Sliedrecht versus Oversliedrecht - Historische Vereniging Sliedrecht

Sliedrecht versus Oversliedrecht
Bij mijn aantreden als adviseur bij het vieren van het 950-jarig
bestaan van Sliedrecht kwam ik er achter dat er enkele
misverstanden bestaan over of er wel een Sliedrecht aan de
overkant heeft gelegen en wat de verhouding tussen de beide
dorpen was. De argumenten die ter tafel werden gebracht
waren de volgende:
- Er is geen Sliedrecht verdronken in 1421, omdat het niet
op de lijst van verdronken dorpen voorkwam.
- Er staat in het huidige Sliedrecht een kerktoren met een
fundering van rond 1000, en de bijbehorende kerk is
gewijd aan St Pieter, waardoor hij dus belangrijker was
dan omringende kerken.
- Dus Sliedrecht was altijd al op deze zijde. De overkant
behoorde wel tot de parochie Sliedrecht, maar droeg die
naam niet.
Ik zou niet graag willen dat deze discussie het jubileum
gaat verstoren, dus ik zal proberen te bewijzen dat het
oorspronkelijke dorp wel degelijk aan de overkant lag, ook al is
de oudste vermelding in 1064 gebaseerd op een vervalste
oorkonde. Dat betekent echter niet dat er in 1064 niet een dorp
van die naam lag. De geschiedenis van de ontginningen langs
de Merwede gaat terug tot de vroege elfde eeuw en de tekenen
wijzen erop dat ze aan beide oevers ongeveer tegelijkertijd
plaatsvonden. Het vervalste document uit 1064 en het erop
volgende charter uit 1105, dat wel echt is, waarin Sliedrecht
wordt genoemd, geven niet aan waar het dorp lag, noordelijk of
zuidelijk van de rivier. Helaas gaat de regelmatige notering van
gebeurtenissen in dit gebied pas rond 1200 beginnen, maar dan
krijgen we wel voldoende bewijzen voor wat waar lag. Hiervoor
zijn vooral de oorkonden van de grafelijkheid en de
leenregisters van de diverse adellijke huizen die in Holland
1
bezittingen hadden van belang. Hierin staat duidelijk
aangegeven waar deze lenen lagen, omdat de leenmannen daar
aan hechtten en de begrenzingen helder moesten zijn. Maar
eerst zal ik proberen de bovenstaande drie argumenten te
behandelen.
Sliedrecht staat niet in de lijstjes
De oudste verslagen over de ramp van 1421 noemden
grote aantallen verdronken mensen en dorpen. Men ging wel
tot 100.000 doden en 72 verdronken parochies. 1 Dat is later
allemaal behoorlijk afgezwakt. De Dordtse archiefbibliothecaris
Jan Alleblas concludeerde in 2007 dat er ca 31 verlaten en
verdwenen dorpen geweest moesten zijn en ex-stadsarcheoloog
van Dordrecht, Johan Hendriks, zou het niets verbazen als er
maar zo’n 200 mensen verdronken waren. 2 De eerste lijsten
van welke dorpen er dan verdwenen waren dateren uit het
begin van de zeventiende eeuw, twee eeuwen na de ramp, toen
Sliedrecht (Noord) al een gevestigd gegeven was, waar
niemand zich verder nog vragen over stelde. Als je kijkt naar
de reconstructiekaarten die in de zestiende eeuw van het
overstroomde gebied werden gemaakt, voornamelijk om oude
grenzen van het bezit vast te leggen, dan blijken daar diverse
dorpen al niet meer op voor te komen. 3 De kaartmakers en
chroniqueurs, welke laatsten meestal niet uit de buurt kwamen
(er waren de nodige vreemdelingen bij) waren hier niet bekend.
Toch wisten de mensen uit de omgeving na 100 jaar nog heel
goed waar wat gelegen had. In de Informatie roerende den
1
Joh. van Beverwijck, ’t Begin van Hollant in Dordrecht (Dordrecht 1640) 313; Jacob van Oudenhoven, Beschrijvinghe van
Dordrecht (Haarlem 1670) 509; Matthys Balen, Beschrijvinge der Stad Dordrecht (Dordrecht 1677) 769-770; Pieter Hendrik
van de Wall, Handvesten, privilegien , etc. der stad Dordrecht (Dordrecht 1790).
2
Jan Alleblas, ‘Het kindje in de wieg en de Elisabethsvloed van 1421’, in H.A. van Duinen en C. Esseboom,
Verdronken dorpen boven water (Dordrecht 2007) 95; Johan Hendriks, ‘De watersnoodrampen van 1421 en
1424’, ibidem, 125. Dit artikel raad ik iedereen aan te lezen. Het ontkracht een heleboel onhistorische verhalen.
3
Kaarten van Pieter Sluijter, 1560, die wel Lang- en Cortambacht heeft, en N. Diert, 1565, die tussen het huis Te
Merwede en Werkendam niets heeft.
2
Verdroncken Waert in Zuijthollant anno 1521 staan de naast
elkaar gelegen dorpen aan de zuidoever keurig opgenoemd:
Craiesten, tLange Ambocht van Slijdrecht, tCorteambacht van
Slijdrecht en Houweningen.4 Alleen al deze opsomming zou de
discussie over het al of niet bestaan van het oorspronkelijke
Sliedrecht (Zuid) moeten doen verstommen, maar ik kom er
verderop nog op terug, want er is veel meer, en vroeger, bewijs
voor.
Dat deze dorpen niet in de lijsten van onder water
verdwenen nederzettingen staan heeft meer met de kennis van
degene die ze opschreef te maken dan met de werkelijke
situatie. Jan Smits, in zijn ellenlange lezing over de
Elisabethsvloed uit 1421, heeft in zijn aantekeningen daarop
ook een lijst van die 72 dorpen gegeven, en daar komen
Sliedrecht en haar aparte ambachten, behalve ‘Craijenstein’,
inderdaad niet in voor. En dat geldt ook voor de door hemzelf
getekende reconstructiekaart van de Grote Waard. 5 Die kaart is
echter al bijna 200 jaar achterhaald.
Hoe verder van de gebeurtenis, hoe minder duidelijk de
oorspronkelijke situatie dus was. Het probleem is dat juist die
latere gegevens, zoals die van Smits en later Van der Aa, het
best zijn blijven hangen.6
Kerk dateert uit het jaar 1000
Het tweede argument, dat de kerk van Sliedrecht (Noord)
uit het jaar 1000 zou dateren, aan St Pieter gewijd was en dus
belangrijker was dan de omringende (lees: die van de
overkant) kerken is gebaseerd op wel heel los zand. Bij het
speculeren over de ouderdom van de toren en de daaronder
4
Valentine Wikaart, ‘Nijet dan water ende wolcken’ (Tilburg 2009) 134-136.
5
Jan Smits, Verhandeling over de inbraak en overstrooming van den Grooten Zuid-Hollandschen Waard
(Dordrecht 1822).
6
A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek, 13 delen (Gorinchem 1839-1851). Het foutieve verhaal over
Sliedrecht in deel 10, p. 421.
3
gevonden stenen sarcofagen hebben de mannen van
gemeentewerken ten tijde van de restauratie van de toren in
1952 behoorlijk lopen fantaseren. Maar ook de toenmalige
rijksdienst voor de Monumentenzorg, die niet wist dat de
onderkant van de toren van tufsteen was gebouwd, heeft
schuld aan het verspreiden van dubieuze dateringen. In het
artikel in de Merwestreek van 11 april 1952 worden ze
geciteerd dat het onderstuk uit de Romaanse tijd stamde en dat
die tussen 1000 en 1100 te dateren valt. 7 Het Romaanse
bouwen, ook met tufsteen, duurde in ons land echter tot ver in
de dertiende eeuw, want de in andere landen al omstreeks het
midden van de twaalfde eeuw beginnende stijlperiode van de
Gotiek kwam toen pas bij ons in de mode.
Daar komt nog bij dat het bouwen van stenen kerken bij
ons pas vanaf ca 1050 aan te wijzen valt en dan nog
voornamelijk waar men over, Romeinse, ruines beschikte, zoals
bijvoorbeeld in Utrecht of Valkenburg (ZH). In de eerste locatie
was ook een rijke bisschop met een hele hofhouding van hoge
geestelijken aanwezig die voldoende invloed en geld hadden
om met de aanwezige tufsteen en eventueel voorzichtige
import van elders, grote stenen kerken te bouwen. Dergelijke
kerken werden elders ook alleen maar gebouwd waar de lokale
vorst, dus de graaf of de hertog, er het geld voor over had om
een statussymbool neer te zetten. 8 De graaf van Holland was er
in dit opzicht vroeg bij want hij liet in Egmond, binnen de door
hem gestichte abdij, al rond 950 een klein stenen kerkje (10,5
x ca 24 m, maar waarschijnlijk is de opgegraven rest een deel
van een groter geheel) bouwen.
Een kroniekschrijver die
Egmond in 980 bezocht, verbaasde zich over de aanwezigheid
van zo’n dure, zware kerk in die verre uithoek van het Duitse
rijk.9 De echte belangrijke Romaanse kerken in Holland dateren
7
8
Knipselmap bij De Stamboom, vriendelijke mededeling van K. Blokland.
Elizabeth den Hartog, De oudste kerken van Holland (Utrecht 2002) 47-81.
9
E.H.P. Cordfunke, Opgravingen in Egmond. De abdij van Egmond in historisch-archeologisch perspectief
(Zutphen 1984) 87-89; Den Hartog, Oudste kerken, 83-84.
4
echter van na 1100. Het klooster van Egmond bouwde een
nieuwe over het eerste stenen kerkje heen vanaf ca 1130. Van
ongeveer diezelfde tijd dateren de oudste stenen kerken in
Dordrecht, Haarlem en wat later Vlaardingen en Leiden.10 Het
klooster van Rijnsburg, ook een grafelijke stichting (1133),
kreeg pas aan het eind van de twaalfde eeuw een tufstenen
kerk (1183).
Een overeenkomst van deze kerkstichtingen was dat ze
alle of door de bisschop of door de graaf waren gesticht, lieden
die het geld en de middelen hadden om zo’n dure kerk te
bouwen. Wie zou dat in een eenvoudig, klein dorp aan de
Merwede gehad moeten hebben? Den Hartog noemt in haar
boek ook de hoge adel als bouwer van stenen dorpskerken. 11
Toevallig waren beide Sliedrechten onderdeel van de goederen
van de heren van Voorne, van wie gezegd wordt dat ze uit het
grafelijke huis stamden. Zij waren zo rond 1200 zeker zo rijk
dat ze konden beginnen aan dergelijke projecten, maar waarom
dat juist langs de Merwede was en niet op Voorne, waar hun
stamgoederen lagen, is de vraag. In dat gebied zijn geen
tufstenen kerken uit de twaalfde eeuw te vinden. En of ze in de
twaalfde eeuw hier al zo invloedrijk waren is ook niet bekend.
In de gebieden van de bisschop van Utrecht in het
noorden (Groningen, Drenthe) en oosten van het land
(Deventer, Zutphen, Tiel) ontstonden dergelijke kerken wat
eerder, meestal zo in de tweede helft van de elfde eeuw.
Dorpskerken in het rivierengebied van Holland waren toen
echter nog alle van hout en zeer klein: zo’n 6/8 x 12/16 m en
eventueel met een versmald koor aan de oostkant er tegenaan
gebouwd.12 Of er ooit, zowel in Sliedrecht als Oversliedrecht
een eerste houten kapel of kerk gestaan heeft is nu niet meer
10
Herbert Sarfatij, Archeologie van een Deltastad. Opgravingen in de binnenstad van Dordrcht (Utrecht 2007)
255-256; Den Hartog, Oudste kerken, 107-108, 129-140..
11
Ibidem, 165-209.
12
Ibidem, 35-39.
5
te achterhalen, tenzij er via archeologisch onderzoek nog eens
onder de huidige kerk gegraven kan worden. Of aan de
overkant in de Merwelanden…
St Pieter was de belangrijkste heilige
De kerk van Sliedrecht (Noord) was aan St Pieter gewijd.
Dat wordt tenminste beweerd in diverse boeken en artikelen,
o.a. omdat een achttiende-eeuwse bron zegt dat er een
windwijzer met daarin een afbeelding van St Pieter op het dak
van het koor stond. De bron zegt dat het daarom waarschijnlijk
is dat de kerk aan die heilige is gewijd. 13 Ik heb proberen uit te
vinden waar dat idee vandaan komt, maar dat is nog niet
gelukt. Ik zal in de bronnen in Utrecht moeten kijken of dit
klopt. De indruk bestaat dat men elkaar heeft nageschreven en
dat het daarom een zekerheid is geworden. Historisch
onderzoek werkt echter niet met zulke aannames en gaat van
bronnen uit. En dan moet je nog oppassen dat er geen
vervalsingen hebben plaats gevonden.
Het is niet echt bijzonder dat een kerk in het Nederlandse
taalgebied aan deze heilige apostel is gewijd; dat waren er
tientallen. Enkele zeer bekende Hollandse waren (en zijn soms
nog) het klooster van Egmond (net als de St Pietersabdij in
Gent, waar de monniken vandaan kwamen die Egmond het
eerst bevolkten toen het een mannenklooster werd) en de
kerken in Leiden, Noordwijkerhout en Zuid-Scharwoude. Elders
in Nederland waren er St Pieterskerken in Maastricht,
Middelburg en natuurlijk Utrecht. De kapittelkerk van St Pieter
in de stad Utrecht had zelfs nogal wat bezit aan de Merwede en
Maas in Holland. Brabant en Vlaanderen hadden beide de
apostel als patroon.14 Vergeet ook niet dat de abdij van St
Pietersdal bij Heisterbach (onder Bonn) een uithof had in de
13
Geciteerd in Kees Blokland, Een moment voor een monument (Sliedrecht 2005) 31.
14
Stijn van der Linden, De heiligen (Amsterdam/Antwerpen 2002) 700.
6
Grote Waard en dat het patronaat van de kerken van Dordrecht
en Sliedrecht in de dertiende eeuw beide aan die abdij
geschonken waren. 15 Beide kerken waren echter aan Maria
gewijd, dus het hoefde niet zo te zijn dat de patroon dezelfde
was als die van het klooster waar het een bezitting van was of
werd.16 Of deze abdij invloed had op het patronaat van
Sliedrecht (Noord) is niet bekend.
Dat Sliedrecht (Noord) een St Pieterskerk had was dus
helemaal niet bijzonder en het was zeker geen reden om die
kerk belangrijker te vinden dan die van het dorp aan de
overkant.
Oversliedrecht had meer parochies onder zich
Het derde argument was: Sliedrecht was altijd al op deze
zijde. De overkant behoorde wel tot de parochie Sliedrecht,
maar droeg die naam niet. Dit zegt in zoveel woorden dat
Sliedrecht tot de parochie van Oversliedecht behoorde. Dat kan
niet. In dit deel van de middeleeuwen, zeg maar van ca 1000
tot 1300, was elke kerk een parochiekerk. Hij bezat een
parochiepriester of pastoor en bediende de omwonende
parochianen. Een nieuwe kerk in een nieuwe ontginning was
meestal een eigenkerk van de ontginner, maar kon tegelijk een
dochterkerk van een moederkerk zijn, zoals in het geval van
Sliedrecht en Houweningen, maar ook die dochterkerk werd
een parochiekerk. Wel had de pastoor van de moederkerk nog
het nodige te zeggen in die dochterparochie, mocht o.a. de
priester daar aanstellen en kreeg een deel van de opbrengst
omdat de afsplitsing van een dochterkerk hem inkomsten
scheelde. Het is dus niet zo dat een parochie uit meerdere
kerken bestond: één kerk=één parochie. Later kon in een
uitgebreide parochie ergens een kapel bijgeplaatst worden die
15
16
OHZ I, nr 261, voor 5.11.1203; OHZ I, nr. 386, 1217; OHZ II, nr. 665, 27.7.1245; OHZ III, nr. 1459, 11.10.1267.
Wikaart, ‘Nijet dan water’, 135.
7
door een kapelaan van de parochiekerk werd bediend.
Dergelijke kapellen konden soms uitgroeien tot een nieuwe
parochiekerk (dat gebeurde nogal eens in groeiende steden)
maar kapellen in dorpen werden zelden zelfstandig. 17
Het bewijs voor het voorkomen van twee parochies is nog
sterker. In 1394 gaat het ambacht Oversliedrecht tussen de
kerk en de Matena, over op Arnoud van Lokhorst: met de
werftiende, de visserij, de vogelarij en de kerkgift, aanstelling
van de schout, secretaris, heemraden en bode. De kerkgift, of
het patronaatsrecht, was dus in handen van de leenheer, in dit
geval de heer van de Merwede. Van Sliedrecht (Zuid) weten we
dat dit recht al in 1267 aan de abdij in Heisterbach werd
geschonken.18 Het waren dus duidelijk twee verschillende
parochies.
Wat zeggen de leenregisters?
Uit de oorkonden van het grafelijke huis van Holland en de
leenregisters van zowel de graven als zijn hoge edelen blijkt dat
het niet klopt dat het huidige Sliedrecht het oorspronkelijke
was. Er was een duidelijk verschil tussen Sliedrecht en
Oversliedrecht, dat pas verdween na de St Elizabethsvloed,
toen Sliedrecht (Noord) als enige overbleef en zijn voorvoegsel,
Over-, verloor.
Het mag duidelijk zijn dat als er een Oversliedrecht wordt
genoemd, er ook een Sliedrecht is. Het laatste dorp is
bewijsbaar in 1105 met die naam genoemd in een conflict met
de plaats, Houweningen, waar een dochterkerk stond van die in
Sliedrecht zelf.19 Oversliedrecht wordt pas in 1203 voor het
eerst genoemd, maar het is dan niet duidelijk of het een
ambacht/dorp is of de naam van een visserij in de Merwede
17
Jan Kuys, Kerkelijke organisatie in het middeleeuwse bisdom Utrecht (Nijmegen 2004) pp. 43-50.
18
OHZ III, nr. 1459, 11.10.1267.
19
OHZ I, nr. 93, 1105.
8
tegenover Sliedrecht. 20 Ik schrijf hier dat de plaatsnamen
‘genoemd’ werden, maar dat is eigenlijk een verkeerde
benaming. Toevallig zijn er twee bronnen, oorkonden op
perkament, bewaard gebleven waar die namen in voorkomen.
Het zou best kunnen wezen dat er veel meer geweest zijn en
dat ze nog vroeger waren ook, maar die zullen we helaas nooit
zien. Tenzij er natuurlijk nog eens een charter opduikt in een
bibliotheek, museum of particuliere verzameling. Daar kun je
echter niet vanuit gaan. We moeten het doen met de
oorkonden zoals die in de grote verzameling die het
Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299 heet en die
tussen 1970 en 2005 zijn gepubliceerd. Ze staan inmiddels ook
op internet en vormen de ruggengraat van het historisch
onderzoek voor 1300 in Holland. 21
We kennen dus de naam Oversliedrecht al uit 1203, maar
pas in 1290 weten we zeker dat het een ambacht is en bij de
tol van Niemandsvriend ligt. 22 Dat is nogal vaag, maar uit de
omschrijvingen van diverse lenen in de leenregisters van de
graaf en hoge edelen als de Van Voornes, de Van de Leckes, de
Van Nijenrodes en de Van de Merwedes, blijkt duidelijk wat
waar lag.23 In 1329 is er namelijk een aanwijzing waar de
grootste scepticus niet omheen kan. Op 13 mei van dat jaar
beleent Gerard van Voorne, burggraaf van Zeeland, Floris van
de Merwede met het ambacht Oversliedrecht nadat diens vader
Daniël (IV) van de Merwede er afstand van heeft gedaan. Het
zijn met name de tienden te Sliedrecht en Oversliedrecht aan
beide zijden van de Merwede in het ambacht van Nicolaas van
de Merwede (heer van Langambacht) en Nicolaas van de
Kortenambacht (is hij familie?) enerzijds en Floris van de
Merwede Daniëlsz (heer van Oversliedrecht) en Herbaren, zoon
20
OHZ I, nr 261, voor 5.11.1203.
21
http://resources.huygens.knaw.nl/oorkondenhollandzeeland.
22
OHZ IV, nr. 2435, 23.2.1290.
23
De leenregisters voor ons gebied zijn tussen 1972 en 1997 alle gepubliceerd in het genealogisch tijdschrift
Ons Voorgeslacht.
9
van wijlen Herbaren Florekensz. en van Herbaren van
Kraaienstein (die dan heer van het latere Naaldwijk is, naast
ook nog heer van Kraaienstein aan de overkant) anderzijds. De
heren zijn familie van elkaar, maar komen uit verschillende
takken. In de verdere registers zijn beide takken goed te
volgen. Dat ze heren van dit gebied zijn komt rechtstreeks
voort uit het feit dat beide complexen tot de goederen van de
Van Voornes horen. En waarschijnlijk wat dat al heel vroeg zo,
ca
1200,
maar
de
vroegste
vermeldingen
van
leenovereenkomsten gaan helaas niet verder terug dan ca
1290. Misschien hebben de Voornes te maken gehad met de
ontginningen, maar het kan ook zijn dat dit gedeelte van
Holland bij het bezitsgebied van deze hoge edelen gerekend
werd die voornamelijk op de Zuid-Hollandse eilanden, in het
uiterste zuiden van het graafschap, gegoed
waren.
In de leenregisters zijn nog tientallen aanwijzingen voor
het
voorkomen
van
de
ambachten
Niemandsvriend,
Oversliedrecht (later Lokhorst) en heer Symons ambacht van
Teylingen (later Naaldwijk) ten noorden van de Merwede en
Craijestein, Langambacht en Kortambacht, samen Sliedrecht
genoemd, ten zuiden van de Merwede. Wie het niet gelooft laat
ik graag de bewijsplaatsen zien.
Conclusie
Ik hoop hiermee aangetoond te hebben dat aan beide
zijden van de Merwede rond 1050, misschien iets vroeger,
poldertjes ontgonnen zijn, waarvan de zuidelijke tussen het
ambacht Merwede (dat heette pas sinds ca 1240 zo) en
Houweningen, al snel Sliedrecht werd genoemd. Aan de
noordkant lagen ca 1100 tussen Papendrecht en Hardingsveld
ook polders, maar die komen tot aan 1203 (1290) niet met een
eigen naam voor. Tenzij we Menkenesdrecht hier moeten
zoeken, maar die naam komt alleen in een valse oorkonde uit
1064 (eigenlijk ca 1145) voor. Het feit dat Sliedrecht in 1105
al enkele tientallen jaren in Houweningen een dochterkerk
10
bezat en we in Oversliedrecht pas in de loop van de twaalfde
eeuw een tufstenen kerk kunnen vermoeden, betekent dat het
eerste belangrijker was dan het tweede. Daar doet de patroon
St Pieter van de noordelijke kerk niets aan af.
In 1521 wisten de vissers en vogelaars, riet-, rijs- en
biezensnijders uit Papendrecht, Sliedrecht, Giessendam en
Hardingsveld nog precies wat er onder het water aan de
overkant lag en konden ze nog resten van de dijken, dorpen,
kerken en kerkhoven herkennen en benoemen. Lijstjes met
verdronken dorpen uit nog weer honderd jaar later en nog
recenter, waar Sliedrecht niet op voorkwam, zijn daarom geen
bewijs dat het oorspronkelijke Sliedrecht niet op de zuidoever
van de Merwede lag.
Henk ’t Jong MA
Dordrecht, 22.2.2014
11