> Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 22 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22 Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 T 070 333 44 44 F 070 333 40 33 www.rijksoverheid.nl Uw referentie 156078.69u Datum 11 december 2014 Betreft Wetsvoorstel aanpassing financieel toetsingskader De leden van de fracties van het CDA, de SP en 50PLUS hebben nadere vragen gesteld over bovengenoemd wetsvoorstel. De vragen van de CDA-fractie zijn mede gesteld namens GroenLinks, PvdD, 50PLUS, OSF en SP. Met deze brief worden de nadere vragen beantwoord. Vragen CDA-fractie De leden van de fractie van het CDA vragen of het wetsvoorstel nog als evenwichtig is te beschouwen, nu nieuwe deelnemers er 0,1% op achteruitgaan in het scenario ‘premiedemping op basis van verwacht rendement, toepassing nieuwe parameters’. De regering acht de generatie-effecten van een beleidswijziging evenwichtig wanneer de voor- en nadelen voor bepaalde generaties op voorhand van een vergelijkbaar belang zijn. Dat is bij dit wetsvoorstel het geval. Het is bij beleidswijzigingen van enige omvang niet mogelijk het saldo voor elk leeftijdscohort precies op nul te krijgen. Het oogmerk is te vermijden dat bepaalde leeftijdsgroepen op voorhand onevenredig worden benadeeld. Het beperkte nadelige effect voor nieuwe deelnemers (-0,1%) maakt het wetsvoorstel niet onevenwichtig. Bij beoordeling van de generatie-effecten dienen alle onderdelen van het wetsvoorstel te worden betrokken. Wanneer slechts naar één scenario wordt gekeken, waarin dekkingsgraden zich herstellen, dan blijven de effecten van de verbeterde spreiding in de herstelplansystematiek buiten beschouwing. De verbeterde herstelplansystematiek voorkomt forse pensioenkortingen bij economische tegenvallers. De koopkracht van pensioenen wordt in dat geval – in vergelijking met het huidige ftk – beter beschermd. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in de berekeningen van de generatie-effecten alle onderdelen van het wetsvoorstel meegenomen. De leden van de fractie van het CDA vragen een oordeel over het lagere verwachte pensioenresultaat voor 25-jarigen, 50-jarigen en 70-jarigen, na 10, 20 of 30 jaar. Hoe verhoudt deze berekening zich tot de stelling dat het wetsvoorstel het pensioenresultaat van jongere generaties verbetert, vragen deze leden. De daling van het mediane pensioenresultaat is voor de huidige 25-jarige generatie het gevolg van de versobering van het Witteveenkader per 2015. Hier staat tegenover dat ook de premie-inleg van deze generatie daalt. Voor de huidige 70-jarige generatie is de daling van het mediane pensioenresultaat het Pagina 1 van 5 gevolg van de indexatieregel. Deze regel beperkt de omvang van de indexatie bij een herstel van de dekkingsgraden. Dit effect moet worden bezien in het licht van het integrale beeld. In een slecht-weer scenario wordt immers ook minder snel gekort (zie figuur 4.3). Voor de huidige 50-jarigen spelen de versobering van het Witteveenkader en de indexatieregel beide een rol. Datum 11 december 2014 Onze referentie Het onderhavige wetsvoorstel heeft niet tot doel om het pensioenresultaat van een bepaalde generatie te verbeteren. Integendeel, de effecten van het wetsvoorstel pakken voor alle generaties evenwichtig uit. Overigens heeft het CPB, op verzoek van het CDA, de effecten van vier maatregelen in beeld gebracht, niet alleen die van onderhavig wetsvoorstel. De leden van de fractie van het CDA vragen hoeveel euro’s deelnemers erop achteruitgaan, op micro- en macroniveau, bij een daling van de vervangingsratio met 5%-punt. Welke gevolgen heeft dit voor de economie in de komende 10 jaar, vragen deze leden. Deze vraag is door de CDA-fractie eveneens aan het CPB gesteld. Het CPB zal de vraag vóór de plenaire behandeling van het wetsvoorstel beantwoorden. Vragen SP-fractie De leden van de fractie van de SP vragen bij welke maximale vooruitgang of achteruitgang per leeftijdscohort nog sprake is van evenwichtige generatieeffecten. Acht u een achteruitgang in de vervangingsratio met 5 procentpunt over 10 jaar evenwichtig, vragen deze leden. Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het hierboven opgenomen antwoord op de eerste vraag van de CDA-fractie. De leden van de fractie van de SP stellen dat de regering in de nota naar aanleiding van het verslag schrijft geen bezwaar te hebben tegen een 100% afdekking van het renterisico. Zij vragen of de regering het niet bezwaarlijk acht dat de pensioenen in dat geval nooit geïndexeerd kunnen worden. Deelt de regering de opvatting dat een instabielere UFR zal leiden tot een grotere afdekking van het renterisico, vragen deze leden. In de nota naar aanleiding van het verslag spreekt de regering geen oordeel uit over een 100 procent afdekking van het renterisico. De afweging van voor- en nadelen van het afdekken van het renterisico is aan pensioenfondsen. Wel heeft de regering als nadeel van een 100% renteafdekking benoemd dat een rentestijging niet resulteert in een toename van de dekkingsgraad. Dat pensioenen bij volledige renteafdekking nooit geïndexeerd kunnen worden, is overigens te stellig. Een fonds dat een deel van zijn vermogen in aandelen belegt, kan toch zijn nominale renterisico volledig afdekken. In dat geval behoudt het fonds indexatiepotentieel, ondanks een volledige renteafdekking. Het feit dat de meerderheid van de fondsen al geruime tijd niet in staat is de pensioenen te indexeren, wordt dan ook niet veroorzaakt door renteafdekking, maar doordat zij onvoldoende financiële middelen hebben. De kans dat de nieuwe UFR fondsen stimuleert tot een grotere afdekking van het renterisico, acht de regering gering. De functie van de UFR is immers het corrigeren van marktrentes met een lange looptijd. Het afdekken van het renterisico is juist bedoeld om rentedalingen op de korte termijn op te vangen. Door het spreiden van de gevolgen van financiële tegenvallers is er minder Pagina 2 van 5 aanleiding voor pensioenfondsen om het renterisico af te dekken. Zoals eerder is aangegeven, wordt het effect van het nieuwe ftk op de renteafdekking nog onderzocht, naar aanleiding van de motie-Vermeij c.s. De leden van de fractie van de SP vragen hoe de kostendekkende premie en de daadwerkelijk betaalde premie met gedempt rendement zich de laatste vijf jaar hebben ontwikkeld. Tevens vragen deze leden hoe de kostendekkende premie en de voorgestelde premie met demping van verwacht rendement zich naar verwachting tot 2020 zullen ontwikkelen. Datum 11 december 2014 Onze referentie Onderstaand overzicht laat de ontwikkeling zien van de premies over de afgelopen 5 jaar van alle fondsen die hun kostendekkende premie dempen op basis van het verwacht rendement1. De bovenste rij van het overzicht laat - in miljarden euro’s – de kostendekkende premie zien op basis van de risicovrije rente, dus zonder demping. In de middelste rij staan de kostendekkende premies bij demping op basis van verwacht rendement. De onderste rij laat de feitelijke premies zien die de betreffende fondsen hebben geheven. Hieruit blijkt dat fondsen die kostendekkende premie dempen met verwacht een rendement, in de praktijk een hogere premie heffen. Het verschil tussen de kostendekkende premie op basis van de risicovrije rente en de feitelijk geheven premie is relatief beperkt. RTS gedempt feitelijk 2010 2011 2012 2013 2014 17,1 19,5 23,8 23,9 19,8 14 14,5 15,6 16,2 14,5 16,9 18 20,2 20,5 18,6 De premiedaling in 2014 wordt in hoofdzaak veroorzaakt door de wijzigingen in het Witteveenkader. De leden van de SP-fractie vragen tevens hoe de premies zich naar verwachting in de toekomst ontwikkelen op basis van scenario's. Ook hiervan wordt hieronder een overzicht gegeven. Daarbij is uitgegaan van het nieuwe ftk en de rentestand per ultimo november 2014. Voor de scenario’s is een daling van de rente met 0,5% en een stijging van de rente met 0,5% verondersteld. 1 De premiegegevens zijn ontleend aan DNB Pagina 3 van 5 De ontwikkeling van de feitelijke premie is niet goed te voorspellen; dit is afhankelijk van het toekomstige gedrag van fondsen zelf. In de tabel zijn daarom alleen de verwachte kostendekkende premie op basis van de risicovrije rente en de verwachte kostende premie op basis van demping met verwacht rendement weergegeven. Ook hier gaat weer alleen om fondsen die hun kostendekkende premie momenteel dempen met verwacht rendement. 2015 rente - 0,5% rente+0,5% RTS (ultimo 2014) 23,8 26,2 21,7 gedempt 15,7 15,8 15,7 Datum 11 december 2014 Onze referentie Als de kostendekkende premie op basis van de risicovrije rente in 2015 wordt gebaseerd op de nieuwe UFR curve stijgt deze met +/- € 0.6 miljard Euro Vragen fractie 50PLUS Het lid van de fractie van 50PLUS vraagt of ik heb kennisgenomen van het artikel “Jurist: Plannen Klijnsma mogelijk strijdig met EU-recht” in De Financiële Telegraaf van 9 december 2014. Klopt de bewering in dit artikel dat de regering niet heeft getoetst aan het Europees grondrechtenhandvest, vraagt deze fractie. Hij vraagt verder of mensen die menen in hun koopkracht te zijn aangetast, een zaak vanwege onteigening aan de rechter kunnen voorleggen. Tot slot vraagt deze fractie een visie op de opvatting van de geciteerde jurist dat pensioendeelnemers nu al naar de rechter kunnen stappen en dat hun zaak sterker wordt na invoering van onderhavig wetsvoorstel. Van bedoeld artikel heb ik kennisgenomen. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is vermeld, is wel degelijk onderzocht of er sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het eigendomsrecht in de zin van artikel 17 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie2. Artikel 52, derde lid, van het Handvest preciseert dat, voor zover dit Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten die zijn gegarandeerd door het EVRM, de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde zijn als die welke er door het EVRM aan worden toegekend. De officiële toelichting bij het Handvest, die bij het interpreteren ervan gebruikt dient te worden, meldt dat het recht op eigendom zoals neergelegd in artikel 17 Handvest overeenstemt met artikel 1 van het Aanvullend Protocol EVRM. Ook de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin een beroep op artikel 17 Handvest werd gedaan, geeft geen aanleiding om aan te nemen dat burgers hieraan meer rechten kunnen ontlenen dan aan het EVRM. Mensen die stellen dat hun koopkracht door de nieuwe wet wordt aangetast, kunnen hierover een rechtszaak aanspannen. Dit kan ook al onder de nu geldende regels. Voor zover daarbij wordt aangevoerd dat sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het recht op eigendom zoals dit wordt beschermd door het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), zal de rechter – nu en in de toekomst – onderzoeken of de aantasting wettelijk is toegestaan, het algemeen belang dient en proportioneel is. Het wetsvoorstel verbetert het bestaande toetsingskader, zonder individuen of groepen disproportioneel te benadelen. 2 Kamerstukken I, 2014-2015, 33 972, D, p. 37 Pagina 4 van 5 Concluderend, de regering is van oordeel dat het voorstel in overeenstemming is met zowel de verdragsrechtelijke verplichtingen zoals die voortvloeien uit het EVRM, en met name met het in artikel 1 van het Aanvullend Protocol neergelegde eigendomsrecht, als met Artikel 17 van het Handvest voor de Grondrechten van de Europese Unie. De Raad van State heeft in zijn advies over onderhavig wetsvoorstel geen opmerkingen gemaakt de Europeesrechtelijke aspecten. Datum 11 december 2014 Onze referentie De in De Financiële Telegraaf geciteerde jurist draagt geen inhoudelijke argumenten aan die aanleiding zijn om bovenstaande opvatting te herzien. In het artikel maakt betrokkene een vergelijking met de Securitel-affaire en stelt hij dat bekeuringen voor rijden onder invloed wegens strijd met het Europese recht ongeldig zijn verklaard. Het Europese recht stond toen echter niet in de weg aan het opleggen van rechtsgeldige bekeuringen. Dit blijkt met name uit de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Lemmens3. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Jetta Klijnsma 3 C-226/97 van 16 juni 1998 Pagina 5 van 5
© Copyright 2025 ExpyDoc