PHT CONVENT 10 oktober 2014 1 DE GILDE VIERT (216) De “gilden” die in dit lied bezongen worden zijn “Leuvense regionale studentenclubs die studenten uit Vlaamse steden en gewesten verenigden.” (Ducheyne, 1999, 400). Tegenwoordig overkoepelt een gilde de clubs - zoals omschreven in het eerste artikel van de Clubcodex: “een groepering van studenten uit hetzelfde gewest.” – van een bepaalde provincie. De tekst van De gilde viert is van René De Clercq. De melodie is van Emiel Hullebroeck. 1. De gilde viert, de gilde juicht, Wat zit gij daar en blokt en buigt Nog over uwe boeken? De wijsheid ligt maar in de kan; Die ze elders zoeken wil, die kan, Doch laat hem, laat hem zoeken. R Het beste biertje lust hem niet, Het liefste liedje sust hem niet, Het mooiste meisje kust hem niet! Hoog het glas! Hoog het hart! Hoog het lied! 2. De beker ruist, de beker schuimt! Sa makkers, fris en opgeruimd Het glas aan uwe lippen! Die op zijn kamer koekeloert, En, geestvesnipp'rend, dwaasheen snoert, Drink water als de kippen! 3. Het pijpke dampt in monkelmond En spreidt wellustig in het rond Studentikoze geuren! Die steeds aan perkamenten kluift En perkamenten reuken snuift, Krijgt perkamenten kleuren! 4. De gilde juicht, de gilde viert, Hoera! de pet omhoog gezwierd, En nog eens hard geklonken! De blokker ligt reeds log en loom, Gekweld door nare blokkersdroom, Met droge keel te ronken. 2 JAN DE MULDER (492) Dit lied is een zogenaamd “plakkaatlied” dat gezongen werd op, bijvoorbeeld, bruiloften. Tijdens het zingen werden de in het lied voorkomende personen en voorwerpen – volgens Smaling (1978, 98) stuk voor stuk met erotische ondertoon - aangewezen op een beschilderd doek of plakkaat. Deze methode werd ook veel toegepast door straat- en marktzangers. De bedoeling is dat het luisterende publiek de genoemde voorwerpen telkens herhaalt. Bij de tweede strofe worden vaak ook de voorwerpen uit de eerste strofe herhaalt, enzovoorts. R Jan de Mulder met zijnen leren kulder en zijn leren broekjen aan zoude zo geren, zonder lanteren zoude zo geren te vrijen gaan. 1. Hier is het vlees en daar is het vis en daar is het manneken pis, vlees en de vis, manneken pis, en daar is de vogel, die bedriegelijk is. 2. Hier is de zon en daar is de maan en daar is de kraaiende haan, zon en de maan, kraaiende haan, en daar is de vogel die bedriegelijk is. 3. Hier is het glas en daar is de kan, en daar is de dronken Jan, glas en de kan, dronken Jan, en daar is de vogel die bedriegelijk is. 4. Hier is de hond en daar is de kat en daar is d'Oostindische rat, hond en de kat, Indische rat, en daar is de vogel die bedriegelijk is. 5. Hier is de man en daar is de vrouw en daar is de Luizenkrouw, man en de vrouw, en de Luizenkrauw, en daar is de vogel die bedriegelijk is. 3 TRIFOLIUM (504) Trifolium werd gecomponeerd door Friedrich Ferdinand Flemming (1778-1813). De tekst dateert uit 1822 en is geschreven door Johann Christian Haug. Trifolium is de Latijnse benaming voor klaver. De botanische naam Trifolium verwijst naar de bladeren, die meestal uit drie deelblaadjes zijn samengesteld (Latijn: tres is drie en folium is blad). Het trifolium is tevens een wiskundige kromme met de volgende vergelijking in Cartesiaanse coördinaten: 1. Dulce cum sodalibus, sapit vinum bonum. Osculari virgines, dulcius est donum. Donum est dulcissimum, Lyra seu Maronum. Si his tribus gaudeam, sperno regis thronum! 2. In me bacchus excitat Veneris amorem. Venus mox poeticum, Phoebi dat furorem. Immortalem Phoebus dux, comparat honorem. Vae mihi! Si tribus his infidelis forem. 3. Si tyrannus jubeat: "Vinum dato!" darem, "Non amato virgines!" aegre nen amarem; "Frange lyram, abjice!" pertinax negarem, "Lyram da, seu morere!" cantans exspirarem. 4 Vertaling door Steven Coesemans (v. Jäger), 2013. Heerlijk is het met een vriend te drinken van den zoeten wijn Beter nog is't minnekozen met mijn zalig lievekijn Maar het schoonste aller gaven, zou dat niet de zangkunst zijn? Bij't genot van deze drie lijkt een koningstroon maar klein Bacchus wekt in mij de lust naar Venus, ja, naar elke vrouw Venus doet mij wanen dat ik als Apollo dichten zou Heer Apollo, met wie ik mijn dichterlijke torens bouw Wee mij, ware ik aan deze drie schutsgoden ooit ontrouw Zou een koning zeggen: "Geef uw wijn af!" 'k Dronk hem nimmermeer "Stop met meisjes minnen!" 'k Zou het laten, maar het deed me zeer "Breek uw lier en stop met zingen!" Dat weiger ik aan mijn heer "Geef uw lier of gij zult sterven!" Zingend, jub'lend zeeg ik neer DE BLAUWVOET (348) De tekst van het lied zoals in de Studentencodexwerd door de negentienjarige Albrecht Rodenbach (1856-1880) geschreven op 25 september 1875 en voor het eerst gepubliceerd in Rodenbach (1878). In dit werk wordt de Gesciedenisse van den Westvlaemschen Studentenkampe ofte vulgô “BLAUVOETERIE” in drie avonturen op musiik van Johan De Stoop gegeven Blauwvoeterij is een vlaamsgezinde studentenbeweging die in 1875 te Roeselare ontstaan is. Aan het klein-seminarie te Roeselare, waar, zoals aan alle middelbare scholen toen in het Frans werd lesgegeven, oefende een aantal Vlaamsgezinde leraren grote invloed uit op de leerlingen. Een van die leerlingen was Albrecht Rodenbach die later de bezieler werd van de Vlaamsgezinde scholierenbeweging. Rodenbach was sterk onder de indruk geraakt van Hendrik Consciences (18121883) De Kerels van Vlaanderen, een roman uit 1871 over de veertiende-eeuwse opstand van de Kerels, waaraan Conscience de naam “Blauwvoeten” had gegeven. Op initiatief van Rodenbach werd de Blauwvoet, door Conscience voorgesteld als een stormvogel, het symbool van de strijd van de scholieren tegen de verfransing. Ook de strijdkreet van de veertiende-eeuwse kerels (“Vliegt de Blauwvoet? – Storm op zee!”) werd op Rodenbachs initiatief overgenomen. De beweging werd aanvankelijk door de (Franstalige) superior Delbar geduld en aangemoedigd. In 1875 veranderde zijn houding ten opzichte van de beweging echter. De toelating om op zijn naamfeest (15 juli) Nederlandse liederen, zoals het door Rodenbach geschreven ‘Lied der Vlaamsche zonen’, te zingen werd ingetrokken. Later, in 1877, werd mede op initiatief van Rodenbach een landelijke, Vlaamsgezinde studentenorganisatie – de Algemene Studentenbond - opgericht. Na de dood van Rodenbach in 1880 kwam er snel een eind aan de Blauwvoeterij, maar de Rodenbachcultus leeft ook nu nog verder onder de studenten. 1. Nu het lied der Vlaamse zonen, Nu een dreunend kerelslied, Dat in wilde noordertonen Uit het diepste ons herten schiet. 5 R Ei! het lied der Vlaamse zonen, Met zijn wilde noordertonen, Met het oude Vlaamse Hoezee Vliegt de blauwvoet? Storm op zee! 2. ’t Wierd gezeid dat Vlaandren groot was, Groot scheen in der tijden wolk, Maar dat Vlaanderland nu dood was, En het vrije kerelsvolk. 3. Maar dan klonk een stemme krachtig Over ’t oude noordzeestrand; En het stormde groots en machtig, In dat dode Vlaanderland. 4. En hier staan wij, ’t hoofd omhoge, Vuisten siddrend, kokend bloed; Vlam in ’t herte, vlam in de oge, En ons naam ons trillen doet! 5. Van de blonde noordse stranden, Dwang en buigen ongewend, Onze vaders herwaarts landden, Leden, streden, ongetemd. 6. Ja wij zijn der Vlamen zonen, Sterk van lijve, sterk van ziel, En wij zoûn nog kunnen tonen, Hoe de klauw der Klauwaards viel. 7. Op ons vane vliegt de Blauwvoet, Die voorspelt het zeegedruis, En de Leeuw er met zijn klauw hoedt ’t Lieve dierbaar Christi kruis. 8. Weg de bastaards, weg de lauwaards. Ons behoort het noorderstrand, Ons de kerels, ons de Klauwaards, Leve God en Vlaanderland! 6 GROENINGE (356) Van Hoof, de componist van de melodie van dit lied, werd voor dit lied in 1909 bekroond in een liederwedstrijd van het Algemeen Nederlands Verbond. De term “heir” (soms ook “heer”) staat voor leger. De zinsnede “de leeuwen dansen” verwijst naar de heraldische zwarte leeuw van Vlaanderen op de gouden/gele achtergrond van de vlag die wappert in de wind. Het Vlaamse heir staat immer pal, Daar ’t winnen of daar ’t sterven zal! Alhier, aldaar, aan lang lansen, De leeuwen dansen. De winden schudden met geweld De zwarte blomme in ’t geluw veld; De kwaden zien, beneen de transen, De leeuwen dansen! Met bezemen zo komen ze af, Om ’t Vlaamse volk af te ransen Als ijdel kaf, dat ’t zweerd onweerd is. De leeuwen dansen! (ter) Harop! Harop! De trompe steekt, De boeien los, de banden breekt! Ten vijand in! Dat op zijn schansen De leeuwen dansen! Sta vuist en voet de vane omtrent! En gij die God noch ere en kent, Ruimt bane, eer op uw vege bansen De leeuwen dansen! (ter) 7 Bronnen: - KDA Castrum Akim Willems (v. Herr W.); Een historisch-etymologische en verklarende wandeling doorheen de Studentencodex; derde en herziene uitgave; Antwerpen; 2001-2003; 79 blz. 8
© Copyright 2024 ExpyDoc