MEMO 4 - De Boeck

Willy Schuermans
MEMO 4
Nieuwe Tijden
1ste druk, 1ste oplage 2003
Foto’s kaft: krijgsman van Quito, Filips II, Napoleon, stadhuis Antwerpen
Kaarten: Geert Verlinde
Lay-out: Geert Verlinde
kaftontwerp: Peter Stuyck, beter ontwerpen bvba
ISBN 90 455 0009 4
D/2003/9442/009
NUR 136 - 138
© Copyright Uitgeverij De Boeck, 2003
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk
(stencil, offset en alcoholduplicator inbegrepen), fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other
means whithout written permission from the publishers.
Uitgeverij De Boeck n.v., Lamorinièrestraat 31-37, 2018 Antwerpen
2
Memo 4
Inhoud
Hoofdstuk 1: De ontdekking van de Nieuwe Wereld en de gevolgen ervan (15de – 16de eeuw)
Inleiding: De mens als ontdekkingsreiziger 4
1.1 Wetenschappelijke en technische omwentelingen in de 15de en 16de eeuw 6
1.2 De grote aardrijkskundige ontdekkingen 14
1.3 De gevolgen van de ontdekkingen voor Europa en de wereld 22
Hoofdstuk 2: De ontwikkeling van een nieuwe samenleving in de 16de eeuw
Inleiding: wetenschappelijke vooruitgang 28
2.1 De strijd om de hegemonie in West-Europa 30
2.2 De Renaissance 38
2.3 Het Humanisme 44
2.4 Reformatie en Contrareformatie 48
Focus : De Beeldenstorm (1566) 66
Hoofdstuk 3: Europa en de wereld in de 17de eeuw
Inleiding: De monarchie 64
3.1 Het koninklijk absolutisme in West-Europa 66
3.2 De Verenigde Provinciën, een koopliedenrepubliek 76
3.3 Engeland: de macht van de koning aan banden 84
3.4 Mercantilisme en koloniale wedijver in West-Europa 90
Focus: De handel in zwarte slaven (15de eeuw – 19de eeuw) 96
Hoofdstuk 4: De Verlichting (18de eeuw)
Inleiding: De strijd om de rede en de kennis 100
4.1 De Verlichting steunde op de rede om de mens te bevrijden 102
4.2 Montesquieu, Voltaire en Rousseau 106
4.3 De verspreiding van de ideeën van de Verlichting 110
4.4 Het verlicht despotisme 115
Focus: Gullivers Reizen – Jonathan Swift (1667 – 1745): Een satire uit de tijd van de Verlichting 120
Hoofdstuk 5: De Industriële Revolutie (18de – begin 19de eeuw)
Inleiding: Mensen, uitvindingen en machines 124
5.1 Demografische en agrarische revolutie van de 18de eeuw 126
5.2 De Industriële Revolutie 130
5.3 De economische gevolgen van de Industriële Revolutie 137
5.4 De sociale gevolgen van de Industriële Revolutie 141
Hoofdstuk 6: De Amerikaanse Revolutie (1776)
Inleiding: De VS, land van belofte en van vrijheid? 146
6.1 De Britse kolonies in Noord-Amerika in de 17de en 18de eeuw 148
6.2 Amerikaans verzet tegen de Britten 151
6.3 De Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog (1776-1783) 155
6.4 De bestuurlijke organisatie van de VS (1783-1791) 159
Hoofdstuk 7: De Franse Revolutie (1789)
Inleiding: Aandacht voor de mensenrechten! 162
7.1 Frankrijk aan de vooravond van de revolutie 164
7.2 Het begin van de Franse Revolutie (1789-1791) 169
7.3 De mislukking van het grondwettelijk koninkrijk (1791 – 1792) 174
7.4 De op hol geslagen revolutie (1792 – 1794) 178
7.5 De revolutie weer in het gareel (1794 – 1799) 184
7.6 Consulaat en keizerrijk (1799 – 1815) 187
7.7 Napoleon onderwierp grote delen van Europa maar leed ten slotte de nederlaag (1799 – 1814/1815) 190
7.8 Onze gewesten tijdens de periode van de Franse Revolutie 194
Focus: Fransesco Goya (1746 – 1828): een verlicht schilder in tijden van oorlog 198
Hoofdstuk 8: De wereld buiten Europa ca. 1763 202
Register 204
Memo 4
3
1
De ontdekking van de Nieuwe
(15de en 16de eeuw)
Inleiding: De mens als ontdekkingsreiziger
De mens is altijd al een ‘ontdekkingsreiziger’ geweest. In de Prehistorie trok hij al naar onbekende gebieden op zoek naar voedsel en veiligheid of omdat hij op de vlucht was voor gevaar.
De eerste reizen waarover verslagen bestaan, werden meer dan 4000 jaar geleden gemaakt
vanuit het oosten van de Middellandse Zee. Zo verkenden Egyptenaren, Babyloniërs en later
Grieken hun wereld. Spoedig namen de Romeinen de fakkel over. Zij waren degenen die bijzonder nauwkeurig het grootste deel van Europa onderzochten en in kaart brachten. Romeinse
soldaten brachten op hun veldtochten van noord naar zuid en van oost naar west heel Spanje,
Gallië en Groot-Brittannië in kaart. Ze slaagden erin wegen over de Alpen te vinden om de veroverde gebieden met Rome te verbinden. De
Romeinen gebruikten de bestaande zijderoute om reizen naar Centraal-Azië te maken. Omstreeks 200 n.
Chr. bereikten zij China. De meeste ontdekkingsreizen
uit de Oudheid werden gemaakt om in een materiële
behoefte te voorzien. In die dagen kwam het vrijwel
niet voor dat men alleen omwille van het avontuur
zulke hachelijke reizen ondernam.
In de 3de eeuw n. Chr. begon het Romeinse Rijk echter de eerste tekenen van verval te vertonen. Daarmee
verdween ook de belangstelling voor het ontdekken
van de wereld. Na de val van het Romeinse Rijk was
1 Romeins schip (basreliëf van een sarcofaag van
de enige grote macht nog de Kerk. De kerkelijke
een Romeins zeeman, ca. 1ste eeuw v.Chr.)
opvattingen over de wereld waren strikt op de Bijbel
gebaseerd. Door nieuwe ontdekkingen zou het geloof wel eens op losse schroeven kunnen
komen te staan. De drang om naar onbekende streken te trekken in de Middeleeuwen kwam
dan ook vanuit een landstreek die nog niet door het christendom was bekeerd. Het waren
Arabieren en Mongolen die nu op verkenning gingen. Voor beide volkeren lagen zowel economische als politieke en militaire motieven aan de basis van deze expansiedrang. Omstreeks
1265 waren er twee Venetiaanse kooplieden die hun opwachting maakten aan het Mongoolse
hof van Koeblai Chan. Zij waren de eerste Europeanen die een bezoek brachten aan China.
Twee jaar later, in 1271, besloten ze opnieuw naar het oosten te gaan, ditmaal in gezelschap
van hun zoon Marco. Zeventien jaar duurde de reis van Marco Polo doorheen het uitgestrekte
Mongoolse rijk. Het boek dat hij na zijn terugkeer in Europa uitbracht, zorgde ervoor dat een
volledig nieuwe wereld openging voor de Europeanen van die tijd. Europa, dat langdurig afgesloten was geweest van Azië, kwam opnieuw sinds eeuwen in contact met de beschaving van
het Oosten.
2 Stichting van de stad Buenos Aires in 1536 (anoniem schilderij)
4
Memo 4
Wereld en de gevolgen ervan
In de loop van de 15de eeuw kwam er een nieuwe onderzoeksgeest en men werd zich bewust
van het feit dat er ook nog een ‘buitenwereld’
was. Oosterse goederen bereikten trouwens al
enige tijd Europa via Arabische tussenhandelaars.
Het christelijke Europa had een afkeer van deze
moslims, de traditionele vijanden van het
christendom. In de 15de eeuw begonnen
Europeanen een eigen route te zoeken om zo het
handelsmonopolie van de Arabieren te breken. Zo
ontstond een nieuwe golf van ontdekkingsreizen.
Drijfveren waren zowel van economische (hebzucht) als van ideologische (religie) aard.
Enorme gebieden, zelfs een heel nieuw continent,
3 Engelse schepen op zoek naar mogelijke overlevenden
werden ontdekt, veroverd en in kaart gebracht in
van een noordpoolexpeditie in 1845 (prent, 19de eeuw)
de 16de eeuw. Pioniers en landverhuizers drongen steeds verder door in onbekende streken. De plaatselijke bevolking werd onderworpen en
inheemse culturen vernietigd. Dit proces voltrok zich verder tijdens de volgende eeuwen.
Steeds meer schepen brachten steeds meer mensen en goederen over de oceanen. Het
Westen drong meer en meer zijn economische en culturele waarden aan de wereld op.
Omstreeks het einde van de 19de eeuw was bijna heel de wereld verkend, in kaart gebracht en
dienstbaar gemaakt aan de westerse economie. De basis van de huidige economische en culturele globalisering was gelegd.
De positivistische 19de eeuw creëerde ook een nieuw
type ontdekkingsreiziger: de wetenschappelijke reiziger.
Nieuwsgierigheid, eerzucht en nog steeds hebzucht
brachten hen naar de meest onherbergzame uithoeken
van onze planeet. De wetenschappelijke tochten die in
de 18de eeuw waren begonnen en die voortgezet werden in de zeeën van het noorden en het zuiden, lieten
toe een reusachtige hoeveelheid natuurwetenschappelijke gegevens te verzamelen. Een van de
bekendste reizen was deze van de Beagle
in 1840 met aan boord de jonge Charles
Darwin en de tekenaar John Gould. Het
onderzoek richtte zich uiteindelijk op het
ontdekken van een continent dat de naam
Antarctica kreeg. Het werd doorkruist, in
kaart gebracht, en in invloedssferen verdeeld. Over de exploitatie van de economische rijkdommen is men het nog steeds
niet eens. Misschien kan de menselijke
hebzucht voor een keer beteugeld worden
en kan het continent in zijn ongerepte
4 Een schitterende vogelillustratie
van de tekenaar John Gould (1840)
staat behouden blijven.
In de tweede helft van de 20ste eeuw werd
begonnen met de verovering van de ruimte. In 1957 lanceerden de Sovjetunie met
succes een eerste ruimtetuig. Iets meer dan tien jaar later, op 21 juli 1969, zette
de eerste Amerikaan voet op de maan. Luidop droomde men over de verovering
5 De Belgische astronaut
Frank De Winne
van de ruimte.
bij de voorbereiding van de
‘Odissea mission’ (2002)
Memo 4
5
1.1 Wetenschappelijke en technische omwentelingen in de
15de en 16de eeuw
Vanaf het midden van de 15de eeuw veranderde de ingesteldheid van de Europese mens.
Nieuwsgierigheid, leergierigheid en een kritischer geest kwamen in de plaats van vastgeroeste en
al eeuwenoude ideeën. Deze mentaliteitswijziging werd nog versterkt door een nieuw verworven
zelfbewustzijn en een politieke situatie die op vele plaatsen vernieuwing in de hand werkte. Vele
vorsten hoopten met behulp van groeiende kennis, hun macht, invloed en rijkdom te vergroten.
In de 15de en 16de eeuw begonnen de wetenschappelijke, maar ook allerlei technische, omwentelingen het aanzien van de wereld zeer snel te veranderen.
Van geocentrisme naar heliocentrisme
Vanaf de late Middeleeuwen ging men steeds meer de aarde als een bol in plaats van een platte
schijf zien. De christelijke kaartmakers beoogden echter geen exacte weergave van de wereld. De
geografische inhoud was arm en ondergeschikt, veeleer de weergave van een gedachtegoed dan
van de werkelijkheid. Het merendeel van de kaarten die in het Westen voor 1450 zijn gemaakt
leunen aan bij een dubbele traditie: de Grieks-Romeinse erfenis (Ptolemaeus) en een bijbelschristelijke interpretatie.
De beroemdste astronoom uit de Oudheid
was ongetwijfeld Claudius Ptolemaeus.
Op velerlei vlak baanbrekend, bevatte zijn
werk – in het licht van de latere wetenschap – een aantal fundamentele vergissingen. De grootste vergissing van
Ptolemaeus betrof de baan van de zon, de
aarde en de andere planeten. Hij zag in het
midden van het universum de onbeweeglijke, bolvormige aarde. Daarrond draaiden de zon en de andere hemellichamen
(geocentrisme). Een andere belangrijke
vergissing was de berekening van de
aardomtrek. Hij berekende die op zo’n
28 350 kilometer, wat een derde minder is
dan de werkelijkheid.
6 Kaart van Ptolemaeus (2de eeuw v. Chr.)
Deze ideeën zetten de geografische kennis van het Westen tot
het begin van de 16de eeuw op
een verkeerd been. De eerste
globe, gemaakt in Neurenberg in
1492, het jaar waarin Christoffel
Columbus uitvoer, was dan ook
veel kleiner en Amerika en
Australië zijn er niet op terug te
vinden. In 1507 werd de eerste
wereldkaart vervaardigd waarop
de nieuwe wereld wordt aange-
7 Wereldkaart van Mercator (1512-1594)
6
Memo 4
duid met ‘Amerika’. Bovenaan worden Ptolemaeus en Amerigo Vespucci afgebeeld. De Vlaming
Mercator voerde in de 16de eeuw voor het eerst de cilinderprojectie in, de grondslag van de
moderne cartografie.
Ook de Poolse astronoom en wiskundige Copernicus (1473-1543) ontdekte in het werk van
Ptolemaeus fouten en contradicties. Na vele berekeningen bewees hij dat de aarde rond de zon
(heliocentrisme) bewoog. Veertig jaar lang durfde hij zijn berekeningen niet te publiceren
wegens te gevaarlijk. Op zeventigjarige leeftijd publiceerde hij deze dan toch en zelfs dan stond
in een voorwoord dat het maar om een hypothese ging. Het christelijke Europa veroordeelde zijn
ideeën. Giordano Bruno, leerling van Copernicus, kwam op de brandstapel terecht. Anderen zetten echter het werk voort. De Italiaan Galileo Galilei (1564-1642) ontdekte met een door hem
uitgevonden telescoop nieuwe planeten en een enorm aantal nieuwe sterren. In de kathedraal van
Pisa stelde hij vast, door de slingerbewegingen van een hangende lamp te volgen, dat de aarde
wel degelijk om haar as draaide. Dit versterkte zijn geloof in de heliocentrische theorie van
Copernicus, waar de zon in het middelpunt van het heelal staat, en waar de aarde en de andere
planeten er omheen draaien. In het begin werd hij erkend en gewaardeerd voor zijn werk, zodra
hij echter zijn leer schriftelijk begon vast te leggen en gewag maakte van de onwetendheid van
sommige medeburgers kwam hij in aanvaring met Rome. De leer van de Katholieke Kerk was
nog steeds gebaseerd op een wereldbeeld met de aarde als middelpunt van het heelal zoals dat in
de Bijbel stond. Alles wat niet strookte met de Heilige Schrift werd als ketterij beschouwd. In
1633 werd hij door de inquisitie berecht en moest hij zijn leer in het openbaar afzweren. Dit deed
hij dan ook maar enige tijd later verkondigde hij toch weer “Eppur si muove”, en toch beweegt
ze (de aarde).
Uit het voorwoord van het werk van Copernicus (1543):
“Moesten, bij toeval, onzinnige mensen, die wiskunde niet kennen, de heilige teksten
gebruiken om mijn teksten aan te vallen, ik zeg dat het mij niet kan schelen. Hun oordeel is
maar verloren stof. Alleen wiskundigen mogen over wiskundige waarheden discussiëren.”
Van landmeter tot sterrenmeter
In de late Middeleeuwen kwam wiskunde geregeld van pas in
twee soorten beroepen, die overigens als zeer verschillend golden. Aan de ene kant waren dat vakken als landmeter, ingenieur
en boekhouder, die tot de ambachten werden gerekend, aan de
andere kant werkzaamheden als arts of astroloog, die als geleerde beroepen werden aanzien. Een geweldige stap vooruit was
natuurlijk het overstappen op de decimale schrijfwijze van de
getallen. Mede door de opkomst van de boekdrukkunst rezen de
boekjes en tabellen met decimale benaderingen van wortels en
van ingewikkelde breuken als paddestoelen uit de grond. In de
16de eeuw, ten tijde van het Humanisme dat zich vooral bezighield met het bestuderen van teksten uit de Oudheid, werd de
wiskunde slechts geringschattend benaderd. Dit veranderde in
de 17de eeuw toen ook de wiskundigen uit de Griekse Oudheid
werden herontdekt. De wiskunde won verder aan aanzien door
geleerden als Galilei die ervan overtuigd waren dat de wiskunde
de sleutel was om de taal van het heelal te verstaan.
8 Houtsnede (1503)
Memo 4
7
Hij schreef: “Het grote boek der natuur is geschreven met wiskundige tekens … met driehoeken,
cirkels en andere meetkundige figuren zonder welke men er niets van zou kunnen begrijpen.”
Descartes en Fermat maakten in de 17de eeuw de wiskunde tot een abstracte wetenschap. Zij
hadden ook veel belangstelling voor optica en alle andere natuurkundige verschijnselen die door
wiskundige wetten geregeerd worden. Dit luidde de verwiskundiging in van de natuurwetenschappen.
De mens leert zichzelf kennen
De geneesheren van de late Middeleeuwen hadden te kampen met zware problemen:
Europeanen werden geplaagd door epidemieën zoals lepra, tyfus en vooral de pest. Tijdens de
16de eeuw kwam daar syfilis bij, een venerische ziekte, wellicht meegebracht door de matrozen
die naar Amerika voeren. Om tegen al die plagen te vechten hadden de geneesheren heel weinig
wapens en de kwakzalverij vierde hoogtij. Paracelsius (Theofrast Bombast von Hohenheim,
1493-1541) ontwikkelde geneeskundige opvattingen die steunden op bijgeloof en echte wetenschap. Hij boekte daardoor een ongelooflijk succes in heel Europa. Hij ging ervan uit dat de mens
in zijn lichaam alle bestanddelen van de aarde (waaruit hij immers was gemaakt) bevatte. Zo
behandelde hij syfilis met kwik en had daarbij nog redelijk succes ook. De ziekte verdween wel
niet maar de uiterlijke symptomen werden onderdrukt. Paracelsius raadde de artsen aan om
scheikunde te studeren. Ongetwijfeld een nuttige raad, maar hij liet haar volgen door de dringende aansporing om ook theologie, astrologie en tovenarij te studeren. Hij was een origineel
denker die steeds waarschuwde voor dogmatisme en het kritiekloos aanvaarden van overgeleverde kennis. Hij was voorstander van operaties en ging fel te keer tegen de toen bestaande indeling in geneeskunde en chirurgie, waarbij het laatste beroep aan barbiers werd overgelaten. De
artsen wensten hun handen niet vuil te maken aan het ‘snijden’, zoals opereren toen werd aangeduid.
Kunstenaars zoals Leonardo da Vinci geraakten eveneens geïnteresseerd in de vorm en werking
van het menselijk lichaam. Hun belangstelling hield verband met hun kunstenaarsschap. Men
kon de bewegingen en gebaren van een figuur nu eenmaal niet precies
afbeelden als men niet wist hoe het menselijk skelet eruit zag en welke
spieren werden gebruikt om de ledematen te bewegen.
De meeste kunstenaars hielden zich echter bezig met het bestuderen van
het uiterlijk. Om de inwendige organen te bestuderen was er meer nodig
dan de nieuwsgierigheid van een kunstenaar. Daarvoor moest men arts
zijn. De anatoom Andreas Vesalius (1514-1564) ging dode lichamen
opensnijden. Zijn sectiezaal vulde zich bij iedere proefneming met
nieuwsgierige collega-artsen, maar ook met monniken, hovelingen en
zelfs het uitschot van de straat. De voortdurende toeloop van nieuwsgierigen en sensatiezoekers belemmerden hem evenzeer in zijn werk als
allerlei verdachtmakingen en moeilijkheden met de kerkelijke inquisitie. In 1543 resulteerde dit wetenschappelijk onderzoek in zijn beroemde werk ‘De Humani Corporis Fabrica’, een zeer lijvig en schitterend
geïllustreerd werk over de menselijke anatomie.
9 Eerste editie van de
‘De Humani Corporis Fabrica’
van Vesalius (16de eeuw)
Vanaf de tweede helft van de 16de eeuw en vooral in de 17de eeuw
werd het onderzoek naar het menselijk lichaam vooral populair in de
protestantse landen. Een van de voornaamste beweegredenen was een
8
Memo 4
religieuze. De protestantse anatomisten zagen het als hun plicht de
bouw van het lichaam te leren
kennen als een directe weg naar
kennis van God, de Schepper.
Katholieke anatomisten, en met
name die van de Contrareformatie, huldigden conservatieve opvattingen, en stelden dat
kennis van God niet rechtstreeks
kon worden verworven, maar
alleen via de Kerk.
10 Demonstratie in het anatomische theater van Delft (schilderij, 17de eeuw)
Francis Bacon (1561-1626)
De vooruitgang van de 16de en 17de eeuwse wetenschappen straalde
een ongebreideld wetenschappelijk optimisme uit. De grenzen van het
mentale en fysieke vermogen van de mens werden verkend om aan te
tonen dat het menselijke ras zichzelf niet langer hoefde te beschouwen
als een speelbal van het noodlot. De overtuiging dat mensen in staat
waren hun wereld te beheersen, bleek aan te slaan. Francis Bacon, de
‘Chancellor of England’, illustreert deze nieuwe visie. Als jonge man was
hij getuige geweest van het vertrouwen en de opwinding in die tijd en van
de toenemende wisselwerking tussen geleerden en vaklieden. Die
achtergrond drukte een duidelijke stempel op zijn bijdrage aan de ‘wetenschappelijke revolutie’. Vooral zijn afwijzing van abstracte, dogmatische
geleerdheid en zijn pleidooien voor een empirische, inductieve methode
om tot de waarheid te komen maakten een diepe indruk. De wereld werd
door Bacon gezien als een machine, aan dezelfde natuurwetten onderhevig als bijvoorbeeld een klok of een ander mechaniek. Voor het verklaren van natuurverschijnselen werden dus alleen mechanische modellen
aanvaard.
Het wetenschappelijk optimisme van de 16de en 17de eeuw stimuleerde echter ook een
hernieuwde belangstelling voor oude magische teksten. Vooral de alchemie intrigeerde en
beangstigde de geletterde gemeenschap. Hoewel het grootste deel van de wetenschappelijke wereld de klassieke wetenschap trouw bleef, wekte de magie een belangstelling op
voor occulte krachten in de natuur, waarvoor binnen de klassieke wetenschap geen plaats
was. De belangrijkste bron werd een verzameling teksten, geschreven in de 3de eeuw na
Christus, die bekend staat als het ‘Corpus hermeticum’. Deze teksten doken voor het eerst
terug op in de 15de eeuw. Men dacht echter te maken te hebben met teksten van een oude
Egyptische filosoof en priester genaamd Hermes Trimegistus. De voorvechters van de
magie, zoals Paracelsius, hielden vol dat kennis van de onzichtbare invloeden vanuit de
hemelen en van de verborgen geneeskrachtige eigenschappen van mineralen en planten
het individu een grotere macht zouden verschaffen dan de conventionele filosofie en
wetenschap.
Memo 4
9
11 Francis Bacon,
geleerde en ‘Chancellor
of England’ (schilderij
16de eeuw)
De verovering van de zee
Voor 1450 deed men vooral aan kustvaart. Kleine logge schepen zoals de kogge vervoerden op
deze manier goederen zoals wijn, graan en linnen langsheen de Europese kusten. De kustlijn
bleef steeds binnen oogbereik. In volle zee varen, dacht men, hield enorme risico’s in.
Vanaf de tweede helft van de 15de eeuw bood de uitvinding door de Portugezen van een nieuw
scheepstype, het karveel, echter nieuwe mogelijkheden. Dit schip was een combinatie van de
lange ranke schepen uit het Middellandse-Zeegebied (baghlas), met hun driehoekige zeilen, en
een verworvenheid van het noorden, het roer, dat aan de achtersteven scharnierde (kraak). Ze
hadden een stevige romp van planken die elkaar als dakpannen overlapten. Het karveel had drie
masten, twee vierkante zeilen en een driehoekig zeil. Dit laatste zorgde ervoor dat het schip
gemakkelijker kon zwenken. Dit zwenken was zeer belangrijk om tegen de wind in te laveren.
De vierkante zeilen hingen over de breedte van het schip en vingen de wind in de rug op. Zij die
met deze tuigen de wereldzeeën wilden gaan bevaren, konden verder vertrouwen op een aantal
praktische uitvindingen en toestellen zoals kompas, astrolabium, lood en log.
In de 16de eeuw werd het karveel verdrongen door het galjoen, een schip met een grotere tonnenmaat dat zware ladingen kon vervoeren. Het was eveneens een driemaster. Het galjoen was
veruit superieur aan het karveel voor de scheepvaart in volle zee. Het galjoen combineerde de
eigenschappen van een oorlogsschip met deze van een handelsschip, en
als dusdanig werd het ook gebruikt op de routes naar de Indiën.
Kenmerkend voor deze schepen zijn de overdadige versieringen met
snijwerk, beeldhouwwerk en verguldsel.
12 baghlas
karveel
kraak
De boekdrukkunst multipliceerde de wereld
Tijdens de Middeleeuwen kon slechts een beperkt deel van de bevolking lezen of schrijven.
Alleen een gedeelte van de geestelijkheid en een nog kleiner gedeelte van de adel en sommige
rijke burgers bezaten deze kennis. Bovendien waren de handgeschreven boeken, vervaardigd
door minutieus kopiërende monniken, vrijwel onbetaalbaar. Sommige boeken kostten meer dan
een stenen huis. Omstreeks 1450 had Johannes Gutenberg, een goudsmid uit Mainz, het idee om
een drukplaat volledig uit aparte, loden lettertekens samen te stellen. In 1452 begon hij met het
drukken van de Bijbel. Het boek zou meer dan duizend bladzijden beslaan en er moesten meer
dan 3 miljoen letters voor gegoten worden. Omdat hij de oplage nog gedeeltelijk op perkament
wilde hebben, had hij achtduizend huiden nodig. Voor dit alles en voor de aanschaf van een grotere pers leende hij een aanzienlijke som geld. Kort voor de voltooiing van het werk eiste men
het geld terug. Gutenberg kon niet betalen en stierf enkele jaren later berooid, vergeten en bijna
blind.
10
Memo 4
De boekdrukkunst raakte echter snel in heel
Europa bekend en de Nederlanden gingen een
toonaangevende rol spelen. Geert Maertens,
Christoffel Plantijn en de Elseviers waren bekende drukkers. Naast godsdienstige werken werden
in de 16de eeuw steeds meer auteurs uit de
Klassieke Oudheid zoals Vergilius, Cicero,
Ovidius … op grote schaal gedrukt en verspreid.
Ook de nieuw verworven kennis van de 16de
eeuw was populair, verkocht goed en verspreidde
zich op deze manier razend snel. Boeken gedrukt
voor 1500, meestal in het Latijn en in gotische
13 Drukkersatelier in vol bedrijf (gravure, einde 16de eeuw)
letters, noemt men incunabelen of wiegedrukken. In de 16de eeuw, mede onder invloed van de
Reformatie, verschenen steeds meer werken in de volkstaal.
De drukkerij van Christoffel Plantijn in Antwerpen
De drukkerij van Christoffel Plantijn was in de 16de eeuw een van de grootste
en belangrijkste drukkerijen in Europa. In het topjaar 1574 waren niet minder
dan zestien persen in gebruik, een voor die tijd enorm aantal. De personeelsbezetting omvatte toen 56 werknemers: 32 drukkers, 20 zetters, 3 proeflezers
en 1 niet-gekwalificeerde werkman. Buiten de drukkerij of Officina werkten
nog vele boekbinders en graveurs voor rekening van Plantijn. Het personeel
was dus zeer verscheiden. Tot de inwonende werknemers behoorden, behalve zetters en drukkers, hun helpers en leerjongens, ook proeflezers die zorg14 Drukkersmerk van
den voor de correctie van de drukproeven meestal niet door de auteurs werChristoffel Plantijn (1555)
den verbeterd. Doorgaans was een proeflezer belast met de productie van drie
persen. Tot deze intellectuele bovenlaag behoorde Plantijns schoonzoon. Ook andere familieleden had hij
ingeschakeld in zijn bedrijf. Zijn vijf dochters hielpen in de winkel en werden op jonge leeftijd tevens belast
met correctiewerk. Zijn schoonzoon, Jan Moerentorf, die zichzelf Moretus noemde, was betrokken bij het
beheer van de Officina en zou na het overlijden van Plantijn het bedrijf voortzetten. De filialen in Parijs en
Leiden werden eveneens bestuurd door schoonzonen.
De werklieden van Plantijn behoorden tot de bestbetaalde van Antwerpen. Zetters, drukkers en correctoren werkten op stukloon en waren dus bereid tot het leveren van overuren. Twaalf tot dertien uur per dag
waren dan ook normaal. Er kwamen dagelijks niet minder dan 1 250 gedrukte bladen of 2 500 bladzijden
van elke pers, in een tempo van drie tot vier bladzijden per minuut. Slechts bij de meer omslachtige tweekleurendruk (zwart-rood) daalde de productie tot 1 000 bladen per dag. De oplagen op grote schaal (meestal van 1 000 tot 1 250 exemplaren voor werken met verzekerde grote afname) zorgden voor een snelle verspreiding van de jongste kennis op het gebied van de anatomie (de studies van Adreas Vesalius), de botanica (de werken van Rembert Dodoens en Mathias Lobelius), de wiskunde (de traktaten van Simon Stevin)
en de cartografie (de atlassen van Ortelius). Daarnaast werden werken van klassieke auteurs, filologische
studies en juridische verhandelingen uitgegeven. Het merendeel van zijn publicaties stond echter (ondanks
de ‘ketterse’ gezindheid waarvan Plantijn aan het begin van zijn drukkersloopbaan blijk had gegeven) ten
dienste van het herstel van de katholieke leer en de Contrareformatie. De vele bijbeledities, uitgaven van
gebedsverzamelingen, brevieren en missalen met verzekerd financieel rendement hebben vooral in de laatste jaren van Plantijn, versluierd dat hij ook voor nieuwlichters in geloofszaken heeft gewerkt.
Memo 4
11
Nieuwe wapens en veranderende machtsverhoudingen
De middeleeuwse burchten en stadsomwallingen verloren in de 15de eeuw langzaam maar zeker
hun nut. Deze evolutie was bijna volledig te wijten aan de opmars van het kanon, voor het eerst
gebruikt bij belegeringen in het begin van de 14de eeuw. Binnen enkele tientallen jaren werden
ze overal gebruikt en tegen het einde van die eeuw was het verwoestende effect van het bestoken
van verdedigingswerken al merkbaar. Het duurde echter nog tot het midden van de 15de eeuw
voordat geschut de beslissende factor bij een belegering werd – zo beslissend dat de legers
gedwongen werden nieuwe maatregelen te nemen om voldoende weerstand te kunnen bieden.
Om bij de verdediging doeltreffend gebruik te kunnen maken van de kanonnen, waarmee de
kogels in een horizontale lijn werden
afgeschoten, moesten de verdedigingswerken beduidend lager worden gemaakt.
Tegelijkertijd leidde de behoefte aan een
grotere concentratie van artillerie tot de
bouw van omvangrijke bastiontorens.
Zowel de aankoop van kanonnen als de
verbouwing van de verdedigingswerken
kostten zeer veel geld. Slechts weinigen
konden zich dit veroorloven. De militaire
macht kwam in handen van een steeds
kleiner aantal vorsten.
15 Deal Castle, gebouwd door Hendrik VIII (1540)
Een andere belangrijke evolutie tijdens de 16de en
17de eeuw was de ontwikkeling, begonnen in
Frankrijk, van legers bestaande uit beroepssoldaten in
dienst van de vorsten. Gedeeltelijk was dit het gevolg
van een bijna permanente staat van oorlog tijdens
deze periode. Daarnaast kan dit ook worden toegeschreven aan een bewuste politieke strategie die
gericht was op de versterking van de vorstelijke
macht. Het was duidelijk dat de nieuwe nationale staten in de toekomst een belangrijke rol zouden spelen.
Het was tegen deze achtergrond dat Niccolo
Machiavelli beweerde: “Iemand die de hoogste
macht uitoefent, moet dus geen ander doel nastreven,
geen andere gedachte hebben en geen andere
bekwaamheid ontwikkelen dan de krijgskunst en de
daarmee samenhangende organisatie en leiding van
het leger. Want dit is een kunst die enkel en alleen
past bij iemand die het commando voert.”
12
16 Grondplan van de vesting van Deal Castle
Memo 4
Het ontstaan van de artillerie
Vermoedelijk werd het kanon uitgevonden in de eerste
helft van de 14de eeuw. Documenten uit Firenze uit
1326 bevatten de vroegste verwijzing naar de aankoop
van kanonnen voor de verdediging van de stad. Een
kanon werd uit brons gegoten of gemaakt van smeedijzer. In het begin was ieder kanon uniek en had dan
ook zijn eigen naam (bv. De Dulle Griet). Tijdens de
15de eeuw werden de kanonnen hoofdzakelijk gebruikt
tijdens de belegeringen en de verdediging van steden
en bolwerken. Vanaf het begin van de 16de eeuw
plaatste men echter lichte kanonnen op een onderstel
dat door een span paarden getrokken kon worden. Dit
type was mobiel en snel herlaadbaar.
De veldslagen nabij Ravenna (1512)
en Marignano (1515) waren de eerste
waarbij de veldartillerie een doorslaggevende rol speelde. Vanaf 1520 werden kanonnen uit gietijzer gemaakt
omdat deze goedkoper en betrouwbaarder waren. Tevens kregen we een
standaardisatie van munitie en kaliber.
De ballistiek werd een afzonderlijke
wetenschap.
18 Franse kanonniers uit de tweede helft van de 17de eeuw
(litho, 19de eeuw)
19 Kanonniers vallen de stad Deventer
aan in 1591 (prent, 16de eeuw)
20 Grondplan van Deventer (17de-18de eeuw)
Memo 4
13
17 De Dulle
Griet (monument,
Gent, midden
15de eeuw)
1.2 De grote aardrijkskundige ontdekkingen
Toen in 1453, na een maandenlange belegering, de Turken Byzantium veroverden was een
hoofdstuk uit de wereldgeschiedenis afgesloten. In de plaats van dit christelijke Byzantijnse rijk
kwamen de zegevierende Turkse Ottomanen. Nog geen honderd jaar later stonden zij voor de
poorten van Wenen. Het oostelijk deel van de Middellandse Zee en de oude handelswegen naar
Perzië, Indië en China waren vanaf dit moment eeuwenlang voor Europa afgesloten. Aan de
andere kant van het Europese continent verkeerde de islamwereld evenwel in grote moeilijkheden. Spanjaarden en Portugezen drongen de Moren steeds verder terug en in 1492 viel Granada,
hun laatste bolwerk. Terwijl ze nog met de moslims in gevechten verwikkeld waren, begonnen
de Portugezen reeds de kusten van Afrika te verkennen op zoek naar een doorvaart naar Indië.
Zij waren aangetrokken door rijkdommen als zijde, specerijen en andere oosterse snuisterijen.
De weg was duidelijk en het doel bepaald: de kust van Afrika verkennen tot Indië bereikt zou
zijn. Hendrik de Zeevaarder (1394-1460) belichaamde als het ware de toenmalige Portugese
godsdienstige, politieke en economische expansiedrang.
De eerste stap was de bouw van het
fort Castello da Mina (San Jorge da
Mina), een handelsnederzetting op de
westkust van Afrika. Daar kwamen
een aantal handelswegen samen die
dienden voor het vervoer van goud,
ivoor en andere zeldzame producten.
Men probeerde vanaf het begin de
rijkdommen voor zichzelf te houden.
In 1480 ondertekende de Portugese
koning een verordening waarin hij
zijn mannen opdroeg de overtreders
hard aan te pakken. Er werd woordelijk bevolen de zeelui van andere
schepen, die in die gebieden ontdekt
zouden worden, niet gevangen te
nemen, maar hen behoudens tegenbevel in zee te werpen opdat ze ‘een
natuurlijke dood’ zouden sterven.
21 Castello da Mina, gebouwd in 1482 aan de kust van het huidige Ghana
(Portugese kaart van de cartograaf Joao Freire, 1546)
Steeds verder drongen de Portugese karvelen naar het zuiden door. In de loop van het jaar 1487
bereikte Bartolomeu Diaz het uiterste zuiden van het Afrikaanse continent. Hij noemde dit punt
de Kaap der Stormen. Teruggekomen in Lissabon veranderde de Portugese koning deze naam in
het optimistischere Kaap de Goede Hoop. De zeeweg naar Indië lag nu open voor de Portugezen.
In Lissabon verspreidde zich echter kort nadien het nieuws dat Christoffel Columbus Indië had
bereikt. Het was dan ook volkomen begrijpelijk dat de Portugezen zich ergerden aan de mogelijkheid dat de Spanjaarden een makkelijkere route hadden gevonden naar het land van de specerijen, dat ze zelf zo moeizaam bereikt hadden door om Afrika heen te varen. De politieke spanning en de diplomatieke onderhandelingen bereikten een hoogtepunt.
14
Memo 4
In 1497 vertrok dan de beslissende expeditie, geleid door Vasco da Gama, die eindelijk het echte
Indië bereikte (Columbus was in Amerika beland.). Nadat hij om Kaap de Goede Hoop was heen
gevaren bereikte hij de Indische Oceaan. Aan de oostkust van Afrika stootte hij op mohammedaanse kooplieden die geduchte concurrenten waren. De Portugezen moesten echter een veel rijker eerbetoon brengen dan zij wilden of konden geven. Handel wil immers zeggen dat je zelf ook
iets te bieden hebt, wat eigenlijk niet het geval was. De ‘koopwaar’ van da Gama had nauwelijks
waarde. Alleen zijn snelle schepen met hun kanonnen lieten hem toe zijn reis verder te zetten.
Uiteindelijk keerde hij terug naar Lissabon met een kleine hoeveelheid specerijen. Hij had heel
wat gevaren doorstaan en heel wat vernederingen moeten ondergaan.
De volgende Portugese expeditie werd geleid door Pedro Alvarez Cabral in 1500. Deze reis
had twee belangrijke gevolgen: de ontdekking van Brazilië doordat iets te ver van de koers werd
afgeweken en de aanvoer van een lading specerijen uit China. Toen die in Europa werd verkocht
veroorzaakte zij een staat van algemene opwinding onder kooplieden en bankiers. Zij beseften
als eersten dat de handelstrafieken waren verlegd. De grote verliezers waren de islam en de
Italiaanse handelssteden die beiden fungeerden als tussenhandelaars.
De Portugezen stonden nu echter voor de niet minder moeilijke opgave de routes te behouden en
rendabel te maken. Zij opteerden als kleine natie niet voor verovering maar bouwden een echt
handelsnet uit langs de kusten, waarbij ze te maken kregen met een islamitische tegenstander die
handel dreef in dezelfde producten. Een tegenstander die bovendien van plan was deze producten zelf te vervoeren en rechtstreeks of onrechtstreeks, via Italiaanse tussenhandelaars, in Europa
te verkopen. Via een systeem van factorijen trachtten
zij hun lange handelsroute zoveel mogelijk te beschermen. Die factorijen waren versterkte vestingen opgericht na onderhandelingen met de plaatselijke bevolking, maar ook na militaire veroveringen. Ze werden
bevolkt met een beperkt aantal mensen die na verloop
van tijd vervangen werden door anderen. Doel van
deze factorijen was handel te drijven met de bevolking
maar ook de schepen van vers drinkwater, vlees, verse
groenten en fruit te voorzien, en de bemanningen op
krachten te laten komen. De gezondheid van de zeelieden werd tijdens de lange, verre reizen niet enkel
bedreigd door het natuurgeweld, gewelddadige conflicten met de plaatselijke bevolking, epidemieën en
hongersnoden, maar ook en vooral door scheurbuik.
Deze ziekte werd veroorzaakt door ernstig en langdurig tekort aan vitamine C. In 1497 verloor Vasco da
Gama honderd van zijn honderdzestig bemanningsleden nog voordat hij Kaap de Goede Hoop had bereikt
als gevolg van deze ziekte. Kenmerken waren ontstoken en bloedend tandvlees, onderhuidse bloedingen en
pijnlijke gewrichten, gepaard gaande met algemene
moeheid en zwakte, met uiteindelijk de dood tot
gevolg. Wanneer meer dan de helft van de bemanning
levend terugkwam van een reis naar Indië sprak men
van een voorspoedige reis.
22 Indische kooplieden in een kamp in de woestijn
(handschrift, 16de eeuw)
Memo 4
15
De Spaanse zoektocht naar Indië
De Italiaan Christoffel Columbus (1451-1506) was er stellig van overtuigd dat de aarde rond
was en dat door naar het westen te varen men ook in Indië moest aanbelanden. Jarenlang probeerde hij deskundigen en raadgevers van vorsten te overtuigen om een expeditie te bekostigen
om deze hypothese ook daadwerkelijk te bewijzen. In zijn berekeningen onderschatte hij, zoals
de meeste tijdgenoten, de afmetingen van de aarde. Dat bracht met zich mee dat het oversteken
van de Atlantische Oceaan zowel voor de zeelui als voor de schepen mogelijk leek. Uiteindelijk
kon Columbus de Spaanse koningen Ferdinand en Isabella overtuigen en in 1492 vertrokken drie
kleine scheepjes (de Pinta, de Niña en de Santa Maria) richting westen. De vloot deed eerst de
Canarische eilanden aan vooraleer de sprong in het onbekende te wagen. Op 12 oktober 1492
kreeg men land in zicht. Columbus noemde het eiland El Salvador (de redder). De volgende jaren
verkenden de Spanjaarden de hele regio en namen ze Cuba en Haïti in bezit. Columbus geloofde dat hij Indië bereikt had en heeft nooit beseft of toegegeven dat dit niet het geval was. Het was
een andere Italiaan, Amerigo Vespucci, die zijn naam gaf aan het nieuw ontdekte continent. Niet
lang daarna waren er Spanjaarden in vrijwel alle kustgebieden van het Amerikaanse continent te
vinden. Ze beschouwden West-Indië en de hele Nieuwe Wereld als hun eigendom. Het eerste
wat ze te doen stond was de buit politiek veilig stellen voor het grote gevaar: Portugal met zijn
hoog ontwikkelde scheepvaart. Ferdinand en Isabella riepen de hulp in van hun landgenoot paus
Alexander VI. Op 3 mei 1493, nog geen zes weken nadat Columbus was teruggekeerd, vaardigde Alexander een bul uit die de Spanjaarden het volstrekte monopolie op het veroverde deel van
de Nieuwe Wereld gaf. Hij trok op de kaart een rechte lijn die honderd zeemijlen ten westen van
de Azoren van de noordpool tot de zuidpool dwars door de Atlantische Oceaan liep. Het verdrag
van Tordesillas van 1494 bevestigde deze scheidingslijn.
De eerste reis rond de wereld, gemaakt door de Portugees Ferdinand Magalhaes in 1521, vereiste ook een nieuwe scheidingslijn tussen Portugezen en Spanjaarden in het Verre Oosten. Deze
kwam er door het verdrag van Zaragossa in 1529.
In het begin van de 16de eeuw werd de Nieuwe Wereld letterlijk overspoeld met avonturiers van
allerlei slag. Deze conquistadores hadden slechts één doel voor ogen: rijk worden. De oorspronkelijke bewoners, die zich wanhopig verzetten, werden bloedig verslagen. Verraad, bedrog
en moord gingen hand in hand met deze verovering. Men verdeelde het hele gebied in districten,
de zogenaamde repartimientos. Iedere Spanjaard die naar de Nieuwe Wereld trok kreeg, afhankelijk van zijn status of verdiensten, een aantal van deze repartimientos toegewezen. De oorspronkelijke bewoners werden gedwongen hun nieuwe heer en de koning van Spanje jaarlijks
een bepaalde hoeveelheid goud te leveren. Zij die geen goud inleverden wachtten het ergste!
Hele stammen gingen ten onder; ze werden systematisch gemarteld, levend en wel geroosterd
23 De Spaanse karvelen van Christoffel Columbus (van links naar rechts: de Santa Maria, de Niña en de Pinta)
16
Memo 4
Uit de bul van paus Alexander VI (3 mei 1493):
“Daar Columbus zekere afgelegen eilanden en continenten heeft ontdekt, geven Wij uit vrije wil, zonder
aandrang van U of iemand anders en met apostolische machtsvolkomenheid al deze nieuw ontdekte eilanden en gebieden, voor zover die nog niet aan een christelijke koning toebehoren, aan U en Uw nageslacht
en verbieden Wij ieder ander op straffe van excommunicatie zich daarheen te begeven en er zonder uw toestemming handel te drijven.”
of gevierendeeld. Wie probeerde te vluchten werd met bloedhonden achtervolgd; vrouwen en
kinderen werden op palen gespietst, verkracht of in stukken gehakt. De gevolgen lieten niet lang
op zich wachten. Met de inboorlingen gingen ook de arbeidskrachten verloren. Nog enkele tientallen jaren kon men zich behelpen door op de nabij gelegen eilanden regelrechte klopjachten te
houden op indianen en die als arbeiders te gebruiken in streken waar goud te vinden was. Maar
spoedig brachten ook deze klopjachten niets meer op. In belangrijke mate is de tol aan mensenlevens die betaald werd mede veroorzaakt door ziekten als mazelen, pokken, roodvonk en zelfs
een gewone verkoudheid, allemaal ziekten waartegen Europeanen vrij goed bestand waren. Bij
de indianen echter namen deze nieuwe ziekten epidemische vormen aan en ontvolkten ze hele
streken. Als laatste redmiddel begon men, om het aantal arbeidskrachten op peil te houden, zwarte slaven in te voeren uit Afrika.
Ondertussen ging men verder met het verkennen, plunderen en leegroven van Amerika. Cortez
veroverde Mexico en liep het Aztekenrijk onder de voet (1521). In 1513 bereikte Balboa, via de
landengte van Panama, de Stille Oceaan. Pizarro en Almagro vertrokken van daaruit naar het
zuiden en stootten zo op het Inca-rijk (1531-1534). En steeds ging de verovering gepaard met
moord, geweld, bedrog en plundering.
160°
120°
80°
40°
0°
40°
’s
Barentz
(Ned.)
o
im and
nl
oe
r
G
e sk
e
a
rz
m
sk
Londen
Kalmukken
M H
Iro o
ITALIË
l
n
d s e
M
Z e e
PERZEN
IJ
Delhi
K
Macao
Diu
AN
Goa
NA
SI
M
AM
Bombay
Calicut
D
BO JA
Cochin
Ceylon
Colombo
Malakka
Borneo
o
Kong
Pygmeeën
O C E A A N
Filippijnen
AM
C
ABESSINIË
RR
Fernando Póo
1472
e
JAPAN
(CIPANGO)
CATHAY
(CHINA)
TIBET
LR
A
ra
bi
er
en
r s
a
a
l
n d e
a
a
h
e n
s l a v
am
dr
Ha
El Mina 1482
Amazon
40°
KOREA
OGO
NEGE
Caraïben
s
Kyoto
a
BER
RIJ BERKEN
Kaap Bojador
1433
Kaap Bianco
1441
Arguin Eil.
A r a b i s c h e
1445
Kaap Verde
1445
EN
IJK
Cuba
Arawaks
oe
e
gs
tsj
Ze
re
Osmaanse Rijk
M id d
Man
Turken
e
ea
Constantinopel
ch
To
Mongolen
is
Cadiz
Zwarte Zee
Rome
JE
Lissabon
Sevilla
sp
SPA
N
Ka
M
S iberische tartaren
F RANKRIJK
PORTUGAL
o
v
ND
POLEN
H.R.R.
l
A
a’s
ay
a r s
e l a
a m
e r z
s e l v
v o e d
e n
Parijs
Seminolen
en
SLA
Moskou
DENEMARKEN
GR. BRIT.
en
on
ur nen
ka
hi ezen
k
A T L A N T I S C H E
ek
RU
Oslo Stockholm
Sioux
C oro n a d o
zt
160°
’s
Muskogin
S T I L L E
j a g e r s
Archangelsk
e
Pu
eb
imo
Al gonk i n
Comanchen
Apachen
’s
lo
EN
EG EN
IJsland
(Den.)
t
e
s
lv
rs
aa
el
u
j
d
e
e s k i m o’s
’s
e
ers
ag
imo
120°
Barentz
(Ned.)
NO
OR
ZW W
ED
e
sk
80°
0°
Molukken
Sumatra
Melinda
Mombasa
Celebes
Nieuw-Guinea
Java
j a g e r s
e n
Mozambique
vo e d se l ve r za me l a a r s
IN
KA
O C E A A N
RI
Sofala
JK
Hotte
Madagaskar
I N D I S C H E
Australoïden
ntotte
n
j a g e r s
e n
vo e d se l ve r za me l a a r s
Ve r d r a g
Kaap
de Goede Hoop
va
ag
Ve
rdr
m
- de
Kaap Hoorn
nT
ill a s
o rd
e si
ord es
llas
van T
O C E A A N
94
arc a
t i e li j
n 14
94
m
de
a rc
a ti
e li
jn
14
De wereld ca. 1500
onontdekte en/of weinig bevolkte
gebieden in de 15de eeuw
Memo 4
Spaanse bezittingen
Engelse bezittingen
Portugese bezittingen
Franse bezittingen
17
16de eeuw
verdeling van de onontdekte gebieden,
verdrag van Tordesillas, juni 1494
De botsing tussen blanken en inboorlingen: de Portugese ‘handelaars’
De eerste vice-koning van Portugees Indië was Alfonso d’Albuquerque. Tijdens
zijn bewind bereikte men eindelijk de Molukken, de specerijeneilanden. De missionaris Franciscus Xaverius, later heilig verklaard, schrijft:
“Er zijn hier naar mijn mening onweerstaanbare krachten werkzaam, waardoor
de mensen ten onder gaan; naast de verleidingen van bezitsdrift en de overal
aanwezige mogelijkheid tot plundering, zijn er ook nog talloze slechte voorbeelden en verderfelijke gewoonten”.
In 1505 bracht een andere Portugees, Francisco de Almeida, acht schepen voor
anker op de rede van de stad Kilwa op de oostkust van Afrika en bestormde de
stad. Hans Mayr, een Duitser aan boord van Almeida’s vlaggenschip, heeft opgeschreven wat er gebeurde:
“De eerste die voet aan wal zette was de admiraal, anderen volgden. Ze gingen
regelrecht naar het koninklijk paleis, waar ze alleen die Moren in leven lieten die
zich niet verzetten. Een man zwaaide vanuit een venster van het koninklijk paleis
met een Portugese vlag, maar weigerde de poorten te openen. Ze overmeesterden hem en toen ze zagen dat het gebouw verlaten was, gingen ze als een
vloedgolf door de rest van de stad, met haar vele sterke huizen van steen en
cement, die heel gevarieerd waren bepleisterd. Toen lieten ze hun priesters
komen. De vicaris-generaal en enkele franciscanermonniken kwamen aan land
en vormden een processie die twee kruisen meevoerde, onder het zingen van
het Te Deum. De processie trok naar het paleis, waar een kruis werd opgezet en
waar de admiraal gebeden uitsprak. Vervolgens
trok iedereen plunderend
de stad in, waarbij vooral
koopmansgoederen en
levensmiddelen buitgemaakt werden.”
Mombassa, meer noordelijk gelegen, onderging
25 Francisco de Almeida
hetzelfde lot. Hans Mayr
(schilderij, 16de eeuw)
schrijft:
“… gaf de admiraal order dat de stad moest worden
leeggeroofd en dat iedere man alles wat hij vond naar
zijn schip moest brengen, zodat de buit kon worden
verdeeld. Toen begon iedereen de stad te plunderen
en de huizen te doorzoeken, waarbij deuren met bijlen en staven werden opengebroken.”
In een brief aan de koning van het aangrenzende
Malindi schreef de koning van Mombassa later dat
zijn mensen, toen ze na het vertrek van de
Portugezen in hun stad terugkeerden:
“… geen levend wezen meer aantroffen, man noch
vrouw, jong noch oud, zelfs geen kleine kinderen. Wie
niet had kunnen ontsnappen, was gedood en ver26 Schipbreuk van een Portugees vaartuig in de
brand.”
Indische Oceaan (prent, 1558)
24 Alfonso d’Albuquerque
(portret, 16de eeuw)
18
Memo 4
De botsing tussen blanken en inboorlingen: de Spaanse ‘conquistadores’
Tijdens een expeditie naar een eiland in het Caribische gebied troffen de Spanjaarden in 1517 voor het eerst
goud aan. Spoedig vernamen zij dat in het binnenland een groot koninkrijk lag, waar nog meer goud voor
het grijpen lag. Wanneer dit nieuws ook in Spanje de ronde deed veroorzaakte dit een ware stormloop naar
de Nieuwe Wereld. Duizenden Spanjaarden doorkruisten Amerika op zoek naar goud en alles wat in de weg
stond werd meedogenloos vernield. Duizenden indianen sneuvelden.
27 De wijze van
aanvallen en
belegeren van de
Caribische volkeren
(gravure, eerste
helft 16de eeuw)
De Spaanse Dominicaan Las Casas schrijft in een brief uit 1542:
“Het vasteland telde meer dan tien koninkrijken; maar de wreedheden van de Spanjaarden waren zo afgrijselijk en zo talrijk dat zij de bevolking hebben uitgemoord … het is de hebzucht van de Spanjaarden die
de enige oorzaak is geweest van deze gruwelijke slachterij. Zij hebben geen andere god dan goud
gekend.”
Memo 4
19
Nog voor deze plunderingen hadden de meeste indianen al kennisgemaakt met de nadelen van het contact met de Europeanen. Een
golf van nieuwe dodelijke ziekten waarvan de Europeanen de kiemen met zich meebrachten, overspoelde hen. Aangezien de indianen lange tijd geïsoleerd hadden geleefd, hadden ze geen natuurlijke weerstand tegen een groot aantal infectieziekten. Toen Cortez
het Aztekenrijk binnenviel, woedde er reeds een epidemie. Meer
dan de helft van de indianen overleed aan de gevolgen van een
ziekte waarvan de symptomen door een ooggetuige als ‘hardnekkige hoest en brandende vlekken’ werden omschreven. Ook de
Inca’s hadden met ziekten te maken toen Pizarro voor de kust verscheen. De besmetting was de conquistadores reeds voorafgegaan.
Inca Huayna Capac overleed in 1524, zijn aangezicht overdekt met
huidschilfers.
28 Incahoofdman uit Quito
(detail van een schilderij,
Zuid-Amerika, 1599)
Om welke ziekte ging het eigenlijk? Vaak wordt aangenomen dat
het om pokken ging. De misvormingen van de slachtoffers en het
hoge aantal doden wijzen daarop. Op dit ogenblik is men er echter van overtuigd dat het om verschillende ziekten ging en dat het
verhaal veel complexer is. De Spanjaarden brachten immers niet
alleen ziekten mee, ze verstoorden ook het levensritme van de indianen. De Spaanse invallen brachten ongewone migratiestromen
op gang die de ontwikkeling van onbekende epidemieën nog
bevorderde. Ze brachten nieuwe dieren mee van Europa zoals
paarden en honden, allebei mogelijke bronnen van infectie.
Dankzij de Spanjaarden maakten de indianen ook kennis met moeraskoorts (malaria) en gele
koorts, ziekten die door muggen of andere insecten werden overgedragen. Malaria bereikte de
Nieuwe Wereld toen de slavenhandel vanuit Afrika op gang kwam. De larven van het insect dat
malaria veroorzaakte, overleefde de overtocht van Afrika naar Amerika in de vaatjes water aan
boord van de schepen. Nadat malaria in Amerika was beland, paste de ziekte zich aan de plaatselijke muggen aan en kon ze zich verspreiden. Hetzelfde gebeurde met gele koorts. Bij dit soort
ziekten speelde het veranderende leefpatroon van de indianen ook een rol. Voor de komst van de
blanken woonden ze hoofdzakelijk in de hoogvlakten. Onder druk van de Spanjaarden trokken
ze later naar de lager gelegen delen en net in deze vochtige laagvlakten gedijen muggen en muskieten het best.
Gele koorts als epidemische ziekte verdient een aparte vermelding. Het was een van de ergste
epidemische moordenaars. Deze tropische ziekte wordt veroorzaakt door een virus. Bij mensen
wordt de lever aangetast en soms vernietigd. Omdat de lever dan niet meer in staat is goed te werken, komt de gele galkleurstof via het bloed in de huid van het slachtoffer terecht en kleurt deze
geel. Daaraan dankt de ziekte zijn naam. Uitbarstingen van gele koorts onder mensen zijn over
het algemeen te wijten aan één soort mug. Deze muggensoort legt zijn eieren in plassen, poelen,
riolen en zelfs in het regenwater dat op straat blijft staan. Daar leven ook de muggenlarven. De
vrouwelijke mug heeft het bloed van zoogdieren nodig om vruchtbare eieren voort te brengen.
De muggensoort die gele koorts overbrengt, verkiest bloed van mensen. Niet lang nadat de eerste Spanjaarden zich in de Nieuwe Wereld hadden gevestigd, kwamen de eerste uitbarstingen van
gele koorts. In Puerto Rico was dat in 1508 en in Cuba in 1520. Indianen stierven massaal maar
20
Memo 4
ook de blanken bleken bijzonder gevoelig te zijn. Zo moest een Brits oorlogsschip tijdens een
verblijf van twee jaar in Barbados driemaal de totale bemanning van 200 koppen vervangen.
Omdat de opvarenden stierven als ratten moest de kapitein de bemanning telkens aanvullen door
matrozen van pas aangekomen koopvaardijschepen. Het merkwaardige van dit verhaal is dat de
aangevoerde zwarte slaven betrekkelijk weinig last hadden van deze ziekte. Waarschijnlijk is het
zelfs zo dat de koorts voor het eerst met hen meekwam uit Afrika.
Uit een Azteekse kroniek (eerste kwart van de 16de eeuw), oorspronkelijk geschreven in het
Nahuatl:
“(…) En toen de Spanjaarden nog niet tegenover ons stonden (ons nog niet belegerden),
kwam eerst de grote pokkenepidemie heersen. Gedurende Tepeilhuitl (het Bergenfeest)
begon het: de mensen kwamen onder de grote zweren te zitten, op hun gezicht, op hun
hoofd, op hun borst, enz. Ze zagen er afgrijselijk uit, heel veel stierven eraan, ze konden
niet meer goed lopen, ze bleven slechts op hun rustbed, op hun slaapplaats, ze verplaatsten zich niet goed meer, ze bewogen zich niet goed meer, ze roerden zich niet werkelijk
meer, ze konden niet langer goed op hun zij gaan liggen, maar op de buik liggen ging ook
niet langer en op de rug liggen evenmin. En wanneer zij zich bewogen, schreeuwden zij het
luid uit, ze zagen er over hun hele lichaam afschuwelijk uit, overal overdekt met zweren,
zeer veel mensen stierven eraan en velen stierven alleen maar van de honger, velen stierven de hongersdood, omdat niemand hen meer verzorgde, omdat niemand zich meer om
anderen bekommerde (...). En vele mensen werden erdoor verminkt, hun gezichten en hun
neuzen zaten vol putten, sommigen hadden verdraaide ogen of waren helemaal blind.”
De bevolking van Hispaniola, Mexico en Peru
tussen 1492 en 1570
Mexico
Hispaniola1
Peru
Jaar
Bevolking
Jaar
Bevolking
Jaar
Bevolking
1492
1496
1508
1509
1512
1518
1540
1570
7 à 8 miljoen
3 770 000
92 300
61 600
26 700
15 000
250
125
1519
1532
1548
1568
1580
1595
1605
25 300 000
16 800 000
6 300 000
2 600 000
1 900 000
1 300 000
1 000 000
1570
1580
1590
1600
1610
1620
1 264 530
1 083 500
947 301
833 788
737 913
589 073
(1) Haïti en Dominicaanse Republiek
Memo 4
21
1.3 De gevolgen van de ontdekkingen voor Europa en de
wereld
De handel in koloniale producten nam toe
Van de omvang van de handel over de wereldzeeën moeten we ons in de 16de eeuw geen al te
overdreven voorstellingen maken. Er voeren maar weinig schepen, die bovendien erg klein
waren. Voor 1700 was er voor de koloniale producten overigens nauwelijks een markt. De nieuwe artikelen waren nog lang niet overal ingeburgerd en slechts een kleine, rijke bovenlaag van
de bevolking kon ze betalen.
Geleidelijk leerde men de nieuwe producten, grondstoffen, technieken en dieren kennen. Europa en andere delen van de
wereld importeerden uit Amerika: katoen, tabak, maïs,
aardappelen, ananas, tomaten, aardnoten en maniok, een
soort wortel die in Afrika een belangrijk voedingsmiddel werd. De blanken brachten naar Amerika: paarden,
koeien, schapen, varkens, kippen, tarwe, suikerriet,
koffie, olijven, sinaasappelen, citroenen en wijnranken. De Europeanen hadden vele van deze zaken zelf in
Azië, het Midden-Oosten of Afrika leren kennen.
29 Chine de commande
(16de eeuw, gevonden
in Portugal)
Zo ontstond er geleidelijk een ‘wereldeconomie’.
Producten uit alle delen van de wereld werden in toenemende hoeveelheden uitgewisseld. In Europa at men bijvoorbeeld suiker afkomstig uit het Caribische gebied en
men betaalde voor Aziatische specerijen, zijde en porselein met Amerikaans
goud. Producten gemaakt door Europese ambachtslui werden uitgevoerd
naar de koloniën. Het betrof hier vooral metalen voorwerpen, gereedschap en huishoudelijke voorwerpen. In ruil daarvoor werden andere producten en grondstoffen mee terug naar Europa genomen.
Naast goederen werden ook miljoenen mensen, vrijwillig of verplicht, over de zeeën getransporteerd. De slavenhandel vormt een
van de donkerste bladzijden uit de geschiedenis.
Hier moet echter vermeld worden dat vooral de bovenlaag van de
Europese bevolking van deze beginnende wereldeconomie profiteerde. In Amerika en Afrika werden volken die niet wilden verbouwen of
leveren wat de blanken wilden hardhandig tot de orde geroepen.
30 Chinees
porseleinen bord
(16de eeuw,
gevonden in de
Nederlanden)
Economische verschuivingen in Europa
De belangrijkste economische gebeurtenissen tijdens de late Middeleeuwen concentreerden zich
rondom de stedelijke jaarmarkten. Hier ontmoetten handelaars en bankiers hun collega’s. Er werden niet alleen goederen verhandeld maar ook geld en waardepapieren. In steden zoals Lyon,
Brugge en Antwerpen werden al in de 15de eeuw Europese goederenmarkten gehouden.
Amsterdam, Augsburg en Neurenberg kwamen op in de 16de eeuw, gevolgd door Hamburg,
Keulen, Londen, Frankfurt, Leipzig en Danzig. Antwerpen gaf de toon aan tot bij de afsluiting
van de monding van de Schelde in 1585. In 1531 werd aan de Antwerpse Meir de eerste beurs
22
Memo 4
31 Beurs van Antwerpen (kopergravure, 1531)
ter wereld geopend. De Portugezen, die het monopolie op de specerijenhandel behielden,
gebruikten Antwerpen als internationaal distributiecentrum. Deze stad was tevens het eindpunt
van de zilver- en koperhandel van de Zuid-Duitse bankiers en de stapelplaats (markt) van de
Engelse en Schotse wol. Amsterdam nam na 1585 die positie over, maar werd later zelf door
Londen voorbij gestoken.
Aan deze evolutie is goed te zien hoe het middelpunt van de Europese economie van het zuiden
naar het noordwesten verschoof. In het begin verliep een groot deel van het handelsverkeer via
Lissabon en Sevilla, daarna via Antwerpen en Amsterdam en ten slotte via Londen. Na 1585
werd Amsterdam de grootste stapelmarkt van goederen ter wereld. Dit was vooral te danken aan
het feit dat veel schepen hier ’s winters ankerden en de goederen er gedurende de winter werden
opgeslagen. Daardoor werden niet alleen de Hollandse scheepvaart en scheepsbouw gestimuleerd, maar werd Amsterdam het nieuwe kredietcentrum van de wereld. In 1609 werd hier de eerste openbare centrale bank opgericht.
Veranderingen op het gebied van handel en nijverheid
De toegenomen handel, zowel met de nieuw veroverde gebieden in de wereld als in Europa zelf,
was zeer winstgevend. Deze winsten werden gebruikt om nieuwe schepen te bouwen en nieuwe
handelstochten te ondernemen. Om risico’s te verminderen en om ook daardoor hun winsten te
Memo 4
23
vergroten verenigden kooplieden zich vaak. Zo ontstond een nieuw soort onderneming, de handelscompagnie op aandelen. Een groot aantal mensen werd gemeenschappelijk eigenaar van een
onderneming, waarvan zij het bestuur aan kooplieden overlieten. Voor een bepaald bedrag kon
men een aandeel kopen. De bestuurders keerden jaarlijks een deel van de winst uit aan de aandeelhouders. Een voorbeeld van zulke onderneming was de Hollandse Verenigde Oost-Indische
Compagnie. Deze keerde gedurende lange tijd jaarlijks 18 % uit van het bedrag waarvoor men
een aandeel had gekocht.
GRONDSTOFFEN
EINDPRODUCTEN
Hoewel in de nijverheid het ambachtelijk werk de overhand bleef behouden, werden er in sommige gebieden vanaf de 16de eeuw ook grotere werkplaatsen opgericht. Daar werkten soms wel
vijftig tot honderd gezellen in dienst van een meester. Dit systeem bestond onder andere in de
Vlaamse textielnijverheid reeds in de late Middeleeuwen. Op hetzelfde moment breidde echter
ook de huisnijverheid zich uit. Dit ging als volgt: een koopman kocht bijvoorbeeld een partij wol.
In plaats van die in een eigen werkplaats te laten bewerken bracht hij de wol naar een aantal boerengezinnen op het platteland. Deze verwerkten op hun spinnewielen de wol tot garen. De koopman haalde na verloop van tijd dit garen op en betaalde de boer voor zijn werk. Daarna bracht
hij het garen naar andere boerenfamilies die het garen tot stoffen weefden op weefgetouwen, die
vaak door de koopman ter beschikking werden gesteld. Ook zij werden hier uiteraard voor betaald. De koopman ging vervolgens met de
stoffen naar de markt of verkocht ze aan andeScheiding arbeid en kapitaal in de 16de-17de eeuw
re kooplieden. Vrij snel gingen ook de leden
van de ambachten in de steden voor deze kooparbeid
lieden werken. Terwijl de ambachtslieden
eigendom
vroeger met eigen geld grondstoffen inkochten,
ambachtswerkplaatsen
deze zelf bewerkten in hun eigen werkplaatsen
lieden
en de vervaardigde producten zelf verkochten,
gereedschappen
deden zij nu alleen nog de bewerking. Het
eigendom
kapitaal (dat wil zeggen geld, grondstoffen,
kooplieden
geld voor grondstoffen
gereedschappen en werkplaatsen) was in handen van de kooplieden-ondernemers. Deze ontwikkeling naar de scheiding tussen kapitaal en
arbeid kan men ook in een schema weergeven.
Het ontstaan van het kapitalisme
De veranderingen die sinds het einde van de 15de eeuw in handel en nijverheid optraden, groeiden in de eeuwen daarna uit tot een nieuw soort economie die met de naam kapitalisme werd
aangeduid. Onder kapitalisme verstaat men een economisch systeem waarbij machines en grondstoffen (de kapitaalgoederen) zich in handen van privé-personen bevinden en waarbij het streven naar een zo groot mogelijke winst het voornaamste doel is van de ondernemers.
In een kapitalistische economie is de handwerker, de man die het eigenlijke werk doet, iemand
die in opdracht van een afwezige werkgever een product maakt. Deze werkgever oefent meestal
hetzelfde beroep uit als zijn werklieden, maar is tevens een zakenman die geld heeft om grondstoffen, werktuigen, vervoersmiddelen en lonen te kunnen betalen. In een samenleving met een
kapitalistische economie zijn de meeste bedrijven in privé-handen en kapitalistische zakenlieden
proberen zo veel mogelijk winst te maken. In dergelijke samenleving wordt succes in zaken trouwens zeer hoog gewaardeerd.
24
Memo 4
Dit kapitalisme kwam sinds de 16de eeuw vooral in Engeland, Frankrijk en de Nederlanden voor.
Maar in geen enkel land kom men vooralsnog spreken van een overwegend kapitalistische economie. Die ontstond pas in de loop van de 19de eeuw. Tijdens het zogenaamde Ancien Régime
bleef de economie dus overwegend agrarisch.
Stijgende prijzen
Vanaf het einde van de Middeleeuwen begon de bevolking in Europa opnieuw sterk te stijgen.
Deze groeiende bevolking had steeds meer voedsel nodig. Door de wet van vraag en aanbod veroorzaakte die bevolkingsaanwas een algemene prijsstijging. Dit verschijnsel noemen we inflatie. Hierbij moet dan ook nog vermeld worden dat deze inflatie nog versterkt werd door de massale invoer in Europa van edele metalen (hoofdzakelijk zilver) uit vooral Zuid-Amerika.
De prijzen en lonen in Engeland en het Duitse Rijk
300
200
Het Duitse Rijk
percentage
percentage
Engeland
graanprijzen
prijzen van nijverheidsproducten
lonen
300
graanprijzen
prijzen van nijverheidsproducten
lonen
200
100
100
0
1501-1525 1526-1550 1551-1575 1576-1600
0
1501-1525 1526-1550 1551-1575 1576-1600
jaar
jaar
Sommige bevolkingsgroepen wisten hun inkomsten te vergroten, zoals vele handelaars en ondernemers. Velen slaagden hier echter onvoldoende of niet in en verpauperden zienderogen.
percentage
De adel werd zwaar getroffen door de nieuwe ontwikkelingen. Zij hadden meestal gronden voor
een lange periode verpacht tegen een vast bedrag dat niet zomaar verhoogd kon worden. De
inkomsten van de adel namen dus niet toe, hun uitgaven door de prijsstijgingen echter wel. Als
ze toch probeerden de pacht te verhogen kwamen ze in conflict met de boeren. Boerenopstanden,
zoals bijvoorbeeld in het Duitse Rijk, waren dan vaak het gevolg. Sommige leden van de hoge
adel slaagden erin om hun inkomsten te vergroten door het verkrijgen van een functie aan het hof
van de koning. Slechts een deel van de adel kon
hiervan profiteren en vele edelen maakten onder
Het reëel inkomen van een bouwvakker in Zuid-Engeland
elkaar ruzie om deze baantjes. Vooral de lagere
adel moest het zonder de hulp van de koning stellen en kon slechts met moeite rondkomen van de
opbrengst van zijn landgoederen. De hoge adel
geraakte in hoge mate afhankelijk van de gunsten 100
van de koning.
Mensen in loondienst (dagloners, arbeiders) verpauperden ook in snel tempo, omdat de stijgende
prijzen hun lonen uitholden. De koopkracht van
1300
1400
1500
1600
1700
1800
1900
jaar
deze mensen ging er dus aanzienlijk op achteruit.
Memo 4
25
Vele verpauperden en zochten dan ook hun toevlucht tot de steden, waar de middeleeuwse voorzieningen niet langer in staat waren de groeiende nood te lenigen. Bovendien voelde de overheid
de grote toevloed van bedelaars aan als een bedreiging voor de openbare orde. Daarom werden
vanaf 1450 door de stedelijke en centrale autoriteiten verschillende ordonnanties uitgevaardigd
ten einde de bedelarij te verbieden. De talrijke herhalingen van deze ordonnanties tijdens de 16de
eeuw laten echter veronderstellen dat er weinig gevolg aan werd gegeven. Toch blijkt volgens
heel wat onderzoekers dat er meer aan de hand was. Er was fundamenteel iets veranderd. De
armoede werd niet langer vergoelijkt of zelfs verheerlijkt zoals in de Middeleeuwen, ze werd nu
in toenemende mate gelijkgesteld met landloperij. Luiheid en nietsdoen, en de bijbehorende
armoedige toestand, werden aanzien als des duivels. Een economisch structureel probleem verhuisde op deze manier steeds meer naar de strafrechtelijke sfeer.
Erasmus, Dialoog van de bedelaars, 1524
De bedelaar Irides aarzelt of hij z’n oude vriend Misoponus (‘Hij die werk haat’), die uiterlijk zoveel veranderd
is, zal toespreken:
Irides:
Misoponus:
Irides:
Misoponus:
Irides:
Misoponus:
“Toen jij één van de onzen was, was je bedekt met zweren.”
“De dokter van mijn beste vriend heeft mij geholpen.”
“Wie dan?”
“Ikzelf. Welke betere vriend wil je dat ik heb?”
“Ik wist niet af van je medische kennis?”
“Ik had mezelf zo’n uiterlijk gegeven, dankzij veel verf, geur, sulfer, hars, lijm, linnen en
bloed. Toen ik mij eens goed en wel bekeek, heb ik afgenomen wat ik aangeplakt had.”
Misoponus rechtvaardigt zijn metamorfose. Toen hij als bedelaar een klein kapitaaltje van zo’n 4 gouden
ducaten had bijeengebracht, heeft hij zich omgeschoold tot bedrieglijk alchemist dankzij de lessen van een
trawant. Een mooie bezigheid om mensen mits betaling te leren hoe ze goud kunnen maken. Maar Irides is
niet overtuigd. Hij vindt het bedelaarsberoep nog mooier:
“Wij staan niet vermeld in de belastingskohieren. Of het nu oorlog of vrede is, wij leven in zekerheid. We
worden niet, wanneer het volk gebukt gaat onder belastingen, opgeroepen voor militaire- of burgerdienst.
Niemand houdt zich met ons bezig. Indien we een misdaad plegen, wie waagt het een bedelaar voor ’t
gerecht te brengen? Zelfs indien we iemand slaan, is men vol schaamte omdat men zich met een bedelaar
inlaat (...)”
Misopunus:
Irides:
Misopunus:
Irides:
Misoponus:
Irides:
Misoponus:
Irides:
Misopunus:
“Maar zodoende blijven jullie in lompen lopen en in een hok wonen.”
“ Wat heeft dat te maken met het echte geluk. De zaken waarover je spreekt; liggen buiten
de mens. Wij hebben ons waar geluk te danken aan die lompen.”
“Maar ik vrees dat dit geluk weldra erg in gevaar zal worden gebracht?”
“Hoe dan?”
“Reeds bereiden steden in ’t geheim een beleid voor waarbij bedelaars niet meer vrij zullen
zijn te gaan waar het hen belieft maar waarbij elke stad haar eigen bedelaars zal onderhouden en waarbij validen zullen gedwongen worden te werken.”
“Waarom plannen ze zoiets?”
“Omdat ze vaststellen dat grote misdrijven worden gepleegd onder de dekmantel van de
bedelarij. Ook wordt aan jouw gezelschap serieuze schade toegeschreven.”
“Vaak heb ik zo’n verhaaltjes gehoord, we zullen zien, wellicht tot Sint-Juttemis.”
“Misschien nog vroeger dan je zelf zou willen.”
26
Memo 4
De gemiddelde opbrengstcijfers van de graanbouw, 1450-1799
Periode
GrootBrittannië
Frankrijk
Duitsland
Tsjechoslovakije
Polen
Rusland
Rogge Tarwe Rogge Tarwe Rogge Tarwe Rogge Tarwe Rogge Tarwe Rogge Tarwe
1450-1499 7,8
1500-1549 8,1
1550-1599
1600-1649
1650-1699
1700-1749
1750-1799 11,7
4,9
6,6
6,7
7,8
7,0
9,3
5,0
8,7
5,4
6,9
6,8
5,8
6,4
Dagmenu in het Terkamerendepot,
calorieën per dag en per persoon
1811
1834
1850
20
1590
926
92
0
0
360
27
970
1129
60
0
98
0
27
970
1326
50
27
0
0
totaal
2988
2284
2400
index=
100%
76%
80%
wit brood
roggebrood
aardappelen
boter
vlees
rijst
bier
32 Aardappelplant (aquarel, 1588)
Memo 4
5,9
4,1
4,2
3,8
6,0
5,0
4,5
4,6
4,4
4,9
7,2
6,1
3,2
2,7
3,3
3,7
3,5
4,4
4,0
3,5
3,1
2,9
4,7
4,6
2,5
3,5
2,8
4,2
4,4
2,8
1,7
4,4
4,4
3,2
De opmars van luxegoederen in Europa
Het beste kan men de globalisering illustreren met de opmars
van de luxegoederen in het Europa van de 16de eeuw. Zo was
er bijvoorbeeld tabak die voorbestemd leek om een steeds
belangrijkere rol te gaan spelen als troost en stootkussen
tegen schokken van het dagelijkse leven. Tabak, door
Columbus het eerst gezien in West-Indië, werd tegen het
midden van de 16de eeuw in Frankrijk, Spanje en Portugal
ingevoerd. Aan het begin van de 17de eeuw was er al een heftige strijd over de invloed van het roken op de gezondheid ontstaan. Koffie, in het begin van de 17de eeuw uit Egypte en
Turkije aangevoerd, ontmoette aanvankelijk veel tegenstand,
op grond van zijn mohammedaanse herkomst. Dit belette echter niet dat in de 17de en 18de eeuw overal koffiehuizen als
paddestoelen uit de grond rezen. Twee andere dranken,
Chinese thee en Zuid-Amerikaanse cacao, kwamen ook in
gebruik ten gevolge van de ontdekkingsreizen.
Suiker kwam oorspronkelijk uit Zuid-Europa. Maar pas toen
die door de Spanjaarden en Portugezen naar West-Indië en
Brazilië overgebracht was, werd die zo overvloedig, dat suiker
binnen het bereik van het gemiddelde huishouden kwam. Voor
de meeste tafels in Europa was suiker in de 16de en 17de
eeuw een nieuw product, dat in nuttigheid alle andere overtrof.
Slechts één product uit de Nieuwe Wereld zou vanaf de 18de
eeuw nog belangrijker worden: de aardappel. Hij werd meegebracht door de Spanjaarden vanuit Peru in 1565. Het was echter pas in 1789, tijdens de Franse Revolutie, dat de aardappel
door een zekere Parmentier in Frankrijk werd geïntroduceerd.
Hij schreef zelfs een boek over de aardapppel. Deze
Parmentier zat tijdens de Zevenjarige Oorlog in Westfalen
gevangen en kreeg alleen maar aardappels te eten. Net als in
de rest van Europa vond men deze knollen slechts geschikt als
varkensvoedsel en voerde ze daarom aan gevangenen.
Parmentier vond ze echter lekker en bovendien hielden ze hem
in leven. Toen hij na zijn gevangenschap weer terug in Frankrijk
was, schreef hij zijn lofzang op de aardappel. In de 19de eeuw
werd de aardappel voor veel arme Europeanen het hoofdvoedsel.
27