Specifieke eisen VLK

CERTIFICATIESCHEMA VOOR DIERLIJKE PRODUCTEN
Criteria voor Vleeskuikens met normen voor Milieukeur
Datum van ingang:
1 juli 2014
Herziening per:
1 februari 2016
Vastgesteld door:
SMK
Code:
DP.18
Volgnummer:
MK.3
Hoofdstuk 5 Specifieke criteria voor vleeskuikenhouderij
5.1 Inleiding
5.2 verplichte eisen
5.3 keuzemaatlat milieu in en om het bedrijf
5.4 keuzemaatlat voeders en water
5.5 keuzemaatlat dierwelzijn en diergezondheid
5.6 keuzemaatlat werkomstandigheden
Publicatie van dit schema onder voorbehoud van tussentijdse wijzigingen. Het meest recente certificatieschema en eventuele ‘aanvullende besluiten’ staan gepubliceerd op
www.smk.nl. Het woordmerk en het beeldmerk (logo) Milieukeur zijn wettelijk beschermd en gedeponeerd bij het Benelux Merkenbureau onder nummer 0516647. Bij
onterecht gebruik van het woordmerk of het beeldmerk worden sancties opgelegd.
5. Specifieke criteria voor vleeskuikenhouderij
5.1 Inleiding:
Het Milieukeur certificatieschema voor vleeskuikens is opgebouwd uit Algemene Eisen voor Milieukeur en Specifieke eisen voor vleeskuikenhouderij. De
specifieke eisen voor vleeskuikenhouderij bestaan uit verplichte criteria en keuzemaatregelen, waarvoor een minimum aantal punten behaald moet
worden. Iedere certificaathouder en eventuele deelnemers moet(en) aan de Algemene Eisen en Specifieke eisen voor vleeskuikenhouderij voldoen.
 bij initiële audit moet aan alle eisen voldaan zijn om voor certificatie in aanmerking te komen (geen major of minor tekortkomingen)
 bij vervolgaudits mag een bedrijf één minor tekortkoming hebben zonder aanvullende sanctie
 indien een bedrijf twee opeenvolgende jaren dezelfde minor tekortkoming heeft, dient deze binnen zes maanden te worden opgelost
Nr.
0.0
Criterium
 Iedere certificaathouder en eventuele deelnemers moet(en) aan de algemene
eisen (Algemene Eisen bij Milieukeur en Barometercertificatieschema’s)
voldoen. Deze Algemene Eisen bij Milieukeur en
Barometercertificatieschema’s staan apart vermeld bij elke productgroep en /
of dienst
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
Vigerende versie op website SMK bij
productgroep en / of dienst.
Niveau/sanctie
n.v.t.
Toelichting langzamer groeiende vleeskuikenrassen
In het Milieukeurschema wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten langzamer groeiende vleeskuikenrassen, omdat er grote verschillen zijn in
groeisnelheid en voerconversie. In de criteria zijn de drie soorten vleeskuikens als volgt benoemd: regulier, langzamer groeiend A en langzaam groeiend
B. In bijlage Milieu staan de definities van deze drie vleeskuikensoorten.
5.2 Verplichte eisen
 Tekortkomingen in de basiseisen worden aangemerkt als major tekortkomingen
Nr.
Criterium
Algemeen
A2.0
Een certificaathouder en/of deelnemer dient de volgende score te behalen:
 Minimaal 20 punten behalen uit keuzemaatlat milieu (paragraaf 5.3)
 Minimaal 15 punten behalen uit keuzemaatlat voeders (paragraaf 5.4)
 Minimaal 25 punten behalen uit keuzemaatlat dierwelzijn en –gezondheid
(paragraaf 5.5)
 Minimaal 5 punten behalen uit keuzemaatlat werkomstandigheden, indien
meer dan 3 fte werkzaam zijn op het bedrijf (paragraaf 5.6).
A2.1
Een certificaathouder of deelnemer dient gecertificeerd te zijn voor:
 IKB Kip voor vleeskuikens
 Indien de ondernemer niet deelneemt aan een van de voorgeschreven
kwaliteitssystemen, kan aan dit criterium worden voldaan door een audit van
de certificatie-instelling op het voldoen aan de vigerende criteria van IKB Kip
voor vleeskuikens
 Bij het College van Deskundigen agro/food kan schriftelijk een verzoek
worden ingediend om andere kwaliteitssystemen op te nemen.
A2.2
Vleeskuikens zijn afkomstig van een broederij die voldoet aan IKB Kip
kuikenbroederijen.
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
Controleer of de benodigde punten zijn behaald.
Controleer de aanwezigheid geldig certificaat of uitdraai officieel digitaal
register van het kwaliteitssysteem.
 Controleer de orderbevestiging en rekeningen van de leverancier van de
vleeskuikens.
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 2 van 35
Nr.
A2.3
Criterium
-pluimveehouder heeft maximaal 5 jaar geleden cursus gevolgd voor mens-dier
interactie* of
-pluimveehouder neemt actief deel aan een studieclub en/of georganiseerde
kennisdagen over de pluimveehouderij (woont minimaal 2 bijeenkomsten per
jaar bij).
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
 Controleer of pluimveehouder een bewijs van deelname heeft behaald van
een cursus die voldoet aan de randvoorwaarden of dat minimaal drie
bijeenkomsten zijn bijgewoond (bijv. bewijs van inschrijving, materiaal van
de bijeenkomsten).
Calamiteiten
In geval van calamiteiten kan met een dierenartsverklaring, door een Geborgde
pluimveedierenarts, een ontheffing bij de certificatie-instelling verkregen
worden om tijdelijk niet te voldoen aan verplichte criteria gerelateerd aan
productieresultaten (M2.2, M2.5, M2.6, M2.7, M2.8, WG2.2 en WG2.3). Deze
ontheffing moet worden aangevraagd bij de certificatie-instelling zodra uit het
managementinformatiesysteem blijkt dat de calamiteit effect heeft op de
productieresultaten.
De verklaring dient de volgende aspecten te bevatten:
 Welke calamiteit op het bedrijf heeft plaatsgevonden
 Welk effect op de productieresultaten wordt verwacht
 Concreet plan van aanpak om het probleem op te lossen.

*Cursus mens-dier interactie (bijv. Kipsignalen, of welzijnsmodule van kwalificatie
Dierenhouder hokdieren)
Algemene randvoorwaarden cursus mens-dier interactie:
- Verzorgd door ervaren deskundige op gebied van pluimveewelzijn en –gezondheid;
- Minimaal 3 uur van de training is ingevuld met praktijkvoorbeelden (in de stal en/of
met video- en fotomateriaal) waarbij cursist leert signalen in het diergedrag of -uiterlijk
te vertalen naar concrete positieve of negatieve oorzaken van dit gedrag of uiterlijk;
- Aandacht voor effecten van gedrag vleeskuikenhouder op de te verzorgen dieren;
- Aandacht voor positieve financiële consequenties en productieresultaten
A2.4


Controleer of de dierenarts opgenomen in het register van de Stichting
Geborgde Dierenarts (www.geborgdedierenarts.nl)
Controleer of dierenarts een complete verklaring heeft afgegeven.
Controleer of een plan van aanpak is opgesteld met concrete maatregelen
en of de uitvoering op schema ligt.
Bijvoorbeeld bij het optreden van een besmettelijke ziekte kan op schriftelijk verzoek van
de dierenarts tijdelijk van de verplichte normen worden afgeweken. Dit mag niet twee
jaren achtereen gebeuren en daarnaast geldt de ontheffing voor maximaal één jaar.
Milieu
Doel: verminderen gebruik eindige hulpbronnen, verlaging van belasting van het milieu door reductie uitscheiding van milieubelastende stoffen en reduceren directe hinder
omwonenden. Toekomstige eisen: aanscherping bestaande normen
M2.1
Per 1 januari 2015: energieverbruik middels elektriciteit volledig duurzaam
- Groene stroom: controleer facturen
opgewekt (aankoop groene stroom of zelf energie produceren of combinatie
- Energieopwekking op bedrijf: controleer of aantal kWh op jaarbasis minimaal
van beide).
gelijk is aan energieverbruik op bedrijf.
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 3 van 35
Nr.
M2.2
M2.3
M2.4
M2.5
Criterium
Energieverbruik op bedrijf:
 Regulier vleeskuiken: max. 1.724 MJ per 1000 kg groei
 Langzamer groeiend vleeskuiken A: max. 1.862 MJ per 1000 kg groei
 Langzaam groeiend vleeskuiken B: max. 2.053 MJ per 1000 kg groei
Het energieverbruik bij toepassen van mestdroging mag per % hogere ds
gehalte (t.o.v. de minimale norm van 55%) van de mest 1% hoger zijn. Dus
bij een gemiddeld ds% van de gedroogde mest van bijvoorbeeld 65% mag het
energieverbruik bij het regulier vleeskuiken 1.896 MJ zijn.
 Per stal of stallen die onder Milieukeur vallen zijn energiemeters (stroom en
gas) aanwezig.
 Het energieverbruik wordt teruggerekend naar het gebruik per 1000 kg groei
 De exacte wijze van berekenen van het energieverbruik is in bijlage “Milieu,
energieverbruik” weergegeven
 Onder duurzame energieproductie voor eigen gebruik vallen bijvoorbeeld
eigen zonnepanelen, windmolens, WKK, biogasinstallatie, mestverbranding
 Bedrijven kunnen het eerste jaar gebruik maken van de mogelijkheid 10%
onder de norm te mogen presteren mits dit wordt gecompenseerd door
lagere stikstof- en/ of fosfaatexcretie. Zie hiervoor de bijlage Milieu.
Norm voor ammoniakemissie:
 De ammoniakemissie van het toegepaste huisvestingssystemen mag niet
hoger zijn dan 0,027 kg per dierplaats per jaar
 De wijze van berekenen van de ammoniakemissie op bedrijfsniveau is in
bijlage “Milieu, ammoniakemissie stal” weergegeven
 De actuele stalemissies worden per stal overgenomen uit de vergunning of
indien de gerealiseerde situatie een lagere forfaitaire norm kent mag deze
norm worden meegenomen in de berekening (zie bijlage Milieu).
Norm voor fijnstofemissie:
 De fijnstofemissie van het toegepaste huisvestingssystemen mag niet hoger
zijn dan 20 g PM10/dier/jaar
 De wijze van berekenen van de fijnstofemissie op bedrijfsniveau is in bijlage
“Milieu, fijnstofemissie” weergegeven
 De actuele stalemissies worden per stal overgenomen uit de vergunning of
indien de gerealiseerde situatie een lagere forfaitaire norm kent mag deze
norm worden meegenomen in de berekening (zie bijlage Milieu).
Norm voor stikstof excretie:
 Regulier vleeskuiken: max. 29,5 kg N / 1000 kg groei
 Langzamer groeiend vleeskuiken A: max. 36,0 kg N / 1000 kg groei
 Langzaam groeiend vleeskuiken B: max. 44,3 kg N / 1000 kg groei
 De stikstofexcretie wordt berekend aan de hand van de aanvoer en afvoer
van stikstof op het bedrijf
 Dit wordt gebaseerd op de stikstofexcretie per 1000 kg groei
 De exacte wijze van berekenen van de stikstofexcretie is in bijlage “Milieu,
stikstofexcretie” weergegeven
 Bedrijven kunnen het eerste jaar gebruik maken van de mogelijkheid 10%
onder de norm te mogen presteren mits dit wordt gecompenseerd door
lagere fosfaatexcretie en/of energieverbruik. Zie hiervoor de bijlage Milieu.
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
Controleer of het energieverbruik voldoet aan de gestelde norm en bepaald is
volgens de vereiste berekeningen.
Bereken bij mestdroging het droge stof gehalte op basis van de mestmonsters
die zijn genomen.
Controleer of de ammoniakemissie voldoet aan de gestelde norm en bepaald is
volgens de vereiste berekeningen.
Controleer of de fijnstofemissie voldoet aan de gestelde norm en bepaald is
volgens de vereiste berekeningen.
Controleer of de stikstofexcretie voldoet aan de gestelde norm en bepaald is
volgens de vereiste berekeningen.
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 4 van 35
Nr.
M2.6
Criterium
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
Norm voor fosfaat excretie:
Controleer of de fosfaatexcretie voldoet aan de gestelde norm en bepaald is
 Regulier vleeskuiken: max. 10,2 kg P2O5 / 1000 kg groei
volgens de vereiste berekeningen.
 Langzamer groeiend vleeskuiken A: max. 12,4 kg P2O5 / 1000 kg groei
 Langzaam groeiend vleeskuiken B: max. 15,3 kg P2O5 / 1000 kg groei
 De fosfaatexcretie wordt berekend aan de hand van de aanvoer en afvoer
van fosfaat op het bedrijf
 Dit wordt gebaseerd op de fosfaatexcretie per 1000 kg groei
 De exacte wijze van berekenen van de fosfaatexcretie is in de bijlage “Milieu,
fosfaatexcretie” weergegeven
 Bedrijven kunnen het eerste jaar gebruik maken van de mogelijkheid 10%
onder de norm te mogen presteren mits dit wordt gecompenseerd door
lagere stikstofexcretie en/of energieverbruik. Zie hiervoor de bijlage Milieu.
M2.7
Norm voor zinkaanvoer:
Controleer of de zinkaanvoer voldoet aan de gestelde norm en bepaald is
 Regulier vleeskuiken: max. 252 gram / 1000 kg groei
volgens de vereiste berekeningen.
 Langzamer groeiend vleeskuiken A: max. 285 gram / 1000 kg groei
 Langzaam groeiend vleeskuiken B: max. 318 gram / 1000 kg groei
 De zinkaanvoer wordt berekend aan de hand van de aanvoer van zink op het
bedrijf
 Dit wordt gebaseerd op de zinkaanvoer per 1000 kg groei
 De exacte wijze van berekenen van de zinkaanvoer is in bijlage Voeders
weergegeven
M2.8
Norm voor koperaanvoer:
Controleer of de koperaanvoer voldoet aan de gestelde norm en bepaald is
 Regulier vleeskuiken: max. 42,0 gram / 1000 kg groei
volgens de vereiste berekeningen.
 Langzamer groeiend vleeskuiken A: max. 47,5 gram / 1000 kg groei
 Langzaam groeiend vleeskuiken B: max. 53,0 gram / 1000 kg groei
 De koperaanvoer wordt berekend aan de hand van de aanvoer van koper op
het bedrijf
 Dit wordt gebaseerd op de koperaanvoer per 1000 kg groei
 De exacte wijze van berekenen van koperaanvoer is in bijlage Voeders
weergegeven
Dierwelzijn en – gezondheid
Doel: gezonde dieren die hun natuurlijk gedrag kunnen uitvoeren en waarvan het eindproduct veilig is voor humane consumptie.
WG2.1
Dit onderdeel wordt een verplicht criterium na de volgende herziening
Controleer het kuikenpaspoort dat bij het koppel vleeskuikens wordt
in 2016, maar dit kan bij nieuwe ontwikkelingen in regelgeving, markt,
meegeleverd en de orderbevestiging en rekeningen van de leverancier van de
onderzoek of industrie worden aangepast in een tussentijds besluit:
vleeskuikens.
De vleeskuikenhouder maakt alleen gebruik van een langzamer groeiend ras:
groeiperiode minimaal 45 dagen, groei per dag (gemiddeld over de
groeiperiode) maximaal 50 gram.
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 5 van 35
Nr.
WG2.2
WG2.3
WG2.4
WG2.5
Criterium
 Maximale gemiddelde uitval volgens de formule uit het Vleeskuikenbesluit
(1% + (0,06 % x de slachtleeftijd in dagen))
 Het betreft de gecumuleerde dagelijkse uitval zoals in het Vleeskuikenbesluit
is aangegeven.
 De uitval betreft het aantal uitgevallen vleeskuikens ten opzichte van het
totaal aantal vleeskuikens bij aanvang van de betreffende groeiperiode
 De uitval wordt berekend op basis van een uitdraai van het
managementinformatiesysteem of met behulp van de stallijst
 Het betreft de gemiddelde uitval van de koppels van het laatste kalenderjaar.
Aanvullend: Het betreft hier een bedrijfsresultaat en de norm geldt op
bedrijfsniveau. Een uitzondering mag gemaakt worden voor nieuwe bedrijven
 Bij deze bedrijven mag bij de eerste audit op basis van de historische
gegevens, de uitval maximaal 5% zijn. Dit geldt alleen in het eerste jaar van
deelname van nieuwe bedrijven. Dit overgangsjaar voor nieuwe deelnemers
en bedrijven is bedoeld om ondernemers die starten met Milieukeur de
mogelijkheid te bieden aan de registratie van uitval volgens de voorwaarden
van Milieukeur te voldoen en eventuele knelpunten hierbij op te lossen
Voorkomen van aandoeningen:
 Voetzoollaesies mogen gemiddeld over de koppels van het laatste
kalenderjaar maximaal 60 punten scoren
 Voor de definiëring van de voetzoollaesies wordt aangesloten bij de methode
beschreven door Berg. De scorekaart is als bijlage aan het certificatieschema
toegevoegd.
Ernstig zieke of verwonde vleeskuikens worden tijdig geëuthanaseerd
 Op het bedrijf is minder dan 1 ernstig zieke of verwonde vleeskuiken, zonder
uitzicht op herstel, per 5000 vleeskuikens per eenheid (stal of afdeling)
aanwezig
 De ondernemer draagt zorg voor tijdig euthanaseren (nekdislocatie =
nekbreuk) van ernstig zieke of verwonde vleeskuikens.
Het aantal dagdoseringen antibiotica per dierjaar mag over koppels van het
laatste kalenderjaar niet meer zijn dan 10:

Complete registratie gebruik antibiotica (in een van de centrale
registratiesystemen, bv. VetCis)

Registratie aantal behandelingen per koppel per ronde en deze minimaal
een jaar bewaren

Geen derde of vierde generatie antibiotica (cephalosporinen en
fluorchinolonen)Bij meer dan 0,5 behandelingen gemiddeld per koppel
moet een actieplan worden opgesteld

Bij minder dan 0,5 behandelingen gemiddeld per koppel mogen uitval en
slachtafwijkingen gedurende één jaar hoger zijn dan reguliere MK-norm (=
10% t.o.v. de voorgeschreven dagdoseringen).
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
Controleer of de berekende uitval voldoet.
Voor de beoordeling van de voetzoollaesies wordt gekeken naar de poten van
100 vleeskuikens per koppel per stal. De beoordeling wordt door een
onafhankelijke beoordelaar uitgevoerd op het bedrijf of slachterij (visueel of via
automatisch beoordelingssysteem). Het controleresultaat bestaat uit drie
percentages per stal. Het percentage vleeskuikens:
 zonder voetzoollaesies (score 0)
 met matige voetzoollaesies (score 1)
 met ernstige voetzoollaesies (score 2)
Aan de hand van deze percentages wordt de Voetzoollaesies-score (VZL-score)
berekend met de volgende formule: VZL-score = (percentage dieren met score
0 x 0) + (percentage dieren met score 1 x 0,5) + (percentage dieren met score
2 x 2).
Controleer de aanwezigheid van ernstig zieke of verwonde vleeskuikens.



Controleer registraties
Gebruik berekenwijze SDa voor bepalen antibiotica dagdosering per
dierjaar (dd/dj)
Bereken of aan norm is voldaan en of actieplan wordt vereist en correct is
uitgevoerd.
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 6 van 35
Nr.
WG2.6
WG2.7
WG2.8
WG2.9
WG2.10
WG2.11
Criterium
Het bedrijf beschikt over een PC managementinformatiesysteem of stallijst
voor productie- en gezondheidskengetallen (sterfte van vleeskuikens, entingen,
ziekteproblemen, selectie van vleeskuikens en gebruik medicijnen).
Automatisch dierweegsysteem aanwezig of wekelijks handmatige weging van
minimaal 100 kuikens per stal. Registreer de wekelijkse bevindingen op
hokkaart of in managementsysteem.
 De vleeskuikens worden gedurende de gehele groeiperiode gehouden bij een
bezetting van maximaal 39 kg / m2 bruikbaar oppervlakteGedurende een
kalenderjaar mag men deze norm 1 keer met ten hoogste 10%
overschrijden.
Dit onderdeel wordt bij de volgende herziening aangescherpt naar een
bezetting van maximaal 38 kg/m2 bruikbaar oppervlakte, maar dit kan bij
nieuwe ontwikkelingen in regelgeving, markt, onderzoek of industrie worden
aangepast in een tussentijds besluit.
 Op de vloer is voor aanvang van de groeiperiode een laag strooisel van
minimaal 1 kg per m2 aangebracht (houtkrullen, stro, gehakseld stro, turf,
zand of ander materiaal met een losse structuur dat vleeskuikens in staat
stelt aan hun ethologische behoeften te voldoen)
 Het strooisel moet te allen tijde droog en rul zijn en gemiddeld moet het
droge stof % van het strooisel minimaal 55% zijn van de koppels van het
laatste kalenderjaar
 Vanaf de derde levensweek wordt minimaal 2 gram graan per kip per dag
toegediend op het voor de vleeskuikens beschikbare grondoppervlak.
 Per mestperiode, bij aanvang van de derde levensweek, wordt 1 baal (stro,
luzerne, etc) per 1.000 kippen per groeiperiode in de stal verstrekt en
worden de balen gelijkmatig over de ruimte verdeeld.
Binnen 7 dagen na opzet tot 3 dagen voor afzet, moet een dag-nachtritme
worden gehanteerd dat bestaat uit ten minste 6 uur aaneengesloten donker
vallend in de nacht.
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
Controleer een uitdraai met recente gegevens van het bedrijf die de
management resultaten tonen (productie en gezondheid).
 Controleer of een automatisch dierweegsysteem aanwezig is en test de
werking
 Controleer de meest recente uitdraai van de gegevens is en een lijst met het
gewichtsverloop.
Controleer de bruikbare oppervlakte door de breedte en lengte van de
binnenzijde te vermenigvuldigen.
 Controle via aankoopbonnen strooiselmateriaal. Totale kilogrammen
omrekenen naar hoeveelheid per m2

 Controle droge stof bepalingen van het strooisel via monsters bij afvoer
strooisel. Bepaal gemiddelde droge stof gehalte van de koppels van het
laatste kalenderjaar.

Controleer de aanwezigheid van aankoopbonnen van graan en balen (stro,
luzerne, etc.) in de administratie en resten van stroverstrekking in stal.
Noteer naam leverancier.
 Controleer via de klimaatcomputer of d.m.v. ingestelde klokjes
 Indien men maatregelen moet nemen om hittestress te voorkomen, mogen
deze uren worden verplaatst naar een ander tijdstip van de dag. Dit dient te
worden geregistreerd.
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 7 van 35
Nr.
WG2.12
WG2.13
WG2.14
WG2.15
WG2.16
Criterium
Alarmsysteem en objectinformatiekaart voor calamiteiten:
 Alarmsysteem voor het uitvallen van stroom en essentiële apparatuur
(ventilatie) en een uitvoerbaar plan van aanpak voor de te nemen
maatregelen. Bij uitvallen stroom dient bijvoorbeeld een noodaggregaat
aanwezig te zijn voor de ventilatie of overgestapt kunnen worden op
natuurlijke ventilatie
 Alarmsysteem voor brand. Advies van de brandweer met uitvoeringsplan
aanwezig. Minimaal eens in de vijf jaar dient de brandveiligheid
gecontroleerd te worden door een externe deskundige
 Aanwezigheid van een calamiteitenplan waarin beschreven staat hoe te
handelen bij calamiteiten als uitval stroom, essentiële apparatuur (met name
ventilatie) en bij branduitbraak.
 Er is een objectinformatiekaart aanwezig, die bij calamiteiten direct
beschikbaar (opbergplaats zichtbaar en buiten stal) is voor de
brandweer/hulpdiensten. Voorzien van: indeling bouwblok/stallen,
toegangsdeuren, toegepaste materialen, nutsvoorzieningen, bluswaterpunt,
locaties met brandgevaarlijke stoffen/activiteiten, evacuatiemogelijkheden
dieren, etc.
Er vindt regelmatig (minimaal 1 keer per jaar) controle plaats van het
mechanisch of natuurlijk geventileerde klimaatsysteem (en alarmsysteem) op
het bedrijf door een deskundige (een installateur of een andere adviseur met
kennis van klimaatsturing systemen) en de bevindingen hiervan worden
gerapporteerd.
Alarminstallatie met doormelding m.b.t. ventilatie bij mechanisch geventileerde
stallen.
 Onder doormelding wordt verstaan dat het alarm wordt doorgegeven naar of
een vaste telefoon, een mobiele telefoon of een semafoon (pieper)
 Vleeskuikenhouder wordt op afstand gewaarschuwd dat iets mis is in de stal.
Het geluidsniveau wordt zo laag mogelijk gehouden (<75dB).
 Dit moet worden aangetoond met een meting van geluidsniveau op het
bedrijf veroorzaakt door apparatuur of omgevingsfactoren of een akoestisch
rapport dat bij de milieuvergunning is afgegeven
 Meting op kophoogte van het dier op 4 willekeurige plaatsen in de stal dB(A).
Decibel A-gewogen wordt gebruikt bij de metingen. Dit is vergelijkbaar met
dBSPL (sound pressure level), maar dan gefilterd met een speciaal filter dat
corrigeert voor het menselijke gehoor
 Aanhoudend of plotseling lawaai wordt vermeden
 Constructie, opstelling, onderhoud en werking van ventilatoren,
voedermachines of andere apparaten veroorzaken zo weinig mogelijk lawaai.
Kunstlicht (minimaal 100 Hz):
 Geen laagfrequent licht in dierverblijven
 "Normale" kleur hoofd verlichting (geen rood, groen, blauw, Natrium).
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie

Controleer aanwezigheid alarmsysteem van stroom, essentiële apparatuur,
branduitbraak en calamiteitenplan

Toets functionaliteit door systeem in werking te zetten

Controle op functioneren hoeft niet te worden uitgevoerd indien de
ondernemer voor de apparatuur een onderhoudscontract heeft waarin
controles worden uitgevoerd. Controleer of dit contractueel is vastgelegd.

Vraag steekproefsgewijs na bij personeel wat te doen in geval van
calamiteiten

Controle op beschikbaarheid objectinformatiekaart.
 Controleer of bedrijven minimaal eens per jaar een controle laten uitvoeren
door een deskundige voor de werking van het klimaatsturing systeem.
Alarm in gang zetten en controleer of dit volgens de beschrijving werkt.
Controleer de aanwezigheid van een rapport van meting van geluidsniveau
veroorzaakt door apparatuur of omgevingsfactoren moet op het bedrijf
aanwezig zijn of een akoestisch rapport dat bij de milieuvergunning is
afgegeven.
Controleer (eventueel aan de hand van verpakking of aankoopbonnen) of de
frequentie van de lampen en de kleur voldoen.
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 8 van 35
Nr.
WG2.17
WG2.18
WG2.19
Criterium
 De temperatuur in de ruimten waar vleeskuikens verblijven wordt
geautomatiseerd geregeld
 Klimaatbeheersing is geautomatiseerd en ventilatie wordt zo nodig
bijgestuurd op basis registraties van de metingen van de luchtkwaliteit
 Luchtkwaliteit kan worden beoordeeld aan de hand van meting van
concentratie RV, NH3 en/of CO2. Concentraties op kophoogte van de
vleeskuikens moeten aan de volgende voorwaarden voldoen: RV: <70% (bij
buitentemperatuur <10°C, gedurende 48 uur), NH3: <20 ppm, CO2: <3000
ppm
 De stal is uitgerust met een klimaat beheersingssysteem zodat de
binnentemperatuur de buitentemperatuur niet overschrijdt bij
buitentemperaturen (in de schaduw) boven 30˚C.
De vleeskuikens beschikken minimaal over een voergoot waarvan de lengte
van de voor de vleeskuikens toegankelijke kant tenminste 4 cm per
vleeskuiken bedraagt of, indien het een ronde voerbak betreft, tenminste 1 cm
per vleeskuiken.
Op alle punten in de vleeskuikenstal is binnen een afstand van maximaal 3
meter een voer- en drinkpunt aanwezig.
WG2.20
Drinkvoorzieningen moeten zo zijn ingericht, geplaatst en worden onderhouden
dat morsen tot een minimum wordt beperkt.
WG2.21
De vleeskuikens beschikken over een watervoorziening bestaande uit:
 Eén drinknippel voor maximaal 14 vleeskuikens, of
 Eén drinkcup voor maximaal 45 vleeskuikens.
Eis per 1 januari 2015:
Bij gebruik soja in het voer: dient de soja in het voer duurzamer (RTRS of
gelijkwaardig) te zijn of voor deze hoeveelheid zijn certificaten aangekocht
door duurzamere soja.
 Book&claim principe (certificaten RTRS, andere systemen kunnen worden
voorgelegd aan het College van Deskundigen agro/food) voor de
hoeveelheid soja die op jaarbasis gevoerd wordt
 Dit wordt berekend door het % soja in het voer (gemiddeld per jaar) te
vermenigvuldigen met de hoeveelheid aangekocht voer per jaar.
 Mass balance principe (GMP+ module voor Milieukeur start in 2015) voor
het op het bedrijf geleverde voer.
WG2.22
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
 Controleer aan de hand van registraties klimaatspecialist
 Controleer de staltemperatuur aan de hand van de klimaatcomputer en door
de ingevulde stallijst met de buitentemperatuur en staltemperatuur per dag.
 Controleer de lengte van de totale voergoten door deze op te meten
 In het geval van ronde voerbakken, deze tellen en de omtrek bepalen.
Controleer dit door op 4 willekeurige punten in de stal te gaan staan en meet
vervolgens of binnen een afstand van maximaal 3 meter een voer- en
drinkpunt aanwezig is 2% meetafwijking toegestaan.
 Controleer dit aan de hand van de kwaliteit van het strooisel onder de
drinklijnen
 Er mag geen sprake zijn van volledige “koekvorming”.
 Controleer aan de hand van bouw- en milieuvergunning
 Controleer bij de initiële audit minimaal één en maximaal twee afdeling(en)
door deze op te meten.
 Bereken het sojaverbruik per bedrijf op jaarbasis
 Als de benodigde gegevens niet beschikbaar zijn wordt gerekend met
forfaitaire hoeveelheden soja per leghen
 Controleer bij book&claim of vereiste certificaten zijn aangekocht (direct of
via derden) voor het juiste aantal kg.
 Controleer bij mass balance op voerbonnen of het aangekochte voer voldoet
aan de GMP+ module voor Milieukeur.
Transport
Doel: stress minimaliseren door goed geoutilleerde vrachtwagens, korte transportafstanden en alleen vervoer gezonde dieren. Toekomstige aanscherpingen: kortere
transportduur, strengere eisen aan vrachtwagens
T2.1
Vangen en transport van vleeskuikenstal naar slachterij:
 Toets de nuchterheid, dood bij aankomst (DOA) en afkeuringen van de
 Slachtdieren worden nuchter afgevoerd
vleeskuikens aan de hand van het Keuringsrapport slachterij
 Het gemiddelde percentage “Dood bij aankomst” en “Afkeuringen” mag van
 Controleer aan de hand van routeplanner van adres tot adres uitgaande van
de laatste 7 groeiperioden respectievelijk niet hoger zijn dan 0,3 en 1,2%
vervoer per vrachtwagen (geen personenauto) bijv. middels
 Transport van de vleeskuikens met behulp van containers met een opening
www.routenet.nl
van minimaal 0,25 m2
 Transportduur alle levende vleeskuikens maximaal 3,0 uur
Werkomstandigheden
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 9 van 35
Nr.
W2.1
W2.2
W2.3
Criterium
 Er is minimaal eenmaal per 6 maanden een formeel werkoverleg met alle
vaste medewerkers (en/of meewerkende familieleden). Onderwerpen zijn
onder andere ARBO, duurzaamheid (waaronder welzijn), resultaten
registraties criteria Milieukeur vleeskuikens
 Tevens worden medewerkers (en/of meewerkende familieleden) gevraagd
ideeën over de bedrijfsvoering (ten aanzien van people, planet, profit) in te
brengen
 Aandachtspunten voor duurzaam en veilig werken worden minimaal één
maal per jaar met de medewerkers (en/of meewerkende familieleden)
besproken
 De benodigde materialen moeten beschikbaar zijn.
Minimaal 50% van de medewerkers, met een contract van minimaal 20 uur per
week, neemt minimaal één maal per 2 jaar deel aan een informatieve of
educatieve activiteit ten aanzien van het houden van kippen (bijvoorbeeld
bezoek aan vakbeurs of leverancier, cursus).
 Eigen personeel of inhuurpersoneel moet beschermd worden tegen fijnstof
met een beschermingsmasker
 Het beschermingsmasker bevat een helm of masker dat tenminste de neus,
mond en kin bedekt. Het systeem bestaat minimaal uit een
halfgelaatsmasker met een P3 fijnstoffilter.
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
 Aanwezigheid verslag (minimaal lijstje afspraken en datum van volgend
werkoverleg) toetsen
 Voortgang acties toetsen
 Bij initiële audit bij bedrijf dat dit nog niet regelmatig doet: datum van
eerste overleg moet binnen 4 weken zijn
 Toets in verslag of duurzaam en veilig werken als vast agendapunt van het
werkoverleg is opgenomen
 Toets aanwezigheid en gebruik materialen
 Bij initiële audit bij bedrijf dat dit nog niet regelmatig doet: datum van
eerste overleg moet binnen 4 weken zijn.
 Controleer de aanwezigheid van de lijst met informatieve of educatieve
activiteiten waaraan medewerkers hebben deelgenomen
 Bij initiële audit bij bedrijf dat dit nog niet regelmatig doet: afspraak voor
informatieve of educatieve activiteit moet gemaakt zijn.
 Controleer of de voorgeschreven beschermingsmiddelen ter beschikking
worden gesteld
 Visuele controle of het systeem voldoet aan de norm en of het functioneert.
Indien de veehouder alleen werkzaam is in de stallen, is 1 apparaat
toereikend. Daarnaast is de veehouder al bij wet verplicht om zijn
medewerkers van persoonlijke beschermingsmiddelen te voorzien.
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 10 van 35
5.3 Keuzemaatlat milieu in en om het bedrijf
Milieukeur vereist dat extra stappen worden gezet om duurzamer te produceren met minder belasting voor het milieu in en om het bedrijf. Hiervoor is de milieumaatlat
opgesteld. Er dienen minimaal 20 punten behaald te worden. Het berekend aantal punten per procentpunt verbetering wordt vanaf 0,05 naar boven afgerond.
Nr.
Criterium
k-M1
Berekenen productie groei.
k-M2
Energieverbruik op bedrijf
per 1000 kg groei.
 Regulier vleeskuiken
Ondergrens
voor puntenwaardering
Punten
per %
verbetering
-
-
1.724 MJ
0,1
1.862 MJ
0,1
2.053 MJ
0,1
100% van de
dierplaatsen
voldoet aan
verplichte
maximale norm
van 0,027
kg/dpl/jr
20 g
PM10/dier/jaar
0,3
24,4 (0,005 De wijze van berekenen van de ammoniakemissie op bedrijfsniveau is in bijlage
kg/dpl/jr)
“ammoniakemissie stal” weergegeven
0,2
15
(5 g
PM10/dier/
jaar)
 Langzamer groeiend
vleeskuiken A
k-M3
k-M4
 Langzaam groeiend
vleeskuiken B
De ondergrens
energiegebruik is afhankelijk
van de mestdroging. Bij
toepassing van mestdroging
boven de 55% droge stof
wordt het energieverbruik
aangepast: per % hogere ds
gehalte mag 1% meer
energie worden verbruikt.
Verlaging van de
ammoniakemissie gebaseerd
op Nederlands Besluit
Huisvesting.
Verlaging van de
fijnstofemissie middels lijst
van rijksoverheid.nl/infomil.nl
(uitleg in bijlage
“fijnstofemissie”).
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
Maximaal
te behalen
punten
(waarde)
-
10
(0 MJ)
10
(0 MJ)
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
Voor een aantal onderdelen dient eerst de kg groei berekend te worden. Zie bijlage
milieu.
 Energieverbruik wordt teruggerekend naar het gebruik per 1000 kg groei
 Exacte wijze van berekenen van het energieverbruik is in bijlage milieu
weergegeven
 Onder duurzame energieproductie voor eigen gebruik vallen bijvoorbeeld eigen
zonnepanelen, windmolens, WKK, biogasinstallatie.
 Bepaal welke ondergrens van toepassing is. Het energieverbruik bij mestdroging
mag per % hogere gehalte (t.o.v. de minimale norm van 55%) van de mest 1%
hoger zijn. Dus bij een gemiddeld ds% van de gedroogde mest van bijvoorbeeld
65% mag het energieverbruik bij het regulier vleeskuiken 1.896 MJ zijn.
10
(0 MJ)
Momenteel is er nog geen regelgeving op fijnstof gebied. De verwachting is dat
medio 2014 hiervoor een maximaal emissieplafond (vergelijkbaar met ammoniak)
wordt geïmplementeerd in het Besluit Huisvesting.
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 11 van 35
Nr.
Criterium
k-M5
Stikstof excretie per 1000 kg
groei.
 Regulier vleeskuiken
k-M6
Ondergrens
voor puntenwaardering
Punten
per %
verbetering
29,5 kg
0,5
 Langzamer groeiend
vleeskuiken A
36,0 kg
0,5
 Langzaam groeiend
vleeskuiken B
44,3 kg
0,5
Fosfaat excretie per 1000 kg
groei.
 Regulier vleeskuiken
Maximaal
te behalen
punten
(waarde)
10
(23,6 kg)
10
(28,8 kg)
10
( 35,4kg)
10,2 kg
0,5
10
(8,16 kg)
10
(9,92 kg)
 Langzamer groeiend
vleeskuiken A
12,4 kg
0,5
 Langzaam groeiend
vleeskuiken B
15,3 kg
0,5
10
(12,24 kg)
k-M7
Afzet mest voor verbranding.
n.v.t.
0,04
4 (100%)
k-M8
Afzet mest voor productie
korrels.
n.v.t.
0,06
6 (100%)
k-M9
Grondgebonden en lokale
mestafzet.
n.v.t.
0,04
4 (100%)
k-M10
Actieve deelname
onderzoeksprojecten voor
verbetering duurzaamheid op
het gebied van milieu in en om
het bedrijf.
n.v.t.
n.v.t.
2
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
 Stikstofexcretie wordt berekend aan de hand van de aanvoer en afvoer van
stikstof op het bedrijf, gebaseerd op de stikstofexcretie per 1000 kg groei
 Exacte wijze van berekenen van de stikstofexcretie is in bijlage “Berekeningen”
weergegeven
 Fosfaatexcretie wordt berekend aan de hand van de aanvoer en afvoer van fosfaat
op het bedrijf, gebaseerd op de fosfaatexcretie per 1000 kg groei
 Exacte wijze van berekenen van de fosfaatexcretie is in bijlage “Berekeningen”
weergegeven
 Voor afzetcontracten naar een mestverbrandingsinstallatie worden punten
toegekend op basis van het aandeel van de totale mest die onder contract wordt
afgezet
 Per % mest dat afgezet wordt naar een mestverbrandingsinstallatie kan 0,04 punt
worden behaald met een maximum van 4 punten.
 Voor afzetcontracten naar een verwerker/korrelaar worden punten toegekend op
basis van het aandeel van de totale mest die onder contract wordt afgezet
 Per % mest dat afgezet wordt naar een verwerker/korrelaar kan 0,06 punt worden
behaald met een maximum van 6 punten
 % van jaarlijkse mestproductie dat grondgebonden is of waarvoor mestcontracten
zijn binnen een straal van 50 km, controle bijvoorbeeld aan de hand van uitdraaien
met een routeplanner
 Berekening percentage grondgebonden en lokale mestafzet: % van de totale
mestproductie per jaar dat grondgebonden of lokaal wordt afgezet
 Ondernemer van het bedrijf neemt actief deel aan een onderzoeksproject op het
gebied van milieu in en om het bedrijf waarbij eindverantwoordelijkheid bij een
onderzoeksinstelling ligt
 Ondernemer dient minimaal zelf uren te besteden en actief deel te nemen aan
doelstelling van het project door uitvoeren experimenten op het bedrijf of
aanpassingen in de bedrijfsvoering
 Een punt per project met een maximum van 2 punten per bedrijf.
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 12 van 35
Nr.
Criterium
k-M11
Bonus bij voldoen aan
vigerende Nederlands
certificatieschema MDVA
(minimaal maatlatten energie
en ammoniakemissie).
Ondergrens
voor puntenwaardering
Punten
per %
verbetering
n.v.t.
0,05
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
Maximaal
te behalen
punten
(waarde)
5 (100%)
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
 Er worden punten behaald indien een MDV-certificaat is behaald of voldaan wordt
aan minimale punten voor vigerend schema van MDV thema’s energie en
ammoniakemissie en de helft van de vrije ruimte met deze thema’s wordt ingevuld
 Het aantal punten wordt gerelateerd aan het percentage dierplaatsen waarvoor het
certificaat behaald is
 De bonuspunten worden na goedkeuring door de certificatie-instelling drie jaar
geldig, daarna kan opnieuw worden getoetst op het dan vigerende
certificatieschema MDVA.
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 13 van 35
5.4 Keuzemaatlat voeders
Het voer is een belangrijke component bij de duurzaamheid van de productie van vleeskuikens. Milieukeur vereist dat extra stappen worden gezet hier op een meer
duurzame wijze mee om te gaan. Hiervoor is de voedermaatlat opgesteld. Er dienen minimaal 15 punten behaald te worden. Het berekend aantal punten per procentpunt
verbetering wordt vanaf 0,05 naar boven afgerond.
Nr.
Criterium
k-VW1
Gebruik van duurzame grondstoffen
 Fysiek aanwezig in het mengvoer
 Via groen stroomprincipe bij
voerleverancier
 Via book&claim systeem.
k-VW2
k-VW3
k-VW4
k-VW5
k-VW6
Eigen productie of regionale productie
grondstoffen voor eigen pluimveevoer, mits
niet vervoerd buiten een straal van 100 km
van het pluimveebedrijf
Zink aanvoer/1000 kg groei.
 Regulier vleeskuiken (252,0 g)
 Langzamer groeiend vleeskuiken A (285 g)
 Langzaam groeiend vleeskuiken B (318 g)
Koper aanvoer/1000 kg groei.
 Regulier vleeskuiken (42,0 g)
 Langzamer groeiend vleeskuiken A (47,5g)
 Langzaam groeiend vleeskuiken B (53,0 g)
Van iedere voerlevering is de
grondstofsamenstelling en berekende
voederwaarde bekend.
Actieve deelname onderzoeksprojecten voor
verbetering duurzaamheid in relatie tot voer.
Punten
per %
verbetering
1
0,75
0,5
Maximaal te
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
behalen punten
(waarde)
100 (100%)
Duurzamere grondstoffen: EKO, Milieukeur, Fair Trade, RSPO, FSP, RTRS, MSC,
ASC. Andere initiatieven eerst onderbouwd voorleggen aan College van
Deskundigen agro-food via SMK;
Segregatie / fysiek in de voeders:

Voerleverancier(s) verklaren schriftelijk welke duurzamere grondstoffen in het
geleverde voer gebruikt zijn (voerbonnen).
Via mass balance / groene stroomprincipe:

Uitdraai van voerleverancier(s) met aankoopbonnen/inkoopverklaringen
duurzamere grondstoffen en de namen van pluimvee- en andere veehouders
die deze claim kunnen gebruiken met bijbehorende tonnages per
ondernemer.
Via book&claim / certificaathandel:

Betrokken partij(en) die certificaten inkoopt verklaart schriftelijk bij
certificatie instelling aan welke legpluimveebedrijven (namen en tonnages)
deze certificaten gekoppeld zijn.
0,25
10 (40%)
1,0
1,0
1,0
20 (201,6 g)
20 (228,0 g)
20 (254,4 g)
1,0
1,0
1,0
n.v.t.
20 (33,6 g)
20 (38,0 g)
20 (42,4 g)
2
n.v.t.
2
 Onder regionaal wordt hier verstaan: vleeskuikenbedrijf en akkerbouwbedrijf
liggen binnen een straal van maximaal 50 km. Eventuele verwerking van de
grondstof dient binnen een straal van 100 km van het bedrijf plaats te vinden
 Controleer dit met behulp van een uitdraai van de routeplanner
Complete registratie van de aanvoer van zink in het voer en eventuele extra
voedingssupplementen.
Complete registratie van de aanvoer van koper in het voer en eventuele extra
voedingssupplementen.
 Compleet overzicht aanwezig van de voerleveringen met bijbehorende
samenstellingen en berekende voerderwaarde
 Van iedere voerlevering wordt op het vleeskuikenbedrijf een monster minimaal
3 maanden gekoeld bewaard.
 Ondernemer van het bedrijf neemt actief deel aan een onderzoeksproject op
het gebied van pluimveevoeders (gerelateerd aan keuzemaatregelen op deze
meetlat) waarbij eindverantwoordelijkheid bij een onderzoeksinstelling ligt
 Ondernemer dient minimaal zelf uren te besteden en actief deel te nemen aan
doelstelling van het project door uitvoeren experimenten op het bedrijf of
aanpassingen in de bedrijfsvoering
 Een punt per project met een maximum van 2 punten per bedrijf.
5.5 Keuzemaatlat dierwelzijn en -gezondheid
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 14 van 35
Milieukeur vereist dat extra stappen worden gezet om op het gebied van dierwelzijn en -gezondheid. Hiervoor is de dierwelzijn en - gezondheidsmaatlat opgesteld. Er dienen
minimaal 25 punten behaald te worden.
Nr.
Criterium
Punten
Maximaal te
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
per %
behalen punten
verbetering
k-WG1
Lagere totale uitval vleeskuikens t.o.v. norm
0,25
10,7
 De uitval wordt berekend over de laatste 7 groeiperioden en betreft het aantal
(2,0% uitval
uitgevallen vleeskuikens ten opzichte van het totaal aantal vleeskuikens bij
totaal)
aanvang van de betreffende groeiperiode
 De uitval wordt berekend op basis van een uitdraai van het
managementinformatiesysteem of met behulp van de stallijst
 Berekening volgens de formule uit het Vleeskuikenbesluit (1 % + (0,06 % x de
slachtleeftijd in dagen)). Het betreft de gecumuleerde dagelijkse uitval zoals in
het Vleeskuikenbesluit is aangegeven.
k-WG2
Gemiddelde lagere uitval van kuikens bij
Controleer aan de hand van Keuringrapporten van de slachterij de uitval.
slachten over de laatste 7 groeiperioden:
 Lager % DOA t.o.v. norm (0,3%)
0,15
15 (0,0%)
 Lager % afkeur t.o.v. norm (1,2%)
0,15
15 (0,0%)
k-WG4
Lagere score voetzoollaesies t.o.v. norm (60
0.1
10
Voor de beoordeling wordt gekeken naar de poten van 100 vleeskuikens per
punten)
(0,0%)
koppel per stal. De beoordeling wordt door een onafhankelijke beoordelaar
uitgevoerd. Het controleresultaat bestaat uit drie percentages per stal. Het
percentage vleeskuikens:
 zonder voetzoollaesies (score 0)
 met matige voetzoollaesies (score 1)
 met ernstige voetzoollaesies (score 2)
Aan de hand van deze percentages wordt de Voetzoollaesies-score (VZL-score)
berekend met de volgende formule: VZL-score = (percentage dieren met score 0
x 0) + (percentage dieren met score 1 x 0,5) + (percentage dieren met score 2 x
2).
k-WG5
Minder kilogrammen vleeskuiken per m2
0,3
10,8
 Controleer de bruikbare oppervlakte door de breedte en lengte van de
bruikbaar oppervlakte t.o.v. norm (39
(25 kg/m2)
binnenzijde te vermenigvuldigen
kg/m2).
 Het aantal vergunde en opgezette vleeskuikens wordt administratief bepaald
Bij aanscherping van WG2.8 worden op dit
 Voor de bepaling van het bruikbaar oppervlakte mag een verhoogd plateau
onderdeel punten toegekend voor minder dan 38
(indien strooisel, water en voer aanwezig is) of overdekte uitloop (beschikbaar
2
kg/m
vanaf 3 weken leeftijd en indien strooisel aanwezig is) meegerekend worden.
k-WG6
Achterwege laten van tussentijds uitladen
n.v.t.
5
Controleer aan de hand van leveringen aan de slachterij.
van vleeskuikens
k-WG7
Achterwege laten van transport
n.v.t.
5
Controleren of er broedeieren i.p.v. eendagskuikens worden aangeleverd bij het
eendagskuikens (en in plaats daarvan
vleeskuikenbedrijf.
bijvoorbeeld broedeieren vervoeren)
k-WG8
Minimum slachtleeftijd:
n.v.t.
 Controleer aan de hand van het Keuringsrapport van de slachterij op welke
 49 dagen
1
leeftijd de vleeskuikens het bedrijf hebben verlaten
 56 dagen
2
 Noteer van de laatste 7 groeiperioden de opzetdatum en leeftijd en de
 81 dagen.
4
slachtdatum en leeftijd.
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 15 van 35
Nr.
Criterium
k-WG9
Soort ras, langzaam groeiend
- langzamer groeiend A (bijv. Kip van
Morgen)
- langzaam groeiend B (bijv. Hubbard JA
757 en/of Hubbard JA 957).
Punten
per %
verbetering
n.v.t.
Maximaal te
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
behalen punten
5
Controleer aan de hand van het kuikenpaspoort of langzaam groeiende rassen
zijn opgezet.
10
Als WG2.1 verplicht wordt, dan worden op dit
onderdeel geen punten meer toegekend voor
langzamer groeiend A (bijv. Kip van Morgen)
k-WG10
Maximale koppelgrootte: 4800 vleeskuikens
n.v.t.
k-WG11
Omgevingsverrijking door extra leefvloer:
 10 % van stalopp.
 20 % van stalopp.
 30 % van stalopp.
n.v.t.
k-WG12
Omgevingsverrijking door verticaal
geplaatste oriëntatiemogelijkheden in de
lengte van de stal (bv. schotjes, gaas).
n.v.t.
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
4
3
6
9
2
Controleer het aantal vleeskuikens per afdeling of stal aan de hand van de
afdelings- of stallijst.
 Controleer de beschrijving van het leefbaar oppervlak en het berekende aantal
vleeskuikens per m2
 Een extra leefvloer bestaat uit een verhoogde vloer die kan bestaan uit een PP
mestband met daarop een laagje strooisel. De vleeskuikens moeten de vloer
gemakkelijk kunnen bereiken met trapjes en op de vloer moeten een voer- en
watersysteem aanwezig zijn om de vloer aantrekkelijk te maken. Verder moet
onder de vloer een beluchtingsbuis gemonteerd zijn die frisse lucht bij de
vleeskuikens onder de vloer blaast om uitval door zuurstof gebrek te
voorkomen. Deze mag meegerekend worden bij het beschikbare leefoppervlak.
 Een extra leefvloer in de vorm van een flexibel kunststof rooster (geen metaal)
valt hier ook onder. De oppervlakte mag echter niet meegerekend worden als
bruikbaar oppervlakte.
 Met verticaal geplaatste oriëntatiemogelijkheden worden primair
tussenschotjes bedoeld waar de vleeskuikens omheen kunnen lopen
 Een schot is een extra aangebracht element dat geen deel uitmaakt van de
reguliere inrichting van de stal maar als specifieke functie het onderbreken van
looproutes heeft of het herkenbaar maken van onderdelen van de bestaande
stalinrichting. Als een stal is opgedeeld in afdelingen, voldoen de daarvoor
aangebrachte afscheidingen als oriëntatiemogelijkheid
 Daarnaast voldoen bijvoorbeeld schotjes waar de vleeskuikens omheen
kunnen. Oriënteringspunten worden als zodanig erkend voor de regeling als
een vleeskuiken nooit meer dan 12,5 meter van een dergelijk punt af is,
ongeacht waar het vleeskuiken zich in de stal bevindt, bij twijfel dient dit
nagemeten te worden
 In brede stallen (>20 m) komen ook afscheidingen in de lengterichting in
aanmerking.
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 16 van 35
Nr.
Criterium
k-WG13
Overdekte uitloop:
 20 % van stalopp.
 30 % van stalopp.
 50 % van stalopp.
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
Punten
per %
verbetering
n.v.t.
Maximaal te
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
behalen punten
3
6
9
 De overkapping van de buitenuitloop dient geen mest van overvliegende vogels
door te laten en weer- en windbestendig te zijn. Dat wil zeggen: waterdicht zijn
en niet kunnen scheuren bij harde wind. Dun plastic voldoet derhalve niet,
goed bevestigde golfplaten of dik zeil dat niet scheurt bij harde wind voldoen
wel. De overdekte uitloop dient vanuit de stal vrij toegankelijk te zijn en mag
afsluitbaar zijn
 Controleer fysiek of een uitloop aanwezig is en/of een overkapping aanwezig is
 Verifieer dat de overkapping van de uitloop voldoende stevig is en dat de
uitloop vrij toegankelijk is vanuit de stal
 Over de gehele lengte van de stal is er een overdekte uitloop, de uitloop mag
aan 1 zijde zijn als de stal minder dan 26 m breed is. Als de stal breder is dan
26 m dan moet er aan beide zijden een uitloop zijn
 De overdekte uitloop heeft een oppervlakte van minimaal 20% van de totale
staloppervlakte
 De openingen die toegang bieden tot de overdekte uitloop
 Hebben een totale lengte van 1 m per 1000 kuikens
 Maximale afstand in de stal tot de dichtstbijzijnde uitloop opening is 25 m. In
deze 25 m mogen zich geen noemenswaardige obstakels bevinden die de
doorgang voor de kuikens ernstig belemmeren
 De openingen dienen dusdanig geconstrueerd te zijn dat de vleeskuikens geen
belemmeringen ondervinden bij het in- en uitlopen,
 De uitloop openingen dienen zo veel mogelijk evenredig verdeeld te zijn over
de hele lengte van de stal
 Eén uitloop wordt nagemeten
 De overdekte uitloop, moet vanaf een leeftijd van 3 weken (vleeskuikens),
vanaf 10.00 uur ’s morgens, minimaal 8 uur per dag, ter beschikking staan.
Deze mag dan meegerekend worden bij het beschikbare grondoppervlak.
 Als de uitlopen niet (kunnen) worden gebruikt mag de bezetting in de stal niet
hoger zijn dan de genoemde 39 kg/m2.
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 17 van 35
Nr.
Criterium
k-WG14
Buitenuitloop:
basis = min. 1 m2 per vleeskuiken, met min.
3-5% beschutting/bomen, struiken,
opgaande gewassen, camouflagenetten,
schuiltafels, egaal verdeeld, grotendeels
bestaand uit manipuleerbare bodem
Punten
per %
verbetering
n.v.t.
extra punten voor buitenuitloop:
 Met 5-10% beschutting/bomen, struiken,
opgaande gewassen, camouflagenetten,
schuiltafels, egaal verdeeld of toegepast in
banen
 Met >10% beschutting/bomen, struiken,
opgaande gewassen, camouflagenetten,
schuiltafels, egaal verdeeld of toegepast in
banen
 Wisselbeweiding
 Wering roofdieren (hek, schrikdraad) en
roofvogels
k-WG15
k-WG16
k-WG17
k-WG18
Strooiseldroging, zoals:
 Buizen die specifiek voor strooiseldroging
worden aangelegd, deze kunnen
onderdeel uitmaken van het
ventilatiesysteem
 Vloerverwarming onder de strooiselruimte
voldoet ook
 Vleeskuikenstal met mixluchtventilatie (E
5.6).
Het beschikbaar stellen van voer en water
direct na uitkomst.
Spoelsysteem voor drinkwaterleidingen
- met aan het eind van deze
doorspoelleiding een kraan of een sterk
oplopende leiding.
- aangesloten op één van de
schakelklokken van de klimaatcomputer.
Graan verstrekken vanaf de derde
levensweek (minimaal 2 gram per
vleeskuiken per dag):
 Handmatig
 5 gram per vleeskuiken per dag
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
Maximaal te
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
behalen punten
10
4
8
2
2
n.v.t.
5
n.v.t.
5
n.v.t.
3
n.v.t.

Controleer fysiek of een uitloop aanwezig is, of beschutting aanwezig is, dat de
uitloop vrij toegankelijk is vanuit de stal, een dakgoot om het regenwater af te
voeren aanwezig is en een laag houtsnippers van minimaal 15 cm dik
aanwezig is die jaarlijks wordt aangevuld
 Controleer of de uitloop vrij toegankelijk is
 Eén uitloop wordt nagemeten, zowel voor aantal m2 per dier als voor relatief
percentage beschut oppervlak
 Bij uitlopen van gelijke omvang wordt aselect gekozen en bij uitlopen met
verschillende maatvoering wordt de relatief kleinste uitloop bemeten
 De uitloop dient minimaal voor de helft van het oppervlak manipuleerbaar zijn,
dat wil zeggen dat deze niet verhard is, ingestrooid mag wel
 Voor wisselbeweiding dienen meerdere percelen vrij toegankelijk te zijn vanuit
de stal waarbij ieder perceel aan de voorwaarden voldoet
 Controleer middels fysieke meting hoeveel procent van het oppervlak beschut
is middels begroeiing, afdak of anderszins
 De voor de vleeskuikens toegankelijke uitloop wordt niet gebruikt voor andere
doeleinden, behalve als boomgaard, bosterrein en grasland, voor zover dit
laatste gebruik door de bevoegde autoriteiten is toegestaan
 Wering voor roofdieren bestaat uit in ieder geval een hek en stroomdraad
(wering vossen e.d.) en netten of draden boven de uitloop om te voorkomen
dat roofvogels rechtstreeks de uitloop in kunnen vliegen.
Controleer de aanwezigheid en werking van een strooiseldrogingsysteem.
(een warmtewisselaar valt hier niet onder)
Controleer of de broedeieren op het bedrijf uitkomen en de vleeskuikens direct de
beschikking hebben over voer en water.
Controleer aanwezigheid drinkwaterspoelsysteem.

2
4

Indien handmatig strooien wordt toegepast dan dient dit middels registratie
aantoonbaar te zijn
Controleer de aanwezigheid van aankoopbonnen van graan in de administratie
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 18 van 35
Nr.
Criterium
k-WG19
Installatie voor verstrekking van CCM-voer
(of ander voer met vergelijkbare pH
verlagende werking) aanwezig.
k-WG20
Ruwvoerverstrekking-systeem bij aanvang
van de tweede levensweek.
 Deze dient aangesloten te zijn op een
aparte opslag die geschikt is voor lang,
vezelig materiaal
 Onder ruwvoer worden bijvoorbeeld hooi,
stro/strobalen , gedroogde snijmaïs of
luzerne verstaan, ruwvoer is voer met
lange vezels. Fijn gemalen hooi in een
brok voldoet derhalve niet
 Minimaal 1 baal per 1000 kuikens per
groeiperiode.
Beluchtingssysteem met 100% buitenlucht
middels warmtewisselaar (bv mest).
Daglicht:
 Min. 3% van grondopp., daglicht verdeeld
over stal
 Regelbaar daglicht
 Diffuus daglicht, geen direct zonlicht.
k-WG21
k-WG22
k-WG23
Antibioticagebruik reduceren t.o.v. norm (10
dd/dj)
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
Punten
per %
verbetering
n.v.t.
Maximaal te
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
behalen punten
n.v.t.
4
Controleer of een installatie aanwezig is die zure producten aan het basisvoer
toevoegt
 Deze dient aangesloten te zijn op een aparte opslag
 Controleer of het apparaat functioneert.
Controleer of een installatie aanwezig is die ruwvoer verstrekt en functioneert
n.v.t.
4
Controleer aanwezigheid en werking warmtewisselaar.
n.v.t.
2
4
4
4
0,15
15 (0,0%)




Voorbeelden bij het onderdeel daglicht zijn lichtdoorlatende golfplaten en
systemen met jaloezieën die openen/sluiten automatisch op basis van de
lichtsterkte in de stal
Ook is het mogelijk dat een deel (minimaal 50,0%) van het binnenkomende
daglicht regelbaar is
In totaal zijn er voor het onderdeel daglicht maximaal twaalf punten te
behalen
In de helft van de afdelingen (minimaal 1 en maximaal 2) controleren of:
 Er minimaal 3,0% daglichttoetreding is ten opzicht van grondoppervlak. Dit
wordt berekend aan de hand van de bouwtekening en wordt in de afdeling
nagemeten. Indien het niet mogelijk is fysiek bij de dakplaten te komen, dan
wordt visueel beoordeeld of het oppervlak van de dakplaten in
overeenstemming met de bouwtekeningen zijn geplaatst
 Daglicht automatisch regelbaar is, bijvoorbeeld middels computergestuurde
jaloezieën
 Geen direct zonlicht in de stal komt waar de vleeskuikens zich bevinden.
Controleer aan de hand van het aantal dagdoseringen (zie ook WG2.5).
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 19 van 35
Nr.
Criterium
k-WG24
Actieve deelname onderzoeksprojecten voor
verbetering duurzaamheid in relatie tot
dierwelzijn en/of diergezondheid.
k-WG25
Transparantie naar burger
 Het bedrijf stelt zich open naar “derden”
bijvoorbeeld middels skybox of openbare
webcam
 Direct contact met de vleeskuikens moet
niet mogelijk zijn
 Per jaar moet het minimaal 25 dagen
mogelijk zijn voor derden om de
vleeskuikens te zien.
 Stallen die voldoen aan de maatlat
Dierwelzijn en Diergezondheid van het
vigerende Nederlandse certificatieschema
MDVA krijgen hiervoor gedurende 3 jaar 5
bonuspunten
 Bij meerdere stallen worden de punten
toegekend naar rato van het aantal
dierplaatsen op het bedrijf.
k-WG26
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
Punten
per %
verbetering
n.v.t.
Maximaal te
Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
behalen punten
2
n.v.t.
3
n.v.t.
5

Ondernemer van het bedrijf neemt actief deel aan een onderzoeksproject op
het gebied van dierwelzijn en diergezondheid van pluimvee (gerelateerd aan
keuzemaatregelen op deze meetlat) waarbij eindverantwoordelijkheid bij een
onderzoeksinstelling ligt
 Ondernemer dient minimaal zelf uren te besteden en actief deel te nemen aan
doelstelling van het project door uitvoeren experimenten op het bedrijf of
aanpassingen in de bedrijfsvoering
 Een punt per project met een maximum van twee punten per bedrijf.
Controleer of de transparantie naar burger aan de gestelde normen voldoet. (bijv.
aan de hand van bezoekerslogboek)




Er worden punten behaald indien een MDV-certificaat is behaald of voldaan
wordt aan minimale punten voor vigerend schema van MDV thema’s
dierwelzijn en diergezondheid en de helft van de vrije ruimte met deze
thema’s wordt ingevuld
Het aantal punten wordt gerelateerd aan het percentage dierplaatsen
waarvoor het certificaat behaald is
Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen diercategorieën
De bonuspunten worden na goedkeuring door de certificatie-instelling drie jaar
geldig, daarna kan opnieuw worden getoetst op het dan vigerende
certificatieschema MDVA.
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 20 van 35
5.6 Keuzemaatlat werkomstandigheden
Milieukeur vereist dat extra stappen worden gezet om op het gebied van werkomstandigheden. Er dienen minimaal 5 punten behaald te worden indien meer dan 3fte
werkzaam zijn op het bedrijf. Alle personen die direct of indirect onder verantwoordelijkheid van de pluimveehouder op het vleeskuikenbedrijf werkzaam zijn tellen mee bij
het berekenen van het aantal fte op het bedrijf (o.a. de pluimveehouder zelf, vaste medewerkers, meewerkende familieleden, uitzendkrachten).
Nr.
Criterium
Maximaal te Beoordelingsrichtlijn en interpretatie
behalen
punten
k-W1 Medewerkers met een vast contract hebben
2

Controleer aanwezigheid verslag van functioneringsgesprek (minimaal lijstje afspraken en te
jaarlijks een functioneringsgesprek.
nemen actie toegewezen aan een persoon)

Toetsen voortgang afspraken.
k-W2 Het bedrijf organiseert minimaal om de 2 jaar
1
Controleer het deelname certificaat aan een cursus over duurzaam en veilig werken (maximaal 2 jaar
een cursus over duurzaam en veilig werken.
oud) toetsen.
k-W3 Het bedrijf heeft medewerkers ‘met afstand tot
2
Administratieve toets van UWV-verklaring.
de arbeidsmarkt’ in dienst (werkloos, WAO,
Wvg, Wajong, WGA).
k-W4 Het bedrijf investeert in preventie van
2

Werkplekbeoordelingen uitgevoerd
gezondheidsklachten.

Toets of beschermende kleding en bijbehorende attributen (oordopjes, maskers, etc.)
beschikbaar worden gesteld en worden gebruikt.
k-W5
k-W6
Het bedrijf is een erkend leerbedrijf.
Het bedrijf heeft afspraken met bedrijfstak
gerelateerde scholen over beschikbaarheid van
stageplaatsen.
1
1
k-W7
Automatisch laden van vleeskuikens.
4
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
Administratieve toets van inschrijving in leerbedrijvenregister.

Overzicht bedrijfstak gerelateerde scholen.

Registraties contacten bedrijfstak gerelateerde scholen.

Per jaar worden minimaal 2 stagiaires ingezet die in totaal minimaal 4 weken werkzaam zijn op
het bedrijf.
Controleer of er een systeem aanwezig is dat zonder tussenkomst van een menselijke handeling
(vangen en optillen vleeskuikens) de vleeskuikens worden afgevoerd op de vrachtwagen na de
groeiperiode.
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 21 van 35
BIJLAGE MILIEU
Groeiberekening
Ieder bedrijf onder Milieukeur dient de behaalde groei van de vleeskuikens op het bedrijf in kg te berekenen. In Milieukeur vleeskuikens maken we onderscheidt voor
reguliere, langzamer groeiend A en langzaam groeiende B vleeskuikens. Dit is gedaan omdat er grote verschillen zijn in groeisnelheid en voerconversie tussen deze drie
soorten vleeskuikens. Een regulier vleeskuiken weegt op 42 dagen 2.350 gram met een voerconversie van 1,68 (afgeleid van KWIN (2013-2014), de langzamer groeiend A
weegt op 45 dagen 2.200 gram met een voerconversie van 1,90 (gemiddelde van Hubbard en Van Harn) en een langzaam groeiend vleeskuiken B weegt op 56 dagen 2.400
gram met een voederconversie van 2,12 (KWIN 2013-2014).
Een




standaard productieronde voor een regulier vleeskuiken beslaat (afgeleid van KWIN 2013-2014):
Groeiperiode: 42 dagen
Leegstandperiode: 8 dagen
Totale lengte productieronde: 50 dagen (groeiperiode + leegstand)
Aantal productieronden per jaar: 7,30
Een standaard productieronde voor de langzamer groeiend vleeskuiken A beslaat (Hubbard; Van Harn, persoonlijke mededelingen):
- Groeiperiode: 45 dagen
- Leegstandperiode: 9 dagen
- Totale lengte productieronde: 54 dagen (groeiperiode + leegstand)
- Aantal productieronden per jaar: 6,76
Een standaard productieronde voor een langzaam groeiend vleeskuiken B beslaat (KWIN 2013-2014):
- Groeiperiode: 56 dagen
- Leegstandperiode: 9 dagen
- Totale lengte productieronde: 65 dagen (groeiperiode + leegstand)
- Aantal productieronden per jaar: 5,62
Definities bij groei:
Opgezet vleeskuiken
Groei
Gewicht vleeskuiken
= aangekocht vleeskuiken
= afvoer vleeskuiken – aanvoer vleeskuiken
= uitgeladen of afgeleverd gewicht vleeskuiken (bruto gewicht afleverbon)
Basisgegevens voor gewichten gebruikt in de berekeningen:
Gewicht van:
Exact:
Forfaitair indien exact gewicht
niet bekend is
(regulier vleeskuiken)
Aangekochte vleeskuikens
Uitgeladen vleeskuikens
Aankoopbonnen
Afleverbonnen
Afgeleverde vleeskuikens
Afleverbonnen
Uitgevallen vleeskuikens
Eigen administratie
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
42 gram per vleeskuiken
35 dagen = 1.775 gram per
vleeskuiken
Per dag jonger of ouder 85 gram
correctie
42 dagen = 2.350 gram per
vleeskuiken
Per dag jonger of ouder 85 gram
correctie
1.000 gram per gestorven
vleeskuiken
Forfaitair indien exact gewicht
niet bekend is
(langzamer groeiend
vleeskuiken A)
42 gram per vleeskuiken
Nvt
Forfaitair indien exact gewicht
niet bekend is
(langzaam groeiend
vleeskuiken B)
42 gram per vleeskuiken
Nvt
45 dagen = 2.200 gram per
vleeskuiken
Per dag jonger of ouder 60 gram
correctie
1.000 gram per gestorven
vleeskuiken
56 dagen = 2.400 gram per
vleeskuiken
Per dag jonger of ouder 50 gram
correctie
1.000 gram per gestorven
vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 22 van 35
Groei = afvoer – aanvoer; dit wordt als volgt berekend:
Aanvoer =
+ aantal
Afvoer =
+ aantal
+ aantal
+ aantal
aangekochte vleeskuikens * lichaamsgewicht vleeskuikens
uitgeladen vleeskuikens * lichaamsgewicht vleeskuikens
afgeleverde vleeskuikens * lichaamsgewicht vleeskuikens
uitgevallen vleeskuikens * lichaamsgewicht vleeskuikens
Ammoniakemissie stal
Ammoniakemissie van de stal wordt bepaald aan de hand van de forfaitaire emissiewaarde van het staltype. Ondernemers hebben een aantal opties beschikbaar voor
stalsystemen, die aan de normen voor Besluit Huisvesting voldoen. Hieronder staat een lijst met stalsystemen die aan de norm van Besluit Huisvesting voldoen betreffende
de maximale ammoniakemissie.
Stallen voor vleeskuikens die voldoen aan de norm volgens Besluit Huisvesting (www.infomil.nl) met bijbehorend Rav nummer
Rav nr.
Systeem
NH3-emissie
(kg/dierplaats/jaar)
0,005
0,014
0,008
E 5.1
E 5.2
E 5.4
Zwevende vloer met strooiseldroging
Geperforeerde vloer met strooiseldroging
Chemisch luchtwassysteem 90% emissiereductie
E
E
E
E
E
Biologisch luchtwassysteem 70% ammoniakreductie
Etagesysteem met mestband en strooiseldroging
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens met aparte vervolghuisvesting
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens in etages met vervolghuisvesting
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens tot 13 dagen in stal met etages en vervolghuisvesting
0,024
0,020
E 5.9.1.1.3
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens tot 13 dagen in stal met etages en vervolghuisvesting in E.5.8
(etagesysteem met mestband en strooiseldroging)
0,018
E 5.9.1.2.3
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens tot 19 dagen in stal met etages en vervolghuisvesting in E.5.8
(etagesysteem met mestband en strooiseldroging)
0,015
E
E
E
Bij
5.7
5.8
5.9
5.9.1
5.9.1.1
5.11
Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag
0,021
5.12
Biofilter 70% emissiereductie
0,024
5.13
chemisch luchtwassysteem 70% emissiereductie
0,024
het vaststellen van de toekenning van punten per eenheid verbetering voor de ammoniakemissie gaan we uit van de waarden in de volgende tabel.
Handvat emissiewaarde voor stalsystemen van vleeskuikens (kg. NH3/dierplaats/jaar)
Maximaal haalbaar (100% plaatsen volgens
Max. kg. NH3 per dierplaats per jaar volgens
stalsysteem met laagste emissie volgens
Besluit Huisvesting
bijlage 1 Rav)
Diercategorie vleeskuikens
0,045
0,005
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 23 van 35
Berekening gemiddelde ammoniakemissie per vleeskuikenbedrijf
Het gemiddelde aan kg emissie hangt af van het aantal dierplaatsen en staltypen op een vleeskuikenbedrijf. Indien van toepassing worden de emissiewaarden voor
nageschakelde technieken (E 5.8) en de opstapeling van mest opgeteld (zie onderstaande tabel).
Bijtelling ammoniakemissie indien van toepassing op het stalsysteem
kg. NH3/dierplaats/jaar
Nageschakelde technieken
0,010
Opstapeling mest1)
0,050
1)
Staat niet in Besluit Huisvesting, maar wel aangegeven in CBS (2007). Deze waarde geldt pas als mest langer dan 2 weken wordt opgeslagen buiten de stal.
Berekening gemiddelde
Gemiddelde voor bedrijf =
+( (Emissie vleeskuikens/dierplaats staltype 1 = # plaatsen * emissie norm/dierplaats staltype 1)
+ (Emissie vleeskuikens/dierplaats staltype 2 = # plaatsen *emissie norm/dierplaats staltype 2)
+ etc.
+ (bijtelling voor nageschakelde technieken en/of mestopslag = # plaatsen * emissie norm/dierplaats) )
/(totaal aantal dieren)
= gemiddelde emissie in kg NH3/dierplaats/jaar
Berekening punten:
De gemiddelde emissie vergeleken met de normemissie 0,027 kg NH3/dierplaats/jaar.
De maximale emissie uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij levert 0 punten op en een emissie van 0,0 kg per dierplaats levert 30 punten op. De
verhouding tussen de emissie en het aantal punten is lineair. Op deze wijze kan 0,3 punt per procent reductie in ammoniakemissie worden verdiend.
Berekening percentage beter dan norm:
%t.o.v. norm = (Norm – gemiddelde emissiewaarde) * (100 / Norm)
Berekening aantal punten =
%t.o.v. norm * 0,3
Fijnstofemissie stal
De fijnstofemissie van de stal wordt bepaald aan de hand van de forfaitaire emissiewaarde van het staltype. Ondernemers hebben een aantal opties beschikbaar voor
stalsystemen met bijbehorende normen voor fijnstofemissie.
Stallen voor vleeskuikens die voldoen aan de norm volgens infomil.nl met bijbehorend Rav nummer
Rav nr.
Systeem
Fijnstofemissie in (g
PM10/dier/jaar)
E 5.4
Chemisch luchtwassysteem 90% emissiereductie
14
E 5.7
Biologisch luchtwassysteem 70% ammoniakreductie
5 of 9
E
E
E
E
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens met aparte vervolghuisvesting
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens in etages met vervolghuisvesting
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens tot 13 dagen in stal met etages en vervolghuisvesting
uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens tot 13 dagen in stal met etages en vervolghuisvesting in E.5.5
(grondhuisvesting met vloerverwarming en vloerkoeling)
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens tot 13 dagen in stal met etages en vervolghuisvesting in E.5.6
5.9
5.9.1
5.9.1.1
5.9.1.1.1
E 5.9.1.1.2
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
20
20
Pagina 24 van 35
E 5.9.1.1.3
E 5.9.1.1.4
E 5.9.1.2
E 5.9.1.2.1
E 5.9.1.2.2
E 5.9.1.2.3
E 5.9.1.2.4
E 5.11
E 5.12
E 5.13
(vleeskuikenstal met mixluchtventilatie)
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens tot 13 dagen in stal
(etagesysteem met mestband en strooiseldroging)
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens tot 13 dagen in stal
verwarmingssysteem met warmwaterheaters en ventilatoren)
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens tot 19 dagen in stal
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens tot 19 dagen in stal
(grondhuisvesting met vloerverwarming en vloerkoeling)
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens tot 19 dagen in stal
(vleeskuikenstal met mixluchtventilatie)
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens tot 19 dagen in stal
(etagesysteem met mestband en strooiseldroging)
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens tot 19 dagen in stal
verwarmingssysteem met warmwaterheaters en ventilatoren)
met etages en vervolghuisvesting in E.5.8
20
met etages en vervolghuisvesting in E 5.10 (stal met
20
met etages en vervolghuisvesting
met etages en vervolghuisvesting in E.5.5
17
met etages en vervolghuisvesting in E.5.6
17
met etages en vervolghuisvesting in E.5.8
17
met etages en vervolghuisvesting in E 5.10 (stal met
17
Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag
Biofilter 70% ammoniakemissiereductie (80% fijnstof)
Chemisch luchtwassysteem 70% emissiereductie
20
4
14
Naast de stalsystemen met verschillende fijnstof emissie cijfers zijn er ook additionele technieken voor emissiereductie van fijn stof die op een aparte categorie (E 7) in de
Rav lijst staan. Op de volgende pagina zijn deze weergegeven in de tabel.
Additionele technieken voor emissiereductie van fijn stof voor vleeskuikens die voldoen aan de norm volgens www.infomil.nl met bijbehorend Rav nummer
Rav nr.
Systeem
Fijnstof reductiefactor (%)
E 7.1
Oliefilmsysteem met drukleidingen
54%
E 7.2
Ionisatiesysteem met negatieve coronadraden
49%
E 7.3
Water luchtwassysteem
33%
E 7.4
Droogfilter
40%
E 7.5
Ionisatiefilter
57%
E 7.6
Warmtewisselaar 31% emissiereductie (1 m3/dier/uur bij vleeskuikens)
31%
E 7.7
Warmtewisselaar 13% emissiereductie (0,35 m3/dier/uur bij vleeskuikens)
13%
Berekening punten:
De gemiddelde fijnstofemissie vergeleken met de normemissie volgens www.infomil.nl.
De maximale fijnstofemissie (20 g PM10/dier/jaar) volgens www.infomil.nl levert 0 punten op en een emissie van 0,0 g per dier per jaar levert 20 punten op. De verhouding
tussen de emissie en het aantal punten is lineair. Op deze wijze kan 0,2 punt per procent reductie in ammoniakemissie worden verdiend.
Berekening percentage beter dan norm:
%t.o.v. norm = (Norm – gemiddelde emissiewaarde) * (100 / Norm)
Berekening aantal punten =
%t.o.v. norm * 0,2
Stikstof- en fosfaatexcretie
De stikstofexcretie wordt berekend aan de hand van de aanvoer en afvoer van stikstof op het bedrijf. De eenheid voor de stikstofexcretie is kg stikstof per 1000 kilogram
groei. Hoe de groei berekend worden staat in het begin van deze bijlage.
Norm stikstofexcretie
Regulier vleeskuiken
De norm voor stikstofexcretie voor vleeskuikens is afgeleid van Jongbloed en Kemme (2005). Zij gaan uit van een stikstofexcretie van 0,498 kg N excretie per dier per jaar.
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 25 van 35
Het gemiddeld aflever gewicht voor reguliere vleeskuikens is 2,20 kilogram (afgeleid van KWIN 2013-2014). Hierbij gaan we uit van 20% uitladen op 35 dagen leeftijd en de
rest op 42 dagen leeftijd. Per jaar worden 7,3 productieronden afgeleverd (365/50 dagen). 0,498 gedeeld door 7,3 productieronden gedeeld door 2,20 kilogram geeft een
stikstofexcretie van 0,0310 N per kg groei. Voor 1.000 kg groei is dit 31,0 kg N. Voor de ondergrens voor puntenwaardering wordt de norm met 5% verlaagd. Vanaf 29,5
kg N per 1.000 kg groei kunnen dus punten worden verdiend.
Langzamer groeiend vleeskuiken A
De norm voor stikstofexcretie voor vleeskuikens is afgeleid van Jongbloed en Kemme (2005). Zij gaan uit van een stikstofexcretie van 0,498 kg N excretie per dier per jaar
voor snelgroeiende vleeskuikens. De langzamer groeiende vleeskuikens A hebben een hogere voederconversie (1,90 i.p.v. 1,68). Dit betekent dat ook de stikstofexcretie bij
de langzamer groeiende vleeskuikens A hoger zal zijn: 0,498 x 1,90/1,68 = 0,563 kg N excretie per dier per jaar voor de langzamer groeiende vleeskuikens A.
Het gemiddeld aflever gewicht voor de langzamer groeiende vleeskuikens A is 2,20 kilogram (Hubbard; van Harn, persoonlijke mededelingen). Hierbij gaan we uit van
afleveren van alle vleeskuikens op 45 dagen leeftijd. Per jaar worden 6,76 productieronden afgeleverd (365/54 dagen). 0,563 gedeeld door 6,76 productieronden gedeeld
door 2,20 kilogram geeft een stikstofexcretie van 0,0379 N per kg groei. Voor 1.000 kg groei is dit 37,9 kg N. Voor de ondergrens voor puntenwaardering wordt de norm
met 5% verlaagd. Vanaf 36,0 kg N per 1.000 kg groei kunnen dus punten worden verdiend.
Langzaam groeiend vleeskuiken B
De norm voor stikstofexcretie voor vleeskuikens is afgeleid van Jongbloed en Kemme (2005). Zij gaan uit van een stikstofexcretie van 0,498 kg N excretie per dier per jaar
voor reguliere vleeskuikens. Langzaam groeiende vleeskuikens B hebben een hogere voederconversie (2,12 i.p.v. 1,68). Dit betekent dat ook de stikstofexcretie bij de
langzaam groeiende vleeskuikens B hoger zal zijn: 0,498 x 2,12/1,68 = 0,628 kg N excretie per dier per jaar voor langzaam groeiende vleeskuikens B.
Het gemiddeld aflever gewicht voor langzaam groeiende vleeskuikens B is 2,40 kilogram (KWIN 2013-2014). Hierbij gaan we uit van afleveren van alle vleeskuikens op 56
dagen leeftijd. Per jaar worden 5,62 productieronden afgeleverd (365/65 dagen). 0,628 gedeeld door 5,62 productieronden gedeeld door 2,40 kilogram geeft een
stikstofexcretie van 0,0466 N per kg groei. Voor 1.000 kg groei is dit 46,6 kg N. Voor de ondergrens voor puntenwaardering wordt de norm met 5% verlaagd. Vanaf 44,3 kg
N per 1.000 kg groei kunnen dus punten worden verdiend.
Norm fosfaatexcretie
Regulier vleeskuiken
Voor de fosfaatexcretie wordt uitgegaan van de P-excretie van Jongbloed en Kemme (2005). Deze is 0,075 kg P per dier per jaar. Om naar fosfaat te komen wordt de Pnorm omgerekend met de factor 2,29 wat 0,172 kg P per dier per jaar geeft. Het gemiddeld aflever gewicht voor reguliere vleeskuikens is 2,20 kilogram (afgeleid van KWIN
2013-2014). Hierbij gaan we uit van 20% uitladen op 35 dagen leeftijd en de rest op 42 dagen leeftijd. Per jaar worden 7,3 productieronden afgeleverd (365/50 dagen).
0,172 gedeeld door 7,3 productieronden gedeeld door 2,20 kilogram geeft een fosfaatexcretie van 0,0107 g P2O5 per kg groei. Voor 1.000 kg groei is dit 10,7 kg P2O5. Voor
de ondergrens voor puntenwaardering wordt de norm met 5% verlaagd. Vanaf 10,2 kg P2O5 per 1.000 kg pluimvlees kunnen dus punten worden verdiend.
Langzamer groeiend vleeskuiken A
Voor de fosfaatexcretie wordt uitgegaan van de P-excretie van Jongbloed en Kemme (2005). Deze is 0,075 kg P per dier per jaar voor reguliere vleeskuikens. De langzamer
groeiende vleeskuikens A hebben een hogere voederconversie (1,90 i.p.v. 1,68). Dit betekent dat ook de fosfaatexcretie bij langzamer groeiende vleeskuikens A hoger zal
zijn: 0,075 x 1,90/1,68 = 0,085. Om naar fosfaat te komen wordt de P-norm omgerekend met de factor 2,29 wat 0,194 kg P per dier per jaar geeft. Het gemiddeld aflever
gewicht voor de langzamer groeiende vleeskuikens A is 2,20 kilogram (Hubbard; Van Harn, persoonlijke mededelingen). Hierbij gaan we uit van afleveren van alle
vleeskuikens op 45 dagen leeftijd. Per jaar worden 6,76 productieronden afgeleverd (365/54 dagen). 0,194 gedeeld door 6,76 productieronden gedeeld door 2,20 kilogram
geeft een fosfaatexcretie van 0,0131 g P2O5 per kg groei. Voor 1.000 kg groei is dit 13,1 kg P2O5. Voor de ondergrens voor puntenwaardering wordt de norm met 5%
verlaagd. Vanaf 12,4 kg P2O5 per 1.000 kg pluimvlees kunnen dus punten worden verdiend.
Langzaam groeiend vleeskuiken B
Voor de fosfaatexcretie wordt uitgegaan van de P-excretie van Jongbloed en Kemme (2005). Deze is 0,075 kg P per dier per jaar voor reguliere vleeskuikens. Langzaam
groeiende vleeskuikens B hebben een hogere voederconversie (2,12 i.p.v. 1,68). Dit betekent dat ook de fosfaatexcretie bij de langzaam groeiende vleeskuikens B hoger zal
zijn: 0,075 x 2,12/1,68 = 0,095. Om naar fosfaat te komen wordt de P-norm omgerekend met de factor 2,29 wat 0,217 kg P per dier per jaar geeft. Het gemiddeld aflever
gewicht voor langzaam groeiende vleeskuikens B is 2,40 kilogram (Kwin 2013-2014). Hierbij gaan we uit van afleveren van alle vleeskuikens op 56 dagen leeftijd. Per jaar
worden 5,62 productieronden afgeleverd (365/65 dagen). 0,217 gedeeld door 5,62 productieronden gedeeld door 2,40 kilogram geeft een fosfaatexcretie van 0,0161 g
P2O5 per kg groei. Voor 1.000 kg groei is dit 16,1 kg P2O5. Voor de ondergrens voor puntenwaardering wordt de norm met 5% verlaagd. Vanaf 15,3 kg P2O5 per 1.000 kg
pluimvlees kunnen dus punten worden verdiend.
Voor de berekening van de excretie per 1000 kg groei is een complete boekhouding noodzakelijk ten aanzien van:
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 26 van 35


Aankoop van voeders (voederjaaroverzicht met aangeleverde mineralen en uitgesplitst naar verschillend type voeders/fases)
Gegevens om de totale groeiproductie in kg te berekenen (aangekochte vleeskuikens, uitgeladen en afgeleverde vleeskuikens plus lichaamsgewichten, aantal uitval per
week plus lichaamsgewichten)
De totale aanvoer van stikstof (N) en fosfaat in voer wordt vermeld op de voeropgaven van de voerleverancier(s).
Stikstofexcretie
De gemiddelde vastlegging van stikstof in groei is 0,0278 kg N/kg groei (Jongbloed en Kemme, 2005).
Berekening totale stikstofexcretie
= Totale aanvoer kg stikstof in voer – (totale groei * 0,0278)
Berekening totale stikstofexcretie per 1000 kg groei
= (Totale stikstofexcretie / totale groei) * 1000
Berekening percentage beter dan norm:%t.o.v. norm
= (Norm – gerealiseerde stikstofexcretie) * (100 / Norm)
Berekening aantal punten =
%t.o.v. norm *0,5
Per procent lagere stikstofexcretie dan de norm kunnen 0,5 punten worden behaald. De maximum haalbare reductie voor vleeskuikenbedrijven wordt geraamd op ca. 20%
(lager gehalte Ruw eiwit in het voer en verbeterde voederconversie) zodat maximaal 10 punten kunnen worden verdiend.
Fosfaatexcretie
De gemiddelde vastlegging van fosfaat in groei is 0,0101 kg P2O5/kg groei. Dit getal is afgeleid van Jongbloed en Kemme (2005) die een P- gehalte geven van 0,0044 g/kg
groei. Vermenigvuldigd met de factor 2,29 wordt het P-gehalte omgerekend naar P2O5 (= 0,0101 g P2O5 /kg).
Berekening totale fosfaatexcretie
= Totale aanvoer kg fosfaat in voer – (totale groei * 0,0101)
Berekening totale fosfaatexcretie per 1000 kg groei
= (Totale fosfaat excretie/totale groei) * 1000
Berekening percentage beter dan norm: %t.o.v. norm
= (Norm – gerealiseerde fosfaatexcretie) * (100 / Norm)
Berekening aantal punten =
%t.o.v. norm * 0,5
Per procent lagere fosfaatexcretie dan de norm kunnen 0,5 punt worden behaald. De maximum haalbare reductie voor vleeskuikenbedrijven wordt geraamd op ca. 20%
(lager gehalte fosfaat in het voer en verbeterde voederconversie) zodat maximaal 10 punten kunnen worden verdiend.
Energieverbruik
Het energiegebruik wordt gebaseerd op het energieverbruik per 1000 kilogram groei. Hoe de groei berekend wordt staat direct onder de Milieumeetlat.
Elektriciteit
Voor het jaarlijkse elektriciteitsverbruik zijn drie soorten gegevens te gebruiken:

de eigen registratie van de meterstanden voor de bedrijfsgebouwen;

de jaarlijkse afrekening van het elektriciteitsbedrijf voor de bedrijfsgebouwen (deze afrekening loopt niet altijd van 1 januari tot 1 januari, maar dient wel betrekking te
hebben over een periode van één jaar)

de afrekening of de meterstanden van het woonhuis en bedrijfsgebouwen, gecorrigeerd voor het privé verbruik.
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 27 van 35
Bij uitvoering van andere 'bedrijfstakken' op het bedrijf moeten aparte energiemeters voor het pluimveebedrijf aanwezig zijn.
Berekening energieverbruik per 1000 kg groei
Verbruik
Vermenigvuldigingsfactor Verbruik in MJ
Elektriciteit
.......kWh
x
10,0
………
elektriciteit groen inkoop
………kWh
x
3,6
………
elektriciteit groen eigen productie eigen gebruik
………kWh
x
0
………
elektriciteit groen eigen productie levering aan net
………kWh
x -10
………
Aardgas
.......m3
x
32,3
………
Propaan
.......liter
x
26,7
………
Huisbrandolie
.......liter
x
40,5
………
Houtpellets1
.......kg
x
16,2
………
Diesel
.......liter
x
35,9
………
Totaal
1
Ter preventie van toxische emissies door houtstook:
- verbrand alleen hout met een vochtgehalte van minder dan 20% (kan worden gecontroleerd met een meetapparaat voor 'materiaalvochtigheid').
- verbrand geen geverfd/ verlijmd / geïmpregneerd / hout uit verwerking / spilhout / vers snoeihout.
Aardgas, propaan en huisbrandolie
Ook voor het brandstofverbruik zijn verschillende soorten gegevens bruikbaar:
- uw eigen registratie van de meterstanden voor de bedrijfsgebouwen;
- jaarlijkse overzichten van de leveringen per bedrijfsgebouw van het energiebedrijf of van andere energieleveranciers;
- de afrekening of de meterstanden van het woonhuis en bedrijfsgebouwen.
De norm van het energieverbruik is afgeleid van KWIN 2010-2011 die voor vleeskuikens uitgaat van 0,77 m3 gas en 1,19 kWh per dierplaats per jaar. Vermenigvuldigd met
de factor 32,3 en 3,6 voor respectievelijk gas en elektriciteit geeft dit samen 29,15 MJ per dierplaats per jaar voor een gemiddeld vleeskuikenbedrijf.
Regulier vleeskuiken
Bij een gemiddeld afgeleverd vleeskuiken van 2,20 kilogram en 7,3 productieronden per jaar komt de norm op (29,15/(2,20*7,3)*1000) = 1.815 MJ/1000 kg groei. Dit
getal wordt met 5% verlaagd naar 1.724 MJ/dierplaats/jaar.
Het totale energieverbruik van de stal wordt berekend door het gebruik van de laatste jaaroverzichten te nemen.
Langzamer groeiend vleeskuiken A
Bij een gemiddeld afgeleverd vleeskuiken van 2,20 kilogram en 6,76 productieronden per jaar komt de norm op (29,15/(2,20*6,76)*1000) = 1.960 MJ/1000 kg groei. Dit
getal wordt met 5% verlaagd naar 1.862 MJ/dierplaats/jaar.
Het totale energieverbruik van de stal wordt berekend door het gebruik van de laatste jaaroverzichten te nemen.
Langzaam groeiend vleeskuiken B
Bij een gemiddeld afgeleverd vleeskuiken van 2,40 kilogram en 5,62 productieronden per jaar komt de norm op (29,15/(2,40*5,62)*1000) = 2.161 MJ/1000 kg groei. Dit
getal wordt met 5% verlaagd naar 2.053 MJ/dierplaats/jaar.
Het totale energieverbruik van de stal wordt berekend door het gebruik van de laatste jaaroverzichten te nemen.
Berekening energieverbruik per 1000 kg groei
= (Totale energiegebruik / totale groei) * 1000
Per % lager fossiel energieverbruik dan de norm kan 0,1 punt worden gehaald. Bij een volledig fossiel energieneutraal bedrijf kunnen er maximaal 10 punten worden
behaald.
Berekening percentage beter dan norm; %t.o.v. norm
= (norm – energieverbruik per kalenderjaar) * (100 / norm)
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 28 van 35
Berekening aantal punten = %t.o.v. norm * 0,1
Mogelijkheid compensatie stikstofexcretie, fosfaatexcretie en energieverbruik
Voor bedrijven in het eerste jaar van certificatie voor Milieukeur
Bedrijven (individuele certificaathouders of deelnemers onder ketenregie) mogen het eerste jaar van certificatie 10% lager scoren dan de norm mits dit wordt
gecompenseerd op de andere thema’s. Deze mogelijkheid geldt alleen binnen deze drie onderwerpen: stikstofexcretie, fosfaatexcretie en energieverbruik.
De compensatievoorwaarden per 1000 kg groei zijn:

1 kg meer stikstof excretie kan gecompenseerd worden door 175 MJ minder energieverbruik

1 kg meer fosfaat excretie kan gecompenseerd worden door 500 MJ minder energieverbruik

100 MJ meer energieverbruik kan gecompenseerd worden door 0,57 kg minder stikstofexcretie

100 MJ meer energieverbruik kan gecompenseerd worden door 0,2 kg minder fosfaatexcretie
Afzet mest voor verbranding
Voor afzetcontracten met een mestverbrandingsinstallatie worden punten toegekend op basis van het aandeel van de totale mest die onder contract wordt afgezet. Per %
mest dat afgezet wordt naar een mestverbrandingsinstallatie kan 0,04 punt worden behaald met een maximum van 4 punten.
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 29 van 35
BIJLAGE VOEDERS
Verlaging van zink- en koperaanvoer
In het GMP+-certificatieschema voor de diervoedersector Productnormen (2006) Van het PDV wordt aangegeven dat de maximaal toelaatbare hoeveelheid zink en koper in
vleeskuikenvoer respectievelijk 150 en 25 mg per kilogram mag zijn. Vanuit de grondstoffen komt ongeveer 35 mg/kg zink en 7 mg/kg koper in het mengvoer. De rest van
het zink en koper is dus toegevoegd.
Door een betere voederconversie dan gemiddeld en door lagere gehaltes in het voer kan de zinkuitscheiding worden verlaagd. Er is weinig tot niets bekend over de
mogelijkheden tot verlagen van de zinkhoeveelheid via het voer. We schatten dat een verlaging van de totale hoeveelheid zink van 150 naar 120 mg/kg voer mogelijk moet
zijn. Voor koper wordt ingeschat dat de verlaging ook ongeveer maximaal 20% kan zijn. Van 25 mg naar 20 mg/kg.
Norm zink- en koperaanvoer per 1000 kg groei
Regulier vleeskuiken
De norm voor reguliere vleeskuikens voor het zinkverbruik is 252 g per 1000 kg groei waarbij gerekend is met een voederconversie van 1,68 kg voer per kg groei (KWIN
2013-2014). Dus 150 mg/kg * 1,68 geeft 252 mg zink per kg groei.
De norm voor reguliere vleeskuikens voor het koperverbruik is 42 g per 1000 kg groei waarbij gerekend is met een voederconversie van 1,68 kg voer per kg groei (KWIN
2013-2014). Dus 25 mg/kg * 1,68 geeft 42 mg koper per kg groei.
Langzamer groeiend vleeskuiken A
De norm voor de langzamer groeiende vleeskuikens A voor het zinkverbruik is 285 g per 1000 kg groei waarbij gerekend is met een voederconversie van 1,90 kg voer per
kg groei (Hubbard; Van Harn, persoonlijke mededelingen). Dus 150 mg/kg * 1,90 geeft 285 mg zink per kg groei.
De norm voor langzamer groeiende vleeskuikens A voor het koperverbruik is 47,5 g per 1000 kg groei waarbij gerekend is met een voederconversie van 1,90 kg voer per kg
groei (Hubbard; Van Harn, persoonlijke mededelingen). Dus 25 mg/kg * 1,90 geeft 47,5 mg koper per kg groei.
Langzaam groeiend vleeskuiken B
De norm voor langzaam groeiende vleeskuikens B voor het zinkverbruik is 318 g per 1000 kg groei waarbij gerekend is met een voederconversie van 2,12 kg voer per kg
groei (KWIN 2013-2014). Dus 150 mg/kg * 2,12 geeft 318 mg zink per kg groei.
De norm voor langzaam groeiende vleeskuikens B voor het koperverbruik is 53 g per 1000 kg groei waarbij gerekend is met een voederconversie van 2,05 kg voer per kg
groei (KWIN 2013-2014). Dus 25 mg/kg * 2,12 geeft 53 mg koper per kg groei.
Registratie
Volledig overzicht van aanvoer van zink en koper in het voer.
Zinkaanvoer verlaagd
Berekening totale aanvoer zink
= Totale aanvoer voer x (toegevoegd zinkgehalte in het voer + forfaitair 35 mg vanuit de grondstoffen)
Berekening totale aanvoer zink per 1000 kg groei
= (Totale aanvoer zink / kg groei) *1000
Berekening percentage beter dan norm:%t.o.v. norm
= (Norm – gerealiseerde zinkaanvoer) * (100 / Norm)
Berekening aantal punten = %t.o.v. norm * 1,0
Per procent lagere zinkaanvoer dan de norm kan 1 punt worden behaald. De maximum haalbare reductie voor vleeskuikenbedrijven wordt geraamd op ca. 20% (verlaging
gehalte zink in het voer en verbeterde voederconversie) zodat maximaal 20 punten kunnen worden verdiend.
Koperaanvoer verlaagd
Berekening totale aanvoer koper
= Totale aanvoer voer x (toegevoegd kopergehalte in het voer +forfaitair 7 mg vanuit de grondstoffen)
Berekening totale aanvoer koper per 1000 kg groei
= (Totale aanvoer zink / kg groei) *1000
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 30 van 35
Berekening percentage beter dan norm:%t.o.v. norm
= (Norm – gerealiseerde koperaanvoer) * (100 / Norm)
Berekening aantal punten = %t.o.v. norm * 1,0
Per procent lagere koperaanvoer dan de norm kan 1 punt worden behaald. De maximum haalbare reductie voor vleeskuikenbedrijven wordt geraamd op ca. 20% (verlaging
gehalte zink in het voer en verbeterde voederconversie) zodat maximaal 20 punten kunnen worden verdiend.
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 31 van 35
BIJLAGE BERG
Voetzoollaesies
scorekaart pluimvee bedrijf en slachterij
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 32 van 35
Milieukeur Dierlijke producten – vleeskuiken
1 jul. 2014 – 1 feb. 2016
Pagina 33 van 35