714018 19 augustus 2014 VOORNEMEN OFFSHORE WINDPARK Q4 Dynewiek C.V. Definitief Duurzame oplossingen in energie, klimaat en milieu Postbus 579 7550 AN Hengelo Telefoon (074) 248 99 40 Documenttitel Voornemen offshore windpark Q4 Soort document Definitief Datum 19 augustus 2014 Projectnaam Wijzigingsvergunning Q4 en Q4 West Projectnummer 714018 Opdrachtgever Dynewiek C.V. Auteurs Maarten Jaspers Faijer, Eric Arends, Sergej van de Bilt Vrijgave Eric Arends, Pondera Consult Pondera Consult INHOUDSOPGAVE 1 Inleiding 3 1.1 Aanleiding 3 1.2 Milieueffectrapportage 4 1.3 Betrokken partijen 5 1.4 Leeswijzer 5 2 UItgangspunten en doelen 7 2.1 Uitgangspunten en randvoorwaarden 7 2.2 Doelen 8 3 Voorgenomen activiteit en alternatieven 9 3.1 Voorgenomen activiteit 9 3.2 Alternatieven en varianten 12 4 Mogelijke Milieu-effecten en Maatregelen 13 4.1 Mogelijke effecten 13 4.2 Effectbeoordeling 14 4.3 Mitigerende en compenserende maatregelen 16 4.4 Leemten in kennis 16 4.5 Evaluatie 16 5 Procedures en besluitvorming 17 5.1 M.e.r.-procedure 17 Bijlage 1: Literatuur Voornemen offshore windpark Q4 | 714018 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 714018| Voornemen offshore windpark Q4 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 3 1 INLEIDING 1.1 Aanleiding In het ´Energieakkoord voor Duurzame Groei´ wordt een planning voor de uitgifte van offshore windparken aangekondigd. Deze planning streeft naar een totaal geïnstalleerd vermogen van 4.450MW aan windenergie in de Noordzee in 2023. De planning wordt in figuur 1.1 weergegeven. Figuur 1.1 Planning uitgifte NL Offshore Wind 2023 uitgegeven en aangesloten voor 2023 5000 4500 MW issued 4000 MW connected 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 700 800 900 450 600 2015 2016 2017 2018 2019 0 2014 2020 2021 2022 2023 Bron: SER Energieakkoord, bewerking: Pondera Consult Anticiperend op deze ontwikkelingen wil Eneco Wind de huidige vergunningen voor de offshore windparken (OWP) Q4 en Q4 West samenvoegen en actualiseren. De vergunning voor het OWP Q4 is op 18 december 2009 (WSV/2009-1228) verleend, voor het OWP Q4 West is deze op 21 oktober 2013 verleend. Op verschillende punten sluiten de huidige vergunningen niet meer aan bij de laatste ontwikkelingen die zijn doorgemaakt in de industrie van de offshore windenergie. Er wordt een wijzigingsvergunning aangevraagd waarin de windparken Q4 en Q4 West worden samengevoegd tot windpark ‘Q4’. 1.1.1 Voornemen en milieu-effectrapportage Eneco heeft het voornemen om de huidige vergunningen van de offshore windparken te actualiseren en derhalve op verschillende onderdelen te wijzigen. Het project bestaat uit het windpark, de exportkabel inclusief de duinkruising en het landkabeltracé. Het landkabeltracé zal betreffende het detailniveau overeenkomstig eerdere instructies (Q4-West) worden meegenomen. De locatie van de windparken ligt binnen de Exclusief Economische Zone (EEZ) op het Nederlands Continentaal Plat en buiten de 12-mijlszone (zie figuur 1.2).Voorts heeft Eneco het voornemen om de vergunningen samen te voegen tot één windpark. Voor het windpark wordt een vergunning aangevraagd in het kader van de Waterwet. Daarnaast kan mogelijk ook een ontheffing en vergunning op basis van respectievelijk de Flora- en faunawet Voornemen offshore windpark Q4 | 714018 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 4 en de Natuurbeschermingswet worden aangevraagd. Voor de watervergunning, die m.e.r.1 beoordelingsplichtig is (onderdeel D, 22.2 Besluit m.e.r.), wacht Eneco niet af of naar de beoordeling van het bevoegd gezag al dan niet een m.e.r. doorlopen dient te worden. Eneco kiest ervoor om direct een m.e.r. te starten. Deze notitie vormt het startsein voor de m.e.r. De vergunningaanvraag heeft betrekking op de watervergunning voor het offshore deel van het windpark, inclusief de duindoorkruising, als zijnde één watersysteem. Figuur 1.2 Situatie huidige vergunningen OWP Q4 en OWP Q4 West 1.1.2 Ambitie Eneco Eneco stelt zich actief op met betrekking tot offshore windenergie. Het Offshore Windpark Prinses Amalia is het eerste offshore windpark dat Eneco heeft gerealiseerd. Daarnaast gaat Eneco inde zomer van 2014 aanvangen met de offshore installatie van het Offshore Windpark Eneco Luchterduinen. Eneco heeft de ambitie om in de toekomst meerdere offshore windparken op de Noordzee te gaan ontwikkelen en exploiteren. Het actualiseren van de huidige vergunningen door middel van het indienen van een wijzigingsvergunning en een MER voor Windpark Q4 maakt onderdeel uit van deze ambitie. 1.2 Milieueffectrapportage Om het milieu een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming en ervoor te zorgen dat de aanleg van het windpark past binnen de randvoorwaarden (ruimtelijk, economisch, ecologisch) wordt de m.e.r. doorlopen (de uitgebreide procedure). Te beginnen met deze notitie, waarin de voorgenomen activiteit en de milieueffecten worden getypeerd. Na inspraak en advisering stelt de Minister van Infrastructuur en Milieu vervolgens als bevoegd gezag de reikwijdte en het detailniveau voor het op te stellen MER vast. Samen met de (ontwerp-)vergunningaanvraag in het kader van de Waterwet wordt het MER daarna ter inzage gelegd, waarna de Minister een 1 Met m.e.r. wordt gedoeld op de procedure van de milieu-effectrapportage. Met MER wordt gedoeld op het Milieu Effect Rapport, 714018| Voornemen offshore windpark Q4 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 5 beslissing neemt over de vergunningaanvraag. Dit laatste mede op basis van alle inspraakreacties, de nog uit te voeren Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en een toetsingsadvies van de Commissie voor de milieueffectrapportage. 1.3 Betrokken partijen 1.3.1 Initiatiefnemer De initiatiefnemer voor de wijzigingsvergunning van het Offshore Windpark Q4 is Dynewiek C.V. Dynewiek C.V. is een entiteit van Eneco Wind. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het opstellen van het MER en de vergunningaanvraag. In onderstaande tabel zijn de gegevens van de contactpersoon van de initiatiefnemer opgenomen. Tabel 1.1 Contactgegevens initiatiefnemer Initiatiefnemer Dynewiek C.V. Contactpersoon Johan Dekkers Adres Postbus 19020 Postcode 3001 BA Plaats Rotterdam 1.3.2 Het bevoegd gezag Het bevoegd gezag voor de watervergunning en het MER is de Minister van Infrastructuur en Milieu en namens de Minister is dit Rijkswaterstaat Zee en Delta. Het bevoegd gezag zal het MER en de wijzigingsvergunningaanvraag voor het windpark Q4 beoordelen en hierover een besluit nemen. Tabel 1.2 Bevoegd gezag Bevoegd gezag Namens de Minister van Infrastructuur en Milieu; Rijkswaterstaat Zee en Delta Contactpersoon Tineke Veenbaas Adres Postbus 5807 Postcode 2280 HV Plaats Rijswijk 1.4 Leeswijzer In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de uitgangspunten, randvoorwaarden en doelen van het voornemen tot het actualiseren van de huidige vergunningen van de Offshore Windparken Q4 en Q4 West. In hoofdstuk 3 wordt dieper ingegaan op het voornemen en te onderzoeken alternatieven. Hoofdstuk 4 gaat tot slot in op welke milieu-effecten worden onderzocht in het MER en doet een voorstel voor de beoordeling die uiteindelijk in het MER zal plaatsvinden. Voornemen offshore windpark Q4 | 714018 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 6 714018| Voornemen offshore windpark Q4 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 7 2 UITGANGSPUNTEN EN DOELEN 2.1 Uitgangspunten en randvoorwaarden 2.1.1 Doelstellingen voor duurzame energie Eén van de doelstellingen van het nationale (en internationale) milieubeleid is het beperken van de uitstoot van broeikasgassen, zoals kooldioxide (CO2). De energiesector is in Nederland verantwoordelijk voor meer dan twintig procent van de uitstoot van broeikasgassen. De uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de energiebehoefte kan worden beperkt door energiebesparing en door grootschalige inzet van duurzame energiebronnen. De investering in duurzame energie heeft naast het reduceren van broeikasgassen als nevendoel om de kwetsbaarheid van de Nederlandse energievoorziening te beperken door deze minder afhankelijk te maken van fossiele brandstoffen. Een dergelijke omschakeling in de Nederlandse elektriciteitsvoorziening betekent een forse inspanning. Het huidige kabinet (Rutte II) heeft voor wat betreft de doelstelling op het gebied van duurzame energie aansluiting gezocht bij de taakstelling die in Europees verband is geformuleerd. Deze EU-taakstelling voor duurzame energie bedraagt voor Nederland 14% van het finale energiegebruik in 2020. Initieel was in het regeerakkoord een doelstelling van 16% duurzaam opgewekte energie in 2020 opgenomen, welke is bijgesteld door de vaststelling van het ‘Energieakkoord voor Duurzame Groei’ in 2013. Hierin wordt een doelstelling van 14% voor 2020 afgesproken, aangevuld met de doelstelling van 16% duurzaam opgewekte energie in 2023. 2.1.2 Ronde 1 en 2 windparken De eerste windturbines op de Noordzee zijn gebouwd in het Offshore Windpark Egmond aan Zee (10 kilometer uit de kust bij Egmond) en het Prinses Amalia Windpark buiten de 12mijlszone (voorheen genaamd Q7, 23 kilometer uit de kust bij IJmuiden). Deze windparken hebben een vermogen van respectievelijk 108 en 120 MW. De parken worden ook wel de “ronde 1-parken” genoemd. Daarnaast zijn vergunningen verstrekt voor de bouw van nieuwe windparken, de zogenaamde “ronde 2-parken”. Drie van deze parken hebben subsidie gekregen en worden de komende jaren gebouwd (Eneco Luchterduinen (voorheen Q10), Gemini I en II (voorheen ZeeEnergie en Buitengaats). De huidige vergunningen voor de Offshore Windparken Q4 en Q4 West behoren tevens tot de “ronde 2-parken”. 2.1.3 Nationaal beleid De Rijksdoelstelling aangaande Wind op Zee is om op termijn 6000 MW aan opgesteld vermogen te realiseren. In het Energieakkoord voor duurzame groei is deze doelstelling vertaald naar 4500MW aan opgesteld vermogen, dat gerealiseerd en aangesloten is voor 2023. De Rijksoverheid heeft in het Nationaal Waterplan (Ministerie Infrastructuur en Milieu, 2009) twee gebieden aangewezen waar nieuwe windmolenparken mogen komen. Dit zijn Borssele en IJmuiden Ver. Deze gebieden zijn tevens opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waar ook de zoekgebieden ‘Hollandse Kust’ en ‘Ten Noorden van de Wadden’ als ‘kansrijk gebied voor windenergie’ worden aangemerkt. Deze zoekgebieden worden aangewezen en nader uitgewerkt in de ontwerp-Structuurvisie Wind op Zee (Ministerie Infrastructuur en Milieu, 2014). De vergunde windparken Q4 en Q4 West liggen in het zoekgebied Hollandse Kust. Naar verwachting zal de Rijkstructuurvisie Wind op Zee in de tweede helft van 2014 definitief worden gemaakt en zal daarin het windenergiegebied Hollandse Kust worden aangewezen. Voornemen offshore windpark Q4 | 714018 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 8 2.2 Doelen Het doel van de aanleg van Windpark Q4 is een zo groot mogelijke bijdrage te leveren aan de nationale beleidsdoelstelling ten aanzien van de winning van duurzame energie op de Noordzee, in zoverre dit binnen een passende business-case te realiseren is. Deze notitie beoogt alle betrokkenen en geïnteresseerde partijen te informeren over de achtergrond en de aard van de voorgenomen activiteiten. Het doel van het uiteindelijke MER is om informatie te leveren die het mogelijk maakt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming omtrent het al dan niet verlenen van de watervergunning. Samenvoeging van de vergunningen Met het samenvoegen van de vergunningen voor de offshore windparken Q4 en Q4 West beoogt de initiatiefnemer schaalvoordelen te behalen ten aanzien van de kosten van de aanleg van de windparken en ten aanzien van de energieopbrengst. 714018| Voornemen offshore windpark Q4 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 9 3 VOORGENOMEN ACTIVITEIT EN ALTERNATIEVEN 3.1 Voorgenomen activiteit Zoals in hoofdstuk 1 aangegeven, heeft Eneco het voornemen de vergunde offshore windparken Q4 en Q4 West te wijzigen en samen te voegen. Het project bestaat uit het windpark, de exportkabel inclusief de duinkruising en het landkabeltracé. Het landkabeltracé zal betreffende het detailniveau overeenkomstig eerdere instructies (Q4-West) worden meegenomen. 3.1.1 Wijziging van de windparken De initiatiefnemer is voornemens de Windparken Q4 en Q4 West samen te voegen tot één windpark; het Windpark Q4. Het voornemen is om dit windpark van grotere turbines te voorzien dan reeds vergund is. Er wordt onderscheid gemaakt in een opstelling met 120 turbines van 3.3 MW en een opstelling met 53 turbines van 8 MW turbines. De 3.3 MW turbines hebben een ashoogte van circa 80,8 meter boven zeeniveau, een tiphoogte van circa 136,8 meter boven zeeniveau en een rotordiameter van circa 112 meter. De 8 MW turbines hebben een ashoogte van circa 106,8 meter boven zeeniveau, een tiphoogte van circa 188,8 meter boven zeeniveau en een rotordiameter van circa 164 meter. 3.1.2 Wijziging van de opstelling De samenvoeging van de windparken en het voornemen om grotere turbines te installeren zullen resulteren in een andere layout van het windpark dan reeds vergund is. In het MER zullen de volgende twee opstellingen worden onderzocht. Voornemen offshore windpark Q4 | 714018 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 10 Figuur 3.1 53 turbines van 8 MW 714018| Voornemen offshore windpark Q4 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 11 Figuur 3.2 120 turbines van 3.3 MW 3.1.3 Wijziging van de elektrische infrastructuur De gewijzigde layout heeft tot gevolg dat de interne parkbekabeling, de zogenaamde inter-array kabels, alsook de positie van het Offshore High Voltage Station (OHVS) gewijzigd zullen worden ten opzichte van hetgeen vergund. In plaats van de twee vergunde OHVS-en (één in Q4-west en één in Q4) zal er nu 1 OHVS worden geplaatst of zal er in plaats van een OHVS een hub (of stopcontact op zee) worden geplaatst waar meerdere windparken op kunnen Voornemen offshore windpark Q4 | 714018 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 12 aansluiten. Het kabeltracé op zee zal beperkt worden gewijzigd ten opzichte van het vergunde Q4 West kabeltracé. Het aanlandingspunt wordt beperkt gewijzigd met een verschuiving van enkele tientallen meters. Er zullen meerdere aansluitingsvarianten worden bekeken, waarbij de initiatiefnemer zelf een OHVS realiseert of dat er een hub wordt geplaatst waar meerdere windparken op kunnen aansluiten. In het laatste geval zal waarschijnlijk TenneT de beheerder zijn van het elektrische deel (van hub, offshore kabels tot en met duindoorkruising en aansluiting op het landelijke elektriciteitsnetwerk). 3.2 Alternatieven en varianten In het kader van het MER worden de effecten van alternatieven vergeleken met de effecten van het voornemen. Ten tijde van de concretisering van het voornemen zal ook een concreet alternatief worden ontwikkeld. Dit zal bestaan uit een ten opzichte van het voornemen afwijkend turbinetype, layout en elektrische infrastructuur. De mogelijke aanleg van een hoogspanningsnet op zee door TenneT ter plekke zal ook worden meegenomen. Het MER zal zich met name richten op het offshore deel inclusief de duindoorkruising als zijnde één watersysteem. Het overige landgedeelte van het project (landtracé van de elektriciteitskabel en bijbehorende infrastructuur vanaf de duindoorkruising tot het aansluitpunt op het landelijke hoogspanningsnetwerk) wordt kort aangeduid. 714018| Voornemen offshore windpark Q4 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 13 4 MOGELIJKE MILIEU-EFFECTEN EN MAATREGELEN 4.1 Mogelijke effecten In het MER zullen de milieueffecten die het voornemen en alternatieven met zich meebrengen, in beeld worden gebracht. Het gaat om de hierna te noemen milieuaspecten. Deze aspecten zijn eerder onderzocht ten behoeve van de vergunningaanvragen Q4 en Q4 West onderzocht. Voor het op te stellen MER ten behoeve van de aanvraag van de wijzigingsvergunning van het Offshore windpark Q4 wordt, daar waar toepasselijk, gebruik gemaakt van de uitgevoerde onderzoeken voor de MER’en van de huidig vergunde windparken Q4 en Q4 West. 4.1.1 Elektriciteitsopbrengst De belangrijkste reden om windinitiatieven te realiseren, is het opwekken van duurzame energie. Van de te onderscheiden alternatieven wordt daarom in het MER berekend hoeveel elektriciteit wordt opgewekt. Ook kan worden bepaald welke uitstoot van schadelijke stoffen het windpark vermijdt in vergelijking met de situatie dat dezelfde energie wordt opgewekt volgens conventionele wijze, zoals kolenverbranding. Een vergelijking wordt gemaakt met de emissies van de huidige brandstofmix die wordt gebruikt in Nederland voor opwekking van elektriciteit. In het MER wordt tevens aandacht besteed aan hoeveel energie het kost om turbines te produceren en te plaatsen. 4.1.2 Ecologie In het MER wordt op basis van de meest recente en relevante (internationale) kennis onderzocht welke beschermde soorten voorkomen op de locatie, welke mogelijke effecten te verwachten zijn en welke mitigerende maatregelen nodig zijn. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de meest recente inzichten. Voor de avifauna (er wordt onderscheid gemaakt tussen trekkende broedvogels, trekkende niet-broedvogels, kolonievogels en vleermuizen) gaat het meer specifiek om de aanvaringskans, veranderingen in foerageermogelijkheden, rustgebieden en barrièrewerking. Voor het onderwaterleven (er wordt onderscheid gemaakt tussen zeezoogdieren, vissen en bodemfauna) worden voor beschermde soorten, veranderingen van paai- en werpgebieden, foerageermogelijkheden en barrièrewerking in beeld gebracht. Ook wordt inzichtelijk gemaakt wat de cumulatieve effecten kunnen zijn van Windpark Q4 met de overige vergunde windinitiatieven en tevens andere activiteiten, of het om tijdelijke dan wel permanente effecten gaat en worden de effecten in zowel de aanleg-, exploitatie- als de verwijderingsfase aangegeven. Dit alles zal zoveel mogelijk worden gekwantificeerd. Zo wordt er per type verstoring aangegeven hoeveel individuen van welke soorten hierbij zijn betrokken (ordegrootte, bijvoorbeeld in aantalsklassen) en welk deel van de populatie minimaal en maximaal (worst-case) beïnvloed wordt. Verwacht wordt dat op voorhand significante effecten op Natura 2000 gebieden niet zijn uit te sluiten. Een Passende Beoordeling zal dan ook onderdeel vormen van het op te stellen MER, waarin de vraag beantwoord wordt of significante effecten van het windpark op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden zijn uit te sluiten. Het zal dan met name gaan over de effecten op vogels, zeezoogdieren en vislarven. Voornemen offshore windpark Q4 | 714018 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 14 4.1.3 Scheepvaart en veiligheid In het MER wordt de kans op ongevallen door aandrijvingen en aanvaringen onderzocht. Voor de scheepvaartveiligheid wordt een kwantitatieve analyse uitgevoerd met het SAMSON model (Safety Assessment Models for Shipping and Offshore in the North Sea). Daarnaast wordt een kwalitatieve analyse uitgevoerd, waarbij aandacht wordt besteed aan de verkeersstromen rond het park, kruisend verkeer, risico’s voor niet routegebonden kleine scheepvaart, het inzetten van een begeleidingsschip of zeesleepboot en de cumulatieve effecten van meerdere windparken. Het MER gaat tevens in op de aanleg van de kabel in relatie tot de veiligheid van de Nederlandse kustverdediging. 4.1.4 Overige gebruiksfuncties Gekeken wordt naar andere gebruiksfuncties in de omgeving van de locatie zoals olie- en gaswinning, helikopterverkeer van en naar de platforms in de nabijheid, militaire gebieden, zand- en schelpwinning, gevolgen voor scheepvaart- en luchtvaartradar, de ligging van kabels en leidingen en recreatie en toerisme. In het MER zal ingegaan worden op de effecten voor de verschillende gebruiksfuncties en indien effecten optreden, zal gekeken worden hoe de effecten zo veel mogelijk beperkt kunnen worden. 4.1.5 Geologie en Hydrologie Beschreven wordt wat de bodemopbouw en de stabiliteit van de bodem is voor de verschillende alternatieven en hoe hiermee rekening wordt gehouden bij de keuze van de fundering en andere technische eisen van de windturbines. Ook wordt bekeken wat de effecten zijn van erosie, sedimentatie, geomorfologische, geohydrologische en stromingspatronen (richting en snelheid). Boven de waterspiegel gaat het vooral om de effecten van getijde en golfslag (onder invloed van het heersende windregime) op het functioneren en de stabiliteit van de windturbines. 4.1.6 Landschap (zichtbaarheid) De zichtbaarheid van windturbines vanaf de kust zal in het MER in meerdere alternatieven worden gevisualiseerd en beschreven in termen van turbinegrootte, opstellingsvorm, verlichting en meteorologische omstandigheden. Daarbij wordt aangegeven hoeveel dagen per jaar gemiddeld het windpark of een deel daarvan te zien is en wat de afstanden zijn van het windpark tot de diverse kustplaatsen. 4.1.7 Cultuurhistorie en archeologie Op basis van bestaande kennis wordt aangegeven waar in het plangebied zich historische scheepswrakken bevinden dan wel objecten/obstakels die mogelijk een historische betekenis hebben. Waar nodig zullen oude (subatlantische) geulafzettingen en/of sporen van prehistorisch gebruik van het landschap in het MER de aandacht krijgen die ze verdienen. 4.2 Effectbeoordeling De omvang van het studiegebied – het gebied waarbinnen zich mogelijke effecten kunnen voordoen – verschilt per milieuaspect. In het algemeen is het studiegebied (aanzienlijk) groter dan het plangebied: het gebied waarbinnen zich de voorgenomen activiteit afspeelt. 714018| Voornemen offshore windpark Q4 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 15 De verwachte effecten worden beschreven en beoordeeld aan de hand van beoordelingscriteria. Het nulalternatief fungeert als referentie voor de beoordeling van de effecten. De effectbeschrijving zal waar mogelijk en zinvol met cijfers onderbouwd worden. Waar effecten niet cijfermatig kunnen worden getoetst, gebeurt dit kwalitatief door deskundigen op basis van het relevante wettelijke- en beleidskader. Naast blijvende effecten wordt ook aandacht besteed aan tijdelijke en/of omkeerbare gevolgen. Ook wordt, waar relevant, aangegeven of cumulatie met andere effecten en plannen kan optreden. In tabel 4.1 is het beoordelingskader weergegeven dat in het MER zal worden gebruikt. Per milieuaspect is aangegeven welke criteria worden gebruikt en de wijze waarop de effecten worden beschreven en beoordeeld (kwantitatief en/of kwalitatief). Tabel 4.1 Beoordelingscriteria per milieuaspect Aspecten Elektriciteitopbrengst Beoordelingscriteria Effectbeoordeling Opbrengst CO2-emissiereductie Vermeden zuurequivalenten Kwantitatief, resp. in MWh, Kton en Kton Beschermde gebieden (Passende Beoordeling) Beschermde soorten o aanvaringskans, o veranderingen in foerageermogelijkheden, o rustgebieden, o barrièrewerking Ecologie Scheepvaart en veiligheid Overige gebruiksfuncties Geologie en hydrologie Landschap Cultuurhistorie en archeologie Extra kans op aanvaringen en aandrijvingen van schepen Effect van kabels op de zeewerendheid van de kustverdediging Effect voor mogelijkheden voor visserij Effect voor mogelijkheden voor olie- en gaswinning Effect op helikopterverkeer Effect op zand- en schelpenwinning Effect op scheep- en luchtvaartradar Effect op aanwezige kabels en leidingen Effect op militaire gebieden Effect op recreatie en toerisme Effect op erosie Effect op sedimentatie Effect op geomorfologische patronen Effect op geohydrologische patronen Effect op stromingspatronen Zichtbaarheid Effect op scheepswrakken Effect op eventueel andere cultuurhistorische of archeologische waarden Kwalitatief en kwantitatief (soorten) Kwantitatief en kwalitatief Kwantitatief en kwalitatief Kwantitatief en kwalitatief Kwantitatief en kwalitatief Kwalitatief Voornemen offshore windpark Q4 | 714018 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 16 Om de effecten van de alternatieven per aspect te kunnen vergelijken, worden deze op basis van een + / - score beoordeeld. Hiervoor wordt de volgende beoordelingsschaal gehanteerd: Tabel 4.2 Beoordelingstabel Score Oordeel ten opzichte van de referentiesituatie (nul-alternatief) -- Het voornemen leidt tot een sterk merkbare negatieve verandering - Het voornemen leidt tot een merkbare negatieve verandering 0 Het voornemen onderscheidt zich niet van de referentiesituatie + Het voornemen leidt tot een merkbare positieve verandering ++ Het voornemen leidt tot een sterk merkbare positieve verandering Indien de effecten marginaal zijn, wordt dit in de voorkomende gevallen aangeduid met 0/+ (marginaal positief) of 0/- (marginaal negatief). 4.3 Mitigerende en compenserende maatregelen De in het MER aan te geven milieueffecten kunnen door middel van het uitvoeren van mitigerende maatregelen verzacht worden of teniet worden gedaan. In het MER worden deze maatregelen genoemd en beschreven. Een voorbeeld van een mitigerende maatregel is het verleggen van het kabeltracé wanneer duidelijk is dat de kabel te dichtbij een andere kabel is gelegen. Als mitigerende maatregelen geen afdoende resultaat boeken, wordt bekeken welke compenserende maatregelen te nemen zijn. 4.4 Leemten in kennis In het MER zal worden aangegeven welke belangrijke informatie ontbreekt en welke gevolgen dit heeft voor de effectvoorspelling. Waar mogelijk zal worden aangegeven welke aanvullende onderzoeken deze leemten kunnen wegnemen. 4.5 Evaluatie In het MER zal aangegeven worden welke milieuaspecten tijdens en na het realiseren van het voornemen gemonitord en geëvalueerd dienen te worden, teneinde na te gaan wat de daadwerkelijk optredende milieueffecten zijn. Eventueel kunnen op basis daarvan maatregelen getroffen worden. 714018| Voornemen offshore windpark Q4 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 17 5 PROCEDURES EN BESLUITVORMING 5.1 M.e.r.-procedure Het doorlopen van een procedure van een milieueffectrapportage kent meerdere stappen. Zoals reeds in hoofdstuk 1 is opgenomen, wacht de initiatiefnemer de beoordeling van het bevoegd gezag aangaande of een m.e.r.-procedure al dan niet doorlopen dient te worden niet af. De initiatiefnemer start de m.e.r.-procedure vrijwillig en direct. Mededeling van het voornemen aan het bevoegd gezag De initiatiefnemer doet mededeling aan het bevoegd gezag van het voornemen om een watervergunningaanvraag te doen en daarvoor wordt een m.e.r.-procedure doorlopen. Openbare kennisgeving Het bevoegd gezag (Rijkswaterstaat) geeft openbaar kennis van het voornemen om een m.e.r.beoordelingsplichtig besluit voor te bereiden. Daarin staat dat stukken ter inzage worden gelegd, waar en wanneer dit gebeurt, dat er gelegenheid is zienswijzen in te dienen, aan wie, op welke wijze en binnen welke termijn en of de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) om advies zal worden gevraagd over de voorbereiding van het plan. Raadpleging adviseurs en betrokken bestuursorganen over reikwijdte en detailniveau Het bevoegd gezag raadpleegt de adviseurs en de overheidsorganen die bij de voorbereiding van het plan moeten worden betrokken over de reikwijdte en het detailniveau van het MER. Raadpleging gebeurt door deze notitie naar de adviseurs en betrokken bestuursorganen te verzenden. Zienswijzen indienen Deze notitie wordt in het kader van de bovengenoemde openbare kennisgeving ter inzage gelegd zodat door eenieder zienswijzen kunnen worden ingebracht. Vaststellen reikwijdte en detailniveau van het MER Het bevoegd gezag zal op basis van deze notitie, de ingekomen zienswijzen en het advies van de betrokken overheidsorganen de reikwijdte en het detailniveau vaststellen voor het op te stellen MER. Opstellen van het MER De eisen waaraan het MER moet voldoen zijn beschreven in artikel 7.7 en artikel 7.23, eerste lid, Wm (en uiteraard in de vastgestelde reikwijdte en het detailniveau). Samengevat moet het MER in elk geval bevatten/beschrijven: het doel van het project; een beschrijving van het project en de redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven; welke plannen er eerder voor deze activiteit zijn vastgesteld en welke alternatieven daarin waren opgenomen; voor welk(e) besluit(en) het MER wordt gemaakt en welke besluiten met betrekking tot het project al aan het MER vooraf zijn gegaan; een beschrijving van de huidige situatie en de autonome ontwikkeling in het plangebied; Welke gevolgen het project en de alternatieven hebben voor het milieu en een motivering van de manier waarop deze gevolgen zijn bepaald en beschreven en een vergelijking van die gevolgen met de autonome ontwikkeling; Voornemen offshore windpark Q4 | 714018 19 augustus 2014 | Definitief Pondera Consult 18 effectbeperkende c.q. mitigerende maatregelen; leemten in kennis; een publiekssamenvatting. Openbaar maken van het MER en ontwerp-beschikking en raadpleging Commissie voor de m.e.r. Het MER wordt ter inzage gelegd met de ontwerpbeschikking en voor advies verzonden aan de Commissie m.e.r.. De ter inzage legging gebeurt in principe gelijktijdig met de ter inzage legging van de ontwerp-watervergunning. Zienswijzen indienen Iedereen kan zienswijzen indienen op het MER en de ontwerp-watervergunning. De termijn daarvoor is 6 weken. Advies Commissie voor de m.e.r. De Commissie m.e.r. geeft een advies op de inhoud van het MER (toetsingsadvies) waarbij zij de ingekomen zienswijzen betrekt. Eventueel geven de zienswijzen en het advies van de Commissie m.e.r. aanleiding tot het maken van een aanvulling op het MER, bijvoorbeeld om een aantal zaken wat verder uit te diepen of accenten te leggen. Besluitvorming inclusief motivering Het bevoegd gezag stelt de watervergunning op en geeft daarbij aan hoe rekening is gehouden met de in het MER beschreven milieugevolgen en wat de overwegingen zijn met betrekking tot de in het MER beschreven alternatieven, de zienswijzen en het advies van de Commissie m.e.r. Bekendmaken besluit De vergunning wordt bekendgemaakt. Daarna start de fase van een mogelijk beroep. Evaluatie Het bevoegd gezag evalueert de werkelijk optredende milieugevolgen en neemt zo nodig maatregelen om de gevolgen voor het milieu te beperken. 714018| Voornemen offshore windpark Q4 19 augustus 2014 | Definitief BIJLAGE 1 LITERATUUR LITERATUUR Ministerie van Infrastructuur en Milieu (2013) Ontwerp Structuurvisie Wind op Zee, Ministerie van Infrastructuur en Milieu (2012) Structuurvisie Infrastructuur en Milieu, Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Ministerie van Infrastructuur en Milieu (2011), Integraal Beheerplan Noordzee 2015 Ministerie van Infrastructuur en Milieu (2009), Nationaal Waterplan 2009-2015, 22 december
© Copyright 2024 ExpyDoc