31 Man met interessante hobby wint de hoofdprijs

Man met interessante
hobby wint de hoofdprijs
Over kunstenaars en film ESSAY Door Dick Tuinder
Ongeveer een jaar geleden, na afloop van
het bezoek aan de tentoonstelling van Amie
Dicke in Den Haag, kon ik mee terug naar
Amsterdam rijden in de auto van de kunstenaar Berend Strik. Het was een mooie
avond. Het raam stond open en Berend,
die wist dat ik zojuist een tweede speelfilm
had gemaakt, wilde daar alles over weten.
Hoe deed je dat nou, een film maken? Hoe
pak je dat aan? Schrijf je eerst een script of
wat? Hoe regel je geld? En heb je dan een
producent? En hoe ga je daar dan mee om?
En wat gebeurt er daarna? En ging ik nog
een volgende film maken?
Na een tijdje begon zijn nieuwsgierigheid me te verbazen. ‘Luister Berend, ik kan
niet in je portemonnee kijken maar je lijkt
me een redelijk succesvol kunstenaar. Er
zit een duidelijke lijn in je werk. Algemeen
vindt men je werk van belang voor de ontwikkeling van de hedendaagse kunst, om
het maar eens plechtig te zeggen. Ik bedoel
vanwaar die interesse in film?’
Nu was het Berends beurt om mij verrast aan te kijken: ‘Omdat jij doet wat iedere
kunstenaar zou willen doen!’
‘Wat?’
‘Films maken!’
‘Ik zou liever net als jij elke dag in mijn
atelier zitten, en dat niemand me lastig viel’,
zei ik. Berend keek me aan alsof hij me maar
half geloofde. En daar had hij natuurlijk
gelijk in.
Ik heb altijd het heel vanzelfsprekende
gevoel gehad dat alle media van de wereld
tot mijn beschikking stonden. Ik begreep
dus heel goed wat Berend probeerde te
zeggen. Als je net uit de bioscoop komt
waar je te midden van een volle zaal Django
Unchained hebt gezien, of wanneer je
zojuist een marathonsessie van alle afleveringen van de serie Deadwood achter de
kiezen hebt en je atelier binnenstapt waar
het papier en doek al die tijd geduldig op je
hebben liggen wachten, dan kan je soms het
gevoel bekruipen dat er in je persoonlijke
kunstpraktijk iets essentieels ontbreekt.
Maar in zijn opmerking klonk nog iets anders door. Het verlangen van kunstenaars
om films te maken, zoals hij dat uitsprak,
had iets weg van het verlangen van de emigrant. De hoop dat het aan de andere kant
van de oceaan beter zal zijn. Dat het leven
daar meer zal betekenen. Echter zal zijn.
Het verlangen ook om serieus te worden
genomen. Om niet opgesloten in keurig
afgebakende culturele reservaten je ding
te doen voor een klein groepje gestudeerde
liefhebbers, maar om deel uit te maken
van de dominante mondiale beeldcultuur.
En om in de context van die werkelijkheid
gezien te worden.
Het asfalt siste. Bij knooppunt
Voorschoten doken we in een twee kilometer dikke stankwolk van gierende boeren.
‘En trouwens,’ zei ik tegen Berend, ‘als
die kunstenaars zoals jij zegt allemaal een
film willen maken, dan kunnen ze dat toch
gewoon doen?’
Zo simpel was het natuurlijk niet, maar
in principe had ik daar wel een ijzersterk
punt.
Toch is de verwachtingsvolle onrust bij
kunstenaars begrijpelijk. Over collegakunstenaars die de overstap hebben gemaakt
Ik heb altijd het heel
vanzelfsprekende
gevoel gehad dat alle
media van de wereld
tot mijn beschikking
stonden
wordt over het algemeen gesproken
alsof zij tot een andere orde zijn verheven.
Technische barrières zijn ook minder groot
dan voorheen. Een goede HD camera kost
net zoveel als een fiets. Monteren is een
soort basisvaardigheid geworden. Het is
kortom allemaal een stuk voorstelbaarder
geworden.
Anderzijds, wanneer we naar films van
bijvoorbeeld Steve McQueen, Miranda July,
Nicolas Provost of Nanouk Leopold kijken,
dan is de vraag in hoeverre die kunstzinnige
achtergrond in dat werk nog een rol speelt.
Shame, The Invader en Guernsey bijvoorbeeld zijn alle zeer filmische films. Een
beetje anders dan mainstream misschien
maar als je niet zou weten dat de makers op
de kunstacademie hebben gezeten dan had
je het niet gezien. En ik geloof ook niet dat
het de ambitie van die filmmakers was of is
om zo’n soort film te maken. Zij verhouden
zich in hun filmische werk tot de filmkunst
en niet tot de beeldende kunst.
Bij filmmakers als Buñuel, Jean-Luc Godard
of Nicolas Roeg is de invloed van de beeldende kunst evident. Maar ook bij films
van regisseurs als David Lean of Hitchcock
voel je dat hier makers aan het werk zijn
die geleerd hebben naar stilstaande beelden
te kijken. De wijdse panorama’s van Lean
zijn doordrongen van kennis van de Duitse
romantiek. Hitchcock was niet alleen een
uitstekende tekenaar van storyboards, ook
het lichtgebruik, kadrering en compositie
in zijn films wijzen op een sterke verbondenheid met de beeldende kunst die zoveel
meer geschiedenis had dan het betrekkelijk
nieuwe medium zelf.
Wat meehielp natuurlijk is het feit dat
deze films gemaakt werden in een tijd dat
er in de wereld nog andere dingen waren
dan bewegend, digitaal beeld. Die tijd lijkt
zo goed als achter ons te liggen. Bewegend
beeld is overal en de grammatica van de
filmische vertelling is verdacht veel gaan
lijken op de grammatica van onze persoonlijke waarneming. Als Quentin Tarantino,
opgegroeid met tv, B-films en video, iets
over stijl of vorm wil zeggen grijpt hij niet
terug op de beeldende kunst, maar op de
canon van de filmkunst zelf. Met de meest
recente technische ontwikkelingen, online
distributie van complete series, games en
3D theaters heeft het medium de verbeelding bijna compleet in bezit genomen.
De wijze waarop de reeks Star Wars films
voortdurend nog wordt uitgebreid met
prequels, sequels en spin-offs als computergames is daarvan een treffend voorbeeld. Je
groeit er niet alleen mee op, je kunt er ook
heel oud mee worden.
We reden langs de fel verlichte kassen van
het Westland die op hun vertrouwde lowbudget manier de omgeving van een onheilspellende gloed voorzagen, en ik vroeg me
af of er in al die Star Wars films ook maar
één kunstenaar voorkomt. Ik kon het me
niet herinneren. Sowieso kon ik me geen
science fiction film herinneren waarin een
kunstenaar een rol van betekenis speelde.
‘Natuurlijk’, zei ik tegen Berend, ‘natuurlijk
is het een fundamenteel verlangen van
Mediafonds oktober 2014 609 – cultuur en media 31
Dick Tuinder is beeldend kunstenaar, filmmaker en schrijver. Bovenstaande tekst is een bewerking van de
bespiegeling die hij uitsprak tijdens het Nederlands Film Festival, in het kader van de presentatie over
De Verbeelding, het programma van het Mondriaan Fonds en het Nederlands Filmfonds om de productie
mogelijk te maken van films op de grens van de cinematografie en de beeldende kunst.
32 609 – cultuur en media oktober 2014 Mediafonds
elke kunstenaar om, ongeacht het medium
waarvan je je bedient, iets te betekenen.
Waarom zou je anders al die moeite doen
om iets te maken wat er nog niet was en
wat dus om begrijpelijke redenen door niemand werd gemist? Dus je zoekt naar iets
dat echt is. Dat je kan verdedigen. Dat uit
jezelf komt. Maar anderzijds: ik maak zo’n
film als Winterland ook omdat het op een
bepaalde manier mogelijk is. Als het echt
onmogelijk was geweest dan had ik wel iets
anders gedaan. De innerlijke drang begint
vaak ook buiten het lichaam, of zeg ik nu
iets geks?’
Berend keek me aan met die eeuwige
jongensogen van hem waarvan je nooit
zeker weet of ze dwars door je heen naar
het binnenste van je ziel kijken of juist
afkaatsen op de buitenste schil van je
persoonlijkheid.
‘Ik bedoel: als iemand tegen jou zegt:
hier heb je 300.000 euro, maak daar iets
moois van, dan inspireert jou dat toch
veel meer dan wanneer iemand zegt: weet
je wat jij eens zou moeten doen? Je zou je
helemaal in de schulden moeten steken en
je het leplazerus werken om een technisch
gemankeerde lowbudgetfilm te maken waar
vervolgens geen hond naar komt kijken, en
die niemand, zelfs binnen die volslagen
arbitraire kunstwereld niet, serieus hoeft
te nemen.’
‘Hoe ging dat dan met Winterland?’
vroeg Berend.
‘Ik werkte me het leplazerus, ondanks
het budget bleef het toch een min of meer
technisch gemankeerde lowbudgetfilm,
waar niemand rijk van werd en waar vervolgens geen hond naar kwam kijken.’
Weer die ongelovige ogen.
‘Ik had gewoon een heel groot schilderij moeten maken, en dat dan filmen.
Anderhalf uur lang. Niet moeilijk doen. Een
reusachtig woest panorama met tanks en
naakte meisjes en rokende schoorstenen
en ogen die door de lucht vliegen. Allemaal
live en zonder trucage, maar wel magisch.
En aan het eind dat hele doek dan weer met
zwart overschilderen want het gaat om de
kruisbestuiving, dat begrijp je wel. Dan had
ik me al met al een hoop moeite bespaard
en was ik nu waarschijnlijk wereldberoemd
geweest en was me overal gevraagd om het
nog eens te doen.’
‘Dat klinkt als een goed plan. Waarom
heb je dat eigenlijk niet gedaan?’ vroeg
Berend.
‘Weet je wat het is Berend, jij en ik zijn
kunstenaars. Eenvoudige jongens eigenlijk.
Maar niemand is zo makkelijk gek te krijgen als wij. Heb jij je wel eens afgevraagd
waarom ze bij zoiets als de Verbeelding
kunstenaars vragen om een artistieke film
te maken voor drie ton, en waarom ze dat
niet – wat eigenlijk veel logischer zou zijn
– aan de filmmakers zelf vragen? Omdat die
weten dat het onzin is. Het gaat gewoon om
heel andere economische principes. Drie
ton! Daar kan je niets mee. Als je een beetje
clevere producent hebt ben je de eerste van
die drie ton al kwijt nog voor je begint te
draaien en dan heb je nog niet eens je eigen
huur betaald. Dat weten die filmmakers.
Maar wij, kunstenaars, wij zijn een soort
natuurkinderen. Niets, denken wij, is onmogelijk. Wij zeggen altijd ja. Dat is onze
kracht maar ook onze zwakte.’
Berend knikte plechtig.
‘Dus ik dacht: ik maak gewoon die
grensoverschrijdende film. Ik zal ze laten
zien dat het wel mogelijk is, die onmogelijk
geachte combinatie van commercieel en artistiek succes. Van surrealisme en comedy.’
De film Winterland waarover ik het had
speelt zich af op een filmset waar een slecht
begrepen regisseur, geheel toevallig door
mijzelf vertolkt, bezig is met de opnames
van een kunstzinnige sciencefiction film uit
het jaar 1896. Tijdens de opnames van die
film gaat er van alles mis, werkelijkheden
lopen door elkaar, acteurs weten niet meer
wie ze zijn of wat ze spelen en verdwalen in
de decors en het natuurgebied rondom de
set. Een verdwaling waarvan de opnames
zelf nog maar het begin waren.
Ik had gewoon een heel
groot schilderij moeten
maken, en dat dan
filmen
Wat je feitelijk zag was een making of van
een film die nooit gemaakt werd. De ondertitel van de film luidt dan ook: A true story
that never happened. En om aan die paradox nog een extra laag toe te voegen vroeg
ik mijn vriend en collega Aryan Kaganof om
een making of van die making of te maken.
Tijdens de montage van Winterland zag
ik Synecdoche New York van Charlie
Kaufman.
En werd getroffen door de merkwaardige overeenkomsten tussen beide films.
In Synecdoche New York krijgt theaterregisseur Caden Cotard een zogenaamde Genius Award van de Mac Arthur
Foundation. Een prijs voor het leven, met
een hoegenaamd onbeperkt budget. Hij mag
maken wat hij wil.
De logline van dit scenario: ‘Man met
interessante hobby wint hoofdprijs in loterij’ heeft alles in zich om een vrolijke en
optimistische film te worden. Het wordt
een nachtmerrie van spiegelingen en
verdubbelingen. Hoe groter en gedetailleerder Caden de kunstmatige wereld van
zijn meesterwerk-in-wording maakt – een
minitueuze nabootsing van zijn eigen leven,
met honderden acteurs en een reusachtige
set – des te waziger wordt het doel of de plot
van dit alles.
Misschien, bedacht ik me na afloop van
de voorstelling, is het helemaal niet zo’n
goed idee om kunstenaars heel veel geld
te geven of films te laten maken. Misschien
zijn armoede, miskenning en een verlichte
vorm van slavernij wel de enige manier om
met deze specifieke geestesgesteldheid om
te gaan.
‘Weet je wat het is Berend’, zei ik toen we
Amsterdam naderden, ‘misschien is de
wereld helemaal niet meer geïnteresseerd
in de kunst waarmee wij zijn opgegroeid.
Want die films, dat is één ding. Maar wat
voor antwoord hebben jij en ik op de selfie? Daar kan voor de meeste mensen geen
Rembrandt of Berend Strik tegen op. Zeker
niet als ze er zelf op staan. En geef ze eens
ongelijk. En neem bijvoorbeeld visionaire
computergames als Last of Us of No Mans
Sky. Heb je net Final Cut Pro onder de knie,
krijg je dat. Alsof je eindelijk hebt geleerd
hoe je een lemen hut moet maken en dan
plotseling in het land van de kathedralenbouwers terecht bent gekomen.’
Ik zag hoe een oneigenlijke somberheid
zich van deze gevoelsmens naast mij eigen
probeerde te maken. Ik dacht razendsnel na
om aan die somberheid een soort richting
te geven.
‘Maar het goede nieuws is dat alles precies zo loopt als de dadaïsten honderd jaar
geleden al voorspelden. De computergame
en die hele virtuele wereld die daaraan vastzit is niets anders dan de voortzetting van
het dadaïstische ideaal met andere middelen. Een wereld waarin eigenlijk geen kunst
meer bestaat omdat alles kunst is. Een wereld waarin een schilderij gewoon gezien
wordt als het familielid van het witbrood
en de hijskraan. Wat het natuurlijk ook is.’
Ik liet een dreigende stilte vallen.
‘Maar of wij, als kunstenaars, binnen
die wereld nog enige rol van betekenis zullen spelen is zeer de vraag. Tenzij we een
supergoede list bedenken. Want het hek is
wat dat betreft behoorlijk van de dam, laat
ik je dat wel vertellen!’
Berend gaf geen antwoord meer. Hij gaf
nog eens gas. Had geen antwoord meer. Hij
wist diep van binnen dat ik gelijk had. Maar
toch weigerde hij daaraan toe te geven. En
ik verbeeldde me dat hij in stilte al zat te
broeden op een list.
Mediafonds oktober 2014 609 – cultuur en media 33