Benchmarkresultaten 2013 Rapportage en achtergrondinformatie Inhoudsopgave Samenvatting3 Voorwoord5 Inleiding 7 1. Benchmark CVA-zorgketens 1.1Inleiding 1.2 Algemene kenmerken 8 8 8 2. Benchmark indicatoren 2.1 Indicator trombolyse percentage/infarcten 2.2 Indicator ‘deur-tot-naald’ tijd 2.3 Indicator ‘begin-tot-deur’ tijd 2.4 Indicator percentage trombolyses < 1 uur 2.5 Indicator ernst van de beroerte: Barthel Index 2.6 Indicator Functionele toestand na drie maanden: modified Rankin Scale (mRS) 2.7 Indicator mortaliteit na een maand/na drie maanden 2.8 Indicator verblijfplaats na drie maanden 2.9 Indicator slikscreening 2.10 Indicator tijdigheid TIA-diagnostiek 2.11 Indicator ketenaansturing 2.12 Indicator verblijfsduur en uitstroom Conclusies en discussie 10 10 12 13 14 14 15 16 18 18 19 20 20 Benchmarkresultaten 2013 Rapportage en achtergrondinformatie 23 Ingrid Middelkoop Projectcoördinator Kennisnetwerk CVA Nederland Raymond Wimmers Teammanager Kennis en Trends, projectleider beroerte, Nederlandse Hartstichting Augustus 2014 2 3 Samenvatting In dit rapport vindt u een overzicht van resultaten van de CVA Benchmark over het jaar 2013, geregistreerd en verzameld door CVA-zorgketens en verwerkt door Kennisnetwerk CVA Nederland. Elk jaar sluiten meer CVA-zorgketens zich aan bij het Kennis netwerk, zodat van steeds meer CVA-patiënten de kwaliteit van zorg kan worden geëvalueerd. In totaal is het aantal patiënten over wie gegevens werden aangeleverd gestegen van 7.393 (2005) naar 24.734 (2013). Door de jaren zien we positieve ontwikkelingen in de kwaliteit van zorg tot uiting komen in verschillende van de kwaliteitsindicatoren. Het mediane percentage van patiënten met een beroerte dat wordt getrombolyseerd laat een stijging zien van 5,5% in 2005 naar 14,6% in 2013. De mediane ‘deur-tot-naald’ tijd daalde van 80 minuten in 2005 naar 38 minuten in 2013. De ‘begin-tot-deur’ tijd was voor de getrombolyseerde CVA-patiënten in de afgelopen drie jaren ongeveer gelijk (op of net onder de 80 minuten). Gegevens omtrent de ‘begin-tot-deur’ tijd voor alle CVA-patiënten (dus ook voor diegenen die niet werden getrombolyseerd) waren beperkt en daarom nog niet te analyseren. Ook dit jaar zijn er weer meer ketens die gegevens kunnen aanleveren over de patiënt in de chronische fase, bijvoorbeeld de verblijfplaats en functionele toestand na drie maanden (modified Rankin Scale). Interpretatie van de resultaten van deze indicatoren blijft lastig. Dataverzameling vindt niet altijd plaats op het afgesproken tijdstip van drie maanden. Vaak wordt een selecte groep en niet alle patiënten gescoord wat de betrouwbaarheid van de resultaten negatief beïnvloedt. Ook ontbreekt nog een goede case-mix correctie. Gegevens over mortaliteit (na een maand en na drie maanden) worden verzameld, maar ook deze worden door lang niet alle CVA-ketens aangeleverd. Het mediane percentage is door de jaren heen slechts weinig verschoven. Wel is sprake van grote variatie in percentages tussen de verschillende ketens. Sinds vier jaar is de indicator ‘tijdigheid TIA-diagnostiek’ opgenomen in de benchmark. We streven ernaar om informatie te verzamelen over de organisatie van de zorg welke een rol speelt in het voorkómen van een CVA. Ongeveer de helft van de CVAzorgketens (41) verzamelt in 2013 gegevens voor deze indicator. Ook voor deze indicator geldt dat interpretatie van de resultaten nog niet goed mogelijk is wegens het niet eenduidig en volledig verzamelen van de data door de ketens. Naast gegevens over de indicatoren hebben we ook relevante logistieke informatie opgenomen; hoe is bijvoorbeeld de ligduur in het ziekenhuis voordat een patiënt wordt doorgeplaatst naar een vervolginstelling? Mediaan was deze in 2010 ruim acht dagen, in 2011 zeven dagen in 2012 zes dagen en in het jaar 2013 vijf dagen. Vorig jaar was een indicator toegevoegd over verblijfsduur en uitstroomgegevens in de revalidatiefase. Over 2013 kunnen we de eerste spiegelinformatie laten zien, waarbij moet worden aangemerkt deze met de nodige voorzichtigheid te interpreteren. Voor Kennisnetwerk CVA Nederland is de jaarlijkse CVA Benchmark geen doel op zich, maar een belangrijk middel om het gesprek te bevorderen met en tussen de CVA-zorgketens over de kwaliteit van zorg voor de CVA patiënt. Met het spiegelen van resultaten willen we het landelijk uitwisselen van kennis en kunde faciliteren. Steeds opnieuw benadrukken we hierbij dat het gaat om keten benchmark, waarbij alle schakels van de keten een taak hebben om gezamenlijk de kwaliteit van de CVAzorg naar een nog hoger plan te brengen. Augustus 2014 4 5 Voorwoord Het laatste van Benchmark 1.0 De Benchmark CVA van 2013 laat de verdere ontwikkelingen zien die zich de laatste jaren al aftekenden: toename van aantal deelnemende zorgketens, gegevens van meer CVApatiënten, meer uitkomstmetingen van meer patiënten en ook verbeteringen in de zorg. Dit laatste wordt het duidelijkst door de afnemende ‘deur-tot-naald’ tijd en het iets toenemende percentage trombolyse. Het aantal deelnemende ketens in deze benchmark is 66. Hoeveel meer ketens er mee zouden kunnen doen weten we niet zeker. Enkele ziekenhuizen zijn opgehouden acute CVA-patiënten op te vangen, andere zijn gefuseerd of werken intensief samen. Veel zijn het er niet die nog niet deelnemen. We merken dit ook uit het enthousiasme dat spreekt op de coördinatorendagen en op het landelijke congres. De CVA Benchmark heet inmiddels ‘Benchmark 1.0’. Hiermee geven we de in gang gezette ontwikkelingen aan. Benchmark 1.0 heeft betrekking op de manier waarop we tot nog toe gegevens verzameld hebben: geaggregeerd op zorgketenniveau. Dat heeft ons in staat gesteld op relatief eenvoudige wijze een overzicht te krijgen van de prestaties van een zorgketen. Voordelen zijn dan ook de beperkte kosten voor verzamelen en invoeren van de gegevens. Ook de analyse is minder tijdrovend dan het zou zijn bij individuele gegevens. Toch zijn we in 2013 met DICA gaan samenwerken en hebben we samen met DICA een website ontworpen waarin individuele gegevens ingevoerd kunnen worden. Deze noemen we de ‘CVA Benchmark 2.0’ en is gestart in januari 2014. Het is werk in uitvoering, de website was zeker niet foutloos en heeft meer werk gekost dan verwacht om in orde te krijgen. Inmiddels wordt er gewerkt aan de mogelijkheid om gegevens per bestand op te laden. Voor veel ketens zou dit een zeer goede mogelijkheid zijn die veel beter aansluit bij hetgeen men al zelf ontwikkeld heeft. Ook dit gaat niet zonder hort of stoot en het is geweldig wat een aantal uwer al gedaan heeft aan testen en ontwikkelen om dit mogelijk te maken. Ook hier is nog meer werk nodig en we hopen dat dit nog in 2014 gaat lukken, zodat we over dit jaar inderdaad individuele gegevens kunnen analyseren. Deze ontwikkeling gaat het mogelijk maken daadwerkelijk zorg kwaliteit te vergelijken. We hebben dan gegevens over een patiënt, weten waar die vandaan komt (postcode) zodat we ook kunnen kijken per regio hoe de zorg verloopt en het vervolg en de uitkomst kunnen voor een individu vastgelegd worden. Echt zorgvuldig zal dat pas lukken als we de gegevens die in ‘Benchmark 3.0’ verkregen worden ter beschikking hebben. In dit project wordt immers een algoritme voor casemix correctie ontwikkeld, zodat we kunnen weten of uitkomstverschillen tussen zorgketens verklaard kunnen worden doordat de patiëntkenmerken anders zijn of dat dit met de zorg te maken heeft. In dit project wordt nauw samengewerkt met de NVN, VRA, Verenso, NHG, Achmea, ZN, DICA, NFU en de patiëntenvereniging Samen Verder. Eind 2015 moet dit in de Benchmark ingewerkt worden zodat de gegevensverzameling over 2016 ook in dit opzicht ‘state of the art‘ zal zijn. Het meten van patiëntervaring wordt heel spannend, de methodiek staat nog in de kinderschoenen en we zijn met een project bezig om hier de eerste ervaringen mee op te doen. Hier komen we op terug. We zijn weer een eind verder op weg met de spiegel die ons vertelt hoe wij voor onze patiënten zorgen en waar we verder kunnen verbeteren. We zien nu al de verbeteringen en daar gaan we mee door. Dank voor de geweldige inzet! Martien Limburg, neuroloog Kennisnetwerk CVA Nederland 6 7 Inleiding Om de zorg voor patiënten met een Cerebro Vasculair Accident (CVA) verder te verbeteren en te borgen is in 2006 door partijen uit het veld de Stichting Kennisnetwerk CVA Nederland opgericht. Dit kennisnetwerk is door en voor professionals in de CVA-zorg, in samenwerking met de Nederlandse CVA-vereniging Samen Verder, opgesteld en is een echte bottom-up organisatie. In 2006 is gestart met 23 CVA-zorgketens. Begin 2014 kent het Kennisnetwerk zorgketens van in totaal 85 ziekenhuizen. In totaal zijn in Nederland circa 90 CVA-zorgketens. CVA-zorgketens zijn regionale netwerken van zorgverleners en instellingen die gezamenlijk een integrale, deskundige en samenhangende zorg en behandeling voor patiënten met een CVA waarborgen in alle fasen van de aandoening: de acute fase, de revalidatie fase en de chronische fase. Doel is het realiseren van afname van mortaliteit en invaliditeit en de kwaliteit van leven van patiënten met een beroerte te verhogen en hun terugkeer naar de oorspronkelijke leefsituatie te bevorderen. De deelnemers aan de CVA-zorgketens dragen in gezamenlijkheid zorg voor de totale kwaliteit van de keten, waarbij begeleiding van de mantelzorg expliciet onderdeel uitmaakt van het zorg- en behandelplan in elke schakel van de keten. De patiënt wordt in diverse zorgomgevingen behandeld en wint in toenemende mate aan zelfstandigheid. Iedere schakel heeft zijn eigen verantwoordelijkheid. en zinvolle informatie kan de zorg van de ketens met elkaar worden vergeleken en kunnen ketens van elkaars sterke kanten leren. Teneinde een belangrijke doelstelling van het Kennisnetwerk (‘meetbaar betere zorg voor de CVA-patiënt’) te verwezenlijken, wordt vanaf 2005 spiegelinformatie verzameld. De CVA-zorg ketens worden hierbij ondersteund door de werkgroep benchmark van het Kennisnetwerk. Het doel van de werkgroep Bench mark is het tot stand brengen van een ketenbenchmark van de zorg voor CVA-patiënten aan de hand van landelijk geaccepteerde prestatie-indicatoren voor de ketenzorg. Met betrouwbare, valide Leeswijzer Bij aanvang is gekozen voor een basisset van vijf indicatoren, afkomstig uit de Europese doelstelling volgens de Verklaring van Helsingborg: percentage trombolyse, ‘deur-tot-naald’ tijd, mortaliteit één maand na het optreden van de beroerte, verblijfplaats drie maanden na het optreden van de beroerte en functioneel herstel na drie maanden. Verder wordt gevraagd naar leeftijd en geslacht van de CVA-patiënt en zou de functionele toestand na vier dagen moeten worden bepaald middels de Barthel Index (als benadering van ernst van de beroerte). Naar aanleiding van het verschijnen van de richtlijn ‘Diagnostiek, behandeling en zorg voor patiënten met een beroerte’ van het kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO heeft de werkgroep Benchmark in 2009 de basisset aangevuld met de indicatoren tijdigheid TIA-diagnostiek, slikscreening, ketenaansturing en verblijfsduur in het ziekenhuis. Sinds 2011 is ook de ‘begin-tot-deur’ tijd opgenomen als indicator en sinds 2012 wordt informatie verzameld over de patiënt in de revalidatiefase. Het voorliggende rapport geeft overzicht van benchmarkresultaten van de afgelopen jaren. In Hoofdstuk 1 wordt een overzicht gegeven van algemene patiëntkenmerken zoals die in de afgelopen jaren door CVA-zorgketens werden aangeleverd aan Kennisnetwerk CVA Nederland. In Hoofdstuk 2 staan de resultaten gepresenteerd van het jaar 2013. Het document wordt afgesloten met conclusies en een aanzet tot discussie. 8 9 figuur 1 // aantal bloedingen/infarcten bloeding 1000 infarct 900 800 700 500 400 300 200 100 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 35 36 37 38 39 40 42 43 45 46 48 49 52 56 58 59 61 63 64 65 66 67 70 71 72 73 75 76 78 79 80 81 82 83 84 85 1 aantal 600 Benchmark CVA-zorgketens In de volgende paragrafen staat vermeld hoe de dataverzameling is verlopen en hoe de samenstelling is van de patiëntengroep waarover de data zijn verzameld. Vervolgens wordt per indicator ingegaan op achtergronden en resultaten. 1.1 1.2 Inleiding Algemene kenmerken … … In tabel 1 wordt de verhouding mannen/ vrouwen getoond van de patiëntengroep waarover in een bepaald jaar data werden aangeleverd. In de tabel staat het percentage mannen genoteerd. Over het jaar 2013 zijn (net als voorgaande jaren) gegevens uitgevraagd bij de bij het Kennisnetwerk aangesloten CVA-ketens. Hiertoe ontvingen de ketencoördinatoren van alle aangesloten CVA-ketens begin 2014 een invulformulier waarop data van het voorgaande jaar konden worden genoteerd. Resultaten werden verzameld op groepsniveau per ziekenhuis over de vastgestelde prestatie-indicatoren. In totaal stuurden de ketencoördinatoren over 66 ziekenhuizen (van de op dat moment 85 aangesloten zorgketens) geheel of gedeeltelijk ingevulde formulieren retour. Kwaliteitsindicatoren over de acute fase (‘deur-tot-naald’ tijd, trombolysepercentage) werden door de meeste ziekenhuizen aangeleverd. Andere indicatoren zoals verblijfplaats na drie maanden en tijdigheid TIA-diagnostiek werden veelal onvolledig of helemaal niet aangeleverd. Over de in 2012 toegevoegde indicator 11 ‘Verblijfsduur en uitstroomgegevens revalidatie’ konden slechts enkele ketens data aanleveren. In tabel 2 wordt de gemiddelde leeftijd getoond waarop een CVA optreedt. In tabel 3 staat het totaal aantal CVA- en TIA-patiënten vermeld waarover in betreffende jaar data zijn aangeleverd. Over het jaar 2013 zijn over bijna 25.000 CVA-patiënten data verzameld en opgestuurd naar het Kennisnetwerk. Figuur 1 geeft deze aantallen nogmaals weer, waarbij ieder balkje de groep CVA-patiënten van een ziekenhuis vertegenwoordigt. Op de Y-as is het aantal patiënten weergegeven. CVA-ketens en ziekenhuizen worden op de X-as weergegeven door nummers teneinde de anonimiteit te waarborgen. ziekenhuis tabel 1 // man/vrouw (% mannen) registratie jaar gemiddelde mediaan 200520062007 200820092010 2011 2012 2013 49.350.651.2 51.6 52.049.851.0 51.0 50.0 49.550.950.950.7 50.949.650.7 50.050.0 tabel 2 // leeftijd waarbij het cva optreedt registratie jaar gemiddelde mediaan 200520062007 200820092010 2011 2012 2013 71.571.371.772.171.072.071.971.772.0 72.071.4 71.7 72.071.4 72.1 72.072.1 72.0 tabel 3 // verhouding bloeding/infarct * jaar totaal cva bloeding bloeding in % infarct infarct in % tia 2009 2010 2011 2012 2013 14074 17993 21794 23164 24734 1909 2325 2851 3146 3366 14 13 13 14 13 11298 15083 18889 20012 21031 80 84 87 86 5075 9638 11414 10645 11464 86 * Het aantal infarcten en bloedingen is door een aantal ketens niet separaat aangegeven. Hierdoor kan het aantal ‘totaal CVA’ afwijken van de optelsom ‘bloedingen’ en ‘infarcten’. 10 figuur 2 // funnelplot percentage trombolyse bij infarct (2013) 35 data average 2sd limits 3sd limits 30 trombolyse in % 2 25 Benchmark indicatoren 20 15 10 5 0 0 200 400 600 aantal patiënten In de volgende paragrafen worden de indicatoren zoals vastgelegd voor de benchmark uitgelicht. Achtereenvolgens wordt per indicator achtergrondinformatie gegeven, waarna de resultaten over de afgelopen kalenderjaren worden getoond in tabellen en grafieken. tabel 4 // trombolyse percentage/infarcten 2.1 Indicator trombolyse percentage / infarcten registratie jaar gemiddelde mediaan n = 200820092010 2011 2012 2013 9.6 12.014.214.214.815.0 9.0 12.214.513.714.214.6 5540546261 65 … Achtergrond Beroerte (ook wel cerebrovasculair accident (CVA) genoemd) staat voor de gehele groep van hersenziekten veroorzaakt door vasculaire gebeurtenissen. Het meest voorkomend zijn de herseninfarcten. Ongeveer een vijfde behoort tot de groep van de hersenbloedingen. De behandeling is gericht op herstel van zoveel mogelijk beschadigde functies, de verbetering van de kwaliteit van leven en op het voorkómen van een recidief. De acute opvang geschiedt in een ziekenhuis, bij voorkeur op een stroke unit. In de acute fase kan een herseninfarct behandeld worden met trombolyse. Voorwaarde is dat dit plaatsvindt binnen viereneenhalf uur na de eerste verschijnselen van een beroerte. Daarnaast geldt binnen het tijdsvenster van viereneenhalf uur dat hoe eerder de behandeling begint, des te beter het resultaat is (Hacke, 2008). Het percentage trombolyse dat onder de gunstigste omstandigheden te behalen is, ligt theoretisch rond de 25% (Boode 2007). Tabel 4 toont de gemiddelde en de mediane trombolysepercentages bij patiënten met een infarct over de afgelopen zes kalenderjaren. De groepen zijn per jaar verschillend, omdat er steeds nieuwe stroke services deel gaan nemen. Toch lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat er in de afgelopen jaren sprake is van een stijging in het percentage trombolyse, waarbij het opvallend is dat het percentage sinds 2011 niet veel verder gestegen is. Figuur 2 toont de funnelplot met betrekking tot het trombolyse percentage bij mensen met een infarct. De kromme lijnen geven de betrouwbaarheidsintervallen weer. De binnenste twee lijnen vormen de 95% betrouwbaarheidsinterval, de buitenste lijnen de 99% betrouwbaarheidsinterval. De variatie tussen de lijnen van het betrouwbaarheidsinterval kan gezien worden als een natuurlijke variatie. Ziekenhuizen met een waarde die valt onder de ondergrens van het 99% betrouwbaarheidsinterval zouden eens moeten kijken wat hiervan de reden zou kunnen zijn. Het kan natuurlijk altijd toeval zijn of gevolg zijn van de complexiteit van de patiëntenpopulatie, maar mogelijk ook zou het proces verbeterd kunnen worden. Bij de registratie van CVA-zorg kunnen coderingsfactoren een rol spelen. De grens tussen CVA en TIA kan in een acute situatie verschillend worden geïnterpreteerd. Indien bijvoorbeeld ziekenhuizen, meer dan andere, onterecht veel TIA’s als infarcten coderen, zal het percentage trombolyse relatief laag zijn, net als het percentage sterfte. De verhouding tussen TIA’s en infarcten kan ook veranderen indien CVA-patiënten door de ambulance juist wel of niet naar een bepaald ziekenhuis worden vervoerd. Juist deze samenwerkingsverbanden tussen ziekenhuizen zijn gewenst (immers niet elk ziekenhuis is 24x7 in staat vlot trombolyse te verrichten), maar leiden tot complexe analyses. Op dit moment hebben wij dat niet gedaan, maar dat is zeker iets waar in de toekomst mee rekening gehouden zal worden. 800 1000 12 13 2008(60) 2009(55) 2010(50.5) 2011(46.5) 2012(42) 2013(38) figuur 3 // indicator: deur-tot-naald tijd 2011(80) 2012(79) 2013(79) 60 60 125 125 50 50 100 100 40 40 30 30 75 75 20 20 50 50 10 10 25 25 0 0 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 35 36 37 38 39 40 42 43 45 46 48 49 52 56 58 59 61 63 64 66 67 70 72 73 75 76 78 79 80 81 82 83 84 85 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 15 16 17 18 19 21 22 23 24 25 26 27 28 29 31 32 35 36 37 38 39 40 42 43 45 46 49 52 58 61 63 66 67 70 78 79 80 81 82 83 84 150 onset to door (minuten) 70 70 gemiddelde dtn tijd in minuten figuur 4 // indicator: begin-tot-deur tijd bij getrombolyseerde patiënten ziekenhuis ziekenhuis 2.2 Indicator ‘deur-tot-naald’ tijd … Achtergrond De behandeling van een beroerte (CVA) is gericht op herstel van zoveel mogelijk beschadigde functies, de verbetering van de kwaliteit van leven en op het voorkómen van een recidief. De acute opvang geschiedt in een ziekenhuis, bij voorkeur op een stroke unit. In de acute fase kan een herseninfarct behandeld worden met trombolyse. Aangetoond is dat het effect van de trombolyse behandeling tijdsafhankelijk is. Voorwaarde is dat de trombolyse binnen viereneenhalf uur na de eerste verschijnselen van een beroerte plaatsvindt (Hacke, 2008). Daarnaast geldt binnen het tijdsvenster van viereneenhalf uur dat hoe eerder de behandeling begint, des te beter het resultaat. Bij een efficiënte organisatie moet de ‘deur-tot-naald’ tijd zo kort mogelijk zijn. Veelal is dertig minuten voldoende. De 3-uursgrens is voor vele behandelaars bepalend, de doorlooptijd neemt toe als patiënten snel in het ziekenhuis zijn, vanuit de gedachte “er is nog genoeg tijd”. Wordt de 3-uursgrens genaderd, dan blijkt het proces wel sneller te kunnen worden doorlopen (Saver, 2004; Hacke 2004). Er zijn oorzaken waardoor de ‘deur-tot-naald’ tijd terecht kan oplopen (bv. hypertensie bij binnenkomst, stuttering stroke). Ook deze langere tijdsduur wordt opgeteld bij het bepalen van de gemiddelde ‘deur-tot-naald’ tijd. Een keten kan intern bijhouden wat de oorzaak van de vertraging was. Hoe korter de tijd, des te effectiever is de trombolyse en dat zal weer een positieve invloed hebben op de gezondheidstoestand van de patiënten na drie maanden. De toestand van de patiënt na drie maanden is een maat voor de kwaliteit van de geleverde zorg (zie indicator 3 ‘functionele gezondheidstoestand drie maanden na de beroerte’). Bij het (nog in een klein aantal centra en experimenteel) toepassen van intra-arteriële trombolyses gelden andere doorlooptijden, welke de ‘deur-tot-naald’ tijd ten onrechte ongunstig zouden beïnvloeden. Dat is de reden dat deze trombolyses niet worden meegenomen bij het bepalen van het trombolysepercentage. 2.3 Tabel 5 geeft gemiddelde en mediane waarden weer van de ‘deur-tot-naald’ tijd in minuten over de afgelopen zes kalenderjaren. De groep waarover is gemeten in het jaar 2008 komt niet overeen met die waarover is gemeten in 2012. Toch lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat er in de afgelopen jaren sprake is van een daling in de ‘deur-tot-naald’ tijd. tabel 5 // deur-tot-naald tijd (in minuten) registratie jaar gemiddelde mediaan n = 200820092010 2011 2012 2013 61.7 56.351.0 47.042.638.6 60.054.550.546.542.038.0 31 40486261 66 In figuur 3 worden op de X-as de ziekenhuizen (geanonimiseerd met een nummer) weergegeven. Op de Y-as staat de ‘deur-totnaald’ tijd weergegeven in minuten. Mediaan is de ‘deur-totnaald’ tijd in de afgelopen jaren gedaald naar ongeveer 38 minuten. Standaarddeviatie wordt in de figuur weergegeven door de smalle verticale lijnen boven de balkjes. Indicator ‘begin-tot-deur’ tijd … Achtergrond Om te komen tot een zo hoog mogelijk trombolysepercentage dient ook inzichtelijk te zijn in hoeverre de patiënt vertraging heeft opgelopen in de pre-hospitale fase. Vanaf het moment van optreden van de eerste symptomen (‘begin’) moet zowel de patiënt als de huisarts, maar ook het personeel van de meldkamer en de ambulance adequaat handelen. In een tussen oktober 1998 en mei 1999 in Nederland uitgevoerd onderzoek (Dippel e.a.) blijkt dat de mediane tijdsduur tussen het opmerken van de symptomen en de komst in het ziekenhuis (‘begin-tot-deur’ tijd) 5 uur en 10 minuten bedraagt. 34 % van de patiënten arriveert binnen 2-2,5 uur in het ziekenhuis. Met ‘begin’ wordt het moment bedoeld waarop de eerste symptomen optreden. Indien niet duidelijk is wanneer het CVA is opgetreden, wordt het tijdstip waarop de patiënt het laatst zonder symptomen was beschouwd als ‘begin’-moment (bv. tijdstip van naar bed gaan). Met ‘deur’ wordt het moment van binnenkomst op de spoed eisende hulp (SEH) bedoeld. Over kalenderjaar 2011 zijn alleen de ‘begin-tot-deur’ tijd gegevens verzameld van de CVA-patiënten die trombolyse ondergingen. Vanaf 2012 is de ‘begin-tot-deur’ tijd voor alle (ook de niet getrombolyseerde) CVA-patiënten uitgevraagd, maar hiervan zijn onvoldoende gegevens opgestuurd om te kunnen komen tot een betrouwbare analyse. In tabel 6 zijn mediaan en gemiddelden van deze indicator weergegeven, evenals de standaard deviatie (sd). tabel 6 // begin-tot-deur tijd (in minuten) registratie jaar gemiddelde sd mediaan sd n = % geregistreerd 2011 20122013 84.179.279.6 49.554.050.8 80.079.0 78.8 46.049.048.0 3641 52 50 68 75 Pre-hospitale vertraging voor het ondergaan van een trombolyse behandeling na een herseninfarct kan veroorzaakt worden: ➺ a. Door vertraging aan de kant van de patiënt: →N iet de signalen van een beroerte herkennen →N iet de noodzaak van spoed onderkennen →N iet direct 112 bellen ➺ b. Doordat personeel van de meldkamer of ambulance een beroerte niet als spoed triageert. Het terugdringen van ‘begin-tot-deur’ tijd is ook een taak van de keten. Goede afspraken met huisarts en ambulance zijn noodzakelijk. Ketens kunnen zelf ook zorgdragen voor lokale campagnes. In figuur 4 worden op de X-as de ziekenhuizen (geanonimiseerd met een nummer) weergegeven. Op de Y-as staat de ‘begin-totdeur’ tijd weergegeven in minuten. 150 14 15 figuur 5 // trombolyses < 1 uur 120 100 80 80 60 60 40 40 20 20 0 0 15 10 10 5 5 0 0 ziekenhuis ziekenhuis 2.4 2.6 Indicator percentage trombolyse < 1 uur … Achtergrond Toen Kennisnetwerk CVA Nederland in 2006 begon met het verzamelen van benchmarkdata, was het trombolyseren binnen een uur na aankomst in het ziekenhuis voor veel CVA-ketens een uitdaging. Inmiddels hebben de aandacht voor dit onderwerp en verbeteringen in organisatie van de zorg geleid tot sterke verlaging van de ‘deur-tot-naald’ tijd. Het lijkt haalbaar om te streven naar een ‘deur-tot-naald’ tijd van < 30 minuten voor 80% van de getrombolyseerde patiënten. In tabel 7 en figuur 5 wordt weergegeven welk percentage van de getrombolyseerde patiënten de trombolyse binnen een uur na aankomst in het ziekenhuis heeft ontvangen. hoewel er bijvoorbeeld sterke plafondeffecten zijn. Naar verwachting zal in de volgende fase van de Benchmark deze schaal alleen gebruikt worden tijdens de intramurale revalidatie. tabel 7 // percentage trombolyses < 1 uur registratie jaar gemiddelde mediaan n = 200820092010 2011 2012 2013 60.470.079.2 81.5 86.589.5 62.5 71.8 80.7 83.3 86.0 91.7 47 42 55 586064 2.5 Indicator ernst van de beroerte: Barthel Index … Achtergrond Met de Barthel Index (BI) wordt de mate van zelfstandigheid van het algemeen dagelijks leven (ADL) geëvalueerd. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat deze schaal valide en betrouwbaar is op individueel niveau en voor gebruik op populatieniveau (epidemiologisch onderzoek), bijvoorbeeld als uitkomstmaat Indicator functionele toestand na drie maanden: modified Rankin Scale (mRS) … Achtergrond De Barthel Index, gemeten 4 dagen (of eerder) na de beroerte zegt iets over de case mix van de totale populatie CVA-patiënten die opgenomen werden in de keten. Het kan een voorspellende waarde hebben én het kan uitkomsten (bijvoorbeeld mortaliteit) deels verklaren. Om pragmatische redenen is gekozen voor dag 4, daar waarschijnlijk de hele populatie op dag 4 nog in het ziekenhuis ligt en het meten van de Barthel Index dus relatief eenvoudig ingebouwd kan worden binnen het systeem, inclusief verslaglegging ervan. Een betere schaal is de National Institutes of Health Stroke Scale (NIHSS), een soort samenvatting van het neurologisch onderzoek. Naar verwachting zal deze de komende tijd in toenemende mate gebruikt worden en kunnen we deze gaan gebruiken voor de casemix correctie. Tabel 8 toont de Barthel Index, mediaan en gemiddeld, over de afgelopen zes jaar. In figuur 6 worden op de X-as de ziekenhuizen (geanonimiseerd met een nummer) weergegeven. Op de Y-as staat de gescoorde Barthel Index weergegeven. Standaarddeviatie wordt in de figuur weergegeven door de smalle verticale lijnen boven de balkjes. Zoals te zien is, is de spreiding van de BI tussen de verschillende ziekenhuizen niet erg groot, in tegenstelling tussen verschillende andere resultaten. tabel 8 // e rnst van de beroerte: barthel index registratie jaar gemiddelde mediaan n = 200820092010 2011 2012 2013 10.812.011.4 12.1 12.5 12.5 11.611.811.812.312.412.4 232033454852 20 15 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 13 15 16 17 19 20 21 23 24 25 27 28 29 30 31 32 35 36 37 39 40 42 43 45 46 48 49 52 58 61 67 75 76 78 79 80 81 82 83 84 85 100 20 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 13 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 32 33 35 36 37 38 39 40 42 43 45 46 48 49 52 56 58 59 61 63 64 66 67 70 72 73 75 76 78 79 80 81 82 83 84 85 % trombolyses < 1 uur 120 2008(11.6) 2009(11.8) 2010(11.8) 2011(12.3) 2012(12.4) 2013(12.4) figuur 6 // indicator: ernst van de beroerte (barthel index 4 dagen) bi-score 2008(62.5) 2009(71.8) 2010(80.7) 2011(83.3) 2012(86.0) 2013(91.7) Een goed functioneel herstel na een beroerte hangt af van het type beroerte, de ernst van de neurologische uitval, de leeftijd, co-morbiditeit, en de behandeling van de patiënt. De behandeling van patiënten met een beroerte heeft tot doel het beperken van de neurologische schade, het voorkómen van complicaties en het revalideren tot een zo goed mogelijke functionele toestand. Na ongeveer drie maanden heeft het belangrijkste neurologische herstel plaatsgevonden. Ook de belangrijkste effecten van revalidatie en aanpassing van de omgeving zijn dan zichtbaar. Hoewel ook in de periode na drie maanden nog verder herstel plaats kan vinden, is omwille van registreerbaarheid gekozen voor een indicator die de situatie na drie maanden beschrijft. Een samenvattende maat voor het functioneren van de patiënt wordt gevormd door de 6-punts modified Rankin Scale. Dit is een eenvoudig af te nemen maat (ook telefonisch), die gevalideerd is en bij vrijwel alle zorgverleners bekend is. Naast de eenvoud en validiteit is van belang dat de belangrijkste effectief bevonden interventies in de zorg voor patiënten met een beroerte, aangetoond zijn met deze schaal. De proportie patiënten in de betere categorie is een uitkomstindicator voor de kwaliteit van zorg, die juist het bereiken van deze toestand tot doel heeft. Er is een grote variatie in proportie goede uitkomsten tussen ziekenhuizen (Bots, 2006; van Breda, 2005). Ook is er flinke variatie in de zorgprocessen die leiden tot een goede functionele uitkomst: vanwege het globale karakter van deze uitkomstmaat zal verdere analyse van zorgprocessen nodig zijn om punten voor verbetering aan te wijzen. Zowel op het gebied van medische behandeling (trombolyse), verpleegkundige zorg (voorkomen van complicaties, mobiliseren) als logistiek en revalidatie bestaat aanzienlijke variatie (Scholte op Reimer, 2006). Deze indicator is gericht op de uitkomst van zorg van de hele keten. Tabel 9 toont de gemiddelde en mediane scores van de mRS zoals aangeleverd over de afgelopen zes kalenderjaren. Weergegeven wordt het percentage CVA-patiënten (exclusief de overledenen na drie maanden) dat lager scoorde dan 3, dat wil zeggen ADL onafhankelijk is. De indicator ‘mRS na drie maanden’ blijkt voor veel CVA-ketens moeilijk te registreren en te verzamelen. Ketencoördinatoren melden hiervoor verschillende redenen: het is moeilijk om alle CVA-patiënten in beeld te houden nadat zij het ziekenhuis hebben verlaten. Daarnaast zijn binnen de organisatie van de CVAketen vaak geen duidelijke afspraken gemaakt over welke van de organisaties de verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van het scoren van de mRS. tabel 9 // functionele toestand na drie maanden: percentage mrs < 3 registratie jaar gemiddelde mediaan n = 200820092010 2011 2012 2013 58.458.659.1 62.561.9 64.3 61.1 53.5 64.0 65.7 65.0 70.6 8 10 17 283240 In figuur 7 worden op de X-as de ziekenhuizen (geanonimiseerd met een nummer) weergegeven. Op de Y-as staat de het percentage CVA-patiënten dat na drie maanden een mRS kleiner dan 3 scoorde. Door de jaren heen ligt de gemiddelde score steeds rond de 65%. Hierbij moet worden opgemerkt dat de aangeleverde data vaak niet compleet waren. Veel van de CVA-ketens konden slechts voor een gedeelte van de groep CVA-patiënten de mRS scoren. Indien er in dat geval sprake was van een bepaalde selectie (bijvoorbeeld alleen de thuiswonende patiënten zijn gescoord), betekent het dat voorzichtigheid geboden is bij de interpretatie van de gegevens. 16 17 2008(61.1) 2009(53.5) 2010(63.2) 2011(64.7) 2012(65.0) 2013(70.0) 20 15 15 10 10 5 5 0 0 ziekenhuis ziekenhuis 2008(11.3) 2009(12.7) 2010(11.7) 2011(10.2) 2012(13.1) 2013(11.5) figuur 9 // indicator: mortaliteit % < drie maanden 20 15 15 10 10 5 5 0 0 ziekenhuis Indicator mortaliteit na een maand / na drie maanden … Achtergrond tabel 10 // mortaliteit na een maand % registratie jaar 200820092010 2011 2012 2013 gemiddelde mediaan n = 9.09.810.18.99.69.0 10.010.110.19.4 9.9 9.6 15 2635484957 De sterfte na één maand is geassocieerd met de ernst van de beroerte, comorbiditeit en kwaliteit van zorg. Juist vanwege dit laatste aspect is het weergeven van de sterfte van belang, zij het met een slag om de arm wat betreft case-mix correctie. Geïntegreerde zorg voor CVA-patiënten blijkt de mortaliteit te verminderen. Er zijn diverse factoren die de kans op overlijden beïnvloeden, bijvoorbeeld leeftijd, soort CVA, ernst van het CVA en comorbiditeit. Onvoldoende standaardisering van de registratie zorgt ervoor dat ernst van de CVA en co-morbiditeit niet worden meegenomen ter correctie van het mortaliteitscijfer. Leeftijd van de patiënt en soort CVA worden wel geregistreerd. De Verklaring van Helsingborg spreekt van een mortaliteitscijfer na één maand, waarbij het doel voor 2015 is gesteld, dat 85% van de CVA-patiënten de eerste maand na het CVA overleven. Met het beschikbaar hebben van dit cijfer kan een internationale benchmark worden uitgevoerd. tabel 11 // mortaliteit na drie maanden % registratie jaar gemiddelde mediaan n = 200820092010 2011 2012 2013 11.212.911.911.212.811.7 11.312.711.710.213.111.5 13 17 2637 41 51 Tabel 10 toont gemiddeld en mediaan mortaliteitspercentage één maand na optreden van het CVA. In figuur 8 worden op de X-as de ziekenhuizen (geanonimiseerd met een nummer) weergegeven. Op de Y-as staat de het mortaliteitspercentage van betreffende ziekenhuizen. Door de jaren heen ligt de mediaan van deze score steeds rond de 9%. 25 20 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 27 28 29 30 31 32 35 36 37 38 40 42 45 46 49 52 58 61 63 65 67 71 78 79 80 81 83 84 % patiënten overleden < 3 mnd 25 2.7 25 20 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 15 16 17 18 19 21 22 23 24 25 27 28 29 30 31 32 35 36 37 38 39 40 42 43 45 46 48 49 52 58 61 63 65 67 70 71 73 75 76 78 79 80 81 83 84 81 84 79 80 61 78 52 58 49 45 46 43 42 39 40 37 38 35 36 32 29 25 28 24 0 21 0 23 10 20 20 10 17 20 19 30 11 40 30 15 40 9 50 10 60 50 7 60 8 70 5 80 70 6 80 3 90 4 25 100 90 2 % mrs < 3 100 figuur 8 // indicator: mortaliteit % < een maand % patiënten overleden < 1 mnd figuur 7 // indicator: functionele gezondheidstoestand mrs < 3 2008(9.0) 2009(9.7) 2010(10.1) 2011(8.9) 2012(9.6) 2013(9.0) Mortaliteit na drie maanden Op praktische gronden en aansluitend aan internationale ontwikkelingen is besloten de uitkomst na drie maanden te meten. Praktische gronden zijn onder meer dat naarmate je langer wacht er meer en andere ziekten op zullen treden die niets met de beroerte en behandeling daarvan te maken zullen hebben. Ook wordt de gegevensverzameling steeds lastiger uitvoerbaar naarmate we langer wachten. Mits adequaat gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken wordt deze uitkomst immers mede bepaald door de geleverde kwaliteit van zorg. Tabel 11 toont gemiddeld en mediaan mortaliteitspercentage drie maanden na optreden van het CVA. In figuur 9 worden op de X-as de ziekenhuizen (geanonimiseerd met een nummer) weergegeven. Op de Y-as staat de het mortaliteitspercentage van betreffende ziekenhuizen. Voor veel ketens blijkt het niet mogelijk om de gehele groep CVA-patiënten na drie maanden te evalueren. In dat geval wordt voor een bepaalde selectie de mRS gescoord, welke niet representatief hoeft te zijn. Daarnaast is het zo dat er scores worden aangeleverd die op een ander moment dan na drie maanden zijn verzameld, bijvoorbeeld bij ontslag. Deze factoren maken dat een betrouwbare interpretatie van de resultaten van deze indicator nog niet mogelijk is. 18 19 2008(68.4) 2009(54.7) 2010(68.6) 2011(68.0) 2012(66.6) 2013(73.4) figuur 10 // indicator: verblijfplaats na drie maanden 120 100 100 80 80 60 60 registratie jaar 2010 2011 2012 2013 abababab gemiddelde tijd 3.62.53.9 2.33.92.54.42.3 (in dagen) (8.5) (3.6) (9.4) (2.4) (25.0)(5.2) mediaan 3.4 2.4 3.6 2.0 3.6 1.8 4.0 1.6 40 40 n = 20 20 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 27 29 30 31 32 35 36 37 38 40 42 45 46 49 52 58 61 63 65 67 71 73 78 79 80 81 83 84 % thuiswonenden patiënten 120 tabel 14 // tia-diagnostiek (3.6) (1.5) (5.7) (1.6) (11.0)(1.4) 6 19 18 36203621 41 ziekenhuis Slikscreening 2.8 Indicator verblijfplaats na drie maanden … Achtergrond Ervan uitgaande dat het te verkiezen is dat een patiënt weer thuis (of in de plaats van herkomst zoals in het verzorgingshuis) verblijft na de beroerte, zegt het aantal patiënten dat thuis woont na de beroerte iets over de effectiviteit van de zorgketen. We hebben al informatie over de toestand van de patiënt zelf (uit de mRS). Is de zorgketen, samen met de patiënt en mantelzorger in staat geweest deze weer naar huis te laten gaan? Dit gegeven heeft toegevoegde waarde boven de informatie over de functionele gezondheidstoestand. De verblijfplaats van de patiënt na drie maanden kan iets zeggen over het verloop van het behandelproces binnen de CVA-keten. Binnen drie maanden is de meeste gezondheidswinst te behalen en een duidelijke doelstelling in de Verklaring van Helsingborg luidt: “70% van de CVA-patiënten die niet zijn overleden is na drie maanden ADL-zelfstandig”. De factor “thuis” nemen we aan, daar de meeste mensen ADL-zelfstandig zijn in de thuissituatie. De oorspronkelijke woonomgeving is buiten beschouwing gelaten, daar dit merendeels de thuiswonenden zal betreffen én om de registratie niet nog uitgebreider te laten worden dan noodzakelijk. Tabel 12 geeft weer wat over de afgelopen kalenderjaren mediaan en gemiddeld het percentage thuiswonende patiënten was, drie maanden na optreden van het CVA. In figuur 10 worden op de X-as de ziekenhuizen (geanonimiseerd met een nummer) weergegeven. Op de Y-as staat de het percentage thuiswonenden na drie maanden van betreffende ziekenhuizen. Ook voor deze indicator geldt dat interpretatie van de resultaten bemoeilijkt wordt doordat veel ketens problemen ondervinden bij het verzamelen van gegevens na drie maanden. Soms wordt voor een gedeelte van de oorspronkelijke groep CVA-patiënten de verblijfplaats gescoord, of wordt de verblijfplaats genoteerd op een ander moment dan na drie maanden, bijvoorbeeld bij ontslag. Tabel 13 laat zien dat bij ongeveer de helft van de CVA-zorgketens geregistreerde slikscreening plaatsvindt. In 52% van de gevallen wordt een geregistreerde slikscreening uitgevoerd met zuurstofsaturatiemeting. tabel 12 // percentage thuiswonenden patiënten registratie jaar gemiddelde mediaan n = 200820092010 2011 2012 2013 64.350.764.464.1 65.269.8 68.4 54.8 68.6 68.0 66.6 73.4 17 19 2437 3951 2.9 Indicator slikscreening … Achtergrond Wanneer een slikstoornis (dysfagie) niet tijdig wordt opgespoord, kan dit leiden tot verstikking, aspiratiepneumonie, onvoldoende inname van vocht / voedsel of angst voor verslikken (Mann, 2000). Gevolgen hiervan kunnen dehydratie of ondervoeding zijn die op hun beurt mede kunnen leiden tot decubitus of het slecht genezen daarvan. Bovendien vormt dehydratie een risicofactor voor het ontstaan van obstipatie, urineweginfecties en/ of nierfunctiestoornissen. Deze cascade van problemen leidt tot een slechtere functionele gezondheidsuitkomst (Meijer, 2003; Odderson, 1995). Het is dus van belang om slikstoornissen en aspiratie vroegtijdig op te sporen om complicaties te voorkomen. De richtlijn Beroerte (CBO, 2008) beveelt aan om bij alle CVA-patiënten direct na opname een bedside slikscreening in combinatie met een zuurstofsaturatiemeting af te nemen, alvorens eten en drinken per os wordt aangeboden. De slikscreening dient te worden uitgevoerd door daartoe gekwalificeerd personeel. Kennisnetwerk CVA Nederland is bekend met de discussie welke wordt gevoerd over de juiste uitvoering van de slikscreening en nut en noodzaak ervan. Zolang de Richtlijn Beroerte op dit punt niet wordt gewijzigd, volgt het Kennisnetwerk de in de richtlijn opgenomen aanbevelingen. In de afgelopen jaren is gebleken dat bij de data van de slikscreening veel kanttekeningen te plaatsen zijn. Zo wordt vaak genoteerd dat in ‘100%’ van de gevallen een slikscreening wordt uitgevoerd. Dit getal zegt waarschijnlijk meer over de aanwezigheid van een protocol dat voorschrijft een slikscreening uit te voeren, dan dat het betrouwbaar weergeeft in hoeverre er bij elke patiënt een slikscreening is uitgevoerd. Zuurstofsaturatie wordt in de meeste gevallen gemeten, omdat er bij elke patiënt standaard een meter wordt gebruikt. Het is de vraag of de waarden worden verbonden aan de slikscreening en of dit leidt tot consequenties voor het beleid. Dit alles maakt dat deze indicator slechts beperkte waarde heeft voor het meten van de kwaliteit van zorg. tabel 13 // geregisteerde slikscreening in % registratie jaar slikscreening met o2 saturatiemeting n = 20112012 2013 5165 52 5549 62 2.10 Indicator tijdigheid TIA-diagnostiek … Achtergrond Vooral in de eerste weken tot maanden na een transient ischemic attack (TIA) is het risico van een beroerte met blijvende gevolgen groot (Warlow, 1996; Hankey, 1994; Johnston, 2000; Coul, 2004, Tsivgoulis, 2006). Bij een prospectief onderzoek onder 1707 patiënten was binnen drie maanden na het optreden van een TIA 10,5% opgenomen in een ziekenhuis met een beroerte. 50% van deze patiënten kreeg de beroerte binnen twee dagen na de TIA, 85% binnen de eerste maand (Johnston, 2000). Logistieke problemen bemoeilijken vaak de doorverwijzing naar de tweede lijn. Het totale proces van diagnostiek, het opstellen van het behandelplan en het bespreken van het behandelplan met de patiënt geschiedt in meer dan de helft van de ketens in een dag tijd. Bij ruim een kwart van de TIA-poli’s duurt het een week. In 10% van de gevallen is er voor het totale proces een maand nodig. De overige 10% van de klinieken weet niet hoeveel tijd het proces in beslag neemt (Verschoor, 2006). De tijd die verstrijkt tussen de TIA en het afronden van de diagnostiek kan een procesindicator vormen die een maat is voor de tijdigheid van de zorg voor TIA-patiënten. Bij voorkeur is de diagnostiek binnen 24 uur afgerond. Het percentage patiënten bij wie de diagnostiek binnen 72 uur is afgerond dient 100% te zijn. Er is gekozen voor het optreden van de TIA als startpunt en niet de aanmelding bij de neuroloog, omdat dit vanuit het oogpunt van de patiënt de meest relevante maat is. Ook geeft deze indicator zicht op het functioneren van het gedeelte van de keten vóór het ziekenhuis. Door ook het moment te noteren waarop de patiënt zich met verschijnselen van een TIA meldt bij het ziekenhuis, wordt meer inzicht verkregen in de oorzaken van mogelijke vertraging. Deze melding kan telefonisch worden gedaan of persoonlijk door de patiënt in het ziekenhuis. Tijdigheid TIA-diagnostiek Tabel 14 toont voor de afgelopen vier kalenderjaren twee verschillende aspecten ten aanzien van de TIA-diagnostiek: A. de gemiddelde tijd (in dagen) verstreken tussen het optreden van een TIA en het aanmelden bij het ziekenhuis (fysiek of telefonisch); B. de gemiddelde tijd (in dagen) verstreken tussen het aanmelden bij het ziekenhuis en het afronden van de TIA-diagnostiek. Tussen haakjes wordt de standaard deviatie weergegeven. 20 21 figuur 11 // ketenaansturing 15-24 u / 4% 15-24 u 9-14 u 9% 0u 13% 28% 0u 13% 15-24 u 0u 10% 12% 9-14 u 9-14 u 18% 1-4 u 20% 5-8 u 1-4 u 35% 20% 2010 Tabel 19 toont de functionele toestand bij opname en ontslag in revalidatiecentrum en op de revalidatie afdeling van het verpleeghuis. 1-4 u 9-14 u 19% Tabel 18 toont gemiddelde en mediane verblijfsduur in de revalidatie. 7% 9% 1-4 u 19% Verblijfsduur en functionele toestand revalidatie Tabel 15 toont gemiddelde en mediane verblijfsduur voor ontslag in dagen voor de afgelopen vier kalenderjaren. In het jaar 2013 was de mediane verblijfsduur vijf dagen. In tabel 16 wordt de verblijfsduur verder uitgewerkt voor de verschillende vervolginstellingen. 0u 15-24 u Verblijfsduur voor ontslag in dagen 14% 13% tabel 16 // verblijfsduur in het ziekenhuis voor ontslag (in dagen) 5-8 u 39% 2011 5-8 u 5-8 u 40% 19% 2012 2013 jaar 2009 2010 2011 2012 2013 2.11 2.12 Indicator ketenaansturing Indicator verblijfsduur en uitstroom … De laatste CBO-richtlijn ‘Interne indicatoren Beroerte’ (2009) biedt een overzicht van 10 interne indicatoren die inzicht geven in de kwaliteit van zorg. De aanwezigheid van een CVA-ketencoördinator wordt genoemd als één van de 10 interne indicatoren. Gesteld wordt dat de effectiviteit en doelmatigheid van een CVA-keten wordt bevorderd door de aanwezigheid van een ketencoördinator. Een CVA-ketencoördinator heeft een belangrijke rol in de verankering en borging van de CVA-keten. Zonder een dergelijke coördinator verdwijnt het zicht op de keten, worden verstoringen niet goed meer opgemerkt en loopt de keten het risico op fragmentatie. De ketencoördinator, actief op tactisch niveau, onderhoudt contacten met de ketenpartners, en is (mede) verantwoordelijk voor het proces van monitoring van de prestaties en kwaliteit van de keten. De coördinator kan ook een rol spelen in het voorbereiden van het strategisch overleg en is het centrale aanspreekpunt naar de bestuurders. Dit is een blijvende rol die, afhankelijk van de voortgang en complexiteit van de keten meer of minder intensief kan zijn. Van belang is dat de coördinator ten dienste staat van de hele keten en niet namens één partij opereert. … De indicator verblijfsduur is gerelateerd aan de doelmatigheid, continuïteit en coördinatie van de zorgketen. Veel van de opnameduur in het ziekenhuis is niet strikt noodzakelijk, maar bijvoorbeeld afhankelijk van diagnostiek die niet vlot verloopt. Bovenstaande cirkeldiagrammen geven weer hoeveel uur per week een ketencoördinator in zijn of haar functie in de afgelopen jaren kon besteden aan keten-taken. Nog altijd zijn er ketencoördinatoren voor wie geen uren beschikbaar worden gesteld om deze keten-taken uit te voeren. 93% van de ketens heeft een ketencoördinator en mediaan besteedt deze acht uur per week aan de keten. 78% van de ketencoördinatoren werkt aan de hand van een functieomschrijving. Een lange opnameduur heeft, behalve financiële consequenties, tevens tot gevolg dat patiënten minder effectief gereactiveerd en gerevalideerd worden. jaar verblijfsduur gemiddelde mediaan n = 6.0 19.0 15.0 18.0 8.0 30 27 29 21 28 5.9 16.0 13.0 16.7 8.8 40 39 38 30 30 5.0 16.0 11.5 18.0 7.0 52 50 59 38 46 4.0 13.0 10.5 12.5 6.0 50 52 50 40 41 4.0 12.0 9.0 10.0 5.0 58 59 54 47 51 2011 2012 % uitstroom % uitstroom revalidatiecentrum thuis gemiddelde mediaan n= gemiddelde mediaan n= gemiddelde mediaan n= % uitstroom cva unit verpleeghuis % uitstroom verpleeghuis permanent % overig % overleden in ziekenhuis 54 6 21 5 7 9 55 6 21 4 6 9 50 50 48 40 46 48 54 6 21 4 7 8 53 6 21 3 6 8 55 55 53 47 51 53 54 7 21 3 7 7 53 7 22 2 5 7 62 62 60 54 60 62 tabel 18 // verblijfsduur revalidatie (in dagen) jaar tabel 15 // verblijfsduur voor ontslag (in dagen) eigen woon revalidatie- cva unit permanent in overig omgeving centrum verpleeghuis verpleeghuis tabel 17 // percentage cva-patiënten dat vanuit het ziekenhuis uitstroomt naar eigen woonomgeving of vervolginstelling of overlijdt 2013 Naast de voor de opnameduur bepalende factoren zoals ernst en aard van de beroerte en comorbiditeit, zijn interne processen van belang. Ook samenwerking met thuiszorg, revalidatie- en verpleeginstellingen spelen een belangrijke rol. Zorgketens waar dit effectief en kwalitatief goed georganiseerd is, hebben meer kans op kosteneffectieve zorg. opgenomen dagen mediaan n= mediaan n= mediaan n= mediaan n= mediaan n= 2013 gemiddelde mediaan n= verblijfsduur in revalidatiecentrum verblijfsduur revalidatieafdeling verpleeghuis 54.9 44.8 51.5 42.0 31 35 20102011 20122013 8.17.36.15.4 8.0 7.0 6.0 5.0 tabel 19 // functionele toestand revalidatie 50605864 jaar 2013 gemiddelde mediaan n= gemiddelde barthel gemiddelde barthel gemiddelde barthel bij bij opname bij ontslag opname revalidatie-afdeling revalidatiecentrum revalidatiecentrum verpleeghuis gemiddelde barthel bij ontslag revalidatie-afdeling verpleeghuis 14.0 16.6 10.0 13.5 12.0 18.0 9.5 13.5 17 17 24 25 22 23 Conclusie en discussie Dit is alweer de tiende jaarlijkse benchmark van Kennisnetwerk CVA Nederland. Dankzij de inspanningen van de CVA-zorgketens die de jaargegevens hebben aangeleverd, zijn we weer in staat geweest dit rapport te vervaardigen. Het is bijzonder bemoedigend het enthousiasme van de betrokken ketens te ervaren en te merken dat we op de goede weg te zijn. Uit dit rapport blijkt dat veel informatie over de kwaliteit van zorg verkregen wordt uit deze jaarlijkse benchmarkdata. We zien dat de uitkomsten van de (gespiegelde) indicatoren dienen als zinvolle basis voor gesprekken tussen ketenpartners van een CVA-zorgketen en tussen zorgketens onderling. We zien nu en in de toekomst een belangrijke rol weggelegd voor de ketencoördinator. Hij of zij zal samen met de ketenpartners steeds meer de regie moeten nemen waar het gaat om het onder de aandacht brengen van de resultaten en uitdagingen voor de keten bij belangrijke partijen. Het actief betrekken van de huisarts bij de CVA-zorgketen. De zorgverzekeraar beschouwen als bondgenoot en partner in het zoeken naar oplossingen. Op weg naar een betrouwbare interpretatie In totaal zijn over 2013 door 66 ziekenhuizen gegevens aangeleverd over 24.734 CVA-patiënten. Volgens de meest recente cijfers zoals gepubliceerd door de Hartstichting vonden er in 2013 42.817 ziekenhuisopnamen plaats vanwege een infarct of bloeding (Bron Dutch Hospital Data (DHD). Op grond van het aantal ziekenhuizen dat aanlevert zouden we meer patiënten in onze database verwachten. Voor deze discrepantie kunnen vele verklaringen worden genoemd. In de eerste plaats ontbreken in onze dataverzameling een aantal grote ziekenhuizen. Daarnaast moeten de volgende aspecten in overweging worden genomen: Worden alleen nieuwe/eerste CVA's meegeteld of niet; welke diagnose categorieën worden geteld (alleen infarcten of bloedingen, wel of niet SAB’s, verwarring over wel of niet TIA's); worden heropnames, al of niet binnen 3 maanden, meegeteld; worden alleen ziekenhuisopnamen geteld of ook dagbehandelingen; welke gegevensbronnen van DOT en DBC worden benut: gedeclareerde, geopende, gesloten of eigen ketenregistratie enz. Kennisnetwerk CVA Nederland streeft ernaar een zo compleet mogelijke en betrouwbare dataverzameling te bewerkstelligen en de verwachting is dat we hierin de komende jaren grote stappen kunnen zetten. Met ingang van 2014 verzamelen we de benchmarkdata met behulp van DICA op individueel niveau. Dit gaat ons in staat stellen veel nauwkeuriger bij te houden welke patiënten in welk ziekenhuis werden opgenomen en wat de uitkomsten waren van de behandeling. Voor het project ‘Doorontwikkeling Kwaliteitsregistratie CVA-Zorgketen’ (de zogenaamde ‘Benchmark 3.0’) wordt een model van casemix-correctie ontwikkeld, waarmee de betrouwbaarheid van de interpretatie van de resultaten naar een hoger niveau kan worden getild. Deelnemende ketens aan het Kennisnetwerk CVA NederLand — juli 2014 Grafisch ontwerp Ontwerpburo Bertus, Maastricht Drukwerk Drukkerij Walters, Maastricht © Maastricht 2014 Alkmaar - Medisch Centrum Alkmaar Almelo - Ketenzorg CVA Almelo e.o. Almere - Stroke Service Almere Amersfoort - Stroke Service Eemland Amstelveen - CVA keten Amstelland Amsterdam - Stroke Service Amsterdam Noord Amsterdam - Stroke Service Amsterdam Zuid-Oost Amsterdam - Stroke Service Amsterdam Oost Amsterdam - Stroke Service Amsterdam Zuid Amsterdam - Stroke Service Amsterdam West Apeldoorn - CVA keten Apeldoorn Arnhem - Stroke Service Arnhem Assen - Stroke Service Assen Bergen op Zoom - Stroke Service Bergen op Zoom eo. Blaricum - Zorgketen Beroerte Gooi- en Vechtstreek Boxmeer - Stroke Service Boxmeer Breda - Stroke Service Breda e.o. Delft - Stroke Service DWO Den Haag - CVA Zorgketen Haaglanden Deventer - Stroke Service Deventer Dirksland - Stroke Service Dirksland Doetinchem - CVA keten West-Achterhoek Dokkum - CVA keten Noord Oost Friesland Dordrecht - CVA zorgketen Drechtzorg Drachten - Stroke Service Zuid Oost Friesland Ede - CVA zorgketen Gelderse Vallei Eindhoven - CVA ketenzorg Eindhoven Emmen - Stroke Service Zuid Oost Drenthe Enschede - Stroke Service Enschede Geldrop - Stroke Service Geldrop Goes – CVA ketenzorg Midden en Noord Zeeland Gouda - CVA Netwerk Midden Holland Groningen - CVA netwerk Groningen Haarlem - CVA Keten Zuid-Kennemerland Hardenberg - Stroke Service Coevorden-Hardenberg Harderwijk - CVA ketenzorg Noordwest Veluwe Heemskerk - CVA keten Midden-Kennemerland Heerenveen - Stroke service Heerenveen Heerlen - Stroke Service Parkstad Limburg Helmond - CVA-ketenzorg regio Helmond Quartz Hoogeveen - Stroke Service Hoogeveen Hoorn - Stroke Service West Friesland Leeuwarden - CVA-Zorgketen Leeuwarden Leiden - Leiderdorp - CVA keten Zuid Holland Noord Lelystad - CVA zorgketen Noord en Oost Flevoland Maastricht - CVA keten Maastricht en Heuvelland Meppel - Stroke Service Meppel e.o. Nijmegen - CWZ Nijmegen - Stroke Service UMC Radboud Purmerend - Stroke Service Purmerend Roermond - Stroke Service Roermond Roosendaal - Stroke Service Roosendaal Rotterdam - Rotterdam Stroke Service s-Hertogenbosch - CVA keten ‘s-Hertogenbosch Sittard - CVA Zorgcircuit Westelijke mijnstreek Sneek - Ketenzorg CVA Zuid West Friesland Tiel - CVA ketenzorg regio Rivierenland Tilburg - Hersenletselnetwerk Midden-Brabant Utrecht - Stroke Service West Utrecht - Stroke Service UMCU Utrecht - Utrecht Diakonessenhuis Zeist en Doorn Terneuzen – CVA keten Zeeuws Vlaanderen Veghel - CVA Keten Oss--Uden-Veghel Veldhoven - CVA keten Veldhoven Venray - CVA Keten Noord-Limburg Weert - Neurologie St Jans gasthuis Weert Winschoten - Stroke service Oost Groningen Winterswijk - CVA keten Oost-Achterhoek Woerden - Zuwe CVA Ketenzorg Zaandam - Stroke service Zaanstreek Zoetermeer - Keten CVA Zoetermeer Zutphen - Transmurale werkgroep CVA regio Zutphen Zwolle - Transmurale Stroke Service Zwolle e.o. Deze uitgave is tot stand gekomen met medewerking van de Werkgroep Benchmark. Joke Courlander Stafmedewerker neurologie OLVG, Amsterdam Martien Limburg Neuroloog Flevoziekenhuis, Almere Ingrid Middelkoop Projectcoördinator Kennisnetwerk CVA Nederland, Maastricht (voorzitter) Henk Oude Hengel Voormalig zorgmanager Orbis - Medisch en Zorgconcern, SittardGeleen Dirk Raymakers Specialist ouderengeneeskunde en medisch eindverantwoordelijke Amstelring, Amsterdam Wini Ruysink Regisseur CVA-ketenzorg / beleidsmedewerker zorg Ziekenhuis Gelderse Vallei, Ede Paul Valkenburg Zorgmanager neurologie/neurochirurgie Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem Raymond Wimmers Teammanager Kennis en Trends, projectleider beroerte, Nederlandse Hartstichting, Den Haag postadres p/a azM Patiënt & Zorg Postbus 5800 | 6202 AZ Maastricht telefoon +31 (0) 43 387 44 28 email [email protected] www.kennisnetwerkcva.nl
© Copyright 2024 ExpyDoc