** * Instituut voor Ruimtelijke Organisatie TNO (INRO) TNO-Beleidsstudies Schoemakerstraat 97 Postbus 6041 2600 JA Delft Fax 015-62 43 41 Telefoon 015-69 68 68 TNO-rapport SPITSvondigheden Kwantificeren logistieke trade off's/ test PIT-model INRO-LOG-1993-10 Instituut voor Ruimtelijk Organisatie TNO (INRO-TNO) Nederlands Economisch Instituut (NEI) Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van TNO. Technische Universiteit Eindhoven (TUE) Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de 'Algemene Voorwaarden voor Onderzoeksopdrachten aan TNO', dan wel de betreffende terzake tussen partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belanghebbenden is toegestaan. ®TNO Delft, November 1993 93/NL/255 Nederlandse organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO-Beleidsstudies adviseert het bedrijfsleven, de overheid en dienstverlenende organisaties op basis van strategisch onderzoek op het gebied van technologische ontwikkelingen, technologiemanagement en ruimtelijke organisatie. Daarbij levert zij diensten inzake innovatie, creativiteit, kwaliteitszorg en literatuur/octrooi-onderzoek. T»* Op opdrachten aan TNO zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO, zoals gedeponeerd bij de Arrondissementsrechtbank en de Kamer van Koophandel te 's-Gravenhage. 93/N L/255 VOORWOORD In dit concept-eindrapport zijn de resultaten opgenomen van het onderzoek naar de mogelijkheden van kwantificering van logistieke trade-off s in een meer uitgewerkte vorm van het PIT-model. Het onderzoek is uitgevoerd door INRO-TNO te Delft, het NEI te Rotterdam en de TUE te Eindhoven. De TUE heeft zich beziggehouden met de uitvoering van een vijftal case-studies met betrekking logistieke gedrag van individuele ondernemingen, terwijl het NEI een theoretisch raamwerk ontworpen heeft voor het aangeven van logistieke gedragsrelaties (het SPITS model). INRO-TNO heeft de overige onderdelen uitgevoerd, waarbij de nadruk lag op de koppeling tussen micro en macro, en was tevens verantwoordelijk voor de projectleiding. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode februari 1993 tot november 1993. Een aantal malen is daarbij overleg gevoerd met de begeleidingsgroep, die als volgt was samengesteld: Drs. B. Kuipers (projectleider); Drs. L.M. Bus; Ing. H. Flikkema; Drs. A. 't Hoen; Drs. J.P. Klooster. De projectgroep is de begeleidingscommissie erkentelijk voor de bijdragen tijdens de brainstormsessies en het overleg. De projectgroep was samengesteld uit de volgende teams: INRO-TNO team: Prof. drs. C.J. Ruijgrok (projectleider) Ir. A.A.C.M. Wierikx Drs. M.P.A. Claus NEI-team: Drs. H. van Rooden Drs. R.R. van Lingen TUE-team: Prof. jhr. drs. M.J. Ploos van Amstel Dr. ir A.D.M, van de Ven INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.1 Achtergrond . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2 Doel van het project, onderzoeksvragen en beoogde resultaten . . . . . . . . . . . . . 1.3 Onderzoeksaanpak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.4 Leeswijzer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . l l l 2 3 2. HET PIT-MODEL NADER BESCHOUWD . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 2. l Kritische analyse PIT-model . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 2.2 PIT revisited . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 2.2.1 Het logistieke systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 2.2.2 Veranderingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 2.2.3 Invloedsfactoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14 2.3 Toepassing van SPITS op macro-, meso- en microniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . 17 3. INZICHTEN IN EFFECTEN VAN VERANDERINGEN IN OMGEVINGSFACTOREN OP LOGISTIEKE BESLISSINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19 3.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19 3.2 De omgevingsveranderingen nader uitgewerkt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2.1 De omgeving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2.2 Het aangrijpingspunt van omgevingsveranderingen . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3 Logistieke families . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3.1 Clusterkenmerken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3.2 Vorming logistieke families . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 20 21 22 23 26 4. TOEPASSING VAN HET SPITS MODEL OP MICRO NIVEAU . . . . . . . . . . . . . . 4. l Inleiding en werkwijze . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2 Het SPITS-model op micro niveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.3 Selectie van de cases . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.4 De cases . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.4.1 Basic Chemical Commodities (B.C.C.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.4.2 Chemical Specialties (C.S.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.4.3 Eenvoudige huishoudelijke produkten (E.H.P.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.4.4 Elektrische apparaten (E.A.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.4.5 De Metalen Produkten (M.P.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.5 Conclusies naar aanleiding van de cases 31 31 31 32 35 35 46 52 59 67 5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77 5.1 Conclusies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77 5.2 Aanbevelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79 REFERENTIES . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85 BIJLAGE 1: BIJLAGE 2: BIJLAGE 3: BIJLAGE 4: BEGRIPPENLIJST . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . LOGISTIEKE FAMILIES . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . SPITS ALS WATERHUISHOUDINGSSYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . . . BELEIDSVRAGEN EN OMGEVINGSVERANDERINGEN . . . . . . . . . 87 99 103 107 93/NL/255 1 1. INLEIDING 1.1 Achtergrond Het onderzoekprogramma ROLGOED, dat door AW in kader van het programma "Anticiperend Onderzoek" is opgestart, is erop gericht om meer inzicht te krijgen in relaties tussen het goederenvervoer en de economie. In het eerste onderzoek dat in het kader van het programma is uitgevoerd door het NEI, INRO-TNO en RTC (NEI '92) is onder andere geconcludeerd dat ten aanzien van de samenhang tussen logistieke relaties en het goederenvervoer nog maar weinig bekend is. Het inzicht in integrale logistieke processen, en met name de relaties tussen logistieke systemen en de omgeving (de markt, de infrastructuur, enzovoort), is beperkt. Juist deze relaties zijn van belang voor de overheid, omdat zij door diverse beleidsmaatregelen tracht de maatschappelijke ontwikkelingen in gunstige zin te beïnvloeden. In het bovengenoemde onderzoek is het conceptuele model PIT aangereikt als een middel om de samenhang tussen logistieke basisgrootheden Production, Inventories (voorraden) en Transport weer te geven. Voor elk van de grootheden bepaalt een aantal variabelen (bijvoorbeeld het aantal voorraadpunten en de omloopsnelheid van de voorraden) het relatieve belang. Dit relatieve belang van de verschillende logistieke grootheden en de samenhang tussen de grootheden onderling en met de omgeving, vormt in essentie de probleemstelling van het in dit rapport gepresenteerde onderzoek "Kwantificeren van logistieke trade-offs/test PITmodel". Bij de ontwikkeling van het PIT-model gaat het in eerste instantie om het formuleren van een aantal logistieke gedragsrelaties en de daaruit voortvloeiende consequenties ten aanzien van de wisselwerking tussen de economische ontwikkeling, logistieke organisatie en vervoerbeleid. Ook dit onderzoek is een deelproject van het onderzoekprogramma ROLGOED. 1.2 Doel van het project, onderzoeksvragen en beoogde resultaten Het door het Ministerie van V&W gestelde doel van het project is: Het geven van een verkennend kwantitatief inzicht in de logistieke relaties op sector niveau. 2 93/NL/255 De volgende onderzoeksvragen worden daarbij gesteld: a Onderzoek de PIT gedachtenstructuur als middel om logistieke relaties weer te geven; b Ontwerp een verbeterde structuur van logistieke relaties en geef daarmee een kwalitatieve en indicatieve doorrekening van omgevingsveranderingen, zoals beleidsmaatregelen van de overheid, economische of technologische veranderingen; c Kwantificeer de relaties in een verbeterd PIT-model, op basis van de kwalitatieve doorrekening, voor een nader te bepalen 'strategische' sector; d Reken van enkele omgevingsveranderingen (politiek, economisch, technologisch) de consequenties door met deze gekwantificeerde gedachtenstructuur, zodat enerzijds de werking van het model duidelijk wordt en anderzijds de nieuwe PIT-structuur op zijn operationaliseerbaarheid wordt getoetst; e Onderbouw welke grootheden en relaties cruciaal zijn en welke verwaarloosd kunnen worden. Formuleer aanbevelingen voor de wenselijkheid van een definitieve methodiek om voor meerdere sectoren de logistieke relaties in beeld te brengen (en laat deze aanbevelingen van een kostenraming vergezeld gaan). Het beoogde eindprodukt betreft een verbeterde onderzoekmethodiek die kwalitatief en kwantitatief is getoetst op consistentie en validiteit: een theoretisch onderbouwde modelstructuur c.q. een verbeterd PIT-model waarin de belangrijkste logistieke gedragrelaties in onderling verband en in wisselwerking met de omgeving zichtbaar worden gemaakt. Uiteindelijk is de wens om onder meer met behulp van deze methodiek voorgenomen beleidsmaatregelen te toetsen op te verwachten effecten. Daarom worden aanbevelingen gedaan voor verdere uitwerking van deze vervolgstappen. 1.3 Onderzoeksaanpak Gelet op de aard van produktieprocessen en de plaats van ondernemingen in produktieketens (bijvoorbeeld de produktiekolom) is het de vraag of het mogelijk is tot een goede opstelling te komen van de logistieke gedragrelaties op sectoraal niveau. Enerzijds wordt onderkend dat tussen branches of sectoren grote verschillen kunnen c.q. zullen bestaan in gedragspatronen. Anderzijds is het goed voorstelbaar dat binnen een sector grote verschillen bestaan in de produktieprocessen. Deze heterogeniteit in processen doet vermoeden dat meer succes kan worden geboekt met een benadering die zich in eerste instantie richt op het niveau van de individuele onderneming, doch dit is beleidsmatig minder interessant. Een tweede kanttekening betreft de kwalitatieve en de kwantitatieve doorrekening. Waar in de kwalitatieve doorrekening wellicht kan worden volstaan met een logische maar meer abstracte doorredenering op sector niveau, lijkt deze benadering in kwantitatieve zin niet mogelijk. Voor deze stap zijn immers gedetailleerde gegevens en inzichten nodig, welke voorshands niet beschikbaar zijn. 93/NL/255 3 De hierboven gemaakte kanttekeningen betekenen dat voor de uitvoering van het onderzoek het gestelde onderzoeksdoel (zie l .2) wordt aangescherpt: Het geven van een verkennend kwantitatief inzicht in de logistieke relaties op meso niveau. De beschouwing van het PIT-model, als abstractie van de werkelijkheid, in het licht van de centrale vraag van het onderzoek (wat is het belang van verschillende elementen in de logistiek en hoe hangen zij samen op meso-niveau?), kan worden ondersteund door principes uit de systeemkunde. Volgens in 't Veld ('92) bestaan voor het bestuderen van een onbekend systeem twee verschillende, in principe tegenovergestelde, benaderingsmethoden: vanuit de elementen; vanuit het geheel. Door het gelijktijdig toepassen van beide benaderingsmethoden wordt in dit onderzoek in feite op twee manieren toegewerkt naar de oplossing van de probleemstelling. Door onderlinge afstemming en toetsing van de invalshoeken dient ervoor te worden gezorgd dat beide methoden op hetzelfde punt uitkomen: inzicht in logistieke relaties op meso-niveau. Wanneer de aggregatie enerzijds en de desaggregatie anderzijds inderdaad tot dezelfde systeemschets op meso-niveau leidt, betekent dit dat vertaalslagen van en naar micro- respectievelijk macro-niveaus kunnen worden gemaakt. In het onderzoek wordt ervan uitgegaan dat de rol van het goederenvervoer (aard en omvang) voor een belangrijk deel verklaard kan worden door de bestudering van de relaties tussen de verschillende elementen (de aard, locatie en aansturingswijze) van logistieke processen. Of en hoe deze relaties gekwantificeerd en getoetst kunnen worden, is onderwerp van analyse waarvoor via dit onderzoek een belangrijke aanzet wordt gegeven. 1.4 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt het huidige PIT model kritisch tegen het licht gehouden. In aansluiting daarop wordt een nieuw verbeterd PIT-model gepresenteerd. In hoofdstuk 3 wordt dieper ingegaan op omgevingsveranderingen die spelen bij bedrijven, en die daarmee aanleiding zijn voor veranderingen in de relatie tussen de PIT grootheden. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan een indeling in zogenoemde logistieke families. De verwachting is dat bij logistieke families gelijke afwegingsvraagstukken met betrekking tot omgevingsveranderingen spelen. 93/NL/255 In hoofdstuk 4 wordt de werking van PIT-model op micro niveau aangetoond aan de hand van een aantal representatieve cases. In hoofdstuk 5 worden de conclusies van deze studie weergegeven en wordt teruggegrepen op de onderzoeksvragen. Aansluitend wordt ingegaan op mogelijkheden voor verder onderzoek. 93/N L/255 2. HET PIT-MODEL NADER BESCHOUWD In essentie zijn de ontwikkelingen van het PIT-model gestart met een discussiebijdrage van Ruijgrok en Janssen aan het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk 1987. In deze discussiebijdrage wordt duidelijk gemaakt dat de overheid door het leveren van hoogwaardige infrastructuur een belangrijke rol speelt bij het maken van strategische, tactische en operationele keuzes van produktie- en transportbedrijven betreffende de logistieke organisatie. De PIT gedachte is later gebruikt en verder uitgewerkt in diverse andere onderzoeken (Janssen en Machielse '88, Claus '91 en Mulders et al. '91). Bij de uitvoering van het ROLGOED onderzoek en bij de toepassing van het PIT-model in het Trendbreukscenario Goederenvervoer (V.d. Vlist en Ruijgrok '93) hebben de onderzoekers echter problemen ondervonden met betrekking tot de beschikbaarheid van cijfermatige data. Dit gold zowel bij de invulling van de logistieke kosten als de logistieke gedragsrelaties. De conclusie die uit de PIT-exercities kan worden getrokken, is dan ook dat het PIT-model nuttig is gebleken bij de gedachten vorm ing over de relatie logistieke organisatie, economie en goederenvervoer. De invulling en inpassing van het model is tot nu toe opgehouden door het gebrek aan gegevens betreffende de logistieke gedragsrelaties. Het voorgaande impliceert tevens dat PIT moet worden beschouwd als een eerste aanzet om de gedragsrelaties op logische wijze onderling in verband te brengen. PIT kent een aantal varianten waarin zowel ontwikkelingsstadia in het denken als twijfels over de juiste insteek zichtbaar zijn. In feite komt PIT dan ook neer op een gedachtenconstructie; een gedachtenmodel dat nog maar in beperkte mate is uitgewerkt. Hierna wordt de achtergrond van het PIT-model fundamenteel beschouwd en in een aangepaste vorm in een eenduidige structuur gepresenteerd. 2.1 Kritische analyse PIT-model Het oorspronkelijke PIT-model (zie figuur 2.1) kan als abstractie van de werkelijkheid op een drietal manieren worden gebruikt (Ruijgrok '91). Deze benaderingswijzen zijn: - de beschrijving van de activiteiten van onderscheiden actoren; - de uitwerking van het model op onderscheiden abstractieniveaus (macro, meso, micro); - de beschrijving van de ontwikkeling op een statische dan wel dynamische wijze. In het onderhavige onderzoek van het PIT-model wordt de aandacht geconcentreerd op de uitwerking van het model op de verschillende abstractieniveaus. 93/N L/255 Omgevingsveranderingen: Politiek, Economie, Technologie Omloopsnelheid Voorraden Seriegrootte + f Vervoers *~~\ Frequentie TVervoerskosten Rentestand 3__^T Investeringen Loonkosten Figuur 2.1 Het PIT-model in oorspronkelijke vorm Bron: Ruijgrok, 1991 Het uitgangspunt van de alternatieve benaderingswijzen betekent dat het model in essentie generiek is en voor een betreffende benaderingswijze een specifieke invulling kent. Het generieke model dient daarom zodanig te zijn opgebouwd, dat het voor de verschillende toepassingen kan worden gebruikt. In het oorspronkelijke PIT-model wordt een aantal variabelen genoemd die het relatieve belang van P, I en T bepalen. Het zijn criteria waarvan het functioneren van invloed is op beslissingen omtrent het wat, hoe en wanneer van de goederenstromen. De typering van de variabelen die op P, I en T inspelen en de onderlinge relaties zijn in het oorspronkelijke model niet consistent en eenduidig weergegeven. De PIT variabelen zijn onder andere factoren die van invloed zijn op het ontwikkelen of aanpassen van het logistieke concept (bijvoorbeeld de vervoersafstand en de rentestand). Daarnaast gaat het om factoren waarover een beslissing moet worden genomen, bijvoorbeeld vervoersfrequentie, de seriegrootte en het voorraadniveau. Ook is het resultaat van een beslissingsproces (in de vorm van kosten) voor twee grootheden (vervoers- en loonkosten) als variabele onderscheiden. Hoewel het PITmodel generiek toepasbaar zou moeten zijn, is de selectie van de modelvariabelen met name in verband te brengen met de individuele onderneming (micro-benadering). Voor de beide andere benaderingswijzen (meso en macro) lijken andere, nog niet genoemde, variabelen eveneens relevant. Het PIT-model dient derhalve ten aanzien van eenduidigheid en consistentie te worden verbeterd. 93/NL/255 7 De gewenste eenduidigheid heeft betrekking op het niveau waarop beslissingen ten aanzien van logistieke relaties worden genomen (strategisch, tactisch en operationeel). Daarnaast moet onderscheid worden gemaakt tussen factoren onder invloed waarvan wordt beslist (exogeen) en de factoren waarover wordt beslist (endogeen). De verhouding tussen de exogene en de endogene factoren geeft de mate van keuzevrijheid aan die men heeft in een bepaald beslissingsproces. Consistentie wordt bereikt door voor alle mogelijke invloedsfactoren of keuzevariabelen vast te stellen of die een rol spelen ten aanzien van P, I en T. Tenslotte dient de functie van de kosten in het logistieke beslissingsproces een juiste plaats te krijgen. Om deze wensen met betrekking tot de verbeterde schets van PIT te realiseren, wordt het vernieuwde model met behulp van de systeemkunde opgebouwd. 2.2 PIT revisited De modellering van het logistieke besluitvormingsproces zoals in deze analyse is gehanteerd, bestaat uit een tweetal processen, die zich afspelen in het steady state systeem en het innovatiesysteem. De relaties tussen beide systemen en de belangrijkste elementen zijn weergegeven in figuur 2.2. INNOVATIE LOGISTIEK SYSTEEM SOLL INVLOEDSFACTOREN VERANDERINGEN LOGISTIEK SYSTEEM w-^m:^ STEAD^SJATE Figuur 2.2 Model van logistieke besluitvorming 8 93/NL/255 Het logistieke proces dat plaatsvindt binnen een bestaande of ingerichte logistieke structuur (grondvorm) "Ist", heeft voortdurend te maken met wijzigende omstandigheden, intern en extern. Er is bijvoorbeeld sprake van toenemende milieu-overlast, meer congestie op wegen en infrastructurele vernieuwingen, die allerlei veranderingen in de uitvoering van dat logistieke proces tot gevolg hebben. Indien de resultaten van het proces naar wens zijn en de veranderingen niet leiden tot wijziging van uitgangspunten en voorwaarden die ten grondslag liggen aan de logistieke structuur, kan het proces worden getypeerd als steady state. Het is gericht op een of meerdere vastgestelde doelen op basis van een dynamische evenwicht. Wanneer er veranderingen optreden die aanleiding geven tot ingrijpen in (de structuur van) het logistieke proces of er nieuwe doelen worden ontwikkeld, is er in systeemkundige termen sprake van innovatie. Op basis van analyse en weging van de relevante invloedsfactoren kan tot een nieuwe logistieke structuur "Soll" worden besloten. In het innovatieproces is een aantal basisfuncties te onderscheiden, die als achtereenvolgende stappen doorlopen worden: - omgevingsverkenning en doelbepaling; - beleidsvorming; herinrichting van het steady state proces. Tot de beleidsvorming hoort onder andere de confrontatie van wenselijkheden en mogelijkheden om uiteindelijk tot een realiseerbare afstemming te komen. Het innovatieproces kent doorgaans vele iteratieslagen tussen de hier genoemde stappen, waarbij het ook hier van belang is het verloop van het proces voortdurend te controleren. Daartoe behoort onder andere de functie van beleidsalternatieven te worden geverifieerd (het vooraf toetsen van de inhoud en resultaten van het beleid). Het vaststellen of de gemaakte keuzen inderdaad tot het gewenste resultaat hebben geleid (beleidsevaluatie), kan pas achteraf worden bepaald (zie figuur 2.3). 93/N17255 /!/ / v transformatie vergelijking regeling initiërende functie r 1 E evaluerende functie meting O innovatie steady state omgeving . ;i '~2— invoer doorvoer uitvoer Figuur 2.3 Relatie tussen steady state en innovatieproces Voor een nadere specificering van het logistieke besluitvormingsmodel worden het logistieke systeem, de veranderingen en de invloedsfactoren nader uitgewerkt. 2.2.1 Het logistieke systeem De kern van het steady state systeem is het logistieke systeem, waarbinnen een drietal deelprocessen wordt uitgevoerd: - het primaire of bewerkende proces (aanvoeren, ver- en/of bewerken, voorraad houden en afvoeren van goederen); - de besturing van het primaire proces (de logistieke organisatie); - de ondersteuning van (de besturing van) het primaire proces (methoden, procedures, informatie). De functie van het logistieke systeem is het besturen en beheersen van de goederenstromen tussen producent en consument, inclusief de processen van waardetoevoeging. De goederenstromen betreffen zowel processen van physical supply als van physical distribution. Production, Inventory en Transport, door Ruijgrok ('91) basisgrootheden genoemd, kunnen vanuit een systeemkundig perspectief worden gezien als hoofdfuncties van het logistieke 10 93/NL/255 systeem. In dat verband kan het logistieke systeem ook wel het PIT-systeem worden genoemd. PIT vormt dus de kern van het steady state systeem. PIT staat als systeem in nauw verband met twee andere systemen, te weten het bronsysteem (Source) en het marktsysteem (Sale, in de betekenis van afzetmarkt). Deze systemen worden niet tot PIT als logistiek systeem gerekend. Dit betekent dat datgene wat het marktsysteem vraagt respectievelijk wat het bronsysteem kan bieden, bekend moet zijn. Er wordt vooralsnog vanuit gegaan dat beide systemen de specificaties ten aanzien van input (de bron) en output (door de markt gewenste resultaten) van het logistiek (PIT) systeem kunnen aangeven. Voor wat betreft het marktsysteem gaat het om specificaties van het gewenste customer service niveau en voor het bronsysteem om de specificaties ten aanzien van grondstoffen, energie, arbeid en kapitaal. Het primaire proces In het PIT-systeem worden processen uitgevoerd in de zin van transformaties. De basisprocessen P, I en T betreffen transformaties naar respectievelijk aard (produceren), tijd (voorraad houden) en plaats (transporteren). De processen worden uitgevoerd door mensen en middelen, die worden gevoed door energie en informatie. Aan de onderscheiden processen liggen bepaalde functies ten grondslag, die in het kader van het PIT-systeem van belang zijn: er wordt respectievelijk vervaardigd, bewaard en vervoerd. De processen in P, I en T kunnen diverse keren in telkens verschillende volgorde achter elkaar worden herhaald voordat uiteindelijk sprake is van gegeneerde output van het PIT-systeem. Afhankelijk van het aantal slagen dat wordt gemaakt en de volgorde waarin dat gebeurt, ontstaan er verschillende logistieke grondvormen c.q. ketens. Het bepalen van de grondvorm komt neer op het inrichten van het logistieke systeem. Door inzooming binnen de basisprocessen, of in andere woorden deze functioneel te decomponeren, is het mogelijk om de relatie tussen het PIT-systeem en de logistieke ketens meer specifiek in te vullen. Zo kan P worden onderverdeeld in procesproduktie en discrete produktie. I kan worden gesplitst in voorraden ten behoeve van roulering, seizoensinvloeden, veiligheid, speculatie en afstandsoverbrugging (pijplijn). T bestaat uit collectie, overslag, verplaatsing en distributie. Voor elke deelfunctie is een verdere decompositie mogelijk. Naar behoefte kan de samenstelling van de logistieke keten dus tot op detailniveau plaatsvinden (zie figuur 2.4). 11 93/N L/255 orngevmg l _i\ -i^ verplaatsing // i verplaatsing P b d -^ T e collectie-overslag-distributie veiligheidsvoorraad halffabrikaten distributie roulerende voorraad eindproducten Figuur 2.4 Relatie tussen PIT na inzooming en logistieke ketens Het besturingsproces In de praktijk worden afzonderlijke functies door verschillende ondernemingen uitgeoefend in een bepaalde samenhang tot elkaar. De bedrijven stemmen hun gedrag ten opzichte van elkaar op een bepaalde manier af (positie kiezen, onderhandelen), waarbij volgens Reijnders en Pleijster (1993) sterke variatie kan worden waargenomen in aard en intensiteit van die afstemming. Dit komt onder meer tot uitdrukking in het naast elkaar bestaan van naar soort verschillende distributiekanalen en -netwerken. Ten aanzien van distributienetwerken onderscheiden Reijnders en Pleijster 3 organisatieniveaus te weten: de externe-netwerkomgeving (de eindverbruikersmarkt waar verschillende distributienetwerken met elkaar concurreren); - - de interne-netwerkomgeving (de onderlinge samenwerking tussen participanten, met een machtstrijd om het netwerkleiderschap en coördinatie van middelen en activitei- ten); de bedrijfsinterne omgeving (het besluitvormingsniveau binnen de individuele organisaties). Er bestaan thans grote verschillen tussen verschillende branches met betrekking tot distributienetwerken. Zo is de samenwerkingsgraad in de levensmiddelendistributie circa 85%, in de bovenkleding ongeveer 50% en in de juweliersbranche slechts 10% (Reijnders en Pleijster, 1993). 12 93/NL/255 Het ondersteuningsproces Het primaire proces zal tot de gewenste output leiden, omdat het op verschillende manieren wordt ondersteund. Zoals eerder gesteld is het primaire proces in het kader van deze analyse gedefinieerd als het bewerken van fysieke goederenstromen. Alle functies, die met betrekking tot die fysieke goederenstromen, geen directe bijdrage leveren, worden hier beschouwd als ondersteunende processen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden genoemd het inkopen van grondstoffen, het werven van personeel en het onderhoud van de gebouwen. Ook de functie van informatievoorziening is hier, vooralsnog, geschaard onder de ondersteunende processen. Juist omdat met betrekking tot goederenstroombeheersing de informatiestroom eigenlijk een onlosmakelijk onderdeel vormt van het bewerkende proces, is er veel voor te zeggen om juist deze functie ook tot het primaire proces te rekenen. Dit wordt versterkt door het feit dat door de ontwikkelingen van de technologie zich mogelijkheden voordoen voor betere of snellere procesuitvoering. Bij de verdere uitwerking van het model is daarvan vooralsnog afgezien. Logistieke prestaties en logistieke kosten De samenhang tussen de onderscheiden deelprocesen is bepalend voor de uitvoering van het totale proces dat binnen de logistieke structuur wordt uitgevoerd en in het verlengde daarvan bepalend voor de logistieke prestaties en de logistieke kosten (zie ook De Schepper, 1991). De specificatie van de logistieke kosten is afhankelijk van de mate van decompositie van het logistieke proces. Op het hoogste niveau kunnen produktie-, voorraad- en transportkosten worden onderscheiden. Een niveau lager kunnen de transportkosten verder worden ontleed in bijvoorbeeld kosten voor aanvoer, overslag (handling) en afvoer. Zowel voor de bestaande Ist-situatie als de naar aanleiding van veranderingen mogelijk aan te passen Ist- of Soll-situatie kunnen kosten worden gekwantificeerd. Juist het resultaat van deze kwantificering van de logistieke kosten is van belang in het afwegingsproces. Onder andere op basis van het inzicht in de kosteneffecten van mogelijke alternatieven kunnen trade off s worden gemaakt. Schematisch kan het logistieke systeem in het kader van het logistieke besluitvormingsproces worden weergegeven als in figuur 2.5. 13 93/N L/255 BESTURING LOGISTIEKE * PRIMAIR PROCES PIT PRESTATIES 4 ONDERSTEUNING l LOGISTIEKE KOSTEN Figuur 2.5 Functionele decompositie logistiek systeem 2.2.2 Veranderingen Het logistieke systeem functioneert onder zich voortdurend wijzigende omstandigheden, zowel in interne als externe zin. Er is sprake van een wijziging van de interne omstandigheden wanneer die plaatsvinden binnen het logistieke systeem zelf. Als voorbeeld kan worden genoemd een forse verlaging van het vervoersaanbod van een dienstverlener. Wisselingen in de externe omstandigheden hebben betrekking op de omgeving van het logistieke systeem, bijvoorbeeld een verandering in de marktvraag of een belastingmaatregel van de overheid. In paragraaf 2.2.3 wordt nader ingegaan op de verschillende factoren die een rol spelen zowel binnen als buiten het logistiek systeem. De veranderde omstandigheden kunnen betrekking hebben op factoren die strategisch danwei tactisch en operationeel van aard zijn. In het geval dat veranderingen spelen op strategisch niveau dient de structuur van het logistieke systeem te worden heroverwogen en mogelijk te worden aangepast. Deze veranderingen leiden tot innovatie van het systeem. Wijzigingen die spelen op tactisch/operationeel niveau leiden tot beslissingen die kunnen worden genomen binnen de bestaande structuur. In deze gevallen blijft de logistieke structuur gehandhaafd en het steady state systeem ongewijzigd. 93/NL/255 14 2.2.3 Invloedsfactoren Op het hoogste niveau wordt in PIT als logistiek systeem geen directe relatie gelegd naar de twee andere systemen, die ten aanzien van goederenstromen kunnen worden onderscheiden, namelijk het toeleveren (van produktiefactoren) aan de ene kant en het afnemen (de markt) aan de andere kant. Bij de beschouwing van de factoren die ten grondslag liggen is gebleken dat kenmerken van de markt, als generator van diverse goederenstromen, en het toeleversysteem niet los kunnen worden gezien van de relaties tussen P, I en T. Sterker gesteld zijn juist die kenmerken in belangrijke mate bepalend voor de structurering van logistieke relaties. In zijn model van de gedifferentieerde goederenstroom (zie figuur 2.6) geeft De Schepper (1991) aan dat die stroom te typeren is door specifieke produktcriteria, bijvoorbeeld houdbaarheid en conditionering, en marktcriteria zoals afstand (intercontinentaal, continentaal, regionaal) en spreidingsgebied (de straal). De waarde van de criteria verschilt per soort goed (grondstof, halffabrikaat, eindprodukt) en per fase in de produktiekolom. Ze zijn bepalend voor de logistieke kenmerken van de goederenstroom. De Schepper gaat niet in op de invloed van produktiefactoren, of afgeleiden daarvan, op de logistieke kenmerken. DE GEDIFFERENTIEERDE GOEDERENSTROOM Logistieke kenmerken Produktkenmerken Leverancier grondstoffen Fabrikant halfprodukt Point to point Coopers & Lybrand Convergent Fabrikant eindprodukt Tussenhandelaar Eindaebruiker klantspecifiek Eindgebruiker produkt Divergent Fijnmazig H divergent Management Consultants Figuur 2.6 De gedifferentieerde goederenstroom Volgens De Schepper is uit praktijktoetsingen van het model gebleken dat met betrekking tot ketenlogistiek een volledige coördinatie wel, maar een volledige integratie niet mogelijk is. 15 93/N L/255 Met name de externe (bedrijfsoverschrijdende) goederenstroom is veelal afhankelijk van gecombineerde stromen of ingewikkelde geografische en synergetische kenmerken en vraagt om specifieke besturing. Hiermee toont hij aan dat om te komen tot een goede beheersing van de stromen de benadering van het logistieke proces vanuit een breder perspectief gewenst is. Voor de modelontwikkeling van factoren die van invloed zijn op de logistieke besluitvorming en onderling samenhang vertonen, is de beschouwing van louter factoren die gerelateerd zijn aan P, I en T te eng. In die zin wordt het oorspronkelijke PIT-model uitgebreid met Sale (markt) aan de ene kant en Source (toelevering) aan de andere kant, waardoor het SPITSmodel ontstaat. Het schematische overzicht waarin de factoren die een rol spelen ten aanzien van logistieke gedragsrelaties ten opzichte van elkaar zijn geordend, vormt in het kader van deze analyse het generieke conceptuele SPITS-model. Het overzicht is weergegeven in figuur 2.7. Het betreft zowel interne factoren binnen SPITS als externe factoren, die invloed uitoefenen vanuit de omgeving. Afhankelijk van het niveau (macro, meso of micro) en de toepassing zijn bepaalde factoren relevant. - stimuleringsmaatregelen - beperkende maatregelen - regulering - wetgeving - normen en waarden politiek/ maatschappelijk - structuur capaciteit kwaliteit vernieuwing - nieuwe opslag, productie en vervoer technieken • mechanisering/ automatisering - telematica - rentetttnd - conjunctuur - wisselkoersen - globalisering - loonvorming - arbeidsverdeling economie infrastructuur te c hn ol o s ie - bevolkingsgroei • opbouw beroepsbevolking ::d:emp grafie \ OMGEVING SALE product ken merk* n l - aeizoensgevoeligheid - waardedichtheid - volumegewichtverh. - verpakkingadichtheid - bederfelijkheid - verschijningsvorm marktkenmerken - substitueerbaarhaid - marktapreiding - klantdichtheid - vraagfrequentie - marktomvang SOURCE kenmerken customer service - levertijd beschikbaarheid klantapecilieiteit leverbetrouwbaarheid assortimentsbreedte - marktvorm - productlevenacyclus bedrijtskenmerken • type onderneming - commerciële distributiekanalen Figuur 2.7 Het SPITS-model PIT grondstoffen, energie, arbeid, kapitaal kenmerken - kapitaalintenaiteit - vervoersintensiteit - arbeidsintensiteit volumeverandering orderdoorlooptijd plaats KOOP kenmerken - beschikbaarheid - locatie - verkrijgbaarheid - waardedichtheid - volume-gewichtverh. - verschijningsvorm 93/N L/255 16 Voor de volledigheid wordt vermeld dat de ordening van de relevante factoren ten opzichte van elkaar een aspect is van het totale innovatiemodel. Andere aspecten die van belang zijn bij bestudering van logistieke gedragsrelaties, zoals de beschikbaarheid en toegankelijkheid van (logistieke) informatie en de relatieve machtsposities van de betrokken partijen, blijven in het SPITS-model buiten beschouwing. De werking van het SPITS model kan het best gekarakteriseerd worden als het zoeken van een optimale combinatie van de beïnvloedbare (endogene) variabelen van het logistieke systeem binnen de vrijheidsgraden die door de gegeven, niet-beïnvloedbare (exogene), variabelen worden geboden. Specifieke logistieke situaties kunnen op verschillende niveaus worden weergegeven: door invulling of typering van die factoren die in een bepaalde situatie relevant zijn, kunnen passende logistieke grondvormen worden afgeleid (zie figuur 2.8). Per situatie varieert de mate waarin factoren een beïnvloedbare rol spelen of anders gezegd verschillen de keuzevrijheden. OMGEVING product SALE f'W-~-:-:-iKï':^':. customer service PIT o markt i bedrijf BESTURING . : - : : ; : ' . ' . : . . :•/ • • .';;.:• ./'; . ; ...... LOQI8TIEKC PRESTATIES 'PRIMAIR PROCES" PIT ^ 1 LOQISTIEKE ONDERSTEUNING KOSTEN LOGISTIEKE GRONDVORM M schakels in de keten locatie P, l capaciteit P, l, T type P, l, T Figuur 2.8 Relatie SPITS met logistieke grondvorm De toepassing van het generieke SPITS-model vindt plaats door aan te geven: l welke factoren als endogene (te beïnvloeden) variabele worden gezien en welke als exogene (niet te beïnvloeden) variabele? Dit wordt aangegeven door het niveau waarop 17 93/N L/255 het SPITS-model wordt toegepast. Bijvoorbeeld toepassing op macroniveau wil zeggen dat kenmerken van individuele organisaties niet beïnvloedbaar zullen zijn. Toepassing op microniveau wil zeggen dat kenmerken uit de omgeving niet beïnvloedbaar zullen zijn. 2 op welke wijze deze relevante variabelen aan elkaar gerelateerd zijn. Met andere woorden: welke factoren vormen in een gegeven situatie uitgangspunten en welke factoren zijn keuzevariabelen en hoe verhouden zij zich ten opzichte van elkaar? 2.3 Toepassing van SPITS op macro-, meso- en microniveau De ambitie van de modelontwikkeling is eerder getypeerd als de toepasbaarheid op verschillende abstractieniveaus. Na de presentatie van het generieke SPITS-model wordt hierna ingegaan op de toepassingen op micro-, meso- en macroniveau. Op microniveau hebben de variabelen betrekking op de logistieke omstandigheden van een bepaald bedrijf. De variabelen die de bedrijfshuishouding beïnvloeden bevinden zich met name in Sale, PIT en Source. In welke mate deze variabelen kunnen worden beïnvloed hangt af van de specifieke bedrijfssituatie die wordt beschouwd. Het afwegingsproces leidt tot de logistieke grondvorm van het proces dat het bedrijf wil beheersen (zie figuur 2.8). Ten aanzien van aard, omvang en plaats van de activiteiten die binnen die grondvorm worden uitgevoerd, zijn keuzes gemaakt. Figuur 2.9 illustreert op welke wijze het afwegingsproces vorm gegeven zou kunnen worden en welke variabelen daar mogelijk een rol bij spelen. Omgeving: - Kansen - Beperkingen Bednjf: - Doelen • Strategieën BUSINESSPLAN Verwerving Leverbetrouwbaarheid Produktbeschikbaarheid Levertijd Transpomijd Tmupomijdvariatie Marketing Financiering Eisen: Doelen: - Onuetvergroting - Kostenverlaging Klantenservice - Flexibiliteit PRODUKTIE- + LOGISTIEKPLAN Vestigingsplaatsen Afstand markten landenkenmerken grondstoffen Warehousing Figuur 2.9 Illustratie van het afwegingsproces. Transport - afstand tot leveranciers 18 93/N L/255 Ook op macroniveau kan onderscheid worden gemaakt tussen endogene en exogene variabelen. Tot de endogene variabelen behoren die factoren die ten aanzien van de aard, de omvang en de ruimtelijke structuur van de logistiek op nationale schaal kunnen worden beïnvloed door de overheid. Het deel dat van deze factoren te beïnvloeden is bevindt zich met name in de omgeving van Sale, PIT en Source. De endogene variabelen op microniveau worden op macroniveau, bijvoorbeeld voor Nederland, gegeneraliseerd waarbij sprake is van samengestelde grootheden. Tot de exogene variabelen behoren behalve een aantal van de omgevingsfactoren zoals in figuur 2.7 aangeduid, ook de structuurbepalende grootheden (parameters) die niet geacht worden te variëren binnen de termijn waarop de specifieke modeltoepassing betrekking heeft. Het logistieke trade off proces dat op macro niveau plaatsvindt, leidt tot de logistieke structuur waarbinnen totale goederenstromen worden geleid. De invulling van de factoren op het macro- en microniveau werkt logisch gezien complementair: een factor die op macroniveau kan worden beïnvloed, vormt in het algemeen een vertrekpunt voor de beslisser die op micro-niveau keuzes moet maken, en vice versa; al naar gelang de invulling van het generieke model ontstaat er dus een micro-SPITS c.q. een macroSPITS (zie figuur 2.10). omgeving vrijheidsgraden bedrijf Figuur 2.10 Relatie tussen verschillende beschouwingswijzen van SPITS Op meso-niveau geschiedt de invulling van de factoren tegen de achtergrond van de logistieke families, in paragraaf 3.3 wordt dit begrip verder uitgewerkt. Het betreft een uitsplitsing van de macrotoepassing van het model tot op het niveau van de logistieke familie. Dezelfde soorten variabelen als die welke op macro niveau zijn getypeerd, worden benoemd op het gedesaggregeerde meso niveau. Desaggregatie vindt plaats op basis van een of meerdere criteria. Een logistieke familie wordt gevormd door bedrijven die te maken hebben met overeenkomstige logistieke afwegingsvraagstukken en overeenkomstige logistieke grondvormen. 93/NL/255 19 3. INZICHTEN IN EFFECTEN VAN VERANDERINGEN IN OMGEVINGSFACTOREN OP LOGISTIEKE BESLISSINGEN 3.1 Inleiding Bij het verschaffen van kwantitatief inzicht in de effecten die bepaalde (logistieke) beslissingen hebben op relevante sectoren in de economie, het doel van deze studie, gaat het vooral om inzicht in veranderingen in de aard en omvang van het vervoer. Aan beslissingen die bedrijven met betrekking tot het voortstuwen van de goederenstroom nemen, liggen veranderingen in de omgeving van het PIT-systeem ten grondslag. Daarmee zijn deze beslissingen in feite een reactie op veranderingen die tot een onevenwichtigheid in het PIT-systeem leiden. De genomen beslissingen dienen uiteindelijk te leiden tot een nieuw optimaal evenwicht tussen de PIT grootheden onderling enerzijds en PIT in haar omgeving anderzijds. In hoofdstuk 2 is aangegeven dat aan beslissingen, als reactie op omgevingsveranderingen, niet sector breed gelijksoortige afwegingen ten grondslag liggen. Dit betekent dat op macroniveau voor sectoren geen duidelijk inzicht gegeven kan worden in logistieke beslissingen en de effecten daarvan op het vervoer. Daarom wordt in dit hoofdstuk vanuit het macro niveau afgedaald naar het eerder genoemde meso niveau. Op het meso niveau zou de werking van het verbeterde PIT model aangetoond moeten worden voor de verschillende branches. Het probleem hierbij is, evenals bij uitspraken ten aanzien van sectoren op macro niveau, dat logistieke beslissingen die op basis van gelijke uitgangspunten tot stand komen binnen branches grote verschillen kunnen, maar ook zullen vertonen! Het is daarom niet mogelijk voor branches eenduidige uitspraken te doen omdat beslissingen binnen een branche tot stand komen op basis van ongelijksoortige argumenten. Om aan dit probleem op meso niveau tegemoet te komen is gezocht naar een nieuwe indeling van bedrijven waarbij het criterium geldt dat "logistieke beslissingen op basis van gelijksoortige argumenten tot stand komen". Wanneer dit voor een groep bedrijven het geval is, wordt gesproken van een "logistieke familie". Deze indeling snijdt dus dwars door verschillende branches heen. Binnen een familie kunnen bedrijven uit verschillende branches vertegenwoordigd zijn. Om inzicht te krijgen in het "waarom" van de beslissingen die op familie (meso) niveau worden genomen, is aandacht voor de daaraan ten grondslag liggende omgevingsveranderingen noodzakelijk. Een logistieke beslissing wordt genomen op basis van omgevingsveranderingen en omdat daardoor de aard en de omvang van het vervoer kan veranderen, is juist inzicht in deze veranderingen noodzakelijk. In paragraaf 3.2 wordt het begrip "omgevingsveranderingen" verder uitgewerkt. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op het begrip logistieke families en de aangrijpingspunten die deze benaderingswijze op meso-niveau biedt. 20 93/NL/255 3.2 De omgevingsveranderingen nader uitgewerkt De input van het SPITS model wordt gevormd door de omgevingsveranderingen. Juist omdat omgevingsveranderingen zo belangrijk zijn voor de werking van het model, worden deze in deze paragraaf met behulp van de inzichten uit hoofdstuk 2 verder uitgewerkt. Er zal daarbij een antwoord gegeven worden op de volgende vragen: Welke veranderingen kunnen er in de omgeving van het PIT-systeem optreden; - Zijn deze veranderingen te classificeren; Waar liggen de aangrijpingspunten van de omgevingsveranderingen in het PIT-systeem? Definitie en indeling van omgevingsveranderingen, zoals besproken in dit hoofdstuk, hebben betrekking op verschillende niveaus van de decompositie. 3.2.1 De omgeving De omgeving van SPITS In hoofdstuk 2 is aangegeven dat het SPITS model een integraal logistiek systeem is, opgebouwd uit de drie deelsystemen PIT, Source en Sale. PIT beschrijft hierin de primaire logistieke processen (betreffende het produceren, het op voorraad houden en het vervoeren van goederen) terwijl Sale en Source respectievelijk de behoeften vanuit de markt en de input van het PIT systeem beschrijven. Met name de relatie tussen het integrale logistieke systeem SPITS met de zijn omringende omgeving is van belang om inzicht te krijgen in logistieke gedragsrelaties. Omgeving van het functioneel decompositiemodel In paragraaf 2.2.1 (en figuur 2.5) is al aangegeven dat het hoofdniveau van het decompositiemodel is opgebouwd uit de elementen omgevingsveranderingen, kenmerken en kosten. De kenmerken geven mogelijke aard en omvang van de wijziging van de kern van het model (de kosten) aan. De omgevingsveranderingen vormen de input voor deze wijzigingen binnen het evenwicht, en grijpen in op de kenmerken. Om het inzicht in deze omgevingsveranderingen te vergroten, worden ze opgesplitst in vijf thematische categorieën (zie figuur SPITS): Politiek (waaronder overheidsbeleid) Infrastructuur - Technologie Algemene economie Maatschappelijk 93/NL/255 21 In bijlage 4 is voor iedere categorie een aantal voorbeelden van omgevingsveranderingen weergegeven. De functie van deze indeling hangt samen met het aangeven van relevante kenmerken bij doorrekening van een bepaalde omgevingsverandering. 3.2.2 Het aangrijpingspunt van omgevingsveranderingen Het is van belang om inzicht te krijgen in de plaatsen waar de verschillende omgevingsveranderingen kunnen aangrijpen. Omgevingsveranderingen kunnen in bepaalde gevallen voor bedrijven aanleiding zijn om hun logistieke structuur in haar geheel of grondvorm in het bijzonder aan te passen. Het aangrijpingspunt van een omgevingsverandering is te definiëren als de plaats waar het moment van herbezinning voor de beslisser begint. Dit punt ligt binnen het SPITS-model in een van de basisgrootheden P,I of T (direct), of in het Sale of Source systeem (indirect). Hieronder zijn voor ieder van de drie basisgrootheden P, I en T enkele illustratieve omgevingsveranderingen vermeld, die een mogelijke impact hebben op de logistieke grondvormen van verschillende logistieke families. Eveneens is in een aantal gevallen aangegeven hoe zo'n omgevingsverandering kan inwerken op logistieke structuren. Er is nog geen poging gedaan om te onderzoeken of de verbanden die worden gesuggereerd daadwerkelijk altijd zo verlopen. De voorbeelden zijn slechts illustratief om de wisselwerking van het PIT model met zijn omgeving aan te geven. In bijlage 4b zijn meerdere voorbeelden uitgewerkt. Produktie Wetgeving en heffingen op milieugebied kunnen negatieve externe effecten inperken. De overheid overweegt een milieuheffing op produkten en/of produktieprocessen die een negatief effect hebben op de leefbaarheid en de 'duurzame samenleving'. Voor ondernemingen kan dit de locatiekeuze van fabrieken en/of de inrichting van het produktieproces beïnvloeden in de vorm van gedwongen introductie van nieuwe produktie- of verpakkingstechnieken. De - volgende voorbeelden kunnen worden genoemd: produktieproces moet schoner: heffing op vervuilende industrie; produkten met minder vervuilende verpakking; andere grondstoffen gebruiken (vb. geen cadmium in kratjes Heineken); schonere energievormen gebruiken voor het produktieproces. 22 93/NL/255 Inventory Locatie-subsidies en grondprijzen bepalen voor een deel op welke locatie een onderneming produktieplants, distributiecentra of magazijnen vestigt. De locatiekeuze bepaalt tevens het type produktieproces dat op die lokatie plaatsvindt (produktie en/of assemblage). De lokatiekeuze van een magazijn hangt samen met het soort voorraad, in termen eindprodukt en/of onderdelen voor assemblage, dat op die lokatie wordt aangehouden en de capaciteit van de plants en magazijnen op die lokatie. Transport Negatieve externe effecten ontstaan door uitstoot, geluidshinder, verkeersslachtoffers, congestie etc. Om deze negatieve externe effecten terug te dringen kan men de externe kosten gaan doorberekenen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een ECO-TAX: die doorgevoerd kan worden door de brandstofaccijnzen of de wegenbelasting te verhogen. Zoals hierna in een kwalitatieve doorrekening geschetst wordt, zal het aandeel van de transportkosten in de totale kosten toenemen. Voor bepaalde logistieke families zal, de voorraadkosten in overweging nemend, worden overgegaan op een andere fysieke distributiestrategie met hogere voorraden. De hogere transportkosten worden dan opgevangen door een hogere voorraad. Op deze manier probeert een bepaalde logistieke familie haar customer service op hetzelfde niveau te houden. De resultaten van deze omgevingsverandering kunnen zijn (INRO-TNO/NEI 1993, pp 40 e.v.): - wijziging modal split ten gunste van bijvoorbeeld gecombineerd vervoer; - nieuwe lokaties waar voorraden gehouden worden; - bestaande voorraadlocaties met grotere voorraad; goederen worden eventueel op andere lokaties geproduceerd. 3.3 Logistieke families Zoals eerder gesteld wordt een logistieke familie gevormd door een groep bedrijven waarbij sprake is van logistieke beslissingen die op basis van gelijksoortige argumenten genomen worden. Dit begrip is geïntroduceerd om een koppeling op meso niveau mogelijk te maken tussen het micro en het macro niveau. Vanuit het micro niveau dienen bedrijven geclusterd te worden tot groepen waarbij logistieke beslissingen op basis van gelijksoortige argumenten tot stand komen. De eerder genoemde omgevingsveranderingen vormen in feite de input voor de argumenten die tot beslissingen leiden. Vanuit het macro niveau kunnen aan de hand van het begrip logistieke families verschillende sectoren uiteen gerafeld worden op basis van gelijke kenmerken die aan produkten en produktgroepen toe te kennen zijn. Het vertrekpunt voor de definitie van logistieke families op micro niveau is niet het bedrijf, maar het produkt dat door het bedrijf afgezet wordt. Het vertrekpunt voor zowel het macro als het micro niveau is daarmee gelijk. De reden waarom ook op micro niveau voor een indeling op basis van produkten is gekozen, is dat bedrijven 23 93/NL/255 verschillende produkten kunnen vervaardigen. Dit betekent dat het bedrijf als totaal vaak niet in één familie onder te brengen is. Op basis van de vervaardigde produkten kan het bedrijf in verschillende families voorkomen. Bij logistieke families gaat het om een clustering vanuit het micro niveau en een segmentering vanuit het macro niveau naar groepen bedrijven die beslissingen nemen op basis van gelijksoortige argumenten als reactie op omgevingsveranderingen. In figuur 3.1 wordt de koppeling tussen het micro niveau en het macro niveau weergegeven. aggregatieniveau macro MACRO-PIT logistieke familie meso micro individuele logistieke gedragsrelaties (iig's) individuele logistieke gedragsrelaties (ilg's) logistieke familie logistieke familie individuele logistieke gedragsrelaties (ilg's) individuele logistieke gedragsrelaties (ilg's) ^ # bedrijven figuur 3.1: relatie PIT-micro/meso/macro 3.3.1 Clusterken merken Selectie van de kenmerken Bij een nadere bestudering van de opsomming van de kenmerken uit het SPITS model blijkt dat kenmerken van elkaar afhankelijk kunnen zijn. Wanneer bijvoorbeeld de houdbaarheid van een produkt kort is, zal dit doorwerken in de overkomstduur (die dan ook kort moet zijn). Dit maakt een indeling op basis van een groot aantal kenmerken tot een onoverzichtelijk geheel. Daarom zijn kenmerken geselecteerd waarbij deze afhankelijkheid geen rol speelt. De volgende produktkenmerken zijn geselecteerd op basis van het streven naar homogeniteit met betrekking tot kostenstructuren en de logistieke grondvorm binnen families: * waardedichtheid * verpakkingsdichtheid * houdbaarheid Een groep produkten of goederen die op basis van gelijke scores op deze kenmerken geclusterd is, wordt aangeduid met de term produktfamilie. 24 93/NL/255 Produktkenmerken hebben een belangrijke invloed op de wijze waarop het produkt wordt gedistribueerd. Naast produktkenmerken ondervindt de goederenstroom stroomafwaarts ook invloed vanuit de markt. Dit maakt de marktkenmerken, die direct van invloed zijn op de dikte van de goederenstroom, tot belangrijke 'goederenstroom-onderscheidende' kenmerken. De volgende marktkenmerken zijn, op basis van hun grote invloed op de inrichting van de distributiestructuur, als clusterkenmerk geselecteerd: * marktomvang * marktspreiding * klantdichtheid * vraagfrequentie Produkten die op basis van gelijke scores op de marktkenmerken geclusterd kunnen worden, worden aangeduid als marktfamilies. Produkten die op basis van gelijke scores tot dezelfde produktfamilie en dezelfde marktfamilie behoren, worden aangeduid met de term logistieke familie. Operationalisering van de geselecteerde kenmerken Logistieke families kunnen, zoals eerder gesteld, worden gevormd op basis van de bovengenoemde 7 kenmerken. Omdat het begrip logistieke familie en de invulling daarvan niet tot een onoverzichtelijke hoeveelheid mag leiden, is er voor gekozen het aantal clusterkenmerken, en de klasse indeling per kenmerk niet verder uit te breiden. Het toevoegen van kenmerken zal leiden tot een groter aantal families. Voor de toevoeging van bijvoorbeeld customer service kenmerken als clustercriteria is, uit het oogpunt van overzichtelijkheid, niet gekozen. De onoverzichtelijkheid wordt veroorzaakt door enerzijds de onderlinge afhankelijkheid van kenmerken en anderzijds door het feit dat "customer service" vooral individuele bedrijfsbeslissingen betreft die "los" gezien kunnen worden van het produkt. Hiermee wordt bedoeld dat bedrijven die eenzelfde produkt voor eenzelfde markt vervaardigen verschillende beslissingen aangaande de customer service kunnen nemen. Onderstaand is aangegeven op welke wijze de geselecteerde kenmerken geoperationaliseerd zijn. 25 93/N L/255 Produktkenmerken1: In onderstaande tabel worden de geselecteerde produktkenmerken weergegeven alsmede de theoretisch mogelijke scores op de kenmerken. De drie kenmerken met de mogelijke scores leiden tot 8 theoretische combinaties (A t/m H). tabel 3.1: operationalisering produktkenmerken A B C D E F G H .waardedichtheid .verpakkingsdichtheid H H H H L L H H L L H L L H L .houdbaarheid H L H H L H L L Combinaties Produktkenmerken : L Marktkenmerken2 In de twee onderstaande tabellen worden de geselecteerde marktkenmerken weergegeven alsmede de theoretisch mogelijke scores. Combinatie van de scores op deze kenmerken leidt tot 16 theoretische combinaties. Operationalisatie produktkenmerken (Bron: teamanalyse NEI/TNRO-TNO): Waardedichtheid Maatstaf voor het in de betreffende goederen geïnvesteerd vermogen. De waarde van een produkt per gehanteerde volume-éénheid (Hoog = meer dan fl 3000,-- per m3 / Laag = minder dan fl 3000,- per m3.). Verpakkingsdichtheid Het aantal verpakkingseenheden per gehanteerde volume-éénheid (Hoog = meer dan 20 eenheden per m3 / Laag = minder dan 20 eenheden per m3). Houdbaarheid De periode, uitgedrukt in een tijdseenheid, gedurende welke de fysieke, of commerciële eigenschappen die het produkt op het moment van verkoop dient te bezitten, aanwezig blijven (zie definitie bederfelijkheid; Hoog = langer dan l week / Laag = korter dan l week). Operationalisatie marktkenmerken (Bron: teamanalyse NEI/TNRO-TNO): Marktspreiding De inter- of intracontinentale markt (Groot=H) versus de nationale of regionale markt (Klein=L). Marktomvang Het gevraagde volume/gewicht per periode (Groot = H, meer dan 1000 kg of m3, per week, Klein = L, minder dan 1000 kg of m3, per week). Klantdichtheid Het aantal klanten per km2 (H = meer dan 100 per km2, L = minder dan 100 per km2). Vraagfrequentie Het aantal orders per periode (Groot = H, meer dan 100 per week / Klein = L, minder dan 100 per week). 26 93/N L/255 tabel 3.2a: operationalisering marktkenmerken Combinaties Marktkenmerken: .-spreiding .-omvang .klantdichtheid .vraagfrequentie 1 2 3 4 5 6 7 8 9 H H H H H H H H H H L H H H H H L L H L L H H H L L H L H H L L H L H L tabel 3.2b: operationalisering marktkenmerken Combinaties 10 11 12 13 Marktkenmerken: .-spreiding .-omvang .klantdichtheid .vraagfrequentie L H L H H L L L L L H L L H L H 14 15 16 L H L L L L H L L L L L Wanneer nu de 8 produktcombinaties (A t/m H) gekoppeld worden aan de 16 marktcombinaties (l t/m 16) blijkt dat, op basis van deze gekozen kenmerken en scores, er theoretisch 128 logistieke families voor kunnen komen. 3.3.2 Vorming logistieke families Bij de vorming van logistieke families gaat het om de beantwoording van de volgende vragen: * Welke goederengroepen komen in aanmerking voor een bepaalde logistieke grondvorm? * Zijn deze goederengroepen nu op basis van gelijke kenmerken (binnen een grondvorm) te clusteren tot families? * Kan aannemelijk worden gemaakt dat binnen deze logistieke families dezelfde soort logistieke problemen spelen en dat de logistieke afwegingen op dezelfde manier worden gemaakt? Combineren van de, in paragraaf 3.3.1 geselecteerde, produkt- en marktkenmerken resulteert in een boomstructuur (zie figuur 3.2 en figuur 3.3). Wanneer voor een bepaalde goederengroep deze beslissingsboom wordt doorlopen, komt deze groep in een logistieke familie terecht. De beslissingsboom vangt aan bij het kiezen van de plaats in de keten. Betreft het de aanvoer van grondstoffen of de afvoer van halffabrikaten/eindprodukten. Door de goederengroep 93/NL/255 27 zowel als grondstof en als halffabrikaat/eindprodukt de beslissingsboom te laten doorlopen, wordt een keuzeprobleem tussen aan- of afvoer opgelost. Een voorbeeld hiervan is het produkt melk (uit de goederengroep zuivelprodukten). Melk als grondstof (bulk in tanks) heeft een andere verpakkingsdichtheid dan melk als consumentenartikel in het pak. Onder meer het produktkenmerk verpakkingsdichtheid leidt er dus toe dat het produkt melk als grondstof verschilt van melk als consumentenprodukt. Daarmee behoort melk tot twee families. Wanneer de goederengroep als grondstof of halffabrikaat/eindprodukt aangemerkt is wordt vastgesteld wat de bijbehorende combinatie aan produktkenmerken is (A t/m H uit tabel 3.1). Daarna wordt voor de goederengroep de combinatie aan marktkenmerken geselecteerd (l t/m 16 uit tabel 3.2). Dit betekent dat voor de combinaties A t/m H theoretisch telkens 16 mogelijkheden zijn. Hieruit volgt dat de beslissingsboom vanuit het macro-niveau bezien, theoretisch resulteert in 128 logistieke families aan de grondstoffen kant en in 128 families aan de halffabrikaten/eindprodukten kant. De beslissingsboom wordt voor de verschillende goederengroepen doorlopen. Uiteindelijk is gekozen voor de produktgroepindeling uit de aanbod-/gebruiktabellen van het CBS. Voordeel van deze indeling is het kunnen beschikken over cijfermateriaal betreffende de omvang waarmee deze produktgroepen op hun markten worden aangeboden. De CBS aanbod/gebruiktabellen gaan uit van in totaal 58 relevante produktgroepen. Een overzicht van deze groepen is opgenomen in bijlage 2, eveneens is hierbij aangegeven of het grondstoffen en/of halffabrikaten/eindprodukten betreft. Het doorlopen van de beslissingsboom voor de grondstoffen aanvoer resulteert in 16 relevante logistieke families. Het doorlopen van de boom voor de halffabrikaten/eindprodukten afvoer resulteert in 29 relevante families. De bij dit proces horende beslissingsbomen zijn afgebeeld in figuur 3.2 en 3.3. Het aantal lege families (uit de combinaties A t/m H en l t/m 16), waarin geen produktgroepen vallen, is niet in de figuur opgenomen. In bijlage 2 van dit rapport zijn voor zowel de grondstoffen als de halffabrikaten/eindprodukten de logistieke families benoemd. Bij slechts enkele produktgroepen is sprake van eenzelfde familie in de aanvoer en de afvoer. Dat dit slechts in enkele gevallen zo is komt door het feit dat de waardering van de kenmerken verschilt per schakel in de produktiekolom (zie ook paragraaf 2.2.3). 3 w' e B •i <*» Logistieke families in de grondstoffen ts> w g, l START 5' •Bo- §3 Waardedichtheid f Verpakkingsdichtheid Houdbaarheid Ii[ IA l F[ C B A Cotnbinatief H H L I) < I I lj H L L I I I H L H E r*\ L H L F I1 I I I 3 B Spreiding H H H H I H H H H L L H L \ H L H B) Omvang H L H H 1. L H H H H H L L L H H Klantdichtheid L L L L I-> L H L L H L L L L H L Vraagfrequentie L L L L H[ H H L L L L L L H L Goederengroepen 45 54 48 6 49 11 4 1 15 14 47, 46 lo 4 3 47 50 51 8 I « Z & f 7Q CL S 9 B Marktkenmerken / /\ 6 15 6 6 20 32 /\ \ 12 15 L /l / 1 1 21 3 4 9 / 6 11 13 17 22 28 33 Q.4 38 39 40 44 ;^ ^ 14 x\\ 15 16 12 25 27 26 36 29 30 31 35 37 IS 53 55 56 57 58 /\ 5 6 16 •J 'l' B Logistieke families in de halffabrikaten/eindprodukten •n M k* n rt t» START g' 3' •Boo Produlctkenmerken Combinaties o 3 o" <B. M A H H H Waardedichtheid Verpakkingsdichtheid M Houdbaarheid a n vr n E? f w l f »" 5" a •a /f 1 H H L ^ f B ^x\ Marktkenmerken Spreiding Omvang H Klantdichtheid H Vraagfrequentie Gotderengroepen 3 Q. B | H L H \ / \ 1 2 4 6 7 9 15 16 H HH F H I H L Combinaties r) C B \ L L v /f / L 41*^ ^ E I G H L L L L L H L H //|\\ \ \ / 1 2 \ \ \ 6 9 13 16 ^^ / 2 6 8 9 15 16 II I I^ I ( | ^ N\\ 1 4 5 8 S 2 6 13 15 L H H L H H H H H L L H HL H H L H H L L HL F L L L L H H H L L H H H L H L H H L L L L H L H L HH L L H L L H HL H L H H L H H L H L H H L L H H H H L L L L L L 57 58 31 20 2: 52 25 36 '22 26 24 35 40 50 L t» «f 12 14 32 11 33 55 15 56 47 U L L L L I L L 54 6 44 1 48 37 45 41 49 46 59 L 12 34 16 10 51 17 53 21 L L L 5 2 7 9 8 30 93/NU255 Bij de gevolgde werkwijze kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt: - In slechts een aantal gevallen behoren de grondstoffen kant en de halffabrikaten/eindprodukten kant van een bepaalde goederengroep tot eenzelfde familie. Dit betreft de goederengroepen: kunstmest, chemische bestrijdingsmiddelen, folie, non ferro halffabrikaten en optische artikelen. - De families verschillen op basis van verschillende scores op verschillende kenmerken van elkaar. Familie Al (dranken) verschilt van familie C2 (elektro technische produkten en auto's) op basis van de kenmerken verpakkingsdichtheid (hoog voor Al versus laag voor C2) en de klantdichtheid (hoog voor Al versus laag voor C2). Dit betekent dat een omgevingsverandering die ingrijpt op bijvoorbeeld de transportkosten een verschillende uitwerking heeft. Een hogere dieselaccijns zal bij Al niet snel leiden tot een verschuiving - in modaliteitskeuze. Wel kan bijvoorbeeld een nieuwe afweging gemaakt worden tussen centrale versus decentrale distributie. Bij C2 echter kan dit wel leiden tot een verandering in modaliteitskeuze. Japanse auto's die tot de familie C2 behoren, kunnen ook met binnenschepen naar het achterland vervoerd worden in plaats van met vrachtauto's (dit gebeurt in toenemende mate; bijvoorbeeld Mazda's die via Antwerpen per binnenschip naar Duitsland gaan). Hoe omgevingsveranderingen inwerken op beslissingen van individuele bedrijven, en wat de kwantitatieve gevolgen zijn, wordt uiteengezet in de casebeschrijvingen in hoofdstuk 4. De invulling die op deze wijze aan het begrip logistieke families is gegeven vormt een ingang voor de uitwerking van PIT op het meso niveau. Tussen families kunnen de beslissingen verschillen die op basis van omgevingsveranderingen worden genomen. 93/NL7255 4. TOEPASSING VAN HET SPITS MODEL OP MICRO NIVEAU 4.1 Inleiding en werkwijze 31 In de hoofdstukken l t/m 3 is aangegeven hoe het nieuwe model (SPITS) er theoretisch uitziet. Tevens is aangegeven dat dit model op alle drie de niveaus geldt (micro, meso en macro). Daarnaast is aangegeven dat een micro benadering bij wijze van illustratie in dit onderzoek een idee geeft van de meso benadering. In dit hoofdstuk wordt het SPITS-model voor verschillende cases uitgewerkt. In paragraaf 2 wordt het SPITS-model beschreven op micro niveau. Paragraaf 3 behandelt de uitvoering van het onderzoek en de selectie van de cases. In paragraaf 4 komt de uitwerking van de cases aan de orde. Daarbij wordt eerst een korte beschrijving gegeven van de diverse cases. Alleen voor de BCC-case is de huidige situatie uitgebreid weergegeven. Vervolgens wordt nagegaan welke omgevingsfactoren op het betreffende bedrijf van invloed zijn en hoe deze factoren door middel van wijzigingen in de beslissingen leiden tot andere vormen van logistieke besturing en andere logistieke grondvormen. Tot slot worden in deze paragraaf per case in kwantitatieve termen de consequenties besproken die deze wijzigingen hebben op de logistieke prestatie van het bedrijf en wordt de transportintensiteit aangegeven. In paragraaf 5 worden conclusies getrokken uit de cases met betrekking tot te verwachten veranderingen in logistieke besturing en logistieke grondvorm voor de diverse logistieke families. 4.2 Het SPITS-model op micro niveau Bij de uitwerking van het SPITS-model op micro niveau is uitgegaan van de veronderstelling dat de omgeving, nationaal en internationaal, van invloed is op de beslissingen van ondernemingen, in termen van marktkeuzen, ontwerp van de logistieke grondvorm en de inrichting van de besturing van de goederenstroom (zie ook Van de Ven '91 en Van de Ven '93). Onder logistieke grondvormen wordt verstaan de lokaties en de capaciteiten van de produktie en distributiefaciliteiten. Over het algemeen strekken wijzigingen in deze logistieke grondvorm zich uit over jaren en zijn daarmee van strategische aard. Onder logistieke besturing wordt verstaan de keuze van de modaliteiten, de bestel- en leverfrequenties, de voorrraadhoogten en de voorraadlocaties. Veranderingen in de logistieke besturing kunnen op kortere termijn ingevoerd worden en hebben daardoor een meer tactisch of operationeel karakter. De kenmerken waarop de beslissingen ingrijpen zijn opgesplitst naar aanvoer, produktie en afvoer. Bij het toepassen van het model wordt verondersteld dat bij verschillende typen bedrijven (logistieke families) verschillende omgevingsfactoren relevant zijn of dat eenzelfde factor zal 32 93/NL/255 leiden tot verschillend logistiek wensgedrag. Wijzigingen zullen leiden tot verschillende keuzen ten aanzien van de logistieke grondvorm en de besturing van de materiaalstroom. De bedrijven worden besproken in termen van produkt- en marktkenmerken, produktiekenm erken, aanvoerkenmerken (source) en afvoerkenmerken (sale) en de logistieke keuzes bij gelijkblijvende c.q. veranderende logistieke situaties. Vanuit de bestaande situatie, dat wil zeggen de huidige logistieke grondvorm en de huidige logistieke besturing (vastgesteld op basis van de aanvoer- produktie- en afvoerkenmerken), wordt per case bekeken welke omgevingsveranderingen spelen en wat de invloed is op de beslissingen die bedrijven nemen. De effecten, die de te nemen beslissingen hebben op de mogelijk veranderende logistieke besturing en/of de logistieke grondvorm, worden beschreven. Deze effecten worden vertaald in veranderingen in integrale kosten, die op te splitsen zijn in aanvoer-, produktie- en afvoerkosten. 4.3 Selectie van de cases Op basis van de beschikbaarheid van gegevens, de toegang tot bedrijven en de relevantie voor de B.V. Nederland is een vijftal bedrijven onderzocht op micro-niveau met behulp van het SPITS-model, wat per case een uitsnede (decompositie) is van het model zoals dat in hoofdstuk 2 is gepresenteerd. De volgende cases zijn bestudeerd (in verband met de vertrouwelijkheid van de gegevens zijn de cases gecodeerd): 1. B.C.C. (Basic Chemical Commodities). Dit is een bedrijf dat op basis van lokaal verkrijgbare grondstoffen, halffabrikaten produceert. De produktie van deze halffabrikaten kenmerkt zich door een procesmatig karakter met hoge investeringen en door massafabrikage. Zowel de aanvoer van grondstoffen als de distributie van produkten vindt met het wegvervoer plaats. De huidige afzet van BCC beperkt zich tot NW-Europa. 2. C.S. (Chemical Specialties). Dit is een onderneming die uit het buitenland aangevoerde grondstoffen verwerkt tot speciale halffabrikaten. Ook dit bedrijf wordt gekenmerkt door een procesmatig karakter met hoge investeringen. De aanvoer vindt plaats over water en over de weg. De distributie vindt plaats met het wegvervoer. De huidige afzet beperkt zich tot West-Europa. Deze afzet vindt ten opzichte van BCC meer op order plaats en is dus meer klantspecifiek. De hogere toegevoegde waarde en de hogere waardedichtheid leiden tot een grotere distributieradius. De cases l en 2 kunnen beschouwd worden als vertegenwoordigers van de chemische industrie (de basis chemie respectievelijk speciale chemische halffabrikaten). 93/NL7255 33 Wanneer de cases ingedeeld worden in de eerder gevormde logistieke families dan behoort case l tot familie F6 en case 2 tot familie Fl 1. 3. E.H.P. (Eenvoudige Huishoudelijke Produkten). Dit is een bedrijf dat op basis van een aantal regionaal beschikbare halffabrikaten een eenvoudig consumentenprodukt vervaardigt. Het betreft hier een zeer modegevoelig produkt met een hoge waardedichtheid en zeer veel klanten. Het produktie proces wordt gekenmerkt door spuitgiet machines met veel inpakwerk en een groot accent op de distributie. De aanvoer en de distributie vinden met het wegvervoer plaats. De produkten worden voornamelijk in West-Europa afgezet. 4. E.A. (Elektrische apparatuur). Dit is een bedrijf dat op basis van overzee aangevoerde componenten een elektrisch apparaat maakt. Het betreft hier een duurzaam consumenten goed met een redelijk hoge waarde en veel klanten. De aanvoer vindt over zee plaats. De distributie wordt uitgevoerd door het wegvervoer. Het produkt wordt afgezet in West Europa. De cases 3 en 4 kunnen beschouwd worden als vertegenwoordigers van de groep consumptie goederen uit de plastic industrie respectievelijk de elektronische industrie. Wanneer de cases ingedeeld worden in logistieke families dan behoort case 3 tot de familie A4 en case 4 tot de familie C6. 5. M.P. (Metalen Produkten). Dit is een bedrijf dat zich met speciale onderdelen richt op de wereldmarkt. De onderneming heeft wereldwijd een 15-tal vestigingen. In de Nederlandse vestiging wordt op basis van aangevoerde materialen uit de regio Noord West-Europa een volumineus onderdeel gemaakt. Het produktieproces is eenvoudig van aard met lage investeringen en relatief veel arbeidskrachten. De aanvoer vindt plaats met het wegvervoer. Het produkt wordt met lucht- of zeevervoer afgezet. Het aantal klanten is redelijk beperkt. Case 5 betreft een element uit de sector metalen produkten voor de wereldmarkt, een voorbeeld uit de footloose industrieën. Case 5 behoort tot de logistieke familie C6. De cases kenmerken zich door een grote mate van diversiteit in logistieke grondvormen en logistieke besturing. De grondvorm varieert in de aanvoer van lokale- en regionale aanvoer tot wereldwijde aanvoer. In de distributie varieert dit van regionale en West-Europese distributie tot wereldwijde afzet (met zowel veel als weinig klanten). De logistieke grondvormen zijn in de onderstaande figuur weergegeven. 34 93/N L/255 1. BCC 300 km. 600 km. 300 km. - Hoogwaardig hallfabrikaat - Verpakkingsdichtheid O - Kapitaalintensief <t>*^S^ i WERELDWIJD - Laagwaantig halffabrikaat - V«pakklng>dichttiBid O - Kapnaalintmdaf 1600 km. REGIONAAL 1500 km. - Laagwaardig consumptie goed - Verpakkingsdichtheid groot - Arbeidsintensief LOKAAL - Hoogwaardig consumptie goed - Verpakkingsdichtheid middelmatig - Arbeidsintensief EUROPA AZIË EUROPA 15.000 km. - Hoogwaardig* onderdelen - Verpakkingsdichtheid laag - Arbeidsintensief LOKAAL WERELDWIJD 15 vestigingen wereldwijd Figuur 4.1: De logistieke grondvormen van de cases. Ook de logistieke besturing varieert; van produktie op order tot produktie op voorraad. Tevens variëren de cases met betrekking tot de waarde- en verpakkingsdichtheid, van hoog- tot laagwaardige produkten in zowel de halffabrikaten als eindprodukten sfeer. De produktie varieert bij de cases van zeer kapitaalintensief tot arbeidsintensief. De omvang van de in- en uitgaande stromen is in drie categorieën uit te splitsen (zie bovenstaande figuur): * gelijkblijvende in- en uitgaande stromen wat betreft massa (weergegeven door M =); * een grote volume toename bij de produktie (weergegeven door Vu/Vi groter dan l) en * sterke volume reductie bij de produktie (weergegeven door Vu/Vi kleiner dan 1). 93/NL/255 35 De cases zullen in deze paragraaf worden behandeld in de volgorde zoals ook in het voorgaande is gehanteerd. Eerst wordt een korte beschrijving gegeven van de afzonderlijke cases. Vervolgens worden schematisch de relevante omgevingsveranderingen gepresenteerd en de invloed die deze hebben op de besluitvorming van het bedrijf. Daarna wordt schematisch aangegeven wat de consequenties zijn voor de logistieke besturing en de logistieke grondvorm. Daarbij zijn tevens de produkt/markt kenmerken en de basisproduktkenmerken per case schematisch aangegeven. De uitkomst van de analyse van de diverse cases wordt gebruikt om tentatieve uitspraken te doen over veranderingen in transportintensiteiten op meso en macro niveau, tengevolge van veranderingen in logistieke grondvormen en logistieke besturing van individuele bedrijven in de diverse families. Per case worden tenslotte enige conclusies getrokken ten aanzien van logistieke veranderingen en hun consequenties. 4.4 De cases 4.4.1 Basic Chemical Commodities (B.C.C.) 4.4.1.1 Huidige situatie Strategisch gezien heeft BCC een marktaandeel in W-Europa van 10%. De belangrijkste markten zijn gelegen in Nederland (35%), België (15%), Frankrijk (15%), Duitsland (20%) en het Verenigd Koninkrijk (15%). De lokatie in Nederland is dicht bij het water gelegen en heeft goede aansluitingen op het wegennet. Gelet op de verkeersintensiteit, het milieu en de stank kan men op de betreffende lokatie niet meer uitbreiden. De lokatie in Duitsland heeft wel uitbreidingsmogelijkheden. Deze lokatie heeft een goede spooraansluiting en is dicht bij de Rijn gelegen. In deze analyse zullen we ons beperken tot de lokatie in Nederland. BCC behoort tot de grotere fabrieken van West-Europa. De huidige fabriek vergde een investering van 500 miljoen gulden, die 50% van de produktiekosten veroorzaakt. De arbeidskosten behelzen 30%. Verder bestaan de produktiekosten voor 10% uit energiekosten (aardgas en elektriciteit). BCC is een technologie-intensief bedrijf; 45% van het personeel is hoger geschoold (vooral veel hoger geschoolde technici). De afstand tot de grotere concurrenten bedraagt 100 km, waarbij moet worden opgemerkt dat ook verder weg gelegen concurrenten, bijvoorbeeld in Italië door "golfbewegingen" direct invloed uit kunnen oefenen op de prijzen in N.W.Europa. 36 93/NL/255 Op dit moment groeit de markt nog steeds met een paar procent per jaar, vooral doordat er nog een substitutieproces gaande is van het chemisch produkt op basis van nafta naar een produkt op basis van aardgas. De lokatie in Nederland is door zijn schaalgrootte, de lage energieprijzen en de lage arbeidskosten per produkt, qua marktpositie sterk vergeleken met Duitse en Franse concurrenten. Produkt/markt Het produkt is een halffabrikaat dat op order geleverd wordt aan fabrieken die weer toeleveren aan andere fabrieken. Op hun beurt leveren zij weer aan de basischemie en aan groothandelaren. Het aantal afnemers is beperkt, ongeveer 50. In de meeste gevallen gaat het om vaste klanten. Met een deel van deze vaste klanten, ongeveer 50%, bestaan vaste leveringscontracten; derhalve bestaat een vrij hoge mate van integratie. Het produkt heeft bij droge opslag een lage bederfelijkheid het kan daarom lang op voorraad gehouden worden. De ordercyclus bedraagt 2 weken. Er is enigszins sprake van seizoensinvloeden. In de CBSstatistieken wordt de chemie als aparte sector genoemd. Wat investeringen en aan- en afvoer betreft, vertoont deze sector gelijkenis met de produktie van basismetaal, bijvoorbeeld buizen of platen van koper of staal. Ook kan mogelijk een vergelijking gemaakt worden met de bouwwereld, in het bijzonder de produktie van cement en beton: laagwaardige produkten die zeer transportintensief zijn en sterk gebonden zijn aan bepaalde regio's. Prod u klieken merken De produktie van BCC heeft een procesmatig karakter met een hoog energiegebruik, de fabriek werkt daarom met een eigen warmtekrachtcentrale (WKC). De fabricage is milieugevoelig en veroorzaakt stankoverlast. Een gedeelte van de uitstoot dient te worden opgevangen. Deze opvangkosten bedragen in Nederland f. 30,= per ton, tegenover f. 80,= in Duitsland. De uitstoot aan CO2 is erg groot. Een fabriek met een capaciteit van 300.000 ton gebruikt per jaar ruim 70 miljoen m3 aardgas en 22 miljoen kWh elektriciteit. De aardgasprijs is in Duitsland twee maal zo hoog als in Nederland en per kWh betaalt de Duitser 50% meer dan de Nederlander. Aanvoer- en distributiekenmerken De aanvoer van de grondstoffen geschiedt over de weg, met vrachtwagens van 22 ton. Per werkdag betekent dit gemiddeld 66 vrachten. Gemiddeld wordt de grondstof aangeleverd over een afstand van 200 km, veelal vanuit Duitsland. Per jaar betekent dit 66 miljoen tonkm over de weg waarvan, afhankelijk van de prijzen, ongeveer 20 miljoen tonkm over Nederlandse wegen wordt vervoerd. De voorraad grondstof bedraagt 2 a 3 weken, dit om onzekerheden in de aanvoer op te kunnen vangen. De inkoopwaarde van de grondstof is op dit moment f. 60,= per ton hoger. Ook de distributie, direct af fabriek, vindt over de weg plaats. Gemiddeld wordt het produkt over 270 km vervoerd. Dit betekent per werkdag ongeveer 60 vrachten, met een weggebruik 93/NL/255 37 van ruim 80 miljoen tonkm. Het merendeel, ruim 2/3, wordt afgezet in België, Duitsland en Frankrijk. Dit betreft voor het Nederlandse wegennet een belasting van ongeveer 27 miljoen tonkm. Het vaste afval, 5% van de aanvoer, is 17.000 ton per jaar. Afvoer van dit materiaal betekent een wegbelasting van ongeveer 700.000 tonkm. (ongeveer 15 vrachten per werkweek). De distributiekosten bedragen f. 30,= per ton. De transporttijd varieert tussen 2 en 5,5 uur. De actieradius van de distributie is ongeveer 300 km; voorbij die grens wordt het transport te duur in verhouding tot de transportkosten van de dichterbij de afnemer gelegen concurrent. 4.4.1.2 Wijzigingen in de logistiek door omgevingsveranderingen De case BCC wordt gepresenteerd aan de hand van een rekenvoorbeeld in de bijlage. Allereerst worden de huidige logistieke grondvorm en de produkt-/marktkenmerken en de basisproduktkenmerken aangegeven. Vervolgens wordt de huidige situatie beschreven met de diverse aanvoer-, produktie- en afvoerkenmerken en hun invloed op de kosten. Daarna komen de veranderingen in de omgeving aan de orde en de gevolgen voor de strategie van het bedrijf. Tenslotte zijn de invloeden van deze strategische wijzigingen op de logistieke besturing en op de nieuwe logistieke grondvorm met het model vastgelegd en de consequenties op de logistieke kosten en de transportintensiteit. In het volgende schema is de huidige logistieke grondvorm weergegeven en de huidige produkt-Anarkt en produktiekenmerken. Alleen voor de BCC-case is de huidige situatie uitgebreid weergegeven. Vervolgens wordt in een figuur het SPITS-model voor deze case weergegeven. Tenslotte wordt als voorbeeld de nieuwe logistieke besturing gepresenteerd en de consequenties hiervan op de logistieke kosten. OJ 00 HUIDIGE LOGISTIEKE GRONDVORM BASIS PRODUKT KENMERKEN PRODUKT-MARKT KENMERKEN Bulk produktie Niet duurzaam halffabrikaat 600.000 ton/jaar Marktaandeel W. Europa 10%, marktgroei 2% Zwaartepunt markt Ned., België, Duitsland Waardedichtheid Radius Produktie op order met raamcontracten 1 300 km 50 klanten Schaal Kapitaalintensiteit Arbeidsintensiteit Energie intensiteit Technische intensiteit Milieugevoeligheid Doorlooptijd Voorraad eindprodukt Massa uil groot, 300.000 ton hoog, 50% NTW laag, 30% NTW hoog, 13% NTW hoog, 50% groot kort, 2 weken 4 weken = ƒ 60.000 0,95 massa in Z N) Ul HUIDIGE KENMERKEN (HUIDIGE KOSTEN) PRODUKTIE AANVOER Benodigd soort en hoeveelheid materiaal Lokaties toeleveranciers Prijs mat. per unit per toeleverancier Transportafstand Modaliteit Transporttijd Bestelperiode Bestelgrootte Transportfrequentie Transportintensiteit Aantal ton km Transportbetrouwbaarheid Transporttarief + Materiaalkosten totaal + Logistieke kosten DISTRIBUTIE Type produkt Ind. halff. 300K Mu = 90%Mi Marktomvang en locaties Lokaties afnemers Proces of discrete produklie Afstand tot toeleveranciers en afnemers Infrastructuur, weg, water, rails Prod. op order of op voorraad, plaats koop Doorlooptijd proces 200 resp. 300 km weg, water, rail op order Klanlspecificiteit Bederfelijkheid Seizoeneffecten Verkoopprijs per unit Transportafstand 66 trucks/dag hoog Kapitaal-, arbeid-, energie intensiteit 66 Mo Ned hoog ƒ 20/ton ƒ 6,6 Mo ƒ 6,6 Mo Aantal arbeidsjaren 63,22,14% NTW 500 Mo 260 330K N, Did ƒ 20/ton tot 200 km truck uren t dag volle v. 20 ton Aantallen per jaar Massa- en volume balans Kapitaalbehoefte Energiebehoefte Prijs energie 2 weken 70 Mo cub, 22 Mo E. Kwaliteit en prijs arbeid + Begin voorraad en kosten + Tussenvoorraden en kosten + Eindvoorraad en kosten + Afvalkosten + Fabricagekosten, arbeid, kap. en energie ƒ 0,2 (gas) ƒ0,1 (elektra) Kw. hoog, ƒ 100K 4w=ƒ0 4 w = ƒ 60K 30K */30=/l Mu ƒ 100 Mo Klantdichtheid 10% W.Eur.,2% gr. N. B., Did. z. laag, 50 hoog laag - tot 300 km Modaliteit ƒ400 0,5 98% W. w, r truck Transporttijd uren Levertijd 2 w. vol, 20 ton 60/dag Waardedichtheid Verpakkingsdichtheid Servicegraad Landeninfrastructuur, weg, water, rail Afleverhoeveelheid Transportfrequentie Transportintensiteit Transportbetrouwbaarheid + + + + + Aantal ton km Transporttarief Voorraadkosten Handlingkosten Informatiekosten hoog hoog 81 Mo, N 21 Mo ƒ 30/ton - HUIDIGE KOSTEN ƒ 13,2 Mo ƒ 101 Mo ƒ 10,2 Mo .&. o OMGEVING VERANDERING: 1. 2. 3. Afname prijs materiaal uit Duitsland Dubbel binnenlands transport tarief Duitsland Toename concurrentie, prijsdruk in N.W.-Europa 4. Hogere milieu-eisen Nederland STRATEGIE 1. 2. Meer materiaal uit Duitsland Meer distributie vanuit Nederland naar Duitsland 3. I. 4. 2. Afzet buiten N.W.-Europa 3. Schaalvergroting, plus 150.000 ton per jaar Lokatie schaalvergroting Duitsland Combinatie aan-en afvoer S Ul Ui 93/NL/255 111 Omgevingsverandering l Beperkende maatregelen (OMG2): Negatieve externe effecten ontstaan door uitstoot, geluidshinder, verkeersslachtoffers, congestie etc. Om deze negatieve externe effecten terug te dringen kan men de externe kosten gaan doorberekenen. Bijvoorbeeld in de vorm van een ECO-TAX: deze kan worden doorgevoerd door de brandstofaccijnzen of de wegenbelasting te verhogen. Zoals geschetst in de kwalitatieve doorrekening zal het aandeel van de transportkosten in de totale kosten toenemen. Voor bepaalde logistieke families zal men wanneer men de voorraadkosten in de overweging meeneemt, overgaan tot een fysieke distributie strategie met hogere voorraden in meer voorraadpunten. De hogere transportkosten worden dan opgevangen door hogere voorraadkosten. Op deze manier probeert een bepaalde logistieke familie zijn customer service op hetzelfde gewenste niveau te behouden. Zie SMILE-2: de resultaten van deze omgevingsverandering kunnen zijn: wijziging modal split ten gunste van niet wegtransportmiddelen nieuwe lokaties waar voorraden gehouden worden bestaande voorraadlokaties met grotere voorraad goederen worden eventueel op andere lokaties geproduceerd. Omgevingsverandering J3 Aanleg Betuwelijn (OMG7): betekent een vergroting van de capaciteit van de verbinding tussen bepaalde regio's en een nieuwe snelle verbinding van Rotterdam met haar achterland. De effecten zijn dus een mogelijke verlaging van de transportkosten (door gebruik van gecombineerd vervoer) en een mogelijke verkorting van de reistijd. Deze kwaliteitsverbetering zal aanleiding kunnen geven tot een andere vervoerwijzekeuze. Voor bepaalde families kan dit aanleiding geven tot verschuiving van voorraadpunten. Omgevingsverandering K Arbeidskosten Door CAO afspraken in het wegvervoer kunnen bijvoorbeeld de loonkosten stijgen. Daarmee zullen de vaste transportkosten stijgen, gegeven de verhouding vaste/variabele kosten. Ook het aandeel van de transportkosten in de fysieke distributiekosten neemt toe. Een hernieuwde afweging tussen de inzet van de verschillende transportmodalitei- ten (c.q. organisatie van de fysieke distributie) kan tot de mogelijkheden behoren. (Zie SMILE-2) pp. 40 e.v. NIEUWE LOGISTIEKE BESTURING ("IST") BESLISSING AANVOER PRODUKTIE DISTRIBUTIE 1. Meer materiaal uit Duitsland Lokaties toeleveranciers Duitsland Prijs mat. per unit per toeleverancier Transportafstand Aantal ton km - ƒ 60 = 200km - 46 Mo + Materiaalkosten totaal - ƒ 26,4 Mo KOSTENWIJZIGING 2. - ƒ 26,4 Mo Meer distributie vanuit Nederland naar Duitsland en meer vanuit Duitsland naar Nederland + Begin voorraad en kosten ƒ0 Marktomvang en locaties Aantal ton km KOSTENWIJZIGING KOSTENWIJZIGING Did. + + + + 100K Did. uit Ned. 100K Nld. uit Did. 10 Mo Did. 10 Mo Ned. + ƒ 2 Mo -ƒ 3 Mo -ƒ I M o 3.1. Combinatie aan- en afvoer Lokaties toeleveranciers Transportafstand Aantal ton km Logistieke kosten Did, Ned. 150 km, -25% -17 Mo totaal = 49 Mo N-5Mo - ƒ 1,7 Mo (25% van 6,6) KOSTENWIJZIGING -fl,7Mo Verkoopprijs per unit Transportafstand Aantal ton km = -25% -20 Mo totaal = 61 Mo N. -5 Mo KOSTENWIJZIGING - 25% = - ƒ 2,5 Mo NIEUWE LOGISTIEKE GRONDVORM ("SOLL") BESLISSING | AANVOER DISTRIBUTIE PRODUKTIE 3.2. Afzet buiten N.W.-Europa Benodigd soort en hoeveelheid materiaal Lokaties toeleveranciers Prijs mat. per unit per toeleverancier 100K Middle Eur. - ƒ 10/ton Transportafstand 700 km, Modaliteit Transporttijd + Begin voorraad en kosten +ƒ 3K water, 620 km, weg 80 km schip, truck 2,5 dagen Marktomvang en locaties Lokaties afnemers Verkoopprijs per unit Transportafstand Landeninfrastructuur, weg, water, Modaliteit Transporttijd Levertijd Afleverhoeveelheid 100 K Middle Eur. +10% 700 km rail haven weg 80 km water 620 weg 150 2,5 dagen uren 2000 ton Bestelperiode 1 week Transportfrequentie l/week Bestelgrootte Transportfrequentie Transportintensiteit Aantal ton km 2000 ton l/week lager weg: 8 Mo Transportintensiteit Transportbetrouwbaarheid Aantal ton km water: 62 Mo Transporttarief laag lager weg: 23Mo water: 62Mo weg: ƒ 0,1 Voorraadkosten Handlingkosten Informatiekosten water: ƒ20/ton + ƒ SOK + ƒ 18/ton + ƒ l/ton KOSTENWIJZIGING - ƒ 20/ton Transportbelrouwbaarheid lager Transporttarief + Logistieke kosten -ƒ 10/ton - ƒ 10/ton KOSTENWIJZIGING - ƒ 10/ton resp. ƒ 0,15 KOSTENWIJZIGING + fQ/ton 3.3. Schaalvergroting, plus 150.000 ton per jaar Benodigd soort en hoeveelheid materiaal Transportintensiteit Aantal ton km + Materiaalkosten totaal + Logistieke kosten KOSTENWIJZIGING + 150K *2 * 2, + 30 Mo *2 *2 ƒ O/ton Aantallen per jaar Afstand tot toeleveranciers en afnemers *2 Kapitaalbehoefte + 100 Mo Aantal arbeidsjaren Energiebehoefte Prijs energie + IOO *2 *2 Kwaliteit en prijs arbeid +20% + Begin voorraad en kosten *2 + Tussenvoorraden en kosten + + Eindvoorraad en kosten + + ƒ 35/ton + Afvalkosten + Fabricagekst., arbeid, kap. en energie KOSTENWIJZIGING + 300 km afn weg - ƒ 35/ton - ƒ 30/ton tov Did eerst Marktomvang en lokaties Lokaties afnemers Transportafstand Modaliteit *2 + 300 km weg + 300 km weg w, w, r Transporttijd Levertijd *2 + 6 uur Aantal ton km Transporttarief Handlingkosten Informatiekosten + 75 Mo + 20% + + KOSTENWIJZIGING ƒ 2,0/ton TOTAAL VOOR DE NEDERLANDSE SITUATIE/VESTIGING PRODUKTIE AANVOER DISTRIBUTIE Meer materiaal uil Duitsland - 46 Mo tonkm Meer materiaal uit Duitsland Combinatie aan- en afvoer - 5 Mo tonkm Combinatie aan- en afvoer - 51 Mo i:\ven\l84 13-12-1993 2 + 10 Mo tonkm - 5 Mo = + 5 Mo = - 46 Mo 93/NL/255 4.4.1.3 Bij 1. 2. 3. 4. 45 Conclusies naar aanleiding van de case BCC deze case spelen de volgende omgevingsveranderingen een rol: Verlaging van de prijs van grondstoffen in het buitenland; Verschillen in transporttarieven tussen Nederland en het buitenland; Een toename van de concurrentie met dientengevolge een prijsdruk; Hoge milieu eisen in Nederland. De omgevingsveranderingen leiden tot de volgende logistieke keuzen die BCC kan maken: 1. Meer materiaal uit Duitsland aanvoeren naar de produktievestiging in Nederland; 2. Meer distributie vanuit Nederland naar Duitsland en meer vanuit Duitsland naar Nederland (het is goedkoper om Duitse klanten vanuit Nederland, en Nederlandse klanten vanuit Duitsland te beleveren); 3.1. Combinatie aan- en afvoer; 3.2. Afzet buiten NW-Europa; 3.3. 4. Schaalvergroting in de produktie met 150.000 ton per jaar; Schaalvergroting in de produktie op de lokatie in Duitsland. De keuzes die BCC kan maken, als reactie op deze omgevingsveranderingen, grijpen voor een deel in op de huidige logistieke besturing. Daarmee treedt een verandering op in de "IST" situatie (de huidige logistieke besturing) ofwel een aanpassing op operationeel en tactisch niveau. Dit betreft de keuzes l t/m 3.2. De andere strategische keuzes (3.3 t/m 4) hebben een wijziging in de logistieke grondvorm tot gevolg en zijn dus veranderingen die tot een "SOLL" situatie moeten leiden. Wijzigingen in de logistieke besturing ("IST"): - Doordat meer materiaal uit Duitsland wordt geïmporteerd daalt de aanvoer over de weg in Nederland aanzienlijk, minus ruim 40 miljoen tonkm. - Het hogere binnenlands transporttarief in Duitsland (waar ook een vestiging van B.C.C, aanwezig is) leidt tot een uitwisseling van transport. De Duitse markt wordt vanuit Nederland bediend, en de Nederlandse markt wordt vanuit Duitsland bediend. Dit levert de onderneming een kostenbesparing op in de distributiekosten van l miljoen gulden per jaar. - Gecombineerde aan- en afvoer leidt tot een reductie van bijna 40 miljoen tonkm voor de totale onderneming. In Nederland leidt dit tot een reductie van 5 miljoen tonkm. De totale besparing voor de onderneming bedraagt jaarlijks bijna 4 miljoen gulden. - De afzet van produkten in Midden Europa met de binnenvaart leidt tot grote vermindering van het transport door het wegvervoer. Dit betreft dan vooral vanaf de lokatie in Duitsland. 46 93/NL/255 De keuze voor de binnenvaart levert op een afstand van 700 km een besparing op van 20 gulden per ton in de distributie. Doordat grondstoffen als retourvracht meegenomen kunnen worden levert dit in de aanvoer een besparing op van 10 gulden per ton. Deze besparingen zijn te realiseren ondanks de extra handling- en voorraadkosten die een extra distributiecentrum met zich meebrengt. Ten opzichte van het wegvervoer bedraagt de jaarlijkse besparing voor het bedrijf 3 miljoen gulden. Wijziging in de logistieke grondvorm ("SOLL"): Door uitbreiding van de produktie in Duitsland (ten koste van de lokatie in Nederland) verandert de logistieke grondvorm. Hierdoor is een besparing te realiseren in de lokale produktiekosten ten gevolge van schaaleffecten. De aanvoer van produkten naar de lokatie Duitsland wordt verhoogd met een factor 2. Deze besparing in de produktiekosten kan aangewend worden om de extra distributiekosten te compenseren wanneer verder gelegen markten worden bediend. De distributieafstand over de weg kan met 300 km toenemen. Bij de locatiebeslissing gaat het dus om een trade-off tussen produktie- en transportkosten. Bij de vervoerswijze keuze gaat het om een trade-off tussen transportkosten versus handlingen voorraadkosten. 4.4.2 Chemical Specialties (C.S.) 4.4.2.1 De huidige situatie Het bedrijf CS produceert op twee lokaties in totaal 300.000 ton per jaar. Op de West Europese markt heeft CS een marktaandeel van 15% en behoort daarmee tot de grotere producenten in deze sector. De afzet vindt plaats in Duitsland (19%), het Verenigd Koninkrijk (18%), Frankrijk (15%), Nederland (15%) en in de VS (12%). De produktievestigingen, met elk een capaciteit van ongeveer 150.000 ton, zijn in Nederland gevestigd. De investeringen zijn zeer hoog, in dit geval 600 miljoen gulden, resulterend in een aandeel van 30% van de netto toegevoegde waarde. Bij de produktie zijn 1100 mensen betrokken, hetgeen betekent dat er per arbeidsplaats ruim een half miljoen gulden is geïnvesteerd, een bedrag dat vergelijkbaar is met de gemiddelde investeringen per arbeidsplaats in de basis chemie. De arbeidskosten bedragen 50% van de netto toegevoegde waarde. De technologieintensiteit (35% van de netto toegevoegde waarde) is erg hoog, vooral omdat veel kennis vereist is voor de procesbeheersing en voor het onderhoud. Ook de energieintensiteit is erg hoog, 12 % van de netto toegevoegde waarde. Per jaar wordt 80 miljoen m3 aardgas gebruikt, evenveel als het gebruik in een gebied met zo'n 40.000 inwoners. De fysieke afstand tot de meest nabije concurrent is 100 km. Met een afzet tot aan 800 km zit 93/NL/255 47 CS derhalve zeer dicht bij de concurrenten. Op dit moment neemt deze concurrentie sterk toe door een neergang in de afzetmarkt van 10%. Produkt/markt CS produceert voornamelijk op order voor de groothandelaren, 20% van de produktie is bestemd voor voorraad ten behoeve van de kleinere klanten. Het produkt is een halffabrikaat, dat door andere industrieën wordt verwerkt tot een eindprodukt. Steeds meer wordt gevraagd naar kleinere specifieke orders, waardoor meer nadruk komt te liggen op de logistieke beheersing in zowel fabriek als distributie. Het aantal klanten is zeer groot, variërend van enkele grote tot zeer veel kleine tot zeer kleine bedrijven. De bederfelijkheid van het produkt is redelijk laag en de waardedichtheid redelijk hoog, ongeveer ƒ 2000,— per ton. Produktie De produktie wordt gekenmerkt door een combinatie van procesindustrie en een discrete fabricage afdeling. De produktiecyclus tijd is 4 dagen. Het produktieproces is complex. Het produkt zelf is weinig complex wat het aantal onderdelen betreft; de samenstelling bestaat uit 3 componenten. Het produktieproces is zeer milieugevoelig. Tijdens de produktie is de ingaande massa vrijwel gelijk aan de uitgaande massa. Het uitgaande volume is, inclusief verpakkingen, ongeveer 10% groter dan het ingaande volume. De voorwaartse integratie van CS is redelijk laag, de meeste produktie wordt afgezet bij de groothandel. Doordat men geen eigen grondstoffabriek heeft is ook de achterwaartse integratie laag. Bij de concurrentie is veelal wel sprake van achterwaartse integratie. De produktiekosten bedragen 40% van de netto omzet. Het transport van de in- en uitgaande stroom is gewicht-bepaald. Bij de aanvoer van grondstoffen is men gebonden aan het gebruik van waterwegen. CS is een grote producent in haar branche. Het nadeel van CS is dat de produktie over twee vestigingen is verdeeld, waardoor men bepaalde schaaleffecten misloopt. Aanvoer De aanvoer is sterk internationaal georiënteerd, vooral uit de VS, Brazilië en Canada. De grondstof komt aan in Rotterdam, vanwaar deze wordt verscheept met de binnenvaart. Andere grondstoffen komen uit Europa en worden veelal over de weg getransporteerd naar de fabriek. Dit betekent een transportintensiteit van 30 trucks per dag en voor de binnenvaart l schip per week. 48 93/NL7255 Op Europeesniveau betekent dit een weggebruik van ongeveer 75 miljoen tonkm. Voor Nederland bedraagt het weggebruik omstreeks 10 miljoen tonkm. Doordat de produktielocatie dicht bij de grens ligt is dit erg laag. De inkoopwaarde bedraagt 60% van de netto omzet. De aanvoer van de grondstoffen kost ƒ 135,— per ton aan transportkosten (ƒ 100,— intercontinentaal plus ƒ 35,-- vanaf Rotterdam). Het vervoer over de weg van een deel van de grondstoffen kost ƒ 25,— per ton. Het aandeel van de logistieke kosten in de inkoopwaarde is 12%. Aan de transportbetrouwbaarheid worden redelijk hoge eisen gesteld. De transporttijden bedragen 5 weken voor intercontinentaal, 2 dagen voor binnenvaart en l dag voor wegvervoer. Distributie De distributie geschiedt direct af fabriek. In de fabriek ligt een eindvoorraad van ongeveer twee weken. Het produkt wordt, uitgezonderd het vervoer naar de VS (voor 12% van het tonnage) over de weg vervoerd. Dit betekent een wegbelasting in Europa van ongeveer 122 miljoen ton km, waarvan in Nederland 25 miljoen tonkm. De transportintensiteit is hoog, 80 vrachten per dag, die binnen 24 respectievelijk 48 uur in Europa worden afgezet. Aan de betrouwbaarheid van het transport worden hoge eisen gesteld. De gemiddelde transportkosten bedragen ƒ 115,— per ton, 5% van de netto omzet, respectievelijk 13% van de netto toegevoegde waarde. De transport-actieradius strekt zich uit tot 800 kilometer. 4.4.2.2 Wijzigingen in de logistiek door omgevingsveranderingen In de volgende figuur zijn de omgevingskenmerken en de verschillende keuzes, met de consequenties voor de logistieke grondvorm gepresenteerd. Aansluitend zijn in de tabel de gevolgen voor de logistieke kosten weergegeven. T] trö' -t^ U) ï 00 2 H t/3 O D. £L o o o. n O oo S S LOGISTIEKE KEUZES CS: 1. Verplaatsing KOOP 1. 3. schaalvergroting op één locatie naar verderweg gelegen markten ^. vO CS NIEUWE LOGISTIEKE GRONDVORM Ul o IDC 1. Schaalvergroting Afvoer Aanvoer Produktie water * 2 2-^-1 * 2 prod. * 2 - 20% kosten + 4,5 Mo ton km Ned. Kosten wijz, f. O/ton - f. 20%/ton 3. Naar verder weg gelegen markten Aanvoer Produktie - f. O/ton 2. Frequenter leveren Aanvoer •• Kosten wijz. f. 0 Afvoer transp. + 700 km rail (f. 10/ton) •f voorraad IDC (2 weken, f. 8/ton) + handling (f. 4/ton) + invest. IDC (f. 2/ton) Kosten wijz f . 0 f.0 + f. 24/ton Produktie Afvoer + invest. IT - voorraad + invest. IT + frequent. = ton km - f . ... + f. ... 93/Niy255 4.4.2.3 51 Samenvatting en conclusies naar aanleiding van de case CS Bij deze case spelen de volgende omgevingsveranderingen een rol: 1. Er is sprake van overproduktie op de wereldmarkt waardoor de prijzen sterk onder druk staan; 2. De customer service eisen veranderen; de klanten willen sneller beleverd worden; 3. CS krijgt te maken met een toename van klantspecifieke orders in plaats van standaard orders. De omgevingsveranderingen leiden tot de volgende logistieke keuzen die CS kan maken: 1. Kostenreductie door schaalvergroting op één lokatie; 2. Het KOOP wordt verplaatst van "af-fabriek" tot na het "massa proces in fabriek", de leverfrequentie wordt opgevoerd; 3. C S kan zich richten op verder gelegen markten. Deze worden dan bediend door een nieuw regionaal distributiecentrum (RDC) waar de produkten verder klantspecifiek worden gemaakt. De aanvoer naar het RDC vindt plaats via het spoor. De keuzes die CS kan maken, als reactie op deze omgevingsveranderingen, grijpen voor een deel in op de huidige logistieke besturing. Daarmee treedt een verandering op in de "IST" situatie ofwel een aanpassing op operationeel en tactisch niveau. Dit betreft de keuze 2. De andere keuzes (l en 3) hebben een strategische wijziging in de logistieke grondvorm tot gevolg en zijn dus veranderingen die tot een "SOLL" situatie moeten leiden. Wijzigingen in de logistieke besturing ("IST"): Door het KOOP meer in de produktie te leggen zijn grotere investeringen in de aansturing van het produktieproces en in de distributie nodig. De frequentie van de afleveringen neemt toe, dit heeft echter geen invloed op de tonkm's: men blijft volle vrachten vervoeren. Wijzigingen in de logistieke grondvorm ("SOLL"): - Door de schaalvergroting (produktie op één lokatie) kan een besparing worden gerealiseerd van 20% op de produktiekosten. Het wegtransport wordt in Nederland gereduceerd met 30%. Tevens heeft dit tot gevolg dat het aantal arbeidsplaatsen in Nederland afneemt. Door het inrichten van een extra RDC neemt de opslagduur van de voorraad met twee weken toe, de voorraadkosten stijgen daarmee met 8 gulden per ton. De extra handlingen transportkosten, die nodig zijn om verder gelegen markten te bedienen, bedragen respectievelijk 4 en 10 gulden per ton. De benodigde investering in het RDC bedraagt 2 gulden per ton. 52 93/NL/255 Bij het maken van keuzes spelen onder meer trade off s tussen lagere transportkosten en hogere voorraad- en handlingkosten wanneer een RDC ingericht wordt. Tevens leidt dit tot hogere kapitaal- en arbeidskosten die op moeten wegen tegen de voordelen die een grotere actieradius van het afzetgebied biedt. De keuze van modaliteiten die ingezet worden bij de aanvoer naar het RDC wordt bepaald door de trade off tussen lagere transportkosten (spoorvervoer) en een toename van de handling- en voorraadkosten. Deze case laat zien dat concentratie van produktie kan leiden tot een reductie van de produktiekosten en een afname van de aanvoerstromen in Nederland door een gunstige lokatie ten aanzien van het buitenland. Ook blijkt dat frequenter leveren niet hoeft te leiden tot meer tonkm's. Verder blijkt dat vervoer met rail over grote afstand, ondanks hogere overslag, handling en voorraadkosten een aanzienlijke besparing oplevert ten opzichte van wegvervoer. 4.4.3 Eenvoudige huishoudelijke produkten (E.H.P.) 4.4.3.1 Huidige situatie Het bedrijf EHP heeft op de Europese markt een marktaandeel van 20%. De belangrijkste markten zijn gelegen in Duitsland (25%), het Verenigd Koninkrijk (20%), Frankrijk (12%) en de Benelux (12%). De overige omzet (25%) is verspreid over de rest van Europa en een klein deel (5%) is bestemd voor export buiten Europa. De belangrijkste produktielocatie is gevestigd in Zuid-Nederland, met een output van 40 miljoen ton per jaar. Daarnaast heeft EHP nog twee kleinere produktielocaties, één in Duitsland met een capaciteit van 25 miljoen ton en één in Frankrijk met een capaciteit van 10 miljoen ton. De laatste twee produktiefaciliteiten produceren voornamelijk voor de lokale markten. De distributielocaties zijn gelegen in genoemde afzetlanden. Per land heeft men een Nationale Service Organisatie (NSO) met een eigen voorraad. Vanuit Nederland vindt de fijndistributie plaats voor de Benelux. De NSO's worden rechtstreeks vanuit Nederland beleverd. De schaal waarop in Nederland wordt geproduceerd is, in vergelijking met de belangrijkste concurrenten, redelijk groot. De produktie is redelijk kapitaal- en arbeidsintensief. Het aantal medewerkers bedraagt 500, de kapitaalintensiteit is ca. ƒ 250.000,-- per arbeidsplaats. Het aandeel van de arbeidskosten in de produktiekosten is ongeveer 60%. De technologie intensiteit is redelijk hoog, ca. 25% van de werknemers heeft een scholing op MBO-niveau of hoger. 93/NL/255 53 De integrale kosten van het eindprodukt zijn laag. Door zijn schaalgrootte is EHP in staat om concurrerend te zijn op de markt in West-Europa. Hierbij wordt opgemerkt dat de concurrentiekracht in de EHP-wereld slechts ten dele bepaald wordt door de produktiekosten in de fabriek. Van groot belang is het specifieke onderdeel dat voor het eindprodukt wordt toegeleverd. De markt groeit met ongeveer 5% per jaar. De grootste groei vindt plaats in de zuidelijke landen van Europa. Produkt/markt Het merendeel van de produktie vindt op voorraad plaats. Uit voorraad worden de nieuwe produkten in de markt gezet door deze naar de NSO's te verzenden, de produkten worden daar op voorraad gehouden. 20% van de produktie is op order, veelal aanvullingen van voorraden van eerder uitgebrachte produkten. Een EHP kan gekarakteriseerd worden als een duurzaam consumptie goed. De prijs voor de consument is vergelijkbaar met de prijs van een goedkoop boek. Ook de levensduur is vergelijkbaar. Kijken we naar de representatie in Nederland dan bevinden de EHP's zich, wat marktsegment betreft, in de sfeer van huiselijke vrijetijdsbesteding. Wellicht is het consumentengedrag bij de aanschaf van EHP's vergelijkbaar met dure levensmiddelen, zoals wijnen. Het aantal klanten voor EHP's is bijzonder groot, vandaar dat de distributie plaatsvindt via retailers. De bederfelijkheid is zeer hoog: ligt de EHP te lang op voorraad dan wordt het niet meer gevraagd. Ook is er sprake van seizoengevoeligheid: in het laatste kwartaal van het jaar is er sprake van een piek in de verkoop. De waardedichtheid, gerekend vanaf de fabriek, bedraagt ongeveer ƒ 12.000,— per m3. Dit kan als relatief hoog worden aangemerkt. De verpakkingsdichtheid bedraagt circa 2400 per m3. Produktie Het fabriceren geschiedt in het eerste stadium op procesbasis (het automatisch persen op basis van een chemisch halffabrikaat; spuitgietwerk). In het tweede stadium wordt het produkt geassembleerd en ingepakt. De uiteindelijke EHP bestaat dan uit drie onderdelen. Het inpakken gebeurt veelal nog handmatig en kan, qua bewerking, discreet genoemd worden. Het merendeel van de arbeid op het operationele niveau wordt ingezet na de procesfase, ofwel bij het assembleren en inpakken, het verzendgereed maken en het distribueren. De locatie van produktie is niet of nauwelijks gebonden aan de locatie van toeleveranciers. In alle West-Europese landen zijn de benodigde grondstoffen verkrijgbaar. Omdat het een consumentengoed betreft, is er ook nauwelijks sprake van gebondenheid aan klanten. De commonality van EHP is hoog, ongeveer 70% wordt in alle genoemde landen verkocht. 30% van de produktie is voor lokale markten bestemd. 54 93/NL/255 Tijdens de produktie ontstaat er enig afval, ongeveer 5%, zodat de massa uit/in verhouding 95% bedraagt. Het volume van de output is 1/3 van het volume van de input, dit komt omdat de afzonderlijk aangevoerde onderdelen in één eenheid worden verpakt. De mate van produktie-integratie in de keten is zeer hoog. Betrekken we daarbij het verpakkingsmateriaal dan is de mate van integratie (nog) niet zo groot, omdat men overweegt dat laatste zelf te gaan produceren. De produktiekosten bedragen 42% van de netto omzet. De milieugevoeligheid van de produktie is zeer laag. Wel verwacht men in de toekomst retourstromen van kartonnen dozen en van niet verkochte produkten. Zoals gesteld, is de schaal waarop men produceert groot. Ondanks het feit dat de produktie redelijk arbeidsintensief is, is er in deze branche toch sprake van grote schaaleffecten. Onderzoek leerde dat een verdubbeling van de produktiecapaciteit resulteerde in een verlaging van de produktiekosten per stuk van 30%. Dit was vooral een gevolg van minder benodigde arbeid door mogelijkheden voor mechanisatie in het assemblageproces en in het magazijn, maar ook in dezelfde mate door minder overhead per produkt: een aanzienlijke besparing op de indirecte arbeid vooral in de hogere organisatorische niveaus. Aanvoer De aanvoer vindt op dit moment uitsluitend plaats via de weg, vooral vanuit Duitsland en deels vanuit Frankrijk en Nederland. Er wordt op die wijze ruim 90.000 m3 aangevoerd. In Nederland resulteert dit in een weggebruik van ongeveer 9 miljoen m 3 km. Op Europees niveau wordt dit geschat op het dubbele, 18 miljoen m 3 km. Per dag komen er bij de produktielocatie ruim 25 vrachtwagens binnen. De transportintensiteit van de aanvoer is derhalve redelijk groot. De transporttijd is minder dan 24 uur en redelijk betrouwbaar. De inkoopwaarde bedraagt 54% van de netto omzet. De bij het inkopen gemaakte logistieke kosten worden geraamd op ƒ 30,— per m3 c.q. 2,7 miljoen gulden per jaar. Daarvan bedragen de handlingkosten ongeveer ƒ 300.000,—. De overige kosten zijn transportkosten. Distributie Vanuit Nederland vindt, op basis van uitbesteding, de fijndistributie plaats over de afnemers in de Benelux. Dit betekent een volume van 2500 m3 overeenkomend met een weggebruik van ongeveer 600.000 m3km in Nederland en 250.000 m 3 km in België en Luxemburg. De fijndistributie wordt dagelijks vanaf het centrale magazijn bij de fabriek geregeld, gemiddeld 10 m3 per dag. Op dit moment komen geen retourstromen voor, dat wordt in de toekomst wel verwacht. De rest van de produktie wordt vervoerd naar de NSO's, met uitzondering van 5%, welke met luchtvracht wordt geëxporteerd naar o.a. het Verre Oosten. De luchtvracht omvat 1400 m 3 per jaar, c.q. 12 miljoen m 3 km. Het vervoer naar de NSO vindt op basis van 24 uurs 93/NIV255 55 service plaats over de weg. Dit vervoer omvat ruim 27.000 m 3 . Gemiddeld wordt per vracht ongeveer 14 m3 vervoerd (8 vrachten per dag). Dit betekent een gemiddelde beladingsgraad van minder dan 50%. In Nederland betekent dit een weggebruik van ongeveer 2 x 27.000 x 100 km, ruim 5,4 miljoen m 3 km. De jaarlijkse distributiekosten zijn als volgt verdeeld: transportkosten naar NSO handling naar NSO lokale transporten lokale handling IT kosten over NSO's afschrijving NSO interest voorraden : risico incourant 4.4.3.2 : 6% 1%'o 19% 26% 15% 3% 7% 24% Wijzigingen in de logistiek door omgevingsveranderingen In de onderstaande figuur is aangegeven welke omgevingsveranderingen een rol spelen, hoe het bedrijf daar (strategisch) op reageert. Aansluitend geeft de tabel de logistieke consequenties weer. Ul er. OQ C 4^ Ju 2. C/2 2 00 3 o D. 2L o 9 Q. n m o 8o LOGISTIEKE KEUZES EHP: 1 ui t Ü lèi'd ^ i n jgj p f p il ü ei i ë G a;p!ac\i;it.ë i: tiï:::: • ^•^i:^^2,:^. V f r rh i iri'ïl^l i ri |y i^ïif ili| ï:l?:^ëC:^;d;ïè;^;i:;::^:;:; ::1: v;;;;; ;C;;;'i:; ;J:::": 3 hii^^rè Ire^ufrttJe || 4 retourstromen verwachten EHP NIEUWE LOGISTIEKE GRONDVORM 2. Marktgroei 1. Retourstroom Produktie Aanvoer + + + + 6000 m3 2,4 Mo m3 km handl. IT + extra bewerking Produktie Afvoer Aanvoer + 40% schaal > + 40% + 3,6 Mo m3 km + 2 Mo m3 km f.0 + f. ... Kosten wijz. + f. ... Afvoer - f. .../unit -f f. .../unit Kostenwijz. - f. .../unit De grootte van de kostenwijziging is nog niet in te schatten alleen positief of negatief. 3. Van NDC's naar IDC Aanvoer Produktie .' _ Kosten wijz f. 0 f. 0 Afvoer - 40% voorraad - risico incour. - handl. - transp. - f. 35 % 4. Sneller leveren Aanvoer Produktie Afvoer - + frequentie -f 3,5 Mo m 3 km f. 0 + f. 2,6 Mo - Kosten wijz. f. 0 Ul XJ 58 4.4.3.3 93/NL/255 Samenvatting en conclusies naar aanleiding van de case EHP Bij deze case spelen de volgende omgevingsveranderingen een rol: 1. Er is sprake van marktgroei; 2. Er is sprake van toenemende concurrentie; 3. De grotere afnemers eisen een frequentere belevering (met kleinere hoeveelheden); 4. Door toenemende milieueisen dient EHP de verpakkingen en verouderde produkten retour te nemen. De omgevingsveranderingen leiden tot de volgende logistieke keuzen die EHP kan maken: 1. De produktiecapaciteit wordt uitgebreid; 2. EHP gaat de logistieke kosten terug dringen; 3. Grotere klanten worden vaker beleverd; 4. EHP speelt in op een toename van de retourstroom. De keuzes die EHP kan maken, als reactie op deze omgevingsveranderingen, grijpen voor een deel in op de huidige logistieke besturing. Daarmee treedt een verandering op in de "IST" situatie ofwel een aanpassing op operationeel en tactisch niveau. Dit betreft de keuzes l, 2, en 3. Keuze 4 heeft een strategische wijziging in de logistieke grondvorm tot gevolg en is dus een verandering die tot een "SOLL" situatie moet leiden. Wijzigingen in de logistieke besturing ("IST"): Uitbreiding van de produktie leidt tot een stijging van 40% in de aanvoer over 5 jaar. Dit betekent voor Nederland een stijging van het transport met 3,6 miljoen m3km met een verhoging van de totale aanvoerkosten met 40%, waarbij de transportkosten in de aanvoer een factor 3 bedragen van de transportkosten in de afvoer.) Ook de totale distributiekosten nemen met 40% toe. Per unit worden door de schaaleffecten de produktiekosten verlaagd. Door een frequentere belevering neemt over een periode van 5 jaar het aantal transportkilometers toe met een factor 3,5. Het aantal kilometers bij de distributie stijgt in Nederland daarmee volgens schattingen van 5,4 miljoen naar 18,9 miljoen m3 km. Het transporttarief zal per afgeleverde kubieke meter stijgen (door kleinere zendingen is de beladingsgraad lager). Wijzigingen in de logistieke grondvorm ("SOLL"): De logistieke kosten kunnen teruggebracht worden door te streven naar achterwaartse ketenintegratie. Dit leidt tot lagere aanvoerkosten per unit en lagere prijzen voor materiaal per unit. Centralisatie van de voorraden (van decentraal in NDC's naar centraal af fabriek) leidt tot een reductie van de voorraadkosten met 40% een verlaging van de distributiekosten met 30% per unit. 93/NI7255 59 De retourstroom gaat 6000 m3 per jaar bedragen. Dit brengt extra handling-, informatie- en transportkosten met zich mee, die worden geraamd op 300.000 gulden per jaar. Dit is exclusief de verwerkings- of stortkosten. De hoogte daarvan is nog onbekend. Het volumineuze karakter van deze retourtransporten leidt tot een extra wegbelasting in Europa met 24 Miljoen m3km. In Nederland leidt dit tot een extra wegbelasting van l miljoen m3km. Door het inrichten van transitocentra kan een betere beladingsgraad in de afvoer bereikt worden. Daardoor kan ook het aantal transportkilometers naar de klant teruggebracht worden. Bij deze case spelen trade off s tussen voorraad en transportkosten met als doel het terugdringen van de distributiekosten een grote rol. Deze case toont aan dat: Ondernemingen steeds meer rekening moeten gaan houden met het ontvangen en verwerken van retourstromen en dat het aantal transport kilometers daardoor sterk zal toenemen (in dit geval met 20%); Nederland een goede vestigingsplaats is voor ondernemingen die hun aanvoer regionaal betrekken, die hun afvoer geconcentreerd hebben in het zwaartepunt van West Europa en waarbij een hoge toegevoegde waarde wordt gecreëerd in de produktie; Groei van ondernemingen leidt tot groei van aan- en afvoerstromen en dus tot sterke stijging van het aantal transport kilometers; Ook in minder kapitaalintensieve bedrijven aanzienlijke besparingen kunnen worden gerealiseerd in de produktie en in de distributie door centralisatie en schaalvergroting; Frequenter leveren leidt tot aanmerkelijk hogere transportkilometers en -kosten Achterwaartse integratie mogelijkheden biedt voor lagere aanvoerkosten met minder kilometers en lagere inkoopprijzen; De transportkosten van de aanvoer bij ondernemingen met een sterke volume of massavermindering in de produktie vaak veel hoger zijn dan de transportkosten van de afvoer (in dit geval 3 maal zo groot); Centralisatie van voorraden door middel van transitocentra leidt tot betere beladingsgraden en minder kilometers. 4.4.4 Elektrische apparaten (E.A.) 4.4.4.1 Huidige structuur Het bedrijf EA verkoopt per jaar 240.000 produkten. Het marktaandeel in West-Europa is, met uitzondering van Nederland, gering. In Nederland is het marktaandeel 17%. Naast WestEuropa behaalt EA ongeveer 5% van haar omzet in de VS en Oost Europa. 60 93/N17255 De produktielocatie is gevestigd in Nederland. Hier worden, op basis van onderdelen uit met name het Verre Oosten, de produkten gemaakt. Op dit moment vindt de distributie plaats vanaf de produktielocatie, waarbij op basis van uitbesteed transport, de klanten veelal rechtstreeks worden beleverd. EA behoort tot de kleine producenten, die sterk gevoelig zijn voor internationale concurrentie. De investering in de fabriek is betrekkelijk laag. Bij de produktie en distributie zijn 400 mensen betrokken. In de NSO's, die voornamelijk betrokken zijn bij de verkoopactiviteiten, werkt een belangrijk deel van de werknemers. Met een investering van ca. ƒ 75.000,-- per arbeidsplaats behoort EA tot de zeer arbeidsintensieve industrieën. De technologie-intensiteit, de mensen die zich bezighouden met produktontwikkeling en produktiebeheersing in ruime zin is betrekkelijk laag (12% van het totaal). De marges staan door de sterke concurrentie onder druk. Thans is de markt in West Europa stabiel, enige groeimogelijkheden worden voorzien in Oost-Europa alsmede in de zuidelijke landen van West-Europa. Ondanks de onder druk staande prijzen heeft EA in de eerste helft van dit jaar een omzetverhoging gerealiseerd. De netto winst echter is, gerelateerd aan de omzet, erg laag zodat de continuïteit van het bedrijf in gevaar komt. De fysieke afstand tot de concurrenten in West Europa speelt nauwelijks een rol, gegeven de hogere waarde van het eindprodukt. Produkt/markt De produktie vindt voornamelijk plaats op basis van produktie op voorraad. Slechts 10% wordt op order geproduceerd. Het betreft hier speciale klant specifieke apparaten. De doorlooptijd in de produktie is 48 uur (exclusief wachttijden). Gemeten vanaf de leverancier is de doorlooptijd tenminste 5 weken. De levensduur van het produkt bedraagt veelal 5 jaar, waardoor het gekenschetst kan worden als een duurzaam consumptiegoed. De "bederfelijkheid" is hoog omdat de meeste produkten na 6 maanden verouderd zijn en dus minder snel voor verkoop in aanmerking komen (het produkt is nogal modegevoelig). Het aantal klanten is, zeker in de fijndistributie, erg groot. Op dit moment treedt er een verandering op in de markt, doordat steeds meer warenhuizen zich op de markt begeven. Daardoor zal het aantal klanten van de fabrikant in de toekomst verminderen. De waardedichtheid bedraagt zo'n ƒ 20.000,-- per m3, een waarde die de nodige ruimte laat voor lange transportafstanden. Het vervaardigde produkt behoort tot de sector metalen produkten met een groot aandeel van elektronische componenten en kan daarom vergeleken worden met produkten uit de consumenten elektronica zoals audio systemen, video's en televisies. Momenteel brengt deze sector in Nederland nog veel werkgelegenheid met zich mee, maar staat echter onder zware druk van concurrentie uit Japan, Taiwan en Korea. 93/NI7255 61 Produktie De produktie van EA is een vorm van discreteproduktie, waarbij met hoog gemechaniseerde machines wordt gewerkt. Daarnaast bestaat het proces voornamelijk uit handmatige assemblage activiteiten waarvoor laag geschoolde arbeiders ingezet worden. Bijna alle onderdelen komen uit Azië. Dit betekent dat men moet werken met hoge voorraden ingekocht materiaal en een veiligheidsvoorraad van 3 weken. Een EA is een complex produkt, omdat sprake is van een groot aantal onderdelen. Zoals eerder gesteld, leidt dit niet tot een complexe fabricagemethode. Het betekent wel dat voorraadbeheersing een essentiële zaak is. De produktie is niet direct gebonden aan toeleveranciers, omdat de onderdelen wereldwijd verkrijgbaar zijn. Fabricage in de nabijheid van toeleveranciers biedt echter wel voordelen in de aanvoerkosten, doordat bij de produktie vooralsprake is van volumereductie. Geschat wordt, dat inclusief verpakkingen, het uitgaande volume de helft is van het ingaande volume. Vanuit transportoogpunt kan gesteld worden, dat vestiging dicht bij de toeleveranciers meer voordelen biedt dan vestiging dicht bij de afnemers. De mate van achterwaartse integratie in de keten is bij EA zeer laag. Dit komt tot uiting in het feit dat de produktiekosten slechts 15% zijn van de netto omzet. De voorwaartse integratie is hoog, tot en met de finale klant. De voorraad onderhanden werk in de fabriek is ongeveer 2 weken. Aanvoer De aanvoer van onderdelen en componenten wordt vanaf Rotterdam of Schiphol over de weg uitgevoerd. Ondanks het feit dat de vestiging dichtbij een station is gelegen, komt geen railvervoer voor. Er van uitgaande dat de aanvoerstroom twee maal zo groot is als de distributiestroom, bedraagt de aanvoerstroom 40.000 m3. Dit betekent een wegbelasting van ongeveer 5 miljoen m 3 km. Ongeveer 10% van het aanvoer vindt plaats met luchtvracht. Luchtvracht bedraagt 40 miljoen m 3 km, met een tarief van ƒ 400,- per m3. Met zeevracht wordt 20.000 m3 aangevoerd, resulterend in 2.000 miljoen m3km over zee met een tarief van ƒ 120,- per m 3 . De pijplijn- en voorraadkosten bedragen omstreeks 2,5 miljoen gulden per jaar. Per dag wordt gemiddeld 6 keer per truck aangevoerd, inclusief de in Nederland ingekochte delen (ongeveer 15000 m)3. De inkoopwaarde is 75% van de netto omzet. De totale logistieke kosten die bij de inkoop worden gemaakt bedragen 3% van de inkoopwaarde. De transporttijd varieert van 5 weken (schip) tot 3 dagen (vliegtuig) tot uren met het wegvervoer. Aan de betrouwbaarheid van de transporttijden worden hoge eisen gesteld in verband met een stringent voorraadbeheer. 62 93/NL/255 Distributie Momenteel heeft men nog niet te maken met retourstromen van eindprodukten of onderdelen daarvan. Of, en in welke mate, dat in de toekomst wel het geval zal zijn, is op dit moment niet te voorspellen. De distributiestructuur is met ingang van 1993 ingrijpend gewijzigd. In de oude structuur was er, op basis van uitbesteding, sprake van een centraal distributiecentrum. Daar kwamen de onderdelen uit het Verre Oosten aan en werden de produkten vanuit de fabriek aangevoerd. De complete apparaten gingen vervolgens naar de nationale service organisaties (NSO's) waar vandaan de fijndistributie plaatsvond. Alleen de fijndistributie voor Nederland vond plaats vanaf de fabriek. De hierbij gemaakte jaarlijkse distributiekosten waren als volgt samengesteld: Transport Handling Opslag Voorraad : : : : 15% 23% 11% 50% Zeer opvallend zijn de voorraadkosten. Deze hoge kosten werden veroorzaakt door het lang op voorraad laten liggen van de produkten in de NSO's (gemiddeld 6 weken). Het aanhouden van deze hoge voorraden bracht hoge kosten met zich mee. Men rekende met een kostenpercentage van 25% van de waarde van de voorraad. Dit hoge percentage was gebaseerd op interest, prijserosie en onverkoopbare produkten. Ook de handlingkosten waren hoog, vooral veroorzaakt door de mensen die in dienst waren voor handling en gereed maken van het eindprodukt in de NSO's. In de nieuwe situatie vindt de distributie centraal af fabriek plaats, dus door EA zelf verzorgd. Alleen het transport is uitbesteed. De magazijnen in de NSO's zijn of komen te vervallen, alleen de verkoopactiviteiten blijven gehandhaafd. Centralisatie van de voorraad leidt tot een reductie van de voorraadkosten met ongeveer 40%. De transportkosten stijgen niet of nauwelijks, doordat met volle ladingen van depot naar depot wordt gereden. De handlingkosten bij de NSO's komen te vervallen. De handlingkosten in het centraal magazijn zullen per unit lager worden, omdat grotere aantallen efficiënter kunnen worden verwerkt. EA hanteert een customer service concept met leveringen binnen 24 of 48 uur aan de belangrijkste afzetlanden. 90 % van de goederen wordt over de weg vervoerd, 5% met luchtvracht en 5% met zeevracht. Per dag worden vanaf het magazijn gemiddeld 10 vrachten afgeleverd aan de diverse klanten en depots. Een vracht bestaat uit gemiddeld 6 pallets. In totaal bedraagt het distributievolume 20.000 m3 (waarvan 40% voor Nederland) met een wegbelasting van ongeveer 1,5 miljoen m 3 km. De rest van het volume gaat naar het buitenland, inhoudende een wegbelasting van ongeveer 6 miljoen m 3 km (waarvan in Nederland circa 1,2 miljoen m3km). De transporttijden 93/NL/255 63 in de distributie zijn l a 2 dagen. Aan de betrouwbaarheid worden hoge eisen gesteld. In 1992 bedroegen de distributiekosten 5% van de netto omzet (c.q. 33% van de netto toegevoegde waarde). Naar verwachting kan, op grond van het voorgaande, worden verondersteld dat de distributiekosten in 1993 aanzienlijk lager zullen zijn. 4.4.4.2 Wijzigingen in de logistiek door omgevingsveranderingen In de volgende figuur zijn de huidige logistieke grondvorm, de omgevingsveranderingen en de (strategische) reacties weergegeven. Vervolgens wordt in de tabel de nieuwe grondvorm gepresenteerd met de logistieke consequenties. CT> ^ m c .&. lp a C/5 "Ü H oo l o R o. n 5 LOGISTIEKE KEUZES EA: AZIË EUROPA 1 centralisatie van voorraden (verlaging van logistieke kosten, verhogen van customer service) 4. EA Nieuwe logistieke grondvorm 1500 km. - Hoogwaardig consumptie goed - Verpakkingsdichtheid middelmatig - Arbeidsintensief AZIË EUROPA 1. LAGERE LOGISTIEKE KOSTEN, CENTRAAL IDC Aanvoer Produktie Afvoer Voorr. kosten Handl. kosten Transp. kosten IT Kostenwijz. f. 0 f.0 —^—*• —*• — *• - 40% " - 12% = - Prijserosie Incourant Voorr. hoogte - f . 30% 2. FREQUENTER LEVEREN Aanvoer Produktie Afvoer > frequentie Transp. uitbesteed Transp. km = Levertijd = 24 u. - nee-verkopen Kostenwijz. f.0 f. 0 f.0 CT\ Ul 66 93/NL/255 4.4.4.3 Samenvatting en conclusies naar aanleiding van de case EA Bij deze case spelen de volgende omgevingsveranderingen een rol: 1. Er ontstaat een steeds sterkere concurrentiedruk; 2. De klanten van EA willen een hoger customer service niveau. De omgevingsveranderingen leiden tot de volgende logistieke keuzen die EA kan maken: l. Centralisatie van de voorraad leidend tot: Het verlagen van de kosten, waaronder de logistieke kosten. Het verhogen van het customerservice niveau (ook door frequenter leveren). De keuzes die EA kan maken, als reactie op deze omgevingsveranderingen, zijn voor beide veranderingen vrijwel gelijk en betreffen centralisatie van de voorraad. De keuzes grijpen in op de logistieke besturing door het frequenter leveren en op de logistieke grondvorm. Dit heeft tot gevolg dat de veranderingen tot een "SOLL" situatie moeten leiden. Wijzigingen in de logistieke grondvorm ("SOLL"): 1. Centralisatie van de voorraden (van NDC's naar IDC af fabriek) levert een reductie van de voorraadkosten met 40% (rente, prijserosie en onverkoopbaar produkt). De handlingkosten per unit nemen af met 12%. Omdat er een beter beladingsgraad te 2. realiseren is, zal het aantal transportkilometers gelijk blijven of iets afnemen. Omdat bij centralisatie gebruik wordt gemaakt van één systeem, kunnen de kosten voor het gebruik van informatietechnologie teruggebracht worden mede omdat en er minder ruis optreedt in de informatiestromen. Door centralisatie (en frequenter leveren) neemt het aantal "nee-verkopen" af. Trade off s worden gemaakt tussen produktie- en distributiekosten. De verwachting is dat hogere distributiekosten opwegen tegen de besparingen die in de produktie gerealiseerd worden. Deze case leert dat: Centralisatie van voorraden van produkten met een hoge "bederfelijkheid" en een grote prijserosie, tot zeer grote besparingen in de voorraadkosten leidt; De transport kilometers bij centralisatie van voorraden niet noodzakelijkerwijs toenemen. Het transport kan worden uitbesteed waardoor een hogere beladingsgraad te realiseren is; Handling- en informatie kosten bij centralisatie dalen door meer directe leveringen. Er is sprake van minder ruis in de informatiestroom. Centralisatie biedt meer mogelijkheden tot automatisering in het distributiecentrum; Dit soort zeer arbeidsintensieve bedrijven, waarbij veel gebruik wordt gemaakt van laag geschoolde arbeid, buitengewoon gevoelig zijn voor concurrentie uit Azië. Dit kan 93/NI7255 67 er toe leiden dat dit type produktie (grote serie fabrikage van arbeidsintensieve produkten) voor de consumenten markt, uit Nederland zal verdwijnen (van de Ven "86). Wanneer dat daadwerkelijk plaats vindt, blijft in Nederland alleen de distributiefunctie over. Ook in deze case de aanvoerkosten wat betreft transport en pijplijn groter zijn dan de transportkosten van de afvoer (in dit geval ruim 2,5 keer zo veel). Dit wordt veroorzaakt door lange aanvoerlijnen en een sterke reductie van het volume bij de produktie. 4.4.5 De Metalen Produkten (M.P.) 4.4.5.1 Huidige situatie MP produceert speciale onderdelen voor zeer kostbare kapitaalgoederen. Deze produkten worden wereldwijd afgezet, waarbij MP een marktaandeel heeft van 30%. De produktiefaciliteiten van MP zijn gevestigd in de USA (2), Nederland (3), en Azië (3). Het centrale distributiecentrum is gevestigd in Nederland. Het totaal aantal medewerkers wereldwijd bedraagt ongeveer 2000. Per vestiging zijn gemiddeld 200 mensen werkzaam. De hier beschouwde produktiefaciliteiten liggen in Nederland en Azië. De schaal waarop geproduceerd wordt, is wereldwijd groot, per vestiging klein. De investeringen bij de produktiefaciliteiten zijn laag. Het betreft inflexibele, arbeidsintensieve produkten, die met kwalitatief lage arbeid op het uitvoerend niveau, gemaakt worden. De produkten zijn hierdoor zeer gevoelig voor de looncomponent. De technologie-intensiteit beperkt zich tot produktiebeheersing (produktontwikkeling en werkvoorbereiding) en is daardoor betrekkelijk laag (ongeveer 15%). Het bedrijf MP is ongevoelig voor de energieprijzen, het verbruik is verwaarloosbaar klein. Ten opzichte van de concurrenten is de positie van MP goed. De fysieke afstand tot de concurrent is in dit geval niet van belang omdat men een wereldwijde afzet kent (zoals ook het geval is bij de belangrijkste concurrenten). Momenteel kampt MP met een marktteruggang van 10-20%. Produkt/markt 80% van de produktie geschiedt voornamelijk op basis van orders. De overige 20% wordt op voorraad gemaakt. De aard van de produkten kan gekenschetst worden als duurzame, industriële eindprodukten. Het type produkt kan goed vergeleken worden met eenvoudige produkten uit de metaalsector, die op Europese of wereldschaal worden verhandeld (bijvoorbeeld kleine schoonmaakmachines, magnetrons en uitlaten). Deze produkten hebben een redelijk hoge waardedichtheid en kunnen afhankelijk van de modaliteit, vrij ver weg afgeleverd worden. Het onderhavige 68 93/NL/255 produkt heeft een waardedichtheid van ongeveer ƒ 5.000,-- per ton met een volume/gewicht verhouding van 10 en een verpakkingsdichtheid van 3,5. Het aantal afnemers, inclusief vele kleinere, is betrekkelijk klein (ongeveer 130). De klantenbinding varieert. Deze was redelijk sterk, maar is nu vrij zwak. Een markt waarin nu veel minder aandacht is voor kwaliteit in termen van extra's en korte levertijden, dan in voorafgaande jaren het geval was. De produkten kennen afhankelijk van de produktielocatie een ordercycle time van 4 tot 8 weken. Van seizoensinvloeden is nauwelijks sprake. Produktie Het produktieproces wordt gekenmerkt door discrete fabricage. Het basismateriaal aluminium wordt achtereenvolgens op basis van werkplaatstechnieken, zoals persen en verspanen, bewerkt. Veelal handmatig werk, waarbij het aantal te monteren en te bewerken onderdelen redelijk groot is (meer dan 100). De in massa en volume belangrijkste onderdelen zijn platen en profielen. Deze worden in de regio betrokken, van voornamelijk vaste toeleveranciers. De produkten behoren tot de sterke uitwaaiers, een volumevergroting ten opzichte van de invoer tot een factor 20. De massa van hetgeen ingekocht wordt, is vrijwel gelijk aan datgene wat de fabriek verlaat. De mate van integratie is in de richting van de toeleveranciers beperkt maar naar de finale klant toe hoog. Bovendien bestaat een hoge mate van integratie bij de produktie (veel onderdelen worden zelf geproduceerd) en komen er geen tussenschakels voor naar de klant. De produktiekosten, vrijwel uitsluitend arbeidskosten (80%), bedragen 35-30% van de netto omzetwaarde, afhankelijk van de vestigingsplaats. Aanvoer De aanvoer van materialen vindt in Nederland over de weg plaats. In totaal gaat het hierbij om transportkosten van omstreeks ƒ 200.000,— per jaar voor 5000 m3 produkt. De gemiddelde afstand in Nederland (over Nederlandse wegen) wordt geschat op 150 km., hetgeen betekent dat daarmee 750.000 m 3 km vervoer wordt uitgevoerd. Geschat wordt dat hiervoor ongeveer 10 trucks per week nodig zijn. Het merendeel van de aanvoer is van Nederlandse afkomst, een beperkter deel komt uit Duitsland en Frankrijk en een klein aantal onderdelen wordt vanuit Azië betrokken. De inkoopwaarde bedraagt zowel in Nederland als in Azië 60% van de netto omzet. Vanuit Nederland worden materialen aan Azië toegeleverd. Hiervan bedragen de handlingkosten ongeveer ƒ 50.000,—. Zo'n 2000m3 wordt per schip naar Azië vervoerd wat betekent dat de intensiteit ongeveer 2 miljoen m3km bedraagt. Aangevoerd naar Rotterdam betekent dit 300.000 m 3 km over de weg in Nederland. De totale logistieke kosten in de aanvoer in Nederland bedragen 0,7% van de netto omzet. In Azië 2% van de netto omzet. De transporttijden zijn voor Nederland l - 2 dagen, voor Azië 5 weken (inclusief lokale overslag en aanvoer). De pijplijnkosten zijn voor Nederland 93/NL/255 69 verwaarloosbaar klein. Voor Azië betekent de aanvoer vanuit Nederland een extra post aan pijplijnkosten van ongeveer ƒ 200.000,— (interest). De transportbetrouwbaarheid moet hoog zijn voor de aanvoer naar de havens. Voor de directe aanvoer naar de fabrieken is, gelet op de hoge voorraden, de transporttijd niet cruciaal omdat men met vrij hoge veiligheidsvoorraden werkt. De transportintensiteit voor de fabrieken in Nederland en Azië in termen van trucks per week is erg laag. Ongeveer l O keer per week vindt aanvoer plaats. Distributie Zoals eerder opgemerkt gaat 80% van de afvoer rechtstreeks van de fabriek naar de klant. Een deel van de afvoer, vooral vanuit Azië, gaat via een centraal magazijn in Nederland. De gemiddelde voorraad in Nederland bedraagt 2 maanden. Inclusief de pijplijn vanuit Azië betekent dit een bedrag aan voorraadkosten van omstreeks ƒ 200.000,—. Van de in Nederland geproduceerde goederen wordt 40% over de weg vervoerd, 40% met luchtvracht en 20% met zeevracht. De belasting van het wegennet in Nederland ten gevolge van de distributie bestaat uit 2.800 m 3 die vanuit de fabriek vervoerd wordt naar de klanten in West-Europa. Dit geeft een belasting van 2,5 miljoen m3 km in W. Europa, waarvan in Nederland 400.000 m3 km. Het vervoer over de weg naar Schiphol en Rotterdam van de goederen die per lucht- of zeevracht gedistribueerd worden, betekent een wegenbelasting in Nederland van 380.000 m3 km. De totale kosten van het wegtransport zijn ƒ 220.000,- (inclusief ƒ 22.000,— handlingskosten). Vanuit Nederland wordt 3.200 m3 met luchtvracht vervoerd, dit betekent omstreeks 26 miljoen m 3 km luchttransport. De transportkosten voor luchtvracht bedragen ƒ 1,7 miljoen. 1400 m3 wordt met zeevracht verstuurd, resulterend in 13 miljoen m3km met een transportkostenbedrag van ƒ 200.000,--. In Azië wordt 5% van de 5000 m3 over de weg, veelal rechtstreeks naar de klant, vervoerd. Dit betekent lokaal een wegbelasting van 25.000 m 3 km. De transportkosten hiervan bedragen ƒ 6.000,-- (inclusief ƒ 600,- handlingskosten). Daarnaast wordt 4750 m3 vervoerd naar de havens, 20% naar de luchthaven en 75% naar de zeehaven. Dit houdt een lokale wegbelasting in van 280.000 m3 km. Per luchtvracht wordt ongeveer 1000 m3 verzonden, c.q. 10 miljoen m 3 km aan luchtvracht, resulterend in een bedrag van ƒ 0,5 miljoen aan kosten. Ongeveer 3750 m3 wordt per schip verstuurd, c.q. 37,5 miljoen m3 km aan zeevaart tegen ca. ƒ 700.000,— vrachtkosten plus ƒ 200.000,— pijplijnkosten (interest). De lokale handlingkosten worden geschat op ƒ 75.000,—. De voorraadkosten in Azië bedragen ongeveer ƒ 200.000,--, overeenkomend met l maand produktie. Gerelateerd aan de netto omzet, bedragen de totale distributiekosten 4 en 10% (respectievelijk in Nederland en Azië). Ten aanzien van de transportintensiteit kan opgemerkt worden, dat deze in Nederland erg laag is, een afvoer van ongeveer 10 containers per dag. Het klantenorder-ontkoppelpunt ligt 70 93/NL/255 voor een deel in de fabrieken, de transporttijd varieert van l dag voor wegvervoer, tot 3 dagen voor luchtvracht en 5 weken voor zeevracht. 4.4.5.2 Wijzigingen in de logistieke door omgevingsveranderingen In de onderstaande figuur zijn de omgevingsveranderingen en de (strategische) reacties daarop aangegeven. De daarop volgend tabel geeft de nieuwe logistieke grondvorm en de logistieke en produktietechnische consequenties. 3 OQ' c *. CT\ ffi a 00 "Ü >-^ C/3 3 o o. !L o o ex n *ö LOGISTIEKE KEUZES MP: 1 centralisatie van productie 2 verplaatsing productie LOKAAL WERELDWIJD •M MP •VI N) NIEUWE LOGISTIEKE GRONDVORM N Azië + 5 weken DLT Aanvoer Produktie Distributie van 2 lok. naar 1 lok. Aanvoer Produktie - 40% m3 - 40% m3 km - 40% prod. + 40% uit Ned. + beginv. + 40% prod. + 1000 m 3 - 40% - zee - lucht - weg + f. 200 K pijplijn Distributie + 40% naar Ned. + handl. + pijpl. + invoerr. + 40% mat. naar Azië over zee + transp. + handl. + transp. + pijpl. Kosten wijz. -f. 10 %7 - f. 40 % - f. 40 % Kosten wijz. + 10% Ned. + f. 1,5 Mo (mat.) - 30 % Ned. + 10% Ned. Totaal - 25% Ned. 93/N1V255 4.4.5.3 73 Samenvatting en conclusies naar aanleiding van de case MP Bij deze case spelen de volgende omgevingsveranderingen een rol: 1. Er is sprake van ee teruggang in de markt met 20%; 2. In Azië liggen de lonen een stuk lager. De omgevingsveranderingen leiden tot de volgende logistieke keuzen die MP kan maken: 1. De kosten moeten teruggebracht worden, de Nederlandse produktie wordt in één vestiging geconcentreerd; 2. De produktie wordt verplaatst naar Azië. De keuzes die MP kan maken, als reactie op de omgevingsveranderingen, grijpen in op de logistieke grondvorm. De keuzes hebben een strategische wijziging in de logistieke grondvorm tot gevolg en leiden tot een verandering in de "SOLL" situatie. Wijzigingen in de logistieke grondvorm ("SOLL"): De extra aanvoer- en distributiekosten door verplaatsing van produktie activiteiten naar Azië afgezet tegen de lagere produktiekosten, leveren een kostenvoordeel van 25% ten opzichte van de produktie van standaard produkten in Nederland. Ook blijkt dat bij verandering van de huidige logistieke grondvorm er, relatief gezien, aanzienlijke veranderingen optreden in de te vervoeren volumina in Nederland. Door de geringere marktvraag en de hogere loonkosten in Nederland ten opzichte van Azië, wordt in de nabije toekomst één van de Nederlandse vestigingen gesloten. Deze sluiting veroorzaakt een afname van het geproduceerde volume in Nederland met 40%. Hierdoor zullen zowel aan de aanvoer- als aan de distributiezijde aanzienlijke verschuivingen gaan optreden. Er zal in Nederland ongeveer 2000 m3 minder aangevoerd worden en ruim 3000 m3 minder geproduceerd en afgevoerd worden. Dit betekent een vermindering van de wegbelasting van 600.000 m3km, wat voor MP een relatief groot effect is. Voor Nederland als geheel betekent dit in termen van wegtransport een zeer gering effect. Voor de zee- en de luchtvracht betekent dit een afname van de inkomsten in Nederland van resp. ƒ 100.000,-- en ƒ 600.000,-. Trade offs die spelen hebben betrekking op een afweging tussen lagere produktiekosten hogere distributiekosten bij sluiting van een vestiging in Nederland. Binnen de hogere distributiekosten kan een afweging gemaakt worden tussen pijplijnkosten en transportkosten afhankelijk van de gekozen vervoerswijze. Naar aanleiding van deze case kunnen tentatief conclusies worden getrokken ten aanzien van andere Nederlandse bedrijven in de metaalsector en eventuele andere sectoren. Gesteld wordt dat er naar alle waarschijnlijkheid een aanzienlijk aantal Nederlandse bedrijven is dat 74 93/NL/255 dezelfde gevoeligheid heeft voor internationale concurrentie vanuit Azië. Dit betreft met name bedrijven die gekenmerkt worden door een hoge mate van arbeidsintensiteit, gebaseerd op laaggeschoolde medewerkers en die produkten vervaardigen voor de wereldmarkt of de Europese markt met een betrekkelijk hoge waardedichtheid. Dat deze waardedichtheid niet zo hoog behoeft te zijn, bewijst deze case. De hogere distributiekosten vanuit Azië worden al snel gecompenseerd door de veel lagere lokale produktiekosten. 4.5 Conclusies naar aanleiding van de cases Drie bedrijven, BCC, EHP en MP betrekken hun grondstoffen en/of onderdelen lokaal of regionaal. Alleen door CS en EA worden deze wereldwijd betrokken. CS is bij de aanvoer gebonden aan water. Ook EA had, gezien de sterke volumereductie in de produktie, wat betreft de aanvoerkosten beter aan water kunnen liggen. Voor EHP geldt dat eveneens besparingen te realiseren zijn wanneer gekozen zou worden voor een andere modaliteit in het aan voertraject. De lokale infrastructuur laat een modaliteitswijziging echter niet toe. EHP kan wel besparingen in het aan voertraject realiseren door te streven naar achterwaartse integratie. Door hun sterke gebondeheid aan de regio, zowel qua aan- als afvoer, zijn BCC en CS sterk verankerd in Nederland. Ook het kapitaalsintensieve karakter van de produktie draagt daartoe bij. Opvallend is dat de kapitaalsintensiteit geen positief verband heeft met de waardedichteheid van het vervaardigde produkt. Het lijkt er eerder op dat de meer arbeidsintensieve bedrijven produkten vervaardigen met een hoge waardedichteheid. Er valt wel een duidelijk postief verband te constateren tussen de waardedichtheid en het aantal distributiekilometers (radius), met uitzondering van de MP-case (laagwaardige produkten worden wereldwijd vervoerd). Deze uitzondering is deels te verklaren door het lage transporttarief bij zeevracht en deels door de sterke positie van dit bedrijf op de wereldmarkt. Met uitzondering van BCC en CS is bij de cases sprake van een lage transportintensiteit bij de distributie. De distributiekosten zijn alleen bij EA en EHP relatief hoog. Deze hoge distributiekosten worden niet veroorzaakt door de transportkosten, maar door de voorraadhoogten en de bederfelijkheid van de produkten. Bij BCC en CS zijn juist de transportkosten en niet de overige distributiekosten van belang bij de logistieke besluitvorming. Uitgezonderd MP produceren alle bedrijven voor de Europese markt, het zwaartepunt ligt daarbij in de Benelux, Duitsland en Frankrijk. EHP en EA distribueren een zeer beperkt deel 93/NL/255 75 verder weg in West-Europa. In Nederland, maar ook in de rest van West-Europa, produceert men in ongeveer 70% van de gevallen voor de eigen (Europese) markt. De cases laten zien dat arbeidsintensieve bedrijven met een groot aandeel "ongeschoolde" arbeid in het produktieproces en die zich richten op de wereldmarkt zeer gevoelig zijn voor internationale concurrentie uit vooral Azië. Dit type bedrijven is slecht verankerd in Nederland. De MP-case vormt daarvoor een illustratie. Van het bedrijf EA mag verwacht worden dat men zich meer op de distributie zal gaan toeleggen dan op de produktie. De cases BCC en CS laten zien dat Nederland een goed vestigingsklimaat biedt voor energieintensieve bedrijven. De hoge bevolkingsdichtheid is, gezien de (mede) daaruit voortvloeiende toename van milieu eisen, een nadeel bij vestiging in Nederland. Door prijsverschillen, betreffende bijvoorbeeld produktie of transport, tussen landen treden er op korte termijn veranderingen op in de logistieke besturing van bedrijven. Op de langere termijn zal een aantal van deze veranderingen in Europa weer verdwijnen. Opvallend is dat bij de cases de concentratie van produktie in Europa een grote rol speelt. Uit de cases blijkt Nederland op Europees niveau bij deze concentratie geen slechte locatie is. Ook bij de distributie wordt een sterke neiging naar concentratie geconstateerd. Wederom blijkt Nederland (voor de cases) goed te liggen. De cases laten zien dat de belangrijkste wijzigingen te verwachten zijn in de logistieke grondvorm en minder in de logistieke besturing. Nog onduidelijk is of veranderingen in de logistieke besturing, zoals bijvoorbeeld frequenter leveren, leidt tot extra transportkilometers. Bij EHP zal dat wel en bij EA zal dat niet het geval zijn. De belangrijkste omgevingsverandering, die aanleiding geeft tot wijziging van de logistieke grondvorm, is de internationale markt: de marktvraag en de internationale concurrentie. 76 93/NL/255 93/NL/255 5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 5.1 Conclusies 77 Het huidige onderzoek "Kwantificering van logistieke trade off s/test PIT-model" was erop gericht een verkennend kwantitatief inzicht te verkrijgen van logistieke relaties op meso niveau. Daarbij is gekozen voor een benadering op meso niveau via een macro- en een micropad. De kwantitatieve doorrekening is bereikt op basis van bevindingen in een vijftal cases op micro-niveau. In de analyse heeft het begrip logistieke familie, als clustereenheid op mesoniveau, een belangrijke rol gespeeld. Uit het onderzoek kan worden afgeleid, dat het mogelijk blijkt om tot een reële indeling in logistieke families te komen. Dit denkkader kan daarmee uitkomst bieden om tot feitelijke kwantificering van logistieke trade off s te komen. Wanneer we de resultaten van deze verkenning overzien en terugkoppelen naar de gespecificeerde onderzoeksvragen van par. 1.2. dan kunnen de volgende conclusies worden getrokken: ad a: Onderzoek PIT gedachtenstructuur Op micro-, meso-, en macroniveau is het mogelijk een toegesneden vorm voor het PIT model te specificeren, dat in belangrijke mate gebruik maakt van dezelfde begrippen, variabelen en interacties als die in het oorspronkelijke PIT model zijn gespecificeerd. Door het kiezen van een gemeenschappelijke hoofdstructuur wordt een aantal onduidelijkheden en inconsistenties van de oorspronkelijke structuur vermeden. Het meest geëigende niveau waarop met het vernieuwde SPITS model uitspraken kunnen worden gedaan met betrekking tot de geaggregeerde reacties op omgevingsvariabelen, betreft het meso niveau. Weliswaar zijn op beide andere niveaus ook SPITS specificaties mogelijk, maar deze hebben beide hun beperkingen: Op het micro niveau blijkt de specificatie van het SPITS model sterk afhankelijk te zijn van bedrijfsspecifieke omstandigheden. Weliswaar is de hoofdstructuur eenvormig, maar de toespitsing op specifieke beleidsvragen maakt een toegesneden aanpak noodzakelijk. Een dergelijke benadering kan nuttig blijken voor toepassing in een specifieke bedrijfsomgeving. De aggregatiemogelijkheden naar een hoger schaalniveau, lijken op onoverkomelijke aggregatieproblemen te stuiten. Op macro niveau ontstaan problemen met het niet goed kunnen benoemen en kwantificeren van variabelen en interrelaties vanwege de veelvormige structuur van logistieke grondvormen en produktkarakteristieken. De specificatie van het SPITS model op macro niveau vervult met name een functie als theoretisch denkmodel om de verwachte interrelaties tussen logistieke grootheden schematisch te kunnen weergeven. De beste invullingsmogelijkheid van het SPITS-model wordt bereikt op het meso niveau van een bepaalde logistieke familie. Zo'n logistieke familie wordt gekenmerkt door een aantal specifieke produkteigenschappen zoals waardedichtheid, verpakkingsdichtheid en houdbaar- 78 93/NL/255 heid en een aantal marktkenmerken zoals marktomvang, marktspreiding, klantdichtheid en vraagfrequentie. Op basis van een simpel, dichotoom indelingscriterium van elk van deze kenmerken kunnen 29 relevante logistieke families voor halffabrikaten en eindprodukten en 16 relevante logistieke families voor de onderscheiden grondstof-categorieën worden onderscheiden. Voor elk van deze families is een SPITS-model volgens dezelfde moederstructuur af te leiden, maar verondersteld wordt dat de interacties tussen de grootheden van het SPITSmodel tussen deze families van aard en hevigheid zullen verschillen. ad b. Ontwerp van een verbeterde structuur In het voorgestelde SPITS-model is het goed mogelijk de consequenties van specifieke omgevingsveranderingen zoals overheidsmaatregelen m.b.t. de prijsvorming van produktiefactoren, economische veranderingen zowel als technologische veranderingen door te rekenen. Dit gebeurt via de decompositie van het model in een aantal modulen en per module het invullen van de relevante karakteristieken. De gevraagde kwantitatieve doorrekening op sector/meso niveau blijft voorlopig beperkt tot het aangeven van de wijze waarop exogene en endogene modelvariabelen onderling zijn gerelateerd en hoe het veranderingsproces werkt. ad c en d Kwantificering van de relaties en doorrekening enkele omgevingsveranderingen De feitelijke kwantitatieve doorrekening van het SPITS model heeft alleen op micro niveau plaatsgevonden, omdat alleen voor de onderzochte cases de daarvoor benodigde basisgegevens of veronderstellingen invulbaar bleken. Deze doorrekening kan voor elk van de onderscheiden cases plaatsvinden met behulp van dezelfde functionele decompositie methode. Deze methode dient als hulpmiddel om de logistieke besluitvorming, die onderliggend is aan de logistieke interacties van de SPITS-variabelen, te kunnen nabootsen. De cases resulteren in een aantal schema's waarin de interactie tussen de verschillende variabelen in kwantita- tieve termen is vertaald. ad e. Aanbevelingen voor vervolg De onderbouwing van het bestaan van relaties of van redundanties in het voorgestelde SPITS model zijn nog niet onderzocht op het meest relevante meso niveau. Daarvoor wordt in de volgende paragraaf een voorstel gedaan. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat inderdaad een verbeterde onderzoekmethodiek is ontworpen, die partieel is getoetst op consistentie en validiteit. Daarmee is de basis gevormd voor aanvullende kwantificering en toetsing voor een aantal specifieke logistieke families. 93/NL/255 5.2 79 Aanbevelingen Op basis van het bovenstaande zou mogelijk vervolgonderzoek een nadere concretisering van de familieindeling, zoals die in dit rapport is geschetst, moeten plaatsvinden. Daarbij zou, naast een kritische toets op de gekozen indelingscriteria geanalyseerd moeten worden wat reële klassegrenzen zijn (anders dan de in dit rapport gebruikte tweedeling) om tot een goede familieindeling te komen. Tevens dient een nadere beschouwing plaats te vinden van de gehanteerde goederengroepindeling. Een meer gedetailleerde classificatie zal waarschijnlijk tot grotere consistentie binnen de verschillende families leiden. In het verlengde daarvan kan worden onderzocht of, en hoe, de logistieke gedragsrelaties van (een) bepaalde logistieke familie(s) in z'n totaliteit te kwantificeren zijn. Een dergelijke analyse impliceert dat de samenstelling van de logistieke familie (naar lokatie, aard en omvang) bekend is. Daarbij zal een koppeling moeten worden gelegd tussen verschillende bestaande statistieken (waarbij onder andere de aanbod- en verbruikstabellen van het CBS kunnen worden genoemd). Uit contacten met het CBS is gebleken dat men bereid is mee te werken aan nadere detaillering van goederenstroomgegevens voor zover dit geen problemen oplevert met betrekking tot vertrouwelijkheid. Daarnaast dienen ook gegevens over vervoersvolumes, modaliteiten, etcetera te worden geïntegreerd. Deze slag van gegevensintegratie vraagt een behoorlijke inspanning. Voor de kwantificering van de logistieke relaties van een familie dient tevens zicht te komen op het beslissingenpatroon van bedrijven die binnen die familie opereren. Daarvoor zou de "choice based method" kunnen worden gehanteerd. Deze methode wordt gekenmerkt door het selecteren van die bedrijven waarvan bekend is dat een daadwerkelijke beslissing heeft plaats gevonden. Door het beschrijven van de omstandigheden waaronder die beslissing plaatsvond, en het aangeven van de waarschijnlijkheid van het voorkomen van die omstandigheden, kunnen de relaties worden afgeleid. In dit onderzoek is aangegeven hoe relaties tussen logistieke besluitvormingsvraagstukken in verschillende situaties kunnen liggen en hoe daarvan op micro, meso en macro niveau een modelmatige beschrijving kan worden gegeven. De uitdaging om een geheel bouwwerk van logistieke (deel)modellen op micro-, meso- en macroniveau te ontwikkelen met de mogelijkheid te (des)aggregeren naar een ander niveau, lijkt echter nog iets te ambitieus om daar nu direct al mee te kunnen beginnen. Een dergelijke opzet zou een zeer uitgebreide gegevensverzameling vragen en mogelijk ook te weinig gericht zijn op het eigenlijk doel van deze studie: het verkrijgen van inzicht in de mate en vorm waarin logistieke veranderingen van invloed zijn op aard en omvang van het transport. Voordat dit stadium kan worden bereikt is het van belang eerst nog eens goed te toetsen in hoeverre de hypothesen, die ten grondslag liggen aan het logistieke familie-concept, daadwer- 80 93/NL/255 kelijk valide zijn. Daartoe is het nodig te toetsen of de logistieke gedragsrelaties binnen een logistieke familie homogener zijn dan tussen logistieke families. In een later stadium kan worden getoetst welke optimale clustering van logistieke families kan plaatsvinden, voordat een compleet stelsel van SPITS modellen wordt opgebouwd. Als eerste aanzet daartoe wordt een getrapte benadering voorgesteld: 1. Het uitwerken van het SPITS-model op mesoniveau voor één of meerdere logistieke families, uitgaande van de bevindingen in deze studie, en het toetsen van een aantal van de hier geformuleerde basishypothesen. 2. Uitgaande van een actueel probleem, waarbij de interrelatie tussen logistieke ontwikkelingen en de omvang van het goederenvervoer duidelijk aan de orde is, aan geven hoe het uitgewerktr SPITS-model bij de beantwoording ervan behulpzaam kan zijn. Hieronder wordt elk van deze lijnen, die eventueel ook parallel kunnen worden uitgevoerd, nader uitgewerkt: ad l . Uitwerken en toetsen van het SPITS model voor een specifieke logistieke familie In deze uitwerking betreft het onderzoekprobleem met name het groeperen van een representatieve groep bedrijven, welke te maken hebben met het produceren of verwerken van de in de logistieke familie vallende goederengroep, en het onderzoeken van het logistiek keuzegedrag van de betreffende bedrijven. Wanneer het logistiek keuzegedrag van deze bedrijven wordt geanalyseerd, kan worden nagegaan of dit gemeenschappelijke gedrag homogener is dan bij andere bedrijven of andere goederengroepen die, op basis van de klassificatiekenmerken van logistieke families, duidelijk andere karakteristieken kennen. Naar het zich laat aanzien kan, indien gekeken wordt naar de logistieke grondvormen en de transportintensiteiten van aan- en afvoer, daarbij een onderscheid worden gemaakt in "uitwaaiers, inkrimpers en gelijkblijvers". Ook het aangewezen zijn op grondstoffen van overzee lijkt een belangrijk element van de logistieke grondvorm, evenals de lokatie van de afzetmarkt (regionaal Europees, Europees of wereldwijd). Een ander belangrijk kenmerk is de arbeidsintensiteit, die ondermeer de gevoeligheid bepaalt voor de "vastheid", c.q. "footloose"heid van de lokatie van activiteiten in Nederland. Voorgesteld wordt om, op basis van de bevindingen uit de cases, logistieke clusters te gaan definiëren van Nederlandse produktiebedrijven en vervolgens de werkhypothesen die in dit onderzoek zijn geformuleerd, te toetsen binnen en tussen de families. Het meest praktisch daarbij is het per cluster selecteren van een populatie bedrijven, die representatief kan worden geacht voor l specifieke logistieke familie, maar die tegelijkertijd 93/NL7255 81 betrokken zijn bij de produktie van goederen welke tot een compleet andere logistieke familie behoren. Gedacht kan b.v. worden aan de groep bedrijven die PC's produceren en assembleren, maar die zich tegelijkertijd bezighouden met de produktie van mainframes. De produkt- en marktkarakteristieken van de eerste categorie produkten is volstrekt anders dan die van de tweede categorie. Gekeken kan worden hoe het logistiek keuzegedrag t.a.v. de produktie van PC's zich verhoudt tot het logistiek keuzegedrag t.a.v. de andere produktstromen. Daarna kan gekeken worden hoe het logistiek keuzegedrag van PC producenten te vergelijken is met het gedrag van andere bedrijven die vallen binnen dezelfde logistieke familie (C6). Andere mogelijke clusters betreffen bedrijven die chemische basis produkten produceren of bedrijven die zich richten op het toeleveren van componenten aan main suppliers. Deze clusters hebben tevens het voordeel dat kan worden aangesloten bij de cases uit deze studie. ad 2. Uitwerken van een specifieke toepassing Het gekozen probleemgebied heeft betrekking op het zogenaamde VAL concept. Dit concept heeft betrekking op het streven meer toegevoegde waarde activiteiten naar Nederland te halen. Dit wordt geprobeerd door bedrijven ertoe te bewegen bij hun centrale Europese distributiecentra ook klantgericht assemblage activiteiten uit te voeren. Deze combinatie van 'upstream' voorraadcentralisatie en 'downstream' verschuiving van het klant-order-ontkoppelpunt wordt gemotiveerd door een afweging van logistieke kosten en customer service eisen. Het centraliseren van de voorraden leidt tot lagere voorraadkosten en in de meeste gevallen tot hogere transportkosten. Het uitstellen van de finale assemblage leidt tot grotere flexibiliteit en daardoor kostenbesparing, voornamelijk ook door het vermijden van onnodige voorraden, maar tegelijkertijd mogelijk ook tot kostenstijgingen omdat assemblageactiviteiten dicht bij afhemersgebieden vaak duurder zijn dan wanneer deze plaatsvinden in lage lonen landen. Voorgesteld wordt niet kritiekloos deze veronderstellingen over te nemen maar op basis van de SPITS model structuur door te rekenen of een dergelijke structuurwijziging van de logistieke organisatie verwacht kan worden. Alleen wanneer dit concept voor de betrokken bedrijven daadwerkelijk logistieke en commerciële voordelen zal opleveren, is te verwachten dat dit concept inderdaad navolging zal krijgen. Bij het operationaliseren van het concept zal waarschijnlijk een wat ruimere interpretatie aan het VAL concept worden gegeven dan uitsluitend de eindassemblage-activiteiten. Relevanter lijkt het om te kijken naar die logistieke grondvormverschuivingen waarbij een groter deel van de toegevoegde waarde-activiteiten in Nederland kan plaatsvinden. 82 93/NL/255 In het rapport van AT Keamey/Knight Wendling (1993) over de toepasbaarheid van het VAL concept voor Nederland distributieland wordt (zonder expliciete bronvermelding) van het PIT-model gebruik gemaakt (zie figuur 5.1, die uit dat rapport is overgenomen). Bewerking \ * schaalvoordelen * factorkosten "Ideale" locatie per processtap * upstream * gateway * downstream Transport l * afstand * volume * conditie Voorraad l * omloopsnelheid * kostenstructuur figuur 5.1: PIT in het VAL-concept In dit rapport wordt door het classificeren van de bruikbaarheid van het VAL concept voor verschillende produktgroepen en het onderzoeken van de daaraan gekoppelde goederenstromen nagegaan voor welke situaties dergelijke VAL toepassingen mogelijk zijn en welke potentiële werkgelegenheidsimpuls daaruit voort kan vloeien. Het VAL concept past goed in het Nederlandse beleid t.a.v. het stimuleren van schone industriële activiteiten en werpt mogelijk een dam op tegen de toenemende druk van het verplaatsen van industriële en dienstverlenende activiteiten naar lage lonenlanden. Tevens probeert het in te spelen op een tendens tot uitbesteden van niet-kernactiviteiten en veranderde inzichten ten aanzien van de relatie producent - toeleverancier. Al deze aspecten zitten in principe in het SPITS model verwerkt en daarom is het goed na te gaan of de gedachtenvorming achter het VAL concept getoetst kan worden met het SPITS model. 93/NL/255 83 Ook kunnen de consequenties van dergelijke structuurveranderingen voor de vervoersstromen worden aangegeven. De manier waarop deze toetsing zou kunnen plaats vinden is de volgende: 1. Selecteer één of meer in het AT Kearney/Knight Wendling rapport aangegeven sectoren: b.v. de PC producenten of de consumenten elektronica. Eventueel zouden ook andere sectoren kunnen worden geselecteerd, die niet door dat rapport worden genoemd, maar die potentieel ook in aanmerking zouden kunnen komen: b.v. de metalectro toeleverindustrie voor het leveren van componenten in de metaalprodukten industrie. Afnemers hoeven namelijk niet altijd eindafhemers te zijn; de concepten zijn ook van toepassing voor tussenprodukten. 2. Leidt een model af op micro- en/of mesoniveau volgens de in dit rapport voorgestelde methodiek, waaruit blijkt welke relaties essentieel zijn om kwantitatief in te vullen. 3. Verzamel zoveel mogelijk statistisch materiaal en sector- of bedrijfsspecifieke gegevens die, bij het doen van uitspraken over veranderingen in logistiek keuzegedrag in de te onderzoeken sector, van belang zijn. 4. Richt een workshop in met een aantal sleutelpersonen uit het geselecteerde marktsegment en leg hen vanuit een bepaalde beschreven 'Ist' situatie een aantal mogelijke 'Soll'situaties voor. Probeer door "stated preference" technieken de gevoeligheid van bepaalde logistieke keuzevraagstukken vast te leggen: - welke mogelijkheden voor uitbesteden van bepaalde assemblage werkzaamheden zijn er in de praktijk? - welke mogelijkheden voor centralisatie van voorraden zijn nog aanwezig? - welke vrijheidsgraden bestaan er om lokatiebeslissingen van produktieactiviteiten te verschuiven? - welke mogelijkheden bestaan er om het aanvoerkanaal (incl. de leveranciersselectie) te beïnvloeden? - idem voor het distributiekanaal? - welk gewicht wordt er aan de verschillende logistieke kosten- en servicefactoren toegekend? 5. Maak een kwantitatieve beschrijving van het SPITS model voor de geselecteerde sector op micro en meso niveau 6. Geef aan hoe bepaalde zaken als relatieve prijsontwikkelingen de gekozen logistieke structuur zullen beïnvloeden. 7. Maak voor de betreffende sector een analyse van de kansrijkheid/kwetsbaarheid van het VAL concept en geef de consequenties van de verwachte ontwikkeling voor de aard en omvang van de aan- en afvoerstromen en hun transport verschijningsvorm. 84 93/NL/255 93/NL/255 85 REFERENTIES AT Kearney en Knight Wendling, 1993, "Value Added Logistics: meer toegevoegde waarde in de gateway door industriële en logistieke dienstverlening", (i.o.v. Ministerie van EZ), Amsterdam. Bemelmans, T.M.A., 1991, "Bestuurlijke informatiesystemen en automatisering", Kluwer bedrijfswetenschappen/Stenfert Kroese B.V., Leiden/Antwerpen. Claus, M.P.A, 1991, "Logistieke ontwikkelingen en de opslagduur van de voorraad", INRO-TNO, Delft. Goor, A.R. van, M.J. Ploos van Amstel en W. Ploos van Amstel, 1992, "Fysieke distributie; denken in toegevoegde waarde", Stenfert Kroese, Leiden/Antwerpen. INRO-TNO, 1993, 'Ruimtelijke distributiestructuren; hebben bedrijven de ruimte?', INRO-TNO, Delft. INRO-TNO en NEI, 1993, 'SMILE Definitiestudie', INRO-TNO (i.o.v. AVV), Delft. Janssen, B.J.P. en C. Machielse, '88,"Logistiek, ruimtelijke organisatie en infrastruc- tuur", INRO-TNO (i.o.v. Pb. IVVS), Delft. KPMG Klynveld Management Consultants, 1992, 'Logistieke concepten van de toekomst; interim rapport l', Rotterdam. Kuipers, B., 1993, 'Probleemstellende notitie Rolgoed 2: kwantificeren van logistieke trade offs / test PIT-model', Rotterdam. Lambert, D.M. en J.R. Stock, 1993, 'Strategie Logistics Management', Richard D. Irwin, Homewood II., U.S.A. Mesters, G.A., 1979, "Wat het volk zegt", Prisma, 1979. Mulders, G., P. Tanja en W. Korver, 1991, "Wijze van voorraad houden en transport", INRO-TNO (i.o.v. NOVEM), Delft. NEI, 1993, 'SPITS-model; PIT macro revisited', NEI (i.o.v. AVV), Rotterdam. NEI, INRO-TNO en RTC, 1992, "Rol van het goederenvervoer in de economie", NEI, Rotterdam. Reijnders, W. en P. Verstappen, 1991, "Logistiek management: het marketinginstrument van de jaren '90", in: "Harvard Holland Review", no. 27, pp 100-107. Reijnders, W.J.M, en F. Pleijster, 1993, "Netwerken: strategische distributie allianties", in: "Markt", okt. '93. Ruijgrok, C.J., 1991, "Vervoer met PIT", Stenfert Kroese, Leiden/Antwerpen. Ruijgrok, C.J. en B.J.P. Janssen, 1987, "De rol van infrastructuur als kwaliteitskenmerk bij logistieke organisatie", in: E. Verroen, "Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk 1987; 8 miljoen auto's in 2010", CVS, Delft. Rushton, A. en R. Saw, 1992, "A methodology for logistics strategy and planning", in: "The International Journal of Logistic Management", volume 3, no. l, pp. 46-62. Schepper, A. de, 1991, "Dynamiek in logistiek", rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in Logistiek Management aan de KUB op 19 april 1991. 86 93/NL/255 Shrode, W.A en D. Voich, 1974, "Organization and management: basic systems concepts", Richard D. Irwin, Homewood II., U.S.A. Smith, R.D., T.M. Corsi en C.M. Grimm, 1990, "Motor carrier strategies and perfomance", in: "Transportation Research-A", volume 24A, nr. 3, pp. 201-210. Sybrands, M.J.C., 1989, "Mogelijkheden voor instrumentele ondersteuning van strategische logistieke besluitvorming", in: R. Hamerslag en A.J.H. Weenink (red) "Bijdragen Vervoerslogistieke werkdagen 1989". Sybrands, M.J.C., 1993, "Strategische en Logistieke Besluitvorming", Thesis Publishers, Amsterdam. Veld, J. in 't, 1992, "Analyse van organisatieproblemen; een toepassing van denken in systemen en processen", Stenfert Kroese, Leiden/Antwerpen. Ven, A.D.M, van de, J.F.A.M. Luijk, 1986, "Production in less developped countries: sensitivity analysis", in: "Engineeringcosts and Production Economics", no. 10. Ven, A.D.M, van de, L. Florusse, 1991, "Integrated rime-functions and cost-functions as a basis for analysis for complex production systems", in: "Engineeringcosts and Production Economics", no. 21. Ven, A.D.M, van de, A.M.A. Ribbers, 1993, "International Logistics: a diagnostic method for the allocation of Production and Distribution Facilities", in: "The International Journal of Logistics Management". Vereniging Logistiek Management, 1990, "Terminologie voor de logistiek". Vermunt, J., 1993, "Wegen naar logistieke dienstverlening", Den Haag. Vlist, M.J.M, van der en C.J. Ruijgrok, 1993, "Trendbreukscenario Goederenvervoer; Het Groen Logistiek Scenario", INRO-TNO (i.o.v. Wijs op Weg), Delft. Vos, G.C.J.M., 1993, 'International Manufacturing and Logistics; a design method', Eindhoven. 93/NL/255 87 BIJLAGE l: BEGRIPPENLIJST Voor de verschillende definities is gebruik gemaakt van: INRO-TNO, 1993; Lambert, 1993; NEI, 1993; Sijbrands, 1993; Veld, 1992; Vereniging Logistiek Management, 1990; Vermunt, 1993. aanvoer De verwerving van grondstoffen en halffabrikaten naar een produktielokatie teneinde produktie en/of assemblage mogelijk te maken. ABC-voorraden Voorraden op basis van een ABC indeling van goederen: A: Een kleine groep produkten die een groot gedeelte van de totale vraag resp. produktie, verbruik of omzet vertegenwoordigt. Aan deze groep wordt de meeste aandacht besteed. B: Een middengroep waaraan minder aandacht wordt besteed. C: Een grote groep produkten die slechts een klein deel van de totale vraag resp. produktie, verbruik of omzet vertegenwoordigt. Aan deze categorie wordt relatief de minste aandacht besteed. ABCD-matrix Goederen onderscheiden in vier segmenten A, B, C en D op basis van de produktkarakteristieken waarde- en verpakkingsdichtheid; ook wel portfolio-matrix. arbeidsintensiteit De kosten van de benodigde hoeveelheid arbeid uitgedrukt als percentage van de totale kosten. assemblage Het stadium in het produktieproces waarbij onderdelen tot een voor het desbetreffende proces geldend eindprodukt worden samengebouwd. asso rtimentsb reed te De reeks van produkten die aangeboden wordt uit het totale aanbod van produkten. 88 93/NL/255 bederfelijkheid Een produktaspect, uitgedrukt in een tijdspanne, na afloop waarvan het produkt technisch en/of commercieel veranderd is dan wel door bederf niet meer geschikt is voor consumptie en daardoor zijn economische waarde verloren heeft. bedrijfskenmerken Karakteristieken van een bedrijf. beschikbaarheid De mate waarin over goederen en diensten beschkt kan worden binnen de gestelde termijn. besturende PIT-proces Het proces dat zorg draagt voor de onderlinge afstemming van de activiteiten in het primair proces, maar ook de afstemming van de ondersteunende processen op de bewerkende processen en de wisselwerking van alle processen met de omgeving. collectie Het proces van verzamelen van goederen die nodig zijn voor de produktie of het verzamelen van goederen om volume te creëren in het distributie traject. commerciële distributiekanalen De distributie en de verkoop van produkten wordt uitgevoerd door andere partijen. complexiteit v/d produktie De mate waarin de produktie eenvoudig danwei ingewikkeld is. continue produktie Zie procesindustrie; de tegenhanger van discrete produktie. Continue of stroomsgewijze produktie is een theoretisch ideaalbeeld van flexibele produktie; produktie met seriegrootte l. customer service Het voldoen aan de wensen van de afnemers in termen van het zoveel mogelijk voorkomen van fouten bij activiteiten die nodig zijn om klantorders te registreren, te produceren en te distribueren tegen zo laag mogelijke kosten. discrete produktie Batch-gewijze produktie (het produceren met tussenstappen); te onderscheiden van continue produktie. distributie Het toewijzen en/of fysiek verdelen van de goederen over de verschillende afnemers. 93/NL/255 89 distributiecentrum Het servicevoorraadcentrum, gericht op het beheren van een voorraad goederen, die vanuit één of enkele verzendersknooppunten gecollecteerd worden naar één knooppunt, met als doel ze vervolgens te distribueren naar vele afhemersknooppunten. Er kan sprake zijn van een Europees-, nationaal- en lokaal/regionaal distributiecentrum al naar gelang het schaalniveau waar het distributiecentrum voor ingericht is. distributiekosten De kosten die verbonden zijn aan het distribueren van goederen onder verantwoordelijkheid van de marketing- of distributieorganisatie. doorlooptijd Zie: orderdoorlooptijd. economie trade off Economische wisselwerking: de berekening die een ondersteunende functie heeft bij het nemen van beslissingen met betrekking tot zakelijke activiteiten, waarbij alleen naar de kasstromen gekeken wordt. Alternatief: Een economie trade off doet zich voor als een kostenstijging in een bepaald deel van de logistieke keten overgecompenseerd wordt door een kostendaling in een ander deel, resulterend in een in het totaal bezien verbeterde situatie. eindprodukt Produkt dat na een laatste transformatie-activiteit gereed is voor ge- en/of verbruik. fabricage Het vervaardigen van produkten. footloose Geen gebondenheid aan de vestigingsplaats in termen van unieke geografische omstandigheden. fysieke distributiestrategie De keuze van een strategie die tot doel heeft een effectieve en efficiënte voortstuwing van goederenstromen tussen producenten en afnemers, zodanig dat de goederen op de juiste plaats en het juiste tijdstip aanwezig zijn bij die afnemers. fysieke distributiekosten Alle kosten die verband houden met (extern) transport, (de)groepage, transhipment, handling (fysiek en administratief), opslag, verpakken, reconditioneren en voorraden in pijplijnen (bewegende voorraden). 90 93/NL/255 geografische gebondenheid De gebondenheid aan de vestigingsplaats in termen van unieke geografische omstandigheden. gewicht-/volumeverhouding De verhouding tussen het gewicht en het volume van een produkt. globalisering Het proces waarbij producenten zich voor de verwerving en distributie van goederen niet meer op een beperkt geografisch gebied richten maar waarbij deze activiteiten wereldwijd ontplooid worden. grondstof Een natuurlijke stof zoals delfstof of een onbewerkt agrarisch produkt dat gedurende het produktieproces zijn identiteit verliest. halffabrikaat Een onvoltooid produkt dat nog verder bewerkt moet worden. houdbaarheid Zie bederfelijkheid. functionele decompositie Het schematisch weergeven van de samenhangen tussen elementen uit een systeem waarbij elk element de omgeving van een sub- of aspect-systeem kan representeren, op zodanige wijze dat ieder element uniek is. fysieke distributie Het beheer van de goederen, en de daarmee gepaard gaande gegevens stroom, vanaf het einde van het produktieproces tot aan de consument. fysieke handlingkosten Kosten die gemaakt worden bij de ontvangst van goederen, het uitladen en het controleren, het op lokatie brengen of van lokatie halen, het gereed maken van de zending, het laden van de goederen en het interne transport. inkoopwaarde De waarde van het ingekochte produkt in termen van de prijs die voor dat produkt betaald is. kapitaalintensiteit De kosten van de benodigde hoeveelheid kapitaal uitgedrukt als percentage van de totale kosten. 93/NL/255 91 klantdichtheid Aantal klanten per oppervlakte eenheid. klantespecifiek Het moment waarop tijdens de produktie of assemblage het produkt gereed gemaakt wordt volgens de specificaties door de klant gesteld. KOOP Klant-Order-Ontkoppel-Punt: Het punt binnen het bedrijf waar het planningsgewijs werken overgaat in het reageren op de klantorder. Dit is meestal gelegen in een voorraadpunt. leverbetrouwbaarheid De betrouwbaarheid van een leverancier betreffende overeengekomen leveringsvoorwaarden t.a.v. kwaliteit, kwantiteit en leveringstijd. leverfrequentie Aantal leveringen in een bepaalde tijdsperiode. levertijd De benodigde tijd tussen het plaatsen van een bestelling en de aflevering daarvan. logistiek keuzegedrag De keuzes die gemaakt worden aangaande logistieke beslissingen. logistieke kosten Kosten voor de organisatie, planning, besturing en de uitvoering van de goederenstroom vanaf de ontwikkleing en inkoop, via produktie en distributie naar de eindafhemer met als doel om tegen zo laag mogelijke kosten en kapitaalgebruik te voldoen aan de behoeften van de markt. logistieke grondvorm Een kenmerkende vorm waarin goederen en produkten (veelal van een produkt/marktcombinatie) van leverancier tot klant fysiek door de verschillende bedrijfsafdelingen gaan. logistieke familie Een groep van bedrijven waarin overeenkomstige produktfamilies voorkomen (eerste graad) en die een soortgelijke logistieke structuur kennen (tweede graad). logistiek keuzegedrag De uiteindelijke uitvoering en inrichting van logistieke besluiten. 92 93/NL/255 logistieke kostenfunctie LC = T + H + I (logistieke kosten is de som van transport-, handling- en voorraad kosten). marktvorm De opbouw en verdeling van de markt tussen aanbieders van produkten en/of diensten. material management Het geheel van activiteiten dat wordt ontplooid om de grondstoffen- en halffabrikatenstroom en de daarmee gepaard gaande gegevensstroom zo efficiënt mogelijk naar en door het produktieproces te voeren, alsmede de werkzaamheden die een zo efficiënt mogelijke benutting van het produktieapparaat bwerkstelligen. marktken merken Kenmerken van afnemers betreffende koopwensen, koopgedrag, gebruik t.a.v. een bepaald produkt en/of dienst en geografische ligging. martkspreiding Afzet van het produkt en/of dienst bij verschillende afnemersgroepen. modaliteit Transportwijze. omgevingsvariabelen Variabelen betreffende de bedrij fsexteme omgeving. omloopsnelheid Het quotiënt van de leveringen respectievelijk verbruik in een bepaalde periode en de (gemiddelde) voorraad in die periode. Het geeft aan in hoeveel tijd de voorraad geleverd, respectievelijk verbruikt wordt [te onderscheiden van doorloopsnelheid]. omvang Onderdeel van de typering van de finale vraag van de consumenten ten behoeve van de logistieke analyse (bijv.: de grootte van de vraag en het aantal klanten). Criterium voor de keuze van een logistieke grondvorm, waarbij de eenheid per belang- rijk element van de grondvorm van het integrale logistieke traject (produktie, voorraad houden en transport), kan variëren. ondersteunende PIT-proces Alle functies die, met betrekking tot de fysieke goederenstromen, geen directe bijdrage leveren, maar de mensen en middelenstromen verzorgen en in stand houden. Bijvoorbeeld werven van personeel, inkopen van grondstoffen, informatievoorziening, enz. 93/NL/255 93 ordercycle-tijd De tijd die verloopt tussen het bestelmoment van de afnemer tot het moment dat de bestelde goederen aan hem ter beschikking worden gesteld. orderdoorlooptijd 1. 2. De tijdsperiode die verloopt tussen het moment dat in een produktiecentrum een fabricageopdracht ontvangen is en het moment dat een werkopdracht is afgegeven aan een werkplek. De tijd voor de orderontvangstbevestiging, orderacceptatie en het klaarmaken van werkopdrachten maken deel uit van de orderdoorlooptijd (ook wel orderverwerkingsdoorlooptijd). De tijdsperiode die verloopt tussen het moment dat in een verkooporganisatie een order is ontvangen en het moment dat een pikopdracht wordt uitgegeven om bepaalde hoeveelheden van een bepaald produkt uit de voorraad te halen voor verzending of voor het produktieproces. overslag 1. De handeling waarbij goederen van het ene vervoermiddel naar een ander worden overgebracht tijdens een vervoeroperatie. 2. Een douaneprocedure waarbij goederen onder beheer van de douane worden overgebracht van het importerende naar het exporterende vervoermiddel binnen het gebied van een douanekantoor wat zowel de import als de export afhandelt. pijplijnvoorraad Bewegende voorraad met betrekking tot internationale en nationale goederenstromen van zowel eindprodukten, halffabrikaten als grondstoffen en onderdelen. PIT-macro niveau De uitwerking van het PIT model op het niveau van de nationale economie. PIT-meso niveau De uitwerking van het PIT model op het niveau van branche- of ketenorganisatie. PIT-micro niveau De uitwerking van het PIT model op het niveau van individuele ondernemingen. PIT-model Een instrument waarmee, op basis van strategisch logistieke vraagstukken, logistieke gedragsrelaties en daaruit voortvloeiende consequenties ten aanzien van de wisselwerking tussen de economische ontwikkeling, logistieke organisatie en vervoerbeleid worden weergegeven. 94 93/NL/255 planningscyclus De termijn waarop de produktie in de toekomst is vastgelegd. primaire PIT-proces Het proces dat het primaire doel, zijnde het bewerken van fysieke goederenstromen, doet realiseren. procesproduktie Een produktiemethode met minimale onderbrekingen in de werkelijke uitvoering van iedere produktiebewerking of tussen produktiebewerkingen van gelijksoortige produkten. Wachttijd wordt praktisch uitgeschakeld door de verplaatsing van het produkt te integreren in de laatst uitgevoerde bewerking door degene die deze bewerking uitvoert (ook wel procesmatige produktie). produktbeschikbaarheid Ook wel voorraadbeschikbaarheid. De mate waarin een produkt beschikbaar is op het door de afnemer gewenste tijdstip. produktfamilie Een verzameling produkten/goederen (hetzij eindprodukten of halffabrikaten) die geclusterd zijn op basis van de produktkenmerken waardedichtheid, verpakkingsdichtheid en houdbaarheid. produktie op order De aankoop van grondstoffen, halffabrikaten en onderdelen en de feitelijke fabricage van de produkten vindt plaats nadat een definitieve toezegging van de afnemer betreffende de aankoop is ontvangen. produktie op voorraad De aankoop van grondstoffen, halffabrikaten en onderdelen en de feitelijke fabricage van de produkten vindt plaats in anticipatie op de te verwachten vraag, de onderneming kan onmiddellijk aan de vraag voldoen na de ontvangst van de order. p rod u ktiekosten Kosten voor de fabricage van een produkt. produktlevenscyclus De periode tussen de introductiedatum en einddatum van een produkt op de markt. In de levenscyclus worden de volgende fasen onderscheiden: introductie-, groei-, rijpheid-, verzadigings-, neergangs- en afloopfase. 93/NL/255 95 roulerende voorraad Voorraden die nodig zijn om aan de verwachte vraag gedurende een periode te voldoen. Sale of marktsysteem Het systeem dat alle goederenstromen genereert op basis van behoefte. Source of bronsysteem De elementen natuurlijke hulpbronnen, arbeid en kapitaal die de input van het PIT model leveren. seizoengevoeligheid Mate waarin een produkt en/of dienst gevoelig is t.a.v. omstandigheden betrekking hebbende op het seizoen. SITC Indeling van goederen volgens de Standard International Trade Classification speculatieve voorraad De voorraad die is aangelegd om bijvoorbeeld prijsverhogingen te ontduiken. SPITS-model Het PIT model waaraan, op een hoog abstractieniveau, eveneens het Source(bron) systeem en Sale(markt) systeem gekoppeld zijn. strategische en logistieke vraagstukken Vraagstukken die strategisch van aard zijn en waarbij het op te lossen vraagstuk direct van invloed is op de bedrijfsoverschrijdende en/of interne goederenstroom. strategische voorraad De voorraad die is aangelegd om grote stagnaties in aanvoer (veroorzaakt door staking, politieke moeilijkheden e.d. in een bepaald land of gebied) op te vangen van die goederen die voor de voortzetting van het produktieproces van essentieel belang zijn. substitueerbaarheid De mate waarin een produkt en/of dienst vervangbaar is door andere produkten en/of diensten. telematica Dit vormt de verbindende schakel tussen verschillende partijen in de logistieke keten onder meer als communicatiemiddel. Telematica is de samentrekkking van telecommunicatie en informatica. 96 93/NL/255 transportintensiteit De benodigde hoeveelheid transport. transportkosten De kosten die gepaard gaan met laden, lossen en transport van produkten. transporttijd De tijdsperiode die nodig is om goederen van de ene naar de andere plaats te vervoeren (exclusief wachttijden voor belading en na lossing). transporttijdvariatie Variatie in de transporttijd. typisch PIT-model Generieke weergave van de samenhang van de logistieke kenmerken benaderd vanuit een bedrijfskundige invalshoek. veiligheidsvoorraad (buffervoorraad) De berekende voorraad die dient om het effect van afwijkingen tussen het voorspelde en de werkelijke leveringstijd van de bestellingen in de gewenste mate op te vangen. Bij de berekeningen van de veiligheidsvoorraad wordt o.m. rekening gehouden met de servicegraad, verwachte schommelingen in de vraag en de doorlooptijd. verkooppunt De fysieke lokatie alwaar een aanbieder van produkten activiteiten onderneemt met als doel zijn produkt aan te bieden aan de klant. verpakkingsdichtheid Het aantal dozen per m3, ofwel het aantal verpakkingseenheden per volume-éénheid. verplaatsing Het verplaatsen van de ene naar de andere lokatie. verschijningsvorm De fysische toestand waarin het produkt voorkomt (vast, vloeibaar of gasvormig). vervoersintensiteit De mate waarin van transport gebruik wordt gemaakt. vervoersprestatie Het aantal vervoerde tonnen over een bepaalde afstand, uitgedrukt in tonkm. 93/NL/255 97 vol u meverand ering De mate waarin gedurende het produktieproces het volume van het geproduceerde goed verandert. voo rraad kosten Voorraadkosten zijn de kosten die gepaard gaan met investering in voorraad (rente) alsmede de kosten verbonden aan de door de voorraad in beslag genomen ruimte en de kosten verbonden aan het risico van prijsdaling of onverkoopbaarheid. vraagfrequentie De omvang van de vraag gerelateerd aan een bepaalde tijdsperiode. waardedichtheid De waarde van een bepaald volume produkt in fl per m3. Met waarde wordt de economische waarde van de produkten bedoeld op het punt waar beslissingen genomen worden. warehousing De opslag en het beheer van goederen teneinde op een gewenst tijdstip de goederen uit opslag halen te halen voor verdere verwerking of verkoop. Bij public warehousing kunnen meerdere partijen gebruik maken van de opslagfasciliteit. Bij dedicated warehousing wordt deze fasciliteit slechts aan één partij aan geboden. zending Een afzonderlijke herkenbare verzameling van een of meer goederenposten die (beschikbaar zijn om) gezamenlijke (te) worden vervoerd. Alternatief: Partij goederen bestemd voor l geadresseerde. zendingsgrootte De omvang van de zending uitgedrukt in aantallen produkten. 98 93/NL/255 99 93/N L/255 BIJLAGE 2: LOGISTIEKE FAMILIES 1 3 Veestapel Bloemen en planten Granen 4 Grondstoffen landbouw en voeding 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 Aardappelen, groente en fruit Vlees, vleeswaren en -conserven Vis(produkten) Zuivelprodukten Brood en overige bakkerijprodukten Overige voedingsmiddelen Tabak Dranken Grondstoffen textiel Kleding en textiel Mode-artikelen en lederwaren Schoeisel Papier en Papierwaren Boeken, kranten, tijdschriften Reclame en advertentie Hout en bouwmateriaal Glas en glasprodukten Brandstof, olie (produkten) Energie 24 Kunstmest 25 26 27 28 Kunstharsen Kleur-, verf, reuk- en smaakstoffen Anorganische chemische grondstoffen Rubber 29 Koolwaterstoffen 30 31 32 33 Overige organische chemische grondstoffen Verfprodukten en drukinkten Geneesmiddelen en verbandartikelen Parfumerie en kosmetische produkten 34 Was- en reinigingsmiddelen 35 Chemische bestrijdingsmiddelen e.d. 36 37 Folie Overige chemische produkten 38 39 40 41 42 43 Ertsen Grondstoffen metaal Non-ferro halffabrikaten Machines e.d. Kantoormachines Onderdelen machines Bron: Aanbod tabel in basis prijzen (CBS '89) X-H/E X-H/E G-X G-X X-H/E G-H/E X-H/E G-H/E G-H/E X-H/E G-H/E G-H/E G-X G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E X-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-X G-X G-X G-X G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-X G-X G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 Electrotechische produkten Auto's Tweewielers Onderdelen auto's en tweewielers Overige transportmiddelen Schepen, vliegtuigen en militair materieel Woninginrichtingsartikelen Verlichtingsartikelen Huishoudelijke apparaten Huishoudelijke artikelen Optische artikelen Fototechnische apparatuur Uurwerken en sierraden Speelgoed en sportartikelen Verblijfsrecreatieve goederen Duurzame goederen n.e.g. Goederen n.e.g. Woningdiensten Maaltijd-, drank, logiesverstrekking Diensten mbt ontspanning/cultuur Vervoers- en communicatiediensten Medische diensten Financiële en zakelijke diensten Autoreparatie Overig reparatie Fotografische diensten Onderwijs Diensten kappers en schoonheidsinstituten Schoonmaak- en wasserijdiensten Onderhoudswerk huis en tuin Diensten bejaardentehuizen Maatschappelijke diensten Diensten religieuze organisaties Diensten n.e.g. Overheid (Loon)diensten Handelsdiensten Investeringen eigen beheer Desinvesteringen Consumptie buitenlanders in Nederland Consumtiegoederen intermediair Toegerekende bankdiensten Handels- en vervoersmarges G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E G-H/E X-H/E 100 93/N L/255 Logistieke families A6 A15 goederengroepen als grondstof behorende bij de logistieke familie en afkomstig uit de aanbod tabel (zie voorgaande tabel) (45) auto's, (48) overige transportmiddelen. (54) optische artikelen C6 (6) vlees, veeswaren en -conserven, (49) schepen, vliegtuigen nen militair materieel D6 (11) tabak, (14) kleding en textiel, (18) boeken, kranten, tijdschriften (20) hout en bouwmaterialen, (32) geneesmiddelen en verbandartikelen. (41) machines e.d., (42) kantoormachines, (43) onderdelen machines. (15) mode-artikelen en lederwaren, (46) tweewielers, (47) onderdelen auto's en tweewielers. D12 D15 Fl F3 F6 Fll F14 FIS F16 C15 H5 H6 (21) glas en glasprodukten. (3) granen, (4) grondstoffen landbouw en voeding, (9) brood en overige bakkerij produkten. (13) grondstoffen textiel, (22) brandstof, olie(produkten), (24) kunstmest, (28) rubber, (33) parfumerie en kosmetische produkten, (34) was en reinigingsmiddelen, (38) ertsen, (39) grondstoffen metaal, (40) non ferro halffabrikaten, (44) electro technische produkten. (1 7) papier en papierwaren. (12) dranken. (25) kunstharsen, (26) kleur-, verf-, reuk- en smaakstoffen, (29) koolwaterstoffen, (30) overige organische chemische grondstoffen, (31) verfprodukten en drukinkten, (35) chemische bestrijdingsmiddelen, (37) overige chemische produkten. (27) anorganische chemische grondstoffen, (36) folie. (50) woninginrichtingsartikelen, (51) verlichtingsartikelen, (52) huishoudelijke apparaten, (53) huishoudelijke artikelen, (55) fototechnische apparatuur, (56) uurwerken en sierraden, (57) speelgoed en sportartikelen, (58) verblijfsrecreatieve goederen. (8) zuivelprodukten. (16) schoeisel. 93/N L/255 Logistieke families A1 A2 A4 A6 A7 A9 Al 5 A16 B5 101 goederengroepen als halffabrikaat/eindprodukt behorende bij de logistieke familie en afkomstig uit de aanbod tabel (zie voorgaande tabel) (12) dranken (alcohol) (14) kleding en textiel, (47) onderdelen auto's. (32) (1 1) (33) (55) (15) (56) geneesmiddelen en verbandartikelen. tabak, (18) boeken, kranten en tijdschriften. parfumerie en kosmetische produkten. fototechnische apparatuur. mode artikelen en lederwaren, (54) optische artikelen. uurwerken en sierraden. (6) vlees, vleeswaren en -conserven. C2 C6 C13 C15 (44) electrotechnische produkten, (45) auto's. (1) veestapel, (41) machines e.d., (42) kantoormachines, (43) onderdelen machines. (48) overige transportmiddelen, (49) schepen, vliegtuigen en militair materieel. (37) overige chemische produkten, (46) tweewielers, (59) duurzame goederen n.e.g. Dl D2 D4 09 D13 D16 (12) dranken zonder alcohol, (17) papier en papierwaren, (21) glas en glasprodukten. F2 F6 F8 F9 FIS F16 G1 C4 G5 C8 (34) (16) (10) (51) (57) was- en reinigingsmiddelen. schoeisel. overige voedingsmiddelen. verlichtingsartikelen, (53) huishoudelijke artikelen. speelgoed en sportartikelen, (58) verblijfsrecreatieve goederen. (31) verfprodukten en drukinkten. (20) hout en bouwmaterialen, (22) brandstof en olie(produkten), (24) kunstmest, (40) non ferro halffabrikaten. (23) energie. (52) huishoudelijke apparaten. (25) kunstharsen, (26) kleur-, verf-, reuk- en smaakstoffen, (35) chemische bestrijdingsmiddelen e.d., (50) woningsinrichtingsartikelen. (36) folie. (5) aardappelen, groente en fruit. (2) bloemen en planten. (7) vis(produkten), (8) zuivelprodukten. (9) brood en overige bakkerijprodukten. 102 93/NL/255 103 93/N L/255 BIJLAGE 3: SPITS ALS WATERHUISHOUDINGSSYSTEEM femm<myf& procesregeling waterdoorvoer informatie af voermechanisme watertoevoer waterafvoer Figuur B3.7 SPITS-systeem a/s waterhuishoudingssysteem De elementen van het systeem worden gevormd door P, l en T, die zijn weergegeven door een maatbeker. Het waterniveau in de maatbekers geeft de hoogte van de kosten aan die gemoeid zijn met het uitvoeren van de primaire processen voor de genoemde elementen. De uitbeelding van de stromen die lopen tussen P, l en T, kan worden gezien als de onderlinge relatie die er met betrekking tot de kosten bestaat tussen de elementen: de fluctuaties als gevolg van werking van het systeem. Figuur b3.1 kan worden gezien als de uitgangssituatie, waarbij in het systeem het steady state proces wordt uitgevoerd. Of in andere termen de toestand van het proces op een bepaald moment binnen de gekozen grondvorm. De grondvorm is gespecificeerd door het volume van de maatbeker, de capaciteit en de vorm van de fontein voor de uitstroom en de capaciteit van het pompsysteem om het water terug te pompen voor de instroom. Het doel van het systeem wordt aangegeven door het gewenste waterniveau dat zich in de verschillende maatbekers mag bevinden. Omdat eerder is gesteld dat de markt de generator van de logistieke processen is start de informatiestroom in de vorm van opdrachten vanuit het marktsysteem naar de besturingseen heden van P, l, T en Source. Vervolgens is een informatiestroom aangege- 104 93/NL/255 ven van hoog naar laag, waarbij de afnemende dikte van de pijlen aangeeft dat het aantal keuzes afdalend in de hiërarchie telkens beperkter wordt. Om aan te geven dat ondanks de hiërarchische structuur bij het nemen van beslissingen wel rekening wordt gehouden met de omstandigheden op lagere niveaus is een enkelvoudige onderbroken streep getrokken van lagere naar hogere niveaus. De besturing van het systeem is erop gericht om het niveau van de waterstand (lees het niveau van de kosten) te beheersen. Dit kan worden aangestuurd door regulering van enerzijds de uitstroom uit en ander- zijds de retourstroom naar de maatbeker. Binnen de logistieke grondvorm is in principe sprake van de uitvoering van steady state proces: de hoeveelheid kosten in de maatbekers P, l en T blijft daarbij in de tijd op een bepaald niveau of, indien ruimer gedefinieerd, binnen bepaalde marges. Per maatbeker is de hoeveelheid water die via de fontein wordt afgevoerd dus per tijdseenheid min of meer gelijk aan de hoeveelheid water die wordt teruggeleid. De werking van het systeem kan veranderen doordat extreme hoeveelheden water worden toegevoegd of verdampen. De vraag vanuit het marktsysteem of de aanvoer vanuit het bronsysteem in grote mate kan bijvoorbeeld gaan afwijken van het niveau waarop het systeem is ingericht. Extra vraag leidt tot hogere kosten, waardoor de waterstand in de maatbekers, gevoed vanuit het bronsysteem, hoger wordt. Ook invloeden vanuit omgeving kunnen leiden tot verandering. Er wordt als het ware van buiten het systeem water toegevoegd in één of meerdere maatbekers. Door de hiërarchie in het systeem zal de consequentie van het toevoegen van water in T (het laagste niveau) in eerste instantie doorwerken in T zelf, in tweede instantie wanneer het water niet alleen meer in T kan worden opgevangen in l. Indien de toevoer zo groot is dat ook l overloopt, ondervindt ook P de gevolgen. De mate waarin het systeem in staat is om veranderingen te verwerken, hangt af van de hoeveelheid water die wordt toegevoegd en de kracht waarmee dit gebeurt (een dikke straal of een regenachtige sproeier enerzijds, een lentezonnetje of extreme hitte anderzijds). Door het hiërarchie-principe is het ook belang waar (in welke maatbeker) het water wordt toegevoegd of verdampt. Extra watertoevoer kan leiden tot ingrijpen in de structuur van het systeem: maatbekers, de capaciteit van pompen moeten worden vergroot of verkleind. Of in andere woorden, de logistieke grondvorm moet worden veranderd. Op het laagste niveau kan watertoevoer in T (bijvoorbeeld internaliseren van externe kosten) leiden tot veranderingen die alleen noodzakelijk zijn ten aanzien van T (zie figuur b3.2). Slechts wanneer de toevoer zeer groot is, kan het zo zijn dat niet alleen T maar ook l en wellicht zelfs P moet worden aangepast. 105 93/N L/2 5 5 beleidsmaatregel procesregeling waterdoorvoer Informatie af voermechanisme watertoevoer waterafvoer Figuur 63.2 Veranderingen in SPITS na watertoevoer T 106 93/N L/255 93/NL/255 BIJLAGE 4: 107 BELEIDSVRAGEN EN OMGEVINGSVERANDERINGEN Bijlage 4a Enkele voorbeelden van omgevingsveranderingen Politiek stimulerende maatregelen in de vorm van premie- en subsidiefaciliteiten maar ook afschaffen van reguleringen; beperkende maatregelen in de vorm van belastingen, accijnzen en reguleringen; overige overheidsmaatregelen (bijvoorbeeld privatisering infrastructuur, Europa '92); nationale en internationale wetgeving op het gebied van goederenvervoer, milieu, economie, etc. Maatschappelijk opvattingen over verkeer en vervoer, industrie, energiegebruik en milieu (imago); sociaal-culturele ontwikkeling; demografische trends (omvang, leeftijdsopbouw en groei van de bevolking, in het bijzonder de beroepsbevolking); Infrastructuur structuur, capaciteit en kwaliteit van: bestaande infrastructuur; nieuwe infrastructuur (bijvoorbeeld de Kanaaltunnel, Betuwelijn). Technologie mechanisering, automatisering van processen; nieuwe vormen van technieken voor produktie, opslag en vervoer (bijvoorbeeld intermodaal vervoer en gecombineerd vervoer, hub-and-spoke-systemen); standaardisaties van produkten en hulpmiddelen (pallets, containers); veranderende informatietechnologie (o.a. telematica). Algemene economie hoogte rentestand; beweging conjunctuur (investeringsklimaat, koopkracht); grondstof- en energieprijzen; wisselkoersen; loonvorm i ngsproces; globalisering; ontwikkeling van economische zwaartepunten; verschuiving in de internationale arbeidsverdeling (industrialisering van grondstofverwerkende ontwikkelingslanden en lage-loonlanden). 108 93/NL/255 93/NL/255 109 Bijlage 4b Enkele illustratieve omgevingsveranderingen en hun aangrijpingspunten Produktie Omgevingsverandering A 'Prijs'beleid: de overheid grijpt in de loonvorming in, met als gevolg hogere arbeidskosten. Met name bij goederengroepen die produktieprocessen hebben met een hoge arbeidsintensiteit kunnen omgevingsveranderingen die de hoogte van de arbeidskosten beïnvloeden van belang zijn voor de lokatiekeuze van de produktie. Omgevingsverandering B Beperkende maatregel (OMG2) / wetgeving (OMG4): Wetgeving en heffingen op het milieu gebied kunnen negatieve externe effecten inperken. De overheid overweegt een milieuheffingen op produkten en/of produktieprocessen die een negatief effect hebben op de leefbaarheid en de 'duurzame samenleving'. Voor ondernemingen kan dit de lokatiekeuze van fabrieken en/of de inrichting van het produktieproces beïnvloeden in de vorm van gedwongen introductie van nieuwe produktie- of verpakkingstechnieken. Ter illustratie: er zijn zeer veel verschillende typen omgevingsveranderingen op milieugebied die betrekking hebben op het producerende proces: produktieproces moet schoner: heffing op vervuilende industrie; produkten met minder vervuilende verpakking; andere grondstoffen gebruiken (vb. kratjes Heineken); 'schonere energievormen gebruiken voor het produktieproces. Inventory Omgevingsverandering C Interest (OMG13) De hoogte van de interest heeft sterke invloed op de hoogte van voorraden en het aantal en de lokatie van de voorraadpunten en de plaats van het KOOP. Bij een hoge rentestand is het kostentechnisch aantrekkelijk om het voorraadniveau zo laag mogelijk te houden. Omgevingsverandering D Lokatie subsidies (stimuleringsmaatregel (OMG1)) grondprijzen (beperkende maatregel (OMG2)) Deze twee kenmerken bepalen voor een deel op welke lokatie een onderneming produktieplants, distributiecentra of magazijnen vestigt. De lokatiekeuze bepaalt tevens 110 93/NL/255 de type van het produktieproces dat op die lokatie plaatsvindt (produktie danwei assemblage). De lokatiekeuze van een magazijn bepaalt tevens het soort voorraad dat op die lokatie wordt aangehouden en de capaciteit van de plants en magazijnen op die lokatie. Omgevingsverandering E Milieu (beperkende maatregel (OMG2) / wetgeving (OMG4)) Een omgevingsverandering m.b.t. het voorraadhoudende proces die uit milieu overwegingen wordt ingegeven is bijvoorbeeld de eis dat voor bepaalde chemische produkten niet op elke willekeurige lokatie voorraadpunten mogen worden aangehouden. Omgevingsverandering F Arbeidskosten Bij het inslaan, opslaan en uitslaan in de magazijnen en distributiecentra maken de arbeids- (handling-) kosten een aanzienlijk deel uit van de logistieke kosten indien de werkzaamheden tenminste niet grotendeels gemechaniseerd zijn. Men is dus op zoek naar goedkope arbeidskrachten voor dit type werk. De hoogte van de arbeidskosten beinvloedt dus wederom lokatiekeuzen.; Transport Veel van de omgevingsveranderingen die hieronder worden vermeld met betrekking tot transport hebben direct invloed op onder meer de modaliteitkeuze, de capaciteit (sbenutting) van de verschillende modaliteiten en de intensiteit of frequentie van het vervoer. Omgevingsverandering G Prijsbeleid Brandstofheffingen hebben tot gevolg dat voor ondernemingen de transportkosten zullen toenemen. De vervoersintensiteit is daarom het aangrijpingspunt van dit type omge- vingsveranderingen. Daarnaast kan de transportkanaal keuze wellicht opnieuw overwogen gaan worden indien de omgevingsverandering voor een bepaalde familie zeer ingrijpend is. Omgevingsverandering H Stimuleringsmaatregelen (OMG1) Subsidies ter stimulering van het gebruik van bepaalde vervoerwijzen hebben de kanaalkeuze natuurlijk als meest directe aangrijpingspunt. 93/N17255 11 1 Omgevingsverandering l Beperkende maatregelen (OMG2): Negatieve externe effecten ontstaan door uitstoot, geluidshinder, verkeersslachtoffers, congestie etc. Om deze negatieve externe effecten terug te dringen kan men de externe kosten gaan doorberekenen. Bijvoorbeeld in de vorm van een ECO-TAX: deze kan worden doorgevoerd door de brandstofaccijnzen of de wegenbelasting te verhogen. Zoals geschetst in de kwalitatieve doorrekening zal het aandeel van de transportkosten in de totale kosten toenemen. Voor bepaalde logistieke families zal men wanneer men de voorraadkosten in de overweging meeneemt, overgaan tot een fysieke distributie strategie met hogere voorraden in meer voorraadpunten. De hogere transportkosten worden dan opgevangen door hogere voorraadkos- ten. Op deze manier probeert een bepaalde logistieke familie zijn customer service op hetzelfde gewenste niveau te behouden. Zie SMILE-2: de resultaten van deze omgevingsverandering kunnen zijn: wijziging modal split ten gunste van niet wegtransportmiddelen nieuwe lokaties waar voorraden gehouden worden bestaande voorraadlokaties met grotere voorraad goederen worden eventueel op andere lokaties geproduceerd. Omgevingsverandering J 3 Aanleg Betuwelijn (OMG7): betekent een vergroting van de capaciteit van de verbinding tussen bepaalde regio's en een nieuwe snelle verbinding van Rotterdam met haar achterland. De effecten zijn dus een mogelijke verlaging van de transportkosten (door gebruik van gecombineerd vervoer) en een mogelijke verkorting van de reistijd. Deze kwaliteitsverbetering zal aanleiding kunnen geven tot een andere vervoerwijzekeuze. Voor bepaalde families kan dit aanleiding geven tot verschuiving van voorraadpunten. Omgevingsverandering K Arbeidskosten Door CAO afspraken in het wegvervoer kunnen bijvoorbeeld de loonkosten stijgen. Daarmee zullen de vaste transportkosten stijgen, gegeven de verhouding vaste/variabele kosten. Ook het aandeel van de transportkosten in de fysieke distributiekosten neemt toe. Een hernieuwde afweging tussen de inzet van de verschillende transportmodalitei- ten (c.q. organisatie van de fysieke distributie) kan tot de mogelijkheden behoren. (Zie SMILE-2) pp. 40 e.v. SPITSvondigheden Kwantificeren logistieke Trade off s TNO Beleidsstudies & Advies INRO Postbus 6041 2600 JA Delft Tel: 015 - 696868 Fax.: 015-697782 Nederlandse organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek TNO Documentatieblad nr. 94/DL/003 ACHTERGROND In een aantal studies betreffende de relatie tussen de logistieke organisatie en het goederenvervoer is in het verleden uitgegaan van het PIT model. Dit PIT model is in eerste instantie door Ruijgrok gepresenteerd als een manier om de samenhang tussen de logistieke basisgrootheden Production (Produktie), Inventories (Voorraden) en Trans- schillende logistieke (besluitvormingsstructuren naast elkaar plaats vinden. De criteria die voor de indeling in logistieke families worden gebruikt zijn de produktkenmerken waardedichtheid, verpakkingsdichtheid en houdbaarheid en marktkenmerken marktomvang, marktspreiding, klantdichtheid en vraagfrequentie. port weer te kunnen geven. In latere studies zijn ook andere vormen van het PIT model geïntroduceerd. Bij elk van de formuleringen zijn een aantal methodologische vragen te stellen betreffende de eenduidigheid en consistentie van de gehanteerde begrippen. Deze onduidelijkheden zijn de aanleiding geweest om het idee achter het PIT model nog eens tegen het licht te houden en de toepasbaarheid ervan te onderzoeken voor een specifiek deelgebied. Dm*«viusvcnixfe tingen; " • f Politiek, TTnttwimi» Locmtie Oipmiyp^i^ AiTïTfl' VVfT- Prodopifi ludpuottn f-t- + Voorwaarts * Voomaduveui"1 t- 0 fp]^K*"i^lheid voomdeo tSeriegroctte V - t+ Rentestud *~ ^ \ ^». i J* TfN"hTH>lTTl1 <+^^HVeivt T < | Vervoosucqiidhf. jmduwicx t ^^ Figuur l Het onderzoek maakt deel uit van het Rolgoed onderzoek-programma van de AVV; de Adviesdienst Verkeer en Vervoer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Aan het onderzoek is gewerkt door een team van onderzoekers van INRO TNO, het NEI en de TUE. ONDERZOEKSDOEL Het doel van het onderzoek is geformuleerd als: "Het geven van een verkennend kwantitatief inzicht in de logistieke relaties op sector niveau". Deze probleemstelling is in de loop van het onderzoek nog enigszins aangepast door het sectorniveau te interpreteren als meso niveau en op dit meso niveau te zoeken naar homogene logistieke families. Logistieke families zijn te beschouwen als groepen goederen waarbij gelijksoortige logistieke besluitvorming plaats vindt op basis van gelijksoortige argumenten. Deze familie-indeling kan dwars door verschillende branches en zelfs dwars door individuele bedrijven heen snijden. Binnen een bedrijf kan het zijn dat geheel ver- AANPAK In de studie wordt een uitbreiding en een herdefiniëring van het PIT model voorgesteld. Omdat aan de oorspronkelijke PIT elementen de begrippen Source (bron) en Sale (verkopen) zijn toege- voegd wordt deze bijgestelde versie het SPITSmodel genoemd. Op deze wijze wordt bereikt dat met het PIT model de totale logistieke keten als een aaneenschakeling van SPITS elementen kan worden beschouwd. Het geheel kan vertaald worden in een logistiek besluitvormingsmodel waarbij kan worden aangegeven hoe op bepaalde omgevingsveranderingen wordt gereageerd door het aanpassen van een aantal elementen van de "Ist" situatie in de richting van de "Soll" situatie. In figuur 2 is aangegeven hoe zo'n proces werkt. In deze figuur wordt weergegeven hoe omgevingsveranderingen leiden tot herdefinitie van de Soll -situatie en dat, na evaluatie daarvan, een nieuwe steady state Ist- situatie wordt bereikt. In een dergelijke steady state vindt wel continue een herijking van het evenwicht tussen de logistieke kernvariabelen plaats, maar zonder dat de logistieke grondvorm zich wijzigt. Deze logistieke grondvorm geeft aan waar en met welke capaciteiten PIT activiteiten plaatsvinden. RESULTATEN Bovenstaande SPITS modelfilosofie is voor een 5-tal cases, welke elk een eigen logistieke familie vertegenwoordigen, uitgewerkt. Dit heeft aanleiding gegeven tot 5 specifieke invullingen van het SPITS model. De betreffende cases hadden betrekking op: 1. BCC (Basic Chemical Commodities: dit betreft een bedrijf dat op basis van lokaal verkrijgbare grondstoffen halffabrikaten produceert die verwerkt kunnen worden in de verpakkingsindustrie. 2. CS (Chemical Specialities): dit betreft een bedrijf dat uit het buitenland aangevoerde grondstoffen verwerkt tot hoogwaardige halffabrikaten. OMGEVING BALE|ï ;.ïyp,:,^^;:r-:;:;. product . i customer . service ^ PIT markt bedrijf LOGISTIEKE GRONDVORM * schakels in de keten capaciteit P, l. T locatie P, l type P, l, T Figuur 2: Relatie SPITS met logistieke grondvorm 3. EHP (Eenvoudige Huishoudelijke Produkten): dit is een bedrijf dat op baiis van een aantal regionaal beschikbare halffabrikaten een eenvoudig massa consumentenprodukt vervaardigd. 4. EA (Elektrische Apparatuur): hier gaat het om een bedrijf dat op basis van overzee aangevoerde componenten een hoogwaardig consumentenprodukt vervaardigd. 5. MP (Metalen Produkten): hier gaat het om een bedrijf dat speciale onderdelen fabriceert voor een beperkt aantal gespecialiseerde klanten wereldwijd. De cases kenmerken zich door een grote mate van diversiteit in logistieke grondvormen en logistieke besturing. CONCLUSIES Uit de resultaten van de verschillende case studies kan worden geconcludeerd dat een aantal, voor elk van de bedrijven als realistisch aangemerkte, wijzigingen in de omgeving aanleiding kunnen geven tot substantiële wijzigingen in de logistieke organisatie. Een groot deel van de wijzigingen is van directe invloed op aard en omvang van de aan- en afvoerstromen. De belangrijkste omgevingsverandering die van grote invloed blijkt te zijn op de logistieke grondvorm is de aard van de vraag op de internationale markt en de daarmee verband houdende wijzigingen in de internationale concurrentie. Als algehele conclusie wordt geconstateerd dat het SPITS-model, zoals dat in het kader van de studie is ontwikkeld, een bruikbaar en nuttig hulpmiddel is om logistieke veranderingsproces- sen modelmatig weer te geven. De benoeming van de logistieke families aan de hand van de individuele cases geeft een invulling van de toepassingsmogelijkheden van het model op meso niveau. Voor een integrale toepassing van het model op meso of macro niveau is het nog te vroeg: daarvoor moet voor een groot aantal onderscheiden logistieke families de logistieke gedragsrelaties worden vastgelegd. Hiervoor zijn nog aanvullende verzamelingen van gegevens en modelschattingen noodzakelijk. Voor specifieke actoren is met relatief eenvoudige middelen een dergelijk model op meso niveau in te vullen.
© Copyright 2025 ExpyDoc