accijns. Op verzoek wordt eveneens aan grootverbruikers een teruggaaf verleend. Enkele heffingen danken hun bestaan aan milieuoverwegingen. Zo wordt op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag (WBM) een belasting geheven op leidingwater en kolen; en wordt een energiebelasting geheven. Dergelijke heffingen zijn regulerende belastingen waarbij geldt dat de omvang van de te betalen belasting kan worden beïnvloed door het gedrag aan te passen - en dan is uiteraard de doelstelling dat dit gedrag milieuvriendelijk en/of energiebesparend is. In de WBM zijn diverse bepalingen opgenomen die bepaalde grootverbruikers, producenten en consumenten vrijstellingen en heffingskortingen bieden voor hun energieverbruik. Veel bepalingen zijn specifiek. In deze uitgave worden slechts enkele behandeld. Uw PwC-adviseur kan u nader informeren. Wijzigingen van milieuheffingen • De tarieven van de leidingwater-, kolen- en energiebelasting zijn met 1,7 procent verhoogd vanwege de jaarlijkse indexering. • Het gemaximeerde belastbare verbruik van 300m3 voor de heffing van belasting op leidingwater is niet langer van toepassing en wordt per 1 juli 2014 vervangen voor een degressieve tariefstructuur opgebouwd met vier extra tariefschijven. Het volledige verbruik (ook indien dit 300m3 overstijgt) is dus belast. • Per 1 januari 2014 is een korting van 0,075 euro op het energiebelasting tarief in de eerste schijf ingevoerd voor de levering van energie die is opgewekt door een coöperatie/VVE door middel van hernieuwbare energiebronnen en vervolgens via een energieleverancier wordt geleverd aan leden van een coöperatie/VVE. Hieraan zijn nadere voorwaarden verbonden. • Per 1 april 2014 zal de afvalstoffenbelasting worden geherintroduceerd. Het tarief zal 17 euro per 1.000 kilo stortafval zijn. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 43 Teruggaaf energiebelasting/accijns Teruggaaf van een deel van de energiebelasting die is betaald voor aardgas en elektriciteit is onder voorwaarden mogelijk. Daarnaast kunnen ondernemers die accijns over LNG hebben afgedragen dit terugvragen. De teruggaafmogelijkheid van accijns voor minerale oliën is sinds 2014 verruimd. Teruggaafregeling accijns op LNG Voor de jaren 2014 tot en met 2018 geldt een tijdelijke teruggaafregeling voor vloeibaar gemaakt aardgas, vloeibaar gemaakt methaan en vloeibaar gemaakt biogas (LNG) dat wordt belast naar het tarief van LPG. De teruggaaf bedraagt 125 euro per 1.000 kilo en wordt aangevraagd door de ondernemer die de accijns over het LNG afdraagt. Instellingen van religieuze aard, charitatieve, culturele of wetenschappelijke instellingen, algemeen nut beogende instellingen (ANBI) en instellingen die een sociaal belang behartigen (SBBI), komen onder voorwaarden in aanmerking voor teruggaaf van een deel van de energiebelasting die is betaald voor aardgas en elektriciteit. Instellingen op het gebied van gezondheidszorg, sport en onderwijs zijn expliciet uitgesloten, aangezien zij op andere wijze (door middel van subsidies) worden gecompenseerd. De energiebelasting wordt betaald aan het energiebedrijf en staat vermeld op de jaarlijkse eindafrekening. De teruggaaf is 50 procent van de door het energiebedrijf daadwerkelijk in rekening gebrachte energiebelasting, dus na aftrek van de EBheffingskorting. Aan de teruggaaf van energiebelasting/ accijns zijn voorwaarden verbonden. Uw PwC-adviseur kan u hierover informeren. Teruggaaf grootverbruikers Teruggaafregeling accijns op minerale oliën De teruggaaf van accijns voor minerale oliën die worden gebruikt voor de opwekking van elektriciteit in een installatie met een minimaal vermogen is sinds 2014 verruimd. De ondergrens is verlaagd tot 60 kilowatt. In 2013 lag die grens nog op 1 megawatt. Op grond van de WBM wordt op verzoek belastingteruggaaf verleend met betrekking tot de elektriciteit die geleverd is ten behoeve van zakelijk verbruik voor zover het zakelijk verbruik, na aftrek van het gedeelte van het zakelijke verbruik dat reeds is vrijgesteld op grond van andere bepalingen, hoger is dan 10.000.000 kWh per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting. Aan de teruggaaf van energiebelasting voor grootverbruikers zijn voorwaarden verbonden. Uw PwC-adviseur kan u hierover informeren. 44 PwC Bundelen van aansluitingen Uw energieleverancier berekent de verschuldigde energiebelasting per aansluiting. Ieder WOZ-object is een afzonderlijke aansluiting voor de energiebelasting. Indien een samenstel van gebouwde of onbebouwde eigendommen – of een gedeelte daarvan – bij dezelfde rechtspersoon in gebruik is en naar omstandigheden beoordeeld bij elkaar hoort, is tevens sprake van één WOZ-object (en dus één afzonderlijke aansluiting voor de energiebelasting). Een voorbeeld is een fabrieksterrein dat bestaat uit meerdere gebouwen. Voor de berekening van de verschuldigde energiebelasting kunnen afzonderlijke aansluitingen (afzonderlijke onroerende zaken) door uw energieleverancier worden samengevoegd (‘geclusterd’) als deze afzonderlijke onroerende zaken één object in de zin van de Wet WOZ vormen. Het resultaat hiervan is dat door het degressieve tarief van de energiebelasting, minder energiebelasting is verschuldigd over het totale geclusterde verbruik dan de situatie waarin iedere aansluiting afzonderlijk door de tariefschijven loopt. Wijzigingen accijns De accijns op vloeibaar gemaakt petroleumgas (LPG) wordt met ingang van 1 januari 2014 verhoogd met 7 eurocent per liter. De accijns op diesel gaat met bijna 4 eurocent per liter omhoog. Subsidies De Europese Unie, de Rijksoverheid en diverse lokale overheden verstrekken voor een reeks van ondernemingsactiviteiten subsidies of kredieten. Subsidies worden door de overheid verstrekt om bedrijven te stimuleren bepaalde investeringen te doen of activiteiten uit te voeren. Voorbeelden hiervan zijn het ontwikkelen van nieuwe business, het ondersteunen van innovatie, het bevorderen van internationale samenwerking met andere bedrijven, het realiseren van energiebesparing of de toepassing van duurzame energie, maar ook het aannemen van specifieke doelgroepen in het bedrijf. Veel subsidieregelingen zijn de afgelopen jaren ‘gefiscaliseerd’. Dat willen zeggen: regelingen die een cash-subsidie inhielden, zijn omgezet in fiscale ‘subsidies’ die leiden tot een extra fiscale aftrek. Hiermee vormen de eerder in deze uitgave behandelde investeringsfaciliteiten dan ook gelijk het merendeel van instrumenten binnen het Nederlandse stimuleringsbeleid op het gebied van R&D, hernieuwbare energie, duurzame ontwikkeling en scholing & werkgelegenheid. Topsectoren-beleid Andere niet eerder behandelde stimuleringsregelingen op het gebied van innovatie zijn momenteel voor het merendeel gekoppeld aan het Topsectorenbeleid. Topsectoren zijn gebieden waar het Nederlandse bedrijfsleven en onderzoekscentra wereldwijd in uitblinken. Om de concurrentiepositie van deze sectoren verder te versterken, heeft het Ministerie van Economische Zaken budgetten vrijgemaakt waarmee onderzoeks- en innovatieprojecten van bedrijfsleven en kennisinstellingen worden gestimuleerd. Binnen iedere topsector hebben relevante partijen zich gebundeld in één of meer Topconsortia voor Kennis & Innovatie (TKI). Deze TKI’s hebben onderzoeksagenda’s en doelstellingen Negen topsectoren De negen topsectoren zijn: Agri & Food, Chemie, Energie, Water, Creatieve Industrie, High Tech Systemen en Materialen, Tuinbouw, Logistiek en Life Science & Health. vastgesteld voor de komende jaren. Iedere innoverende organisatie kan aansluiting zoeken bij een TKI, waarbij ieder TKI weer een eigen financieringsinstrumentarium heeft, waar een bij het TKI aangesloten organisatie een beroep op kan doen. Dit varieert van financiering van R&Dprojecten door het ter beschikking stellen van extra onderzoekscapaciteit vanuit kennisinstellingen tot het inhuren van innovatiemakelaars voor het (door) ontwikkelen van een innovatieplan of het deelnemen aan netwerkactiviteiten door het midden- en kleinbedrijf. Horizon 2020 Ook het nieuwe Europese financieringsinstrument voor innovatie (Horizon 2020) - met een budget van 71 miljard euro voor de komende 6 jaar - verstrekt subsidie voor intensieve samenwerking tussen publieke en private partijen en toepassingsgericht onderzoek. Door de integratie van het Europese Kaderprogramma (KP7), het Competitiveness and Innovation Framework Programme (CIP) en de European Institute of Innovation and Technology (EIT) wordt Horizon 2020 voor een bredere groep aanvragers beschikbaar. Ging het voorheen vooral om onderzoek dat ver van de markt afstaat (fundamenteel onderzoek), in het nieuwe programma wordt gevraagd om projecten die dichter bij de markt staan en waarbij samenwerking binnen de keten een pré is. Horizon 2020 als belangrijkste Europees financieringsinstrument voor innovatie is hiermee toegankelijker geworden voor de industrie. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 45 Drie speerpunten 3. Societal Challenges Horizon 2020 kent de volgende drie speerpunten: Binnen de derde pijler van het Horizon 2020-programma spelen maatschappelijke uitdagingen (de zogeheten ‘Societal Challenges’) een grote rol. Door ook hier specifieke thema’s als uitdagingen te formuleren, wil Horizon 2020 de gelden en kennis vanuit verschillende technologiegebieden samenbrengen om tot innovatieve en effectieve oplossingen voor genoemde maatschappelijke uitdagingen te komen. 1. Excellent Science De programma’s onder Excellent Science van Horizon 2020 hebben als doel om wetenschappelijk Europees onderzoek te versterken en te verankeren ten behoeve van een goede Europese concurrentiepositie in kennis en innovatie. Programma’s onder Excellent Science zijn vooral gericht op academische onderzoekers en onderzoeksgroepen. De programma’s zijn in de meeste gevallen bottom-up, wat betekent dat de aanvrager bij het indienen van een voorstel vrij is in de keuze van het onderwerp, binnen de kaders van het programma. Het gaat hierbij om programma’s binnen European Research Council, Future Emerging Technologies en Marie Curie. 2. Industrial Leadership Het doel van het programma Industrial Leadership is om Europa te positioneren als aantrekkelijke en succesvolle plaats voor investeringen in onderzoek en innovatie. Programma’s binnen deze pijler zijn sterk gedreven door een industriële agenda. De kern van het programma zijn de Key Enabling Technologies (KETs), waarin de Europese industrie leidend wil worden en die impact kunnen hebben in verschillende sectoren. De volgende KETs zijn door de Europese Commissie als strategisch voor Europa geïdentificeerd: • Information and Communication Technologies (ICT); • micro- and nano-electronics; photonics; • nanotechnologies; • advanced materials; • biotechnology; • advanced manufacturing and processing; • space. Financiering van projecten is gecentreerd rondom de volgende onderwerpen: • health, demographic change and wellbeing; • food security, sustainable agriculture and forestry, marine and maritime and inlands research and the Bio-economy; • secure, clean and efficient energy; • smart, green and integrated transport; • climate action, resource efficiency and raw materials; • inclusive, innovative and reflective societies; en • secure societies. Projectvoorstellen Voor de meeste van de hiervoorgenoemde thema’s worden door de Europese Commissie tenders (zogenaamde calls voor proposals) uitgeschreven waarop bedrijven, maar ook kennisinstellingen, - vaak in de vorm van internationale consortia -, voorstellen kunnen indienen. Projecten worden hierbij door onafhankelijke experts beoordeeld op criteria van ‘science & technology’, ‘EUimpact’ en ‘Implementation’. Op door de Europese Commissie goedgekeurde projectvoorstellen is dan een financiering van 70 tot 100 procent mogelijk. PwC kan u begeleiden bij het toetsen en verder ontwikkelen van uw projectidee tot een volwaardig project- of businessplan, het aantrekken van de benodigde publieke of private partners voor een succesvolle uitvoering en het aantrekken van de bijbehorende publieke financiering waaronder subsidies. Waar nodig wordt het PwC Global Incentive Services-netwerk (PwC GIS) ingezet om uw organisatie te begeleiden bij het aanboren en benutten van lokale financieringsbronnen buiten Nederland. Daarnaast heeft PwC specifieke ervaring met het adviseren van universiteiten, bedrijven en clusterorganisaties bij het verkrijgen en managen van EU-financiering en heeft zij het Europees Parlement geadviseerd bij de totstandkoming van Horizon 2020. 70% 100% 70 tot 100% financiering mogelijk op de door de Europese Commissie goedgekeurde projectvoorstellen 46 PwC Formele bepalingen Om gebruik te kunnen maken van de diverse investeringsfaciliteiten moeten formele bepalingen worden nageleefd. Zo is het van belang dat eventuele meldingstermijnen in acht worden genomen. Daarnaast is het voor u mogelijk om bezwaar te maken (en in beroep te gaan) tegen de afwijzing van een verzoek om toepassing van een investeringsfaciliteit. Aanmeldingstermijnen Voor het recht op investeringsfaciliteiten is het van belang dat eventuele meldingstermijnen in acht worden genomen. Zo is het noodzakelijk dat een beroep op EIA, MIA en/of Vamil wordt gedaan binnen drie maanden na het aangaan van de verplichting (obligatoire overeenkomst) of na afloop van het kalenderkwartaal waarin de voortbrengingskosten zijn gemaakt. De aanvraag van de RDA-beschikking moet gelijktijdig met de S&O-aanvraag worden ingediend bij RVO.nl. Voor een teruggaaf van energiebelasting (EB) geldt dat een verzoek kan worden gedaan na afloop van een kalendermaand, maar uiterlijk binnen 13 weken na het einde van het kalenderjaar. Het verdient aanbeveling om per individuele regeling na te gaan wat de meldingstermijn is. Bezwaar en beroep Uiteraard is het mogelijk om bezwaar te maken (en in beroep te gaan) tegen de afwijzing van een verzoek om toepassing van een investeringsfaciliteit. Soms gelden echter afwijkende regels. We raden u daarom aan om uw contactpersoon bij PwC te raadplegen als u bezwaar wilt aantekenen of beroep wilt instellen tegen een beslissing van een bestuursorgaan, zoals RVO.nl of de Belastingdienst. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 47 48 PwC Contact Meer informatie? Wilt u meer informatie over deze fiscale investeringsfaciliteiten? Of hebt u behoefte aan een inventarisatie van de mogelijkheden voor uw organisatie? Neemt u dan contact op met uw PwC-adviseur. Die helpt u daarbij graag verder. Deze uitgave is een publicatie van het Knowledge Centre Tax & HRS. Voor vragen over deze publicatie kunt u contact opnemen met de auteurs: Jessica Litjens* Telefoon: 088 792 39 66 E-mail: [email protected] Knowledge Centre Tax & HRS - Private Wealth * Daarnaast verbonden aan de Universiteit Maastricht en de Universiteit van Amsterdam Ciska Wisman* Telefoon: 088 792 43 50 E-mail: [email protected] Knowledge Centre Tax & HRS - Corporate Tax * Daarnaast verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit van Amsterdam Voor overige vragen kunt u contact opnemen met: PwC Knowledge Centre Tax & HRS Fascinatio Boulevard 350 3065 WB Rotterdam Postbus 8800 3009 AV Rotterdam Telefoon: 088 792 43 51 E-mail: [email protected] Deze uitgave is afgesloten op 13 februari 2014. Latere ontwikkelingen zijn hierin niet opgenomen. Extra fiscaal rendement | Investeringsfaciliteiten 2014 49 Bij PwC in Nederland werken ruim 4.300 mensen met elkaar samen vanuit 12 vestigingen. PwC Nederland helpt organisaties en personen de waarde te creëren waarnaar zij op zoek zijn. Wij zijn lid van het PwC-netwerk van firma’s in 157 landen met meer dan 184.000 mensen. Wij zien het als onze taak om kwaliteit te leveren op het gebied van assurance-, belasting- en adviesdiensten. Vertel ons wat voor u belangrijk is. Meer informatie over ons vindt u op www.pwc.nl. De inhoud van deze publicatie is uitsluitend voor informatieve doeleinden opgesteld en bevat geen professioneel advies en mag dan ook niet als een substituut daarvoor worden beschouwd. PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V. aanvaardt derhalve geen aansprakelijkheid voor gevolgen die kunnen optreden indien op basis van de inhoud van deze publicatie al of niet wordt gehandeld dan wel anderszins besluiten worden genomen. © 2014 PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V. (KvK 34180284). Alle rechten voorbehouden. PwC verwijst naar de Nederlandse firma en kan soms naar het PwC-netwerk verwijzen. Elke aangesloten firma is een afzonderlijke juridische entiteit. Kijk op www.pwc.com/structure voor meer informatie.
© Copyright 2024 ExpyDoc