De dienstbare CVPPP: hulp bij mentaliseren in evangelische

t oegepast
artikeL
De dienstbare CVPPP: hulp bij
mentaliseren in evangelische gemeenten
rens fiLius
s amenVatting
Ter gelegenheid van Arthur Heggers aftreden, na vijfentwintig jaar, als redactielid van Psyche & Geloof,
reflecteert de auteur op wat er van het ideaal van de CVPPP om dienstbaar te zijn terecht is gekomen.
Dit leidt tot een pleidooi voor meer bijdragen in dit blad waar kerken en gemeenten mee gediend
zijn. Er wordt een voorzet gegeven naar aanleiding van resultaten uit een enquête onder mensen die
een evangelische gemeenten hebben verlaten (De Bruijne, Pit & Timmerman, 2009). In de beschrijvingen van de redenen waarom men de gemeente verliet, zijn twee vormen van niet-mentaliseren te
herkennen. Na een uitleg over het concept mentaliseren, wordt nagedacht over hoe het vermogen tot
mentaliseren in evangelische gemeentes bevorderd zou kunnen worden.
Trefwoorden: toegepaste psychologie, evangelisch, kerkverlating, mentaliseren.
i nLeiding
In dit eerste nummer van de vijfentwintigste jaargang van Psyche & Geloof wordt stilgestaan bij het
aftreden van Arthur Hegger als redactielid. Hij
heeft de richting en kwaliteit van het blad mede
vormgegeven en voor het blad enorm veel werk
verzet. De redactie heeft mij gevraagd om bij dit
afscheid te reflecteren op wat er van de idealen van
de oprichters van de Christelijke Vereniging voor
Psychiaters, Psychologen en Psychotherapeuten
(CVPPP) na vijfentwintig jaar terechtgekomen is.
Eén ideaal wil ik daarbij naar voren halen.
de
dienstBare
cVppp
In de aanloop naar de oprichting van de CVPPP
was het voor Arthur en de andere oprichters duidelijk dat het een studievereniging moest zijn, in
tegenstelling tot bijvoorbeeld een beroepsvereni-
ging. Daarbij hadden wij ook het ideaal om kennis
vanuit de gezamenlijke reflectie op geloof en het
psychiatrische en psychologische vak ten goede te
laten komen aan kerk en samenleving. De eerste
ontmoetingen waren zo boeiend dat het achteraf
bijzonder is dat we aan besluiten en acties toekwamen. Lang hebben we niet stilgestaan bij dit onderdeel van de statuten. Naar mijn indruk leefde
dit het meest bij degenen die de congressen van
de Stichting Ontwikkeling Evangelische Hulpverlening (SOEH) hadden bezocht. Op die congressen
waren er brainstormsessies. Dit waren bruisende
bijeenkomsten waarbij veel vragen onder andere
vanuit het pastoraat en christelijk maatschappelijk
werk werden geformuleerd. De motivatie om als
vereniging iets voor de buitenwacht te betekenen,
werd onder andere hierdoor geïnspireerd. De wens
staat nog steeds verwoord in de missie en visie van
Psyche & Geloof 25 (2014), nr. 1, pag. 44-52
44
PG_25_1_DEF3.indd 44
25-02-2014 19:36:55
d e dienstBare cVppp: huLp Bij mentaLiseren in eVangeLische gemeenten
de CVPPP (www.cvppp.nl).
Wat is er met dit ideaal gebeurd? Het effect is
moeilijk te meten. Er zijn wat aanwijsbare punten. Op de verschillende studiedagen en congressen zijn er vaak theologen en pastores aanwezig en
er wordt vaak uitgebreid verslag van gedaan in de
christelijke pers. De recente studiedag over seksualiteit is hier een goed voorbeeld van. De verwijslijst van de vereniging is misschien wel het meest
direct dienstbare instrument voor mensen die een
christelijke psycholoog of psychiater zoeken. De
papieren versie werd vaak besteld en de pagina van
de lijst op de CVPPP-internetsite wordt het meest
bezocht. Op dit moment vrees ik dat de verwijslijst
langzamerhand overvleugeld wordt door zoeksites
waar actief reclame voor wordt gemaakt (bijvoorbeeld www.ikzoekchristelijkehulp.nl en www.mijnzorg.nl). Psyche & Geloof heeft een aantal abonnees
die actief zijn in het pastoraat. In het blad hebben
vele artikelen gestaan die van nut zijn voor de gedachtevorming in het pastoraat en voor christenen
die psychische hulp zoeken, zoals beschouwing
van methoden die in de GGZ gebruikt worden,
denk aan schematherapie (Hegger et al., 2008),
mindfulness (Visser, 2008; Visser, 2012), EMDR
(Walraven, 2012), Emotionally Focused Therapy
(Dingemanse, 2011) en Mentalization Based Therapy (Drewes, 2011; Schaap-Jonker, 2011).
Onlangs gaf de redactie via de rubriek intervisie
een kijkje in de interne discussie over de aard van
de artikelen in Psyche & Geloof (Hijweege, Loonstra,
Verhagen & Hegger, 2013). Hijweege stelt ondermeer dat Psyche & Geloof geen verenigingsblad is en
dat een uitwisseling van ‘christelijke’ gevalsbesprekingen de valkuil kent van het geven van een vooringenomen getuigenis van Gods werkzaamheid.
Volgens mij is hier sprake van een onnodige tegenstelling. Andere verenigingsbladen zoals American
Psychologist (van de American Psychological Association), De psycholoog (van het Nederlands Instituut
voor Psychologen) of The Journal of Psychology and
Christianity (JPC; van de Christian Association for
Psychological Studies) hebben bijdragen die verschillend in karakter zijn. Dat heeft niets afgedaan
aan hun wetenschappelijke status. Door in de rubrieken aan te geven wat de aard van de bijdrage
is, wordt verwarring over de status van de betreffende bijdrage voorkomen. JPC heeft bijvoorbeeld
een mooie rubriek ‘Clinicians’ Columns’, waarin
ethische en praktijkgerichte bijdragen staan.
Bij het vijftienjarig bestaan van de CVPPP pleitte ik voor een meer herkenbaar persoonlijk standpunt van auteurs passend bij een postmoderne
wetenschapsopvatting in tegenstelling tot het ‘methodisch agnosticisme van de godsdienstpsychologie’ (Filius, 2003). In ons zusterblad Journal of
Psychology and Theology (JPT) wordt bijvoorbeeld
door Strawn (2007) gebruikgemaakt van de eigen
professionele en geloofsontwikkeling in een degelijke beschouwing op de relatie geloof en psychoanalyse. Dit voorbeeld laat volgens mij zien dat het
herkenbaar zijn als christen, kan en nuttig is, mits
degelijk onderbouwd, in de juist context en juiste
mate.
e en
ruBriek waar kerken en gemeenten ook
Baat Bij heBBen
Een praktische rubriek in Psyche & Geloof waarin
af en toe ook gericht geschreven wordt over onderwerpen die de praktijk van het kerk of gemeente
zijn raken, lijkt mij een interessante uitdaging
en goede toevoeging. Door de bezuinigingen in
de zorg liggen er kansen en uitdagingen voor het
vrijwilligerswerk in de kerken. Dit vraagt om toerusting en innovatie. Onderzoeksverslagen naar de
mogelijkheden en beperkingen van deze zorg zou
publicatie in Psyche & Geloof niet misstaan. Denk
aan bijvoorbeeld onderzoek naar best practices van
samenwerking tussen vrijwilligers en professionele hulpverleners.
Niet alleen wat werkt, kan nuttig zijn om te onderzoeken, maar juist ook waar het misgaat. Een
mogelijkheid op dit gebied wil ik in het onderstaande doordenken. Ik beperk mij daarbij tot de evangelische en pinkstergemeentes. Die zijn mij ook het
meest bekend vanwege de setting waarin ik werk:
een vrijgevestigde praktijk aangesloten bij de coöperatieve vereniging Evangelisch Landelijk Initiatief voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg
(ELIAGG) en vanwege mijn persoonlijke geloofsovertuiging. Recent hebben De Bruijne, Pit & Timmerman (2009) een onderzoek gepubliceerd dat
meer inzicht geeft in wat er soms misgaat binnen
evangelische gemeentes. Zij hielden een enquête
onder ‘evangelische gemeenteverlaters’. Zij ontvingen 136 reacties waarvan er 103 daadwerkelijk
45
PG_25_1_DEF3.indd 45
25-02-2014 19:36:55
r ens f iLius
betrekking hadden op het verlaten van een evangelische gemeente. De omvang van de enquête is
te klein en de procedure om via advertenties respondenten te werven te selectief om algemene uitspraken te doen over de 1000 tot 1100 evangelische
gemeenten in Nederland (Hoekstra & Ipenburg,
2008; De Jong, 2004), maar de degelijke en uitgebreide rapportage geeft toch een verhelderend
beeld van wat er zich afspeelt bij wat zij ‘de achterdeur’ van deze gemeenten noemen. De resultaten
vertonen overeenkomsten met die van Jamieson
(2002) onder evangelische gemeenteverlaters in
Nieuw Zeeland. In die zin staat het resultaat niet
op zichzelf.
De Bruijne et al. (2009) vonden dat de respondenten overwegend zeer betrokken gemeenteleden
waren die zich gemiddeld 18 jaar hadden ingezet
in de gemeente. Ze bestaan vooral uit hoogopgeleiden. Uit de toelichtingen bij de vragen blijkt
dat voor veel respondenten het verlaten van de gemeente een pijnlijk proces is. Uit verschillende reacties blijkt felle woede, diepe pijn en hartgrondige
teleurstelling. Het verlaten van een gemeente raakt
mensen vaak diep in hun persoonlijke en gezinsleven.
Twee motieven om de gemeente te verlaten haal
ik uit de samenvatting van De Bruijne et al. naar
voren:
(1) De onderzoekers zien dat voor de respondenten
de geslotenheid van de gemeente de belangrijkste
reden is om weg te gaan. Met geslotenheid bedoelen zij de moeite om verschillende opvattingen
naast elkaar te laten bestaan en stelligheid van de
leiding waardoor andere meningen geen ruimte
krijgen.
(2) Een andere opvallende reden om afscheid te
nemen is het botsen van het gedachtegoed van de
gemeente met de werkelijkheid. Denk aan bijvoorbeeld een sterke en dwingende nadruk op genezing. Wanneer vervolgens de genezing uitblijft ontstaat er vervreemding van wat de gemeente leert.
Doorgaans is dit een geleidelijk proces waarin de
spanning steeds groter wordt.
Het treft mij dat wat er misgaat op het punt van
geslotenheid haaks staat op wat Jezus Christus
leert op tal van punten. Bijvoorbeeld ten aanzien
van het niet oordelen (vgl. Mattheüs 7) of over
leiderschap (Mattheüs 20:25-28). Ook wat Pau-
lus beschrijft als de vrucht van de Geest (Galaten
5:22) is in wat met geslotenheid wordt aangeduid,
ver te zoeken. Ook ten aanzien van de kloof tussen wat er geleerd wordt en de ervaren werkelijkheid is er mijns inziens een discrepantie ten aanzien van wat de Schrift zegt over nuchterheid en
toetsen (vgl. 2 Timotheüs 4:5; 1 Thessalonicenzen
5:21). Dit vraagt om nader theologische bezinning
en onderzoek. Daarnaast zou onderzoek vanuit de
menswetenschappen ook nuttig kunnen zijn. Bijvoorbeeld naar de vraag hoe het ene geleerd wordt,
maar toch – wellicht juist in groepsverband – het
andere gepraktiseerd wordt. Ik herinner mij gesprekken binnen het CVPPP-bestuur over de bijdrage van de psychologische kennis voor gemeenten. Gemeenten zijn goed in het onderwijzen van
normen voor gedrag en doelen, maar matig in het
onderwijs hoe gedrag verandert. Het verhelderen
van het menselijk functioneren zou een nuttige
aanvulling kunnen zijn vanuit de psychologische
hoek. Hoe veranderingsprocessen verlopen, hoe
cognities en emoties zich verhouden, hoe processen zoals hechting en trauma’s de ontwikkeling
beïnvloeden etc. Op deze wijze kan er ook een
verheldering plaatsvinden bij wat er misgaat. In
de twee boven genoemde motieven om gemeenten te verlaten zie ik overeenkomsten met twee
manieren van niet-mentaliseren die Bateman &
Fonagy beschrijven (2006). Mijns inziens kan
hun Mentalization Based Treatment (MBT) licht
laten schijnen op wat er misgaat, tenminste op
een deel daarvan. Voordat ik deze gedachte uitwerk, volgt een beschrijving van wat mentaliseren
is en hoe het vermogen tot mentaliseren ontwikkelt.
m entaLiseren
Mentaliseren is een belangrijke sociale vaardigheid
die wordt verworven in een sociale omgeving en
deels in aanleg aanwezig is (Bateman & Fonagy,
2004; 2006). Het is geen bijzondere techniek of
vaardigheid die bijvoorbeeld alleen in therapie of
training aangeleerd kan worden. Sterker nog, de
meeste mensen gebruiken hun vermogen tot mentaliseren voortdurend zonder dat zij zich daar bewust van zijn. Als psychologisch concept heeft het
recent veel bekendheid gekregen door het werk van
Peter Fonagy en zijn collega’s (Fonagy, Gergerly,
Psyche & Geloof 25 (2014), nr. 1, pag. 44-52
46
PG_25_1_DEF3.indd 46
25-02-2014 19:36:55
d e dienstBare cVppp: huLp Bij mentaLiseren in eVangeLische gemeenten
Jurist & Target, 2002; Bateman & Fonagy, 2004).
Iedere psychotherapeutisch benadering tracht
kernconcepten van de emotionele ontwikkeling
en veranderingsprocessen te identificeren. In het
werken met patiënten met een ernstige borderline
problematiek hebben Bateman en Fonagy (2004)
een behandeling ontwikkeld waarin het begrip
mentaliseren centraal staat. Zij namen dit begrip
over van Franse psychoanalytici. Die stelden vast
dat patiënten met somatische klachten het opvallend vaak niet lukte om de eigen mentale toestand te
symboliseren. Zij benoemden dat als het niet kunnen mentaliseren (Marty & De M’Uzan, 1963; Luquet, 1981). Mentaliseren is niet een geheel nieuw
concept in die zin dat het verwantschap heeft met
begrippen zoals bijvoorbeeld empatisch vermogen
(Rogers, 1951), transitional space (Winnicott, 1971)
en psychological mindedness (Appelbaum, 1973).
Niet alleen bij borderline persoonlijkheidsstoornissen speelt het gebrekkig mentaliseren een rol.
Bateman & Fonagy (2006) stellen dat vele psychische problemen geherformuleerd kunnen worden
in termen van falend mentaliseren. Echter, dit gebrekkig mentaliseren is niet altijd de kern van het
probleem noch het geschikte aangrijpingspunt voor
verbetering. Bijvoorbeeld bij autisme is er gebrekkig
mentaliseren, maar het is de vraag of het trainen van
mentaliseren bij mensen met autisme helpt.
Mentaliseren is het vermogen om, zoals SchaapJonker (2011) in Psyche & Geloof het kernachtig
schrijft, onszelf ‘van buitenaf’ te zien en anderen
‘van binnen’. Doorgaans is het een automatisch
proces. Het al dan niet bewust ontwikkelen van
beelden, zowel van jezelf als die van de ander,
vormt de kern van het vermogen tot mentaliseren
zoals Fonagy & Target (2008) dat beschrijven. In
het kader staat een uitgebreide definitie.
Het kunnen verbeelden is een belangrijke voorwaarde voor mentaliseren. De representatie van
de eigen mentale toestand of die van een ander is
niet de realiteit zelf, maar een symbolische representatie. Mentaliseren is een tastend proces waarin
wordt verondersteld, geëxtrapoleerd en aangevoeld.
Het is geen zeker weten. Een andere interessante
omschrijving vinden we bij Hall (2007): hij noemt
het een vorm van nederige epistemologie op het
gebied van interpersoonlijke relaties. Het concept
mentaliseren heeft een aspect van vertrouwen en
geloven in zich. Geloven in de zin van een opvatting over zichzelf of de ander die wordt verondersteld. Dit vertrouwen of geloven bij goed mentaliseren is geen willekeurige opvatting, maar het is
gebaseerd op reflectie op allerlei observaties van
gevoel, gedrag en uitspraken, zowel in het heden
als het verleden. Het is een vorm van gegrond vertrouwen of geloof.
h oe
het Vermogen tot mentaLiseren
ontwikkeLt
Voordat kinderen kunnen mentaliseren leven zij in
een zeer concrete wereld. Hun binnenwereld valt
• Mentaliseren kan gedefinieerd worden als het waarnemen en interpreteren van gedrag dat samengaat met intentionele mentale staten of toestanden.
• Mentaliseren is gebaseerd op de aanname dat een mentale staat menselijk gedrag beïnvloedt. Mentaliseren veronderstelt een zorgvuldige analyse van de omstandigheden van handelingen.
• Mentaliseren vergt een zorgvuldige analyse van voorafgaande patronen van handelingen.
• Mentaliseren vergt een analyse van de ervaringen waaraan het individu tot nog toe is blootgesteld.
• Mentaliseren is voor het grootste deel voorbewust, al behelst het complexe cognitieve processen.
• Anders dan de meeste aspecten van de fysieke wereld zijn mentale toestanden (bijvoorbeeld aannames) zeer veranderlijk.
• Bij de focus op wat uit het mentaliseren voortkomt, worden meer fouten gemaakt dan bij de focus
op de fysieke omstandigheden, omdat het bij het mentaliseren slechts gaat om een representatie
van de werkelijkheid in plaats van de werkelijkheid zelf.
• Mentaliseren is een mentale activiteit die in de verbeelding plaatsvindt.
(Bateman & Fonagy, 2006, vertaling RF)
47
PG_25_1_DEF3.indd 47
25-02-2014 19:36:55
r ens f iLius
samen met de buitenwereld. Het spiegelen van het
ontluikende mentale leven is belangrijk voor het
leren mentaliseren. De ouder geeft daarbij aan wat
de status is van de reactie via wat genoemd een
‘ostensive cue’ genoemd wordt (Gergely & Unoka,
2008). Deze reactie is geen exacte kopie van wat
het kind beleeft, maar wordt gemarkeerd met een
signaal bijvoorbeeld dat het belangrijk is of een
grapje. Zeg dat een moeder de angst van haar kind
interpreteert als boosheid dan is de spiegeling niet
congruent. Wanneer de moeder congruent en gemarkeerd spiegelt, interpreteert ze het als angst en
geeft zij de reactie een accent door het een beetje
te overdrijven en te reageren met een licht glimlachje op het eind. Het kind ‘voelt’ zich door haar
reactie in de eerste plaats begrepen en kan door de
voorgespiegelde reactie zich een beter beeld vormen van de eigen angstreactie. Ten tweede kan het
kind gaan beseffen dat moeder het niet zo angstig
heeft beleefd. Daardoor groeit het besef dat moeder
een eigen innerlijk leven heeft. De angst zelf kan
ook bespiegeld worden, niet als een feit, maar als
een interpretatie van de werkelijkheid. Het kind
wordt uitgedaagd om nieuwsgierig te worden naar
de beleving van moeder en zich van die beleving
een beeld te vormen. Dit proces gebeurt vooral impliciet.
m entaLiseren
en stress
Een belangrijke gedachte in MBT is het besef dat
dit vermogen tot mentaliseren afneemt onder
psychische spanning. In rustige omstandigheden kunnen de meeste mensen redelijk mentaliseren. In conflictsituaties of wanneer er in de
relatie spanningen zijn vermindert het mentaliserend vermogen. Bij mensen met relationele
trauma’s of problematische gehechtheid is het
mentaliserend vermogen in nabije relaties vaak
zwak. Bij borderline persoonlijkheidsstoornissen
zien Bateman & Fonagy (2006) het als de kern
van het probleem. Zij willen patiënten helpen
om onder min of meer gedoseerde relationele
spanning te blijven mentaliseren waardoor hun
mentaliserend vermogen toeneemt. Wanneer
men al dan niet onder druk terugvalt op nietmentaliserend reageren onderscheiden Bateman
& Fonagy drie vormen van mentaal functioneren
die aan het mentaliseren vooraf gaan: de teleolo-
gische modus, de psychische equivalentie-modus en
de alsof-modus.
De teleologische modus is de meest primitieve
modus. Wanneer er zeer gebrekkig gespiegeld
is, of de ontwikkeling door trauma’s verstoord is,
kan er op relationeel gebied pas veiligheid worden ervaren wanneer er directe actie of aanraking
is. Kort gezegd geldt bij het in deze modus zitten
‘eerst zien en dan geloven’.
Van een psychische equivalentie-modus is sprake volgens Bateman & Fonagy (2006) wanneer
gedachten, gevoelens en andere mentale beelden
lijken samen te vallen met de werkelijkheid. Er is
een sterke overtuiging dat men gelijk heeft en dat
maakt een socratische dialoog onmogelijk. Men
‘weet’ wat de ander denkt. Dit gaat soms samen
met grandioze gedachten en idealisatie. In deze
modus lukt het dus niet om gevoelens of meningen te relativeren.
Van de alsof-modus (ook wel ‘pseudomentaliseren’ en in het Engels pretend mode genoemd)
is volgens Bateman & Fonagy (2006) sprake
wanneer de innerlijke wereld los komt te staan
van de werkelijkheid. In een therapiegesprek
lijkt het over gevoelens en ervaringen te gaan,
maar de mentale staat die beschreven worden
komt wat vreemd over. Uitspraken hebben geen
consequenties voor het doen en laten. Meningen
veranderen gemakkelijk en de geuite gedachten
komen niet overeen met echt reflecteren. Bijvoorbeeld iemand in die modus voelt opwinding maar
weet niet goed welke emotie het is, of het boosheid of angst is. Hij zegt dan maar wat wanneer
ernaar wordt gevraagd. In deze modus kan veel
gepraat worden zonder dat er een betekenisvolle
verbinding is met de realiteit.
Deze vormen van niet-mentaliseren komen
bij iedereen voor. Ze kunnen elkaar afwisselen.
Zoals gezegd, kan, vooral wanneer er sprake is
van heftige emotie of grote psychische druk, het
mentaliseren falen. Mensen verschillen vooral in
de mate en snelheid waarin zij in staat zijn om
het mentaliseren te herstellen. Er is sprake van
psychopathologie wanneer dit niet-mentaliseren
leidt tot disfunctioneren door instabiele relaties,
een instabiel zelfbeeld, impulsiviteit, zelfbeschadiging of andere symptomen.
Psyche & Geloof 25 (2014), nr. 1, pag. 44-52
48
PG_25_1_DEF3.indd 48
25-02-2014 19:36:56
d e dienstBare cVppp: huLp Bij mentaLiseren in eVangeLische gemeenten
g eBrekkig
mentaLiseren Bij de achterdeur
Van eVangeLische gemeenten
In de ‘geslotenheid van gemeenten’ herken ik kenmerken van de psychische equivalentie-modus. De
Bruijne et al. (2009) spreken over groepsdwang en
het dwingende karakter van het gemeenteleven. De
collectief ervaren werkelijkheid lijkt voor hen samen
te vallen met de werkelijkheid. Zij schrijven: ‘er is
zo’n stelligheid in de eigen “ware” visie, de “enige
ware” manier van gemeente-zijn, dat andere opties
geen kans krijgen’ (p. 87). Er is geen ruimte voor
verschillende interpretaties naast elkaar, er wordt
geëist dat de visie van leiders als de enig juiste
visie wordt geaccepteerd – en waarschijnlijk zullen
sommige ‘dissidenten’ hetzelfde doen. Volgens de
respondenten werd twijfel gezien als zonde of afvalligheid. De meningen en gedachten lijken voor
de betrokkenen, zoals in de psychische equivalentie-modus niet te relativeren. De groepsprocessen
die plaatsvinden in gemeenten zijn complexer dan
wat met het concept mentaliseren beschreven kan
worden. Echter in die processen verwacht ik bij de
betrokken personen kenmerken van de equivalentie-modus aan te treffen.
Wanneer het gedachtegoed van de gemeente
botst met de werkelijkheid en dit niet wordt erkend,
lijkt dit volgens mij op het mentaal functioneren dat
aan goed mentaliseren voorafgaat in de vorm van
de alsof-modus. Om dit te verhelderen geef ik een
wat uitgebreider voorbeeld. Tot het gedachtegoed
van de gemeente behoort de overtuiging dat God
vandaag op dezelfde bovennatuurlijke wijze ingrijpt
als in de tijd van het Nieuwe Testament. Men citeert
bijvoorbeeld het gedeelte uit Johannes waarin Jezus
zegt: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft,
zal de werken die Ik doe, ook doen, en hij zal grotere
doen dan deze, want Ik ga heen naar Mijn Vader. En
wat u ook zult vragen in Mijn Naam, dat zal Ik doen,
opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt zal worden. Als
u iets vragen zult in Mijn Naam, Ik zal het doen. (Johannes 14:12-14 HSV). Het is het voor mij duidelijk
dat niet ieder gebed ‘in Jezus’ naam’ om een bovennatuurlijk ingrijpen verhoord wordt – ik laat de
exegese van deze tekst verder buiten beschouwing.
Wanneer een dergelijke constatering niet bespreekbaar is omdat dit als ongeloof wordt gezien, ontstaat
er spanning tussen de ervaren werkelijkheid en het
gemeentelijke gedachtegoed. Die spanning kan op-
gelost worden door bevestigingen te ‘ervaren’ van
wonderbaarlijke verhoringen zonder dat er in wat
men ervaart grond voor is.
Voorbeeld. Een echtpaar is al enkele jaren getrouwd en verlangt sterk naar een kind. In de
gemeente worden regelmatig profetieën uitgesproken. Op een dag wordt ook gebeden voor de
vruchtbaarheid van dit stel. Er wordt daarbij geprofeteerd dat zij ‘over een jaar hier met een zoon
zullen staan’. Lang geloven zij dat de profetie uit
zal komen. Na vijf jaar is er nog geen kindje en
wordt de vrouw definitief onvruchtbaar door een
medische ingreep. Dit brengt een geloofcrisis teweeg. Voorzichtige pogingen om dit bespreekbaar
te maken stranden op simpele geruststellingen en
vermaningen om te volharden in het geloof. Lange
tijd blijven zij in hun denken heen-en-weer gaan
tussen geloven in een wonder en vlagen van ongeloof. Ze benoemen dat niet zelfs niet naar elkaar.
Er ontstaat een gelaten mentale toestand waarbij
ze het pijnlijke onderwerp vermijden. Wanneer er
door anderen naar gevraagd wordt geven ze het gewenste antwoord, vervreemd van echte reflectie op
hun situatie en gevoelens. Innerlijk vervreemden
zij van de gemeente.
h et
ontsLuiten Van christeLijke kennis
Hoe zou de herkenning van deze vormen van
niet-mentaliseren in wat er mis kan gaan in evangelische gemeenten dienstbaar kunnen zijn aan
die gemeenten? Mij is niet bekend dat gemeenten
aankloppen bij gedragswetenschappers wanneer
ze in de problemen raken. Dit ligt ook niet voor
de hand wanneer de beschreven geslotenheid vat
heeft op de gemeente. Misschien is het mogelijk
om preventief het mentaliserend vermogen in
gemeenten te bevorderen? Binnen evangelische
gemeenten is er soms weerstand tegen de invloed
van de psychologie. Evans (1996) geeft hun in de
CVPPP-congresbundel Psyche and Faith Beyond
Professionalism daarin ook deels gelijk, waar onkritisch en zonder grondige theologische doordenking seculiere theorieën en methoden worden
overgezet in christelijke counseling of toegepast in
de gemeente. Hij roept op ‘to strive to make our
counseling more thouroughly and deeply Christian’ (Evans, 1996). Ik ben ervan overtuigd dat
inzichten vanuit de MBT licht werpen op wat er
49
PG_25_1_DEF3.indd 49
25-02-2014 19:36:56
r ens f iLius
misgaat in gemeenten in de vorm van het ontsluiten van wat reeds in de Bijbel en de christelijke
traditie aanwezig is. Kennis over het oplossen van
conflicten, het ontwikkelen van zelfbeheersing, reflectie, het vinden van een balans tussen het emotionele en rationele etc. Daartoe is het nuttig eerst
te bespreken hoe binnen MBT het mentaliseren
bevorderd wordt.
B eVorderen
Van mentaLiseren in
mBt
In kort bestek kunnen alleen enkele saillante punten besproken worden. Ik baseer mij daarbij wederom op Bateman & Fonagy (2006).
Mind-bewustzijn. Therapeuten dienen vooral gericht te zijn op het mentale proces van de patiënt.
De patiënt moet zichzelf vinden in de mind1 van de
therapeut en andersom moet de therapeut zichzelf
begrijpen in de mind van de patiënt.
The not knowing stance. Therapeuten gaan ervanuit dat patiënten beter weten wat er in hen omgaat
dan de therapeut. Therapeuten laten een sterke
welwillendheid zien om te ontdekken wat de patiënten beweegt, wat zij ervaren en wat de onderliggende redenen zijn voor de problemen. Zelfs al
hebben therapeuten daar gedachten over, dan nog
zullen zij ervoor kiezen om te vragen hoe het zit.
Transparant mentaliseren. Therapeuten zijn
open over hun eigen mentale proces, inclusief
hun fouten en vergissingen. Fouten in het mentaliseren door therapeuten kunnen goed gebruikt
worden om te onderzoeken hoe ze zijn ontstaan
en om meer te leren over de context, de gevoelens
en ervaringen.
Breuken herstellen. Therapeuten zijn actief in het
herstellen van breuken in de relatie en onderzoeken daarbij eerlijk hun eigen rol.
Vertragen en verbreden. Wanneer het mentaliseren wegvalt, wijzen therapeuten daarop en gaan
ze samen met de patiënt terug naar het moment
waarop goed mentaliseren stopte. Dit ‘stop en kijk’
en ‘stop en spoel terug’ wordt veel toegepast. Het
vertraagt de stroom van gedachten en gevoelens.
Er ontstaat ruimte voor reflectie, onderzoek en het
bedenken van alternatieve gezichtspunten. Het
mentale blikveld wordt zo verbreed.
Procesgerichtheid. Therapeuten zijn gericht op
het proces, niet op details, en zijn vooral gericht
op het bevorderen van het robuust mentaliseren.
w at
kan
mBt
ontsLuiten aan christeLijke
kennis
Mentaliseren als vaardigheid is van alle tijden. De
aanleg ertoe zie ik als scheppingsgegeven en het
ontwikkelen ervan als iets wat God bedoeld heeft
voor de mens. Het psychologische concept zoals
Fonagy en zijn collega’s dit vermogen beschrijven, is veel gedetailleerder en technischer dan hoe
wij dit vermogen in de Schrift tegenkomen. Daar
valt het te herkennen in de beschreven levensgeschiedenissen, gelijkenissen, liederen, spreuken,
bemoedigingen en vermaningen. Waar in MBT
de aandacht en inspanningen in zekere zin monomaan gericht zijn op dit vermogen, is de aandacht
voor bijvoorbeeld reflectie in de Bijbel terloops en
incidenteel. Het thoroughly and deeply Christian
maken van kennis vanuit MBT heeft mijns inziens
vooral betrekking op de gebruikte technieken om
het mentaliseren te bevorderen dan het vermogen
tot mentaliseren op zich.
Hoe zou het zijn wanneer een gemeente in het
geval van spanningen en conflicten niet alleen naar
de leerstellige en Schriftuurlijke kant van de zaak
keken, maar ook naar hoe de communicatie verloopt, hoe het landt in de mind of geest van de ander
en wat dat doet met de eigen mind? Vele teksten
zijn mijns inziens van toepassing, bijvoorbeeld:
‘Doe niets uit eigenbelang of eigendunk, maar
laat in nederigheid de een de ander voortreffelijker
achten dan zichzelf. Laat eenieder niet alleen oog
hebben voor wat van hemzelf is, maar laat eenieder
ook oog hebben voor wat van anderen is.’ (Filippenzen 2:3-4), of: ‘En word niet aan deze wereld
gelijkvormig, maar word innerlijk veranderd door
de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen
onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is’ (Romeinen 12:2).
Hoe zou het zijn wanneer er in conflictsituaties tijd genomen wordt om samen te bezinnen op
vooronderstellingen en vooroordelen bijvoorbeeld
aan de hand van de verschillende ‘niet oordelen’teksten in de Bijbel? Zou dat een not knowing stance
bevorderen?
Hoe zou het zijn wanneer voorgangers en oudsten
transparant waren over hun afwegingen en beslissingen? Paulus geeft in mijn ogen in 2 Korintiërs hoofdstuk 12 een voorbeeld van zijn innerlijke strijd.
Hoe zou het zijn wanneer er meer geoefend werd
Psyche & Geloof 25 (2014), nr. 1, pag. 44-52
50
PG_25_1_DEF3.indd 50
25-02-2014 19:36:56
d e dienstBare cVppp: huLp Bij mentaLiseren in eVangeLische gemeenten
in het confronteren van elkaar zoals beschreven in
Lukas 17:3-4 en vervolgens ook in het ruimhartig
vergeven van elkaar? Waarbij vergeven niet alleen
toedekken is, maar ook even stilstaan, terugspoelen
en oefenen hoe het wel zou moeten?
u itdagingen Voor
dienstBare cVppp
de gemeente en een
Er zijn mijns inziens verschillende mogelijkheden om vanuit de MBT-benadering te verhelderen
waar het misgaat in evangelische gemeenten. Of ik
daar gelijk in heb zal deels door onderzoek gestaafd
moeten worden. Klaver (2011) laat in een recente
antropologische studie binnen evangelische gemeenten zien dat er tussen evangelische gemeentes ‘heel verschillende opvattingen over het proces
van bekering en over de ideale bekeerde gelovige
kunnen bestaan. Deze verschillen worden niet alleen tot uitdrukking gebracht in de verschillende
praktijken maar worden ook overgebracht door
deze praktijken’ (Klaver, 2011, p. 454). Het lijkt mij
zinvol te onderzoeken of en hoe er in gemeenten
een gezamenlijk patroon van niet-mentaliseren ontstaat. Er kan onderzocht worden of wat er misgaat
überhaupt verhelderd kan worden vanuit de MBT
en zo ja, dan kan er onderzocht worden of dit patroon te beïnvloeden is op een wijze die past bij de
evangelische gemeente.
In deze tijd van bezuinigingen en het vermarkten van de GGZ hoop ik dat de CVPPP haar idealen zal blijven nastreven. Het bovenstaande heeft
zich toegespitst op een beperkt aspect. Er zijn
vele prangende vragen in deze tijd die juist voor
de christelijke GGZ-professional, kerken en gemeenten kansen en uitdagingen biedt om samen
te werken. Een uitgelezen tijd voor de CVPPP om
daaraan dienstbaar te zijn.
n oten
1. In de Nederlandse vertaling van het boek van
Bateman & Fonagy (2007) is het woord mind met
‘geest’ vertaald. De connotatie van ‘geest’ is echter
te verschillend waardoor hier gekozen is, bij gebrek
aan beter, voor het Engelse woord.
L iteratuur
Appelbaum, S.A. (1973). Psychological-mindedness: word, concept and essence. International
Journal of Psycho-Analysis, 54, 35-46.
Bateman, A.W. & Fonagy, P. (2004). Psychotherapy
for borderline personality disorder. Mentalization
based treatment. Oxford UK: Oxford University
Press.
Bateman, A.W. & Fonagy, P. (2006). Mentalization
based treatment for borderline personality disorder:
a practical guide. Oxford UK: Oxford University
Press.
Bateman, A.W. & Fonagy, P. (2007). Mentaliseren
bij borderline persoonlijkheidsstoornis. Houten:
Bohn, Stafleu en Van Loghum.
Bruijne, O. de, Pit, P. & Timmerman, K. (2009).
Ooit evangelisch: de achterdeur van evangelische
gemeenten. Kampen, Kok.
Dingemanse, P. (2011). Emotionally Focused Therapy voor paren: raakvlakken met het christelijk
geloof. Psyche & Geloof, 22, 233-246.
Drewes, A. (2011). Hij en ik: denken over mensen
met een borderline persoonlijkheidsstoornis die
denken over God. Psyche & Geloof, 22, 216-225.
Evans, C.S. (1996). Christian counselling as aid to
character formation. In P. J. Verhagen & G. Glas
(Eds.), Psyche and faith beyond professionalism.
Zoetermeer: Boekencentrum.
Filius, R.J. (2003). Tussen drie vuren. Psyche & Geloof, 14, 114-121.
Fonagy, P., Gergely, G., Jurist, E. & Target, M.
(2002). Affect regulation, mentalization, and the
development of the self. New York: Other Press.
Gergely, G. & Unoka, Z. (2008). Attachment and
mentalization in humans. In E.J. Jurist, A. Slade
& S. Bergner (Eds.), Mind to mind, infant research,
neuroscience and psychoanalysis (pp. 50-87). New
York (NJ): Other Press.
Hall, T.W. (2007). Psychoanalysis, attachment, and
spirituality part I: the emergence of two relational traditions. Journal of Psychology and Theology,
35, 14-28.
Hegger, A., Drewes, A., Dingemanse, P., GalenOosterkamp, I. van, Honkoop, C., Limbeek, C.,
Nobel-Buijs, E. & Nus, M. van (2008). Als God
ook al zo is: schemagerichte therapie en de spirituele relatie. Psyche & Geloof, 19, 27-37.
51
PG_25_1_DEF3.indd 51
25-02-2014 19:36:56
r ens f iLius
Hijweege, N., Loonstra, B., Verhagen, P., & Hegger, A. (2013). Wetenschap en geloof: een intervisie. Psyche & Geloof, 24, 65-75.
Hoekstra, E.G. & Ipenburg, M.H. (2008). Handboek christelijk Nederland: kerken gemeenten, samenkomsten en vergaderingen. Kampen: Kok.
Jamieson, A. (2002). A churchless faith: faith Journeys beyond the churches. London: SPCK.
Jong, G. de (2004). Evangelische christenen in Nederland: marktverkenning voor de commerciële
radiozender Bright FM, KASKI Rapport nr. 520.
Nijmegen: Kaski.
Klaver, M. (2011). This is my desire, a semiotic perspective on conversion in an evangelical seeker church
and a pentecostal church in the Netherlands. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Luquet, P. (1981). Le changement dans la mentalization. Revue Français de Psychoanalyse, 45,
1023-1028.
Marty, P. & De M’Uzan, M. (1963). Le pensée
opératoire. Revue Français de Psychoanalyse, 27
(Suppl.), 1345-1356.
Rogers, C.R. (1951). Client centered therapy, its current practice, implications and theory. London:
Constable.
Schaap-Jonker, H. (2011). Gehechtheid, mentaliseren en godrepresentaties. Psyche & Geloof, 22,
226-232.
Strawn, B.D. (2007). Slouching toward integration:
psychoanalysis and religion in dialogue. Journal
of Psychology and Theology, 35, 3-13.
Visser, B. (2008). Mindfulness en Kawwana: over
spiritualiteit binnen de derde generatie gedragstherapieën. Psyche & Geloof, 19, 112-121.
Visser, B. (2012). ‘Leven met aandacht': een gekerstende mindfulness based cognitive therapy.
Psyche & Geloof, 23, 197-203.
Walraven, L. (2012). Mag het (ietsje meer zijn)...:
over de aanvaardbaarheid van EMDR voor christenen. Psyche & Geloof, 23, 8-21.
Winnicott, D.W. (1971). Playing and reality. London:
Travistock.
p ersonaLia
Rens Filius is gezondheidszorgpsycholoog en
psychotherapeut, werkzaam in een vrijgevestigde
praktijk in Uithoorn. Hij is secretaris en praktijkopleider van de coöperatieve vereniging ELIAGG.
Daarnaast is hij oudste in een evangelische gemeente. Correspondentieadres: [email protected],
ELIAGG Uithoorn, Ondernemingsweg 230, 1422
DZ Uithoorn.
Psyche & Geloof 25 (2014), nr. 1, pag. 44-52
52
PG_25_1_DEF3.indd 52
25-02-2014 19:36:56