View online - Universiteit Gent

Universiteit Gent
Academiejaar 2013-2014
KUNST ALS VOORHOEDE
VAN EEN - VOOR DE VERDERZETTING VAN HET
EUROPEES INTEGRATIEPROJECT NOODZAKELIJKE -
EUROPESE PUBLIEKE SFEER
Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte,
Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen,
voor het verkrijgen van de graad van Master,
door Mien Bogaert (01004421).
Promotor: prof. dr. Francis Maes
1
2
Inhoudsopgave
Voorwoord..................................................................................................................................3
Deel I: geschiedenis en werking van de Europese Unie.........................................................7
1.1. Achtergrond en oprichting van de EGKS.....................................................................9
1.1.1. De Tweede Wereldoorlog........................................................................................9
1.1.2. Het probleem: de rivaliteit tussen Frankrijk en Duitsland.....................................11
1.1.3. Pogingen tot een oplossing en de dreiging van de Koude Oorlog.........................13
1.1.4. De oplossing: het Schumanplan en de oprichting van de EGKS...........................15
1.1.5. Economisch handelen als antwoord op een culturele crisis...................................16
1.2. Het uitgroeien van de EGKS tot de huidige Europese Unie.......................................18
1.2.1. Jaren '50 en '60: uitbreiding van de economische samenwerking.........................18
1.2.2. Jaren '70 en '80: naast het economisch een beginnend politiek integratiespoor....21
1.2.3. De Val van de Berlijnse Muur en de implosie van het Oostblok...........................23
1.2.4. Het Verdrag van Maastricht en de verdere uitbreiding van de Europese Unie......27
1.2.5. De Europese Grondwet, het Verdrag van Lissabon en de eurocrisis.....................29
1.3. De vier belangrijkste instellingen van de Europese Unie...........................................32
1.3.1. Het Europees Parlement........................................................................................32
1.3.2. De Europese Commissie........................................................................................34
1.3.3. De Raad van de Europese unie (of: Raad van Ministers / Ministerraad / Raad)...37
1.3.4. De Europese Raad (of: Europese Top)..................................................................39
Deel II: noodzaak tot de creatie van een Europese publieke sfeer.....................................43
2.1. Waarom het Europese integratieproject continueren?...............................................45
2.1.1. Het Europa der Vaderlanden, de Griekse poleis en de Russische grootvorsten....45
2.1.2. Naar een positieve motivering van het Europese integratieproject.......................48
2.1.3. Het op een hoger niveau tillen van de democratie.................................................50
2.1.4. Te rijp voor nationalisme, te groen voor mondialisme: Europa als tussenstap.....54
2.1.5. Een filosofische dimensie: het verenigd Europa als de laatst mogelijke utopie....56
1
2.2. De drie problemen van de huidige Europese Unie.....................................................59
2.2.1. De veel te diepe kloof tussen de burgers en de politiek........................................59
2.2.2. Het democratisch deficit........................................................................................61
2.2.3. Een schrijnend gebrek aan visie............................................................................63
2.3. De creatie van een Europese publieke sfeer als medicijn...........................................66
2.3.1. Arendt en Habermas: de funderende theoretici van de publieke sfeer..................66
2.3.2. De huidige, nog niet zo slechte nationale publieke sferen.....................................69
2.3.3. De heilzame effecten van een Europese publieke sfeer.........................................72
2.3.4. Twee wegen die leiden naar een Europese publieke sfeer.....................................73
Deel III: Kunst als voorhoede en Mortiers intendantschap als casus................................79
3.1. Kunst als voorhoede van een Europese publieke sfeer...............................................81
3.1.1. Historische precedenten.........................................................................................81
3.1.2. De opgave de wereld te redden..............................................................................84
3.1.3. De dynamiek van een hedendaagse operaproductie..............................................85
3.1.4. Castellucci's Orphée et Eurydice als voorbeeld.....................................................89
3.1.5. Logos, ethos en pathos: een evenwicht tussen politiek en esthetiek.....................90
3.2. Het intendantschap van Gerard Mortier als casus.....................................................92
3.2.1. Van 1943 tot 1980: leertijd in Gent, Düsseldorf, Frankfurt, Hamburg en Parijs...92
3.2.2. Van 1981 tot 1991: De Munt.................................................................................94
3.2.3. Van 1991 tot 2001: de Salzburger Festspiele.........................................................97
3.2.4. Van 2002 tot 2004: de Ruhrtriennale...................................................................100
3.2.5. Van 2004 tot 2013: de Opéra National de Paris en het Teatro Real de Madrid...103
Besluit.....................................................................................................................................107
Na- en dankwoord.................................................................................................................111
Bibliografie.............................................................................................................................113
2
Voorwoord
Ik weet niets over de Europese Unie: daarvan werd ik me pijnlijk bewust in aanloop naar de
Europese Parlementsverkiezingen van 2014. En was ik een dyslecticus geweest, dan had ik,
eerlijk gezegd, Schuman en Monnet vandaag nog altijd bestempeld als een stel uitzonderlijke
kunstenaars, ze eerder associërend met filisters en de Kathedraal van Rouen dan met de eerste
stappen van de Europese integratie. Rome, Maastricht en Lissabon deden me wel aan Tosca,
het Bonnefantenmuseum en Pessoa denken, maar niet aan een reeks Europese verdragen. De
instellingen van de Europese Unie beschouwde ik als bureaucratische bolwerken die met de
regelmaat van de klok ambtenaren opslokten en weer uitstootten, als kafkaëske organen die
stuk voor stuk, achter hun glazen façades een wild, tot speculatie uitnodigend Conradiaans
Heart of Darkness bevatten. Mijn onwetendheid inzake de Europese Unie culmineerde op
zondag 25 mei, de dag van de stembusgang, in één van die miljoenen rode bolletjes die in die
week in Europa gekleurd werden: ik wist niet op wie ik moest stemmen, ik wist niet waarom
ik moest stemmen en ik schaamde me diep. Met mijn 21 jaren, met het dagelijks opvolgen
van de nieuwsmedia, met een opleiding binnen de letteren en wijsbegeerte en een toch wel
zekere interesse aangaande politiek en geschiedenis, was ik er niet in geslaagd één of andere
grond te verwerven om mijn stemgedrag te motiveren. Dat deed pijn. Dat moest dringend
veranderen.
Later die dag ontving ik, met de schaamte nog vers in mijn kleren, in een oude, uiterst gezellige treincoupé tussen Keulen en Hamburg bizar genoeg mijn eerste lessen in de Europese
politiek. Om de tijd tijdens de lange treinreis wat te doden en in de hoop enige taalervaring op
te doen, had ik in gebroken en stuntelig Duits een – zo bleek later – Parisienne aangesproken.
De Europese verkiezingen bleken algauw een gezamenlijk aanknopingspunt te vormen. Ik
luisterde maar al te graag naar wat zij – een geschiedenisstudente en dus duidelijk meer
beslagen – over die mysterieuze, zopas beleefde stembusslag wist te vertellen. Voor het eerst
werd ik geconfronteerd met de interne tegenstrijdigheid van een multinationaal parlement
waarbij de verkiezingsprocedure per land afzonderlijk werd bepaald. Gek bijvoorbeeld dat zij
geen stemplicht had en ik wel. En dat we eigenlijk allebei voor nationale partijen hadden
gestemd, die zich dan later in het Parlement tot Europese fracties zouden groeperen. Maar erg
precies wist ze het ook allemaal niet: ze werd steeds onzekerder en raakte verward in de
wirwar aan instituties. Op het einde van de rit twijfelde ze aan alles. Misschien, dacht ik toen
ze uitgestapt was, moeten we de hand niet te veel in eigen boezem steken. Misschien is onze
3
onwetendheid wel niet onze schuld en is er een institutioneel probleem. Hoogstwaarschijnlijk
is het belangrijk hier wat dieper op in te gaan. Maar bij mijn aankomst waren er andere
prioriteiten en ik liet het onderwerp rusten.
Twee dagen later – even iets helemaal anders – woonde ik te Brussel de door De Munt georganiseerde hommage aan Gerard Mortier bij. Ikzelf heb nooit de gelegenheid gehad deze
charismatische operarebel persoonlijk te ontmoeten. Toch ben ik altijd al diep onder de indruk
geweest van zijn verwezenlijkingen in de operawereld, van de toon die hij aansloeg in
kranteninterviews en van de felle voor- zowel als tegenstand die hij opriep. Hij profileerde
zich als de immer prikkende Socratische horzel van achtereenvolgens De Munt, de Salzburger
Festspiele, de Opéra National de Paris en het Teatro Real te Madrid: klassiek gedresseerde
Lipizzaner paarden die enkel barokke rijzalen kenden en nu dringend naar buiten moesten
gejaagd worden. Want telkens als opera zich in de virtuositeit om de virtuositeit verloor, in de
simpele aandacht voor vocale acrobatieën, in de pathos of de pracht en praal van spektakel,
ervoer Mortier dat als het hoogst mogelijke verraad. Aan de zware overheidssubsidiëring zijn
immers plichten verbonden. De plicht politiek te zijn. De plicht om bij te dragen tot het gemeenschappelijk welzijn. De plicht om als motor van menselijkheid de idealen van de Franse
Revolutie draaiende te houden.
Mortiers bevlogen woorden inspireerden me om me in te graven in zijn leven en werk. Ik las
commentaren, dolf foto's op van oude producties en bekeek een paar interviews. Op een gegeven moment stuitte ik op een lezing die hij gaf naar aanleiding van de Dag van Europa op 9
mei 2013, een soort State of the European Union waarbij hij als vooraanstaande persoonlijkheid – ieder jaar nodigt men er één uit – zijn mening mocht geven over de meest recente
ontwikkelingen in Europa en over hoe hij de toekomst van de Europese Unie zag. Zijn lezing
overschreed de hem toebedeelde tijdslimiet royaal en het jonge publiek verdronk bijna in zijn
encyclopedische kennis, maar ik zag een man die wist waarom we met een project als dat van
de Europese integratie bezig zijn, iemand die me kon uitleggen waar het echt om draaide.
Bovenal onthield ik zijn pleidooi voor het actief inzetten van onze denk- en kunsttraditie bij
de maatschappelijke besluitvorming rond de Europese Unie. Onze kunstwerken en filosofische betogen mogen niet als schroot, als afval uit voorbije tijden behandeld worden en
verdienen ook beter dan de schat van Ali Baba, die ergens in het verborgene opgestapeld ligt
en waaraan slechts een enkeling zich laven kan. Een publiek “Sesam open u!” was zijns
inziens op zijn plaats.
4
Deze indrukken en ervaringen – enerzijds Mortiers pleidooi om onze denk- en kunsttraditie
actief in te zetten bij de maatschappelijke besluitvorming en anderzijds de schaamte die ik in
het stemhokje bij de Europese parlementsverkiezingen heb ervaren – deden me besluiten om
ter afsluiting van mijn universitaire studies de voorliggende thesis te schrijven. Ik wilde eerst
en vooral van mijn gêne af en heb me daarom stevig ingegraven in de geschiedenis en de werking van de Europese Unie. Dat was geen evidentie, want als onderwerp is het Europese integratieproject binnen de faculteit letteren en wijsbegeerte niet aan bod gekomen. Het eerste
deel van deze thesis is een neerslag van de kennis die ik en waarschijnlijk zovele anderen ontbeerden om op 25 mei een gemotiveerde stem te kunnen uitbrengen. Ik heb geprobeerd om
alles, eerst de geschiedenis van de Europese Unie en daarna de werking van haar belangrijkste
instellingen, zo eenvoudig mogelijk uit te leggen. In het tweede deel van deze thesis stel ik me
de vraag waarom we het Europese integratieproject überhaupt moeten continueren. Na overtuigd te zijn geraakt van de relevantie van de Europese Unie, ga ik na welke zaken een verdere integratie in de weg staan of, met andere woorden, wat precies de problemen zijn van de
Europese Unie zoals we die vandaag kennen. Vervolgens ga ik op zoek naar een oplossing
voor deze problemen. Mijn stelling luidt dat de opening van een Europese publieke sfeer, een
abstracte plaats waar mensen vrij van dwingende machten rationele discussies kunnen voeren,
veel kan verhelpen. Jammer genoeg, zo constateer ik, is de opening van een Europese publieke sfeer geen prioriteit van diegenen die vandaag de Europese Unie besturen. Op dit punt aangekomen, noden we de kunst. Kunst kan immers een voortrekkersrol spelen bij de opening
van een dergelijke Europese publieke sfeer, zo bewijst het leven en werk van Gerard Mortier,
die overal waar hij kwam, nationale operahuizen veranderde in pro-Europese instellingen die
stuk voor stuk een Europese dialoog op gang probeerden te trekken. Het intendantschap van
Gerard Mortier wordt in het laatste en derde deel van deze thesis als casus behandeld.
Tot slot wil ik u nog vragen mij te vergeven dat ik een slecht schrijver ben, die meer dan eens
de essentie uit het oog zal verliezen en in oeverloze discussies zal verzanden die kant noch
wal raken. Om de rode draad toch enigszins in het oog te kunnen houden – u zal zich vooral
in het eerste deel, wie weet ook in het tweede deel, dikwijls afvragen waar de kunst blijft – is
er aan het begin van elk hoofdstuk een inleidende paragraaf voorzien die de essentie van het
desbetreffende hoofdstuk zal trachten weer te geven. Verder besef ik dat ik eigenlijk weinig
beslagen ben op politiek, geschiedkundig, economisch en financieel gebied en dat ik daardoor
gegarandeerd steken zal laten vallen. Het is mij echter te doen om het grote overzicht, om de
5
grote lijnen, om van daaruit praktische oplossingen te kunnen voorstellen en adequaat te kunnen handelen. Zelf ben ik ontzettend blij ontdekt te hebben dat kunst de vicieuze en egocentrische cirkel van het zichzelf altijd maar weer bevragen, kan doorbreken, dat kunst in deze tijd
terug avant-garde kan zijn, dat kunst vandaag een taak, een opgave kan hebben.
6
DEEL I:
GESCHIEDENIS
EN WERKING
VAN DE
EUROPESE UNIE
7
8
1.1. Achtergrond en oprichting van de EGKS
Opdat de Tweede Wereldoorlog, een in alle opzichten gruwelijke gebeurtenis, zich niet zou
herhalen, moest men een einde maken aan de rivaliteit tussen Frankrijk en Duitsland. Twee
Franse politici, Schuman en Monnet, stelden voor een Europese Gemeenschap van Kolen en
Staal (EGKS) op te richten, wat meteen het startschot was van het eenwordingsproces van de
Europese landen, ook wel de Europese integratie genoemd. Om de verwezenlijkingen van
Schuman en Monnet naar waarde te kunnen schatten, moet men zich echter eerst bewust
worden van de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog.
1.1.1. De Tweede Wereldoorlog
Wat is lijden? Christenen leggen vaak de link met het werk dat Jezus op Goede Vrijdag aan
het kruis volbracht en hebben het dan over zijn onterechte veroordeling, over de in alle
opzichten verschrikkelijke folteringen die hij onderging en het vrijwillig op zijn schouders
geladen 'kwaad van de hele wereld'. Naast het kruis stond echter, wenend, de moeder. Haar
lijden is van een andere aard, is in zekere zin menselijker, herkenbaarder. Vanuit een humanistisch perspectief komt Jezus er relatief goedkoop van af: zijn lijden is begrensd en na een
driedaagse helletocht kan hij zorgeloos verrijzen. De moeder daarentegen lijdt langdurig: zij
heeft een gemis te verwerken en dat valt haar ongelofelijk zwaar. Het beeld van een moederfiguur in wiens schoot het lijk van haar dode zoon rust, grijpt eenieder aan: vele kunstenaars
hebben dit beseft en zo heeft elk tijdperk zijn eigen piëta gekregen. Soms waren dat virtuoze,
viriele en strak gecomponeerde beeldengroepen, dan weer schaars behouwen blokken steen,
hoopjes ellende zonder vorm of kracht. Käthe Kollwitz' versie, Mutter mit totem Sohn, een
kleine bronzen sculptuur uit 1937, behoort tot die laatste categorie en kent bovendien een wel
erg persoonlijke dimensie doordat de beeldhouwster vroeg in de Eerste Wereldoorlog het
verlies van haar eigen zoon, Peter, had te betreuren. Kollwitz' vormentaal mist de torenhoge
ambitie van een Michelangelo, is gestileerd, abstract, expressionistisch, monumentaal en geeft
uiting aan een decennialang doorleefd verdriet, aan een nooit geheelde, alsmaar door etterende wonde. In 1993 liet de toenmalige bondskanselier Helmut Kohl een uitvergrote versie van
Mutter mit totem Sohn in de Neue Wache te Berlijn plaatsen, als een monument voor de
slachtoffers van oorlog en tirannie. Het beeld staat eenzaam en alleen in een veel te grote
ruimte en plaatst voor de binnenkomende toeschouwer meteen een vernietigende noot bij de
9
Nikè die in het fronton van de classicistisch-militaristische façade van Schinkels Neue Wache
de zoveelste overwinning afkondigt. In het plafond van de ruimte gaapt een oculus, dat de
gebroken moederfiguur ongenadig blootstelt aan regen, sneeuw en hagel. Zo blijft de piëta
van Kollwitz wenen, jaar na jaar.
Kijkt men naar dit beeld en luistert men ondertussen ook nog naar de derde symfonie van de
Poolse componist Henryk Górecki, dan krijgt men stilaan een vage indruk van wat zo'n enkele
moeder tijdens en na de Eerste, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog moet doorstaan hebben. Górecki's Symfonia pieśni żałosnych (of treurliederensymfonie) werd gecomponeerd in
1976, bestaat uit drie elegische lento-bewegingen en sluit wonderwel aan bij Kollwitz' piëta
doordat de sopraan enkele thematisch verwante teksten vertolkt: eerst een klaaglied van Maria
om haar dode zoon, dan een gebed tot de Moeder Gods (een tekst die in 1944 door een achttienjarig meisje op de wand van de kelder van het Gestapo-hoofdkwartier te Zakopane in
Polen geschreven werd) en tot slot een volkslied uit de tijd van de Poolse opstand, waarin een
moeder om haar gestorven kind rouwt. Zwaar en Mahleriaans klinkt deze symfonie, al doet ze
echter geen beroep op de bombast van triomfantelijke trompetten, percussie, hoorns en een
koor. Górecki had in de jaren zestig meermaals de opdracht gekregen een werk te componeren
voor de slachtoffers van de Holocaust, maar slaagde er nooit in iets dergelijks te voltooien.1
Veel familieleden van hem waren gestorven in concentratiekampen; hij had een grootvader in
Dachau en een tante in Auschwitz. Maar ook Bach, Schubert en Strauss – de componisten
waaraan Górecki zich zijn hele leven lang had gelaafd – waren Duitsers en dat creëerde een
gigantisch gevoel van onbehagen.2 Hadden de representatiemechanismes van de westerse
muziek, van de westerse kunsten, gedurende eeuwen ontwikkeld, gegroeid en alsmaar verfijnd, had bij uitbreiding de gehele Europese cultuur niet mee aan de basis gelegen van die
gruwelijke Tweede Wereldoorlog? En kon men met die wetenschap in het achterhoofd nog
steeds gedichten schrijven? Was dat geen enorme barbariteit, zoals Adorno opmerkte?3 Versobering, het zich ontdoen van alle franjes, het zoveel als mogelijk beperken van het muzikale
materiaal en een bezinning op volksmuzikale of geestelijke bronnen, was Górecki's antwoord.
Daarnaast voelde hij ook aan dat de gruwel van de Tweede Wereldoorlog gewoonweg te groot
was om deze zomaar in één alomvattend kunstwerk, in één enkele compositie te vatten. Aan1 Luke Howard, “Motherhood, Billboard, and the Holocaust: Perceptions and Receptions of Górecki's
Symphony No. 3,” The Musical Quarterly 82, nr. 1 (1998): 134.
2 Bernard Jacobson, A Polish Renaissance. (London: Phaidon, 1995), 191.
3 Theodor Adorno, “Kulturkritik und Gesellschaft,” in: Gesammelte Schriften, Band 10.1: Kulturkritik und
Gesellschaft I, “Prismen. Ohne Leitbild” (Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1977), 30.
10
vankelijk had Górecki gepland zijn derde symfonie te omkaderen met de volgende psalmenverzen: Heer, zij vertrappen uw volk, zij tiranniseren uw eigen mensen, weduwe en vreemdeling brengen zij om, wezen moorden zij uit. Hij zag hier echter van af, omdat die regels zijn
symfonie tot een ware oorlogssymfonie hadden gebombardeerd en hij het schrijven van een
oorlogssymfonie als een pretentie beschouwde die hij zelf niet kon en wou waarmaken.4 In
plaats daarvan spitste de terughoudende Górecki zich toe op een moeder-kind relatie, en
actualiseerde hij, net als Kollwitz met haar Mutter mit totem Sohn, het universele piëtaverhaal.
Het is dan aan ons, het publiek, om die individuele tragiek, het verhaal van een moeder die
rouwt om haar gestorven zoon, dit enorme en ongeëvenaarde lijden, te extrapoleren, te
vermenigvuldigen met de officiële cijfers van de Tweede Wereldoorlog – 60 miljoen doden –
wil men een beeld krijgen van het conflict dat van 1939 tot 1945 het Europese continent
verscheurde. Maar ach, ook het resultaat van die rekensom, een rekensom waartoe geen mens
in staat is, schiet nog steeds schromelijk tekort. Niet alleen omdat buiten ouders nog mensen
kunnen lijden (Camus stelt in La Peste bijvoorbeeld op een indringende manier het leed van
gescheiden geliefden centraal) maar ook en vooral omdat in de Tweede Wereldoorlog de
moeders zelf het doelwit waren. Geen ander conflict telde zoveel burgerdoden: het strategisch
inzetten van luchtmijnen en brandbommen ontketende keer na keer ware vuurstormen die
talrijke steden, burgers incluis, in de as legden.5 Als men de bombardementen tijdens de
Tweede Wereldoorlog zou vergelijken met een klassiek 17 gangen diner, dan zouden Guernica
en Picasso's indrukwekkende neerslag daarvan, niet meer voorstellen dan een niet eens als
gang te bestempelen amuse-gueule, een minihapje om de smaakpapillen voor te bereiden, om
ze zachtjes aan wakker te maken. Het warme gebraad, de beide atoombommen, behoren tot de
meest afschuwelijke gebeurtenissen die de wereld ooit gekend heeft en dan waren er nog de
Holocaust, de slag om Stalingrad en zovele andere gruwelijkheden.
1.1.2. Het probleem: de rivaliteit tussen Frankrijk en Duitsland
Onnodig om te vermelden dat men zich in 1945 voornam een dergelijk conflict in de toekomst
te vermijden. De 'Nooit meer oorlog'-leuze die volgde op de Eerste Wereldoorlog – toen nog
4 Adrian Thomas, Oxford Studies of Composers. Górecki (Oxford: Clarendon Press, 1997), 83.
5 Robert Palmer, Joel Colton en Lloyd Kramer, A history of Europe in the modern world. Eleventh edition
(New York: McGraw-Hill Education, 2014), 843-44.
11
de Groote Oorlog geheten – klonk echter hol en liet zich niet recycleren. Wou men werkelijk
iets veranderen, zo beseften enkelen, dan moest men in de voetsporen van Faust treden en het
primaat van het woord inruilen voor het primaat van de daad, dan moest men verder gaan en
de daad niet alleen met het woord verheerlijken, maar ook effectief handelen. Het probleem
moest bij de wortel worden aangepakt: de erfvijandschap, het wederzijdse revanchisme tussen
de natiestaten Frankrijk en Duitsland – het oude Athene en Sparta in het kwadraat – moest
voor eens en voor altijd verdwijnen.
In 1870 had de conservatieve Realpolitiker Otto von Bismarck, in een poging de noordelijke
en de zuidelijke Duitse staten onder Pruisische heerschappij te verenigen, een Blitzkrieg uitgelokt met het Second Empire van Napoleon III: de Frans-Duitse oorlog.6 De wijze waarop
die gevoerd en afgehandeld was geweest, had bij de Fransen heel wat kwaad bloed gezet. De
Duitsers waren er onder andere niet voor teruggedeinsd om in de Spiegelzaal van het kasteel
van Versailles het Duitse Keizerrijk uit te roepen en er Wilhelm I tot keizer te kronen. De
triomfmars over de Champs Elysées die de Duitsers enkele maanden later hielden, ervoeren
de Fransen als zo mogelijk nog vernederender en in de daaropvolgende decennia nam hun
haat alleen maar toe. Na de Eerste Wereldoorlog strafte Georges Clemenceau, de op wraak
beluste toenmalige Franse premier, de Duitse hybris af door de ondertekening van het Verdrag
van Versailles plaats te laten vinden in dezelfde Spiegelzaal waar bijna een halve eeuw eerder
het Duitse Keizerrijk was uitgeroepen.7 Nog diezelfde dag op 28 juni 1919 schreef, onder de
dikke kop Rache! de Deutsche Zeitung: Heute wird im Spiegelsaal von Versailles der Schandfrieden unterzeichnet. Vergiß es ihnen nicht! Wo im glorreichen Jahr 1871 das deutsche
Kaisertum in alte Herrlichkeit entstand, wird heute die deutsche Ehre zu Grabe getragen.
Vergiß es ihnen nicht! In ratloser Arbeit wird sich das deutsche Volk wieder emporarbeiten,
um sich den Platz unter den Nationen zurückzuerobern, der ihm zukommt. Dann Rache für
die Schmach von 1919!8 In de volksmond had men het algauw over het Diktat van Versailles
en het zou niet lang duren vooraleer de nationaalsocialisten hier munt uit zouden slaan.9 In
1923 maakten de Fransen zich daarenboven buitengewoon impopulair bij de Duitsers doordat
zij samen met de Belgen het Ruhrgebied bezetten, het hart van de Duitse steenkool- staal- en
ijzerproductie. De aanleiding daarvoor was het uitblijven van de herstelbetalingen die Duitsland na de Eerste Wereldoorlog, zoals bepaald in het Verdrag van Versailles, jaar na jaar, aan
6
7
8
9
Palmer, A history of Europe in the modern world, 550-551.
Ibid., 724-729.
s.n. “Rache!” Deutsche Zeitung, 28 juni 1919, 1.
Palmer, A history of Europe in the modern world, 787.
12
onder andere Frankrijk moest ophoesten. Duitsland kampte echter zelf met gigantische
economische problemen, moest gedwongen overschakelen op het betalen in natura, hield
vervolgens goederen achter om wat ademruimte te creëren en trapte zo op de tenen van de
heetgebakerde Fransen die onverwijld het Ruhrgebied bij wijze van onderpand bezetten. De
Duitsers waren hierover hoogst verontwaardigd en voerden passief weerstand. In datzelfde
annus horribilis deed Hitler een eerste (mislukte) poging om de Weimarrepubliek omver te
werpen: de onrust groeide zienderogen en de prille Duitse democratie stond op barsten. Het
Dawesplan, waardoor het voor Duitsland onder andere mogelijk werd om geld te lenen in het
buitenland en daarmee de eigen economie terug enigszins aan te zwengelen, ontmijnde de
gespannen verhouding tussen Frankrijk en Duitsland, en zorgde er voor dat de Ruhrbezetting
niet escaleerde tot een gewelddadiger treffen.10 De angst dat er tussen de twee kemphanen een
nieuwe oorlog zou uitbreken, bleef echter bij de bevolking leven en ook Raymond Poincaré,
de Franse premier tijdens en na de Ruhrbezetting, was en bleef er rotsvast van overtuigd dat
het hek opnieuw van de dam zou zijn van zodra men de ketenen die men in Versailles rond het
Duitse monster had geklonken, zou verwijden.11 De Tweede Wereldoorlog liet inderdaad niet
lang op zich wachten, met alle gevolgen van dien. Winrich Behr, telg uit een Berlijnse officiersfamilie en Duits legerofficier tijdens de Tweede Wereldoorlog, kwam ooit tot de volgende, erg trieste uitspraak: ik heb wel eens bedacht dat mijn overgrootvader, mijn grootvader,
mijn vader en ik één ding gemeen hebben: we hebben alle vier in een oorlog tegen Frankrijk
gevochten, en we zijn alle vier gewond geraakt.12
1.1.3. Pogingen tot een oplossing en de dreiging van de Koude Oorlog
Aan de roemruchte daad die een einde maakte aan de verwoestende rivaliteit tussen Frankrijk
en Duitsland – de oprichting van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal – gingen eerst
nog vele vage woorden vooraf. Winston Churchill, de Britse oorlogspremier, ietwat pafferig,
met hoed, strikje en sigaar, had in 1946 in een toespraak aan de Universiteit van Zürich
opgeroepen om a kind of United States of Europe uit de grond te stampen, met de bedoeling
Europa binnen enkele jaren als een feniks uit de as te doen herrijzen. De eerste stap die
Churchill daartoe voorstelde, was de vorming van een Raad van Europa. In mei 1948 vond er
10 Ibid., 788.
11 Ibid., 816.
12 Geert Mak, In Europa. Reizen door de twintigste eeuw (Amsterdam: Uitgeverij Atlas, 2013), 455.
13
een Europees Congres plaats in Den Haag, onder het voorzitterschap van Churchill, en dat
leidde uiteindelijk, op 5 mei 1949, tot de oprichting van de door de Britse premier gewilde
Raad van Europa.13 Tot het op gang trekken van de Europese integratie, het eenwordingsproces van de Europese landen, bleek de Raad van Europa echter niet in staat: dit hoofdzakelijk
intergouvernementele orgaan beschikte niet over de nodige normerende bevoegdheden.
Vandaag probeert de Raad van Europa door conventies of afspraken en door de rechtspraak
van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, de democratie, de rechtsstaat en de
mensenrechten in Europa veilig te stellen.14
Ondertussen verslechterde de relatie tussen de Verenigde Staten en de Sovjet Unie, de twee
kruisvaarders die de Oude Wereld hadden bevrijd, in ijltempo. Twee ideologische blokken,
een kapitalistisch en een communistisch, een eerste en een tweede wereld, kwamen zo als
drieste stieren tegenover elkaar te staan. De arena waarin de eerste fase van de Koude Oorlog
werd uitgevochten, was het sinds de Tweede Wereldoorlog in vier bezettingszones opgedeelde
Duitsland. Nadat de Amerikanen, de Britten en de Fransen hadden beslist om hun bezettingszones samen te voegen tot één geheel, zo de grotendeels soevereine Bondsrepubliek Duitsland
op te richten en deze te voorzien van een kersverse munt, de Duitse Mark, schreeuwde Stalin
moord en brand. Dat West-Berlijn de door hem als tegenoffensief geïntroduceerde Ostmark,
een nieuwe munt voor Oost-Duitsland, niet als geldig betaalmiddel aanvaardde, was voor
Stalin de spreekwoordelijke rode lap: prompt sneed hij alle toegangswegen tot West-Berlijn,
een enclave in zijn bezettingszone, af. De geallieerden wisten deze blokkade echter handig te
omzeilen met een luchtbrug en na negen maanden gaf Stalin het op.15 Wat niet betekende dat
het gevaar geweken was: de expansionistische Sovjetpolitiek had intussen in Centraal- en
Oost-Europa het Oostblok laten ontstaan en dat maakte voorvechters van de democratie flink
nerveus. De Verenigde Staten beslisten dan ook om van West-Duitsland een sterke bufferstaat
te maken tegen het rode gevaar. Politiek en economisch begon de Bondsrepubliek langzaam
maar zeker terug overeind te krabbelen, maar dat was niet genoeg. De Verenigde Staten
drongen aan op een herbewapening en wilden Duitse mankracht gebruiken om hun eigen
troepen, die ze als bezettingsmacht in West-Duitsland hadden achter gelaten, te versterken.
Frankrijk was hier echter radicaal tegen en wou geen duimbreed wijken.16 De Amerikaans13 Wim van Meurs et al., Europa in alle staten. Zestig jaar geschiedenis van de Europese integratie (Nijmegen:
Uitgervij Vantilt, 2013), 42-43.
14 Catharina Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie. Wegwijs in de Verdragen (Leuven:
Acco, 2012), 20-21.
15 Palmer, A history of Europe in the modern world, 887-894.
16 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 21.
14
Franse relatie verslechterde zienderogen, terwijl ondertussen de Sovjet-dreiging exponentieel
toenam doordat Russische wetenschappers de atoomtechnologie beetje bij beetje onder de
knie begonnen te krijgen. Konrad Adenauer, de eerste Duitse bondskanselier, wees er bezorgd
op dat ten oosten van het IJzeren Gordijn ruim 30 Sovjet-divisies, qua mankracht en qua
uitrusting superieur aan de legers van het westen, in hoge staat van paraatheid verkeerden.17
Handelen was nu echt noodzakelijk.
1.1.4. De oplossing: het Schumanplan en de oprichting van de EGKS
Tegen deze achtergrond moet men het Schumanplan situeren dat werd opgesteld door twee
uiterst visionaire Franse politici: Robert Schuman en Jean Monnet. Deze laatste was nog
secretaris-generaal geweest van de Volkerenbond, de supranationale organisatie die na de
Eerste Wereldoorlog een einde moest maken aan alle oorlogen. Monnet had ook de weinig
succesvolle pogingen tot Europese integratie in Den Haag en de creatie van de ineffectieve
Raad van Europa nauwkeurig gadegeslagen. Zijn conclusie was dat een verenigd Europa niet
ineens, noch door een allesomvattende schepping kon worden tot stand gebracht.18 De te
ondernemen actie, de zo broodnodige daad, bestond integendeel uit het zaaien van een minuscuul mosterdzaadje, een onooglijk klein bolletje, dat echter wel de capaciteit bezat om uit te
groeien tot een forse boom in wiens takken de vogels van de hemel konden nestelen. Dat mosterdzaadje was het diepgaand verstrengelen van de Franse en Duitse kolen- en staalindustrie,
een ronduit geniaal plan dat een nieuwe Frans-Duitse oorlog niet alleen ondenkbaar, maar ook
meteen materieel onmogelijk zou maken. Een onafhankelijke, uitvoerende macht, de Hoge
Autoriteit, zou de Frans-Duitse productie van kolen en staal superviseren en ervoor zorgen dat
deze productie niet zoals van oudsher in dienst van mensenlevens verslindende oorlogen zou
worden gesteld, maar louter en alleen zou bijdragen aan het verhogen van de levensstandaard
en het streven naar vrede. Uit deze revolutionaire instantie zou op termijn een Europese volkerengemeenschap moeten kiemen, onmisbaar voor het behoud van de vrede.19
De Schumanverklaring, afgelegd op 9 mei 1950 in het Salon de l'Horloge van de Quai d'Orsay
te Parijs, vond niet alleen bij West-Duitsland en Frankrijk gehoor (wiens regeringen vooraf
17 Helga Haftendorn, “Duitslands toetreding tot de NAVO: 50 jaar verder,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014,
http://www.nato.int/docu/review/2005/issue2/dutch/history.html.
18 van Meurs et al., Europa in alle staten, 44-45.
19 Robert Schuman, “The Schuman Declaration – 9 may 1950,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014,
http://europa.eu/about-eu/basic-information/symbols/europe-day/schuman-declaration/index_en.htm.
15
hun fiat hadden gegeven), maar kon later ook België, Nederland, Luxemburg en Italië
bekoren. In april 1951 sloten deze zes landen het Verdrag tot de oprichting van de Europese
Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), waarbij ze afspraken het beheer van hun toen nog
nationale kolen- en staalindustrie toe te vertrouwen aan een supranationale instelling: de Hoge
Autoriteit. Het Verdrag voorzag ook in de oprichting van een Hof van Justitie, die de eerbiediging van het recht en een goede naleving van het Verdrag moest verzekeren. Een
Gemeenschappelijke Vergadering, bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende
nationale parlementen, had de taak toezicht te houden op de Hoge Autoriteit. Tot slot werd
een Bijzondere Raad van Ministers, samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten,
belast met de coördinatie tussen de Hoge Autoriteit en de algemene economische politiek van
de lidstaten.20
1.1.5. Economisch handelen als antwoord op een culturele crisis
Waarom het Verenigd Europa schoeien op een mechanistisch-kapitalistische leest? Zou een
cultureel mosterdzaadje niet vele malen krachtiger geweest zijn? Als ik het opnieuw zou
moeten doen, dan zou ik met cultuur beginnen, zo zou Jean Monnet ooit beweerd hebben,
maar deze uitspraak moet als apocrief beschouwd worden.21 Kunst en cultuur bevonden zich
na de Tweede Wereldoorlog immers in een gigantische crisissituatie. De cultuurpolitiek die de
nazi's hadden gevoerd, de ideologen die het Derde Rijk hadden geschraagd, stonden nog vers
voor de geest en het laatste waar men behoefte aan had, was een nieuwe Goebbels (Hitlers
minister van propaganda, wiens doel het was den totalen Krieg te verkopen). Monumentale
architectuur slaagde er, na de bouwwerken van Albert Speer, niet meer in mensen te boeien,
laat staan te imponeren. De films van Leni Riefenstahl hadden een uiterst wrange smaak nagelaten, om nog maar te zwijgen van Harlans Jud Süß, een film die bol staat van beledigende
stereotypes, en Hipplers Der Ewige Jude, een nog veel verontrustender cultuurproduct waarin
joden met ratten worden vergeleken.
Op het Congres van Den Haag waren, ondanks de naoorlogse reserves bij cultuur, een menigte filosofen en kunstenaars uitgenodigd. Dat had mooie woorden opgeleverd, jazeker, maar
iets concreet was er niet tot stand gekomen, tenzij de Raad van Europa, een orgaan met
20 van Meurs et al., Europa in alle staten, 46-48.
21 P. de Boer, “Europese cultuur in historisch perspectief,” in: Het cultureel tekort van de Europese unie:
opstellen over cultuurpolitiek en culturele rechten, red. Paul Beugels en Jan de Groot (Amersfoort: Comité
Buitenlands Cultureel Beleid, 2003), 15.
16
geringe slagkracht. Het belang van de EGKS, die een nieuwe oorlog tussen Frankrijk en
Duitsland materieel onmogelijk maakte, kan men daarentegen nauwelijks overschatten. Haar
oprichting was de daad die Europa nodig had. Haar oprichting was, om Kierkegaard, Sartre,
het existentialisme en Heidegger er toch nog maar even bij te sleuren, de absurde sprong via
dewelke politici zich ondanks alles toch nog enigszins nuttig konden maken. Geworpen in een
reusachtige en vijandige wereld, zonder inspirerende zending en zonder objectieve opgave,
door de bevrijding veroordeeld tot de vrijheid, ingeklemd tussen twee supermachten die van
1945 tot 1989 de Europese grote politiek op gedwongen vakantie stuurden, kon men zichzelf
enkel nog redden door het werken aan een concreet project.22
Ook de voortdurende nucleaire dreiging, het besef, de angst dat Europa elk ogenblik volledig
kon worden vernietigd, inspireerde tot een realpolitische aanpak. Ergens in het achterhoofd
sluimerde daarenboven het besef dat de verantwoordelijke voor de Duitse éénmaking in de
negentiende eeuw – een belangrijk voorbeeld voor de Europese integratie – Otto von Bismarck was, en niet het Frankfurter Parlement, de algemeen Duitse vergadering die in het
revolutiejaar 1848 samenkwam in Frankfurt in een poging een geünificeerde Duitse staat op te
richten. Driekwart van de leden van het parlement waren academici en hoewel er mooie
woorden vielen, bezat dit – nogal spottend genoemde – professorenparlement geen enkele
macht. Wanneer zij met een zelfgeschreven constitutie naar buiten kwamen en de kroon van
hun gedroomde Duitse eenheidsstaat aan de Pruisische koning aanboden, maakte deze hen
vriendelijk duidelijk dat ze beter alles konden vergeten en ze hun schreden huiswaarts moesten richten, wilden ze verdere problemen vermijden.23 Concrete daden van een nuchtere
realpoliticus waren daarentegen wel in staat geweest om het verenigde Duitsland tot stand te
brengen.
22 Peter Sloterdijk, Europa, mocht het ooit wakker worden. De grote filosoof over Europa's laatste kans. Ideeën
voor het programma van een wereldmacht aan het einde van het tijdperk van haar politieke absentie, vert.
Hans Driessen (Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1995), 23-24.
23 Palmer, A history of Europe in the modern world, 518-520, 545.
17
1.2. Het uitgroeien van de EGKS tot de huidige Europese Unie
Dit hoofdstuk beschrijft hoe de zes landen die de EGKS oprichten, ook op andere vlakken
economisch gingen samenwerken, hoe er naast een economisch integratiespoor stilaan ook
een politiek integratiespoor ontstond en hoe, een aantal jaren na de val van de Berlijnse muur,
de Europese Unie het licht zag. Deze ontwikkelde zich alsmaar verder en werd uiteindelijk het
complexe, uit 28 Europese landen bestaande statenverband dat we vandaag kennen.
1.2.1. Jaren '50 en '60: uitbreiding van de economische samenwerking
De val van Icarus, een schilderij van Pieter Bruegel de Oude, weet op treffende wijze de
essentie te vatten van wat er met de Europese integratie gebeurde na de oprichting van de
Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Politici wilden verder gaan, hoger vliegen, ook
al wisten ze dat de was waarmee de veren van hun vleugels was vastgemaakt, daardoor kon
smelten. De Koreaanse Oorlog, de nieuwe arena waar de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie
elkaar bekampten, zorgde voor menig spannend moment en deed de Sovjet-dreiging nog maar
eens toenemen. Dat was de stimulans om serieus te beginnen nadenken over de oprichting van
zowel een Europese Defensiegemeenschap als van een Europese Politieke Gemeenschap. Er
kwam een ontwerpverdrag, maar verder geraakte men niet. De belangrijkste reden hiervoor
was dat Frankrijk, de tot veel schade en schande immer trotse natiestaat, zich niet bereid
toonde om soevereiniteit over te dragen op het vlak van militair en buitenlands beleid.24 Icarus
viel, vleugelloze armen sloeg hij in het rond, maar bij gebrek aan wieken ving hij nergens
wind en uiteindelijk werd zijn mond omsloten door het hemelsblauwe, vlug vergetende zeevlak.25 Aan deze gebeurtenis verspilde Brueghel in zijn De val van Icarus echter weinig verf.
Hij was meer geïnteresseerd in wat er ondertussen gebeurde: in de man die zat te vissen met
een rieten hengel, in de herder die stond te leunen op zijn staf en vooral, in de boer die, niet
zoals bij Ovidius verbijsterd omhoog blikte, maar met gebogen hoofd, in gedachten verzonken, zich van geen kwaad bewust, rustig voort ploegde.26 De Daedaloi, de architecten van de
Europese integratie, leerden veel uit de val van Icarus, uit de verdronken Europese Defensiegemeenschap en uit de eveneens naar de zeebodem gezakte Europese Politieke Gemeenschap.
24 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 26-28.
25 Ovidius, Metamorphosen, vert. Marietje d'Hane-Scheltema (Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep,
2011), 182.
26 Ovidius, Metamorphosen, 181.
18
Zij besloten om voortaan een veilige afstand te bewaren tot de zon en de verdere Europese
integratie voorlopig te beperken tot het economische terrein.
Doordat de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal langzamerhand zijn vruchten begon af
te werpen, kon men beginnen denken aan een uitbreiding van de Europese samenwerking naar
andere economische sectoren. Dezelfde landen die in 1951 de EGKS hadden opgericht, ondertekenden in 1957 het Verdrag van Rome, dat de vestiging van de Europese Economische
Gemeenschap (EEG) als resultaat had. Deze instelling voorzag in een geleidelijke opheffing
van de beperkingen van het internationale handelsverkeer en moest Duitsland, Frankrijk,
Italië, België, Nederland en Luxemburg via een stappenplan in een douane-unie veranderen,
een tolvrij gebied met gemeenschappelijke buitengrenzen. De EEG zorgde er daarnaast voor
dat deze zes landen hun gemeenschappelijk beleid op het vlak van de kolen- en staalindustrie
konden uitbreiden naar andere economische sectoren.27 En dan had men vooral de landbouw
op het oog, een sector die van oudsher een erg krachtige staatsinmenging noodt, wil men de
sterk fluctuerende voedselprijzen vermijden die automatisch resulteren uit het onevenwicht
tussen de vrij statische vraag in die sector (het gegeven dat mensen steeds dezelfde hoeveelheid voedsel nodig hebben) en het op en neer golvend, van weersomstandigheden afhankelijke aanbod. In 1962 zou een gemeenschappelijk landbouwbeleid het licht zien: een eenparig
stelsel van landbouwsubsidies was daarvan het belangrijkste resultaat.28
Dat men zich bij het Verdrag van Rome tot het economische terrein beperkte, betekende niet
dat men al het vroegere idealisme naar de prullenmand had verwezen. Men was nog steeds
vastberaden de grondslagen te leggen voor een steeds hechter verbond tussen de Europese
volkeren; ook al moest men daarvoor voorlopig een economische weg bewandelen. Maar had
ook de grote Vergilius zich niet eerst beziggehouden met het schrijven van de Georgica, een
leerdicht over de landbouw, het boomkweken, de vee- en bijenteelt, vooraleer hij zich waagde
aan de Aeneïs, het epos van de Romeinse staat? Alhoewel op dat moment de zekerheid van de
voort ploegende boer viel te verkiezen boven een tweede Icarusvlucht, bleef men de economische samenwerking dus nog steeds beschouwen als een opstap naar verdere Europese integratie.29
Gelijktijdig met de EEG richtte men Euratom op, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, die een gemeenschappelijke ontwikkeling van kernenergie voor vreedzame doel27 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 26-27.
28 van Meurs et al., Europa in alle staten, 91.
29 “Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, EEG-Verdrag,” laatst geraadpleegd op
29 juli 2014, http://europa.eu/legislation_summaries/institutional_affairs/treaties/treaties_eec_nl.htm.
19
einden moest mogelijk maken.30 Kernenergie was de energiebron van de toekomst, zo redeneerde men in het pre-Tsjernobyl-, het pre-Fukushima-tijdperk, terwijl die toekomst ironisch
genoeg elk ogenblik dreigde vernietigd te worden door het gevaarlijke nucleaire machtspelletje dat de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie nog altijd speelden boven de hoofden van
de Europese leiders.
In 1967 werden, om de complexiteit wat te reduceren, de EGKS, de EEG en Euratom door
een Fusieverdrag samengevoegd tot de Economische Gemeenschappen (EG). Er kwam één
raad, één commissie, één ambtenarenstatuut en één begroting.31 Voor de rest gebeurde er in de
jaren zestig echter weinig wat de Europese integratie bevorderde. Dat lag voornamelijk aan
Charles de Gaulle, een theatraal, uiterst strijdvaardig relict uit zowel de Eerste als de Tweede
Wereldoorlog, de toenmalige president van de door hem ontworpen Vijfde Franse Republiek.
Hij kantte zich tegen het idealistische plan om na de Georgica een Aeneïs te schrijven, wilde
liever wat blijven aanmodderen en blokkeerde alles wat ook maar een beetje rook naar meer
politieke samenwerking. Dit vanuit de overtuiging dat Europa geen Europa van de regio's
moest worden, maar vooral een verzameling moest zijn van zelfbewuste vaderlanden, van
negentiende eeuwse natiestaten, onder de leiding van de Frans-Duitse as. Het eerder op de
Verenigde Staten georiënteerde Verenigd Koninkrijk kon alleen maar nefast zijn voor de
Frans-Duitse suprematie en bijgevolg hield de Gaulle het lidmaatschap van het Verenigd
Koninkrijk – volgens hem het Trojaanse paard van de Amerikanen – maar liefst tien jaar lang
tegen.32
De Europese gedachte werd ondertussen wel enigszins versterkt door de activiteiten van de
European Broadcasting Union (EBU), een in 1950 door verscheidene publieke omroepen
opgerichte organisatie. Dit internationale televisie- en radio-netwerk is het brein achter het
nog steeds lopende Eurovisiesongfestival en het inmiddels ter ziele gegane Spel Zonder
Grenzen.33 De banden tussen de EBU en het Europese integratieproject zijn echter niet erg
nauw: aangezien alle landen ten noorden van de dertigste breedtegraad en ten westen van de
veertigste lengtegraad mogen toetreden, telt de EBU veel meer leden dan de Europese Unie.
Alhoewel de EBU zich aanvankelijk inschreef binnen de tendens van volksverheffing en
30 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 28.
31 Ibid., 28.
32 Christos Lymbouris, “Charles de Gaulle: the impact of one historical figure and his opposition towards
supranationalism on the process of European Integration,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014,
http://testpolitics.pbworks.com/w/page/20734319/The%20Role%20of%20De%20Gaulle%20in%20the
%20Integration%20Process.
33 “About the EBU.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www3.ebu.ch/cms/en/about.
20
educatie die in de jaren zestig zijn opgang maakte bij nationale televisiezenders, is en blijft
deze organisatie vooral een commercieel project, wat de laatste jaren duidelijk tot uiting komt
in het met veel glitter en glamour omgeven eurovisiesongfestival.
1.2.2. Jaren '70 en '80: naast het economisch een beginnend politiek integratiespoor
In de jaren zeventig en tachtig kregen de zes lidstaten die aan de basis lagen van de Europese
Gemeenschappen het gezelschap van enkele andere West-Europese landen. Nadat de mei
achtenzestigers de Gaulle op zijn relictenstatus hadden gewezen en de oude generaal, na een
laatste zwanenzang, van het toneel was verdwenen, konden in 1973 het Verenigd Koninkrijk,
Ierland en Denemarken toetreden. Griekenland werd in 1981 lid en vijf jaar later hees men
ook Spanje en Portugal aan boord.34 Deze staten waren de voorbije tien jaar, na het overlijden
van generaal Franco (Spanje) en na de val van het Salazarregime (Portugal) geëvolueerd van
rechtse dictaturen naar relatief democratische naties.
In het hart van de, tot de antieke literatuur behorende, tweede-eeuwse schelmenroman De
Gouden Ezel staat verbazingwekkend genoeg beschreven wat er met het Europese integratieproject gebeurde in de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw. Apuleius, de auteur
van deze satirische roman, laat een oude vrouw het verhaal vertellen van Psyche en Amor.35
Psyche was een sterfelijke koningsdochter, wiens schoonheid zo buitensporig was dat de
mensentaal tekortschoot om haar naar behoren te prijzen. Met een beetje moeite zou men in
haar de idee kunnen onderscheiden van een politiek geïntegreerd Europa, een idee dat men
bewonderde als een kunstig gepolijst standbeeld, maar dat men niet wou trouwen, omdat het
daarvoor te mooi was. Toch waagde men zich, nadat de Gaulle de politieke scène had verlaten, aan een onschuldige flirt. Vanaf 1970 troffen de ministers van buitenlandse zaken elkaar
vier keer per jaar in een Politiek Comité. Zo werd de basis gelegd voor de EPS, de Europese
Politieke Samenwerking. De EPS was echter een interne aangelegenheid van de nationale
regeringen en ministeries, een puur intergouvernementeel orgaan, als het die naam überhaupt
al verdiende. De stemming in dat Politiek Comité gebeurde daarenboven enkel bij consensus,
en aangezien de neuzen van de ministers van buitenlandse zaken zelden allemaal in dezelfde
richting stonden, getuigde de EPS aanvankelijk van weinig daadkracht.36 Erg spannend waren
34 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 53.
35 Apuleius, De gouden ezel, vert. Vincent Hunink (Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2011), 113167.
36 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 29-30.
21
de jaren zeventig en tachtig op Europees politiek vlak dus niet, maar vanaf 1986 kwam er
terug wat leven in de brouwerij. Venus, een soort van gereïncarneerde Charles de Gaulle, misschien wel de neoliberale Margaret Thatcher, die erg wantrouwig stond ten aanzien van elke
vorm van supranationalisme en goed bevriend was met de Amerikaanse president Ronald
Reagan, Venus dus, was jaloers geworden op de schoonheid van Psyche, op Europa, dat het
Brits Gemenebest, haar schoonheid, veruit overtrof. Zij gebood haar zoon, de liefdesgod Amor, ervoor te zorgen dat Psyche verliefd zou worden op een man van het allerlaagste allooi,
een man die in aanzien, in welvaart en ook nog eens in welzijn door het lot was verdoemd,
zo'n absolute nul dat zijn ellende op de hele wereld zijn gelijke niet kende. Zo zou Psyche ten
gronde worden gericht. Eén en ander liep echter, door wat men jeugdige onvoorzichtigheid
zou kunnen noemen, grondig mis. Bij het opspannen van zijn liefdesboog verwondde Amor,
de Europese Gemeenschappen, of met andere woorden het economische integratiespoor, zich
namelijk aan de pijl die Psyche, het politieke integratiespoor, de Europese Politieke Samenwerking, aan een armoedzaaier moest verbinden, teneinde haar in het verderf te storten. Amor
werd bijgevolg zelf verliefd op Psyche en in de Europese akte die in 1986 werd ondertekend,
troffen het economische en het politieke integratiespoor, de Europese Gemeenschappen en de
Europese Politieke Samenwerking, Amor en Psyche elkaar in één tekst, in één en dezelfde
kamer. Hun tedere omhelzing, de kus waarmee Amor Psyche elke nacht wakker maakte, wist
Antonio Canova, een Italiaans classicistisch beeldhouwer, op onovertroffen wijze in marmer
vast te leggen. Getrouwd waren Amor en Psyche echter nog lang niet. Toch is die Europese
akte van cruciaal belang. Het eerste deel handelt over de Europese Gemeenschappen: het stelt
de voltooiing van de interne markt in het vooruitzicht, wijzigt de bevoegdheden van de Raad
en het Parlement (dat in 1979 voor het eerst rechtstreeks verkozen was, maar eigenlijk weinig
meer voorstelde dan een adviesorgaan) en breidt de bevoegdheidsdomeinen van deze instellingen uit, waardoor onder andere milieu voor het eerst aandacht kreeg. Het tweede deel van
de Europese akte schenkt aan de Europese Politieke Samenwerking twee zaken: ten eerste een
juridische basis en ten tweede een embryonale institutionele structuur, namelijk een eigen administratief secretariaat.37
Parallel aan deze romance van Amor en Psyche werden in de jaren tachtig ook nog de grondslagen gelegd voor twee projecten die het aanzien van Europa andermaal ingrijpend zouden
wijzigen. De economische en monetaire unie zal in het volgende subhoofdstuk worden be37 “De Europese Akte,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014,
http://europa.eu/legislation_summaries/institutional_affairs/treaties/treaties_singleact_nl.htm
22
sproken, maar het verhaal van het vrij verkeer van personen kan hier reeds worden verteld. In
1985 sloten de regeringsleiders van België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk en West-Duitsland op een rivierboot in de Luxemburgse gemeente Schengen de Schengenovereenkomst.
Deze werd in 1990 aangevuld met het Schengenakkoord, dat vanaf 1995 in werking trad.
Lidstaten die behoren tot de Schengenruimte moeten, eens toegetreden, hun binnengrenzen
afschaffen en deze vervangen door een gemeenschappelijke buitengrens. Ze kennen gemeenschappelijke regels en procedures voor visa voor kort verblijf, asielaanvragen en grenstoezicht. Om de veiligheid in de Schengenruimte te waarborgen, versterkten de lidstaten tegelijkertijd de samenwerking en coördinatie tussen hun politiediensten en justitiële autoriteiten.38
Het Schengenacquis stond aanvankelijk los van de Europese Gemeenschappen en de Europese Politieke Samenwerking. Pas met het Verdrag van Amsterdam (1997) werd het Schengenacquis opgenomen in het rechtskader van de Europese Unie.
1.2.3. De Val van de Berlijnse Muur en de implosie van het Oostblok
Om de Val van de Berlijnse Muur te vieren, dirigeerde de inmiddels diep gegroefde, op het
hoogtepunt van zijn roem verkerende componist Leonard Bernstein op kerstdag van het jaar
1989, in Schinkels Königliches Schauspielhaus te Berlijn (het huidige Konzerthaus am
Gendarmenmarkt, de markt die gedomineerd wordt door een witmarmeren standbeeld van
Schiller), de negende symfonie van Beethoven, één van de beroemdste symfonieën ooit, met
een slotkoor op een tekst van Schiller. Bernstein gebruikte een internationaal samengesteld
koor en orkest, verving in het slotkoor het woord Freude door Freiheit en zorgde voor een
briljante, ongeëvenaarde uitvoering die wereldwijd op televisie werd uitgezonden.39 Bij de
aanblik van het in wijnrood-witte kleren gestoken kinderkoor (van de Dresdner Philharmonie)
werden vele ogen vochtig: deze prille zangers stonden symbool voor de toekomst van het
verenigde Duitsland en het was hartverwarmend om hen uit volle borst het Alle Menschen
werden Brüder te zien zingen. De Muur stond er niet meer, de grens tussen Oost- en WestDuitsland was eindelijk opengebroken en de Wende was in gang gezet: Oost-Duitsland, tot
voor kort een communistische dictatuur en deel van het Oostblok, maakte zich op om zich aan
38 “Schengenruimte en Schengensamenwerking,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014,
http://europa.eu/legislation_summaries/justice_freedom_security/free_movement_of_persons_asylum_immig
ration/l33020_nl.htm.
39 Esteban Buch, Beethoven's Ninth: A Political History (London: The University of Chicago Press, 2003), 260262.
23
te sluiten bij de West-Duitse Bondsrepubliek, een parlementaire democratie. Dat de negende
symfonie van Beethoven gebruikt werd om deze gebeurtenissen te vieren, lag in het verlengde
van wat er tussen 1952 en 1966 was gebeurd op de Olympische Spelen. In die periode had een
Duits eenheidsteam, de Gesamtdeutsche Mannschaft, zowel Oost- als West-Duitsland afgevaardigd en daarbij hanteerde het de negende symfonie van Beethoven als volkslied.40 Maar
diezelfde muziek droeg nog een tweede betekenislaag, want in 1972 had de Raad van Europa
het thema van Beethovens slotkoor, zonder tekst, in de universele taal van de muziek, tot
Europese hymne verheven. Dat was in dat jaar geen evidentie, aangezien kort voordien A
Clockwork Orange was uitgekomen, de veelbesproken film van Stanley Kubrick over jeugddelinquentie en experimentele psychiatrie, vol gewelddadige scènes en verkrachtingen.
Kubrick had de negende symfonie, de muziek van The Great Ludwig Van, als leidmotief gebruikt bij de dubieuze bezigheden van het hoofdpersonage Alex en daardoor riep Beethovens
muziek sindsdien ook minder fraaie associaties op.41 Maar de Raad van Europa liet dit niet
aan zijn hart komen. Vanaf 1985 werd Beethovens muziek ook het officiële volkslied van de
Europese Gemeenschappen, die tegelijkertijd de Europese vlag aannamen, twaalf gouden
sterren in een cirkel tegen een blauwe achtergrond.42 Zo vierde Bernsteins vertolking van de
negende symfonie op kerstdag 1989 niet alleen het verenigde Duitsland, maar ook het nieuwe,
volop in ontwikkeling zijnde Europa.
De Val van de Berlijnse Muur zorgde voor een doorbraak in de plannen die op tafel lagen
voor het oprichten van een economische en een monetaire unie, respectievelijk de uitbouw
van één geharmoniseerde economische politiek en de introductie van één gemeenschappelijke
munt. Om die plannen te begrijpen moet men echter een tocht maken door de financieeleconomische onderwereld, een gevaarlijke reis langs vreemde plaatsen waar wanstaltige, elk
begrip overstijgende gedrochten eenieder schrik aanjagen. Het Systeem van Bretton Woods,
dat na de Tweede Wereldoorlog zorgde voor een stelsel van vaste wisselkoersen tussen de
verschillende nationale munteenheden, is zo'n eerste monster. Dat systeem ging onder het
presidentschap van Nixon in 1971 ter ziele, waardoor men overschakelde op een stelsel van
zwevende wisselkoersen, die ten opzichte van elkaar dagelijks van waarde konden veranderen. Omdat dat niet erg handig was, spraken de lidstaten van de Europese Gemeenschappen af
om het Europees wisselkoersmechanisme op te richten. Hierdoor konden de nationale valuta
40 Ibid., 221-222.
41 Pieter Steinz, “Beethovens Negende,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014,
http://pietersteinz.com/2013/01/23/roll-over-beethoven/
42 Buch, Beethoven's Ninth: A Political History, 251-254.
24
van de lidstaten ten opzichte van elkaar maar beperkt schommelen (de toegelaten bandbreedte
was ± 2,25%). Tegenover andere valuta's, in het bijzonder de dollar, mochten ze echter gezamenlijk vrij bewegen en daarbij trok, aangezien ze allemaal aan elkaar vastgemaakt waren, de
één de ander steeds mee, waardoor er een zogeheten monetaire slang ontstond. Tegen het einde van de jaren zeventig moesten verscheidene lidstaten dit Europese wisselkoersmechanisme
echter wegens economische problemen loslaten.43
In 1988 werd er een vervolg gebreid aan dit verhaal door de toenmalige voorzitter van de
Europese Commissie, Jacques Delors. Op zijn aansporen werd er een werkgroep ingesteld die
de plannen voor een monetaire unie moesten uitwerken. In 1989, een jaar later, publiceerde
deze werkgroep het Plan-Delors dat de realisatie van een economische en monetaire unie in
drie fasen voorstelde. Frankrijk was een hevig voorstander van dit plan, omdat het zo zijn
verloren gegane economische invloed dacht terug te winnen. Frankrijk richtte toen immers,
net als de andere lidstaten, haar eigen monetaire beleid al jaren op de stabiliteitspolitiek van
de Deutsche Bundesbank, omdat West-Duitsland binnen Europa de sterkste en de grootste
economie was. Door het creëren van een economische en monetaire unie zouden de lidstaten
niet langer afhankelijk zijn van West-Duitsland, maar zouden ze, in een gemeenschappelijke
institutie, allemaal evenveel in de pap te brokken hebben.44 Het Verenigd Koninkrijk en de
Bondsrepubliek zelf liepen echter niet warm voor het Plan-Delors; het eerste was al langer
eurosceptisch en de laatste wou, logischerwijs, haar invloed en haar Deutsche Mark, de munt
die verantwoordelijk was voor het naoorlogse Wirtschaftswunder, niet verliezen. Het zag er
dus niet meteen naar uit dat de plannen voor de economische en monetaire unie die op tafel
lagen, ook daadwerkelijk uitgevoerd zouden worden.
De onverwachte gebeurtenissen in november 1989 herschudden het kaartspel echter grondig.
Het plotse opengaan van de grenzen tussen Oost- en West-Duitsland sloeg de wereld met
verstomming. Op de vraag hoe het nu verder moest, was niet direct een antwoord. Een vereniging van de twee Duitslanden, de zogenaamde Wiedervereinigung, was geen evidente optie
en reet vooral oude wonden open. Als Oost- en West-Duitsland zich samen wilden voegen,
dan moest dat in elk geval in overleg met de andere Europese landen gebeuren. De Franse
president François Mitterand en de Duitse bondskanselier Helmut Kohl benutten dit historische moment voor het maken van een minstens even historische afspraak.45 Kohl zou met
43 Palmer, A history of Europe in the modern world, 912-918.
44 Gabriele Clemens et al., Geschichte der Europäischen Integration (Paderborn: Ferdinand Schöningh Verlag,
2008), 225-226.
45 Daniel Cohn-Bendit en Guy Verhofstadt, Voor Europa! (Antwerpen: De Bezige Bij, 2012), 79.
25
zijn stevige markt de economische en monetaire unie steunen, Mitterand wou zich achter de
Duitse eenwording scharen, zij het dat de Oder-Neissegrens, de grens tussen Duitsland en
Polen, niet ter discussie stond.46 Deze afspraak deden de plannen voor de economische en
monetaire unie in een stroomversnelling belanden. De nodige verdragswijzigingen gebeurden
in 1992 in het Verdrag van Maastricht, dat meteen ook een tijdsplan bevatte voor het ten uitvoer brengen van de drie fases van het Plan-Delors. In de daaropvolgende jaren convergeerden de lidstaten hun nationale economische en monetaire beleid, werd het Europees Monetair
Instituut (EMI) opgericht, kwam er een nieuw voorbereidend wisselkoersmechanisme, ontwierp men de nieuwe gemeenschappelijke munteenheid en voerde men tot slot, in 2002, de
euro in.
Maar hoe was het ondertussen gesteld met Psyche, met het politieke integratiespoor, dat sinds
de Europese Akte van 1986 stiekem en verborgen voor de buitenwereld, 's nachts met Amor
het bed deelde? Psyche wou meer dan enkel nachtelijke ontmoetingen: ze nam geen vrede met
de ministers van buitenlandse zaken die elkaar om de zoveel tijd ontmoetten en vroeg of ze
contact mocht leggen met de buitenwereld, of ze haar zussen mocht uitnodigen.47 Op een
gelijkaardige wijze voelde Europa zich na 1989 en de daaropvolgende ineenstorting van het
Oostblok, verplicht om zich – in de woorden van Peter Sloterdijk – de tekst van zijn rol in het
wereldtheater opnieuw eigen te maken.48 De Joegoslavische oorlogen, het verbrokkelen van
de socialistische federatie Joegoslavië in Slovenië, Kroatië, Bosnië, Herzegovina, Montenegro, Servië en Macedonië, dienden zich aan als de perfecte auditie. De Europese Gemeenschappen begonnen, zo schrijft Geert Mak, vol optimisme en zelfvertrouwen, te bemiddelen.
De gemeenschappelijke markt stond immers op de rails, het Verdrag van Maastricht was in
aantocht, er waren vergaande plannen voor een gemeenschappelijke munt en een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid. Dit zou het eerste staaltje worden van de nieuwe gemeenschappelijke buitenlandse politiek. Drie vertegenwoordigers reisden af naar Zagreb en Belgrado
om alle partijen, zoals de onderhandelaars zich toen nog regelmatig lieten ontvallen, met de
hoofden tegen elkaar te knallen. Veel aandacht voor de structurele en historische achtergronden van het conflict was er nog niet. De Europese bemiddelaars gedroegen zich jarenlang
alsof het conflict enkel werd veroorzaakt door het vaag omschreven 'temperament' van de
balkan, 'een onbedwingbare Zuid-Slavische neiging – hetzij cultureel, hetzij genetisch – tot
46 Mak, In Europa, 706.
47 Apuleius, De gouden ezel, 127-140.
48 Sloterdijk, Europa, mocht het ooit wakker worden, 35.
26
broedermoord'. De strijdende groepen moesten alleen maar overtuigd worden van de dwaasheid om oorlog te voeren, meer was niet nodig om vrede te stichten.49 De naïviteit waarmee de
onderhandelaars te werk gingen had veel weg van de naïviteit waarmee Psyche de raad van
haar beide zussen opvolgde. Deze jaloerse vrouwen spoorden haar aan om Amor, de man die
Psyche elke nacht in bed ontmoette, maar die ze nog nooit gezien, enkel gevoeld had, te vermoorden. Want zeg nu zelf, iemand die zich overdag niet durft te tonen, dat kon toch enkel en
alleen maar een monster zijn? Psyche liet zich overhalen en trok in het midden van de nacht
een mes en een lamp tevoorschijn. Het schijnsel daarvan onthulde echter geen monster, maar
de schoonheid van een slapende godenzoon. Een gemorste, gloeiend hete druppel lampenolie
maakte Amor echter wakker en deed hem wegvliegen. Psyche bleef alleen en verweesd
achter: aan haar droomrelatie was een abrupt einde gekomen. Op een vergelijkbare wijze
kwam er in Sarajevo een einde aan de droom van de Europese Politieke Samenwerking. Twee
jaar lang keek men werkloos toe bij de verbrokkeling van Bosnië. Dat zette aan tot bezinning,
zo stelt Peter Sloterdijk. Kon de Nietzscheaanse frase van de dwang tot grote politiek wel
ingevuld worden met een eigentijdse inhoud? Kon men van een tweede Brussel en een tweede
Unie – na de beschamende vertoning van de EG bij haar eerste vuurproef in Joegoslavië – wel
een dergelijke grootheid verwachten?50
1.2.4. Het Verdrag van Maastricht en de verdere uitbreiding van de Europese Unie
Dit gewetensonderzoek, de louterende beproevingen die Psyche doormaakte na het morsen
van de lampenolie en het wegvliegen van haar minnaar, opende de deur naar een duurzamere
relatie tussen het Europese politieke en het Europese economische integratiespoor, een heus
huwelijk dat door Zeus zelf bezegeld werd, een wettige verbintenis, die juridisch geheel in
orde was, waarbij Psyche, na het drinken van een beker ambrozijn, de onsterfelijkheid
verkreeg en voortaan met Amor en de andere goden op voet van gelijkheid kon
communiceren. Deze echtverbintenis was het Verdrag van Maastricht dat in 1992 door de –
toen twaalf – lidstaten gesloten werd. Hierbij werden de Europese Gemeenschappen en de
Europese politieke samenwerking, Amor en Psyche, ondergebracht in één overkoepeld kader:
de Europese Unie. Deze bestond uit drie pijlers: de eerste pijler werd gevormd door de vroegere Europese Gemeenschappen, nu in het enkelvoud de Europese Gemeenschap geheten; de
49 Mak, In Europa, 754.
50 Sloterdijk, Europa, mocht het ooit wakker worden, 58.
27
tweede pijler omvatte justitie en binnenlandse zaken; en de derde pijler nam het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voor zijn rekening. Aan deze pijlerstructuur, aan
deze Griekse tempel en de erin vastgelegde bevoegdheidsdomeinen werd verder gesleuteld in
het Verdrag van Amsterdam (1997) en in het Verdrag van Nice (2000).51
Met het Verdrag van Maastricht versterkte Europa in 1992 zijn internationale positie als antwoord op de Val van de Berlijnse Muur en de implosie van het Oostblok. Vanaf nu verruimden politieke aspiraties het aanvankelijk louter economische doel van de Europese Unie. Om
de nationale regeringen niet tegen de borst te stoten was – en is nog steeds – het subsidiariteitsbeginsel van cruciaal belang: opdat besluiten zo dicht als mogelijk bij de burgers zouden
genomen worden, mag de Europese Unie slechts tussenbeide komen wanneer buiten kijf staat
dat zij in staat is doeltreffender op te treden dan de lidstaten, de gemeenschappen of de gemeenten zelf. Zaken die lokaal opgelost kunnen worden, moeten lokaal opgelost worden.
Idem dito voor het nationale en het Europese vlak.52
Het Verdrag van Maastricht stelde ook nog het Europees burgerschap in en voerde de voor de
economische en monetaire unie nodige verdragswijzigingen door. In zijn geheel beschouwd,
was het Verdrag van Maastricht echter een complex, halfslachtig en zoutloos compromis
tussen de voorstanders van een federaal Europa en de voorstanders van een Europa der Vaderlanden. De eersten (onder andere België, Nederland, Duitsland en Luxemburg) wilden voor
Europa autonome bevoegdheden op het vlak van buitenlandse en zelfs militaire aangelegenheden, de laatsten (bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk) ijverden ervoor de rol van Europa
te beperken tot een gemeenschappelijke markt en aanverwante materies. Deze tweespalt
zorgde ervoor dat de Europese burgers via het Europees Parlement weinig tot geen inspraak
kregen en dat de belangrijkste beslissingen, als er al iets besloten werd, intergouvernementeel
gebeurden (wat wil zeggen dat de nationale regeringen en hun leiders, die niet Europees maar
nationaal verkozen waren, het voor het zeggen hadden).53
Ondertussen breidde de Europese Unie alsmaar verder uit. In 1995 bestond zij, door de toetreding van Finland, Zweden en Oostenrijk datzelfde jaar, uit 15 lidstaten. Dit Europa van de
15 werd in 2004 na intense voorbereidingen een Europa van de 25: drie voormalige Sovjetrepublieken (Estland, Letland en Litouwen), vier voormalige satellietstaten van de SovjetUnie (Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië), één voormalige Joegoslavische republiek
51 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 37-44.
52 “Het subsidiariteitsbeginsel.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014.
http://europa.eu/legislation_summaries/institutional_affairs/treaties/lisbon_treaty/ai0017_nl.htm.
53 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 40.
28
(Slovenië) en twee eilanden in de Middellandse Zee (Cyprus en Malta) traden toe. Door
Cyprus op te nemen, compliceerde de Europese Unie echter onbedoeld haar relatie met
Turkije, aangezien in Cyprus tot op de dag van vandaag een ernstig conflict heerst tussen
Turken en Grieken. In 2007 vervoegden Bulgarije en Roemenië, eveneens voormalige
satellietstaten van de Sovjet-Unie, de Europese Unie en in 2013 werd het huidige aantal lidstaten bereikt met de toetreding van Kroatië, net als Slovenië een voormalige Joegoslavische
republiek.54 Vandaag telt de Europese Unie meer dan 500 miljoen inwoners in 28
verschillende lidstaten.
1.2.5. De Europese Grondwet, het Verdrag van Lissabon en de eurocrisis
Na de millenniumwisseling vond men het de hoogste tijd eens goed na te denken over de
finaliteit van de Europese integratie. In 2001 besloot de Europese Raad een conventie te
organiseren die duidelijkheid moest scheppen over de toekomst van Europa. Deze conventie
kwam van februari 2002 tot juli 2003 bijeen en resulteerde uiteindelijk in een ontwerpverdrag
tot de instelling van een Europese Grondwet. Deze grondwet, die iets meer dan een jaar later
ondertekend werd door de regeringsleiders en staatshoofden van de lidstaten, schafte de complexe pijlerstructuur die in het Verdrag van Maastricht vastgelegd was af, verklaarde alle
bestaande verdragen nietig en fundeerde een nieuwe versie van de Europese Unie. De nationale parlementen kregen twee jaar tijd om deze Europese Grondwet te ratificeren (of goed te
keuren), een procedure die in tien landen gekoppeld werd aan een volksreferendum.55 Mozes
had echter te lang op de berg Sinaï vertoefd en bij zijn terugkomst vierde het volk feest rond
een gouden kalf, in casu het rechtse extremisme van Geert Wilders en Jean-Marie Le Pen,
beiden verantwoordelijk voor het apocalyptische beeld van de machteloze provincie Nederland respectievelijk Frankrijk binnen de superstaat Europa. Inderhaast in elkaar geflanste
spotjes met beelden van Auschwitz en Srebrenica konden het tij niet keren56 en de negatieve
volksreferenda in Frankrijk en Nederland betekenden de doodsteek voor de Europese
Grondwet.
Gelukkig beschikte Mozes over enig doorzettingsvermogen en beklom hij voor een tweede
keer de berg Sinaï. Het afgevoerde ontwerp van de Europese Grondwet recupereerde men met
54 Ibid., 53-55.
55 Ibid., 46-49.
56 “Referendum over EU-grondwet in Nederland,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://www.europanu.nl/id/vgvqpnqs5qbn/referendum_over_eu_grondwet_in_nederland.
29
minieme wijzigingen in het Verdrag van Lissabon, dat zo werd opgesteld dat de ratificatie
ervan geen riskante volksreferenda vereiste.57 Het Verdrag van Lissabon, ondertekend in 2007,
schafte de pijlerstructuur af en vestigde de Europese Unie zoals we die vandaag kennen. Haar
precieze werking is het onderwerp van het volgende hoofdstuk.
Met de eurocrisis kreeg de Europese Unie, na het falen van de Europese Grondwet, een tweede mokerslag te verwerken. De kredietcrisis, die in 2007 in de Verenigde Staten begon doordat mensen hun leningen niet meer konden afbetalen, zorgde voor de ineenstorting van de
Amerikaanse vastgoedmarkt. Als een gevolg hiervan kregen banken over de hele wereld het
moeilijk. Europa belandde hierdoor vanaf november 2008 in een recessie, de werkloosheid
nam vooral onder jongeren in Zuid-Europese landen gestaag toe en een aantal banken, onder
andere Northern Rock in het Verenigd Koninkrijk, Landsbanki in IJsland en Fortis in België
en Nederland, moesten genationaliseerd worden om het hoofd boven water te kunnen houden.
Dit zorgde ervoor dat de staatsschuld van heel wat lidstaten zorgwekkend steeg.58 De Europese Unie kondigde garanties af op spaartegoeden om de bevolking gerust te stellen, stimuleerde
de banken en lanceerde een economisch herstelplan. Toen de economie zich langzamerhand
terug oprichtte, ontstond er in Griekenland echter een nieuwe crisis: de eurocrisis. Door het
aantreden van een nieuwe Griekse regering in 2009 kwam aan het licht dat de vorige regering
jarenlang gelogen had over het nationale begrotingstekort en de staatsschuld, die beide enorm
bleken te zijn. Eigenlijk waren de Grieken zo goed als failliet. De financiële markten verloren
hun vertrouwen in de euro, waardoor de rente die landen op hun leningen moesten betalen,
steeg. Landen met een zwakke economie en te hoge tekorten konden nog moeilijk geld lenen
en moesten daarom financiële steun aanvragen, Griekenland op kop. De Europese Unie probeerde met kapitaalinjecties, steunpakketten en een tijdelijk noodfonds zo goed als mogelijk
wat gebroken was te lijmen, maar bleek voortdurend achter de feiten aan te hollen.59 Na het
opzetten van de economische en monetaire unie had men verzuimd de politieke unie verder
uit te bouwen. Jarenlang had men zich gewenteld in de soevereiniteitsfictie dat alle lidstaten
over hun eigen budgettaire en economische beleid vrijelijk konden beslissen en daar draagt
men nu de gevolgen van.60 Kapitaalinjecties en steunpakketten pakken het probleem, het
ontbreken van een politieke unie, niet bij de wortel aan. Een vergelijking tussen Griekenland
57 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 49.
58 “Economische crisis,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://www.europanu.nl/id/vhrtcvh0wnip/economische_crisis.
59 Ibid.
60 Jürgen Habermas, Een toekomst voor Europa (Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2013), 14.
30
en Californië, dat onder een veel hoger en problematischer deficit kreunt, maakt dit duidelijk:
de Verenigde Staten zijn immers, in tegenstelling tot de Europese Unie, niet aan het wankelen,
omdat de financiële markten weten dat er vanuit de Amerikaanse overheid, die borg staat,
krachtdadig kan opgetreden worden.61 Dat is bij de Europese Unie niet het geval.
61 Robert Menasse, De Europese koerier. De woede van de burger en de vrede van Europa. Een prachtig en
prikkelend pleidooi pro Europa (Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 2013), 41.
31
1.3. De vier belangrijkste instellingen van de Europese Unie
Om zicht te krijgen op hoe de Europese Unie vandaag functioneert, worden in dit hoofdstuk
haar vier belangrijkste instellingen kort overlopen. Eerst komt het Europees Parlement aan
bod, daarna de Europese Commissie, vervolgens de Raad van de Europese Unie en tot slot de
daarmee niet te verwarren Europese Raad. Dit overzicht is nodig om in het volgende grote
deel van deze thesis na te kunnen gaan wat vandaag de problemen zijn van de Europese Unie.
Algemeen kan men stellen dat de Europese Unie wel iets weg heeft van een tweekamerstelsel,
waarbij het Parlement als Kamer, de Raad van de Europese Unie als Senaat en de Commissie
als regering te beschouwen valt. Dat is echter buiten de Europese Raad gerekend, die de
agenda van de Europese Unie in belangrijke mate en naarmate de tijd vordert ook steeds meer
vorm geeft.
1.3.1. Het Europees Parlement
De zetel waar het Europees Parlement zijn maandelijkse plenaire zittingen houdt, de ronde
toren van het Louise Weissgebouw in Straatsburg, kreeg bewust een onafgewerkt uitzicht
mee. Die onvoltooidheid weerspiegelt enerzijds het continue werk dat het Europese integratieproject vereist en staat anderzijds symbool voor het openstaan van de Europese Unie voor
toekomstige, vooral oostelijke lidstaten.62 Het gebouw roept door zijn specifieke vormgeving
echter ook (onbedoeld) reminiscenties op aan De Toren van Babel, een schilderij dat Pieter
Bruegel de Oude in de zestiende eeuw vervaardigde. Dieper ingaand op het gelijknamige
Bijbelverhaal, wordt duidelijk hoe ambitieus de doelstellingen van het Europees Parlement
zijn: waar de oudtestamentische, op wraak beluste God, bezorgd om zijn absolute alleenheerschappij, verwarring en tweedracht stichtte onder een volk dat één enkele taal sprak en dat
had besloten zijn schouders onder een gemeenschappelijk project te zetten, daar wil de Europese Unie, meer specifiek het Europese Parlement, deze daad van God ongedaan maken en
terug een dialoog op gang brengen tussen een significant deel van de zo deskundig door God
verstrooide mensheid. Simultaanvertalingen zorgen er voor dat de alles lamleggende, tot twist
en oorlog leidende spraakverwarring in het Europees Parlement ten einde loopt, terwijl ondertussen eenieder zijn eigen taal, zijn eigen cultuur kan blijven behouden. En om te vermijden
62 “Louise Weissgebouw (LOW),” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://www.europanu.nl/id/vh8ho89n4ttn/louise_weissgebouw_low.
32
dat we de hersenloze cellen van een over slechts één stem beschikkend orgaan worden, bevat
het hart van de Straatsburgse Toren van Babel een Grieks amfitheater waar naar aloude traditie gediscussieerd kan worden.
Het Europees Parlement is stapsgewijs ontstaan uit de Gemeenschappelijke Vergadering die,
vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw, de taak had de EGKS te controleren. Sinds 1979
worden de leden van het Europese Parlement, vandaag 751 in aantal, om de vijf jaar rechtstreeks verkozen.63 De grote contradictie bij deze verkiezingen is echter dat deze niet Europees, maar nationaal ingericht worden. De 28 lidstaten moeten elk zelf, volgens het door hun
gehanteerde kiessysteem, in hun eigen natie een verkiezing organiseren en zo een (volgens de
bevolkingsgrootte van het desbetreffende land) bepaald aantal vertegenwoordigers bij elkaar
zien te sprokkelen. Kleine landen zoals Malta en Cyprus zijn, om toch enig recht van spreken
te hebben, in het Europees Parlement proportioneel sterker vertegenwoordigd dan grote
landen zoals Frankrijk en Duitsland: bij de eersten representeert één parlementslid minder dan
75 000 inwoners, terwijl bij de laatsten één parlementslid meer dan 800 000 kiezers vertegenwoordigt. De stem van een Maltees Euroburger weegt met andere woorden tot twaalf keer
zwaarder door dan de stem van een Duits Euroburger.64 Doordat de electies voor het Europees
Parlement nationaal ingericht worden, worden de burgers verplicht te stemmen voor nationale
partijen, die echter op het Europees niveau van geen tel zijn. Eens verkozen, sluiten de europarlementariërs zich immers aaneen tot Europese fracties (zoals de Europese Volkspartij en de
Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten, fracties die relatief weinig bekend zijn
bij het grote publiek). De Europese verkiezingen worden met andere woorden reeds decennialang beheerst door thema's en personen waar ze helemaal niet over gaan.65 Een bijkomend
probleem is dat kandidaturen op de Europese lijst soms uitgedeeld worden als troostprijzen
voor mensen die in de binnenlandse politiek mislukt zijn.66
De Voorzitter van het Europees Parlement wordt door de Europarlementariërs voor twee en
een half jaar bij absolute meerderheid in een geheime stemming verkozen. Hij vertegenwoordigt het Parlement naar buiten toe en in betrekkingen met de andere Europese instellingen.67
De huidige voorzitter, die op 1 juli 2014 voor een tweede ambtstermijn werd herverkozen, is
de Duitser Martin Schulz.
63 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 91.
64 Klaas Debacker, “De Europese verkiezingen in cijfers,” De Standaard, 22 mei 2014, laatst geraadpleegd op
29 juli 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140522_009.
65 Habermas, Een toekomst voor Europa, 30.
66 Menasse, De Europese koerier, 93.
67 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 93.
33
De belangrijkste bevoegdheid van het Europees Parlement is het goedkeuren van de richtlijnen, de verordeningen en de besluiten die van de Europese Commissie komen. Het Parlement
is dus (samen met de Raad van de Europese Unie) de wetgevende macht. Initiatiefrecht, het
recht om zelf wetsvoorstellen te doen, bezit het Parlement niet, maar wel kan het Parlement de
wetten van de Europese Commissie amenderen. Het Parlement mag daarnaast over alle onderwerpen die de Europese Unie aanbelangen, vrijelijk beraadslagen en op basis daarvan aanbevelingen of resoluties formuleren. Een andere belangrijke activiteit van het Parlement is het
goedkeuren van de begroting. Ook beschikt het Parlement over een beperkte invloed op de
vorming van de Europese Commissie, doordat het zijn fiat moet geven aan de benoeming van
achtereenvolgens de Voorzitter van de Europese Commissie en zijn ploeg van Eurocommissarissen. Tot slot heeft het Parlement een controlerende bevoegdheid: het oefent politiek toezicht uit op de Europese Commissie en is dus gemachtigd om deze mondelinge en schriftelijke vragen te stellen.68
De geëngageerd europarlementariër kent drie beroepsactiviteiten: plenaire vergaderingen,
commissievergaderingen en fractievergaderingen. Plenaire vergaderingen zijn verplicht voor
iedereen en vinden één keer per maand plaats in Straatsburg, telkens van maandag tot donderdagavond. Eventuele extra plenaire vergaderingen worden in Brussel belegd. Een twintigtal
vaste commissies en een tweetal subcommissies, die elk over een eigen secretariaat beschikken, bereiden deze uit 751 leden bestaande plenaire vergadering inhoudelijk voor. Elk van
deze parlementaire commissies bestaat uit 28 tot 86 leden, is in de mate van het mogelijke
proportioneel samengesteld en heeft één specifiek domein onder zijn bevoegdheid (bijvoorbeeld internationale handel). Eén of twee keer per maand vergaderen zij in Brussel. Tot slot
zijn er nog de fractievergaderingen, overlegmomenten tussen de leden van éénzelfde Europese
fractie. Deze vinden eveneens in Brussel plaats en hebben, met het oog op de plenaire vergaderingen, de bedoeling het stemgedrag van de leden van eenzelfde fractie te harmoniëren.69
1.3.2. De Europese Commissie
De Europese Commissie is het uitvoerende orgaan van de Europese Unie, een soort van
regering die echter niet uit ministers, maar uit eurocommissarissen bestaat. Historisch gezien
68 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 95-98.
69 “Het parlementaire leven in kleur,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014,
http://www.europarl.europa.eu/news/nl/news-room/content/20140620STO50109/html/Het-parlementaireleven-in-kleur.
34
groeide deze Commissie uit de Hoge Autoriteit van de EGKS, de onafhankelijke uitvoerende
macht, de eerste echte supranationale instelling die indertijd de taak had de productie van
kolen en staal te superviseren.70
De Voorzitter van de Europese Commissie (nu nog José Manuel Barroso, maar binnenkort de
Luxemburger Jean-Claude Juncker) wordt gekozen door de Europese Raad, die bij zijn keuze
rekening moet houden met de uitslag van de Europese Parlementsverkiezingen. Om aan zijn
vijfjarige ambtstermijn te kunnen beginnen, moet de Voorzitter van de Europese Commissie
ook nog het vertrouwen krijgen van het Parlement. Wanneer dat is gebeurd, stelt de Europese
Raad, in overleg met de kersverse Voorzitter van de Europese Commissie, een lijst op van de
te benoemen eurocommissarissen. In principe zijn de eurocommissarissen van de lidstaten
onafhankelijke personen, maar hun aantal (28 en dus uit elke lidstaat één) is het bewijs dat de
Europese Commissie intergouvernementeler (en dus minder supranationaal) is dan wordt
voorgewend. De aanstelling van deze ploeg moet, net als de aanstelling van de Voorzitter van
de Europese Commissie, goedgekeurd worden door het Parlement, dat doorheen de jaren de
gewoonte heeft opgebouwd om voor elk van de kandidaat-eurocommissarissen, tijdens de
parlementaire commissies, hoorzittingen te organiseren om te weten te komen welk vlees men
in de kuip heeft. De politieke samenstelling van de Commissie weerspiegelt zo goed als
mogelijk de uitslag van de Parlementsverkiezingen, hoewel de eurocommissarissen vooral op
grond van hun bekwaamheid worden gekozen.71 De Europese Commissie is in principe onafhankelijk en de leden ervan mogen niet onder druk gezet worden van nationale regeringen. In
het verleden zijn er een aantal sterke Europese Commissies geweest, bijvoorbeeld die onder
het voorzitterschap van Jacques Delors (die van zowel Frankrijk als Duitsland een vrijbrief
had ontvangen om de economische en monetaire unie uit te bouwen en daardoor heel wat
werk kon verzetten). De laatste jaren heeft de Europese Raad echter doelbewust relatief
zwakke Commissies benoemd, waardoor geklaagd wordt dat de Commissie weinig meer
voorstelt dan een marionet in handen van de nationale regeringsleiders.72 In het Verdrag van
Lissabon, zo analyseert Robert Menasse, werd de Europese Commissie teruggesnoeid tot het
secretariaat van de natiestaten.73
De Europese Commissie beschikt over het initiatiefrecht en is dus gemachtigd wetsvoorstellen
op tafel te leggen. Deze moeten dan later door zowel het Europese Parlement als door de Raad
70
71
72
73
Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 117.
Ibid., 117-122.
Cohn-Bendit en Verhofstadt, Voor Europa!, 113.
Menasse, De Europese koerier, 92.
35
van de Europese Unie goedgekeurd worden. Volgens Daniel Cohn-Bendit en Guy Verhofstadt
durft de Europese Commissie echter enkel en alleen een voorstel neer te legen als ze eerst de
goedkeuring heeft gekregen van een aantal grote staten (in de praktijk meestal Frankrijk en
Duitsland). Dat leidt tot de verdwijning van het initiatiefrecht, dat ondertussen de facto bij de
Europese Raad is komen te liggen.74 De Europese Commissie heeft verder als taak te controleren of de Europese wetgeving juist wordt toegepast in de lidstaten. Wanneer dit niet het
geval blijkt te zijn, kan de Commissie een procedure opstarten bij het Europese Hof van
Justitie. Ook is de Commissie verantwoordelijk voor de begroting, die ze in samenspraak met
de Europese Rekenkamer opstelt en beheert. Tot slot beschikt de Commissie over ruime
uitvoeringsbevoegdheden.75 Uitwisselingsprogramma's zoals Erasmus, Socrates en Da Vinci
worden bijvoorbeeld door haar gecoördineerd.
De Europese Commissie wordt ondersteund door een uitgebreid ambtenarenapparaat: elk van
de eurocommissarissen beschikt over een eigen kabinet en geeft leiding aan een directoraatgeneraal (te vergelijken met een nationaal ministerieel departement) dat bestaat uit diverse
administratieve eenheden.76 Het ambtenarenapparaat van de Europese Commissie vormt het
hart van de Europese bureaucratie: hier bemoeit men zich met zaken zoals de dikte van fietsbanden, de samenstelling van een reep chocolade en de bereidingswijze van geitenkaas. Tot
het voeren van grote politiek – een gezamenlijke defensie, een eenduidig buitenlands beleid –
is de Europese Unie niet in staat, zo stelt de algemene perceptie, en om dit te compenseren
groeit er op aansturen van de Brusselse technocraten in de inktzwarte krochten van de directoraten-generaals een overmaat aan regels op detailgebieden.77 Als men de teugels van de
verbeelding helemaal laat vieren, komt men in de grijze, uit ambtelijke dossiers bestaande
wereld van Kafka terecht. Labyrintische overheidsgebouwen, lange uren in stoffige wachtkamers, bevelen die van het ongedefinieerde, als stoplap gebruikte hogerhand komen en die
een ontzettende dosis zinloosheid met zich mee torsen, passeren algauw het geestesoog,
terwijl regelneverij en procedurefouten de wereld hun kleur doen verliezen en af en toe het
leven van een enkeling in het verderf storten.
Robert Menasse, een Oostenrijkse schrijver en essayist, besloot op een dag naar Brussel te
reizen om te controleren of het wijd verspreide beeld van een monsterlijk opgeblazen en
vierkant draaiende bureaucratie wel degelijk van toepassing is op het ambtenarenapparaat van
74
75
76
77
Cohn-Bendit en Verhofstadt, Voor Europa!, 114.
Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 122-23.
Ibid., 123-124.
Mak, In Europa, 792.
36
de Europese Unie. Menasse viel daarbij van de ene verbazing in de andere en leerde de
Europese Commissie en haar directoraat-generaals integendeel kennen als een open en transparante, uiterst slanke en zuinige instelling, bestaande uit meertalige, hooggekwalificeerde en
verlichte ambtenaren die weliswaar elk geworteld zaten in hun eigen cultuur van herkomst,
maar die zich hadden bevrijd van het irrationele van hun nationale identiteit.78
1.3.3. De Raad van de Europese unie (of: Raad van Ministers / Ministerraad / Raad)
De Raad van Europa, de Raad van de Europese Unie en de Europese Raad zijn verwarrend
genoeg drie verschillende organen. De Raad van Europa kwam reeds in het begin van dit deel
even aan bod: het is de zelfstandige (en dus niet tot de Europese Unie behorende), in 1949
opgerichte internationale organisatie die als taak heeft in zijn lidstaten de democratie, de
mensenrechten en de rechtstaat te bevorderen. De Raad van de Europese Unie (ook wel de
Raad van Ministers, de Ministerraad of gewoonweg kortweg de Raad genoemd) is het onderwerp van dit subhoofdstuk, terwijl de Europese Raad (of Top) in het volgende subhoofdstuk
zal worden besproken.
De Raad van de Europese unie of Ministerraad is een intergouvernementele instelling en
bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat op ministerieel niveau, die gemachtigd is om
namens zijn regering bindende afspraken te maken. De Raad komt, alhoewel ze één juridische
entiteit vormt, bijeen in tien verschillende raadsformaties. Wanneer er iets moet worden
beslist inzake landbouw, dan zullen de 28 ministers die landbouw onder hun bevoegdheid
hebben elkaar treffen in de Raad Landbouw. Wanneer het onderwerp milieu op tafel ligt, dan
scharen de 28 ministers van milieu zich hier rond in de Raad Milieu en ga zo maar door. De
feitelijke samenstelling van de Raad van de Europese Unie hangt dus af van de agenda. Het
voorzitterschap van die tien raadsformaties komt bij beurtrol toe aan de lidstaten.79 De Raad
Buitenlandse Zaken vormt een uitzondering en wordt voorgezeten door de – even ademhalen
– Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, die
tegelijkertijd ook de Europees Commissaris is voor Externe Betrekkingen (vandaag is dit
Catherine Ashton). Dat de Hoge Vertegenwoordiger zowel de Raad Buitenlandse Zaken
voorzit als in de Europese Commissie zetelt, moet er voor zorgen dat de lidstaten wat betreft
buitenlands beleid op één golflengte zitten en dat er een duidelijk aanspreekpunt is voor
78 Menasse, De Europese koerier, 25.
79 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 106-110.
37
buitenlandse aangelegenheden.80 In de praktijk zitten niet-Europese regeringsleiders vandaag
echter nog altijd te dobbelen als ze moeten beslissen tot wie ze hun vraag aan de Europese
unie moeten richten. Amerika, dat is Obama. Rusland is Poetin. De Europese Unie daarentegen ...
De Raad van de Europese Unie maakt, zoals hierboven reeds werd aangestipt, samen met het
Europees Parlement de wetgevende macht uit van de Europese Unie en moet dus met andere
woorden zijn goedkeuring geven aan elk wetsvoorstel dat van de Europese Commissie komt,
evenals aan de door de Commissie opgestelde begroting. Vroeger werd er daarover met unanimiteit gestemd, maar de stapsgewijze uitbreiding van de Europese Unie maakte het bereiken
van een consensus steeds moeilijker. Daarom wordt er vandaag (afhankelijk van het onderwerp) vooral met een gekwalificeerde meerderheid gestemd, wat wil zeggen dat elke lidstaat
één stem heeft, die echter, naar gelang de grootte van de lidstaat, lichter of zwaarder doorweegt. Wanneer er een beslissing met gekwalificeerde meerderheid wordt aangenomen, dan
wordt die automatisch gesteund door een meerderheid van de bevolking en door minstens de
helft van de lidstaten. Naast zijn wetgevings- en begrotingsbevoegdheden zorgt de Raad van
de Europese Unie ook nog voor de coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten.
Want de monetaire unie is dan misschien wel een feit, maar de economische unie nog lang
niet en dat zorgt voor problemen. Dat de Raad elk jaar globale richtsnoeren opstelt, die dan bij
de lidstaten worden neergelegd als aanbevelingen (investeer meer, schep arbeidsgelegenheid,
dring uw begrotingstekort terug) is eigenlijk weinig meer dan een een doekje voor het bloeden.81
De Raad van de Europese Unie wordt in zijn werkzaamheden bijgestaan door een Comité van
Permanente Vertegenwoordigers, het Coreper genaamd (een afkorting van het Franse Comité
des Représentants Permanents). Dit comité bestaat, zoals haar naam reeds aangeeft, uit permanente vertegenwoordigers van de lidstaten, een soort van ambassadeurs die vast in Brussel gevestigd zijn en daar de belangen van hun lidstaten behartigen. Zij bereiden de vergaderingen
van de Raad voor en leggen de agenda vast. Wanneer men het binnen het Coreper over een
punt eens geraakt, dan stelt de goedkeuring van dat punt in de Raad eigenlijk niet meer voor
dan een formaliteit. Zo moeten de nationale ministers niet al te veel tijd aan Europa besteden.
Voor zaken waarover geen overeenstemming wordt bereikt, wordt de discussie echter wel
doorgeschoven naar de Raad. Binnen het kader van het Coreper functioneren ook nog eens
80 Ibid., 109.
81 Ibid., 110-111.
38
een honderdvijftigtal comités en werkgroepen. Deze, het Coreper en de Raad worden administratief ondersteund door een secretariaat-generaal.82
1.3.4. De Europese Raad (of: Europese Top)
De Europese Raad, niet te verwarren dus met de hierboven besproken Raad van de Europese
Unie, dankt haar bestaan aan een bestuurlijke crisis die in 1965 ontstond door toedoen van de
(op Europees vlak) eeuwige boosdoener Charles de Gaulle.83 De toenmalige voorzitter van de
Europese Commissie, Walter Hallstein, was een groot voorstander van een federaal Europa en
pleitte, in een discussie die draaide om de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, voor een positieversterking van zowel het Europees Parlement als van de Europese
Commissie (de twee supranationale instellingen van de toen nog niet gefuseerde Economische
Gemeenschappen). Dit zou ten koste gaan van de invloed van de Raad van de Europese Unie,
het orgaan dat in het vorige subhoofdstuk besproken werd en waarin de nationale ministers
zetelen. Frankrijk zou in de Raad belangrijke beslissingen niet meer op eigen houtje kunnen
tegenhouden, doordat er gestemd zou worden met een gekwalificeerde meerderheid in plaats
van met unanimiteit. Dat was zeer tegen de zin van Charles de Gaulle die, zoals eerder aangehaald, een Europa der Vaderlanden prefereerde, een kader waarbinnen zijn Frankrijk fier kon
schitteren. De oude generaal deinsde er dan ook niet voor terug het Europese integratieproject
in een bestuurlijke crisis te storten door zeven maanden lang (van 30 juni 1965 tot 29 januari
1965) de Franse participatie aan de Raad van de Europese Unie op te schorten, een gebeurtenis die als de legestoelcrisis geboekstaafd staat. De plooien werden gladgestreken met het
Compromis van Luxemburg, waarin vastgesteld werd dat, wanneer er bij een beslissing voor
één van de lidstaten een fundamenteel nationaal belang dreigt te worden geschonden, die
beslissing dan niet met een gekwalificeerde meerderheid, maar met unanimiteit moet worden
genomen. De lidstaten kregen met andere woorden een gemaskeerd vetorecht toebedeeld en
de Gaulle slaagde in zijn opzet om het door hem gevreesde federale Europa voor onbepaalde
tijd af te wenden.84
In die jaren kende de Europese Raad of Top een informeel begin doordat de verschillende
82 Ibid., 115-116.
83 “Europese Raad,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://www.europanu.nl/id/vg9il2ssv4y1/europese_raad.
84 H.L. Wesseling, De man die nee zei. Charles de Gaulle 1870-1970 (Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker,
2012), n.p.
39
regeringsleiders en staatshoofden de bijeenkomsten van hun ministers in de Raad van de
Europese Unie aanvulden met onderlinge bijeenkomsten die aanvankelijk zo'n twee keer per
jaar plaatsgrepen. Tijdens deze ontmoetingen zetten de regeringsleiders en staatshoofden van
de lidstaten de grote lijnen uit van het te voeren beleid en zorgden er daarbij voor dat de
supranationale instellingen (het Parlement en de Commissie) de nationale belangen van de
lidstaten niet al te veel konden schaden. Doorheen de jaren trok de Europese Raad of Top
alsmaar meer macht naar zich toe, terwijl die macht eigenlijk democratisch niet gelegitimeerd
is: de regeringsleiders die de Europese Raad vormen zijn immers als lijsttrekkers van nationale partijen bij nationale verkiezingen gekozen en geen kiezer heeft zijn keuze afhankelijk
gemaakt van de vraag wie van de nationale lijsttrekkers het best supranationale beslissingen
kan nemen.85 De stapsgewijze en subtiele machtsgreep van de Europese Raad heeft er voor
gezorgd dat, waar tot halverwege de jaren negentig de Commissie nog het voortouw nam bij
het Europese integratieproces, het vandaag vooral de regeringsleiders en staatshoofden zijn
die de toekomst van Europa bepalen. Heel veel hangt trouwens af van onderlinge persoonlijke
relaties en vooral de Frans-Duitse tandem is van cruciaal belang. Deze neemt immers de
historische beslissingen.
In het manifest dat Daniel-Cohn Bendit en Guy Verhofstadt (in het Europees Parlement respectievelijk de co-fractievoorzitter van De Groenen/Europese Vrije Alliantie en de fractieleider van de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa) gezamenlijk schreven,
wordt de volgende analyse gemaakt: vele natiestaten, Frankrijk op kop, proberen Europa te
herleiden tot een intergouvernementele organisatie, bestuurd door de staatshoofden en regeringsleiders zelf. Met een Europees parlement als jaknikker en de Europese Commissie als
secretariaat. Dat mondt uit in een Europees Directoire. De Franse president en de Duitse
bondskanselier spreken niet voor Europa, maar voor hun eigen natie. Dat terwijl de kern van
Europa niet de naties maar de burgers zijn. De EU is een supranationale en geen internationale instelling. De Europese Commissie en het Europees Parlement vormen de hoogste instellingen, de Europese Raad, dit intergouvernementeel cenakel, is van een veel recentere datum.86 Cohn-Bendit en Verhofstadt staan in hun visie niet alleen: in de meeste boeken die over
Europa handelen (bijvoorbeeld die van Jürgen Habermas en dat van Robert Menasse) is de
Europese Raad kop van jut. Enkelen pleiten zelfs onomwonden voor de afschaffing van dit
orgaan.
85 Menasse, De Europese koerier, 39.
86 Cohn-Bendit en Verhofstadt, Voor Europa!, 53.
40
Hierboven werd reeds duidelijk dat de Europese Raad of top uit de 28 regeringsleiders en
staatshoofden van de Europese Unie bestaat. Daarnaast mag ook de Voorzitter van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlands Zaken en
Veiligheidsbeleid de topvergaderingen (die minstens vier keer per jaar georganiseerd worden)
bijwonen. Een vaste voorzitter (vandaag Herman Van Rompuy) leidt de top in goede banen en
heeft de taak een consensus te bewerkstelligen. Doordat echter zowel het Europees Parlement,
als de Europese Commissie, als de Europese Raad (om dan nog maar te zwijgen over de Hoge
Vertegenwoordiger van de Raad van de Europese Unie) elk zijn eigen voorzitter heeft en de
Europese Unie niet over één gezamenlijk uithangbord beschikt, maar meerdere om bevoegdheden vechtende figuren naar voor schuift, zijn visie, efficiëntie en een krachtdadig beleid ver
te zoeken.87
87 Menasse, De Europese koerier, 94.
41
42
DEEL II:
NOODZAAK TOT
DE CREATIE VAN
EEN EUROPESE
PUBLIEKE SFEER
43
44
2.1. Waarom het Europese integratieproject continueren?
Dit hoofdstuk probeert een antwoord te geven op de vraag waarom we het project van de
Europese integratie moeten continueren. Vooreerst wordt het 'nooit meer oorlog'-argument
geëvalueerd, dat de facto tot een confederatie van soevereine natiestaten heeft geleid. Een
dergelijk Europa der Vaderlanden staat echter machteloos tegenover externe bedreigingen, zo
blijkt uit een geschiedkundige excursie naar de Griekse poleis en de Russische grootvorstendommen. Ook wordt duidelijk dat de 'nooit meer oorlog'-fundering een wel erg eurocentrisch
karakter bezit, terwijl vandaag de wezenlijke motieven voor verdere Europese integratie buiten de Europese Unie liggen. Indien men een positief, inspirerend en idealistisch verhaal
wenst, kan men de Europese Unie beschouwen als een tussenstap naar een (voorlopig nog niet
haalbare) wereldregering, als een instelling die de ambitie heeft én de democratie én het klassieke nationalisme op een hoger niveau te tillen. Een ietwat filosofischere passage, die het
federale Europa voorstelt als misschien wel de laatst mogelijke utopie van dit continent, sluit
het voorliggende hoofdstuk af.
2.1.1. Het Europa der Vaderlanden, de Griekse poleis en de Russische grootvorsten
Waarom het Europese integratieproject continueren? Het begin van deze verhandeling maakte
duidelijk dat de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal aanvankelijk werd opgericht om
een nieuwe, het continent verscheurende oorlog tussen Frankrijk en Duitsland te vermijden.
Die opzet is succesvol gebleken: tussen de lidstaten van de Europese Unie, de plant die aan
het EGKS-mosterdzaadje is ontschoten, heerst intussen reeds meer dan 60 jaar vrede. Wat niet
wil zeggen dat Europa gedurende die periode een Elysium of Aards Paradijs was, integendeel:
afscheidingsbewegingen zoals de IRA en de ETA maakten namelijk op bloedige wijze hun
punt en boven de hoofden van de Europese regeringsleiders speelde zich tot 1989 de Koude
Oorlog af. Los daarvan was en is het materieel onmogelijk maken van een, door een conflict
tussen twee Europese natiestaten geïnitieerde wereldoorlog, nog steeds een stevig fundament
voor het project van de Europese integratie. Dit fundament dreigt vandaag weliswaar enigszins ondergraven te worden door het gradueel verdwijnen van de beide wereldoorlogen uit het
collectieve bewustzijn (een logisch gevolg van het als bladeren wisselende mensengeslacht),
maar torst intussen toch maar mooi 28 staten die onderling hebben afgesproken geen oorlog
meer met elkaar te zullen voeren en eventuele conflicten op een beschaafde manier aan tafel
45
uit te praten. In dat opzicht moet het 'nooit meer oorlog'-argument dan ook positief worden
geëvalueerd.
Een ten gronde verenigd Europa is door het 'nooit meer oorlog'-argument evenwel niet tot
stand gebracht. De Europese Unie weerspiegelt nog steeds het Europa der Vaderlanden waar
de Gaulle zo van droomde en is vandaag vooral een verzameling van fiere, zelfbewuste en
onafhankelijke natiestaten, die elk hun zin doen binnen een te rudimentair Europees kader.
Een federaal Europa is nog lang niet in zicht: de facto is de huidige Europese Unie een losse
confederatie van soevereine natiestaten die er nog altijd moeite mee hebben hun krachten
eensgezind te bundelen.88 In dat opzicht hebben de lidstaten van de Europese Unie wel iets
weg van de Griekse poleis na de Peloponnesische Oorlog, of van de Russische grootvorstendommen in de twaalfde eeuw. Dat is vrij zorgwekkend, want uit de geschiedenis blijkt dat
verzamelingen van al te zelfgenoegzame entiteiten er misschien wel in slagen om onderling
min of meer de vrede te bewaren, maar niet over voldoende reactievermogen en draagkracht
beschikken om op te treden tegen externe agressors.
De Griekse poleis kunnen als voorbeeld gelden. Na de Peloponnesische Oorlog, die van 431
tot 404 v. Chr. woedde en die met recht een kleine Griekse wereldoorlog kan worden genoemd, kwamen Sparta en Athene, de elkaar naar het leven staande protagonisten van dit
conflict, zo uitgeput uit de strijd tevoorschijn dat ze niets meer betekenden.89 In die zin
voorafschaduwden deze stadstaten (die eveneens door twee totaal verschillende ideologieën
werden geschraagd) het Frankrijk en het Duitsland van na de Tweede Wereldoorlog. De
vergelijking is relevant omdat ook in Griekenland, na de horror van de Peloponnesische
Oorlog, een paar mensen een integratieproces op gang probeerden te trekken: zij wilden de
poleis (de Griekse pendanten van de huidige Europese natiestaten) dichter bij elkaar brengen
om zo de pan-Helleense droom te concretiseren. Vooral Isocrates, een Atheens redenaar wiens
vader een fluitenfabriek had geleid die onder de Peloponnesische Oorlog erg had geleden,
zette zich in voor de Griekse eenmaking. Athene en Sparta moesten daarbij het voortouw
nemen, zo klinkt het in zijn rond 380 v. Chr. geschreven (waarschijnlijk fictieve) feestrede
Panegyricus.90 Het doel was om enerzijds, net zoals bij de Europese integratie, komaf te
88 Charles B. Blankart en Dennis C. Müller, “Bringing the European Union Closer to Its Citizens: Conclusions
from the Conference,” in: A Constitution for the European Union, red. Charles B. Blankart en Dennis C.
Müller (Massachusetts: MIT Press Books, 2004), 239-240.
89 F. G. Naerebout en H.W. Singor, De Oudheid. Grieken en Romeinen in de context van de wereldgeschiedenis
(Amsterdam: Ambo, 2008) 181-182.
90 Isocrates, Panegyricus, vert. George Norlin, laatst geraadpleegd op 29 juli 2014,
http://www.perseus.tufts.edu/hopper/text?doc=Perseus%3Atext%3A1999.01.0144%3Aspeech%3D4.
46
maken met het endemische onderlinge oorlogvoeren van de Griekse stadstaten, met de erfvijandschap tussen Sparta en Athene, en anderzijds om de krachten te bundelen tegen de gezamenlijke vijand Perzië, de barbaarse grootmacht die reeds voor menig spannend moment
had gezorgd en die misschien wel enigszins te vergelijken is met de Sovjet-dreiging die een
herbewapening van West-Duitsland noodzakelijk maakte. Van de culturele eenheid die
Isocrates vooropstelde, een Grieks humanisme dat de etnische en politieke verschillen moest
overstijgen, kwam echter weinig in huis:91 de stadstaten bleven onderling verdeeld en merkten
ondertussen niet dat de Macedoniërs de Sarissa introduceerden, een meer dan vijf meter lange
lans die de Macedonische falanxen (gesloten infanterieformaties) beduidend meer slagkracht
verleende dan de Griekse ooit hebben gehad. Philippus II, de koning van Macedonië, maakte
handig gebruik van de onderlinge verdeeldheid van de Griekse poleis en wist, samen met zijn
zoon Alexander de Grote, de stadstaten bij verrassing van hun zo geroemde vrijheid te beroven.92 Dat betekende het roemloze einde van de Griekse democratie.
Wat er met de Griekse poleis gebeurde, is jammer genoeg geen alleenstaand geval. In het
Igorlied, een Oudrussisch epos uit het einde van de twaalfde eeuw, de basis voor Aleksander
Borodins opera Vorst Igor, leest men over de verdeeldheid van de Russische grootvorsten. In
de twaalfde eeuw bestond het huidige Rusland nog uit een verzameling van een aantal grootvorstendommen (zoals dat van Novgorod-Seversk, dat van Kiev en dat van Smolensk, om er
drie te noemen). Elk van deze grootvorstendommen ageerde op eigen houtje en vond het niet
nodig elkaar te raadplegen of om steun te vragen. De veldtocht die Vorst Igor ondernam tegen
de Polovtsen, een nomadisch volk dat de Russische grenzen bedreigde, is het beste voorbeeld
van de overdreven zelfingenomenheid die de Russische grootvorsten kenmerkte. Vorst Igors
veldtocht was misschien succesrijk geweest indien hij de steun had gevraagd van de andere
grootvorsten, maar nu hij alleen met zijn leger ten strijde trok, stond de uitkomst vooraf vast.
De Polovtsen namen Vorst Igor gevangen en deze restte niets anders dan in zijn kerker smartelijke taal uit te slaan.93 Zijn weeklacht valt vandaag nog altijd te horen in de tweede akte van
Aleksander Borodins opera, waar Vorst Igors terneergeslagen, zware Russische baritontonen,
gedragen door lange, even droefgeestige strijkersuithalen, culmineren in een smeekbede om
vrijheid. Deze muziek is erg aangrijpend, zeker als men bedenkt dat Vorst Igors gevangen91 Danny Praet, Stijlvol overtuigen. Geschiedenis en systeem van de antieke rhetorica (Gent: Didactica Classica
Gandensia, 2001, 72-73.
92 Naerebout, De Oudheid. Grieken en Romeinen in de context van de wereldgeschiedenis, 183-184.
93 Dmitrij Čiževskij, History of Russian Literature: From the Eleventh Century to the End of the Baroque (Den
Haag: Verlag Walter de Gruyter & Co, 1971), 112-123.
47
schap en zijn mislukte veldtocht niets voorstelden in vergelijking met wat de Russische grootvorsten een eeuw later overkwam. Toen vielen immers de Tataren binnen, een nog veel sterker
volk dan de Polovtsen. Doordat de Russische grootvorsten nog altijd intern verdeeld waren,
slaagden de Tataren er vrij gemakkelijk in grote stukken van de Russische ruimte te veroveren. Van 1237 tot 1380 zwaaiden zij er de plak, waardoor de Russische cultuur gedurende
een kleine 150 jaar (een periode die bekend staat als het Tatarenjuk) in een recessie werd
gestort.94 Kiev, de geboorteplaats van de Russische cultuur en literatuur, werd daarbij met de
grond gelijk gemaakt.
Deze beide voorbeelden, de onderlinge verdeeldheid van de Griekse poleis en de Russische
grootvorstendommen, zijn de beste argumenten tegen de Gaulles Europa der Vaderlanden,
tegen een handhaven van het status quo, tegen 28 zelfgenoegzame natiestaten die – onderling
in vrede – op hun lauweren rusten, totdat zij op een dag niet opgewassen blijken te zijn tegen
een externe, onverwachts binnen vallende agressor. De Polovtsen namen in 1954 de gedaante
aan van Algerijnse Onafhankelijkheidsstrijders: Frankrijk trok tegen hen ten oorlog en bewerkstelligde zo de ondergang van de eigen Vierde Franse Republiek.95 Vandaag hebben
Alexander de Grote en de Tataren zich, zonder daarbij hun dreigend karakter te verliezen,
gemetamorfoseerd tot veel abstractere dreigingen. Concreet kan men denken aan de klimaatsopwarming, het bijna overal ter wereld hoog tij vierend neoliberalisme, de almacht van de
kredietbeoordelaars, de conflicten aan onze grenzen, de migratieproblematiek, het wanbeleid
van de bankensector en de Aziatische opkopingswoede. Deze problemen kan men onmogelijk
op het niveau van de natiestaat oplossen. Dat op halsstarrige wijze toch proberen – bijvoorbeeld door uit de monetaire unie te treden om zo de eigen munt terug te kunnen devalueren –
is een herhaling van de weinig succesrijke veldtocht die Vorst Igor tegen de Polovtsen ondernam en zou wel eens de exit van Europa uit de wereldgeschiedenis96 kunnen inluiden.
2.1.2. Naar een positieve motivering van het Europese integratieproject
Indien men de Europese Unie serieus neemt en men het project van de Europese integratie wil
continueren, dan noodt men, voorbij het tot in den treure herhaalde 'nooit meer oorlog'-fundament (dat misschien wel de huidige confederatie kan schragen, maar geen toekomstige fede94 Ibid., 124-130.
95 Palmer, A history of Europe in the modern world, 903-906.
96 Cohn-Bendit en Verhofstadt, Voor Europa!, 10.
48
ratie), nieuwe rechtvaardigingen van en nieuwe argumenten die pleiten voor een verdere eenmaking. Het oudmodische, al te belegen 'nooit meer oorlog'-argument richt immers de blik
veel te veel naar binnen en is eigenlijk, zoals de Nederlandse filosoof Paul Scheffer stelt, een
zware vorm van eurocentrisme.97
In pro-Europese betogen zou men dringend moeten beseffen dat het doemscenario van een
eventuele ondergang van het Europese avondland al lang niet meer bestaat uit een nieuwe
oorlog tussen Frankrijk en Duitsland. De Europese Unie grenst door haar uitbreiding intussen
aan allerlei conflicthaarden: het pro-Russisch separatisme in Oekraïne, het Israëlisch-Palestijnse conflict, de Syrische burgeroorlog en de opmars van de Islamitische Staat in Irak en de
Levant (ISIS) zijn hiervan slechts enkele voorbeelden. Het recente neerstorten van Malaysia
Airlines-vlucht MH17, een in Amsterdam opgestegen burgervliegtuig met 298 inzittenden aan
boord (waaronder 211 Europeanen) dat boven Oekraïens grondgebied abusievelijk door een
luchtdoelraket werd getroffen, maakt eens te meer duidelijk dat de conflicten aan onze grenzen ons direct aanbelangen. Een krachtdadig beslissend Europa met een eigen interventiemacht had deze catastrofe misschien niet kunnen voorkomen, maar had alleszins wel, onmiddellijk na het neerstorten van het vliegtuig, orde op zaken kunnen stellen en hulpverleners een
veilige toegang tot het rampgebied kunnen garanderen. De 28 afzonderlijke legermachten van
de lidstaten van de Europese Unie zijn tot weinig in staat, een gezamenlijke vredesmacht
daarentegen kan niet mis te verstane signalen uitsturen naar wie het al te bont maakt en wie
weet zelfs wapenstilstanden afdwingen. Ook kan een Europese vredesmacht hulp bieden bij
grootschalige natuurrampen en humanitaire missies.
Een hechtere Europese Unie zou orde op zaken kunnen stellen in de financieel-economische
wereld: zij zou het losgebarsten geweld van de financiële markten kunnen beteugelen door
strikte regels op te stellen waar banken zich aan moeten houden, door maximumlonen in te
voeren, financiële transfers te belasten en ga zo maar door. Een, wat de grote lijnen betreft
eenvormig Europees belastingstelsel zou de macht van de superrijken enigszins kunnen beknotten, die nu, van zodra in de één of andere Europese lidstaat een linkse regering hun topinkomens dreigt zwaarder te gaan belasten, emigreren om de belastingsdans te kunnen ontspringen. Verder kan Europa, om de klimaatsopwarming tegen te gaan, het voortouw nemen
in de overschakeling naar een groenere economie. Een Green Deal, een volledige omschake97 Paul Scheffer, “Munt slaan uit de oorlog kan niet meer,” De Morgen, 14 januari 2012, laatst geraadpleegd op
29 juli 2014, http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1378950/2012/01/14/Munt-slaan-uitde-oorlog-kan-niet-meer.dhtml.
49
ling naar groene energie en energie-efficiënte woningen als plan om de economie uit de slop
te halen en het milieu te redden, zoals De Groenen in het Europees Parlement voorstellen, zou
de klimaatverandering ten gronde aanpakken, heel wat nieuwe jobs creëeren en een reusachtig
aantal andere voordelen opleveren.
Stellen dat we de Europese Unie noden om de klimaatsveranderingen het hoofd te kunnen
bieden, om het bijna overal ter wereld hoog tij vierend neoliberalisme te kunnen beteugelen,
om de almacht van de kredietbeoordelaars te kunnen beknotten, om te kunnen verhinderen dat
de conflicten aan onze grenzen escaleren, om de migratieproblematiek ten gronde te kunnen
aanpakken, om een einde te kunnen te stellen aan het wanbeleid van de bankensector en om
zich te kunnen weren tegen de Aziatische en Amerikaanse cultuurimport, zorgt echter nog
altijd niet voor een positief verhaal. Net zoals het 'nooit meer oorlog'-argument enkel door
angst regeert (getuige hiervan zijn de al eerder aangehaalde spotjes met beelden van Auschwitz en Srebrenica die werden uitgezonden door de Nederlandse staatstelevisie om het draagvlak voor de Europese Grondwet bij de bevolking net voor het volksreferendum in 2005 te
vergroten98), hebben ook de bovenstaande argumenten vooral de bedoeling mensen bang te
maken, opdat ze hun toevlucht zouden zoeken bij de Europese Unie.
Vandaag, bijna 70 jaar na de Tweede Wereldoorlog, noden we echter een positief verhaal dat
de burgers van de Europese Unie terug kan inspireren en warm maken. Dat positief verhaal
bestaat misschien wel uit het op een hoger niveau proberen tillen van zowel de democratie als
het klassieke nationalisme, met andere woorden uit het tot stand brengen van een democratisch gelegitimeerde, supranationale instelling die de eigentijdse problemen ten gronde kan
aanpakken en – wie weet – zelfs een tussenstap kan zijn naar een voorlopig nog niet haalbare
wereldregering. In het volgend subhoofdstuk wordt besproken hoe de Europese Unie de democratie op een hoger niveau kan tillen; het daaropvolgende subhoofdstuk thematiseert het
nationalisme en de wijze waarop Europa dit nationalisme kan verheffen tot supranationalisme.
2.1.3. Het op een hoger niveau tillen van de democratie
Een betoog over het wezen van de democratie vangt noodzakelijkerwijs aan in de Griekse
stadstaat Athene, waar in de vijfde eeuw v. Chr. een buitengewoon staatkundig experiment
werd ondernomen. In onze stad berust de macht niet bij weinigen maar bij velen en daarom
98 “Referendum over EU-grondwet in Nederland,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://www.europanu.nl/id/vgvqpnqs5qbn/referendum_over_eu_grondwet_in_nederland.
50
wordt onze bestuursvorm 'democratie' genoemd, zo klinkt het uit de mond van Pericles, de
Atheense staatsman die zijn polis een gouden eeuw bezorgde. Hier houdt men zich niet alleen
bezig met zijn eigen belangen, maar tegelijkertijd ook met het bestuur van zijn stad. Zelfs
mensen die zich vooral bezighouden met zaken, zijn ook volledig op de hoogte van de politiek.
Daarin verschillen we van andere mensen. Als iemand geen enkele belangstelling heeft voor
de publieke zaak, zeggen we niet: “hij is een rustige burger”, maar: “hij is een nietsnut”. We
beslissen zelf over zaken van algemeen belang en anders denken we er in elk geval goed over
na. Wij denken niet dat discussies schadelijk zijn voor ons handelen, maar dat het juist schadelijk is als we niet eerst overleggen en ons op de hoogte stellen van de feiten voor we tot
handelen overgaan.99 Deze regels vormen mede het bewijs voor het feit dat Athene in de
vijfde eeuw v. Chr. een directe democratie kende, waarbij burgers, zonder de tussenkomst van
vertegenwoordigers, in een volksvergadering, zelf wetsvoorstellen konden indienen en erover
stemmen.
De directe democratie in Athene had echter heel wat tegenstanders. De belangrijkste daarvan
was Plato, die in zijn Politeia stelde dat zowel de oligarchie, de timocratie als de aristocratie
betere bestuursvormen zijn dan de democratie. De ideale staat volgens Plato is de staat die
niet door het volk, maar door een superieur ras van machthebbers, stuk voor stuk wijze filosofen, wordt geleid.100 Karl Popper ging hier niet mee akkoord en rekende op overtuigende
wijze met Plato af in zijn, tijdens de Tweede Wereldoorlog geschreven boek De open samenleving en haar vijanden. Volgens Popper propageert Plato in zijn Politeia een gesloten (en dus
totalitaire) staat, behandelt hij de burgers als menselijk vee dat een leider behoeft en komt hij
uiteindelijk op de proppen met zichzelf, de filosoof, als ideale leidsman.101 Dat terwijl de grote
filosoof ondertussen niet zag hoe de prille Atheense democratie onder Pericles een ware
revolutie ontketende door de open samenleving te initiëren, een samenleving waarin geen
eeuwige waarheden worden aangehangen, waar tegenideeën kunnen ontstaan en er dus ruimte
is voor falsificatie. De overgang van een gesloten naar een open samenleving beschouwt
Popper als één van de meest verstrekkende revoluties die de mensheid ooit heeft gekend. Die
revolutie staat echter (zo analyseert Popper vlak na de Tweede Wereldoorlog) nog altijd in
haar kinderschoenen.102
99 Thucydides, De Peloponnesische Oorlog, vert. Wolther Kassies (Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van
Gennep, 2013), 193-195.
100 Plato, Verzameld Werk II. Het Bestel, vert. Hans Warren (Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2012), 335.
101 Popper, De open samenleving en haar vijanden, 9.
102 Ibid., 207.
51
Een andere contemporaine criticaster van de Atheense directe democratie was Herodotos, een
geschiedschrijver die in zijn Historiën de Perzische zegsman Megazybos het volgende laat
opmerken: je vergist je deerlijk wanneer je beslist de macht aan het volk te geven. Niets is zo
grillig als juist de inerte massa. Het is toch werkelijk absurd om je eerst van de machtswellust
van de alleenheerser te bevrijden en vervolgens het slachtoffer te worden van de willekeur
van het ordeloze gepeupel! Als de alleenheerser iets doet, doet hij het tenminste nog met
overleg, maar het volk kan zelfs niet nadenken! Hoe zou het ook? Het heeft dat nooit geleerd
en het heeft uit zichzelf geen idee van wat passend en geschikt is. Zonder enig benul stort het
zich plompverloren op de staatszaken, gelijk een rivier in de winter.103 Dit citaat herinnert aan
de anti-democratische betogen van Friedrich Nietzsche, aan Goethes verzuchting dat alles wat
groot is en over verstand beschikt, in de minderheid is104 en aan Churchills beklag dat het best
mogelijke argument tegen de democratie een vijf minuten durend gesprek is met de gemiddelde kiezer.
De directe democratie die de Atheners kenden, werd tijdens de Verlichting ingeruild voor de
indirecte of representatieve democratie, in dewelke het volk niet zelf de politieke besluiten
neemt, maar een aantal vertegenwoordigers aanduidt die – in naam van het volk – de wetten
maakt en goedkeurt. Deze vorm van democratie is beter geschikt voor een groot electoraat,
vereist minder organisatiewerk en zorgt ervoor dat besluiten met meer kennis van zaken
kunnen genomen worden, aangezien de vertegenwoordigers van politiek hun beroep maken.
Deze voordelen hebben er toe geleid dat de meeste westerse staten vandaag representatieve
democratieën zijn. Toch vallen er ook tegen de representatieve democratie heel wat bezwaren
aan te voeren. De Duits-Italiaanse socioloog Robert Michels stelt bijvoorbeeld in zijn in 1911
verschenen boek Political Parties dat representatieve democratieën van nature de neiging
vertonen om particratisch te worden (Michels noemt dit de 'IJzeren wet van de oligarchie').105
Particratie is een vorm van oligarchie, waarbij de macht in handen is van de politieke partijen
waartoe de vertegenwoordigers behoren. De partijvoorzitter en het partijbureau wegen met
andere woorden zwaarder door dan de macht van de verkozenen.
Ook Jürgen Habermas heeft heel wat kritiek op de representatieve democratie. Volgens hem
moeten politieke partijen dringend beseffen dat democratische verkiezingen geen enquêtes
103 Herodotos, Historiën. Het verslag van mijn onderzoek, vert. Hein L. van Dolen (Nijmegen: SUN, 2007),
239.
104 Johann Peter Eckermann, Gesprekken met Goethe, vert. Gerda Meijerink (Amsterdam: Uitgeverij De
Arbeiderspers, 1991), 287.
105 Mitchell Cohen en Nicole Fermon, red., Princeton Readings in Political Thought (Princeton: Princeton
University Press, 1996), 524-529.
52
zijn, maar het resultaat van publieke wilsvorming waarbij argumenten in het geding zijn.106
Jürgen Habermas is noch voor de directe noch voor de representatieve democratie gewonnen:
hij stelt dat we vandaag nood hebben aan een deliberatieve democratie. De deliberatieve
democratie, voor het eerst vermeld in een in 1981 verschenen artikel van Joseph Bessette,107 is
een vorm van democratie waarbij niet het stemmen, maar informatievergaring, overleg en het
uitwisselen van argumenten centraal staan. Aan het stemhokje moet er met andere woorden
een debat voorafgaan.108
Een discussie over de democratie mag niet al te theoretisch worden. Ook moet men realistisch
blijven: dat het gros van de mensheid zich maar matig voor politiek interesseert, is namelijk
een vaststaand feit en het heeft geen zin zich te verliezen in al te idealistische projecten zoals
open volksvergaderingen en dergelijke. Habermas' ideeën over de deliberatieve democratie
zijn waardevol, maar dienen op de grond te worden gezet. Doorgewinterde politici zoals
Cohn-Bendit en Verhofstadt slagen daarin. Zij volgen Habermas in zijn stelling dat het niet de
stem zelf is die het hart van de democratie vormt, maar het debat dat aan de stem voorafgaat.
Goede politici zijn volgens Cohn-Bendit en Verhofstadt mensen met een idee, met een visie,
met een project dat de samenleving ten positieve kan veranderen.109 Zulke mensen verenigen
heel wat kennis in zich, slagen er in steeds de grote lijnen voor ogen te houden en komen met
concrete plannen aanzetten. Het is onnodig te vermelden dat dergelijke mensen uiterst schaars
gezaaid zijn: de premisse die de directe democratie schraagt, dat elke mens een goede politicus is, moet dan ook naar de prullenmand worden verwezen. Goede politici mogen enerzijds
niet verdrinken in de massa en kunnen aan de andere kant ook niet, zonder het volk te raadplegen, alles op eigen houtje beslissen. Cohn-Bendit en Verhofstadt, die terug willen inzetten
op de intelligentie van de samenleving, beweren dat het de plicht is van goede politici de bevolking mee te nemen in hun gedachtegangen en ze te overtuigen van hun visie, van hun idee,
van hun project.110 Dat komt beide partijen ten goede: politici worden, door alles te moeten
uitleggen, gedwongen een duidelijk standpunt in te nemen en kunnen in een dialoog met de
burgers hun project op punt stellen, terwijl de burgers niet als vee behandeld worden en hun
stem de culminatie wordt van een ten gronde gevoerd debat.
106 Habermas, Een toekomst voor Europa, 63.
107 Joseph Bessette, “Deliberative Democracy: The Majority Principle in Republican Government,” in: How
Democratic is the Constitution?, red. Robert Goldwin en William Shambra (Washington: American
Enterprise Institute, 1981).
108 Erik O. Eriksen en Jarle Weigård, Understanding Habermas: communicating action and deliberative
democracy (Londen: Continuum, 2003), 111-127.
109 Cohn-Bendit en Verhofstadt, Voor Europa!, 88.
110 Ibid., 151.
53
Terug naar Europa: in het vorige subhoofdstuk werd aangehaald dat een positieve motivering
van het Europese integratieproject mogelijk is door de Europese Unie beschouwen als een
instelling die de ambitie heeft én de democratie én het klassieke nationalisme op een hoger
niveau te tillen. Het pad dat de democratie tot hiertoe heeft afgelegd is indrukwekkend, maar
kan nog verder vervolgd worden. De Europese unie zou zich een soort van deliberatieve
democratie kunnen aanmeten, waarbij visionaire politici legitimiteit verwerven door met de
burgers in dialoog te gaan, hen mee te nemen in hun gedachtegangen, hen de zin van het Europese integratieproject uit te leggen en ga zo maar door. Op die manier raken we terug aan
het hart van de democratie, voelen de burgers zich betrokken, kunnen ze, na krachtige debatten gevoerd te hebben met politici, op een gemotiveerde wijze hun stem uitbrengen en wordt
de Europese Unie eindelijk voldoende democratisch gelegitimeerd.
2.1.4. Te rijp voor nationalisme, te groen voor mondialisme: Europa als tussenstap
Het nationalisme kende aan het einde van de achttiende eeuw een theoretische aanvang in de
geschriften van Johann Gottfried von Herder, een Duits dichter, filosoof en theoloog, die de
wereld verblijdde met de gedachte dat alle volkeren op aarde een unieke en onherhaalbare
identiteit hebben, die haar uitdrukking vindt in de zogenaamde Volksgeist.111 Een paar decennia later kreeg het nationalisme (dat tot dan toe vooral een preromantische, artistiek-filosofische aangelegenheid was geweest) politiek bewustzijn als een tegenreactie op het door Napoleon uitgedragen universalisme, in concreto, de Code Napoléon, één gezamenlijk wetboek
dat 'le petit caporal' verspreidde onder alle door hem onder de knoet gehouden volkeren.112 In
de negentiende eeuw vierde men de hoogtedagen van het nationalisme, dat toen een uiterst belangrijke bijdrage leverde aan zowel de eenmaking van Italië als aan de eenmaking van Duitsland, dat er in slaagde om de traditionele kloof tussen het volk en haar machthebbers min of
meer te overbruggen (nooit eerder hadden leiders en geleiden immers het gevoel gehad de belichaming te zijn van één den dezelfde Volksgeist) en dat, strevend naar een erkenning van de
verschillende Europese volksaarden, voor heel wat prachtige kunstwerken zorgde – men denke aan de opera's van Wagner en Verdi. Tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog liep het
met het nationalisme echter grondig mis: gesteund door het sociaal darwinisme, achtte men
het eigen volk superieur aan andere volkeren (een these die bij Herder zelf niet terug te vinden
111 Palmer, A history of Europe in the modern world, 433-434.
112 Ibid., 409-410.
54
is113) en beschouwde men dit als een vrijbrief voor schaamteloos imperialisme en massale genociden.
Vandaag is het nationalisme ondertussen tot een anachronisme verworden: de leuze één volk,
één staat leidt in Europa niet meer tot eenmaking (zoals in de negentiende eeuw in Duitsland
en in Italië het geval was), maar veeleer tot fragmentatie. Die versplintering staat haaks op het
systemisch aaneengroeien van de wereldmaatschappij waarin onomkeerbaar gemondialiseerde
markten intussen een feit zijn.114 De wereld telt momenteel 139 nationale staten, maar als men
alle nationalisten hun zin zou moeten geven, dan zouden er, volgens etnologen, een kleine
5000 natiestaten moeten opgericht worden.115 Bovendien zouden er massale volksdeportaties
moeten plaatsvinden, want vaak leven verschillende volkeren op eenzelfde grondgebied kriskras door elkaar: Joegoslavië was hiervan het beste voorbeeld. Het staat buiten kijf dat de
versplintering van de huidige Europese lidstaten in een batterij onafhankelijke en eurosceptische ministaatjes het continent meer kwaad dan goed zou doen, zeker als deze ministaatjes
ook nog eens uit de Schengenzone wensen te stappen om een eigen migratiebeleid te voeren,
zoals de meest extreme nationalisten dromen. Het is immers een illusie om te denken dat op
die wijze geconcipieerde ministaten er zouden in slagen om via een isolationistisch parcours
elk hun eigen nationale identiteit te bewaren. De regio biedt geen enkele bijkomende bescherming, zo klinkt het bij Daniel Cohn-Bendit en Guy Verhofstadt, het is zelfs exact het omgekeerde. Want als een staat al niet tegen de globalisering is opgewassen, hoe zou een miniregio
dat dan wel kunnen zijn?116
Tegenover het nationalisme bevindt zich het universalisme, of om de zaken een klein beetje
bescheidener te houden, het mondialisme. Het wereldburger-zijn is echter geen eenvoudige
opgave, dat beseft men waneer men zich tegenover een groep Navajo-indianen geplaatst ziet,
wiens taal zo onbegrijpelijk is dat de Amerikanen tijdens de Tweede Wereldoorlog er beroep
op deden om een voor de Japanners onleesbare codetaal op te stellen. Deze werd, door de
voor ons totaal onbekende mechanismen via dewelke de Navajo-taal werkt, nooit gekraakt.
De gebruiken van de Navajo-indianen zijn al decennialang het voorwerp van onderzoek en
blijven verbazen. Deze en andere culturen maken duidelijk dat het wereldburgerschap geen
eenvoudige opdracht is. Vele intellectuelen en politici, zoals de al eerde geciteerde Daniel
Cohn-Bendit, Guy Verhofstadt en Jürgen Habermas, zijn de overtuiging toegedaan dat we
113 Ibid., 433-434.
114 Habermas, Een toekomst voor Europa, 93.
115 Cohn-Bendit en Verhofstadt, Voor Europa!, 38.
116 Ibid., 148.
55
inmiddels te rijp zijn voor het nationalisme (een ideologie die haar diensten in de negentiende
eeuw onbetwistbaar bewezen heeft) maar dat tegelijkertijd onze schouders nog te frêle zijn
om het wereldburgerschap te kunnen torsen. Een tussenstadium is nodig en de toekomst ligt
dan ook in het tot stand brengen van supranationale maatschappelijke instellingen die een heel
werelddeel omvatten. Die supranationale instellingen kunnen – in tegenstelling tot onafhankelijke ministaatjes, die wegens hun schaal elke slagkracht missen – intens met elkaar samenwerkende regio's bescherming bieden tegen de negatieve facetten van de globalisering.
De Europese Unie is het lichtende voorbeeld van zo'n supranationale instelling, de fakkel die
ook andere continenten tot regionale samenwerking aanzet en inspireert.117 Dat zijn niet enkel
mooie woorden: organisaties als de ASEAN (Association of South East Asian Nations), de
Zuid-Amerikaanse MERCOSUR (Mercado Común del Sur) en de Afrikaanse Unie laven zich
wel degelijk aan de verwezenlijkingen van de Europese Unie en ambiëren het volgen van eenzelfde traject.118
Isocrates, de al eerder aan bod gekomen Griekse redenaar, stelde lang geleden dat de leerlingen van Athene in zekere zin de leraren van de mensheid zijn geworden. Vandaag kan Europa
in de voetsporen van Athene treden door op haar beurt de wereld te leren hoe men supranationale, democratisch gelegitimeerde instellingen kan oprichten die, gedragen door het volk, in
staat zijn om de precaire balans tussen eenheid en verscheidenheid zorgvuldig te bewaren, om
bescherming te bieden aan intens met elkaar samenwerkende regio's tegen de negatieve facetten van de globalisering en om naar buiten toe eensgezind en krachtdadig te kunnen optreden.
2.1.5. Een filosofische dimensie: het verenigd Europa als de laatst mogelijke utopie
Het wordt tijd, dat de mens zijn doel kiest. Het wordt tijd, dat de mens de kiem van zijn hoogste verwachting plant. Nog is zijn grond daarvoor rijk genoeg. Maar eenmaal zal deze grond
arm en murw zijn en geen hoge boom zal meer uit hem kunnen opgroeien. Wee! De tijd komt,
waarin de mens de pijl van zijn verlangen niet meer over de mensen uitschiet en de pees van
zijn boog verleerd heeft te gonzen! Ik zeg u: men moet nog chaos in zich hebben om een
dansende ster te kunnen voorbrengen. Ik zeg u: chaos is nog in u. 119 Zo profeteert Nietzsches
Zarathoestra, alvorens hij voor het verzamelde volk een beeld schetst van de laatste mens, een
117 Ibid., 34.
118 Mak, In Europa, 787.
119 Friedrich Nietzsche, Aldus sprak Zarathoestra. Een boek voor allen en voor niemand, vert. H. Marsman
(Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2010), 30.
56
mensengeslacht dat het geluk heeft gevonden en niet meer in staat is om scheppend boven
zichzelf uit te stijgen, een mensengeslacht dat met zijn doel samenvalt en in weerwil van elk
faustiaans streven bij het ogenblik verwijlen wil. Men is knap en weet alles, wat gebeurd is:
zo komt aan het spotten geen eind. Men twist, maar men verzoent zich snel – anders bederft
het de maag. Men heeft zijn pretje voor de dag en zijn pretje voor de nacht; maar men eert de
gezondheid. 'Wij hebben het geluk ontdekt' – zeggen de laatste mensen en knipogen.120
Slavoj Žižek, een Sloveens socioloog, filosoof en cultuurcriticus, stelt in zijn in 2008 verschenen boek Geweld dat wij in het westen de laatste mensen zijn geworden: we gaan op in
stupide dagelijkse pleziertjes en vinden het uiterst moeilijk om zelfs maar een voorstelling te
hebben van een publieke of universele zaak waarvoor men zijn leven zou geven.121 Verderop
in zijn boek haalt Žižek het door Alain Badiou ontwikkelde concept van futloze werelden
(monde atone) aan, die de tussenkomst van een Meester-Betekenaar missen die aan de verwarrende veelheid van de werkelijkheid een betekenisvolle orde oplegt (Churchill, de Britse
premier tijdens de Tweede Wereldoorlog, diegene die uiteindelijk, na alle pro- en contraargumenten doorgenomen te hebben, besliste om aan te vallen, is een voorbeeld van zo'n
Meester-Betekenaar). De westerse wereld analyserend, concludeert Žižek het volgende: een
grondtrek van onze postmoderne wereld is dat zij de macht van de ordenende Meester-Betekenaar terzijde probeert te schuiven: de complexiteit van de wereld moet onvoorwaardelijk
geaffirmeerd worden. Elke Meester-Betekenaar die daaraan enige orde hoort op te leggen zal
gedeconstrueerd, verdreven worden: de moderne verdediging van de complexiteit van de
wereld is in feite niets anders dan een veralgemeend verlangen naar futloosheid.122
Dit alles schetst geen mooi beeld van de westerse conditie, maar is jammer genoeg maar al te
herkenbaar. Op het Europese continent, dat zo vreselijk geteisterd werd door totalitaire en
moordende utopieën, is er een einde gekomen aan de grote verhalen, zo stelt ook de Franse
postmodernist Jean François Lyotard.123 De politieke en filosofische métarécits die de maatschappelijke en wetenschappelijke ontwikkelingen traditioneel hebben gestuurd en gelegitimeerd, slagen er vandaag niet meer in mensen te enthousiasmeren. In de plaats van de grote
verhalen zijn er tal van kleine verhalen gekomen zonder universele reikwijdte, namelijk de
eigen, erg vrijblijvende leefruimten en wereldbeelden die men elk afzonderlijk bricoleert uit
120 Ibid., 31.
121 Slavoj Žižek, Geweld. Zes zijdelingse bespiegelingen, vert. Ineke van der Burg (Amsterdam: Uitgeverij
Boom, 2009), 33.
122 Ibid., 38-39.
123 Sven Vitse, “Het postmodernisme en de crisis van links. Dertig jaar na La Condition Postmoderne,” laatst
geraadpleegd op 30 juli 2014, http://www.streventijdschrift.be/artikels/09/vitsepostmodernisme.htm.
57
de radicale veelheid van overtuigingen en verbeeldingen die ter beschikking staan. Een interculturele en interreligieuze chronotoop is daarvan het resultaat.124 Of negatiever gesteld: de
laatste mens, het apathische schepsel dat Nietzsche zo vreesde, geeft vandaag overal in
Europa de toon aan. Er is echter nog een uitweg, een laatst mogelijk groot verhaal, een laatst
mogelijke utopie. De Europeanen zijn immers, tijdens de koloniale periode, verwikkeld in het
avontuur van de moderne politieke antropologie, als eersten op de diepzinnige gedachte gekomen dat in alle beschavingen verschillende aspecten en dialecten van één en dezelfde soort
tot uiting komen, dat er met andere woorden een bepaalde eenheid in de verscheidenheid
verstopt zit.125 De laatst mogelijke utopie in Europa is in eerste instantie, het erkennen van de
verscheidenheid die dit continent, bij uitbreiding de wereld, kenmerkt en in tweede instantie,
het garanderen van deze (door de globalisering ernstig bedreigde) verscheidenheid via een
supranationale, democratisch gelegitimeerde instelling, de Europese Unie, die als opstap moet
dienen naar een voorlopig nog niet haalbare wereldregering.
Men mag zich echter niet bezondigen aan teleologie, aan doelgericht, finaal denken, zoals
Hegel en Marx deden. De Europese Unie, noch de wereldregering vormen de uiteindelijke zin
van de geschiedenis. De geschiedenis heeft eenvoudigweg geen zin. Maar dat betekent niet,
zo stelt Karl Popper, dat we niets anders kunnen doen dan verslagen naar de geschiedenis
van de politieke macht zitten staren, of dat we die als een gruwelijke grap moeten beschouwen. We kunnen haar namelijk interpreteren met een blik op de machtsproblemen waarvoor
we tijdens ons leven een oplossing proberen te vinden. We kunnen de geschiedenis van de
machtspolitiek interpreteren vanuit het standpunt van onze strijd voor de open samenleving,
voor een samenleving waarin rede, rechtvaardigheid, vrijheid en onze strijd tegen de internationale misdaad voorop staan, voor een samenleving die zowel de democratie als het klassieke nationalisme op een hoger niveau tilt. De geschiedenis heeft geen doel, maar we kunnen
haar wel onze doelen opleggen en hoewel de geschiedenis geen zin heeft, kunnen we die zin
er wel aan geven.126
124 Freddy Decreus, Ritueel theater of de droom over onze verloren oorsprong (Gent: Academia Press, 2010), 1.
125 Sloterdijk, Europa, mocht het ooit wakker worden, 13-14.
126 Karl Popper, De open samenleving en haar vijanden, vert. Hessel Daalder en Steven Van Luchene
(Rotterdam: Lemniscaat, 2009), 527-528.
58
2.2. De drie problemen van de huidige Europese Unie
De Europese Unie kent vandaag drie belangrijke problemen: om te beginnen gaapt er een veel
te diepe kloof tussen de burgers en de politiek, ook is er een democratisch deficit en tot slot
kan men de Europese Raad, het orgaan waarin de belangrijkste beslissingen worden genomen,
beschuldigen van een gebrek aan visie, waardoor men voortdurend achter de feiten aanholt.
Deze drie problemen worden in dit hoofdstuk in evenveel afzonderlijke subhoofdstukken
besproken.
2.2.1. De veel te diepe kloof tussen de burgers en de politiek
De Europese Unie leeft als thema niet echt onder de mensen. De gemiddelde Europeaan zal
zich wel iets kunnen voorstellen bij het achterwerk van Pippa Middleton en bij de nipplegate
van Janet Jackson, maar blijft het antwoord schuldig op de vraag hoe de twee grootste fracties
van het Europees Parlement heten. De kloof die gaapt tussen de Europese Unie en haar burgers is immens: alhoewel nieuwskijkers op regelmatige basis beelden zien voorbijflitsen van
Merkel en Hollande die elkaar op de één of andere Europese Top de hand schudden, zijn er
weinigen die de werking van de vier belangrijkste instellingen van de Europese Unie ten
gronde kunnen vatten. Belgen weten dat de belangrijkste actoren van hun federale overheid de
kamer, de senaat en een door de premier geleide regering zijn. Vaak kunnen Belgen ook nog
eens de namen van hun belangrijkste ministers en staatssecretarissen opnoemen: men maakt
zich soms zorgen over de zwaarlijvigheid van de veel te hard werkende Maggie De Block,
men heeft het over de kostelijke uitstapjes van Pieter De Crem en men zou ernstig schrikken
wanneer Elio Di Rupo op een dag met een das zou komen aanzetten. Over Europa raakt men
daarentegen gauw uitgepraat: de acteurs van het Europese theaterstuk zijn ongekend, bijgevolg ook onbemind en slechts enkelen begrijpen het uiterst schimmige, schijnbaar weinig
interessante verhaal dat deze toneelspelers op de planken proberen te brengen.
Sinds 1973 voert de Europese Commissie op regelmatige basis peilingen uit die de publieke
opinie in de lidstaten proberen in kaart te brengen. Tweemaal per jaar publiceert men de resultaten hiervan onder de naam Eurobarometer: de meest recente peiling werd in juli 2014 uitgegeven.127 Uit deze Eurobarometer, die net na de Europese parlementsverkiezingen werd afge127 “Standard Eurobarometer 81. Spring 2014. Public Opinion in the European Union. First results. Fieldwork:
Juni 2014. Publication: July 2014. Survey conducted by TNS opinion & social at the request of the European
Commission, Directorate-General for Communication,” laatst geraadpleegd op 30 juli 2014.
59
nomen en dus in veel opzichten positiever is dan de vorige, blijkt dat 42% van de Europeanen
de indruk heeft dat zijn stem in de Europese Unie meetelt (in de herfst van 2013 bedroeg dit
percentage slechts 29%). Het vertrouwen in de Europese Unie bereikte evenwel een historisch
dieptepunt en zakte naar een bedroevende 31%. Slechts 35% heeft een overwegend positief
beeld van de Europese Unie, een kleine 25% voelt zich daadwerkelijk een Europees burger en
nauwelijks 11% weet met zekerheid te kunnen zeggen wat zijn rechten als Europees burger
inhouden.
De Europese Unie beschikt natuurlijk wel over een communicatiebeleid. De uitwerking van
dit communicatiebeleid kent echter geen legale verdragsbasis en moet dus via niet bindende
instrumenten gebeuren.128 Deel van het communicatiebeleid is het communiceren over Europa
via internet. De webpagina's van de Europese Unie worden inderdaad goed onderhouden en
bevatten een schat aan informatie. Parlementaire commissies worden gelivestreamd en soms
worden zowel beknopte agenda's als rudimentaire verslagen van de vergaderingen vrijelijk
beschikbaar gesteld. Alleen spijtig dat weinigen hiervan op de hoogte zijn. Een ander deel van
het communicatiebeleid is de recente invoering van het Europees burgerinitiatief, waardoor
men hoopt burgers meer te betrekken en een publiek debat rond het Europese beleid te stimuleren. Dit Europees burgerinitiatief maakt het voor burgers mogelijk rechtstreeks beroep te
doen op de Commissie om nieuwe beleidsdomeinen uit te werken: één miljoen burgers uit ten
minste een kwart van de Europese lidstaten kunnen samen de Europese Commissie verzoeken
een wetsvoorstel in te dienen.129 Momenteel zijn er een vijftal Europese burgerinitiatieven
lopende.130
Het belangrijkste initiatief van de Europese Commissie inzake communicatiebeleid, het programma 'Europa voor de burger', kwam tot stand in de jaren na de negatieve referenda over de
Europese Grondwet in Frankrijk en Nederland, op het moment dat men besefte dat men dringend nood had aan een opener dialoog tussen de Europese Unie en haar burgers om het voortbestaan van het Europese integratieproject niet in gevaar te brengen. De eerste versie van het
programma 'Europa voor de burger' liep van 2007 tot 2013 en had een budget van 215 miljoen
euro ter beschikking. Concreet omvatte het een brede waaier aan activiteiten, zoals bijvoorhttp://europa.eu/rapid/press-release_IP-14-861_en.htm.
128 Thomas Van de Putte, De constructie van een Europese publieke sfeer als 'oplossing' voor het democratisch
deficit. Een ideeënhistorische analyse van het Europees communicatiebeleid 1990-2000, laatst geraadpleegd
op 30 juli 2014. http://www.ryckevelde.be/data/files/Thomas%20Van%20de%20Putte.pdf, 6.
129 “Communicatiebeleid,” laatst geraadpleegd op 30 juli 2014.
http://www.europarl.europa.eu/aboutparliament/nl/displayFtu.html?ftuId=FTU_5.13.8.html.
130 “Het Europees burgerinitiatief. Officieel register. Lopende initiatieven,” laatst geraadpleegd op 30 juli 2014.
http://ec.europa.eu/citizens-initiative/public/initiatives/ongoing?lg=nl.lg=nl
60
beeld de ondersteuning van partnersteden (twee steden uit verschillende lidstaten die een
vriendschappelijke band onderhouden), het verschaffen van financiële steun aan organisaties
en denktanks die de Europese Unie en haar burgers nader bij elkaar proberen te brengen, de
verspreiding van informatie over de Europese Unie onder de burgers en het promoten van een
Europees herinneringsgevoel inzake de slachtoffers van het nazisme en het stalinisme.131 Het
tweede 'Europa voor de burger'-programma loopt van 2014 tot 2020 en omvat, inhoudelijk
gesproken, enerzijds bewustwordingsactiviteiten op het terrein van Europese geschiedenis en
verbondenheid en anderzijds stimulansen om burgers aan te zetten om aan de Europese besluitvormingsprocessen te participeren. Dit tweede programma beschikt echter, ondanks het
succes en de positieve evaluatie van het eerste programma, over een significant lager budget.132 De 185,5 miljoen euro die worden uitgetrokken zijn ronduit belachelijk, zeker wanneer
men beseft dat deze middelen niet over één, maar over zeven jaar gespreid moeten worden.
Men kan evengoed vijf cent aan een bedelaar geven: het rinkelen van dat kleine muntstuk in
zijn hoed doet de hoop in zijn ogen vast even oplichten, maar finaal brengt die schamele bijdrage weinig zoden aan de dijk. Ik was er bij toen in Brussel op dinsdag 22 juli in de parlementaire commissie cultuur en onderwijs dit tweede 'Europa voor de burger'-programma werd
voorgesteld. Buiten De Groenen protesteerde niemand tegen de budgetverlaging, die als een
spijtige fataliteit rustig werd aanvaard: de Raad had immers beslist dat het door de Commissie
voorgestelde, veel hogere budget naar omlaag moest en daar viel met geen mogelijkheid aan
te tornen.
2.2.2. Het democratisch deficit
Een tweede probleem van de Europese Unie, naast de veel te diepe kloof tussen de burgers en
de politiek, is het democratisch deficit, of met andere woorden het inherente gebrek van de
Europese Unie aan democratische legitimiteit. Als men de onderlinge verhoudingen van de
vier belangrijkste instellingen van de Europese Unie (het Parlement, de Commissie, de Raad
van de Europese Unie en de Europese Raad) onder de loep neemt, dan moet men concluderen
dat de Europese Raad het machtigste orgaan is: daar gebeuren de historische beslissingen. De
staatshoofden en regeringsleiders die in de Europese Raad zetelen, werden echter niet verko131 Parlementaire Commissie voor Cultuur en Onderwijs, Introduction to the Committee on Culture and
Education (Intern document, 2014), 26-27.
132 Parlementaire Commissie voor Cultuur en Onderwijs. General outlook in key policy areas. (Intern
document, 2014), 6-8.
61
zen omdat zij zo goed supranationale beslissingen kunnen nemen, integendeel, hun taak bestaat juist uit het op een adequate wijze leiden van een natiestaat. Als men op Vlaams niveau
een equivalent van de Europese Raad zou willen creëren, dan zou men de burgemeesters van
de verschillende steden en gemeenten moeten verzamelen en aan hen moeten vragen om de
grote lijnen van het Vlaamse Overheidsbeleid uit te zetten. Daarvoor zijn zij echter noch
verkozen, noch bevoegd. De democratische legitimering van de Europese Raad is dus met
andere woorden een illusie.
Van tijd tot tijd worden er volksreferenda georganiseerd omdat bepaalde besluiten van de Europese Unie – en het gaat dan in concreto vooral om soevereiniteitsoverdrachten – nationale
grondwetswijzigingen vereisen. De belangrijkste voorbeelden hiervan zijn de al eerder aan
bod gekomen negatieve volksreferenda in Frankrijk en Nederland naar aanleiding van de
instelling van een Europese Grondwet in 2005. Het volk mocht in deze referenda spreken,
maar velde, bang gemaakt door extreem-rechtse karikaturen een onverwacht en vernietigend
oordeel. De Europese Unie reageerde hierop echter op een totaal foute wijze: men recupereerde het grootste deel van de afgewezen grondwet in het Verdrag van Lissabon, dat door een
omzichtige weglating van de constitutionele terminologie geen riskante volksraadpleging vereiste. In het eerste deel van deze thesis werd de vergelijking met Mozes gemaakt, die, toen hij
van de berg Sinaï afdaalde, het volk terugvond terwijl het feest vierde rond een gouden kalf,
in casu het rechts extremisme van Geert Wilders en Jean-Marie Le Pen. Wat Mozes daarna
deed is echter even fout als de reactie van de Europese Unie op de negatieve volksreferenda:
in plaats van een tweede keer moederziel alleen de berg Sinaï te beklimmen, om andermaal uit
Gods hand de stenen tafelen in ontvangst te nemen, terwijl ondertussen het volk opnieuw
veertig dagen en veertig nachten aan zijn lot overgelaten werd, had Mozes ze beter meegenomen op zijn tocht. Dat had het democratisch deficit kunnen verkleinen.
Het democratische orgaan bij uitstek, niet alleen van de Europese Unie, maar van het hele
Europese continent, zou normaal gezien het Europees Parlement moeten zijn, maar dat is om
verscheidene redenen niet het geval. Om te beginnen worden de Europese Parlementsverkiezingen, zoals eerder al werd aangehaald, reeds decennialang beheerst door thema's en personen waar ze helemaal niet over gaan, doordat de vertegenwoordigers niet via Europese, maar
via nationale verkiezingen worden verkozen en burgers dus niet rechtstreeks voor de Europese fracties, maar voor nationale partijen moeten stemmen.133 Dat is erg spijtig, zeker wanneer
133 Habermas, Een toekomst voor Europa, 30.
62
men bedenkt dat de bevoegdheden van het Europees Parlement in de voorbije jaren gestaag
zijn uitgebreid en dat deze instelling, alhoewel ze nog niet helemaal het verschil kan maken,
toch reeds over enige slagkracht beschikt. In het verdrag van Lissabon werd bijvoorbeeld
vastgelegd dat de Europese Raad bij de benoeming van de voorzitter van de Commissie rekening moest houden met de uitslag van de Europese Parlementsverkiezingen. Als antwoord
hierop schoven de Europese fracties in het Parlement elk een spitzenkandidaat naar voren: de
socialisten kozen Martin Schulz, de christendemocraten Jean-Claude Juncker, de liberalen
Guy Verhofstadt, De Groenen Ska Skeller en Europees Links Alexis Tsipras. Op 15 mei werd
er zelfs een voorzittersdebat georganiseerd door Eurovision134 (een onderdeel van de al eerder
aan bod gekomen European Broadcasting Union) maar om de één of andere reden heeft niemand dat debat gezien. Het is triest om te moeten constateren dat, ondanks de inspanningen
die men zich getroostte om een democratische dynamiek op gang te brengen, het opkomstcijfer bij de Europese Parlementsverkiezingen een historisch dieptepunt bereikte: waar in 1979
nog 61,99% van de Europeanen ging gaan stemmen, daar was dit in 2014 slechts 42,54%. Dit
cijfer vertekent dan nog eens de werkelijkheid doordat twee landen – België en Malta – kiesplicht kennen, en daardoor extreem hoge opkomstpercentages kunnen voorleggen. In het
Verenigd Koninkrijk ging 35% van de bevolking stemmen, in Slowakije haalde het opkomstcijfer nipt 13%.135 De uitslagen van de verkiezingen sijpelden daarenboven traag of zelfs
helemaal niet door: welke fracties gewonnen hebben en wat de precieze zetelverdeling in het
Parlement is, weten slechts weinigen. Wel was er enige ophef omtrent de keuze voor JeanClaude Juncker als voorzitter van de Commissie doordat het Verenigd Koninkrijk, met name
David Cameron in de Europese Raad dwars lag. Dat Jean-Claude Juncker het desondanks
toch haalde, mag terecht een democratische overwinning worden genoemd, ook al is het
democratisch deficit daarmee nog lang niet gedicht.
2.2.3. Een schrijnend gebrek aan visie
Een derde probleem vormt het schrijnend gebrek aan visie in de Europese Raad, de instelling
die bevoegd is voor fundamentele hervormingen, voor aanpassing van de Europese Verdragen
134 “15 mei: Live TV debat tussen de kandidaten voor het voorzitterschap van de Europese Commissie, kijk
mee!” laatst geraadpleegd op 30 juli 2014, http://www.europeesparlement.nl/nl/press_release/pr-2014/2014april/pr-2014-april16fif.html.
135 “Europees Parlement. Resultaten van de Europese verkiezingen van 2014. Opkomst.” Laatst geraadpleegd
op 30 juli 2014. http://www.resultaten-verkiezingen2014.eu/nl/turnout.html.
63
en voor het uitzetten van de grote lijnen volgens dewelke de Europese integratie verloopt. Dit
tekort aan visie vloeit bijna automatisch voort uit de samenstelling van de Europese Raad: de
nationale regeringsleiders en staatshoofden zijn, zoals in het bovenstaande hoofdstuk reeds
werd aangehaald, nationaal verkozen. Hun hart ligt bijgevolg bij hun eigen natiestaat en het
deelnemen aan de Europese politiek komt daar als een verplichting bij. Alhoewel sommige
leden van de Europese Raad er in slagen goed werk te verzetten en zich doorheen de jaren
soms tot overtuigde eurofielen ontwikkelen – Guy Verhofstadt is daar een goed voorbeeld van
– zien de meeste regeringsleiders en staatshoofden, David Cameron op kop, lustig dansend
naar de pijpen van hun eurosceptische nationale achterbannen, de Europese Raad als een arena waar ze als nationale held tegen de anderen, die schuldig zijn aan alles wat het monster
Brussel oplegt en eist, ten strijden kunnen trekken.136 Heel veel hangt ook af van de persoonlijke relatie tussen leden van de Europese Raad: een vriendschappelijke verhouding tussen de
Franse president en de Duitse bondskanselier – denk maar aan die tussen Mitterand en Kohl –
kan wonderen verrichten, terwijl persoonlijke vetes het Europese beleid gedurende jaren kunnen hypothekeren.
Jürgen Habermas is erg pessimistisch over de Europese Raad, waarin de regeringsleiders en
de staatshoofden volgens hem, zonder een omvattend perspectief, in de richting van meer
Europa sturen, enkel en alleen omdat ze het veel dramatischere en vermoedelijk veel duurdere
alternatief van de prijsgave van de euro voorlopig willen vermijden. Nieuwe verdragsaanpassingen zijn daarbij uit den boze, want dan zou ook de politieke structuur van de Europese
Unie moeten gewijzigd worden en de Europese eenwording moeten veranderen van een eliteproject in een project waarbij burgerparticipatie vooropstaat.137 Politici zijn vandaag gewoon
hun handelingen in overeenstemming te brengen met stemmingsschommelingen die ze van
verkiezings- tot verkiezingsdatum naijlen. Ze zijn gewend aan een door opinieonderzoek
gestuurde, propagandistische legitimatieverwerving en missen dus de toerusting voor een op
mentaliteitsverandering gerichte menings- en wilsvorming die van het gangbare patroon
afwijkt. Daardoor zijn ze geneigd om in crisissituaties noch uitzonderlijke uitdagingen aan te
nemen, noch zich in te laten met riskante vormen van engagement.138 Dat is jammer, want er
staat volgens Peter Sloterdijk veel op het spel: waar het er nu om gaat, is door een wereldhistorische daad van politieke vormgeving het principe van het rijk zelf door het principe van de
136 Habermas, Een toekomst voor Europa, 28.
137 Ibid., 51-52.
138 Ibid., 30, 62.
64
statenunie te vervangen. In zijn hoedanigheid van multinationale federatie moet Europa het
eerste succesvolle model ontwikkelen voor de ontbrekende schakel tussen de nationale staten
en de organisaties van het VN-complex. Dit is het dwingende thema van een toekomstige
Europese politieke filosofie, te realiseren als procesfilosofie van het postimperialisme.139 Een
Europese Raad waarin politici hun handelen laten leiden door opiniepeilingen, die voortdurend achter de feiten aanholt en enkel lokaal wat brandjes blust (zoals bij de in de eurocrisis
ontaarde kredietcrisis het geval was), om zich als puntje bij paaltje komt toch aan de geboden
van de markt te onderwerpen, is hier niet toe in staat.
139 Sloterdijk, Europa, mocht het ooit wakker worden, 61.
65
2.3. De creatie van een Europese publieke sfeer als medicijn
We staan voor de titanische uitdaging de Europese Unie om te vormen tot een transnationale,
democratisch gelegitimeerde instelling. In het vorige hoofdstuk werd echter duidelijk dat het
Europese integratieproject in een deplorabele staat verkeert. Een veel te diepe kloof tussen de
burgers en de politiek, een democratisch deficit en een gebrek aan visie in de Europese Raad,
het orgaan waar de belangrijkste beslissingen worden genomen, zijn de chronische ziekten
waar de Europese Unie aan lijdt, zijn de obstakels die het op een hoger niveau tillen van zowel het klassieke nationalisme als van de democratie, in de weg staan. Deze drie ziekten kunnen echter met één en hetzelfde medicijn worden bestreden en dat medicijn, het onderwerp
van dit hoofdstuk, is de creatie van een Europese publieke sfeer.
2.3.1. Arendt en Habermas: de funderende theoretici van de publieke sfeer
De funderende theoretici van de publieke sfeer zijn Hannah Arendt en Jürgen Habermas. Deze
twee filosofen schreven rond de jaren zestig beiden een boek waarin ze het concept 'publieke
sfeer' bespraken, elk op een geheel eigen wijze. Arendt beet de spits af met haar in 1958 verschenen boek The Human Condition, Habermas volgde in 1962 met zijn Strukturwandel der
Öffentlichkeit. De receptie van deze werken kwam pas begin jaren negentig op gang, wat onder andere lag aan het feit dat Habermas' boek erg laat in het Engels werd vertaald. Vandaag
vormen beide boeken de basis van de theorievorming omtrent de te creëren Europese publieke
sfeer. In dit subhoofdstuk worden Arendts The Human Condition en Habermas' Strukturwandel der Öffentlichkeit achtereenvolgens besproken.
Hannah Arendt vangt haar betoog aan bij de Oude Grieken. Volgens haar kenden volwaardige
Atheense burgers zowel een private als een publieke sfeer en schipperden zij voortdurend tussen de oikos ('οἶκος', hun familie, hun huishouden) en de polis ('πόλις', de stadstaat). De private sfeer, de oikos, het eigen, hiërarchisch gestructureerde huishouden, de schaduwrijke vertrekken die werden bevolkt door een mengelmoes van vrouwen, kinderen en slaven, noemt
Arendt de sfeer van de noodzaak. Mensen vormen een huishouden om te overleven, om hun
goederen te beheren, om zich te wassen en om op tijd en stond te eten. Kracht en geweld
waren in de private sfeer toegestaan omdat zij de enige middelen waren om de noodzaak het
hoofd te kunnen bieden – Griekse burgers heersten over slaven, deden die voor hen werken en
66
konden zo tijd overhouden voor andere zaken. De publieke sfeer, de polis, beschouwt Arendt
als de sfeer van de vrijheid. In de publieke sfeer was namelijk iedereen gelijk, niemand heerste en niemand werd overheerst, geweld was uit den boze en enkel de kracht van het argument
kon zich laten gelden. Burgers konden zich in de publieke sfeer door het spreken van grote
woorden, door het verrichten van grote daden laten opmerken, eeuwige roem op hun schouders laden en zo een stap dichter bij de onsterfelijkheid komen.140
Een volwaardig Atheens burger leidde volgens Arendt een actief leven ('vita activa'), doordat
hij én arbeidde én werkte én actie ondernam. Het begrip arbeid ('labor') omschrijft Arendt als
een repetitieve, nooit eindigende activiteit die nodig is om in het levensonderhoud te voorzien,
zoals het kweken van groenten en het wassen van het eigen lichaam; onder werk ('work') verstaat Arendt het in de wereld plaatsen van een min of meer blijvend object, zoals bijvoorbeeld
een handwerktuig, een huis, een boek of een kunstwerk; actie ('action') ondernemen tot slot, is
volgens Arendt het streven naar onsterfelijkheid via grote politieke woorden en grote politieke
daden. Arbeiden en werken behoorden in het Oude Athene tot de private sfeer, terwijl het
actie ondernemen enkel plaats kon grijpen in de publieke sfeer.141 Na de Griekse Oudheid ging
het met de publieke sfeer volgens Arendt steil bergaf. Het 'vita activa' van de volwaardige
Atheense burger degenereerde in de middeleeuwen tot een 'vita contemplativa', een op God
gericht contemplatief leven waarin de mens ambachtelijk-kunstzinnig werken hoger plaatste
dan filosofisch denken en politiek handelen. Waar de mens in de Griekse Oudheid nog een
politiek dier ('ζῷον πολιτικόν', cf. Aristoteles) werd genoemd, waar in de Romeinse Oudheid
hij verwerd tot een sociaal dier ('animal socialis', cf. Seneca), daar ontaarde de mens in de
Moderne Tijd in een werkend dier ('animal laborans') dat voor alles streefde naar een zo hoog
mogelijke arbeidsproductiviteit en daarbij de politiek simpelweg vergat.142
De publieke sfeer bestond tijdens de Griekse Oudheid volgens Hannah Arendt uit twee onderscheiden, maar toch innig met elkaar verweven dimensies. De eerste dimensie was 'the space
of appearance', een ruimte van politieke vrijheid en gelijkheid die ontstond van zodra burgers
op basis van een debat en rationele argumentaties samen handelden. De tweede dimensie was
'the common world', een gedeelde en publieke wereld van menselijke artefacten en instellingen die de Atheners van de natuur afscheiden en een relatief permanente en duurzame context
boden waarin hun activiteiten konden plaatsvinden. Beide dimensies waren essentieel voor de
140 Hannah Arendt, The Human Condition (London: The University of Chicago Press, 1958), 28-37.
141 Ibid., 79-247.
142 Ibid., 22-23.
67
Atheense democratie, aangezien 'the space of appearance' de enige ruimte was waarin het
Atheense burgerschap kon floreren, en 'the common world' de stabiele grond vormde van
waaruit publieke ruimtes, waarin geageerd en gedelibereerd kon worden, konden oprijzen.
Volgens Arendt is een reactivatie van het burgerschap in de moderne wereld enkel mogelijk
indien we én een 'common world' ontdekken én verschillende 'spaces of appearance' creëren
in dewelke individuen hun identiteiten kunnen ontsluiten om vervolgens solidaire, reciproque
relaties aan te kunnen gaan.143
De andere funderende theoreticus van de publieke sfeer is Jürgen Habermas die in 1961 aan
de Philipps-Universität te Marburg habiliteerde met Strukturwandel der Öffentlichkeit, een
politiek-wetenschappelijk proefschrift over de structurele transformatie van de openbaarheid
(of van de publieke sfeer) dat een jaar later ook als boek werd uitgegeven. Habermas vertrekt
net zoals Arendt van het uit de Griekse oudheid stammende onderscheid tussen oikos en polis.
Zijn stelling luidt dat het oikos-polis onderscheid in het Oude Athene nog geen principiële
tegenstelling inhield, omdat men de directe democratie kende en bijgevolg alle volwaardige
staatsburgers zowel aan de oikos als aan de polis participeerden. Toen men in de renaissance
het onderscheid tussen het private huisdomein en het publieke staatsdomein overnam, werden
oikos en polis echter in toenemende mate aan elkaar gecontrasteerd. In de renaissance kende
men niet de directe democratie als bestuursvorm, maar de monarchie en dat had als gevolg dat
de burgers niet konden deelnemen aan het bestuur van de staat, een alleenzaak van de absolute
monarch en zijn raadsmannen. De opkomende bourgeoisie probeerde zich tegen de almacht
van de monarch te beschermen door het huiselijke domein, de oikos uit te bouwen tot een
private vrijheidssfeer en zo weerspiegelde het onderscheid tussen oikos en polis in de renaissance bijgevolg de tegenstelling tussen de bourgeoisie en de monarch.144
Naarmate de overtuiging terrein won dat een koning niet zozeer de belichaming moest zijn
van één of ander goddelijk recht maar van het volk, begon de bourgeoisie langzamerhand een
publieke opinie te ontwikkelen. De pronkerige hofhouding die de Zonnekoning er in zijn Kasteel van Versailles op nahield, was nog een vorm van louter representatieve openbaarheid ('repräsentative Öffentlichkeit'), bedoeld om de adel aan zich te binden. In de loop van de achttiende eeuw ontwikkelde zich, uit de private vrijheidssfeer van de bourgeoisie, echter langzamerhand een publieke openbaarheid ('bürgerliche Öffentlichkeit'). Het is de opgang en de
143 “Stanford Encyclopedia of Philosophy. Hannah Arendt,” laatst geraadpleegd op 31 juli 2014,
http://plato.stanford.edu/entries/arendt/#CitPubSph.
144 Jürgen Habermas, The structural transformation of the public sphere, vert. Thomas Burger en Frederick
Lawrence (Cambridge: Polity Press, 1999), 1-26.
68
neergang van deze publieke sfeer die het onderwerp vormt van Habermas' proefschrift. In de
achttiende en negentiende eeuw vierde men volgens Habermas de hoogtedagen van de publieke sfeer: mensen ontmoetten elkaar in de Londense koffiehuizen, in de Parijse salons en in de
Duitse Tischgesellschaften om met rationale argumenten en op een verlichte wijze met elkaar
te discussiëren over politieke onderwerpen. De publieke sfeer werd geruggesteund door nieuwe media zoals dagelijkse kranten die de burgerij adequaat informeerden over wat er allemaal
in de wereld gebeurde. De Londense koffiehuizen, de Parijse salons en de Duitse Tischgesellschaften, concretiseringen van de achttiende- en negentiende-eeuwse publieke sfeer, hadden
volgens Habermas drie institutionele criteria gemeenschappelijk: eerst en vooral werd bij discussies elke vorm van status veronachtzaamd, ten tweede veronderstelden de discussies een
domein van gemeenschappelijk belang en tot slot waren de discussies een inclusieve aangelegenheid doordat iedereen in staat moest zijn er aan deel te nemen.145
Volgens Habermas ging de 'bürgerliche Öffentlichkeit' of de bourgeois publieke sfeer in de
twintigste eeuw ten onder in de massakarakter van de sociale welvaartsmaatschappij. Het
onderscheid tussen staat en samenleving, tussen het publieke en het private, dat funderend
was geweest voor de bourgeois publieke sfeer, vervaagde aan een ijltempo door de opkomst
van massamedia, public relations en de consumptiecultuur.146 De hedendaagse massamedia
gaan de dialoog met de samenleving niet meer aan en maken door eenrichtingsverkeer het publiek stom. Het beeld van de in zijn zetel onderuitgezakte, van chips en cola voorziene burger,
die apathisch de meest verschrikkelijke berichtgeving consumeert, staat in schril contrast met
de in de Londense koffiehuizen, Parijse salons of Duitse Tischgesellschaften bevlogen in discussie tredende negentiende-eeuwer.
2.3.2. De huidige, nog niet zo slechte nationale publieke sferen
Uit het vorig subhoofdstuk onthoudt men het beeld dat Hannah Arendt ophing van de Griekse
publieke sfeer, een plaats waar volwaardige Atheense burgers op voet van gelijkheid met elkaar in dialoog konden treden, een sfeer van de vrijheid waar men door grote woorden, grote
politieke daden de onsterfelijkheid kon verwerven, waar besluitvorming plaatsgreep zonder
tussenkomst van geweld en waar aan de retorica het laatste woord was toebedeeld. Men ziet
de Atheense burgers zitten op de Pnyx, de heuvel waar de zittingen van de volksvergadering
145 Ibid., 36-37.
146 Ibid., 159-174.
69
of εκκλησία plaatsvonden, men kijkt met spanning toe hoe een groot redenaar, hetzij Pericles,
hetzij Alcibiades, hetzij Demosthenes, staande op het sprekersgesteente of βῆµα, het woord
richt tot het verzamelde volk en hen van zijn visie overtuigt, terwijl voor hem de agora, de
Atheense marktplaats, ligt te blinken in de zon en rechts van hem de akropolis zich fier verheft tegenover een mediterrane, stralend blauwe hemel. Ook herinnert men zich nog levendig
het beeld dat Jürgen Habermas schetste van de Londense koffiehuizen, de Parijse salons en de
Duitse Tischgesellschaften, waar eveneens op voet van gelijkheid werd gediscussieerd, deze
keer niet onder de blote hemel maar binnenskamers, met de geur van koffie, kwaliteitssigaren
en damesparfum in de neus. Kranten worden bovengehaald, een getalenteerd musicus schaart
zich achter de piano en een getormenteerd dichter diept, zijn stem schrapend, uit zijn vestzak
een zopas volgekrabbeld vel papier op. Een publieke opinie vormt zich, komt in botsing met
de staatsmacht en zet zaken in beweging. Wat een tijden! Hoe romantisch! Hoe spijtig dat dit
alles degenereren moest!
Men mag echter niet al te nostalgisch, niet al te pessimistisch worden. Door de blik naar het
verleden te richten, dreigt men te vergeten dat ook de huidige wereld heel wat interessante
publieke sferen kent. Elke natiestaat heeft vandaag zijn eigen publieke sfeer. België is met
zijn drie gemeenschappen een speciaal geval en kent zowel een Vlaamse als een Waalse publieke sfeer. Wanneer men dieper ingaat op de Vlaamse publieke sfeer, dan moet men toegeven dat deze, de doemscenario's van Arendt en Habermas ten spijt, er al bij al nog zo slecht
niet aan toe is.
De protagonist van de Vlaamse publieke sfeer is zonder twijfel de VRT, de openbare omroep
voor radio en televisie, die als doel heeft de bevolking te informeren via nieuwsrubrieken
(Het Journaal), duidingsmagazines (Terzake, De Zevende Dag), reportages (Vranckx, Koppen)
en praatprogramma's (Reyers Laat, Villa Vanthilt). Sociale media en online fora proberen het
door Habermas aangeklaagde eenrichtingskarakter van de massamedia – de burger die, voorzien van chips en cola, futloos en onderuitgezakt in zijn zetel naar de televisie ligt te gapen –
tegen te gaan door naast op informatieverstrekking in te zetten, ook debatten te openen. De
zes radionetten van de VRT verrijken het nieuwsaanbod. Een zender als Klara laat belangrijke
culturele actoren aan het woord en vertelt van dag tot dag wat er in Vlaanderen op cultureel
vlak gebeurt. De VRT is geen onneembaar, met elektrische hekkens en prikkeldraad omgeven
bastion: procentueel gezien participeert een vrij groot deel van de bevolking in min- of meerdere mate aan het Vlaamse televisie- en radiolandschap. De doordeweekse Vlaming zowel als
70
de universiteitsprofessor komen aan bod, elk op hun manier, elk met wat zij of hij te vertellen
heeft. Ontevreden mogen we dus niet zijn.
Naast de VRT zijn er nog de commerciële radio- en televisiezenders, die doorgaans een ietwat
populistischer karakter hebben, maar er juist daardoor in slagen om een bijkomend deel van
de bevolking aan te spreken. Het erg gevarieerde Vlaamse krantenlandschap omvat zowel
regionale (Het Belang van Limburg, Gazet van Antwerpen), populaire (Het Laatste Nieuws,
Het Nieuwsblad, Het Volk) als kwalitatieve (De Morgen, De Standaard, De Tijd) kranten en
daarnaast staat de Vlaming ook nog een waaier aan weekbladen ter beschikking. Columns en
lezersbrieven laten elkeen die iets te vertellen heeft aan het woord. Tot slot beschikt Vlaanderen ook nog over een bloeiend cultureel landschap. In de literatuur, in de concert-, theateren operahuizen, in de musea en op publieke plaatsen krijgen ideeën een belichaming, wordt
er, in welke vorm dan ook, nagedacht over de samenleving en neemt men op boude wijze stelling in.
Hoewel men kan klagen dat men in de Vlaamse publieke sfeer al te vaak de populaire kaart
trekt, dat er te weinig kwaliteit is, dat kijk- en luistercijfers allesbepalend zijn, dat lobbywerk
er voor kan zorgen dat bepaalde thema's niet of gekleurd aangesneden worden, dat er in Het
Journaal wel een vaste sport-, maar geen vaste cultuurrubriek is, en ga zo maar door, moet
men erkennen dat de Vlaamse publieke sfeer uitzonderlijk rijk, uitzonderlijk gevarieerd is en
voldoende mogelijkheden biedt. Wil men als individu een visie delen met de samenleving,
dan kan dit binnen afzienbare tijd zonder al te grote problemen via de meest diverse kanalen
gebeuren. Men moet er alleen tijd in steken en bereid zijn het spel van een bepaald format
mee te spelen.
Het is uiterst belangrijk om te beseffen dat elke natiestaat vandaag zijn eigen publieke sfeer
heeft en die op een geheel eigen wijze vorm geeft. Fransen wensen het publieke en private
leven van hun politici gescheiden te houden en zijn gewend aan lange televisiedebatten, terwijl Amerikanen het debatteren al lang geleden ingeruild hebben voor agressieve reclamecampagnes en er van houden het privé-leven van hun president en zijn gezin aan een grondig
onderzoek te onderwerpen. De kracht en werking van deze nationale publieke sferen zijn niet
te overschatten. De reden waarom België vandaag niet over één, maar over twee democratieën
schijnt te beschikken, is omdat er twee publieke sferen zijn, een Vlaamse en een Waalse, die –
een enkele opiniebijdrage van Véronique Lamquin daargelaten – zo goed als geen contact met
elkaar maken. Het delen van een publieke sfeer werkt identiteitsvorming in de hand: doordat
71
mensen over dezelfde informatie beschikken, het debat met elkaar aangaan en op eenzelfde
manier kijken naar de gebeurtenissen die zich in de wereld rondom hen afspelen, voelen mensen zich met elkaar verbonden. Tot slot bepalen de spreekruimte die men politici in de publieke sfeer toebedeelt en de wijze waarop men met hen in de media omgaat, in belangrijke mate
het stemgedrag van de kiezer en daardoor de toekomst van de natiestaten.
2.3.3. De heilzame effecten van een Europese publieke sfeer
Hierboven mag overtuigend zijn aangetoond dat er op het niveau van de natiestaten reeds
goed functionerende publieke sferen bestaan, die er in slagen om binnen de natiestaten een
enorme dynamiek te ontwikkelen. Burgers van een natiestaat voelen zich democratisch betrokken, kunnen uitleggen hoe hun land functioneert en kunnen, indien zij dat willen, op een
gemotiveerde wijze hun stem uitbrengen. Op Europees niveau hebben de nationale publieke
sferen echter geen equivalent. De Europese Unie is in haar hedendaagse vorm te danken aan
de inspanningen van politieke elites, die op de passieve toestemming van hun meer of minder
ongeïnteresseerde bevolkingen konden rekenen zolang zij die ermee te maken hadden er alles
bij elkaar genomen ook economische voordelen van mochten verwachten.147 Wil men echter
van de Europese Unie een instelling maken die én de democratie én het klassieke nationalisme op een hoger niveau tilt, dan moet men dringend zijn kar keren en het volk meer en beter
betrekken. Daarvoor noodt men de creatie van een Europese publieke sfeer. Deze kan namelijk de drie problemen van de Europese Unie oplossen. Een Europese publieke sfeer kan de
kloof tussen de burgers en de politiek dichten, het democratische deficit overbruggen en politici dwingen om op een visionaire manier stelling in te nemen.
Een muziek- en theaterwetenschapper die zich in zijn thesis nu al 72 bladzijden lang bezig
houdt met geschiedenis, politiek en economie valt enigszins te vergelijken met de Trojaanse
held Aeneas, een levende die in zang VI van de Aeneïs samen met de Sybille van Cumae het
rijk der doden bezocht, die in de onderwereld afdaalde en daar door de veerman Charon over
de Styx werd gezet, die Dido ontmoette, de aan liefdesverdriet ten gronde gegane koningin
van Carthago, die de Tartarus, het donkerste en vreeswekkendste deel van de onderwereld
doorploegde en uiteindelijk aankwam bij de Elysische velden. Daar ontmoette de veel over
landen en zeeën geslingerde Aeneas de schim van zijn overleden vader Anchises, die zijn
147 Habermas, De toekomst van Europa, 49.
72
zoon meetroonde naar een hoge heuvel. Van op die heuvel overschouwde Aeneas ontelbare
wezens en volkeren, zielen voor wie het lot, na duizend jaar en een teug uit de vergetelheid
brengende Lethe-stroom, een tweede lichaam had bestemd en die wachtten om opnieuw geboren te worden. Door deze zielen aan te zien kreeg Aeneas een blik op de roemrijke toekomst
van het door hem te stichten Rome, dat zou culmineren in het beleid van Keizer Augustus,
niet toevallig de broodheer van Vergilius, de schrijver van de Aeneïs. Een Europese Aeneas
zou, staande op dezelfde heuvel, bemerken hoe de creatie van een Europese publieke sfeer
van de volgende Parlementsverkiezingen een uiterst luisterrijk gebeuren zou maken. Eindelijk
zouden de burgers van de Europese Unie inzage krijgen in de geschiedenis en de motieven
van het Europese integratieproject, eindelijk zou uitgelegd worden hoe de besluitvorming in
Brussel, Straatsburg en Luxemburg functioneert en eindelijk zouden de Parlementsverkiezingen niet meer draaien om nationale thema's en personen, maar om de Europese politiek zelf.
Politici uit alle lidstaten zouden één en hetzelfde podium moeten betreden, een gigantisch
sprekersplatform waarbij de βῆµα van de Oude Grieken op de Pnyx grauw zou afsteken. Deze
naar onsterfelijkheid strevende politici, terug gelovend in de mogelijkheid van grote politiek,
zouden het volk visionaire ideeën uitleggen, zouden door woord en wederwoord gedwongen
worden om verder en dieper over hun zaken na te denken, zouden, geruggesteund door de
burgers, beslissingen nemen die Europa terug op de kaart zouden zetten als een leermeester
van de wereld, als de krachtdadig handelende instelling die zowel de democratie als het klassieke nationalisme naar een hoger niveau tilt, en daardoor een eerste stap zet in de richting
van een wereldregering
Wat een verschil met de huidige situatie! Ach, verzuchten de ambtenaren van de Europese
Unie, wij mogen doen wat we willen, maar de resultaten die we bereiken, passeren sowieso
doorheen de filters van de nationale media. Sommigen daarvan zijn erg eurosceptisch en dat
hypothekeert de toekomst van het Europese integratieproject. Beschikten we maar over een
Europese sfeer!148
2.3.4. Twee wegen die leiden naar een Europese publieke sfeer
De idee van een Europese publieke sfeer is niet nieuw en kan sinds de jaren negentig, vooral
binnen academische kringen, op heel wat aandacht rekenen. Over hoe de Europese publieke
148 Menasse, De Europese koerier, 28.
73
sfeer moet ontstaan, is men het echter niet eens: sommigen denken dat men daarvoor de bestaande nationale media moet europeaniseren, anderen zijn de overtuiging toegedaan dat dit
niet volstaat en dat men naast de nationale media, zelfstandige pan-Europese media moet oprichten.149 Deze twee wegen om een Europese publieke sfeer te bereiken, worden in dit subhoofdstuk achtereenvolgens besproken.
De eerste weg, het europeaniseren van de bestaande nationale media, is de meest realistische
weg. Jürgen Habermas, de bekendste pleitbezorger van het europeaniseren van de nationale
media, stelt dat de nationale arena's zich meer moeten openstellen voor het politieke gebeuren
in Straatsburg en ervoor moeten zorgen dat de burgers zich bewust worden van de relevantie
van besluiten die allang diep in hun dagelijkse leven ingrijpen.150 Nationale media zouden de
Europese thema's niet alleen als zodanig moeten belichten en behandelen, maar tegelijkertijd
ook moeten berichten over de politieke posities en controverses die die thema's in de andere
lidstaten teweegbrengen.151 Hoe meer de nationale volkeren gaan beseffen en door de media
tot het besef worden gebracht dat de besluiten van de Europese Unie zeer diep ingrijpen in
hun dagelijkse leven, des te eerder zal hun interesse groeien om ook als burgers van de Europese Unie (en dus niet alleen als burgers van hun eigen natiestaat) gebruik te maken van hun
democratische rechten.152
De tweede weg, het creëren van pan-Europese media, is een veel moeilijkere weg en wordt als
ronduit idealistisch beschouwd, aangezien nagenoeg alle huidige media overwegend nationaal, of zelfs subnationaal zijn georganiseerd en deze tweede weg dus over onontgonnen terrein voert. Verhalen worden vandaag verteld binnen het kader van de natiestaat die vandaag
de centrale ingebeelde gemeenschap bij uitstek is. Internet is weliswaar een transnationaal
medium, maar wordt overwegend nationaal benut. De weinige supranationale media die er
toch bestaan – zoals bijvoorbeeld Financial Times, The Economist en Euronews – richten zich
naar politiek-zakelijke elites of spitsen zich toe op gespecialiseerde interesses, waardoor ze er
niet in slagen een groot publiek aan te spreken. Praktische bezwaren bij het streven naar panEuropese media zijn de taalverschillen binnen de Europese Unie (die maar liefst 24 officiële
talen kent), de verschillende manieren waarop de lidstaten, met het oog op nationale gevoelig149 Christoph Bärenreuter et al., “An Overview of Research on the European Public Sphere (updated version),”
in: Eurosphere. Diversity and the European Public Sphere. Towards a Citizens' Europa. online working
paper series, laatst geraadpleegd op 2 augustus 2014,
http://eurospheres.org/files/2010/08/Eurosphere_Working_Paper_3_Barenreuter_etal.pdf.
150 Habermas, Een toekomst voor Europa, 18.
151 Ibid., 46.
152 Ibid., 151.
74
heden, het nieuws recipiëren en tot slot de niet te onderschatten, eigenlijk torenhoge vertaalen distributiekosten.153
Het belangrijkste voorbeeld van een supranationale televisiezender die een Europese publieke
sfeer tracht te creëren, is Euronews, een kanaal dat in 1993 werd opgericht op initiatief van
EBU, de al eerder in deze thesis aan bod gekomen European Broadcasting Union. Euronews
is een non-stop nieuwszender die zowel op het vol als op het half uur de hoofdpunten van het
wereldnieuws uitzendt. De schaarse ruimte tussen deze journaals wordt opgevuld met financieel nieuws, sportberichten, weersvoorspellingen en korte, Europees getinte reportages over
wetenschap, kunst en economie. Bijzonder is dat de nieuwsuitzendingen van Euronews niet
gestructureerd worden door een vast nieuwsanker dat vanuit een studio de nieuwsitems één na
één aankondigt. Ook maakt men nauwelijks gebruik van verslaggevers die ter plaatste de
situatie proberen in te schatten. Euronews zendt eigenlijk voornamelijk ruw beeldmateriaal uit
waarover men dan vervolgens een voice-over plaatst. Deze voice-over is beschikbaar in 13
verschillende talen (Engels, Frans, Duits, Italiaans, Spaans, Portugees, Russisch, Arabisch,
Turks, Perzisch, Oekraïens, Grieks en Hongaars), wat bewonderenswaardig is, maar niet kan
verbergen dat de journaals die Euronews elk half uur uitzendt, eigenlijk slecht samenhangende
collages van uit nationale media overgenomen beelden zijn. De nieuwsuitzendingen bezitten
bovendien een extra deprimerend karakter door de onpersoonlijke, ronduit koude aanpak die
voortvloeit uit het ontbreken van een nieuwsanker, traditioneel een rots in de branding, een
adempauze na de ene en voor de andere deerniswekkende catastrofe of gruwelijke oorlog. Het
feit dat de beeldfragmenten die vlak voor de journaals onder het vaan 'no comment' worden
uitgezonden (zonder voice-over, met enkel en alleen de vermelding van plaats en tijd) gaandeweg Euronews' handelsmerk werden, is veelzeggend. De Europese Commissie verleent aan
Euronews jaarlijks een subsidie van 15 miljoen euro, een bedrag dat hoog genoeg is om koren
op de molen te zijn van de eurosceptici die dit televisiekanaal een propagandamachine van de
Europese Unie noemen (alsof Europa zich nog niet genoeg bezondigt aan schaamteloze zelfpromotie door elk jaar weer miljoenen uit te trekken voor het Erasmusprogramma!154), maar
dat veel te laag is om Euronews tot het varen van een radicaal pro-Europese koers te overhalen. Euronews is vandaag – ondanks de Europese invalshoek, ondanks de reportages die Europese thema's behandelen en ondanks de afspraak met de Europese Commissie om in ruil voor
153 Bärenreuter et al., “An Overview of Research on the European Public Sphere (updated version),” 12-13.
154 Een opmerking van een lid van de UK Independence Party (UKIP), de belangrijkste Britse eurosceptische
partij, in de Parlementaire Commissie van Cultuur en Onderwijs op dinsdag 22 juli.
75
de subsidie frequent over de Europese Unie te berichten155 – nog veel te veel een toonvoorbeeld van neutraliteit en slaagt er niet in om de rol van Meester-Betekenaar (cf. Alain Badiou)
op te nemen, iets wat de kanalen van de openbare omroepen van natiestaten wel doen. Veel
vloeit ook voort uit het feit dat niet de Europese Unie Euronews oprichtte, maar de European
Broadcasting Union, die veel meer lidstaten vertegenwoordigt. Dat verkaart waarom de voiceover ook wordt aangeboden in het Russisch, Arabisch, Turks, Perzisch en Oekraïens, talen die
in landen worden gesproken die stuk voor stuk geen lid zijn van de Europese Unie, maar wel
van de EBU. Euronews kan bovendien niet kiezen tussen Europa en de wereld: het logo in de
rechterbovenhoek van het scherm is een ronde bol (en staat dus symbool voor de wereld, niet
voor Europa), onder dat logo bevindt zich een wereldklok (die afwisselend laat zien hoe laat
het is in de verschillende wereldsteden), vóór het nieuws is er nu eens een Europees, dan weer
een mondiaal weerbericht te zien (waarbij de Europese weersvoorspelling ook de Noord-Afrikaanse kust en het Midden-Oosten bespreekt), als achtergrond worden foto's gebruikt van het
Kremlin, van Maya-tempels en andere zaken die niet naar de Europese Unie, maar naar de
wereld verwijzen, en ga zo maar door. Tot slot zou Euronews er goed aan doen de Vlaamse
media te bestuderen, die de gewoonte hebben anderstalige sprekers niet te dubben, maar te
ondertitelen. Het dubben verdringt met geweld de vreemde taal, terwijl het ondertitelen de
spreker het woord niet ontneemt en de luisteraar laat genieten van vreemde klanken, iets waar
hij idealiter nog iets van kan opsteken.156
De Europese publieke sfeer constituerende, pan-Europese nieuwsmedia zijn mogelijk, maar
liggen nog niet meteen binnen het gezichtseinder. Indien men van Euronews de motor zou
willen maken van het Europese integratieproces, dan dient deze televisiezender losgesneden
te worden van de EBU, dan moet men dit kanaal vanuit de Europese Unie zwaar gaan subsidiëren, opdat het zich boven alle marktmechanismen kan plaatsen, dan noodt men een man of
vrouw met visie en daadkracht aan het roer van deze instelling en een ploeg van breeddenkende, eurofiele redacteurs. Dat de neutraliteit geschonden zal worden is van geen tel. Een Europese televisiezender moet Europese oogkleppen opzetten, opdat de nationale oogkleppen eindelijk zouden afvallen. De Koude Oorlog mag dus zonder al te veel schroom geïnterpreteerd
worden als een zuiver Europese aangelegenheid, waarbij de Europeanen, ingeklemd in de
155 “Editorial Charter for European Union Contract,” laats geraadpleegd op 2 augustus 2014,
http://www.euronews.com/services-ue/.
156 De bovenstaande analyse van Euronews werd gemaakt op basis van een dagelijkse opvolging van de programmering die werd uitgezonden van maandag 28 juni tot zondag 3 augustus 2014, live te streamen via
http://de.euronews.com/nachrichten/livestream/.
76
nucleaire tang tussen Moskou en Washington, veertig jaar lang getuige waren van een grootschalig, politiek-eudaemonistisch experiment waarbij van oorsprong Europese hypothesen op
de historische proefbank werden getest.157 Dat men daarbij het Amerikaanse en het Russische
perspectief onrecht aandoet, mag geen probleem vormen. Wanneer de tijd daarvoor rijp is,
zullen de Europese oogkleppen op hun beurt breder gezet worden en zal zich een mondiaal
perspectief opdringen. Maar genoeg hierover: het ogenblik is aangebroken om de onderwereld
te verlaten – door een hoornen of door een ivoren poort – en terug te keren naar het rijk der
levenden, naar de vertrouwd aanvoelende, warme wereld van de kunst.
157 Sloterdijk, Europa, mocht het ooit wakker worden, 37-38.
77
78
DEEL III:
KUNST ALS
VOORHOEDE EN
MORTIERS
INTENDANTSCHAP
ALS CASUS
79
80
3.1. Kunst als voorhoede van een Europese publieke sfeer
Het wachten op een europeanisatie van de bestaande nationale media, op de Europese sfeer
constituerende pan-Europese media (wegen die leiden tot een Europees publiek forum), kan
lang duren. De hiertoe benodigde beleidsbeslissingen kunnen enkel genomen worden wanneer
er voldoende draagvlak aanwezig is. Vandaag is de politieke elite die tot hiertoe het Europese
integratieproject heeft getrokken; zijn de mensen die in de nationale openbare omroepen werken; zijn de Europese intellectuelen en is al wie op dit moment in de frontlinie van het maatschappelijk gebeuren staat, zich echter onvoldoende bewust van de urgentie van een Europese
publieke sfeer. Het resultaat daarvan is dat de moedige daad, het ondernemen van actie, in de
Arendtsiaanse zin van het woord, uitblijft. Wij, de burgers van Europa, gedragen ons ondertussen – als we ons al bewust zijn van de urgentie van een Europese publieke sfeer – te veel
als Vladimir en Estragon, de twee zwervers die alle heil verwachten van een Godot die nooit
zal verschijnen. Op dit punt aangekomen, is er een belangrijke rol weggelegd voor de kunst,
namelijk die van voorhoede. Kunst en het debat dat kunst opwekt, kunnen op eigen houtje
reeds een bescheiden publieke sfeer openen en daarin kunnen zich de wortels nestelen van een
veel grotere publieke sfeer, die de meer dan 500 miljoen burgers van de Europese Unie moet
omvatten. Hoe dit concreet in elkaar zit, vormt het onderwerp van dit hoofdstuk.
3.1.1. Historische precedenten
De idee dat, kunst en het debat dat kunst teweegbrengt, een voortrekkersrol kunnen spelen bij
de opening van een Europese publieke sfeer, is niet geheel en al uit de lucht gegrepen. Enkele
historische precedenten vormen daarvan het bewijs. De antieke retoriek (die wortelt in de werken van Homeros) was een beslissende factor bij de totstandkoming van de door Arendt beschreven publieke sfeer van het Oude Athene, en aan de door Habermas geanalyseerde bourgeois publieke sfeer van de achttiende en de negentiende eeuw, ging in de zeventiende eeuw
een literaire publieke sfeer vooraf.
In het Oude Athene werden de mondelinge discussies die plaatsvonden in de publieke sfeer
gestructureerd door de regels van de retorica.158 Die retorica is pas in de vijfde eeuw v. Chr.
getheoretiseerd geweest door sofisten als Corax en Tisias, Gorgias van Leontini, Protagoras
158 David Randall, “Ethos, Poetics and the Literary Public Sphere,” in: Modern Language Quarterly 69, nr. 2
(2008): 221, laatst geraadpleegd op 3 augustus 2014,
http://mlq.dukejournals.org/content/69/2/221.full.pdf+html.
81
van Abdera en anderen, maar kende op dat moment reeds een eeuwenoude praktijk. De meest
indrukwekkende voorbeelden van pre-retorische welsprekendheid vindt men in de werken van
Homeros.159 Zang IX van de Ilias is in dat opzicht bijzonder interessant. Na negen jaar strijd
zijn de Trojanen, aangevoerd door de door Zeus gesteunde Hector, aan de winnende hand. Agamemnon, de leider van de Grieken, belegt een vergadering waarin gedebatteerd wordt over
hoe het verder moet. Na heel wat over en weer gepraat, wordt duidelijk dat men de hulp van
Achilles moet inroepen om het tij te keren. Deze held zit sinds het begin van de Ilias werkloos
in zijn tent te mokken, boos om een meisje dat Agamemnon hem ontnam. De Grieken sturen
een gezantschap naar de tent van Achilles en trachten deze te overhalen terug deel te nemen
aan de strijd: Odysseus, Phoenix en Ajax steken om beurt, onderbroken door Achilles' replieken, een betoog af en geven daarbij het beste van zichzelf. Dit resulteert in een monumentaal
onderhoud, waarbij enkel en alleen de kracht van het woord zich laat gelden. Van geweld als
dwangmiddel is geen sprake.
De werken van Homeros namen een centrale positie in in de taalkundige, literaire en morele
opvoeding van elke Griek: passages uit de Ilias en de Odyssee moesten verplicht gememoriseerd worden.160 De redevoeringen die men van buiten moest leren, zetten in eerste instantie
aan tot imitatie en daarna ook tot structurele analyse. Zo ontstond de retoriek als theoretische
discipline en werden er regels opgesteld die sprekers in staat stelden een specifiek publiek van
een these te overtuigen. Daarbij maakte men niet enkel gebruik van de logos (λόγος), geldige
of schijnbaar geldige argumenten, maar ook van de ethos (ἦθος) en de pathos (πάθος), respectievelijk het morele karakter van de spreker en de gevoelens van het publiek, strikt genomen
irrelevante zijsporen die echter wel het lot in het voordeel van de redenaar konden doen kantelen.161 Politici op de Pnyx maakten van de sinds eeuwen overgeleverde retorische praktijk en
de daarbij horende theorie, dankbaar gebruik wanneer zij optraden in de publieke sfeer. Zonder de retorica, zonder het wijd verspreide 'in utramque partem disputare' of de kundigheid
om op overtuigende wijze in twee tegenovergestelde richtingen te argumenteren, was er eenvoudigweg geen Griekse democratie mogelijk geweest en had de Atheense publieke sfeer,
waarover Hannah Arendt in The Human Condition zo lyrisch is, nooit bestaan. Het was immers de retorica die het geweld als middel om iets te bereiken, inruilde voor de kracht van de
overtuiging, voor de kracht van het woord, van de logos, de ethos en de pathos. In die zin
159 Praet, Stijlvol overtuigen, 2-15.
160 Ibid., 2.
161 Ibid., 82-85.
82
vormde Homeros' pre-retorische welsprekendheid en de daaruit ontstane retorica de voorhoede van de Oud-Griekse publieke sfeer.162
Ook de door Habermas bestudeerde bourgeois publieke sfeer is niet vanzelf ontstaan. Het politieke debat dat in achttiende en negentiende eeuw in de Londense koffiehuizen, de Parijse
salons en de Duitse Tischgesellschaften met veel vuur woedde, werd in discussies over kunst,
literatuur en muziek, voorbereid. Economische en culturele veranderingen – respectievelijk de
tot ontwikkeling komende notie van het privaatbezit en de instelling van het kerngezin als
norm binnen de bourgeois-cultuur – zorgden ervoor dat er in het midden van de zeventiende
eeuw een literaire publieke sfeer tot stand kwam. Mensen kwamen in koffiehuizen, salons,
leeskringen en kersverse bibliotheken samen om te discussiëren over alles wat ook maar
enigszins leesbaar was: weekbladen, woordenboeken, encyclopedieën, brieven, romans en ga
zo maar door.163 Richardsons Pamela, or Virtue Rewarded, later ook Rousseau's Julie, ou la
nouvelle Héloïse en Goethes Die Leiden des jungen Werthers, stuk voor stuk sentimentele –
volgens Habermas niet eens zo goede – brievenromans, bevonden zich in het brandpunt van
de aandacht. De bellettrie, voordien voorbehouden aan hoofse en klerikale minderheden, werd
verwereldlijkt en was het voorwerp van permanente discussie. Door al dat praten en ook
schrijven over kunst, literatuur en muziek, verwierf de bourgeoisie discursieve vaardigheden
en wanneer zij vervolgens een zekere vorm van zelfbewustzijn begon te krijgen, ging ze haar
pas ontwikkeld redenerend talent ook buiten het esthetische domein gebruiken.164 Zo kwam er
kritiek op de bestaande machtsstructuren, ontwikkelde er zich een publieke mening en ontstond er een politiek publieke sfeer, die erg dankbaar gebruik maakte van de infrastructuur
(kranten, weekbladen, sociale netwerken, etcetera) die de cultuurkritiek had ontwikkeld. De
kranten berichtten weliswaar al even over politieke gebeurtenissen, maar werden pas in de
achttiende en de negentiende eeuw, wat politieke zaken betreft, echt kritisch. Deze nieuwe
houding kwam volgens Habermas overgewaaid uit de literaire publieke sfeer, waar kritiek –
op kunst, muziek en literatuur – de orde van de dag uitmaakte.165
162 Randall, “Ethos, Poetics and the Literary Public Sphere,” 221.
163 Fernando Mauricio García Leguizamón, Vom klassischen zum virtuellen öffentlichen Raum: das Konzept der
Öffentlichkeit und ihr Wandel im Zeitalter des Internet (Inauguraldissertation zur Erlangung des
Doktorgrades am Fachbereich Philosophie und Geisteswissenschaften der Freien Universität Berlin: 2009),
37. Laatst geraadpleegd op 3 augustus 2014. http://www.diss.fuberlin.de/diss/servlets/MCRFileNodeServlet/FUDISS_derivate_000000006955/1_GarciaDeckblatt.pdf?
hosts=.
164 Philipp Hölzig, “Öffentlichkeit und Privatheit. Rekonstruktion einer Unterscheidung am Beispiel der
Theorie von Jürgen Habermas,” in: Diskurs 8, nr. 1 (2012): 34-64, 41, laatst geraadpleegd op 3 augustus
2014. http://www.diskurs-zeitschrift.de/wp-content/uploads/2012/08/hoelzing.pdf.
165 Habermas, The Structural transformation of the public sphere, 48-56.
83
Uit deze historische precedenten, enerzijds de retorica die voorafging aan de Oud-Griekse publieke sfeer en anderzijds de literaire discussies die de weg bereidden voor de achttiende- en
negentiende-eeuwse bourgeois publieke sfeer, kan men leren dat een publieke sfeer enkel kan
ontstaan binnen een debatcultuur. Een dergelijke debatcultuur kwam in het Oude Athene tot
stand door de ontwikkeling van de retorica, de kunst van het overtuigen, die reeds in de achtste eeuw v. Chr. door Homeros op een ongelofelijk niveau beoefend werd, die vervolgens
door de Homeriden (of met de epen van Homeros rondreizende rapsoden) werd uitgedragen
en tot slot door de sofisten werd getheoretiseerd. In de zeventiende eeuw genereerde het kritisch recipiëren van kunstwerken de voor de bourgeois publieke sfeer noodzakelijke debatcultuur. Concluderend kan men stellen dat het beleven van kunst – of dit nu verzen zijn van Homeros of sentimentele brievenromans – en het reflecteren over kunst, de discursieve vermogens aanscherpt, een kritische ingesteldheid bevordert en een debatcultuur doet ontstaan die
de katalysator kan vormen voor een publieke sfeer. Op die manier kan kunst en het debat dat
over kunst gevoerd wordt, de voorhoede vormen van een Europese publieke sfeer.
3.1.2. De opgave de wereld te redden
Maar is kunst vandaag eigenlijk wel in staat om een voortrekkersrol op te nemen bij de creatie van een Europese publieke sfeer? Leeft kunst überhaupt nog? En indien ja, is zij inmiddels niet te veel door de markt geknecht? Hoeveel schade heeft de teloorgang van de ambachten de kunst berokkend? Lijdt zij niet teveel onder de postmoderne neiging de enorme complexiteit van de wereld onvoorwaardelijk te affirmeren, iets wat haaks staat op de conceptie
van kunst als orde in de chaos? Bestaat er nog steeds een gulden middenweg tussen de hersenspoelende producten van de cultuurindustrie en de onbegrijpelijke uitingen van de hoge kunst,
of is deze weg al lang opgebroken? Dit spervuur van vragen is meer dan terecht: wil kunst effectief de voorhoede zijn van een Europese publieke sfeer en de verdere uitbouw van de Europese Unie constitueren, die zowel de democratie als het nationalisme op een hoger niveau
moet tillen en eventueel zelfs een tussenstap zal zijn naar een toekomstige wereldregering,
dan moet men weten waar de kunst vandaag staat. Haar taak is immers niet meer het redden
van enkelingen, iets waar de kunst, zoals bekend, altijd al toe in staat is geweest (hoe groot is
niet de troost die besloten ligt in de Matthäus-Passion, hoe opbeurend zijn niet Zarathoestra's
woorden en hoeveel deugd doet niet het kijken naar Kubricks Dr. Strangelove, de film die
84
voor het eerst durfde te lachen met de Koude Oorlog). Op dit moment reikt de taak van kunst
veel verder: zij staat voor de opgave de wereld te redden.
Kunst is vandaag gelukkig allesbehalve dood. Kunst leeft, meer dan ooit tevoren, en manifesteert zich in ontelbare verschillende gedaantes, net zoals de Griekse zeegod Proteus, die er om
bekend stond vele vormen aan te kunnen nemen (soms zag men hem als jongeman, dan weer
als een leeuw of als een woedend zwijn; een andere keer – doodeng om aan te raken – werd
hij een slang of had hij een gehoornde stierenkop; vaak kon hij in een boom veranderen of in
een steen; soms nam hij de gedaante aan van helderstromend water, werd een rivier en dan
weer vuur, het tegendeel van water). Het genre dat van oudsher de verschillende kunstdisciplines broederlijk tracht te verenigen, dat de meeste potentie bezit om een debatcultuur op gang
te trekken en zo een Europese publieke sfeer te constitueren, dat hiermee in feite al geruime
tijd bezig is, is het operagenre, dat de laatste jaren ongelofelijk interessante ontwikkelingen
heeft doorgemaakt.
3.1.3. De dynamiek van een hedendaagse operaproductie
Opera bewees in het verleden reeds meermaals zijn politieke relevantie: een uitvoering op 25
augustus 1830 van Aubers La Muette de Portici in de Brusselse Muntschouwburg verhitte de
gemoederen van het publiek op zodanige wijze dat de in de zaal aanwezige toeschouwers de
Belgische Revolutie in gang zetten, en de opera's van Wagner en Verdi speelden een uiterst
belangrijke rol bij de eenmaking van zowel Duitsland als Italië. Na de Tweede Wereldoorlog
belandde het operagenre echter in het slop: opera was toen in alle opzichten achterhaald, hopeloos belachelijk, had zich gecompromitteerd door zich al te veel met het nazisme in te laten,
richtte de blik enkel op het verleden en was nog slechts, in de woorden van Johan Thielemans,
een beschermde werkplaats voor lijders aan manke dromen. De contemporaine muzikale
avant-garde, de serialisten die elkaar elke zomer ontmoetten in Darmstadt, verklaarden het
genre dan ook dood en Pierre Boulez stelde plompverloren dat alle operahuizen platgebrand
moesten worden.166
Ondertussen werd echter, ten oosten van de toen nog te bouwen Berlijnse Muur, een hergeboorte van het operagenre voorbereid. Walter Felsenstein werd in 1947 tot intendant van de
Komische Oper Berlin benoemd en voerde daar tot aan zijn dood in 1975 een in alle opzich166 Johan Thielemans, Opera. De Toekomst van een verleden (Leuven: Uitgeverij Kritak, 1991), 17-21.
85
ten grensverleggend beleid. Werkend binnen het Oost-Duitse systeem en dus vrij van economische zorgen, breidde Felsenstein de in de regel uiterst krap bemeten repetitieperiode uit tot
een lang en intensief werkproces. Hierdoor wist hij te bewerkstelligen dat de zangers die in
zijn operahuis optraden het gangbare melodramatische, amateuristische acteren inruilden voor
een volledig nieuwe controle over lichaam en stem. Voor het eerst in de geschiedenis van de
opera traden de zangers uit het voetlicht, liepen ze rond, vielen ze, rolden ze over de grond,
plooiden ze zich in allerlei houdingen en wisten daarbij – wat tijdgenoten nog het meest verbaasde – ook nog eens de muzikale kwaliteit hoog te houden. Felsenstein spoorde zijn zangers
aan zich de muziek zo eigen te maken, dat deze de uitdrukking werd van hun eigen emotie.
De gezongen dialoog, zei Felsenstein, moet het publiek de indruk geven dat de acteur moet
zingen, dat spreken als uitdrukkingsmiddel niet meer volstaat, dat iets primitiefs openbarst en
met de dialoog verstrengeld is.167
Felsenstein deed echter meer dan zangers leren acteren: samen met een dramaturg bereidde hij
de repetitieperiodes intensief voor, door documenten te lezen die de partituur in een brede sociale en culturele context plaatsen. De dramaturgische arbeid die Felsenstein verrichtte en liet
verrichten, had als doel om, in het spoor van Bertolt Brecht, die altijd geweigerd had de traditie in stand te houden en met een radicaal nieuwe blik naar oude theaterteksten keek, op zoek
te gaan naar de waarheid van de partituur, naar datgene wat de componist echt had bedoeld.168
De slechte gewoontes en vooroordelen die het resultaat waren van jaren uitvoeringspraktijk,
beschouwde Felsenstein als een dringend af te schrapen, want de originele kleuren vertekenende laag vernis.
Felsensteins dramaturgische aanpak maakte furore en ging gaandeweg een eigen leven leiden:
waar hij vooral de routine bestreed, waar hij op zoek ging naar de oorspronkelijke betekenis
van de partituur, daar gingen anderen verder, dachten nog dieper na en begonnen zich af te
vragen wat de actuele relevantie was van de overgeleverde operapartituren. Dat leidde ertoe
dat regisseurs zich er niet meer toe beperkten ervoor te zorgen dat iedereen netjes op en af
wandelde en dat niemand in de weg van de sterzangers ging staan, maar dat zij inspiratie putten uit het gesproken toneel, waar men een opbloei van het regietheater kende. Steeds meer
doken er eigenzinnige ensceneringen op waarin men de originele regie-aanwijzingen van de
componist en zijn librettist terzijde schoof. Men poogde een dialoog op te starten met de overgeleverde partituur, men trachtte de actuele relevantie ervan naar boven te halen. Ondertussen
167 Ibid., 74-81.
168 Ibid., 81-84.
86
speelde er zich ook een muzikale revolutie af: dirigenten gingen hun partituur grondiger bestuderen en in de jaren zeventig maakte de historische uitvoeringspraktijk zijn opmars. Dat
zorgde voor een boeiende tweespalt met het moderniserende regietheater.
Als voorbeeld kan Der Ring des Nibelungen gelden, die Pierre Boulez en Patrice Chéreau in
1976 in Bayreuth op de planken brachten, een mijlpaal in de geschiedenis van de operaregie.
Dirigent en regisseur leken een tegengestelde weg te volgen in hun poging om Wagner bij de
tijd te brengen, zo schrijft Francis Maes over deze productie, in de orkestbak legde Boulez de
grote traditie van de Duitse Wagnerinterpretatie naast zich neer. Hij herlas de partituur los
van alle gevestigde verwachtingspatronen. Hij ontwikkelde zijn interpretatie op basis van een
nuchtere kijk op de notentekst. Alleen wat Wagner expliciet voorschreef, gold als waarheid.
Op het toneel deed Patrice Chéreau het tegengestelde. Hij negeerde alle toneelmatige voorschriften van Wagner. Hij ontdeed het drama van al zijn visuele aanwijzingen en bouwde zijn
eigen wereld op. Op een dieper niveau bleken beide standpunten elkaar te vinden. Beiden ontdeden Wagner van alle franje en onderzochten muziek en drama op hun wezenlijke merites.
Beide kunstenaars vormden vooral een team in hun ambitie om de Wagnerinterpretatie van de
heersende verwachtingspatronen los te weken.169 Chéreau, een theaterregisseur, liet de zangers, in navolging van wat Felsenstein deed, als echte acteurs acteren. Bovenal echter, stak hij
hen in moderne kostuums, met das, waardoor hij Der Ring des Nibelungen uit de door Wagner
voorgeschreven ongedefinieerde mythologische wereld lichtte en de weg opende om deze tetralogie te interpreteren als een parabel over hoe de negentiende eeuwse industriële revolutie
de samenleving had gecorrumpeerd.170
Stilaan werd opera zo een kunstvorm met inhoud, een kunstvorm die mensen ertoe aanzette
om na te denken. Opera-intendanten engageerden telkens weer spraakmakende theaterregisseurs die idealiter een goede personenregie afleverden en op een eigenzinnige wijze hun licht
lieten schijnen op de partituur. Op dit moment zet deze tendens zich nog altijd door. Vandaag,
zo stelt Francis Maes, kan men een moderne operaproductie definiëren als een symbolische
ruimte van de dialoog. Waar vroeger opera een totaalkunst was waarbij de muziek, het toneelspel, de decoratie, het licht en de dramatekst samenspanden om eenzelfde inhoud te vertolken,
daar hoeven vandaag de visuele, literaire en muzikale componenten van een productie niet
noodzakelijk meer in overeenstemming te zijn. Elke kunstdiscipline voegt zijn eigen discours
169 Francis Maes en Piet De Volder, Opera. Achter de schermen van de emotie (Leuven: Lannoo Campus,
2011), 103-104.
170 “Chéreau and Boulez: Nibelungen Ring on DVD – The Bayreuth Centenary Ring,” laatst geraadpleegd op 5
augustus 2014, http://mostlyopera.blogspot.be/2008/11/chreau-and-boulez-nibelungen-ring-on.html.
87
toe aan de voorstelling. Elke kunstvorm kan een eigen pad volgen en toch bijdragen tot een
geheel. Dat geheel is niet langer zomaar de som van de delen. Het vraagt een inbreng van de
toeschouwer om de voorstelling te lezen. De theatermaker moet ernaar streven om zijn of
haar voorstelling vanuit de intrinsieke kwaliteiten overtuigend te maken. De toeschouwer
moet bereid zijn vragen te stellen bij wat er op het toneel te zien is. Het samenpel tussen
kunstvormen is niet langer rechtlijnig en voorspelbaar. Muziek, drama en visuele kunst ondervragen elkaar, dagen elkaar uit en stimuleren het denken van de toeschouwer.171
Hoe reageerde het publiek hierop? In de jaren na de Tweede Wereldoorlog was naar de opera
gaan een escapistisch gebeuren: men vleide zich neer in de rode pluche, men wachtte tot het
licht uit ging en men kon vervolgens voor even de zorgen van de wereld vergeten. De operaliefhebber vertoefde in een comfortabel, veilig en onveranderlijk reservaat, consumeerde de
licht verteerbare spektakels en genoot – in de woorden van Bertolt Brecht – op een culinaire
wijze. Het is dus te begrijpen dat het moderniserende regietheater, dat niet meer vrijblijvend
wenste te zijn, een schok veroorzaakte. Een deel van het oude publiek kwam deze nooit te
boven en haakte af, een ander deel sprong mee op de kar en beleefde de rit van zijn leven. Er
zakte een nieuw publiek naar de opera af en er verschenen terug jongeren in de zaal. Operaintendanten doen er vandaag alles aan om een goede band met het publiek te bewaren, in het
besef dat enkel een dialoog op het podium – tussen de regisseur en de partituur – geen enkele
zin heeft wanneer het publiek er niets van begrijpt. Meer dan ooit wordt er ingezet op communicatie: inleidingen, nagesprekken, interviews met de dirigent, de regisseurs en andere betrokkenen vormen de regel. Programmaboekjes bevatten niet enkel meer een vertaling van het
libretto (steeds minder nodig naarmate de boventitel de Europese operahuizen veroverde),
maar contextualiseren de operaproducties en voegen vandaag vaak dimensies toe door extra
linken te leggen met de actualiteit. De Munt liet in het programmaboekje dat hoorde bij Andrea Breths in december 2012 in première gegane La Traviata (een productie waarin Violetta
werd gelijkgeschakeld met een Oost-Europese vrouw die als slachtoffer van mensenhandel in
Parijs belandde en daar als luxe-prostituee trachtte te overleven) bijvoorbeeld het relaas opnemen van een echt bestaande Parijse prostituee, die in directe bewoordingen een inzicht gaf in
haar leefwereld. Die bijdrage was erg beklijvend en bracht mensen rechtstreeks in contact met
een hedendaagse Violetta.
Operahuizen en operafestivals werken vandaag meestal met overkoepelende thema's. In vele
171 Maes en De Volder, Opera. Achter de schermen van de emotie, 15-16.
88
gevallen stellen deze thema's niet meer voor dan goedkope slogans die op een marketingafdeling werden verzonnen, maar soms probeert een opera-intendant aan de hand van een thema
zijn publiek echt mee te nemen op een reis, tracht hij of zij via een zorgvuldig uitgekiende
programmering verschillende facetten te belichten van één of andere actuele problematiek.172
Het traject dat een opera-intendant met zijn publiek doorloopt en de debatten die in de knusse
herbergen langs dit traject worden gevoerd, kunnen een ware dynamiek op gang brengen,
kunnen eventueel zelfs de grond vormen waarin een verlangen naar het ondernemen van
Arendtsiaanse actie ontkiemt.
3.1.4. Castellucci's Orphée et Eurydice als voorbeeld
Een voorbeeld van een hedendaagse operaproductie die er in slaagde een enorme dynamiek te
ontwikkelen is de in juni 2014 in de Brusselse Muntschouwburg in première gegane voorstelling Orphée et Eurydice. De partituur die het uitgangspunt vormde van deze productie was de
Franse bewerking die Hector Berlioz maakte van Christoph Willibald von Glucks, in 1762
gecreëerde opera Orfeo ed Eurydice. De regie was in handen van Romeo Castellucci, één van
de meest intrigerende theatermakers van dit moment. Castellucci zag een parallel tussen de
Griekse mythe van Orpheus en Eurydice en de situatie van een locked-in patiënte. Het lockedin-syndroom is een neurologische aandoening die voor een pseudocoma zorgt: patiënten zijn
bij bewustzijn, maar kunnen noch spreken, noch bewegen en zitten dus letterlijk ingesloten in
hun eigen lichaam. Plato's beeld van het lichaam als een kerker van de ziel wordt zo wel heel
tastbaar. Patiënten kunnen wel nog geluiden waarnemen, zien en communiceren via het knipperen van de oogleden.
Romeo Castellucci beschouwde in zijn regie locked-in patiënten als Eurydice-figuren: net als
Orpheus' geliefde, zitten zij namelijk door een ongelukkig toeval in een soort van onderwereld
opgesloten. Tijdens de eerste acte van Orphée et Eurydice vertelde Castellucci aan het publiek
via een geprojecteerde tekst het verhaal van een concrete locked-in patiënte, Els geheten. Tijdens de tweede acte vertrok er vanuit De Munt een filmploeg naar het naburige revalidatieziekenhuis waar Els, vandaag nog altijd, wordt verzorgd. Die tocht werd op een groot scherm,
dat als decor diende, gelivestreamd en werd als het hedendaagse equivalent van Orpheus' afdaling in de onderwereld gepresenteerd. De toeschouwer kroop mee in de auto, maakte een
172 Gerard Mortier, Dramaturgie van een passie, vert. Jan Vandenhouwe (Antwerpen: De Bezige Bij, 2014), 5364.
89
lange rit, wandelde vervolgens door de tuinen van het revalidatieziekenhuis, betrad toen het
gebouw, ontdekte de witte gangen, zag de open deuren waarachter andere patiënten lagen en
kwam tenslotte terecht in de kamer van Els. Stukje bij beetje, eerst heel vaag, werden fragmenten van haar lichaam in beeld gebracht en op het fatale moment in de partituur – Orpheus
die achterom kijkt en zijn geliefde voor eeuwig ziet verdwijnen – kreeg het publiek heel even
de ogen van Els te zien, die reusachtig uitvergroot de zaal in staarden. Els volgde de voorstelling via een koptelefoon en was zich van het gebeuren volledig bewust.
Wat Castellucci in deze productie deed, was het openen van een dialoog tussen enerzijds, de
door Gluck en Berlioz gemedieerde mythe van Orpheus en Eurydice, en anderzijds, het verhaal van een actuele locked-in patiënte. Dat zorgde voor een uiterst beklijvende voorstelling
die geen enkele toeschouwer onberoerd liet. Mensen praatten over deze productie, het zo ontstane debat bereikte de media, werd groter en groter en deed heel wat aandacht ontstaan voor
de situatie van locked-in patiënten. Vandaag is er elke dag wel iemand die terugdenkt aan deze productie, die zich realiseert dat, terwijl hij/zij vrolijk in deze wereld rondloopt, er ergens
in een ziekenhuis in de buurt van Brussel een jonge vrouw ligt, die opgesloten is in haar eigen
lichaam. Mensen hebben naar aanleiding van deze productie dieper nagedacht over wat een
menswaardig leven is. Ook politici hebben Orphée et Eurydice gezien en wie weet probeert er
ooit iemand in één of ander parlement een abstracte discussie over de pro's en contra's van bijvoorbeeld euthanasie, op de grond te plaatsen, te concretiseren door het verhaal te vertellen
van Els.
3.1.5. Logos, ethos en pathos: een evenwicht tussen politiek en esthetiek
In de huidige operawereld is er een enorme dynamiek aan de gang. Opera laat zich vandaag
kennen als de symbolische ruimte van de dialoog, een ruimte waar artistieke ego's, in de praktijk meestal regisseurs, de confrontatie aangaan met oude partituren en libretti die ze, op een
voor de hedendaagse wereld relevante wijze, op de planken brengen. Opera overstijgt het
louter culinaire genot, volgt de wetten van vraag en aanbod al lang niet meer, kan niet zomaar
geconsumeerd worden, is niet langer vrijblijvend, maar staat met beide voeten in de maatschappij, zet mensen aan tot nadenken en heeft de expliciete bedoeling een debat op gang te
brengen. Die contemporaine relevantie is het genre verschuldigd aan de samenleving door het
feit dat opera een uiterst dure kunstvorm is, doordat opera niet overleven kan zonder zware
90
staatssubsidiëring.173 Een opera-intendant kan, via een uitgekiende seizoens- of festivalprogrammatie zijn publiek meenemen op een ontdekkingsreis, kan een geëngageerd verhaal brengen, kan debatten openen en daardoor midden in de samenleving staan. In die hoedanigheid is
het operagenre uitermate geschikt om de voorhoede te vormen van een Europese publieke
sfeer, die op zijn beurt de democratie en het nationalisme op een hoger niveau kan tillen. Niet
alleen stimuleren hedendaagse operaproducties een debatcultuur, ook kan men via een geëngageerde seizoens- en festivalprogrammatie het Europese integratieproject direct thematiseren
en contempleren.
Men mag echter nooit de esthetische dimensie uit het oog verliezen. Esthetiek is een gegeven
dat in deze thesis niet direct aan bod is gekomen, maar indirect schuilt er heel wat esthetiek in
de op deze pagina's gebruikte metaforen. Een droog verslag, louter en alleen met behulp van
de logos geschreven, zou niemand kunnen overtuigen van de noodzaak om een publieke sfeer
op te richten. Getallen zeggen weinig tot niets. De ethos en de pathos echter – een morele
houding, de eerlijkheid om toe te geven onwetend te zijn, jeugdig enthousiasme en bevlogen
woorden, kunnen misschien wél mensen bekoren. Logos, ethos en pathos werken als geen
ander samen in hedendaagse operaproducties. Idealiter slagen regisseurs erin het evenwicht te
bewaren tussen politiek en esthetiek. Zo geconcipieerde voorstellingen – men denke aan Castellucci's Orphée et Eurydice – overtuigen in de Griekse zin van het woord en bezitten de
kracht diepgaand in te kunnen grijpen in het leven van een enkeling, in een groep, of zelfs in
een samenleving. Het dense netwerk aan operahuizen kan de handen in elkaar slaan, kan de
Europese gedachte uitdragen en zo Arendtsiaanse actie ondernemen.
173 Gerard Mortier, Dramaturgie van een passie, vert. Jan Vandenhouwe (Antwerpen: De Bezige Bij, 2014), 29.
91
3.2. Het intendantschap van Gerard Mortier als casus
Een voorbeeld van hoe kunst en het debat dat kunst teweegbrengt, in staat zijn om de voorhoede te vormen van een Europese publieke sfeer (noodzakelijk om de continuïteit van het
Europese integratieproject te kunnen garanderen), is het werk dat Gerard Mortier als operaintendant verrichtte. Hij was er van overtuigd dat opera de taak heeft fundamentele vragen op
te werpen omtrent de condition humaine, omtrent de existentiële situatie van de mens, omtrent
individuele relaties en, last but not least, omtrent de positie van de mens in het hart van de
samenleving.174 Mortier beschouwde opera als een uitermate politiek genre dat inhoud kan geven aan (bijvoorbeeld parlementaire) debatten. Europa was, wat hem betrof, het realistische
project waarvoor men diende te strijden. Als intendant trachtte Mortier zijn seizoenen te ontwerpen als landschappen, die hij dan vervolgens samen met zijn publiek exploreerde.175 Mortiers grootste angst was dat de westerse denk- en kunsttraditie zou verworden tot een decoratieve kanttekening, een dode letter en daarom trachtte hij de uit het verleden overgeleverde
kunstparels actief in te zetten bij de maatschappelijke besluitvorming, in de overtuiging dat zij
de kracht van maatschappelijke evolutie konden en ook moesten zijn.176 Dit afsluitend hoofdstuk overloopt chronologisch het leven van Gerard Mortier, schetst daarbij het ontstaan van
zijn Europese visie en bespreekt hoe deze opera-intendant op diverse wijze de Europese gedachte ondersteunde en uitdroeg.
3.2.1. Van 1943 tot 1980: leertijd in Gent, Düsseldorf, Frankfurt, Hamburg en Parijs
Gerard Mortier werd op 25 november 1943 geboren in Gent. Zijn vader was bakker-patissier
en had een eigen zaak, zijn moeder hield de bakkerij open. Tijdens zijn adolescentie bezocht
de jonge Mortier op regelmatige basis, aanvankelijk samen met zijn moeder, in zijn geboortestad, zowel opera- als theatervoorstellingen. Na zijn middelbare schooltijd, vanaf 1961, studeerde hij rechten aan de universiteit van Gent. In 1963 richtte Mortier, samen met Erna en
Vera Metdepenninghen, de dochters van de toenmalige administratief directeur van de Opera
van Gent, het comité Jeugd-Opera op, een vereniging die zich als doel stelde jonge mensen in
het operagenre te initiëren. In datzelfde jaar trok Mortier voor het eerst naar Salzburg om daar
174 Mortier, Dramaturgie van een passie, 26.
175 Ibid., 61.
176 Gerard Mortier, Europa, het gevaar van de verstomming. Achttiende pacificatielezing (Gent: Larcier, 2001),
1.
92
een door de Wiener Philharmoniker uitgevoerde Die Zauberflöte te horen. Die buitenlandse
ervaring deed hem beseffen dat wat de Opera van Gent aanbood eigenlijk ronduit bedroevend
was.
Na zijn rechtenstudie voltooid te hebben en daarna nog een extra jaar pers- en communicatiewetenschappen te hebben gevolgd, werd Mortier in 1968 de persoonlijke assistent van Jan
Briers, de oprichter van het Festival van Vlaanderen. Ondertussen las Mortier buitenlandse
persmedia, verdiepte hij zich in het operarepertoire van de twintigste eeuw (dat in de opera
van Gent in het geheel niet aan bod kwam) en bleef hij regelmatig reizen ondernemen naar
Duitsland en Oostenrijk om daar voorstellingen bij te wonen en inspiratie op te doen. In 1970
schreef Mortier enkele polemische pamfletten. In De Koninklijke Opera van Gent: een
Vlaams kultuurschandaal! klaagde Mortier de huidige situatie in de Opera van Gent aan en in
de brochure Opera van Vlaanderen, een opera voor Vlaanderen reflecteerde hij over de oprichting van een nieuwe culturele instelling die de operahuizen van Gent en Antwerpen moest
verenigen en die in artistieke kwaliteit gemakkelijk de vergelijking moest kunnen doorstaan
met andere grote Europese operahuizen. Even later ging Mortier zelfs de activistische toer op:
vanaf het derde balkon van de Opera van Gent, strooide hij de door hem geschreven pamfletten, tijdens een voorstelling, in de zaal. De directie was hier allesbehalve mee opgezet en de
politie werd er bij gehaald. Intussen was het debat over de uiterst belabberde toestand van het
Vlaamse operalandschap, echter wel geopend.177
In 1972 zei Mortier zijn contract op bij Jan Briers en trok hij naar Duitsland om daar, naar
eigen zeggen, op een ernstige manier de stiel van het operabedrijf te gaan leren. Als 'Leiter
des Künstlerischen Betriebbüros' en dus verantwoordelijk voor de artistieke planning, begon
hij te werken bij de Deutsche Oper am Rhein (een operagezelschap dat een in Düsseldorf en
een in Duisburg gevestigd operahuis verenigt). Daar verzette Mortier zich spoedig tegen het
repertoire-systeem, een manier van programmeren waarbij kwantiteit (het aanbieden van zo
veel mogelijk verschillende opera's) primeert op kwaliteit. Na in een nota de intendant van de
Deutsche Oper am Rhein op de zwakheden van het repertoire-systeem te hebben gewezen en
een aantal remediërende suggesties te hebben geformuleerd, hield Mortier het in Düsseldorf
voor bekeken.178
177 Philippe Annaert, Op de tonen van de tovenaar. De opera-intendant als intermediaire en dramaturgische
actor. Het postdramatische discours toegepast op het innovatieve mis-en-scène-beleid van Gerard Mortier
(Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Licentiaat
in de Kunstwetenschappen, spec. Theaterwetenschappen, 2008), n.p., laatst geraadpleegd op 5 augustus 2014,
http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/413/983/RUG01-001413983_2010_0001_AC.pdf.
178 Ibid., s.n.
93
In 1973 werd hij adjunct-directeur van de Oper Frankfurt, die toen werd geleid door Christoph
von Dohnányi, een dirigent van Hongaarse afkomst die ervan hield zich te omringen met jonge, creatieve mensen. In Frankfurt verving Mortier het repertoire-systeem door het stagionesysteem, waarbij een enkele opera grondig wordt bestudeerd en gerepeteerd, om daarna gedurende een drie- à viertal weken te worden opgevoerd. Het stagione-systeem zorgt ervoor dat
men specifieke zangers kan engageren voor welbepaalde producties, iets wat binnen het
repertoire-systeem meestal niet mogelijk is (daar rekruteert men de zangers uit een ensemble).
Samen met von Dohnányi voerde Mortier in Frankfurt bovendien een uiterst avontuurlijk en
innovatief mise-en-scène-beleid, door een serie theatermakers aan te werven die gedurfde en
succesvolle regieconcepten bedachten.179
Toen von Dohnányi in 1977 gevraagd werd de Staatsoper Hamburg te leiden, nam hij Gerard
Mortier mee als directeur van de artistieke productie. Ook in Hamburg verving Mortier het
traditionele repertoire-systeem door het stagione-systeem en ook daar wist hij enkele spraakmakende theaterregisseurs te engageren. Het conservatieve Hamburgse publiek kon dit echter
maar weinig appreciëren en dit leidde ertoe dat Mortier, het moe om elke dag ten strijde te
moeten trekken, vrij vlug zijn ontslag indiende. Uitgekeken op Duitsland, trok Mortier vervolgens naar Frankrijk, waar hij in de Opéra National de Paris 'conseiller à la programmation'
werd. Deze functie was weliswaar een schaduwfunctie, maar aan de andere kant liet zij hem
wel toe de meest diverse contacten te leggen, iets wat hem later goed van pas kwam.
3.2.2. Van 1981 tot 1991: De Munt
In 1981 slaagde Gerard Mortier er in om, na een moeizame benoemingsprocedure, intendant
te worden van de Brusselse Muntschouwburg. Een immense opdracht wachtte hem, want het
artistieke beleid van de vorige intendant, Maurice Huisman, had dit operahuis hoegenaamd
geen goed gedaan.180 Mortier trachtte, samen met Sylvain Cambreling en John Pritchard, de
door hem aangestelde muzikale directeurs, eerst en vooral de kwaliteit van het orkest te verbeteren, organiseerde daarvoor talrijke audities en opende zijn eerste seizoen in De Munt met
een reeks concerten, die het orkest souplesse, reactievermogen en werkdiscipline bijbrachten,
stuk voor stuk cruciale elementen voor een goede uitvoering van operamuziek. Mortier wist
daarnaast homogene zangensembles samen te stellen, die akkoord gingen met lange repetitie179 Thielemans, Opera. De toekomst van een verleden, 97-98.
180 Annaert, Op de tonen van de tovenaar, s.n.
94
periodes en relatief lage gages. Niettegenstaande er voor sterren als Pavarotti in De Munt geen
plaats was (een te hoog financieel risico, een te slecht acteur), stonden er, naast jonge zangers,
ook soms grote namen op de affiche: José van Dam was daarvan het belangrijkste voorbeeld.
Mortier blonk echter vooral uit in het engageren van belangrijke en vernieuwende regisseurs,
meestal theatermensen waarmee hij in Duitsland en in Frankrijk contact had gelegd. Zowel
Gilbert Deflo, Karl-Ernst Herrmann, Ruth Berghaus, Peter Mussbach, Herbert Wernicke als
Peter Sellars waren onder Mortiers intendantschap te gast in De Munt.
In juli 1985 sloot Mortier het Brusselse operagebouw voor 17 maanden om het aan een grondige renovatie te onderwerpen. De zaal werd in haar oude glorie hersteld, de toneelmachinerieën radicaal gemoderniseerd. En net zoals hij theaterregisseurs een eigenzinnige blik liet
werpen op oude operapartituren, liet hij het ontwerp van de vloer en het plafond van de inkomhal over aan een paar hedendaagse kunstenaars (Sol LeWitt en Sam Francis). Wat de programmatie betreft, ging Gerard Mortier in De Munt eveneens uiterst vernieuwend te werk:
waar het accent vroeger vooral lag op negentiende-eeuwse opera's, liet hij het publiek nu ook
kennis maken met twintigste-eeuwse opera's, zoals die van Leoš Janáček en Alban Berg.
Daarnaast liet hij onder andere John Adams, Philippe Boesmans en André Laporte elk een
nieuwe opera schrijven (respectievelijk The Death of Klinghoffer, La Passion de Gilles en
Das Schloss).181 Toen Gerard Mortier in 1991 in De Munt vertrok, bleek echter dat hij een
financiële put had achtergelaten, die dermate groot was dat zijn opvolger, Bernard Foccroulle,
hem als 'verontrustend' bestempelde.182 Zelf zei Mortier hier later over, dat men van hem in
feite geen deficit erfde, maar een gigantisch kapitaal. In enkele jaren tijd had hij immers de
Brusselse Muntschouwburg, voordien een provincialistische bedoening, weten om te vormen
tot een operahuis met internationale weerklank. Dat voor deze succesvolle artistieke politiek
bijkomende middelen nodig waren geweest, hoefde volgens Mortier niet te verbazen. Indien
men een gerenommeerd opera huis wil, moet men ook bereid zijn daar geld voor op tafel te
leggen.183
Tijdens zijn intendantschap in De Munt begon Gerard Mortier zich voor het eerst als een overtuigd Europeaan te profileren. De achtergrond hiervan was de moeilijke relatie die hij met de
overheid onderhield. De staatshervormingen, een door Thatcher en Reagan geïnspireerd neoliberaal klimaat en de status van 'bi-culturele instelling' deden het Brusselse operahuis geen
181 Ibid., s.n.
182 Thielemans, Opera. De toekomst van een verleden, 109-115.
183 “De vrees voor de tovenaar,” documentaire van Kris Smet (Panorama, 23 mei 1996), 00:26:46. Laatst
geraadpleegd op 4 augustus 2014. http://cobra.be/cm/cobra/videozone/rubriek/podium-videozone/1.1893268.
95
goed: Mortier moest er voortdurend voor waken dat de geldstroom die vanuit de overheid
naar De Munt vloeide, niet verdampte. Bovendien ressorteerde zijn operahuis tot 1988 onder
twee verschillende gemeenschapsministers – een Waalse en een Vlaamse – wiens bevoegdheden elkaar overlapten. Op 29 april 1985 dreigde een getergde Mortier, in een persconferentie
waarin zoals elk jaar het nieuwe seizoen werd voorgesteld, te zullen opstappen wanneer de biculturele instellingen, en dus ook De Munt, zouden geregionaliseerd worden. Sindsdien ging
het van kwaad naar erger: Mortier startte een ware oorlog met de regering (of tenminste toch
met de liberale vleugel van die regering; met Guy Verhofstadt en Antoine Duquesne). Dit
bikkelharde conflict werd vanaf 1987 in de media uitgevochten en zorgde voor heel wat opschudding.184 In deze moeilijke en onzekere context droomde Mortier van de oprichting van
een groot Europees cultureel centrum, dat de taak had de bi-culturele instellingen (De Munt,
het Paleis voor Schone Kunsten, enkele andere Brusselse musea en het Nationaal Orkest van
België) aan het communautaire geweld te onttrekken, door ze samen te voegen en ze onder
één gemeenschappelijk directeur te plaatsen. Die directeur (bij voorkeur hijzelf) zou door de
regering met de speciale missie opgezadeld moeten worden een echte Europese cultuurpolitiek te voeren, zodat Brussel, naast de administratieve hoofdstad van Europa te zijn, ook op
cultureel gebied de toon zou aangeven. Een gepast (lees: riant) budget was daarvoor nodig, en
deze subsidie zou de directeur via een soort enveloppen-systeem aan de verschillende instellingen moeten toebedelen.185 Op een iets realistischer niveau, speelde Mortier halverwege de
jaren tachtig even met de gedachte het Brusselse operahuis – toen nog 'De Nationale Opera'
geheten – om te dopen tot 'l'Opéra de l'Europa' (naar analogie met Stehlers 'Théâtre de l'Europe' in Parijs) maar uiteindelijk bleek 'De Munt' – een naam die een begrip werd en niet storend
werkte op politieke gevoeligheden – een verstandigere keuze te zijn.186
Doorheen de jaren werd Gerard Mortier echter steeds pessimistischer; waar hij Brussel vroeger beschouwde als de toekomstige hoofdstad van Europa, daar constateerde hij in 1991 dat
Brussel aan het evolueren was naar een louter administratieve hoofdstad. Door de opening
van het Oostblok, zo stelde hij, is de Belgische hoofdstad niet langer meer het natuurlijke
middelpunt van Europa; laat staan dat men in Brussel weet wat er in het Oostblok aan de
gang is. Bovendien maakt de regering geen werk van een duidelijk statuut voor Brussel. Deze
nieuwe houding ten aanzien van Brussel, zorgde er mede voor dat Mortier in 1991 De Munt
184 Katia Segers, “Gerard Mortier en de Koninklijke Muntschouwburg,” in: Ons Erfdeel 33, nr. 3 (1990): 403410.
185 Gerrit Six, Het Mortier-tijdperk. Kroniek van een krachtmeting (Zellik: Roularta Books, 1991), 170-171.
186 Ibid., 71, 172.
96
verliet, om intendant te worden van de Salzburger Festspiele. Salzburg zal ook nooit een
Europese hoofdstad worden, maar daar heb ik een publiek van 200 000 mensen en kan ik de
Europese gedachte veel sterker promoten.187 Ondertussen schreef men in Vlaanderen, ietwat
afgunstig en bang geworden voor een Verenigd Europa, over 'het Mortier-effect': volgens
Rudi Laermans het fenomeen waarbij een kunstenaar in Vlaanderen start, groot wordt in
Brussel en vervolgens vertrekt naar een Europees elders (Mortiers ervaringen in Duitsland en
Frankrijk werden hierbij even vergeten).188
3.2.3. Van 1991 tot 2001: de Salzburger Festspiele
De Salzburger Festspiele, een jaarlijks muziek- en theaterfestival in de Oostenrijkse stad Salzburg, de geboorteplaats van Mozart, werden jarenlang met ijzeren hand geleid door Herbert
von Karajan. Deze dirigent schonk veel aandacht aan de kwaliteit van de muziek, maar had
nauwelijks oog voor een eigentijds mise-en-scène beleid. Na de onverwachte dood van von
Karajan in 1989 werd Gerard Mortier vrij haastig aangesteld als de 'künstlerischer Leiter' van
de Salzburger Festspiele, een functie die hij tot 2001 bekleedde. Het was Mortiers ambitie om
dit festival, dat door velen werd beschouwd als de culinaire, vrijblijvende tegenhanger van de
Bayreuther Festspiele (een op reflectie gericht, ingetogen en veel ernstiger festival), drastisch
te moderniseren. Eerst concentreerde de kersverse manager en artistiek directeur van de Salzburger Festspiele zich echter op het orkest en de muzikale leiding, net zoals hij dat in De
Munt gedaan had. Heel wat gevestigde dirigenten (zoals Riccardo Muti, Claudio Abbado en
Georg Solti) stonden te springen om de fel gegeerde plaats van von Karajan in te nemen: Mortier trachtte tussen deze giganten het juiste evenwicht te bewaren en maakte er daarnaast een
prioriteit van ook plaats in te ruimen voor jong en aanstormend muzikaal talent (zoals Simon
Rattle, Kent Nagano en Marc Minkowski). In zijn eerste beleidsjaren, en ook daarna nog,
kwam Mortier regelmatig in botsing met het vaste orkest van de Salzburger Festspiele: de
Wiener Philharmoniker. Mortier verlengde de repetitietijden van dit repertoire-orkest (dat de
gewoonte had opera's van Mozart nauwelijks voor te bereiden) en nodigde in Salzburg ook
andere orkesten uit, waardoor het monopolie van de Wiener Philharmoniker doorbroken
werd.189
187 Ibid., 173.
188 Laermans, Rudi. “Het Gerard-Mortier-effect: over Vlaanderen, het Verenigd Europa en de culturele
kapitaalvlucht.” In: De Nieuwe Maand 33, nr. 5 (1990): 2-4.
189 Annaert, Op de tonen van de tovenaar, s.n.
97
Gerard Mortier liet reeds in 1989 verstaan dat hij er alles aan zou doen om er voor te zorgen
dat de Salzburger Festspiele een grote rol zouden spelen in der geistigen definition Europas,
bij de intellectueel-culturele definiëring van het Europese integratieproject.190 In Brussel was
hij er niet in geslaagd de verschillende bi-culturele instellingen te verenigen tot één groot Europees cultureel centrum, dat op Europees niveau een tegengewicht kon bieden aan de almacht van de economie en de politiek (krachten die heersen over cultuur, maar niet in staat
zijn om de hele beschaving van de moderne tijd te schragen en tot een goed einde te brengen191), maar in Salzburg, na de Val van de Berlijnse Muur het nieuwe midden van Europa,
wachtte Mortier een nieuwe kans.
Het festivalkarakter van de Salzburger Festspiele slaagde erin aan Mortiers mond vele bevlogen woorden te ontlokken. De Oud-Griekse festivals hadden, zo oreerde Mortier meerdere
malen, burgers van de verschillende Griekse stadstaten het besef bijgebracht dat zij, ondanks
kleine regionale verschillen, allemaal tot één en hetzelfde, hoogstaande en beschaafde volk
behoorden. De Oud-Griekse festivals hadden met andere woorden identiteitsvorming in de
hand gewerkt en dat had onder andere tot het niet te onderschatten resultaat geleid dat men het
tot slaaf maken van Grieken – ook al waren zij afkomstig uit andere stadstaten – als verkeerd
ging beschouwen: enkel βάρβαροι, barbaren, of met andere woorden, niet tot de Griekse cultuur behorende mensen, mochten geknecht worden. Bovenal hadden de Oud-Griekse festivals
een uitgesproken politiek karakter gehad. Een mooi voorbeeld hiervan, zo vervolgde Mortier
graag, zijn de Atheense Dionysia, een zevendaags, aan de god Dionysos gewijd festival dat
vijf volle dagen reserveerde voor het opvoeren van theaterstukken. Tragedies zowel als komedies confronteerden het volk met cruciale vragen omtrent de samenleving: Ἀντιγόνη (Antigone) van Sophocles kan men bijvoorbeeld lezen als een conflict tussen individu en staat en Euripides' Ἡρακλεῖ-δαι (de kinderen van Heracles) thematiseert de van alle tijden zijnde vluchtelingenproblematiek.
Gerard Mortier was, naast over de Griekse wortels van de Salzburger Festspiele, ook altijd erg
lyrisch over de persoon van Mozart, de componist die in Salzburg geboren was en om wie een
groot deel van het festival nog altijd draait. Mozart was volgens Mortier het ideaaltype van
een overtuigd Europeaan omdat hij tijdens zijn leven ontzettend veel had gereisd; omdat hij
190 “Gerard Mortier verlaat De Munt,” nieuwsitem (Het Journaal, 29 augustus 1989), 00:02:25, laatst
geraadpleegd op 7 augustus 2014. http://cobra.be/cm/cobra/videozone/rubriek/podium-videozone/1.1894350.
(de persconferentie die Louis Tobback, de toenmalige minister van binnenlandse zaken, gaf om aan te
kondigen dat hij Mortier bij zijn vertrek uit De Munt, naar Salzburg geen strobreed in de weg zou leggen)
191 Six, Het Mortiertijdperk. Kroniek van een krachtmeting, 67.
98
vloeiend Duits, Italiaans en Frans sprak, hij opera's schreef in al deze talen en hij zich in het
laatste jaar van zijn leven ook nog eens toelegde op de Engelse taal; en omdat Mozarts muzikale stijl eigenlijk kan ontleed worden als een amalgaam van de verschillende regionale stijlen
die in de achttiende eeuw overal in Europa gepraktiseerd werden. In Mozart gingen Faust en
Don Juan, een noordelijke onderzoekende geest en een zuidelijke lichtvoetigheid, hand in
hand.
Dat alles is zeer interessant, bemerkte Karl Löbl, een Oostenrijks muziekcriticus en journalist
die Mortiers eerste conferentie in Salzburg versloeg en al een hele tijd ongedurig op zijn stoel
had zitten schuifelen, maar wie zingt wat en wanneer?192 Trouw aan de Griekse wortels van
de Salzburger Festspiele, programmeerde Mortier heel wat antieke tragedies. In 1992 bracht
Andrei Servan een Antiken-Trilogie, gebaseerd op het werk van zowel Sophocles, Euripides
als Seneca; het daaropvolgende jaar regisseerde Peter Sellars Die Perser (een tragedie van
Aeschylos), regisseerde Jürgen Kruse Sieben gegen Theben (eveneens van Aeschylos) en
regisseerde Leander Haußman Antigone (een tragedie van Sophocles); en in 1994 gaf Mortier
Peter Sellars de kans in dialoog treden met Stravinsky's Oedipus Rex. Mortiers eurofilie vertaalde zich ook in zijn keuze van de sprekers die de eer kregen de Salzburger Festspiele te
openen. In 1990 liet hij, als een reactie op de ineenstorting van het Oostblok, Václav Havel
aan het woord, een Tsjechisch schrijver, dissident en politicus (van Tsjecho-Slowakije de laatste en van Tsjechië de eerste president); vier jaar later hield Georg Steiner een rede die de titel
Der Europa-Mythos droeg; en nog eens vier jaar later werd het festival geopend met Europa
braucht ein neues geistiges Antlitz, een toespraak van Franz Königs.193
In 1995 verscheen er in The Economist een artikel dat stelde dat hét referentiële operafestival
niet langer de Bayreuther, maar de Salzburger Festspiele waren. Mortier was er ondanks de
tegenwind van het establishment in geslaagd Salzburg van zijn culinaire karakter te beroven,
Salzburg terug op de kaart te zetten en maatschappelijk relevant te maken. Dezelfde regisseurs
die hun diensten ook al in Brussel hadden bewezen (Peter Sellars, de Herrmanns, Peter Mussbach) en enkele nieuwe talenten, hadden de voorbije jaren dan ook voor uiterst innovatieve
mise-en-scènes gezorgd. Mortier had op zijn lauweren kunnen rusten, maar besloot dat dit
alles niet genoeg was en dat men verder moest gaan: de programmatie mocht de blik niet langer uitsluitend naar het verleden richten, maar moest aan twintigste-eeuwse composities een
192 Annaert, Op de tonen van de tovenaar, s.n.
193 “The History of the Salzburg Festival,” laatst geraadpleegd op 7 augustus 2014,
http://www.salzburgerfestspiele.at/en/history.
99
centrale plaats toebedelen. Vanaf toen kreeg het publiek ook opera's van Schönberg, Berg, Ligeti, Zimmermann, Weill, Sjostakovitsj, Saariaho en Berio te horen.194
Nadat bekend was geraakt dat de extreemrechtse Freiheitliche Partei Österreichs (FPÖ), onder
de leiding van Jörg Haider was uitgegroeid tot de tweede sterkste partij van Oostenrijk en binnenkort zou deel uitmaken van de regering, kenden de Salzburger Festspiele van het jaar 2000
een uiterst woelige inzet doordat Gerard Mortier, gruwend van Oostenrijks politieke keuze,
zijn ontslag aanbood. Vier weken later kwam hij echter op zijn beslissing terug, omdat vrienden (onder andere de regisseur Luc Bondy) hem er van hadden overtuigd dat men een dergelijk klimaat niet mocht ontvluchten, maar moest confronteren.195 Hieraan gehoor gevend, programmeerde Mortier een aantal mis-en-scènes met een uitgesproken provocatief karakter:
Hans Neuenfelds interpreteerde Die Fledermaus, een lichte operette van Johan Strausss, het
vlaggenschip van de Oostenrijkse burgerlijke cultuur, als een decadent nazi-feestje (wat resulteerde in één grote 'publikumsbeschimpfung') en Johan Simons toonde met zijn theaterstuk
Der Fall der Götter hoe de grenzen tussen goed en kwaad ineens, onmerkbaar, kunnen beginnen te verschuiven, met alle gevolgen van dien.196 Toen Mortiers mandaat in 2001 afliep, was
men opgelucht dat deze lastige Belg, deze Socratische horzel eindelijk andere horizonten opzocht.
3.2.4. Van 2002 tot 2004: de Ruhrtriennale
Salzburg war fantastisch, eine unvergessliche Periode. Aber das Allerwichtigste war die
Ruhrtriennale. In Salzburg habe ich, hoffe ich, meinen Beitrag zu einer großen Institution
geliefert, im Ruhrgebiet aber konnte ich etwas Neues kreieren.197 Van 2002 tot 2004 leidde
Gerard Mortier de eerste driejarige cyclus van de Ruhrtriennale, een mede door hem opgericht
operafestival in de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen. Waar hij in Salzburg ten strijde had
moeten trekken tegen het establishment, iets wat hem vele vijanden had opgeleverd, daar kon
Mortier nu zonder al te veel tegenwind de meest radicale producties op de planken brengen,
een nieuw en jong publiek aanspreken en meer dan ooit inzetten op 'Kreationen', grensoverschrijdende, nieuwe producties.
194 Ibid.
195 Annaert, Op de tonen van de tovenaar, s.n.
196 Pieter Bots, “De wraak van Gerard Mortier,” in: Theatermaker 2, nr. 8 (2001): 22-24.
197 Gerard Mortier, “Mortier: 'Bei Pereira ist die Programmatik: gut Verkaufen',” interview door Thomas
Trenkler, 19 april 2913, laatst geraadpleegd op 8 augustus 2014,
http://derstandard.at/1363708588306/Gerard-Mortier-Bei-Pereira-ist-die-Programmatik-gut-verkaufen.
100
Het Ruhrgebied is een sterk geïndustrialiseerde zone en vormt het hart van de Duitse steenkool- en staalindustrie. De wapens die in Duitse handen Europa tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog ruïneerden, werden dáár geproduceerd. Het was dít gebied dat door de Belgen en de Fransen in 1923 werd bezet omdat de in het Verdrag van Versailles vastgelegde herstelbetalingen uitbleven. De Faustiaanse daad die een einde maakte aan de erfvijandschap tussen Duitsland en Frankrijk, het oprichten van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal,
had op déze regio betrekking. Dáár wortelt de Europese Unie; op déze plaats ontkiemde het
mosterdzaadje van het Europese integratieproject. Door een kolencrisis in 1957 en een staalcrisis in 1974, door een enorm banenverlies en door haar dramatisch verouderde infrastructuur
verkeerde het Ruhrgebied aan het eind van de jaren tachtig echter in een erbarmelijke staat.
De Landesregierung van Nordrhein-Westfalen besloot een poging te wagen het tij te keren en
trachtte het Ruhrgebied een nieuw zelfbewustzijn te geven door van 1989 tot 1999 de 'Internationale Bauausstellung Emscher Park' te organiseren, een toekomstprogramma dat de zware
opgave had met diverse ideeën en projecten op zowel stedenbouwkundig, sociaal, cultureel
als ecologisch gebied nieuwe impulsen aan de regio te geven. Na het aflopen van dit programma ging de Landesregierung van Nordrhein-Westfalen op zoek naar een vervolgprogramma.
Samen met Gerard Mortier besloten ze een internationaal kunstenfestival op te richten, dat
zou plaatsvinden op de historische industriële sites en fabrieksterreinen van het Ruhrgebied,
met de oude machinehuizen, energiecentrales en expositiehallen als theaterruimtes. De Ruhrtriennale was geborenen en sinds 2002 wierf men elke drie jaar een andere intendant aan, die
de taak had een dramaturgisch coherente cyclus van drie jaren – rond één enkel thema – te
concipiëren. De eerste en 'Gründungsintendant' was Gerard Mortier.198
Het moet voor Gerard Mortier een ware verademing zijn geweest om voor één keer geen klassiek gedresseerd Lippizaner paard in de schoot geworpen te krijgen, dat dringend uit de één of
andere barokke rijzaal, de vlakte in gejaagd moest worden. In het Ruhrgebied mocht Mortier
daarentegen ab ovo beginnen, had hij niet af te rekenen met een in zijn smaak verouderd en
enggeestig publiek, maar bestond zijn taak eruit de oren en ogen te openen van een compleet
nieuw publiek. Het Ruhrfestival was Mortier op het lijf geschreven doordat het geconcipieerd
werd als een door en door Europees festival, een uiterst centrale ligging kende en erg interessante theaterruimtes in de aanbieding had.
In Mortiers programmatie doken er, om net zoals in Salzburg de Griekse wortels van het festi198 “Erste Ruhrtriennale 2002-2004. Intendanz: Gerard Mortier,” laatst geraadpleegd op 8 augustus 2014,
http://www.020304.ruhrtriennale.de/de/index.html.
101
val-idee in de verf te zetten, enkele Griekse tragedies op. Johan Simons regisseerde in 2002
bijvoorbeeld Bakchen (naar Euripides); Peter Sellars liet datzelfde jaar op de Ruhrtriennale
zijn veelbesproken The Children of Herakles (naar Euripides) in première gaan; Jossi Wieler
regisseerde in 2003 Alkestis (naar Euripides); en Patrice Chéreau bracht, ook in 2003, een
Phédre (naar Racine) op de planken. Daarnaast stelde Gerard Mortier tijdens zijn driejarige
cyclus de ontmoeting centraal tussen de originele stichters van de Europese Gemeenschap van
Kolen en Staal (in de eerste plaats Frankrijk en Duitsland, daarnaast ook België, Nederland,
Luxemburg en Italië). Zo programmeerde hij Berlioz' La Damnation de Faust, een Franse bewerking van de Oerduitse Faust-mythe, in een regie van La Fura dels Baus, een van oorsprong
Spaans theatercollectief dat op straat het licht zag, dat de grenzen tussen het publiek en de
acteurs tracht te doorbreken en veelvuldig gebruik maakt van nieuwe technologieën. Ook
bracht Mortier in het Ruhrgebied Frankrijks nationale heldin op de planken, door Honeggers
oratorium Jeanne d'Arc au bûcher te laten uitvoeren. De meest internationale productie was
zonder twijfel Sentimenti, met muziek van de Italiaan Giuseppe Verdi, op een tekst van de
Duitser Ralf Rothmann, in een regie van de Nederlander Johan Simons, onder directie van de
Brit Edward Gardner, handelend over Italiaanse gastarbeiders die in het Ruhrgebied komen
werken en zo de brug vormend tussen Noord- en Zuid-Europa, tussen de twee grote Europese
mythes, tussen Faust en Don Juan, de onverzadigbare rede en het warme gevoel.
Mortier had in zijn programmatie ook heel wat aandacht voor spiritualiteit en presenteerde
zijn publiek, in de enorme Jahrhunderthalle te Bochum, onder andere Messiaens Saint François d'Assise (ook weer een door en door Franse opera). Deze opera werd 'geïnstalleerd' (niet
geregisseerd) door Ilya Kabakov, een Amerikaans beeldend kunstenaar met Russisch-joods
bloed. Hij stelde het orkest centraal op, legde rond het orkest een pad van metalen roosters en
hing boven dit alles een gigantische koepel waarvan de verschillende facetten een veelheid
aan kleuren konden aannemen. Rechts van het podium bevond zich tot slot ook nog een metalen vogelkooi met daarin zes witte duiven.199 Enkele producties waren zo revolutionair dat zij
theatergeschiedenis schreven: Philippe Annaert bericht over hybride producties die een nieuwe wending in Mortiers mis-en-scène beleid aankondigden, namelijk de opheffing van de
generische begrenzingen, wat maakte dat de Ruhrtriennale één van de meest innovatieve festivals werd van het Europese continent.200
199 “Saint François d'Assise op de Ruhrtriennale.” laatst geraadpleegd op 8 augustus 2014,
http://www.gopera.com/igi/?id=76.
200 Annaert, Op de tonen van de tovenaar, s.n.
102
De Europese gedachte kwam wel degelijk bij het publiek aan, en dat lag vooral aan Gerard
Mortiers meesterlijke communicatiebeleid. Hij gaf zelf inleidingen, liet Jan Vandenhouwe de
seizoensbrochure van de Ruhrtriennale vertalen in het Nederlands (zodat die als bijlage in de
Knack kon worden gestoken), zette zwaar in op promotie in het buitenland, wist te bewerkstelligen dat Sentimenti live op de Franco-Duitse cultuurtelevisiezender ARTE uitgezonden
werd en kwam even voor de uitzending zelf op televisie om uit te leggen waarover Sentimenti
precies ging en welke Europese dimensies deze producties bezat.201
3.2.5. Van 2004 tot 2013: de Opéra National de Paris en het Teatro Real de Madrid
Am wenigsten interessant war Paris.202 Nadat zijn mandaat als intendant van de Ruhrtriennale
was afgelopen, werd Gerard Mortier in de zomer van 2004 officieel benoemd tot algemeen
directeur van de Opéra National de Paris, een instituut dat twee, bijna autonoom functionerende operahuizen omvat: het Palais Garnier en de Opéra Bastille. Ook hier stond Mortier weer
voor de gigantische uitdaging de muzikale kwaliteit hoog te houden, homogene zangensembles samen te stellen, vernieuwende regisseurs te engageren en een programmering op te stellen die heel wat aandacht schonk aan twintigste-eeuwse muziek. Gerard Mortier wist dat de
Opéra National de Paris een erg log instituut was: daarom speelde hij in zijn eerste seizoen op
veilig en bracht hij slechts drie nieuwe producties op de planken. De rest van de voorstellingen die speelden, waren producties die al eerder in Salzburg of in het Ruhrgebied in première
waren gegaan. Eén van de drie nieuwe producties die hij in het seizoen 2004-2005 aan het
Parijse publiek presenteerde, was Tristan und Isolde, een door Peter Sellars geregisseerde
opera met videobeelden van Bill Viola. Bill Viola is een Amerikaans beeldend kunstenaar die
de innerlijke wereld van Wagners muziek in krachtige beelden wist te vatten. Peter Sellars
vulde de videobeelden van Bill Viola, die in hoge resolutie op een groot scherm werden geprojecteerd, met een uiterst precieze en kernachtige personenregie aan. Door een zeer nauwkeurige belichting en minimalistisch, maar gedetailleerd acteerspel leek het publiek de weerspiegeling van de video op het podium te zien.203
Waar Gerard Mortier in het Duitse Ruhrgebied – vanuit zijn Europese visie naar een dialoog
strevend tussen de Franse en de Duitse cultuur – veel Franse opera's had geprogrammeerd,
201 Gesprek met Jan Vandenhouwe.
202 Mortier, “Mortier: 'Bei Pereira ist die Programmatik: gut Verkaufen'.”
203 Mortier, Dramaturgie van een passie, 131-133.
103
engageerde Mortier in het Franse Parijs een groot aantal Duitse regisseurs. De nationale pers
kon echter het werk van Christoph Marthaler, Klaus Michael Grüber, de Herrmanns en anderen maar moeilijk appreciëren. Erg verwonderlijk vond Mortier dat niet: volgens hem had
Louis XIV, de Zonnekoning, opera tot een weelderig spektakel gemaakt dat enkel en alleen tot
doel had de pracht en de praal van het hof te verspreiden. Een zekere neiging tot zelfpresentatie, bleef de Franse operawereld domineren: in tegenstelling tot Verdi in Italië, Wagner in
Duitsland of Tsjaikovski en Moessorgski in Rusland, schreven de Franse componisten zelden
politiek geëngageerde opera's. De Franse opera had volgens Mortier vooral de modes gecanoniseerd: het exotisme van het koloniale tijdperk in Lakmé, de bigotterie van het Saint-Sulpicetijdperk in Thaïs en Werther, en de fantasma's van de nieuwe rijken in Les Huguenots en Robert le diable. Ondertussen moesten de grote meesterwerken vaak de omweg van het buitenland nemen vooraleer ze in Parijs waardering kregen: werken van Berlioz, Debussy, Chausson, Reyer, Grisey en Boulez werden in Frankrijk uitgejouwd.204 Mortier beschouwde het als
zijn taak het Parijse publiek niet met publiekslievelingen zoals Carmen en Les pêcheurs de
perles te verwennen, maar ze integendeel te confronteren met Messiaens Saint François
d'Assise, met Debussy's Pelléas et Mélisande en andere moeilijke werken. Het Duitse regietheater, dat grondig nadenkt en gedegen dramaturgische arbeid verricht, moest de Fransen
wakker schudden uit hun slaap.
Toen Gerard Mortier in 2005 vernam dat de Europese Grondwet in een Frans referendum verworpen was, reageerde hij door onmiddellijk contact op te nemen met vooraanstaande kunstenaars uit de zopas toegetreden oostelijke lidstaten van de Europese Unie. Daaropvolgend nam
hij de beslissing in de komende jaren in Parijs enkele kapitale Oost-Europese werken op het
programma te zetten, zoals Karol Szymanowski's Król Roger (Koning Roger, een Poolse opera), Béla Bartóks A Kékszakállú herceg vára (Blauwbaards Burcht, een Hongaarse opera) en
Bedřich Smetana's Prodaná nevěsta (De verkochte bruid, een Tsjechische opera). Une chose
est sûre, zo stelde hij, je vais tout faire pour que l'Opéra de Paris soit une institution fondamentalement européenne, un opéra national qui reflète l'esprit européen.205
Haaks hierop stonden zijn plannen om na de afloop van zijn contract in Parijs, in Amerika de
New York City Opera te gaan leiden. Toen hem echter werd meegedeeld dat dit operahuis niet
de door Mortier gevraagde 60 miljoen dollar zou krijgen, zoals hem eerst was beloofd, maar
204 Mortier, Dramaturgie van een passie, 22-26.
205 Serge Martin, (pseud. Michel Hambersin), Gerard Mortier. L'Opéra réinventé (Louvain-la-Neuve: Versant
Sud, 2006, 126.
104
slechts 36 miljoen dollar, bedankte Mortier vriendelijk. Dat was geen onverstandige keuze, zo
bleek later, want intussen is de New York City Opera failliet gegaan.
In 2010 ondernam Mortier een laatste groot avontuur en werd hij de intendant van het Teatro
Real de Madrid. Na een tijdje frustreerde het hem echter dat hij enkel Spanjaarden bereikte.
De Così fan tutte die in Madrid in première ging, geregisseerd door niemand minder dan Michael Haneke, werd door de internationale pers nauwelijks opgemerkt: pas toen deze productie iets later in De Munt speelde, was ze voorpagina-nieuws. Mortier besefte dat hij voor het
eerst in zijn leven in de periferie was beland: weinig buitenlanders deden immers de moeite af
te zakken naar de Madrileense hoofdstad. Dat weerhield Mortier er echter niet van nog enkele
revolutionaire producties op de affiche te plaatsen, die het Europese gedachtegoed manifest
uitdroegen. C(H)ŒURS, een muzikaal, choreografisch en ook humaan experiment dat vertrok
van koorpassages van Verdi en Wagner, en gedanst werd door Les Ballets C de la B, het dansen theatergezelschap van Alain Platel, is daar het belangrijkste voorbeeld van. Alain Platel zei
over deze productie: het nationalisme uit de koren van Wagner of Verdi was niet de uitdrukking van een verlangen om zich als natie op zichzelf terug te plooien. In het midden van de
negentiende eeuw was het een progressieve idee om Duitsland en Italië, die in talloze vorstendommen onderverdeeld waren, als grotere naties te denken. Dit zouden we kunnen vergelijken
met het streven naar een sterkere Europese Unie vandaag, een groter geheel waarin al die
diverse landen verbonden worden.206 In Madrid kende C(H)ŒURS geen succes, maar elders
werd deze productie de hemel in geprezen.
Toen het einde van zijn contract in zicht kwam, wilde Mortier mee bepalen wie hem moest
opvolgen. Een Spanjaard was uitgesloten, want dit zou volgens hem zijn werk ruïneren. De
Spaanse regering kon zijn bemoeiingen echter niet verteren en zette Mortier vroegtijdig aan
de deur, ondanks het feit dat kort voordien bij hem kanker was gediagnosticeerd. Mortier
bleef nog een tijdje aan als raadgever, maar ging lichamelijk zienderogen achteruit en overleed ten gevolge van zijn ziekte 9 maart 2014.
206 Jan Vandenhouwe, “C(H)ŒURS. Interview Alain Platel,” in: MMM/MonnaieMuntMagazine, 2013, laatst
geraadpleegd op 8 augustus 2014. http://www.demunt.be/nl/mymm/article/89/Interview-Alain-Platel/.
105
106
Besluit
Deze thesis heeft een lange weg afgelegd. Het vertrekpunt was de gruwel van de Tweede Wereldoorlog en het besef dat we een dergelijk conflict in de toekomst ten allen koste dienen te
vermijden. Een aantal pogingen om het Europese integratieproject (het project dat een einde
moest maken aan de mensenlevens verslindende erfvijandschap tussen Frankrijk en Duitsland) op gang te trekken, mislukten jammerlijk. Ondertussen werd, op initiatief van twee uiterst visionaire politici, Schuman en Monnet, de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal
opgericht. Uit dit mosterdzaadje ontsproot de Europese Unie, maar erg vlot verliep dat aanvankelijk niet: terwijl het economische integratiespoor min of meer haar weg vond, wou het
politieke integratiespoor maar niet op gang komen. Pas met de Val van de Berlijnse Muur en
de ineenstorting van het Oostblok kwam er schot in de zaak. Het Verdrag van Maastricht was
een belangrijke mijlpaal, die voorzag in de oprichting van de Europese Unie. Er kwam een
gezamenlijke munteenheid, de grenzen gingen open en Europa leek één groot succesverhaal te
zullen worden. Dat was echter buiten de Fransen en de Nederlanders gerekend, die in 2005 de
Europese grondwet in een referendum verwierpen. Een tweede zware mokerslag voor het
Europese integratieproject was de eurocrisis. Na de uiteenzetting over het ontstaan van de
Europese Unie, werden achtereenvolgens het Europees Parlement, de Europese Commissie,
de Raad van de Europese Unie en de Europese Raad besproken.
In het tweede deel werd eerst en vooral de vraag gesteld waarom we het Europese integratieproject überhaupt moeten continueren. Nadat geconcludeerd werd dat enkel en alleen het
'nooit meer oorlog'-argument vandaag niet meer volstaat en de Europese Unie dringend nood
heeft aan een positief verhaal dat mensen kan inspireren en warm maken, werden de democratie en het nationalisme besproken, om te kunnen besluiten dat een positieve motivatie van het
Europese integratieproject mogelijk is door de Europese Unie te beschouwen als een instelling die de taak heeft zowel de democratie als het nationalisme op een hoger niveau te tillen.
Een bijkomend, filosofisch subhoofdstuk werd vervolgens ietwat lyrischer door te stellen dat
de mens dringend een doel noodt en dat het verenigd Europa misschien wel de laatst mogelijke utopie is op dit door oorlogen zwaar geteisterde continent. Hierna werden de drie problemen van de huidige Europese Unie besproken, zijnde de veel te diepe kloof tussen de burgers en de politiek, het democratisch deficit en een schrijnend gebrek aan visie in de Europese
Raad, het orgaan waar de belangrijkste beslissingen worden genomen. Het medicijn tegen
107
deze drie 'ziekten' is de creatie van een Europese publieke sfeer. In een poging tot een beter
begrip te komen van het concept 'publieke sfeer', werden Hannah Arendt en Jürgen Habermas
er bij gehaald. Daarna werd, als een hedendaags voorbeeld van een publieke sfeer, de Vlaamse publieke sfeer kort besproken. Grosso modo, zo concludeert dit deel, zijn er twee wegen
die leiden naar een Europese publieke sfeer. De ene weg bestaat uit een europeanisatie van de
bestaande nationale media, de andere weg is het oprichten van pan-Europese media.
In het derde deel van deze thesis werd gesteld dat kunst een voorhoede kan vormen van een
Europese publieke sfeer. Om deze boude stelling te staven, werd eerst verwezen naar de
retorica die de Griekse publieke sfeer constitueerde en daarna naar de literaire publieke sfeer
die aan de politieke discussies in de Londense koffiehuizen, Parijse salons en Duitse Tischgesellschaften voorafging. Vervolgens werden er een paar fundamentele vragen over kunst
gesteld en kwam het operagenre uiteindelijk bovendrijven als het genre dat het best geschikt
is voor het openen van een Europese publieke sfeer, als het genre dat hiermee in feite al geruime tijd bezig is. De dynamiek die van een hedendaagse operaproductie uitgaat, werd geïllustreerd aan de hand van een recente voorstelling die heel wat debat uitlokte: Romeo Castellucci's Orphée et Eudyce. Hoewel de politieke dimensie van kunst uitzonderlijk belangrijk is,
mag men de esthetische dimensie nooit uit het oog verliezen: idealiter heerst er binnen het
kunstwerk een evenwicht tussen politiek en esthetiek. Een afsluitend hoofdstuk behandelt het
leven en werk van Gerard Mortier als casus. Hij probeerde met kunst een bescheiden publieke
Europese sfeer te openen en vormde, overal waar hij kwam, nationale operahuizen om tot
Europese vrijplaatsen
Voor ik aan deze thesis begon te werken, wist ik weinig tot niets van de Europese Unie. Daar
is nu verandering ingekomen. Het door mij gevoerd onderzoek bevat nog vele hiaten, maar
maakt reeds duidelijk dat de Europese integratie een buitengewoon interessant project is dat
ons allen aanbelangt. Het op een hoger niveau willen tillen van zowel de democratie als het
klassieke nationalisme is een erg mooi streven. Dit streven is niet enkel een zaak van politici,
maar ook van alledaagse mensen, die door de Europese gedachte uit te dragen, reeds een bescheiden aanvang kunnen maken met het openen van de dringend genode publieke sfeer.
Kunst heeft in dit verhaal een belangrijke rol spelen, kan de voorhoede zijn van – zoals mijn
titel zegt – een voor de verderzetting van de Europese integratie noodzakelijke Europese publieke sfeer. In mijn voorwoord haalde ik reeds aan dat ik zelf ontzettend blij ben ontdekt te
hebben dat kunst de vicieuze en egocentrische cirkel van het zichzelf altijd maar weer bevra-
108
gen, kan doorbreken, dat kunst in deze tijd terug avant-garde kan zijn, dat kunst vandaag een
taak, een opgave kan hebben. Deze gedachte neem ik mee wanneer ik naar Hamburg trek, om
daar de stiel van het operabedrijf te gaan leren.
109
110
Na- en dankwoord
Ik wens eerst en vooral mijn promotor Prof. dr. Francis Maes te bedanken, die doorheen de
jaren mijn denken over opera enorm heeft beïnvloed en met wie ik een heleboel interessante
gesprekken heb kunnen voeren. Ook de andere professoren van wie ik les heb gekregen, te
veel om elk afzonderlijk op te noemen, verdienen mijn dank. Speciale herinneringen houd ik
over aan de stage die ik in de Vlaamse Opera liep en die me het operabedrijf van binnen uit
leerde kennen. Ik heb in alle eerlijkheid zeer graag aan de Universiteit van Gent gestudeerd,
en zal deze uiterst stimulerende omgeving erg missen.
Mijn ouders, die deze studie mogelijk hebben gemaakt, die me steeds weer enorme kansen
schenken en die niet alleen op tijd en stond het benodigde geld op tafel leggen, maar ook
altijd intens met mij meeleven, die daarenboven de openheid bezitten om me intellectueel te
vergezellen (door met mij discussies te voeren, door mijn verhandelingen te lezen en door
reflectie te bieden), zal ik nooit genoeg kunnen bedanken. Indien er een praktisch vervolg op
deze thesis komt, dan is dat te wijten aan de bereidheid van mijn ouders om mij, vanaf volgend jaar, ook in een tweede studie te ondersteunen.
Ik heb, naast aan mijn ouders, ook veel gehad aan Liza, Sophie, Anneleen, Katrien, Stéphanie,
Heidi en Rielke, die mijn thesis nalazen, voor de toegang tot een bepaald artikel zorgden, me
moreel ondersteunden of me simpelweg eten kwamen brengen.
Jan Vandenhouwe, van wie ik een interview mocht afnemen over Gerard Mortier, ben ik eveneens uiterst dankbaar.
Tot slot wil ik ook nog – iets wat al heel lang op zich laat wachten – Philippe Huyghe bedanken, mijn leraar Woord, die me van kinds af aan de liefde voor taal heeft bijgebracht, die meemaakte hoe ik als veertienjarige gefascineerd werd door het libretto van Wagners Ring der
Nibelungen, die al mijn teksten besprak en ronduit fantastische verhalen vertellen kon. Als ik
in deze thesis in te lange uitwijdingen afgedwaald ben van het rechte pad, dan is dat voor een
groot deel aan hem te danken.
111
112
Bibliografie
Adorno, Theodor. “Kulturkritik und Gesellschaft.” In: Gesammelte Schriften, Band 10.1:
Kulturkritik und Gesellschaft I, “Prismen. Ohne Leitbild”. Frankfurt am Main: Suhrkamp,
1977.
Apuleius. De gouden ezel. Vertaald door Vincent Hunink. Amsterdam: Athenaeum-Polak &
Van Gennep, 2011.
Arendt, Hannah. The Human Condition. London: The University of Chicago Press, 1958.
Bessette, Joseph. “Deliberative Democracy: The Majority Principle in Republican
Government.” In: How Democratic is the Constitution?, onder redactie van Robert Goldwin
en William Shambra. Washington: American Enterprise Institute, 1981.
Blankart, Charles B. en Dennis C. Müller. “Bringing the European Union Closer to Its
Citizens: Conclusions from the Conference.” In: A Constitution for the European Union,
onder redactie van Charles B. Blankart en Dennis C. Müller. Massachusetts: MIT Press
Books, 2004.
Bots, Pieter. “De wraak van Gerard Mortier.” In: Theatermaker 2, nr. 8 (2001): 22-24.
Buch, Esteban. Beethoven's Ninth: A Political History. London: The University of Chicago
Press, 2003.
Čiževskij, Dmitrij. History of Russian Literature: From the Eleventh Century to the End of
the Baroque. Den Haag: Verlag Walter de Gruyter & Co, 1971.
Clemens, Gabriele et al. Geschichte der Europäischen Integration. Paderborn: Ferdinand
Schöningh Verlag, 2008.
Cohen, Mitchell en Nicole Fermon, red. Princeton Readings in Political Thought. Princeton:
113
Princeton University Press, 1996.
Cohn-Bendit, Daniel en Guy Verhofstadt. Voor Europa! Antwerpen: De Bezige Bij, 2012.
de Boer, P. “Europese cultuur in historisch perspectief.” In: Het cultureel tekort van de
Europese unie: opstellen over cultuurpolitiek en culturele rechten, onder redactie van Paul
Beugels en Jan de Groot. Amersfoort: Comité Buitenlands Cultureel Beleid, 2003.
Decreus, Freddy. Ritueel theater of de droom over onze verloren oorsprong. Gent: Academia
Press, 2010.
Dehullu, Catharina. Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie. Wegwijs in de
Verdragen. Leuven: Acco, 2012.
Eckermann, Johann Peter. Gesprekken met Goethe. Vertaald door Gerda Meijerink.
Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers: 1991.
Eriksen, Erik O. en Jarle Weigård. Understanding Habermas: communicating action and
deliberative democracy. Londen: Continuum, 2003.
Habermas, Jürgen. Een toekomst voor Europa. Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2013.
Habermas, Jürgen. Over de constitutie van Europa. Een essay. Vertaald door Leon Pijnenburg.
Zoetermeer: Uitgeverij Klement, 2012.
Habermas, Jürgen. The structural transformation of the public sphere. Vertaald door Thomas
Burger en Frederick Lawrence. Cambridge: Polity Press, 1999.
Herodotos. Historiën. Het verslag van mijn onderzoek. Vertaald door Hein L. van Dolen.
Nijmegen: SUN, 2007.
Jacobson, Bernard. A Polish Renaissance. London: Phaidon, 1995.
114
Jungheinrich, Hans-Klaus, red. Musiktheater. Beiträge von Hans-Klaus Jungheinrich, GeorgFriedrich Kühn und Wolfgang Schreiber. Gespräche mit Gerard Mortier, Ruth Bergaus und
Peter Mussbach. Kassel: Bärenreiter, 1986.
Laermans, Rudi. “Het Gerard-Mortier-effect: over Vlaanderen, het Verenigd Europa en de
culturele kapitaalvlucht.” In: De Nieuwe Maand 33, nr. 5 (1990): 2-4.
Luke Howard, “Motherhood, Billboard, and the Holocaust: Perceptions and Receptions of
Górecki's Symphony No. 3,” The Musical Quarterly 82, nr. 1 (1998): 134.
Maes, Francis en Piet De Volder. Opera. Achter de schermen van de emotie. Leuven: Lannoo
Campus, 2011.
Mak, Geert. In Europa. Reizen door de twintigste eeuw. Amsterdam: Uitgeverij Atlas, 2013.
Martin, Serge (pseud. Michel Hambersin). Gerard Mortier. L'Opéra réinventé. Louvain-laNeuve: Versant Sud, 2006.
Menasse, Robert. De Europese koerier. De woede van de burger en de vrede van Europa. Een
prachtig en prikkelend pleidooi pro Europa. Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 2013.
Mortier, Gerard. Dramaturgie van een passie. Vertaald door Jan Vandenhouwe. Antwerpen:
De Bezige Bij, 2014.
Mortier, Gerard. Europa, het gevaar van de verstomming. Achttiende pacificatielezing. Gent:
Larcier, 2001.
Naerebout, F.G. en H.W. Singor. De Oudheid. Grieken en Romeinen in de context van de
wereldgeschiedenis. Amsterdam: Ambo, 2008.
Nietzsche, Friedrich. Aldus sprak Zarathoestra. Een boek voor allen en voor niemand.
Vertaald door H. Marsman. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2010.
115
Ovidius. Metamorphosen. Vertaald door Marietje d'Hane-Scheltema. Amsterdam:
Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2011.
Palmer, Robert, Joel Colton en Lloyd Kramer. A history of Europe in the modern world.
Eleventh edition. New York: McGraw-Hill Education, 2014.
Parlementaire Commissie voor Cultuur en Onderwijs. General outlook in key policy areas.
(Intern document, 2014).
Parlementaire Commissie voor Cultuur en Onderwijs. Introduction to the Committee on
Culture and Education. (Intern document, 2014).
Plato. Verzameld Werk II. Het Bestel. Vertaald door Hans Warren. Amsterdam: Uitgeverij Bert
Bakker, 2012.
Popper, Karl. De open samenleving en haar vijanden. Vertaald door Hessel Daalder en Steven
Van Luchene. Rotterdam: Lemniscaat, 2009.
Praet, Danny. Stijlvol overtuigen. Geschiedenis en systeem van de antieke rhetorica. Gent:
Didactica Classica Gandensia, 2001.
Segers, Katia. “Gerard Mortier en de Koninklijke Muntschouwburg.” In: Ons Erfdeel 33, nr. 3
(1990): 403-410.
Six, Gerrit. Het Mortier-tijdperk. Kroniek van een krachtmeting. Zellik: Roularta Books,
1991.
Sloterdijk, Peter. Europa, mocht het ooit wakker worden. De grote filosoof over Europa's
laatste kans. Ideeën voor het programma van een wereldmacht aan het einde van het tijdperk
van haar politieke absentie. Vertaald door Hans Driessen. Amsterdam: Uitgeverij De
Arbeiderspers, 1995.
116
s.n. “Rache!” Deutsche Zeitung, 28 juni 1919.
Randall, David. “Ethos, Poetics and the Literary Public Sphere.” In: Modern Language
Quarterly 69, nr. 2 (2008): 221-243.
Staes, Bart. Voor een ander Europa. Amsterdam: Houtekiet, 2009.
Thielemans, Johan. Opera. De Toekomst van een verleden. Leuven: Uitgeverij Kritak, 1991.
Thomas, Adrian. Oxford Studies of Composers. Górecki. Oxford: Clarendon Press, 1997.
Thucydides. De Peloponnesische Oorlog. Vertaal door Wolther Kassies. Amsterdam:
Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2013.
van Meurs, Wim et al. Europa in alle staten. Zestig jaar geschiedenis van de Europese
integratie. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2013.
Verhofstadt, Guy. De Verenigde Staten van Europa. Manifest voor een nieuw Europa.
Amsterdam: Houtekiet, 2005.
Wesseling, H.L. De man die nee zei. Charles de Gaulle 1870-1970. Amsterdam: Uitgeverij
Bert Bakker, 2012.
Žižek, Slavoj. Geweld. Zes zijdelingse bespiegelingen. Vertaald door Ineke van der Burg.
Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2009.
Internetbronnen
Annaert, Philippe. Op de tonen van de tovenaar. De opera-intendant als intermediaire en
dramaturgische actor. Het postdramatische discours toegepast op het innovatieve mis-en117
scène-beleid van Gerard Mortier. Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en
Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Licentiaat in de Kunstwetenschappen, spec.
Theaterwetenschappen. 2008. Laatst geraadpleegd op 5 augustus 2014.
http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/413/983/RUG01-001413983_2010_0001_AC.pdf.
“15 mei: Live TV debat tussen de kandidaten voor het voorzitterschap van de Europese
Commissie, kijk mee!” Laatst geraadpleegd op 30 juli 2014.
http://www.europeesparlement.nl/nl/press_release/pr-2014/2014-april/pr-2014-april16fif.html.
“About the EBU.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www3.ebu.ch/cms/en/about.
Bärenreuter, Christoph et al. “An Overview of Research on the European Public Sphere
(updated version).” In: Eurosphere. Diversity and the European Public Sphere. Towards a
Citizens' Europa. online working paper series. Laatst geraadpleegd op 2 augustus 2014.
http://eurospheres.org/files/2010/08/Eurosphere_Working_Paper_3_Barenreuter_etal.pdf.
“Chéreau and Boulez: Nibelungen Ring on DVD – The Bayreuth Centenary Ring.” Laatst
geraadpleegd op 5 augustus 2014. http://mostlyopera.blogspot.be/2008/11/chreau-and-bouleznibelungen-ring-on.html.
Christos Lymbouris. “Charles de Gaulle: the impact of one historical figure and his opposition
towards supranationalism on the process of European Integration.” Laatst geraadpleegd op 29
juli 2014. http://testpolitics.pbworks.com/w/page/20734319/The%20Role%20of%20De
%20Gaulle%20in%20the%20Integration%20Process.
“Communicatiebeleid.” Laatst geraadpleegd op 30 juli 2014.
http://www.europarl.europa.eu/aboutparliament/nl/displayFtu.html?ftuId=FTU_5.13.8.html.
Debacker, Klaas. “De Europese verkiezingen in cijfers.” De Standaard, 22 mei 2014. Laatst
geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www.standaard.be/cnt/dmf20140522_009.
“De Europese Akte.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014.
118
http://europa.eu/legislation_summaries/institutional_affairs/treaties/treaties_singleact_nl.htm.
“De vrees voor de tovenaar.” Documentaire van Kris Smet. Panorama, 23 mei 1996. Laatst
geraadpleegd op 4 augustus 2014. http://cobra.be/cm/cobra/videozone/rubriek/podiumvideozone/1.1893268.
“Economische crisis.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www.europanu.nl/id/vhrtcvh0wnip/economische_crisis.
“Editorial Charter for European Union Contract.” Laats geraadpleegd op 2 augustus 2014.
http://www.euronews.com/services-ue/.
“Erste Ruhrtriennale 2002-2004. Intendanz: Gerard Mortier.” Laatst geraadpleegd op 8
augustus 2014. http://www.020304.ruhrtriennale.de/de/index.html.
“Euronews im Livestream.” Dagelijks opgevolgd van maandag 28 juli tot zondag 3 augustus.
http://de.euronews.com/nachrichten/livestream/.
“Europees Parlement. Resultaten van de Europese verkiezingen van 2014. Opkomst.” Laatst
geraadpleegd op 30 juli 2014. http://www.resultaten-verkiezingen2014.eu/nl/turnout.html.
“Europese Raad.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www.europanu.nl/id/vg9il2ssv4y1/europese_raad.
“Gerard Mortier verlaat De Munt.” Nieuwsitem. Het Journaal, 29 augustus 1989. Laatst
geraadpleegd op 7 augustus 2014. http://cobra.be/cm/cobra/videozone/rubriek/podiumvideozone/1.1894350.
Haftendorn, Helga. “Duitslands toetreding tot de NAVO: 50 jaar verder.” Laatst geraadpleegd
op 29 juli 2014. http://www.nato.int/docu/review/2005/issue2/dutch/history.html.
“Het Europees burgerinitiatief. Officieel register. Lopende initiatieven.” Laatst geraadpleegd
119
op 30 juli 2014. http://ec.europa.eu/citizens-initiative/public/initiatives/ongoing?lg=nl.
“Het parlementaire leven in kleur.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014.
http://www.europarl.europa.eu/news/nl/news-room/content/20140620STO50109/html/Hetparlementaire-leven-in-kleur.
“Het subsidiariteitsbeginsel.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014.
http://europa.eu/legislation_summaries/institutional_affairs/treaties/lisbon_treaty/ai0017_nl.ht
m.
Hölzig, Philipp. “Öffentlichkeit und Privatheit. Rekonstruktion einer Unterscheidung am
Beispiel der Theorie von Jürgen Habermas.” In: Diskurs 8, nr. 1 (2012): 34-64. Laatst
geraadpleegd op 3 augustus 2014. http://www.diskurs-zeitschrift.de/wpcontent/uploads/2012/08/hoelzing.pdf.
Isocrates. Panegyricus. Vertaald door George Norlin. Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014.
http://www.perseus.tufts.edu/hopper/text?doc=Perseus%3Atext%3A1999.01.0144%3Aspeech
%3D4.
Leguizamón, Fernando Mauricio García. Vom klassischen zum virtuellen öffentlichen Raum:
das Konzept der Öffentlichkeit und ihr Wandel im Zeitalter des Internet. Inauguraldissertation
zur Erlangung des Doktorgrades am Fachbereich Philosophie und Geisteswissenschaften der
Freien Universität Berlin: 2009. Laatst geraadpleegd op 3 augustus 2014. http://www.diss.fuberlin.de/diss/servlets/MCRFileNodeServlet/FUDISS_derivate_000000006955/1_GarciaDeck
blatt.pdf?hosts=.
“Louise Weissgebouw (LOW).” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www.europanu.nl/id/vh8ho89n4ttn/louise_weissgebouw_low.
Mortier, Gerard. “Mortier: 'Bei Pereira ist die Programmatik: gut Verkaufen'.” Interview door
Thomas Trenkler. 19 april 2913. Laatst geraadpleegd op 8 augustus 2014.
http://derstandard.at/1363708588306/Gerard-Mortier-Bei-Pereira-ist-die-Programmatik-gut120
verkaufen.
“Referendum over EU-grondwet in Nederland.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014.
http://www.europa-nu.nl/id/vgvqpnqs5qbn/referendum_over_eu_grondwet_in_nederland.
“Saint François d'Assise op de Ruhrtriennale.” Laatst geraadpleegd op 8 augustus 2014.
http://www.gopera.com/igi/?id=76.
Scheffer, Paul. “Munt slaan uit de oorlog kan niet meer.” De Morgen, 14 januari 2012. Laatst
geraadpleegd op 29 juli 2014.
http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1378950/2012/01/14/Munt-slaanuit-de-oorlog-kan-niet-meer.dhtml.
“Schengenruimte en Schengensamenwerking.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014.
http://europa.eu/legislation_summaries/justice_freedom_security/free_movement_of_persons
_asylum_immigration/l33020_nl.htm.
Schuman, Robert. “The Schuman Declaration – 9 may 1950.” Laatst geraadpleegd op 29 juli
2014. http://europa.eu/about-eu/basic-information/symbols/europe-day/schumandeclaration/index_en.htm.
“Standard Eurobarometer 81. Spring 2014. Public Opinion in the European Union. First
results. Fieldwork: Juni 2014. Publication: July 2014. Survey conducted by TNS opinion &
social at the request of the European Commission, Directorate-General for Communication.”
Laatst geraadpleegd op 30 juli 2014. http://europa.eu/rapid/press-release_IP-14-861_en.htm.
“Stanford Encyclopedia of Philosophy. Hannah Arendt.” Laatst geraadpleegd op 31 juli 2014.
http://plato.stanford.edu/entries/arendt/#CitPubSph.
Steinz, Pieter. “Beethovens Negende.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014.
http://pietersteinz.com/2013/01/23/roll-over-beethoven/.
121
“The History of the Salzburg Festival.” Laatst geraadpleegd op 7 augustus 2014.
http://www.salzburgerfestspiele.at/en/history.
Vandenhouwe, Jan. “C(H)ŒURS. Interview Alain Platel.” In: MMM/MonnaieMuntMagazine,
2013. Laatst geraadpleegd op 8 augustus 2014.
http://www.demunt.be/nl/mymm/article/89/Interview-Alain-Platel/
Van de Putte, Thomas. De constructie van een Europese publieke sfeer als 'oplossing' voor
het democratisch deficit. Een ideeënhistorische analyse van het Europees communicatiebeleid
1990-2000. Laatst geraadpleegd op 30 juli 2014. http://www.ryckevelde.be/data/files/Thomas
%20Van%20de%20Putte.pdf
“Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, EEG-Verdrag.” Laatst
geraadpleegd op 29 juli 2014.
http://europa.eu/legislation_summaries/institutional_affairs/treaties/treaties_eec_nl.htm.
Vitse, Sven. “Het postmodernisme en de crisis van links. Dertig jaar na La Condition
Postmoderne.” Laatst geraadpleegd op 30 juli 2014.
http://www.streventijdschrift.be/artikels/09/vitsepostmodernisme.htm.
Afbeeldingen
Voorblad: Castellucci, Romeo. Morton Feldman / Samuel Beckett: Neither (muziektheaterproductie, gepland voor de Ruhrtriennale van 2014). Bochum: Jahrhunderthalle, september
2014. Laatst geraadpleegd op 7 augustus 2014.
http://www.ruhrtriennale.de/en/programm/produktionen/morton-feldmann-samuel-beckettneither/.
Pagina 8: Kollwitz, Käthe. Mutter mit totem Sohn (sculptuur). 1937/1993. Berlijn: Neue
Wache. Laatst geraadpleegd op 7 augustus 2014.
122
http://www.nationalgeographic.nl/fotografie/foto/the-interior-of-the-neue-wache.
Pagina 44: Hasenclever, Johann Peter. Das Lesekabinett (schilderij). 1843. Berlijn: Alte
Nationalgalerie. Laatst geraadpleegd op 7 augustus 2014.
http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/a/a3/Johann_Peter_Hasenclever__Das_Lesekabinett_-_Google_Art_Project.jpg.
Pagina 80: Mortier, Gerard. Laatst geraadpleegd op 7 augustus 2014. https://staticsecure.guim.co.uk/sys-images/Guardian/Pix/pictures/2014/3/9/1394368547873/GerardMortier-012.jpg
123