Ik zal niet flauw zij

Write Now! 2014 voorronde Maastricht
Ruben Hendriks
2e Prijswinnaar
Joana en Peter (Tougher than the rest)
Ik zal niet flauw zijn. Ik zal u niet verleiden. Ik zal u niet prikkelen laat staan raken. Ik zal niets
in u triggeren. Ik zal niet vriendelijk giechelen. Ik zal niet mijn hand door mijn haar halen. Ik
zal niet mijn lippen lichtjes tuiten. Ik zal niet mijn tong langs mijn boventanden laten glijden. Ik
zal niet blozen. Ik zal niet mijn rokje goed trekken. Ik zal niet zachtjes op mijn wijsvinger
bijten. Ik zal niet met mijn ogen knipperen. Ik zal niet recht zitten en mijn benen kruisen. Ik
zal mijn benen niet iets te ver uit elkaar zetten. Ik zal niet roeren in mijn thee en al helemaal
niet het lepeltje in mijn mond stoppen. Ik zal geen kruimel van de tafel vegen. Ik zal niet
friemelen. Friemelen noem je dat toch? Dat wat ik doe met mijn vingers. Ik zal niet naar u
kijken. Sorry, ik sluit mijn ogen. Ik zal niet mijn rode bh aanhebben. Ja ik heb nieuwe
oogschaduw. Ik zal niet mijn lippen stiften. Ik zal deze niet met een zakdoekje droog deppen.
Ik zal geen afdruk achter laten op het glas. Ik zal niet ademen. Ik zal niet hoorbaar ademen.
Ik zal niet mijn rug tegen de stoelleuning vleien. Ik zal niet niezen. Zo heel zachtjes ook niet.
Ik zal niet krabben aan die muggenbult op mijn dij. Ik zal niet mijn borst strelen. Ik zal niet
mijn haar los doen. En weer vast. En weer los. Ik zal niet bukken naar mijn tas. En dan niet
reiken met mijn hand naar mijn onderrug die niet bloot is en mijn zwarte onderbroek die ik
niet aanheb omhoogtrekken en dan niet zogenaamd gegeneerd zijn omdat ik wist
dat u niet het kon laten om te kijken. Ik zal niet. Ik zal niets. Ik zal zwijgen.
Hij kon alleen maar naar haar mond kijken. Hoe die bewoog. Hoe ze elke klank anders
aanzette, hoe ze kon zuchten. Het sproetje op haar onderlip. Ze haatte dat sproetje maar hij
vond het het mooist aan haar. Hoe ze haar lippen iets tuitte als ze nadacht. Hoe haar
bovenlip opkrulde als ze lachte.
U zult het toch niet missen. Het zal u niets interesseren. Dat geeft niet. Ik zal er nooit zijn
geweest. Mijn donkerblonde haar heeft nooit bestaan. U hebt nooit in mijn groene ogen
gekeken. Mijn volle lippen waren schijn, hun donkerrode kleur al helemaal. Ik heb nooit mijn
hand in mijn ranke hals gelegd en deze naar mijn borsten laten zakken. Ik heb nooit mijn
blouse losgeknoopt. Ik heb mij nooit geërgerd aan de blonde donshaartjes bij mijn navel en u
hebt deze nooit schattig gevonden. Ik heb nooit mijn heupen gedraaid, ook niet tegen uw
lichaam. Ik heb nooit gefluisterd in uw oor. U heeft mij nooit horen fluisteren toch? U
heeft nooit uw hoofd in mijn hals begraven. Je hebt mij nooit gekriebeld in mijn zij. U heeft
nooit mijn lichaam tegen u aangetrokken. U heeft nooit op een bar gestaan in Lyon en daar
een chanson gezongen. Je deed dat niet voor mij. U heeft niet gezegd dat u de monsters
onder mijn bed verjaagd heeft. U heeft nooit geslapen op mijn borst. U heeft mij niet
geschreven. Nooit brieven van tig van bladzijden. U heeft nooit. Niets.
Hij onderdrukte een glimlach. Ze wisselde soms u en je door elkaar. Ze zei u om afstand te
bewaren, ze zei u omdat ze wist dat het hem irriteerde - Zij wisten immers alles van elkaar,
kenden elkaars littekens, achter elke schram konden zij elkaars verhaal vertellen - Maar
nu moest hij er om glimlachen. Zij forceerde zich met haar – u – ze had er moeite mee.
Eigenlijk wilde ze in elke zin – je – zeggen maar ze wilde hem niet vleien, af en toe ontsnapte
toch een je haar mond, dan vlogen vogels op in zijn buik en met hun veren kriebelde ze
heel zijn lichaam.
Wij zijn niets. Geen schim van een schaduw. Niet een vage herinnering van een herinnering.
Wij waren ook niets. Wij heeft nooit bestaan. Wij hebben elkaar niet verlegen aan het lachen
gebracht. Wij hebben elkaars hand nooit schuchter voor het eerst aangeraakt. Wij zijn niet
samen van uw fiets gevallen. Wij hebben niet elkaars schaafwonden verzorgd en zachtjes
gekust. Wij hebben nooit je kat begraven en geproost boven zijn graf. Wij hebben niet
‘Tougher than the rest’ mee gezongen bij een concert en zijn daarna niet dronken langs een
snelweg in slaap gevallen. Wij hebben niet op een morgen elkaars kleding aangetrokken en
zijn zo niet gaan ontbijten bij de bistro en wij hebben toen niet gelachen om de blik die de
ober nooit gaf. Wij hebben niet geslapen met als deken de sterren omdat we de tentstokken
waren vergeten. We hebben niet gevloekt op elkaars nukken. We hebben niet geschreeuwd
tegen elkaar en het daarna nooit goed gevreeën. Wij hebben nooit elkaar de trouw beloofd
en al helemaal niet tot de dood ons scheidt. Wij hebben niet. Nooit. Niets.
Hij had haar ten huwelijk gevraagd. Direct na haar laatste schooldag hoewel hij wist dat zijn
collega’s over hem zouden praten en dat hij zijn baan kwijt zou raken. Hij kon niet anders
dan op zijn knieën gaan. Hij was 30 toen hij haar in de klas kreeg, zij was 17 en niet zoals de
andere meisjes in haar klas, die een masker opzetten om ouder te lijken, die zich uitdagend
kleedden en riepen geen aandacht te willen. Zij was niet een van de meisjes die een grote
mond had om onzekerheid te verbergen. Zij viel op, door de rust in haar woorden, door haar
denken midden in zinnen. Hij voelde niets seksueels voor haar die eerste jaren, niets. Hij
was alleen betoverd.
Dit was de laatste keer. Ik beloof het. Ik zal niet meer van je houden. Jij zult niet meer van
me houden. Je houdt al niet meer van me. Ik zal niet meer aan je denken. Nooit meer. Jij
denkt ook niet aan mij. Toch? Nooit. Ik ben daar minder goed in. Ik geloof dat jij daar altijd
beter in bent geweest. Niet denken. Dat bedoel ik niet fout. Niet boos zijn nu. Je kunt niet
boos zijn op niets. Op iets dat er niet is. Op iets dat nooit heeft bestaan. Dat kan niet. Nooit.
Hij had nooit verwacht dat ze onzeker zou worden. Maar nu hij zijn stem was verloren en de
ouderdom hem langzaam begon in te halen werd zij bang. Hij wist dat ze vanaf de dag dat zij
elkaar zagen nooit heeft getwijfeld, dat heeft ze hem ooit verteld: ‘Ik wist eerder dan jij dat we
voor altijd bij elkaar zouden zijn, ik was namelijk al jaren verliefd. Toen ik jou zag wist ik op
wie’. Maar nu zij 72 was en hij 86 sloeg de twijfel geregeld in haar stem en zag ze wanen.
Het dazelde in haar, alleen zij wist wat dat was. Ze ging dan praten, hele monologen. Soms
over het verleden, soms over wat ze nog te wachten stond, soms verleidde ze hem omdat ze
plots bang was dat hij weg zou gaan, soms was ze boos door diezelfde angst. Bij hem kwam
de ouderdom in lichamelijke gebreken bij haar in het hoofd.
Wilt u me een kus geven. Wil je me een kus geven. Het dazelde. Sorry. Het dazelde weer.
Heb ik iets stoms gezegd? Ik ben bang als ik iets stoms zeg, dat weet je. Toch?
Hij legt zijn hand, bijna doorschijnend van ouderdom in haar hals, en kust haar. Even lijkt het
alsof ze dansen. En kruipen ze in elkaar. Zoals je kruipt in een trui van iemand die er niet is.
Niets rest dan wachten op de herhaling.
Ik denk dat wij oud zullen worden.