li i i i i i i i i i i i i i i ► i 1 i 1 1 1 1 ► I 1 I I I I IlI I I I I I I I I I 1 II I I JAN LIGTHART1869-1916 Ter gelegenheid van de herdenking van zijn sterfdag is een speciale editie met i ll ustraties verschenen van JEUGDHERINNERINGEN omvang 271 pagina's prijs f9,50 Dr. H. Nieuwenhuis schreef hiervoor een nieuwe inleiding, waarin hij de betekenis van Ligtharts inzichten voor het hedendaagse onderwijs belicht. Als slot is in deze editie opgenomen het artikel tigthart als schrijver der Jeugdherinneringen', dat dr. J. H. Gunning Wzn. destijds samenstelde voor de herdenking van Ligtharts geboortedag. Verkrijgbaar bij de boekhandel en bij de uitgever I ^ ií 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Í ^ I EEN SOEK VAN . B.WOLTERS GRONINGEN ^ c.o. U Centraal Overlegorgaan inzake Zwakzinnigenzorg Mr. J. CRAMER. Op de vergadering van het Centraal Overlegorgaan inzake Zwakzinnigenzorg, gehouden op 26 nov. 1965 te Utrecht, gaf de voorzitter van C.O.Z., Mr. J. Cramer het volgende jaaroverzicht van de verrichte werkzaamheden. I. Coördinatie en integratie zwakzinnigenzorg Het centrale Overlegorgaan inzake Zwakzinnigenzorg is sinds de vergadering waarin tot zijn oprichting besloten werd, niet bijeen geweest. Op dit feit kom ik later terug. De omstandigheid, dat derhalve deze vergadering de eerste „normale" bijeenkomst van het C.O.Z. is, maakt het daarom zinvol in enkele woorden het doel en de structuur van ons orgaan samen te vatten. Het uitgangspunt was het ontbreken van een vast ontmoetingspunt op landelijk niveau van allen, die in de verschillende sectoren van de zwakzinnigenzorg werkzaam zijn. Hierdoor dreigden enerzijds lacunes in deze zorg te ontstaan, terwijl anderzijds doublures verre van denkbeeldig waren. Niet minder werd in de kring der zwakzinnigenzorg de gebrekkige communicatie tussen de verschillende sectoren als een manco gevoeld. Welnu, het C.O.Z. is door U allen opgericht om te geraken tot een overlegorgaan op nationaal niveau, waarin alle levensbeschouwelijke richtingen en sectoren vertegenwoordigd zijn. Het C.O.Z. — ik citeer hier het perscommuniqué — wil het terrein overzichtelijker maken en meer coördinatie en integratie tot stand brengen. Anders op formule gebracht: het wil van zijn kant een bijdrage tot een optimale zorg voor de zwakzinnigen leveren. Met opzet spreek ik van het leveren van een bijdrage. En met het beklemtonen van deze woorden bevind ik mij in de lijn, zoals prof. Querido die in de oprichtingsvergadering heeft uitgestippeld: het Centraal Overlegorgaan is geen super- orgaan dat nu eens in de wereld der zwakzinnigenzorg de dienst zal gaan uitmaken. Het is goed nog eens te herhalen, dat het C.O.Z. de zelfstandigheid van de reeds bestaande organen en instellingen niet beoogt aan te tasten. Het is veeleer zo, dat het C.O.Z. een orgaan is, dat op een basis van vrijwilligheid er op uit is, om de arbeid van alle participanten zinvoller en doelmatiger te maken. Een en ander betekent derhalve, dat wij — leden van het C.O.Z. — niet in eerbied te kort schieten voor hetgeen de pioniers van het eerste uur hebben weten tot stand te brengen. Wij eren hen veeleer als diegenen, die, gegrepen door de nood, waarin zo vele zwakzinnigen in onze samenleving 69 C.O.Z. - Centraal Overlegorgaan inzake Zwakzinnigenzorg verkeerden, de hand aan de ploeg hebben geslagen. Zij hebben bepaald niet gewacht tot het laatste sociologische dan wel statistische rapport verschenen was. Men zou het ook zo kunnen stellen: juist hun arbeid, die een welig gewas van organen en inrichtingen in onze Nederlandse samenleving heeft doen gedijen, maakt onze arbeid als C.O.Z. mogelijk en zinvol. Laat ons in toewijding en enthousiasme niet bij deze baanbrekers achterblijven. c.o.z. - werkcommissie - directie II. Het C.O.Z. is een triptiek, waarvan het middenstuk gevormd wordt door het plenaire C.O.Z. en de zijstukken door de werkcommissie en de directie van het C.O.Z. a. Laat mij beginnen met de directie. Om een zo vlot en efficiënt mogelijke gang van zaken te bevorderen, heeft zich van meet af aan een directie gevormd. Naast voorzitter en secretaris hebben hier thans zitting in de heren Beekman en prof. Wiegersma. In de directie weerspiegelt zich derhalve onze afkomst. Het C.O.Z. fungeert immers, zoals in de oprichtingsvergadering duidelijk is gesteld, onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Nat. Fed. voor de Geestelijke Volksgezondheid en de Nat. Raad voor Maatschappelijk Werk. Om het in de plastische beeldspraak van prof. Querido te zeggen; deze beide organen zullen als pot dienen, waarin het jonge plantje —het C.O.Z. wortel kan schieten. In de wijze, waarop de directie is samengesteld, is dus een waarborg gelegen, dat zij zich niet te ver van haar oorsprong verwijdert. b. Zoals het vaderschap van het C.O.Z. als geheel bij de Nat. Fed. en Nat. Raad berust, is de werkcommissie uw creatie. De leden dezer commissie werden door U in de vergadering van 10 juni 1964 aangewezen. U staat mij toe hierbij een persoonlijke noot in te voegen. Toen ik als „bestuurlijk" voorzitter in uw midden werd binnengeloodst, waren de leden der werkcommissie door U reeds aangewezen. Daarop heeft uw voorzitter niet de minste invloed kunnen uitoefenen. Gelukkig maar, zullen sommigen uwer misschien heimelijk mompelen. Maar wat hiervan zij, gaarne verklaar ik hier in uw midden, dat uw keuze een wijze is geweest. Het samenwerken met de door U aangewezen leden van de werkcommissie is voor mij in het afgelopen jaar een bestuurlijk voorrecht en een bestuurlijke vreugde geweest. Indien gij straks in de gedachtenwisseling tot de conclusie zoudt komen, dat de arbeid onzer commissie — om het Drents voorzichtig uit te drukken — niet geheel onvruchtbaar en onder de maat is gebleven, dan is dit door de aanwijzing van de leden aan U te danken. Deze persoonlijke noot zou onvolledig zijn, wanneer ik in mijn dank niet zou betrekken de twee secretarissen, die gij mij hebt toegevoegd: eerst de heer Gresnigt, na zijn aftreden de heer Meiresonne. Wat is een voorzitter zonder zijn „griffier "? Ik spreek hier uit ervaring. c. De naam werkcommissie klinkt nogal pretentieus; alsof zij zou suggereren, dat het C.O.Z. in zijn plenaire gestalte het „dolce far niente" 70 C.O.Z. - Centraal Overlegorgaan inzake Zwakzinnigenzorg tot zijn devies zou Hebben verheven. Bij de instelling der werkcommissie heeft Uwerzijds echter slechts voorgezeten een intermediair te scheppen, waardoor gij straks des te doeltreffender en slagvaardiger tot besluitvorming zult kunnen komen. Intussen kan niet ontkend worden, dat gij als C.O.Z. een jaar een min of meer sluimerend bestaan hebt geleid. Gij wilt van mij wel aannemen, dat hier van generlei onhoffelijkheid van de kant van de werkcommissie — uw bloedeigen kind — sprake is. Er gaat geen vergadering onzer werkcommissie voorbij, of wij spreken met eerbied over het parlement — en wij bedoelen daarmee het plenaire C.O.Z. — waar wij verantwoording aan schuldig zijn. De reden, dat gij als C.O.Z. niet eerder bijeengeroepen zijt, is even simpel als vanzelfsprekend: wij wilden als werkcommissie niet voor U verschijnen vóór wij een bepaald stuk problematiek van de zwakzinnigenzorg in onze commissie tot een zekere afronding hadden gebracht. Uit de U toegestuurde agenda blijkt, dat wij thans hiertoe in staat zijn. III. Concrete vraagstukken Nadat de werkcommissie voltallig was geworden en enig noodzakelijk detailwerk was verricht, besloot onze commissie de waarschuwing van prof. Querido, om niet in een praatcollege met oeverloze gedachtenwisselingen te ontaarden, ter harte te nemen. Zij oordeelde het daarom nuttig vraagpunten vast te pinnen en die binnen een gestelde tijdslimiet af te wikkelen, t.w. a. de uitgave van een mededelingenblad; b. het vraagstuk van de „Early Detection"; c. de problematiek rondom de „dagverblijven" en de „tehuizen ". Over elk van deze drie punten moge ik enkele kanttekeningen maken. ad a.: de uitgave van een mededelingenblad De reden, die ons het doen verspreiden van een mededelingenblad heeft gemotiveerd, is in de eerste plaats geweest, om via het mededelingenblad de communicatie tussen de werkcommissie en het C.O.Z. te bewerkstelligen. De titel „Mededelingenblad voor het Centraal Overlegorgaan voor Zwakzinnigenzorg" stelt dit duidelijk in het licht. Teneinde aan ons werk meer bekendheid in de kringen der zwakzinnigenzorg te geven, hebben wij gemeend ook exemplaren van dit blad toe te moeten sturen aan de in het C.O.Z. vertegenwoordigde organisatie, aan de redacties van de op het gebied der zwakzinnigenzorg bestaande periodieken en tenslotte uit de aard der zaak ook aan de departementen die op enigerlei wijze bij het zwakzinnigenwerk betrokken zijn. Gij kent de inhoud van ons orgaan: het bevat een samenstelling van de besprekingen der werkcommissie en van de door haar ingestelde subcommissies; voorts informatie omtrent hetgeen in den lande op het erf der zwakzinnigenzorg gebeurt. En tenslotte artikelen over bepaalde aspecten der zwakzinnigenzorg. Van deze gelegenheid wil ik gebruik maken U allen op te wekken de secretaris der redactie zo veel en zo snel mogelijk feitenmateriaal ter plaatsing 71 C.O.Z. - Centraal Overlegorgaan inzake Zwakzinnigenzorg in het Mededelingenblad te doen toekomen. Een kwetsbaar punt is de publicatie in ons orgaan van artikelen over bepaalde facetten der zwakzinnigenzorg. Het ontbreekt de redactiesecretaris geenszins aan genereuze beloften om een artikel voor ons orgaan te leveren. Bij het inlossen dezer beloften wordt echter nog wel eens het aloude adagium „pacta sunt servanda" in de wind geslagen. Tegen de tijd, dat ons Mededelingenblad behoort te verschijnen, tref ik onze overigens blijmoedige secretaris dan ook meermalen aan in een gemoedstoestand, die het depressieve nadert. Indien gij U in de toekomst voor het schrijven van een artikel verbindt, zal daarom een prompt nakomen van uw toezegging niet enkel een geregeld verschijnen van het Mededelingenblad bevorderen, maar ook als een stimulans op de gemoedstoestand van onze secretaris werken. ad b.: „Early detection" Thans kom ik tot het vraagstuk van de „early detection", dat onze werkcommissie als een der eerste vraagpunten aan de orde meende te moeten stellen. Zij was van oordeel, dat de onderhavige problematiek niet naar een subcommissie mocht worden verwezen, maar door de volledige werkcommissie in studie diende te worden genomen. De motieven om de werkcommissie in haar geheel hiermede te belasten, liggen voor de hand. In de eerste plaats is het vraagstuk van de „early detection" niet „sec" in behandeling te nemen, in de zin, alsof het hier gaat om een technisch of wetenschappelijk afgegrensd vraagstuk. Veeleer is het zo, dat wie dit vraagstuk aanroert, te maken krijgt met de „early detection" met zijn context. Dit vraagstuk staat in het hart van alle bemoeienissen der zwakzinnigenzorg. Begrijpelijk is het dan ook, dat in de vergaderingen, die wij aan dit vraagstuk hebben gewijd, alle woorden, die in de wereld der zwakzinnigenzorg maar gangbaar zijn, gevallen zijn : diagnostische benadering en therapeutische behandeling, observatie en onderzoek, longitudinaliteit, counseling en coaching, pedagogische begeleiding en communicatie, echelonering en multi-disciplinair team, coordinatie en integratie, voorlichting en publiciteit, organisatie en regionalisatie. M.a.w. hier hangt inderdaad alles met alles samen. Maar er was meer, waarom wij het vraagstuk van de „early detection" in de plenaire werkcommissie tot onderwerp van gedachtenwisseling hebben gemaakt. Naar ons gevoelen zal een al of niet bevredigende oplossing van het vraagstuk van de „early detection" met zijn context beslissend zijn over ons al of niet slagen om in de wereld der zwakzinnigenzorg de zo gewenste coordinatie en integratie tot stand te brengen Het stemt mij tot grote voldoening, U te kunnen mededelen, dat onze commissie na zich een jaar over deze problematiek te hebben gebogen, eenstemmig tot het vaststellen van het U verstrekte schema is gekomen. Het dient zich vanochtend aan als pièce de résistance op deze bijeenkomst. De toelichting op dit schema zal door prof. Wiegersma, die in de totstandkoming e rv an een zo belangrijk aandeel heeft gehad, gegeven worden. 72 C.O.Z. - Centraal Overlegorgaan inzake Zwakzinnigenzorg Intussen kan ik U mededelen, dat wij op voorstel van prof. Wiegersma de uitdrukking „early detection" plechtig hebben afgezworen. Voortaan spreken wij slechts over „vroegtijdige onderkenning ". ad e.: De problematiek rondom de „dagverblijven" en de „tehuizen" Om over de problematiek van de „dagverblijven" en van de „tehuizen" te rapporteren, werden een viertal sub- commissies of wel werkgroepen ingesteld: de commissie „kleuterdagverblijven" onder voorzitterschap van dr. Steketee, de commissie dagverblijven voor oudere zwakzinnigen onder leiding van de heer Meuzelaar, die ons helaas door de dood ontviel; de commissie „gezinsvervangende tehuizen" onder de supervisie van de heer Knijff, terwijl over de commissie „inrichting vervangende tehuizen" broeder Amantius de scepter zwaaide. Door een der leden der werkcommissie met het voorzitterschap der subcommissie te belasten, hopen wij een zekere mate van eenheid van beleid in de hand te werken, hetgeen te meer van belang is, waar de themata der diverse commissies ten nauwste met elkaar samenhangen. Het toespelen van bepaalde concrete taken aan sub- commissies heeft verschillende voordelen. Gelijktijdig worden in een aantal commissies verschillende, ofschoon samenhangende onderwerpen onder de loupe genomen. Deze gelijktijdigheid betekent enkel tijdwinst of, om in een economische categorie te spreken, opvoering van productiviteit. Daarnaast achten wij het een winst, dat in deze ad-hoc commissies deskundigen — niet-leden onzer commissie — kunnen worden opgenomen. Het grondvlak van de C.O.Z. wordt erdoor verbreed en verdiept. Uw vergadering kan ik mededelen, dat de commissie Knijff haar rapport beëindigd heeft; in de volgende vergadering onzer werkcommissie zal het een onderwerp van bespreking uitmaken. Binnenkort zullen ook de ove ri ge subcommissies haar nota's uitbrengen. De verwachting is derhalve, dat binnen afzienbare tijd één of twee rapporten uw vergadering zullen kunnen worden overgelegd. IV. Het C.O.Z. als een ontmoetingspunt ontmoet vertrouwen Het Centraal Overlegorgaan inzake Zwakzinnigenzorg verricht zijn taak niet om zich zelfs wille, maar ten bate van de vele organen en instellingen, die zich het lot der zwakzinnigen in onze samenleving aantrekken. Dit impliceert onder meer, dat het C.O.Z. geen geïsoleerd bestaan mag leiden en geen doel in zichzelf mag zijn in de wereld der zwakzinnigenzorg. Neen, wil het C.O.Z. zijn doelstellingen realiseren, dan zal het in deze sector van de samenleving een eigen image moeten zien te krijgen, zijn eigen good-will moeten zien te scheppen en dit niet op grond van statutaire bepalingen, die er overigens niet zijn, maar uit hoofde van het vertrouwen, dat het al overleggende en werkende weet te wekken. Zonder het vertrouwen van hen, die in de zwakzinnigenzorg werkzaam zijn, zou onze arbeid volstrekt nutteloos zijn. Het is mij daarom een grote vreugde U te kunnen mededelen, dat 73 C.O.Z. - Centraal Overlegorgaan inzake Zwakzinnigenzorg in het afgelopen jaar door vele instanties op ons orgaan als landelijk ontmoetingspunt inzake de zwakzinnigenzorg een beroep is gedaan. Enkele voorbeelden moge ik U noemen, die mijn inziens duidelijk aantonen, dat men in het C.O.Z. meer ziet dan een college van enkel disputerende, discussiërende en theoretiserende lieden. 1. Zo bereikte ons een schrijven van de Nationale Raad voor Maatschappelijk Werk, inhoudende een verzoek aan het C.O.Z. om in het kader van zijn werkzaamheden specifieke aandacht te willen wijden aan het maatschappelijk werk, hetwelk voor de zwakzinnigenzorg in ons land wordt verricht. Bedoeld verzoek is een gevolg van het feit, dat de Nationale Raad het C.O.Z. meer gekwalificeerd achtte om een vervolg- rapport op het indertijd door haar in 1962 over deze materie uitgebrachte nota samen te stellen. De werkcommissie is van oordeel geweest, dat het verzoek van de Nationale Raad diende te worden ingewilligd, mede omdat dit vraagstuk tot de meest wezenlijke aspecten der zwakzinnigenzorg behoort. Met het voorzitterschap is degeen, die tot U spreekt, belast, maar niet dan nadat hij zich van twee hooggeleeerde paranymphen, prof. Hornstra en prof. Wiegersma, had verzekerd en van een keur van functionarissen, titularissen en dignitarissen uit de regionen van het maatschappelijk werk. 2. Aan onze werkcommissie werd vervolgens een verzoek van het Psychologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Leiden voorgelegd, om opgave van de behoefte aan psychologen in de zwakzinnigenzorg. Naar aanleiding hie rv an werd besloten, de aandacht op het bestaande tekort aan psychologen op het terrein der zwakzinnigenzorg te vestigen en wel in brieven aan de diverse universiteiten, de sub- sectie psychologie van de Academische Raad en het inter-academiaal overleg van psychologie-docenten. Naar de mening van de werkcommissie zal hiermede niet kunnen worden volstaan. Het ligt dan ook in de bedoeling om in de toekomst ook de situatie met betrekking tot de andere vakgebieden in beschouwing te nemen. Deze laatste volzin laat zich gemakkelijk op het papier projecteren. Wij zijn er ons echter terdege van bewust, dat een ombuiging van de thans aanwezige trend in gunstige zin geen eenvoudige zaak zal blijken te zijn. Deze wetenschap zal onze werkcommissie echter niet weerhouden om ook dit manco — het gebrek aan deskundige man-power in de zwakzinnigenzorg —onder ogen te zien. 3. In een aan ons gericht schrijven van de Ned. Ver. voor Soc. Ped. Zorg werd o.m. er voor gepleit, dat onder auspiciën van het C.O.Z. een werkgroep zou worden geformeerd om de problemen rondom het creëren van een optimale opleiding ten behoeve van personen, op het terrein der zwakzinnigenzorg werkzaam, in studie te nemen. De werkcommissie heeft in haar laatste vergadering als haar mening uitgesproken, dat er voor het C.O.Z. met betrekking tot dit actuele probleem inderdaad een taak is weg74 C.O.Z. - Centraal Overlegorgaan inzake Zwakzinnigenzorg gelegd. In de eerstkomende vergadering der werkcommissie zal tot het instellen van een werkgroep „opleidingen" worden overgegaan. 4. Op de 20e conferentie van de Stichting „Antonia Wilhelminafonds" heeft mej. Frye er de aandacht op gevestigd, dat geen enkele test in zijn geheel bruikbaar is voor het onderzoek van het gestoorde jonge kind. Teneinde in de toekomst in dit gebrek aan geschikte psychologische onderzoekmethoden te voorzien, heeft de werkcommissie ter realisering van een dergelijke test contact opgenomen met het Ned. Genootschap ter Bestudering van de Zwakzinnigheid. Aan de tres viri prof. Fokkema, prof. Snijders en prof. Wiegersma is verzocht een en ander verder voor te bereiden. Door dit initiatief hoopt onze commissie de verschillende activiteiten, die op dit terrein reeds bestaan, te coördineren en daardoor het tijdstip, waarop over een hanteerbare test beschikt zal kunnen worden, te bespoedigen. Van nog meer zijden is met het C.O.Z. contact gezocht. Ik noem hier de commissie Godefroy, het Ned. Comité voor Kinderpostzegels en de Nat. Fed. voor de Geestelijke Volksgezondheid. Het hiervorenstaande stelt duidelijk in het licht, dat het C.O.Z. het eerste jaar van zijn bestaan in de wereld der zwakzinnigenzorg een eigen gezicht heeft gekregen. V. Kenteringen op het gebied van de zwakzinnigenzorg Ik heb enige verblijende voorbeelden van een zich wenden van verschillende instanties tot het C.O.Z. genoemd. Maar met dit één - richtingsverkeer zal niet mogen worden volstaan. Minstens even belangrijk is, dat van ons werk in C.O.Z. -verband een zodanige stimulans uitgaat, dat in de sector van het particuliere initiatief proprio motu, tot coördinatie en integratie wordt overgegaan. Stel dat deze coordinatie en integratie niet parallel met die in het C.O.Z.- verband zou verlopen, dan zal in de toekomst deze situatie zich onherroepelijk voordoen, terwijl het C.O.Z. een reeks van jaren delibereert over de rangschikking in onderling verband in de zwakzinnigenzorg en hieruit bepaalde beleidslijnen laat resulteren, zou in het veld, waar de zwakzinnigenzorg in feite zich afspeelt, de verhouding gefixeerd en bevroren geraken. Ik zal U aan mijn zijde vinden, wanneer ik stel, dat een dergelijke situatie voor het werk, waartoe wij geroepen zijn, zonder meer noodlottig zou zijn. Gèlukkig kan ik U mededelen, dat in de wereld, waar zich de eigenlijke zwakzinnigenzorg afspeelt, meer dan een ritseling tot samenwerken en samenoverleggen plaats vindt. Illustrandi causa diene het volgende: Voor de provincies Groningen, Friesland en Drente heeft zich op het initiatief van ons lid dr. Hoejenbos en van prof. Hart de Ruyter een noordelijke studiecommissie gevormd, die zich ten doel stelt, om regionale oplossingen te zoeken voor alle gemeenschappelijke problemen rond de zwakzinnigen met al zijn aspecten van medisch, psychologische, pedagogische en sociale aard. De oprichting van deze noordelijke studiecommissie mogen wij stellig 75 C.O.Z. - Centraal Overlegorgaan inzake Zwakzinnigenzorg zien mede tegen de achtergrond van het C.O.Z. De oprichtingsvergadering werd door mij voorgezeten, wel niet officieel als voorzitter van het C.O.Z., maar aan de andere kant zou zonder deze functie geen zinnig mens er over gepeinsd hebben, mij met deze eervolle opdracht te belasten. Mede in ons eigen belang — dat wil zeggen van het C.O.Z., dat de regionalisatie der zwakzinnigenzorg ter harte gaat — wensen wij de noordelijke studiecommissie alle succes toe. Een tweede symptoom van een parallelle aanpak valt waar te nemen in de kringen van de SP Diensten en de ouderverenigingen. Zij streven er naar hun diensten in één gebouw onder te brengen. Prima vista wellicht niet zo bijster belangrijk, maar wie geen vreemdeling is in het organisatorische Jeruzalem weet, dat een dergelijke stap de efficiency van op elkaar aangewezen organisaties door het zetelen onder één dak in hoge mate opgevoerd kan worden. Het C.O.Z. heeft de betreffende organisaties dan ook laten weten, dat deze ontwikkeling ten zeerste wordt toegejuicht. Deze twee exempels — één territoriaal, de andere meer functioneel bepaald — sterken ons in de verwachting, dat het proces van coordinatie en integratie in de wereld der zwakzinnigenzorg in die van het C.O.Z. — deze twee even tegenover elkaar stellend — zich in toenemende mate zal ontwikkelen. VI. Particulier initiatief en overheid Naar Nederlands geestesmerk ligt het primaat in de zwakzinnigenzorg bij het particuliere initiatief en naar mij voorkomt terecht. Dit treedt allerwege zeer duidelijk naar voren. Maar even manifest is het, dat de overheid in haar drieërlei verschijningsvorm — rijk, provincie en gemeente — als hoedster van het algemeen belang een eigen, specifieke verantwoordelijkheid draagt. Wij constateren dit niet enkel, maar verheugen ons daarover en denken daarbij niet enkele aan „de zilveren koorde ", die overheid en particulier initiatief verbindt. Neen, wij juichen het toe, dat de overheid ook in meer algemene zin de betekenis van de zwakzinnigenzorg in onze samenleving ter harte gaat. Een uiting daarvan hebben wij kunnen vernemen uit de troonrede van enige jaren geleden, waarin ipsis verbis op het belang van een doelmatig werkende zwakzinnigenzorg werd aangedrongen, een zienswijze, die daarna een en andermaal door ministeriële gezagsdragers werd onderstreept. Het is daarom duidelijk, dat de oprichting van het C.O.Z. door de verschillende departementen, die op het onderhavige gebied werkzaam zijn, werd toegejuicht. Het gepasseerde jaar hebben wij e rv aren, dat de werkzaamheden van het C.O.Z. door Den Haag nauwkeurig gevolgd worden. Wat men van overheidszijde van het C.O.Z. verwacht, is duidelijk door een van haar vertegenwoordigers in het C.O.Z. uitgesproken: „het C.O.Z. kome tot het formuleren van duidelijke uitspraken mede met het oog op de planvorming bij de overheid ". Tegen deze achtergrond gezien, behoort een geregeld contact tussen de diverse departementen en het C.O.Z. als zodanig een hoge prioriteit in te nemen. Dit contact is er het afgelopen jaar geweest 76 C.O.Z. - Centraal Overlegorgaan inzake Zwakzinnigenzorg voorzover vertegenwoordigers der betreffende departementen hun waardevolle bijdragen in de vergaderingen van werkcommissie en sub- commissies inbrachten. Een rechtstreeks contact van het C.O.Z. als zodanig met Den Haag heeft echter tot nog toe in het gepasseerde jaar ontbroken. Ook hier was geen onwellevendheid onzerzijds in het spel. Ike werkcommissie was immers van oordeel, dat een vruchtbaar gesprek eerst mogelijk zou zijn, wanneer bepaalde beleidslijnen met betrekking tot nauwkeurig omschreven themata zouden zijn uitgestippeld. Gezien de huidige stand der zaken kan derhalve verwacht worden, dat in de naaste toekomst, zo niet een pendeldienst, dan toch zeker een geregeld verkeer tussen C.O.Z. en Den Haag zal plaats vinden. „Particulier initiatief en overheid ". De verhouding tussen deze twee wordt in ons goede vaderland nog wel eens door een sterk dialectische aanslag gekenmerkt. Zij ontmoeten elkaar in een bepaald krachten- en spanningsveld. Nu is het zo: de potenties binnen zo'n spanningsveld kunnen of tot kortsluiting leiden of zich langs goede en geleidelijke banen ontladen, waarbij opgekropte energie tot een groter effect voert! Ik lean U de verzekering geven, dat onzerzijds niets zal worden nagelaten om de aanwezige potenties binnen het spanningsveld, waarin wij elkaar ontmoeten, in kostbare energie om te zetten ten bate van de zwakzinnigenzorg in Nederland. VII. De blik vooruit Het was mijn voornemen in de verantwoording, die ik namens de werkcommissie aan het voltallige C.O.Z. zou uitbrengen, een apart hoofdstuk aan de toekomstige werkzaamheden, zoals de werkcommissie die ziet, te wijden. Ik wil mij in dit opzicht grote beperkingen opleggen, niet om een lang verhaal kort te maken —dit is al reeds niet meer mogelijk —maar wel omdat in het door mij uitgebrachte verslag over het afgelopen jaar de toekomst in de meest letterlijke zin reeds begonnen is. Sprak ik niet reeds over de installing van de werkgroepen „maatschappelijk werk" en „opleidingsvraagstukken"; over het nader in beschouwing nemen van het vraagstuk van het gebrek aan vakspecialisten in de verschillende disciplines; over het initiatief om te komen tot het ontwerpen van een test voor zwakzinnigen en over een versterkte en intensieve communicatie met de overheid? Gij wilt wel van mij aannemen, dat nog een bonte hoeveelheid van vraagstíikken zich aan ons opdringt. Ik stip aan : het in nauw overleg met het Nederlands Genootschap ter Bestudering van de Zwakzinnigheid bevorderen van het wetenschappelijk onderzoek; de problematiek rondom de periodieken op het terrein der zwakzinnigenzorg; het gehele complex vraagstukken, dat te vatten is onder de woorden: voorlichting en public-relations, fondsenwerving en documentatie. Om dan nog niet te spreken over een gevarieerdheid van vragen, die uit de besprekingen in de werkcommissie en haar subcommissies zich aan ons heeft gepresenteerd. Indien wij er niet voor waken, dreigen wij niet in een mèr, maar in een ocean à boire te verzinken. Neemt 77 C.O.Z. - Centraal Overlegorgaan inzake Zwakzinnigenzorg U echter van mij aan, dat we in de veelheid van bomen het bos zullen blijven zien en voorts, dat wij door het opstellen van een prioriteitslijst de gewenste ordening in ons denken en handelen zullen aanbrengen. Intussen moet liet voor U alleen een geruststellende gedachte zijn, dat de leden van de door U ingestelde werkcommissie zich noch in naaste, noch in verre toekomst bij het gewestelijke arbeidsbureau voor werk zullen hebben te vervoegen. VIII. Naar een volwaardige plaats voor de zwakzinnigenzorg In het belangwekkende rapport „Geestelijke Gezondheidszorg van het Katholiek Nationaal Bureau" wordt er terecht op gewezen, dat het huidige sociale klimaat mogelijkheden voor de geestelijke gezondheidszorg biedt tot een ontwikkeling naar een volwaardige plaats binnen het geheel van de gezondheidszorg en de andere maatschappelijke voorzieningen. Allen, die in de zwakzinnigenzorg werkzaam zijn, zullen deze uitspraak beamen. Zij behoeven niet meer als de pioniers van het eerste uur in de woestijn te preken. In samenleving en bij overheid vinden zij gehoor. Maar laat ons er diep van bewust zijn, dat het veranderde geestelijke klimaat alleen maar inhoudt, dat in tegenstelling met voorheen, er meer mogelijkheden en kansen zich aandienen. Of deze begrepen zullen worden, zal van ons allen — ook van het C.O.Z. — afhangen. Ik wil hier alleen maar mee zeggen, dat de verantwoordelijkheid, die op het huidige geslacht rust, er alleen maar groter door geworden is. Zij, die na ons komen, zullen ons oordelen, of wij de ons geboden kansen en mogelijkheden hebben gegrepen ten bate van de zwakzinnigenzorg. Tot slot nog één opmerking. Groot is onze verantwoordelijkheid ook in die zin, dat wij als pleitbezorgers optreden voor hen, die zich zelve niet kunnen presenteren en die veelal weerloos in het leven staan. Wij zijn te hunnen behoeve tot dienstbetoon geroepen. Maar laat ons één ding niet vergeten: ook de zwakzinnigen bewijzen door hun aanwezigheid in deze gebroken samenleving een dienst aan ons. Mag ik dit met de woorden van prof. Rogier voor U voel- en hoorbaar maken : „In deze wereld speelt ieder zijn rol, ook de grijsaard, de pensioentrekker, de armoedzaaier, de nietsnutter, de sociale doodeter, de behoeftige zieke, de gebrekkige strompelaar, de querulant, de domkop, de debiele, ja, de van zijn zinnen beroofde, allen, die de samenleving geen andere dienst bewijzen dan dat zij een dagelijks beroep zijn op haar mede-lijden ". Onze harten zouden verstenen en verharden, verdorren en verschralen, wanneer wij de zwakzinnigen in ons midden hun dienst aan ons niet lieten verrichten. Laat ons, als C.O.Z. in dit besef van wederzijds hulpbetoon met opgewektheid en toewijding onze verdere arbeid verrichten. 78 Hoort het spraakgestoorde kind op een school voor buitengewoon onderwijs? door Dr. P. H. DAMSTÉ, Utrecht Er is in de laatste decennia zoveel toegevoegd aan onze kennis over het ontstaan en het behandelen van spraakgebreken, dat dit wel invloed moet hebben gehad op het beeld, dat wij thans hebben van het slecht sprekende schoolkind. De grootste verandering heeft zich voltrokken in de situatie van kinderen met organische stoornissen van de spraak door aangeboren defecten van lip, kaak en verhemelte. 1. Het operatief herstel is tegenwoordig meer gericht op de goede functie van het palatum mope (zachte verhemelte); men streeft naar het bereiken van een goede afsluitingsfunctie van het verhemelte. In deskundige handen wordt dit in 70 % van de primaire operaties bereikt. Bij deze kinderen ontwikkelt de spraak zich normaal, zij zullen waarschijnlijk nooit een logopedist nodig hebben. 2. De kinderen worden vroeger geopereerd en wel vóór de leeftijd waarop de spraakontwikkeling aanvangt, in het eerste of tweede levensjaar. Hiermede wordt voorkomen, dat het kind een afwijkend spraakpatroon ontwikkelt, hetwelk hij na een geslaagde verhemelte-operatie weer zou moeten veranderen. 3. De methoden van diagnostiek zijn vooruitgegaan. Sinds aan medische centra het belang is ingezien van de „spraak" voor de normale ontwikkeling van het kind, is de mogelijkheid geopend om met róntgentechnieken de fonetiek van deze afwijking grondig te leren kennen. De vroegere „klassen voor spraakgebrekkigen" (die hier en daar nog bestaan), werden voor een groot deel bevolkt met kinderen, die laat waren geopereerd en die nog vast zaten in gewoonten als glotisslagen, nasaliteit, pharyngeale s-en, enz. De combinatie met een gehoorstoornis, of geringe verstandelijke aanleg, kan de correctie van deze gewoonten uitermate moeilijk maken. Een ander, en misschien wel even groot deel, van deze klassen werd ingenomen door kinderen, die wel een verhemelte-operatie hadden ondergaan, maar bij wie het verhemelte niettemin onvoldoende afsloot. Daardoor bleef, alle oefening ten spijt, de onaangename open verhemeltespraak met zijn neusklank en ontsnappende neuslucht, glottisslagen en andere vervangingsklanken, bestaan. Het is nog steeds verbazend om te zien, hoe sommige logopedisten met een trouwhartige toewijding jarenlang oefeningen doen met kinderen, die een anatomisch veel te kort verhemelte hebben. 79
© Copyright 2024 ExpyDoc