O - Radboud Repository

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University
Nijmegen
The following full text is a publisher's version.
For additional information about this publication click this link.
http://hdl.handle.net/2066/26426
Please be advised that this information was generated on 2015-01-24 and may be subject to
change.
D
O
Z
w
CO
W
P - 4
3
ÇÙ
O
<
J
0 0
zw
z
o
tq
z
o
jj
"si
CO
O)
o
o
CD
LIBELLI N O V IO M A G EN SES N R . 4
EX I I B R I S
U N ' \ / E R S > T ATI S
WO V I O M ^ G P M S I S
-S, 5W/ 43$
c i i >-g e c ;e v e n s k o n i n k l i j k e h ib l i o t h e e k . d e n h a a g
Ars
Ars creta ria. N ijm e g e n eii La Grauieseuque.
Enkele w^ed.icliten betreffende de organisatie
w
VMii de Handel eil de produktiv van terra sigillata
in La G raufesenque / J.K. Haalebns; [tek.;
E.J. P o n te n /M . Poiak; fotos: P. Berseli et al.]-—
N ijm eg en : Katholieke Uliiversiteit N ijm e g en . Afdeling
Provinciaal-Roiiieinse archeolngie. - F o to ’s, tek. (Libelli Noviomageiisiïs;4)
M e t lit, opg.
ISB N
12647-2-5
Omslagfoto:
Detail van de versiering van een Ztiidgallische beker Dmgendoiff 30, gevonden op de Hunerberg te Nijmegen
Foto H. van de Sluis.
ARS CRETARIA
Nijmegen en La Graufesenque
Enkele gedachten betreffende de organisatie van de
terra sigillata-produktie en -handel in La Graufesenque
J . K . Haakbos
R ed e uitgesproken bij de aanvaarding van
het ambt van gewoon hoogleraar
in
de Provinciaal-Romeinse archeologie
aan
de Faculteit der Letteren
van de
Katholieke Universiteit Nijm egen
op 7 februari 1997
Nijmegen 1997
MAGISTRO
AMICO
PRÀECESSORI
INHOUD
ínhoud
5
Inleiding
7
La Graufesenque
11
Pottenbakkers in Egypte
16
De baksteenindustrie
19
Grondbezit in de provincie
23
Zuidgallische pottenbakkerijen
23
Nogmaals La Graufesenque
25
Handel
26
De organisatie van het pottenbakkersbedrijf in La Graufesenque
27
Terug naar Nederland
29
Dankwoord
33
Samenvatting
35
Aantekeningen
36
Litteratuur
39
5
Mijnheer de R ector magnificus, dames en heren,
INLEIDING
Opgravingen van Romeinse nederzettingen en legerplaatsen leveren meestal een
overstelpende hoeveelheid vondsten op. Vooral de massa aardewerk neemt voor de
archeoloog die zijn taak tot een goed einde wil brengen en niet tevreden is m et de
magazinering van dit materiaal, vaak een bedreigende omvang aan.Tijdens de opgra­
vingen die door de afd. Provinciaal-Romeinse archeologie van deze Universiteit sinds
1987 worden uit gevoerd op de terreinen van het voormalige Canisiuscollege te
Nijmegen (afb. 1), zijn op dit moment een half miljoen vondsten te voorschijn
gebracht. Registratie en beschrijving hiervan is een vorm van dwangarbeid, die alleen
door het uiteindelijk doel kan worden gerechtvaardigd.
De vondsten zijn voor het grootste gedeelte afkomstig uit een nederzetting die zich
in de laatste decennia van de 1ste eeuw na Chr. heeft ontwikkeld buiten de wallen
van de legerplaats van de Legio X Gemina. Ze moeten bijdragen aan de reconstruc­
tie van de geschiedenis van een der gelijk kamp dorp o f canabae,'
’ V r.: *>••• •
t «
m.-, '
ft /'f‘
■•
• to-, , ' •• ' J
-v>
.l'.—.................................................................................... ->-•
1
. . ^ : ■'
■: ,
vr'. ■
•'
■■•' '
*./<•
bV .
. „•
.
'S
■ ’^
‘
’
■
,
- ' . . . ’i
’
■ -r.
, *’
. é’J
1
■ ,y ' ■
• r
•
'■ .
>>7. ’V
'
m
.. .. ' J . f
/ ■:
*. ' )
■
♦ •
—
■■-V >«.
.. .
-fT
, . AA? 4
—► *.,v-
*. •
,¡ ,
/y » .*
• -sf ' •
/ s, , .. ' V’
tA :
^ >
•
V .^
V
•
‘r--/* -i*
-V
> V . ■''*
'- - .„ v ,
' T.'
1 jt
i: V , #
.•j’i.Y.r.«;. ..
* •
tüfi
vv
¿5
l-.r
*il.; isí (sIU . ,b«vir£:
■C-:■;:.r,v;.v¿;
:
. /. • :
ri
1ííí'i-r'i-'.- '.i-Ji1v
*4>: **jrj I
• ¡ .; . .. 5•**
!f>
¡
*•.•• .«i
P ié
é é* !
.
' - ' í > ' A' -' s' /
/ . I ». f / . ^
/ ’•..¿•-U'ilVtó’AP»« Í;
'■ : : r ..
•».■«
%
v > . ***■
-.v..
1
YT-’ :'
*AV;
■••• . • \ »*
s» •'
Vv^/Avr.
«
>p j ,> • • * > , >
>.
> Jflu
■-í Ll;'á'£Éá4í. '••1,1!'
. • |-s
'•
Aflx 1. Nijmegen Hurí erberg, 1990. Gezi
in de zuidwestelijke hoek van
het Lage Veld van het voormalige Canisiuscollege (werkputten xxx-xxxv). Vanwege de grote
droogte is de hulp van de brandweer ingeroepen om de opgravingsvlakken vochtig te maken en
Ui
. Opname uit het oosten.
Foto Anjolein Zw art.
,
o
L?
1
Traditioneel richt de studie van Romeins aardewerk zich vooral op de typologie en
de chronologie. Vormen worden gedefinieerd, gedateerd en gebruikt om de ouder­
dom van de op ge graven resten van nederzettingen en andere sporen te bepalen. In dit
opzicht is in de laatste honderd jaar veel gedaan, zodat we voor de Germaanse pro­
vincies van het Romeinse rijk beschikken over een uitgewerkte aardewerk-typologie,
die in vele gevallen dateringen binnen tien o f twintig jaar mogelijk maakt.
D e chronologie van de Nijmeegse canabae is betrekkelijk eenvoudig. Het ontstaan
van deze nederzetting moet samenhangen met de vestiging van de Legio X Gei.ni.na
op de Hunerberg, in het jaar 71 na Chr., kort na het einde van de opstand der
Bataven.Waarschijnlijk is het kampdorp grotendeels ontruimd bij het vertrek van dit
legioen naar het Donaugebied in 103 o f 104 in verband met de Dacische oorlog van
keizer Trajanus.
I :
!>{’ ■'
I
A
A
ï’*1
9 r
V
! V
; «\
¿A
t
P\
A. ^
V\.
I
f
A* £
A »Vn
%
A
• L
v,.
I
■
; A
*
*
1
«
•
.
V- •*C3^
U
-
-
i
"
•.
A -’"
;
\
\
'
■
* .
« —
'■ r
o
'
•• A . u
A
■
-
■
"
■J
T
■
a
.
■■
,
'
-:A
\
.
r
A
*■
-T\
' f ;r «
V
'J
t
V,.!
"i
s
-
A
v
r
"
A
,
X—■
.W '1'
V«
^
o—
.li*- —
* I
IH m
V
L
1
Pb
I -
A V 'V
■\
n
;
* t\
\ ~
«r
i ^ >/»-
"■
\
•
• L_>
M
u
a
À
' '
' >. •-
l-i
]%f
»
a
A
A
'
a
i > *
»
& .v.
■
- - ;
Js.
.
V < 3 \
a
w
A -Vì, » * #
p
Tr
/
A
*
.
- ‘
t
••
\ A
» ,>
-T
..
- A - '
•w ~a-4 ;' ì;
1-
’
V
1
A
Ä V. *
■
A
A
A
'
■ ..........■ 4
,
A
'l
I
>
,
ì Vi’'r¿A^V1'?’Ì\- \ i A’’ì \—
T" S-V*‘è*’*1
- ^
''mA_V_3 i r ^ r j , ' j
\
\\\ \àà * * * Vr
-I
Lí
J
A
A
Ä
;«
:.A r*
- - T ^ v
A *
» 1
•
■
—
«I
N ijm e g e n / Coserà / 1987-1996
V erspreiding 2 d e -e e u \v s e terra sigillata
61
-.1
' L-
*• y**é
:
157VV
' ” c .' A -
• V - t a t f - . - v V " '« *
I
-'X
lB\ >
v
' *ì
r v . ^ ’5-^ 'k\-
* , - f , .• / i
A -r
i»T
' % %
■
••
V>Li xp
;
\-\
■
r-
‘ ClJJ
I
^ 1
-r w
‘VVw
»
*
I
1 *
•'.éSrA
'U
,
■ •I
■ v .1 i
•
I ir. * ‘
•B,A,
' é\ • ' ! • I
.
À
j
,
1-
I
*
^
' ‘ i
»
i
»
’ ■ f
■
I
• ^
^
-
%
,
V
A ß. 2. Nijmegen, Hunerberg, 1987-1996. Overzichtstekening van de gevonden sporen uit de
Romeinse tijd (in grijs) wet daarop in rood aangegeven de vindplaatsen van Midden- en
Oostgallische terra sigillata. Tek. E J . Ponten/M. Polak.
8
3
4
7
AJb. 3. Zitid-Fmnkrijk met de ligging van La Graufesenque en andere in de tekst genoemde
plaatsen. Tek. M . Polak. 1: terrein beneden 200 m boven zeeniveau. 2: tussen 200 en 500 m.
3: boven 500 m. 4: grote verbindingswegen in de Romeinse tijd. 5: grote en kleinere potten­
bakkerijen. 6; mijnen. 7: (moderne) steden.
Een periode van dertig jaar is zeer kort. Toch lijken er mogelijkheden aanwezig om
de geborgen vondsten te verdelen in verschillende chronologische groepen. Een
voorlopige kartering van enkele van de jongste vondsten laat een eigen verspreidingspatroon zien dat/afwijkt van dat van oudere voorwerpen (afb. 2).
Verdere studie zal het wellicht mogelijk maken typen scherper te dateren, nieuwe
vormen te leren kennen en verspreidingspatronen te interpreteren. D at is specialistisch
werk en weinig geschikt om U te boeien. Andere zaken doen dat mogelijk meer. Ik
denk daarbij aan economische aspecten als de organisatie van pottenbakkersbedrijven
en de handel, en aan de waardering van de produkten door de consumenten, die door
hun keuze uit het beschikbare assortiment hun graad van romanisering kunnen ver­
raden.
Het begrip Romeins aardewerk suggereert een uniformiteit die nooit heeft bestaan.
Het aardewerk in de afzonderlijke provincies van het Romeinse rijk toont een grote
variatie. Produktie vond op geheel verschillende schaal plaats. Bij grote bedrijven als
de ateliers, waar het luxe rode aardewerk, de terra sigiUata werd vervaardigd,2 is men
9
van een grote oven uit het einde van de istc
eeuw. Foto J .K . Haalebos.
10
geneigd om over industrieën te spreken, hoewel dat in strikte zin niet schijnt te
mogen. Meestal verzorgden deze ondernemingen m eer dan een provincie m et hun
pro du kt en. Het aardewerk van grote pottenbakkerscentra, zoals Arezzo in Italië en La
Graufesenque in Zuid-Frankrijk (afb. 3), werd afgezet over grote delen van het
Romeinse rijk en zelfs ver buiten de grenzen daarvan.
In de loop van de keizertijd verplaatste de sigillata-industrie zich van Italië steeds ver­
der naar het noorden en bereikte uiteindelijk in de 2de eeuw de grensprovincies langsde Rijn en de Donau. De verspreiding van de daar gemaakte terra sigillata bleef over
het algemeen veel beperkter.3
De handel in gewoon aardewerk overschreed betrekkelijk zelden cie grenzen van
een provincie. De produktie vond zowel plaats in steden en vici, als op de terreinen
van villae. Er bestond een duidelijk verschil in grootte. Sommige bedrijven lijken
slechts over een enkele oven te hebben beschikt, andere zijn onderdeel van nederzettingscomplexen waar de pottenbakkerij de belangrijkste activiteit m oet zijn geweest.
In het meest simpele geval kan voor het bakken van het aardewerk ook gebruik zijn
gemaakt van een open vuur, dat weinig sporen behoeft te hebben achter gelaten. De
ovens (afb. 4) in La Graufesenque waren grote gecompliceerde bouwwerken, die tien­
duizenden potten konden bevatten.
Tijdens het onderzoek op het terrein van het Canisiuscollege te Nijmegen werden
bijna 30.000 fragmenten van terra sigillata gevonden, die met weinig uitzonderingen
afkomstig zijn uit La Graufesenque bij Mi 11au (dép. Aveyron) in Zuid-Frankrijk (afb.
3). Hierop werden meer dan 1.600 stempels van pottenbakkers aangetroffen (afb. 5).
Aß). 5. Stempel van de Zuidgallische pottenbakker Loginius ( l ö g i r n i ) op een term sigillatabord Dragendorff 18, gevonden op het Lage. Veld van het voormalige Canisiuscotlege te
Nijmegen. Vondstnr. c a . 1988.014.01494.a. Schaal 2 : 1 . Foto M . van Beers.
Deze getallen demonstreren het belang van de pottenbakkei’ijen in La Graufesen­
que, zeker wanneer men bedenkt dat de ca. 3 ha grote opgraving niet veel meer vormt
dan 2% van het in de late 1ste eeuw bewoonde areaal op de Hunerberg. E r zouden
dus alleen al in de Flavische tijd zo’n 80.000 gestempelde stukken vaatwerk uit La
Graufesenque naar de legioensvesting in Nijmegen kunnen zijn geëxporteei'd.
LA G R A U F E S E N Q U E
De pottenbakkerijen van La Graufesenque (afb. 6) zijn in archeologische kring
allang en terecht beroemd.4 De zorg voor dit terrein, dat een plaats zou verdienen op
de Werelderfgoedlijst van de Unesco, was lang een t&ak van verdienstelijke amateurs,
11
», ;-V.b:v %'. • t
••v ’•
>*
j
xmm
.*». ,-i>-,s'-,*s ï^y*. * 1
' ■ \' ■":? s/ ' '•>* 'V■
’■. 1.*!(: ■'■f•1- >; \ : VJ■/.’.
*:}.■:kA '>-J. ■; :'•:'• ^ ^ v<'•
•' ■;{:} •V* >'•'■V/S' t •':: ’'/• - .;'•v
•V:I'sr<!
A fh 7. La Graafesenque. Gedeelte van de afmlkuil van Gallicanus tijdens de opgmvinq in
't c\n o r ? _ t ts t r f t
J
<-s
1 9 7 8 . Foto J.K. Haalebos.
12
zoals de pastoor Herm et in het begin van de 20ste eeuw. Pas in de jaren zeventig zijn
systematische opgravingen op gang gekomen die ons een gedeelte van dit pottenbakkerscentrum uit de Romeinse tijd hebben leren kennen. H et had kennelijk de
vorm van een klein dorp met langs straten gelegen werkplaatsen, ovens, tempels en
een eigen theater. De hoeveelheid aangetroffen pottenbakkersafval is onvoorstelbaar
groot en leidde bij de deelnemers aan deze opgravingen snel tot een devaluatie van
dit soort aardewerk, dat elders met zoveel zorg gekoesterd wordt.
Twee groepen van vondsten uit La Graufesenque helpen ons in het bijzonder ver­
der betreffende de organisatie van deze pottenbakkerijen. Een enkele maal zijn mis­
lukte ovenladingen in grote afvalkuilen gedumpt. Deze ‘dépotoirs’ geven een wel zeer
bijzondere momentopname van het pottenbakkersbedrijf (afb. 7) en laten zien dat
ovens door groepen van pottenbakkers gezamenlijk werden gevuld met vele duizen­
den, zo niet tienduizenden stuks terra sigillata. Dit gegeven wordt bevestigd door een
tweede categorie van vondsten, de z.g. pottenbakkersrekeningen of om een wat
ouderwets woord te gebruiken borderellen, op aardewerk ingekraste lijsten waarin de
inhoud van ovens voor het bakken werd vastgelegd. Deze lijsten bestaan uit reeksen
namen van mensen met opgave van de door hen geleverde stukken aardewerk.
Daarbij zijn de benamingen, afmetingen en exacte aantallen van de geregistreerde
potten aangegeven. De vermelde totalen liggen dikwijls in de buurt van de 30.000
potten. De lijsten kunnen zijn voorzien van een in het Latijn o f Keltisch gestelde kop,
waaruit valt op te maken dat ze betrekking hebben op het laden van ovens. Deze zijn
genummerd van 1 tot 10; enkele lijken nog hogere nummers te hebben gehad. Er
kunnen dus minimaal 300.000 potten per jaar zijn gefabriceerd. De produktie kan
aanzienlijk hoger hebben gelegen, als er meer dan een oven in gebruik is geweest. In
dat geval moet de produktie in de miljoenen stuks hebben gelopen.
Afb. 8. Woerden, Kruittoremveg, '1976. Stempel
van de Zuidgallische pottenbakker Daribitus
( d a r i b i t v s ) op een kom Drag. 29.
Vondstnr. VVRD.i976A08.ad. Schaal 2 : 1 .
Foto P. Bersch.
Naast deze bronnen van informatie zijn het vooral de honderdduizenden in vele
opgravingen in West-Europa aan ge troffen naamstempels, die ons over de structuur van
de in La Graufesenque gevestigde bedrijven kunnen inlichten. D e namen in deze
stempels beschouwt men als de namen van pottenbakkers, die om ons niet duidelijke
reden hun produkten hebben voorzien van een merk. De formulering van de tekst
van de stempels kan uiteenlopen. Sommige merken lijken aan te geven dat individu­
ele pottenbakkers verantwoordelijk zijn geweest voor de produktie (afb. 5 en 8), ande-
13
\
Afb. 9. Woerden>Kmittorenweg, ¡976.
Stempel van de Zuidgallische pottenbakker
Aquitanus met de vermelding van een of(f)idiia
( OF. A Q V I T A N l ) .
Vondstnr: VVRDJ976A08.qf, Schaal 2 : t.
Foto P. Bersch
Aft, 10. La Graiifesenque.
Fragment van een vonnschotel met een voor
het bakken, ante cocturani> ingekmst graffito
van de vormschotelmaker Albinus (a l b i n i ) .
Foto J.K . Haalebos.
re wijzen op het bestaan van werkplaatsen of of(f)icinae (afb. 9). Polak heeft op grond
van de vondsten uit Vechten vastgesteld dat de produktie van dergelijke ofFicinae over
het algemeen groter is geweest dan die van de andere pottenbakkers. Officinae wor­
den vooral in de jongere stempels vermeld. Dit kan betekenen dat de omvang van de
bedrijven in de loop van de tijd is toegenomen.
De naamstempels geven ook aanwijzingen voor de relatief complexe structuur van
de bedrijven, waarbij kennelijk voor bepaalde activiteiten specialisten konden worden
ingezet. Dit komt vooral tot uitdrukking bij de met reliëf versierde terra sigillata. Deze
werd vervaardigd met behulp van negatieve vormen of mallen (afb. 10). Dergelijke
vorm schotels konden, evenals de daaruit afgevormde kommen, worden voorzien van
een stempel; soms ook werd tussen of onder de versiering met de hand een signatuur
of graffito in de mal ingekrast. Deze merken die in verschillende produktiestadia wer­
den aangebracht, kunnen soms van een en dezelfde man afkomstig zijn, maar behoe­
ven dat niet. In het laatste geval kan er sprake zijn geweest van een verdeling van de
werkzaamheden of anders gezegd van specialisatie en moet m en zich afvragen wat de
betekenis is van de verschillende merken. Er lijkt een onderscheid te kunnen worden
gemaakt tussen de merken van bedrijven, de signaturen en stempels van vormschotelniakers en die van arbeiders, die de te bakken potten hebben vervaardigd.
Kennelijk werd op zijn minst een gedeelte van het werk door slaven verricht. Een
uitzonderlijk graffito (afb. 11) somt de werkzaamheden op van de slaven van de dame
14
AJh 11, La Graufesenque. Voor het
bakken op een bord van de p ottenbakker
Cosius Rujinus ingekrast overzicht van de
werkzaamheden van cle slaven van Atelia. Naai
Marichal 1988, 221, nr. 169. De tekst luidt:
Atcliae puerorum ex X I August[is] / in X K(alendas)
Septe(m)bres /
Jcundiis, Agileius dies X II II s(emis) arfgilam] /
[--] dieruin X X X } I I I I ad Capuries, X I[- ~ ] / [Cajlistus / [OJnesimus
ad Sabros III, ad Cmu[cinani Onesimus [— ] i [ntatjcriem engenda(m) I / [-—] dierum X X X / f— ]ae I I I ,
Calistus ad samiandum [— ] / [— ]nos, Vigedos I I I mercatu a[d — ] / cm / [— ]s materi(em)
erigendatn [— ] / ƒ-—ƒ argilam [[III]] di[es] / [— ]s ad a [— ]\ ‘Werkzaamheden van de
slaven van Atelia in de periode van 22 ju li / tot 23 augustus / ƒ—-jcundus en Agileius, 14,5
dag om klei (te halen} bereiden?) / [---] totaal dertig dagen, hiervan vier naar Capuries, elf naar
[— ] / Calistus en Onesimus drie dagen naar Sabri, naar Cmujcina — ] / [Calistus] drie
dagen naar Craucina, Onesimus voor eenzelfde periode naar [— ] / [— ] 1 dag om hout op te
stapelen / [— ] totaal dertig dagen / ƒhiervan Onesimus te ---]a drie dagen, Calistus om aarde­
werk te polijsten [ — dagen] / [— ]nos, Vigedos drie dagen naar de markt te [— ] /a ]— ] om
hout op te stapelen ]— ] / [— ] drie dagen om klei te [—-] /[— ]s naar [— ] j.
Atelia in een periode van 22 juli tot 23 augustus, in een niet nader bepaald jaar aan
het einde van de 1ste eeuw na Chr. Hiertoe behoren het spitten, transporteren of toe­
bereiden van klei ([— ] argilam), het stapelen van brandhout (materiem erigendam), het
polijsten van aardewerk (? ad saniiandum) en het gaan naar de markt (mercatu) en ande­
re plaatsen. Op de achterkant van het bord waarop deze tekst is in gekrast, staat nog
meer geschreven en wordt o.a. een muilezeldrijver van Candidus vermeld.
M en neemt aan dat het overzicht betrekking heeft op voor de pottenbakkerij
gehuurde slaven, hoewel dat niet nadrukkelijk is vermeld. Een andere in juridische zin
keurig geformuleerde tekst heeft betrekking op de aanschaf van een slaaf. Kennelijk
beschikte men in de pottenbakkerij over eigen slaven.
Ondanks-deze rijkdom aan gegevens blijft de structuur van de bedrijvigheid in La
Graufesenque verre van duidelijk. Op essentiële vragen ontbreken de antwoorden.
Wat is een officina? Wie bezat de ovens? Was het geheel één groot bedrijf of een aan­
eenschakeling van kleine zelfstandige bedrijfjes? De gegeven oplossingen lijken sterk
te verschillen. Sommigen spreken over een tamelijk vrijblijvende en losse organisatie,
waarvoor de term artisanat groupé wordt gebruikt; de leiding zou in handen hebben
gelegen van een collegium dat ook de eigenaar van de oven geweest zou moeten zijn.
Anderen geloven niet dat een collegium zich met dergelijke praktische zaken bezig
hield en denken aan een sturende rol van de grondeigenaar.
In dit verband is het nuttig enige bronnen te bekijken van buiten La Graufesenque,
enkele documenten uit Egypte en een reeks stempels op baksteen uit Italië.
POTTENBAKKERS IN EGYPTE
Een in 1981 in The Journal of Roman Studies gepubliceerd contract uit Oxyrhynchus
bevat verrassende gegevens betreffende de positie van pottenbakkers in Egypte gedu­
rende de Romeinse tijd. Het contract werd in het jaar 243 gesloten tussen twee dames
Aurelia Leontarous (?) en Aurelia Plousia en de pottenbakker Aurelius Paesis, produ­
cent van wijnvaten.
Deze pachtte voor de tijd van twee jaar de pottenbakkerij van wijnvaten die de beide
dames toebehoorde en gelegen was in de grote hofstee op hun landgoed bij Senepta,
tezamen met de bergruimten (Kajxapca), de oven (Kafxeivocr), het stenen potten­
bakkers wiel ( \ l0 o<t Kepa|JieuTiKoa) en de andere gereedschappen. De pottenbakker
beloofde als tegenprestatie dat ‘ik gedurende een jaar voor U zogeheten Oxyrhynchische potten met een inhoud van vier choe (ca. 80 1?) zal vormen, bakken, verhit­
ten17 en met pek besmeren.1 Het aantal van deze potten werd vastgelegd op 15.000.
Daarenboven zouden er nog 150 van het dubbele formaat (Si/rrA.OKepa|Jiai) worden
geleverd en 150 kleinere potten van twee choe. De verhuurders dienden te zorgen
voor de in Egypte gebruikelijke donkere klei, twee grondsoorten waarmee deze wel
ter ‘magering’ moest worden bij gemengd, voor voldoende brandstof, voor water voor
het reservoir en voor de bij de afwerking benodigde pek. De pottenbakker bracht
eigen personeel mee: draaiers (TrXacrTai), helpers (viro vp 'yo i) en stokers
(m roK aw Tai). De jaarlijkse afrekening volgde in maandelijks termijnen, waarbij kort
voor de druivenoogst het betaalde bedrag op z’n hoogst was en de daaropvolgende
16
laatste maand slechts de helft van het gebruikelijke bedroeg. De verhuurders kregen
het recht 0111 bij een eventuele overproduktie desgewenst extra wijnvaten tegen
dezelfde prijs als de rest af te nemen. Aan het einde van de contractperiode moest de
pottenbakkerij (to KepajiieXov) ‘vrij van as en scherven’ worden op geleverd. Deze
laatste bepaling lijkt niet overbodig te zijn geweest, als men zich realiseert hoeveel
afval pottenbakkerijen produceren.
De zojuist geparafraseerde tekst doet de pottenbakker kennen als een ambachtsman
zonder eigen werkplaats, die in hoge mate afhankelijk was van zijn opdrachtgever en
zijn bedrijf kennelijk in formele zin van deze pachtte. Hij beschikte klaarblijkelijk
over onvoldoende kapitaal en mogelijkheden voor een zelfstandige onderneming.
Hoeveel mensen hij in dienst had, blijft onduidelijk, maar gezien de jaarlijkse
opbrengst - 48.000 drachmae - kan het aantal werknemers relatief hoog zijn geweest.
Het moeten er - gelet op de drie in het meervoud opgesomde specialisaties - m in­
stens zes zijn geweest. Anderzijds wordt de omvang van het bedrijf beperkt door het
voorhanden zijn van slechts een pottenbakkerswiel. Het lijkt gezien de fluctuerende
maandbetalingen aannemelijk dat het aantal arbeiders wisselde.
Andere papyri laten zien dat soms ook slechts een gedeelte van een pottenbakkerij
gepacht kon worden1“ en dat bij gelegenheid ook een slaaf als contractant kon optre­
den, die een gedeelte van zijn inkomsten aan zijn meester moest afdragen.
De verhuurders behoorden ongetwijfeld tot de lokale notabelen, die enerzijds vaten
nodig hadden 0111 de op hun landerijen geproduceerde wijn in te bergen en ander­
zijds niet ongenegen waren 0111 het profijt van hun domeinen te verhogen door de
verkoop uit hun pottenbakkerijen.
Pachtcontracten zijn in vele vormen uit Egypte bekend, waar de op papyrus
geschreven teksten door de klimatologische condities vaak uitstekend bewaard zijn
gebleven. Elders waren de omstandigheden minder gunstig. Er bestaan echter vol­
doend e aanwijzingen 0111 aan te nemen dat dit soort overeenkomsten ook in andere
delen van het rijk gebruikelijk was. Zelfs uit Nederland is hiervan een voorbeeld
bekend. De conductores piscatus, visserij pachters, die worden vermeld in een aan het
einde van de vorige eeuw op de terp van Beetgum in Friesland gevonden inscriptie
(afb. 12) moeten onder een dergelijk contract hebben gewerkt.20 Dit daar wel in de
middeleeuwen als bouwmateriaal uit het Rijngebied aangevoerde altaar voor de
godin Hludana21 laat zien dat conductores zich konden aaneensluiten onder leiding
van een manceps, zo men wil de beheerder van het viswater of de verhuurder van de
vissers.^
De gecompliceerde structuur van grotere ondernemingen wordt toegelicht door
een reeks documenten, waaronder de lex Vipascensis, die de werkzaamheden en het
dagelijkse leven regelde in het mijngebied van Vipasca in Zuid-Portugal.23 O ok hier
berust de gehele organisatie op het werk van de conductores, die onder het gezag
stonden van een keizerlijke procurator.
1 1
17
A Jli 12. Beetgum. Fragment van een aan
de
D EAE HLVDANAE
CO ND VCTO RES
P IS C A T V S M A N C IP E
/
/
Q . V A L E R IO S E C V N D O
/
Jegens de godin Hludana hebben de
7 van
pissen
gaarne en met rede.
Foto Fries Museum, Leeuwarden.
'" « V . t
'
Ají). 13. Dobreta (Roemenië).
t de inseri:
van
voert over
een aantal soldaten in een pannenbakkerij: a v r e l i v s m e / r c v r i v s m i l e s
c ( o h o r ) / T i s p(nmae) s A G iT T ( a r io n m )
IN / FIGUNIS M AG IS/TER SVPER M l/lJT E S
IX (LX? q f X ? ) SCRIPSir / AVREUVS
IV IJ A N VS / Ml LIS CO(lw)RTIS PRlMA(e),
Aurelius Mercurius soldaat van de Eerste
A fd . Boogscli i/tters, in de pannenbakkerij
opzichter over 9 (60 of 10?) soldaten,
Aurelius ïu l ia nus soldaat van de cohors ï
heeft dit geschreven.
18
f
>
s& k
;, vv,
* ir »f
ir
.t ' <it -
DE BAKSTEENINDUSTRIE
Baksteen was een belangrijk bouwmateriaal in de Romeinse wereld. H et Rom einse
leger heeft bij veel legioensvestingen grote steenbakkerijen ingericht die een aanzien­
lijke omvang moeten hebben gehad. In Nederland vormen de ovens die in de jaren
dertig op het landgoed De Holdeurn zijn opgegraven, daarvan een goed voorbeeld.24
Het aantal soldaten dat in een dergelijk bedrijf was ingezet wordt min of m eer dui­
delijk uit een op een baksteen ingekraste inscriptie uit Dobreta in Roem enië (afb. 13),
waarin Aurelius Mercurius, soldaat van een afdeling boogschutters, vermeldt dat hij in
de steenbakkerij het toezicht heeft over mogelijk wel 60 of misschien ook eerder 9 a
10 soldaten.25Veel bakstenen dragen de naam van een legioen of een afdeling van de
hulptroepen, als eigenaar van het bedrijf of als producent. Soms is de tekst van het
stempel uitgebreid met de vermelding van een ccnturia,2(' een bevelvoerend officier of
een naam, die wordt opgevat als die van een in de steenbakkerij werkzame soldaat.
Meer informatie verschaffen de stempels van de civiele steenbakkerijen in Italië (afb.
14).28 Deze waren kennelijk groot en de daar werkzame ambachtslieden en andere
personen hadden de behoefte of noodzaak hun positie in het bedrijf nauwkeurig vast
te leggen. De stempels bieden een schat aan gegevens betreffende de organisatie van
der gelijke ondernemingen. Ze zijn vaak gedateerd door de vermelding van de con­
suls en maken een onderscheid tussen het domein, aangeduid als ¡media offundus, de
steenbakkerij of misschien beter het industriegebied, aangegeven m et het woord
f i g l i n a e 2<J en de kleinere werkplaatsen of qfficinae (afb. 15),30
Het geheel laat zich in een eenvoudig schema vatten (afb. 16).31 D e grond en de
werkterreinen behoorden aan de grootgrondbezitters. Deze besteedden het werk uit
aan qfficinatores, die zich vaak alleen met de organisatie zullen hebben bemoeid en voor
het handwerk over het nodige personeel moeten hebben beschikt. Men kan zich
afvragen o f een gedeelte van de namen van die mensen, waarbij in de stempels geen
functie is aan ge geven, niet van deze arbeiders afkomstig kan zijn. Naast de grondei-
19
0
EX-PR-STATILI MAXIM! OPVS MA
CEDON • FORTVNAT
0
EX PRAE • T • SATIL • MAXIMI OP
VS-DOL-EX-FIG FORT
,<e
circi a.
123~138
tridens inter duos ramos palmac
0
EX FIG MACEDON STATIL MAX OF MVl SER
SERVIANO III ET VARO
spicn iacens
Y in medio
EX- PR. PLOT ISAVRICÆ CEÎ’O
PECVLIÆ.
0
DE F CAES N PAG STEL DE CON CETES
EX OFIC TROPHIMATIS
equus dextrorsura currens (in exemple) Parisino Infra equum incertum quid)
De /(iglinis) Caes(aris) n(ostri) p a g (i ) Stel(latini
Cethes ve l Ge(
0
)
9
de con(duetioné)
) Thes(ei)P ex ofic(ina ) Trophimatis
EX PRAED HORT • PAVLINI DE FIGV
PROPET • NEG • AVR • ANTONIA-
aetatis fere
Commodianae
Ajb. 15. Teksten van stempels op Italische baksteen, met de begrippen praedia (landgoed), figli-'
nae ('pannenbakkerij, kleigebied), officina (werkplaats)J n mus (oven), conductio (pacht) en nego­
tiator (handelaar, ondernemer), overgenomen uit a i X V .
a (298): e x PR(aediis) STATiu(i) m a x im i (Severi Hadriani) o pv s m a /c b d o n f o r t v n a t (i),
afkomstig van het landgoed van Statilius Maximus (Sevents Hadrianus), baksteen uit de
steenbakkerij Macedonianae, produkt van Fortiinatus.
b (299): e x PRAE(diis) r. s(t)ATJL(ii) m a x im i (Severi Hadriani) o p / vs DOL(iare) EX FIG
(luns) FORr(unati), ajkomstig van het landgoed van Statilius Maximus (Sevems Hadrianus),
baksteen uit de steenbakkerij van Fortiinatus.
c (288):
ex
FiG(linis) m acedon(us) s ta til(U ) MAX(imi) o f MVii(ini) SER(vi)
/ se rvia n i III
e t VARO / c o (n )s(u lib u s)} uit de steenbakkerij Macedonianae van Statilius M a x i m u s
(Sevems Hadrianus), uit de werkplaats van de slaaf Murinus, uit het consulaat van Servianus
en Varus ( 1 3 4 na C lm ),
d (63 c): e x PR(aediis) PLOT(iae) is a v r ic a e CEPio(na) / e x f v r (hu) PECVUAR(is), afkom­
stig van het landgoed van Flotia Isauricci, baksteen uit de steenbakkerij Ccpionae, uit de oven
van 1'ecutiarts.
e (390): d e F(iglinis) CAEs(aris) N(ostri) pa g (i) STEL(latim), DE coN(ductione) c e t h e s (— ),
e x OFic(ina) THROPHiMATis, uit de keizerlijke steenbakkerijen in het district Stellatinus, uit
de pachterij van Cethes(— ) f uit de werkplaats van Throphimas.
ƒ (415):
e x p r a e d (Us)
HORT(ensii) p a v lin i d e FiGV(linis) / PROPET(ianis) NEC(otiatone)
AVR(eliae) ANTONiA(e), afkomstig van het landgoed van Hortensius Paulinus} uit de steenbakkerij Prop etianae, uit de ondemetni ng van A urelia A //tonia.
21
praedia
dominus
procurator
figlinae
actor
landgoed
eigenaar
beheerder
steenbakkerij
beheerder
officina
officinator
conductor
furnus, fuvnax
negotiator
werkplaats
beheerder
pachter
oven
handelaar,
ondernemer
Aft). 16. Schematische voorstelling van de organisatie van de Italische steenbakkerijen.
22
genaren en de beheerders van de werkplaatsen moet men rekening houden m et het
bestaan van vertegenwoordigers van de eigenaar en pachters of aannemers (afb. 15,
e),33 die bepaalde taken op zich genomen kunnen hebben.
Een speciale rol schijnt te zijn weggelegd voor de negotiatores, die in een kleine i*elatief jonge groep stempels worden genoemd (afb. 15, f).34Als we dit woord werkelijk zoals gebruikelijk - mogen vertalen met handelaar en daarbij denken aan iemand van
buiten het bedrijf, ligt het voor de hand te vermoeden dat op bestelling voor de han­
del geproduceerd kon worden. Een dergelijke gang van zaken lijkt niet uitgesloten.
Het te velde staande gewas op landbouwbedrijven kon worden opgekocht door spe­
culanten. H et lijkt echter niet geheel onmogelijk dat het woord negotiator in een bete­
kenis is gebruikt, die veel dichter bij het begrip negotium ligt dan wij gewend zijn.
Negotium is het tegengestelde van otium vrije tijd. Het kan activiteit, bezigheid o f
onderneming betekenen en men mag dus misschien veronderstellen dat negotiator in
de baksteenindustrie iets aangeeft in de trant van aannemer, ondernemer of uitvoer­
der. Tevens dient men te bedenken dat in vele bedrijven uit de oudheid het verschil
tussen fabrikant en handelaar op zijn zachts gezegd onduidelijk is.35
GRONDBEZIT IN DE PROVINCIE
Het beeld van de organisatie van de Italische steenbakkerijen dat valt op te maken
uit de stempels, komt tot op grote hoogte overeen met de gegevens uit de eerder
besproken Egyptische contracten. Twijfel of een dergelijk systeem in de westelijke
provincies van het rijk heeft bestaan, lijkt niet gerechtvaardigd en kan door enkele
vondsten worden weggenomen.
De bewoners van villae zijn over het algemeen slecht bekend. Een gunstige uitzon­
dering vormt de villa van Großbottwar (Kr. Ludwigsburg) in Zuid-Duitsland, Hier
werd in 1710 een inscriptie gevonden waarin een veteraan van het 22ste legioen u.it
Mainz, Gaius Longinins Speratus, een tempel wijdt aan het godenpaar Apollo en
Sirona, die hij en zijn familie hebben opgericht op eigen grond, in suo (afb. 17).3f’
Dezelfde man gaat waarschijnlijk schuil achter de initialen g l s p , Gaius Longinius
SPeratus, in stempels op dakpannen, die in groten getale zijn gevonden in een badgebouw bij Großbottwar (afb. 18). Bij dit badgebouw lag een steenoven. De stempelszijn voorts van een aantal andere vindplaatsen in de omgeving bekend. O f Longinius
Speratus zelf als producent is opgetreden37 of het werk heeft uitbesteed, is moeilijk uit
te maken. H et belang dat hij als grondeigenaar in deze onderneming had, komt ech­
ter duidelijk tot uitdrukking in de vermelding van zijn naam. Het bedrijf was in staat
tot een produktie, die groot genoeg was om een kleine klantenkring te voorzien van
bouwmateriaal.
ZUID GALLISCHE POTTENBAKKERIJEN
Na het voorafgaande behoeft het weinig verbazing te wekken dat bij een aantal pot­
tenbakkerijen in Zuid-Frankrijk wordt aangenomen dat deze op het terrein van vil-
23
-JPVM ‘d S lD SJDHDj Op WU V¡n$JJ lldd do
p d u iD JS \iPni}0(j{} 0J Q -S i¡¡(jtô u n / jn j 'g j. ’( ¡ j y
vu l o z ) snuvt(]vt i no sm iv p n ffl uun inujusuoi un¡
m u di
u?p)JD(¡ m u p d u m UDd vuodfs ud o j j o d y Aoon puoÆ uoSp ////// do snuviiiiiods no miun/n-j
‘sujivvrf uMDpuièj uinj ud m o q muii¡ muoM u ñ z m
s n jv jo d s stuuj^uo^
tm¡(pi¡ smipozp?) oyfipppoF m ¡ uva oao adì f(snci}jn)s(ti)oD o n v h i v i j j í o n v i o a i v / ( ojij,j) iv
(SDJimjl)l ( r m ) l (jUmM[o)s (tunjo)A ¿N A U Z A S O d OAS / NI ( } ) n i d SA N V LlV W IdS S V L M / V I I H
VlANlJldVPV SAJ.VDVd (j)lN ID N O l J l l XNAINOD VAHO VINAI J.H /
(s¡pp!)d (Mi)*! (O U jti^
-UUl) >/ri IIXX (SUIOí)0 3 7 (SMWAD)lHA SAlVÍIHdS / S A I N I D N O l \0 SIND1S IVAD M K W V / :IVN
- o m s ,LH i N i n o d V (jvuiai)a (simio)a
u liz lid stijVAdd$ smuiSuoq snw q
(u íd a o u o )h ni
:jsyw op m u
v iio a i$
no o j j o d y nvv ojjfuiuf
uva d i í d w s u h ñ / ^ '¡ñncjsémpii'j uyj UoatjoijrjojQ
7/
r¡Jy
lae hebben gelegen. Het beste voorbeeld hiervan is wel het ten zuiden van La
Graufesenque gelegen Aspiran (afb. 3). Hier zou onder keizerTiberius (14-37 na Chr.)
zijn begonnen met de produktie van terra sigillata op het terrein van een villa, waar
reeds lang amforen werden vervaardigd. Een van de pottenbakkers produceerde zowel
amforen als terra sigillata/™ De export van dergelijke kleine bedrijven zoals dat van
Aspiran lijkt zeer beperkt te zijn gebleven.
NOGMAALS LA GRAUFESENQUE
La Graufesenque valt op door de om vang van de bedrijvigheid en de grote ver­
spreiding van de produkten, die door geen enkel jonger pottenbakkerscentrum wor­
den benaderd. De ligging in relatief ontoegankelijk gebied te midden van de plateaus
van de Causses en met slechte verbindingen over water maken dit eigenlijk onbegrij­
pelijk (afb. 19). De grote export is begonnen onder de regering van keizer Claudius
(41-54) o f enkele jaren eerder, in een periode dat in het Rijngebied en Britannia
grote militaire activiteit werd ontwikkeld en in het Neder-Rijngebied de limes ont­
stond. Het einde van de produktie kwam in het eerste kwart van de 2de eeuw en
m oet betrekkelijk plotseling zijn gewe est.3yVerklaringen hiervoor worden gezocht in
de toegenomen concurrentie van geografisch gunstiger gelegen werkplaatsen in
M idden- en Oost-Gallië o f in andere economische factoren als uitputting van de
benodigde grondstoffen.
Afb. 19. Gezicht op Millau en La Graufesenque met de samenvloeiing van de Tarn en
de Dourbie, genomen vanaf de rand van de Larzac. Foto J.K. Haalebos.
25
Aß). 20. Bonn. Altaar van de aardewerkhandelaar C. Victoriiis Liberalis, gevonden in
het Matronenheiligdom onder de Münster,
inet de tekst: d e o MER(ciirio) g e b r i n ( w ) /
C.
V IC rO R IV S
/
Ü BERAU S
N E G O /T IA T O R
v(otum) s(ohit) L(ibens) in(erito),
jegens de god Merci iritis Gebrinius heeft C.
Victorius Liberalis, handelaar in aardewerk,
z ijn gelofte Ingelost, gaarne en inet, reden.
c r e t a r iv s
H ANDEL
D e handel is slecht gedocumenteerd. De resultaten zijn duidelijk.Voor Nederland is
aan te tonen dat terra sigillata aanvankelijk vooral in de militaire nederzettingen werd
afgezet en pas na de opstand der Bataven meer algemeen verspreid begon te raken.
W ie er achter de handel en het transport zaten blijft daarbij onzeker. De bekende
negotiatores artis cretariae o f aardewerkhandelaren en de meeste rivierschippers (nautae)
waren actief in de 2de en 3de eeuw /0 De door hen achtergelaten inscripties geven
dus een beeld van de handel in latere tijd. Daarbij valt de belangrijke rol van het
R hönedal en de Rijnzóne op.
Er m oet een onderscheid worden gemaakt tussen de regionale handel en de handel
over grote afstand.41 De eerste kan via lokale markten hebben gefunctioneerd42 en
vond in Gallia Narbonensis een rijk afzetgebied.43 Voor de tweede lag La
Graufesenque - zoals gezegd - ogenschijnlijk zeer ongunstig. Het probleem voor de
handel kan om schreven worden als het bereiken van geschikt vaarwater. Transport
over water was immers vele malen goedkoper dan dat over land.
D e handel is gebruikt als een verklaring voor de bloei en het plotselinge einde van
La Graufesenque. Deze zou geprofiteerd hebben van het vervoer van zilver uit de
bezijden de weg naar de Middellandse Zee gelegen mijnen bij Ceilhes.44 Te zamen
26
met het zilver zou de terra sigillata als een bijkomstigheid in deze door de staat geor­
ganiseerde transporten zijn meegenomen naar de overslagplaats Narbonne o f beter
gezegd de bij deze stad gelegen haven van La Nautique aan het meer van Sigean.43
Het einde van de mijnbouw en de zilvertransporten zouden de genadeslag hebben
betekend voor de handel van de pottenbakkerijen in La Graufesenque.
Tegen deze voorstelling van zaken lijken toch wel ernstige bezwaren naar voren te
moeten worden gebracht. De datering van de mijnbouwactiviteiten in Ceilhes is verre
van duidelijk. De export uit La Graufesenque zal niet alleen naar het zuiden gericht
zijn geweest,40 maar ook naar het oosten, naar Nîmes47 aan de grote via Domitia™ de
heerbaan die deze stad inet de aan de R hône gelegen overslagplaats Beaucaire ver­
bond.
De weg over land naar Beaucaire is niet veel langer dan die naar Narbonne. De
Rhône vormde de belangrijkste verbindingsweg in West-Europa.
DE ORGANISATIE VAN HET BEDRIJF IN LA GRAUFESENQUE
De zilvermijnen kunnen op een andere manier misschien wel helpen de organisa­
tie en geschiedenis van de pottenbakkerijen in La Graufesenque beter te begrijpen.
Ze waren niet beperkt tot de streek rond Ceilhes, maar lagen verspreid door het
gebied van de R uteni en Gabali. Mijnen waren in de Romeinse tijd meestal eigen­
dom van de staat.Voor Aveyron is keizerlijk toezicht aan te tonen aan de hand van een
in de vorige eeuw te Ville-Franche-de-Rouergue (ten westen van Rodez) gevonden
inscriptie, die de fam ilia™ de slaven en vrijgelatenen, van keizer Tiberius voor de vilicus Zmaragdus heeft opgericht (afb. 21).51 De inscriptie laat vermoeden dat de fami­
lia georganiseerd was onder een eigen bestuur en dat de mijnen gelegen waren op een
keizerlijk domein.52 Dergelijke door procuratores bestuurde gebieden zijn ook van
elders bekend en worden wel beschouwd als een eerste stap op weg naar een bestuur­
lijke indeling van een nieuw veroverd gebied.53
Als de mijnen keizerlijk bezit zijn geweest,54 kunnen ook de pottenbakkerijen deel
hebben uitgemaakt van een dergelijk domein. In de omgeving van La Graufesenque
zijn bovendien sporen gevonden van mijnen in Creissels en ten noorden van de Tarn
in het stadsgebied van Millau.ss
Staatsbemoeienis met La Graufesenque zou men ook kunnen afleiden uit de in de
stempels op terra sigillata vermelde namen. Van bijzonder belang zijn een aantal lie­
den die hun volledige, officiële naam, de trici nomina, hebben vermeld en hun fami­
lienaam delen met een van de keizers:56 zeven Iulii (afb. 22),57 een of twee Claudii , 5H
een Sulpicius5y en drie o f vier Flavii/^Te zamen vormen deze ongeveer een kwart van
de aangetroffen tria nomina.61 Het is zeer goed mogelijk dat dit keizerlijke slaven zijn
geweest, die bij hun vrijlating de familienaam van hun meester hebben overgenomen.
Een enkele maal lijkt de nieuw verworven status van de vrijgelaten slaaf in zijn nieu­
we naam tot uitdrukking te komen, zoals in het opvallende, beschadigde stempel
LIBERTI (afb. 23) /’2
27
Afb, 21, Ville-Franchc-de-Rouergtte, Ere-inscriptie voor de vilicus Zmaragdus met de tekst;
ZMARAGDO VILICO / QVAEST(ori) MAGISTRO / EX DECVRION(um) DECR(eto) / FAMILIAE
Tl CAESARIS / Q VAE e s t in m e [ tal] LIS, voor Zmaragdus, beheerder; administrateur, werkbaas, volgens besluit van de raad van de slapen van keizer Tiberius, die werkzaam zijn in de
mijnen. Foto Musée des Antiquités Nation ales, St. Gerrnain-en-Laye.
Schaal 2 : 'L Foto P Bersch.
Nijmegen. Vonstnr. CA. 1987.016.854. a. Schaal 2:1. Foto M . van Beers.
28
Als de pottenbakkerijen van La Graufesenque werkelijk in een keizerlijk domein
hebben gelegen, zouden we verschillende dingen beter kunnen begrijpen. D e keizer­
lijke administratie zou de export bevorderd kunnen hebben door leveranties aan het
leger. De hergroepering van de troepen in de 2de eeuw zou het besluit uitgelokt kun­
nen hebben om de bevoorrading op andere wijze in te richten, wat voor de industrie
in La Graufesenque de ondergang betekende. De Egyptische papyri laten vermoeden
dat er naast het in contracten vastgelegde werk ruimte kan zijn overgebleven voor
extra produktie, waarmee ook de vrije markt van terra sigillata kon worden voorzien.63
TERUG N A A R N ED ER LA N D
Nederland is in de periode waarin de pottenbakkerijen van La Graufesenque actief
waren, een provincie van het Romeinse rijk geworden, ten minste voorzover het be­
zuiden de grote rivieren was gelegen. De toename van de Romeinse invloed en de
versterking van het gezag worden weerspiegeld door verspreiding van de terra sigil­
lata. Waren het aanvankelijk vrijwel uitsluitend de militaire steunpunten waar het aar­
dewerk uit La Graufesenque werd afgezet, in de late 1ste eeuw werden deze produkten op relatief grote schaal in de provincie verspreid. Dit behoeft niet zo zeer op een
toenemende mate van romanisering te wijzen als wel op het ontstaan van een infra­
structuur die een romanisering langzaam aan mogelijk ging maken. Er bleven nog
steeds aanzienlijke verschillen bestaan tussen de grote hoeveelheden terra sigillata die
in de militaire versterkingen en vici als Maastricht en Heerlen werden afgenomen, en
de kleine aantallen Zuidgallische terra sigillata die op het platteland zijn terechtgeko­
men.
Over romanisering - een onderwerp waarop vooral prehistorici zich met enthou­
siasme hebben geworpen - wil ik hier slechts weinig zeggen. De zojuist geconsta­
teerde verschillen lijken voor grote delen verklaard te kunnen worden door handels­
mechanismen en onderscheid in rijkdom. H et eerste wordt wel zeer goed gedem on­
streerd door de vondsten uit Hospitalet-du-Larzac, een begraafplaats op slechts wei­
nige kilometers ten zuiden van La Graufesenque, waar aan de doden grote hoeveel­
heden terra sigillata zijn meegegeven van gedeeltelijk uitzonderlijke vormen. Deze
plaats heeft de langste Keltische tekst opgeleverd die we kennen.M
Slechts zelden lukt het om inzicht te verwerven in het culturele peil dat in het
Beneden-Rijngebied werd bereikt.Twee voorbeelden die in recente tijd te voorschijn
zijn gekomen en de kennis van de antieke litteratuur in onze streken gedurende de
Romeinse tijd lijken te illustreren, zijn jammer genoeg afkomstig uit zuidelijkere stre­
ken, Noord-Frankrijk en het Rliönedal. Ik wil ze tenslotte hier nog kort vermelden.
Enkele jaren geleden werd door het Provinciaal Museum G.M. Kanx een wel zeer
bijzondere mal voor het maken van medaillons verworven (afb. 24)/ ’5 H e t stuk is
afkomstig uit de stad Ulpia Noviomagus in het huidige Nijmegen-West en beeldt een
verhaal af uit de Historiae van de Griekse schrijver Herodotus, de geschiedenis van
Kleobis en Biton, aan wie door de godin Hera op verzoek van hun moeder het beste
29
A fli 24. Nijmegen-west. M al voor het ver­
vaardigen van een medaillon met de voor
stelling van de geschiedenis van Kleobis cn
Biton, gevonden aan de Weurtseweg in
t959} thans in het Provinciaal Museum
G .M . Kam. Foto R . Gras.
Afh. 25. Münzenberg-Gam bach 1996.
Medaillon met een scene uit de geschiedenis
i van
van
de gewonde PhilocteteSj rechts op een schq
Odysseus met uitgestrekte rechterarm.
30
A fi. 26. Woerden, Oranjesingel.
Op een terra sigillata-bord van de
pottenbakker Cracuna voor het bak­
ken ingekraste versregel van Vergi-
I
lius. Schaal 2 : 3 . Tek. E J. Ponten.
werd geschonken dat de mens op aarde mag verwachten, de dood. De afbeelding van
dit verhaal, dat van een pessimistische levenshouding getuigt en in de oudheid ken­
nelijk bijzonder gewaardeerd werd, Ís niet in Nijmegen tot stand gekomen, maar in
Lyon ofVienne. Daar zijn talrijke dergelijke medaillons gemaakt. Vele daarvan illus­
treren beroemde verhalen van Homerus en andere Griekse auteurs (afb. 25)™ en laten
zien dat hierop gebaseerde toneelstukken in het Rhónegebied geliefd waren. Soms
zijn ook citaten uit de Latijnse dichtwerken in de afbeelding opgenomen. De tekst in
het Nijmeegse medaillon is onleesbaar. De mal moet zijn afgevormd van een geïm­
porteerd stuk aardewerk en geeft aan hoe de mediterrane cultuur Nijmegen heeft
bereikt: copiesfrom copiesfrom original imitation.
H et tweede voorbeeld komt uit Woerden, een vrijwel onleesbaar graffito (afb. 26),
waarvan het eerste woord direct in het oog springt en het hele citaat laat herkennen:
CO NTICVERE OMNES / INTENTIQ UE O K A T E N E /B A N T . INDE ( ...)
Stil vielen allen en hielden gespannen hun blikken gericht.
Vervolgens......
het beroemde eerste vers van boek II van Vergilius’ heldendicht waarmee het verslag
van Aeneas over de val vanTroje en zijn verdere lotgevallen aan koningin Dido wordt
ingeleid. De versregel is niet in Woerden geschreven, maar in Noord-Frankrijk in een
werkplaats in de Argonnen, waar een pottenbakker de letters voor het bakken op een
terra sigillata-bord heeft in gekrast. De tekst genoot kennelijk een zekere populariteit
en is op een aantal plaatsen, o.a. in Pompeji en Silchester aangetroffen/’7
M en kan zich afvragen of de schrijvers meer van Vergilius hebben gekend dan deze
ene regel en of men in deze graffiti schrijfoefeningen dan wel magische formules
m oet zien. Dat laatste lijkt in ons geval verre van onmogelijk. H et pottenbakkers am­
bacht - de aw cretaria - was een bedrijf vol risico’s, waartoe tovenarij van de kant van
de concurrentie ook behoorde/’* Tegenmaatregelen waren dus niet ongepast, zoals
31
* " 5
Ö
»
'o
g
-5
5</
\
-a¿
< 3
o
o
£
*3'
G/l
&*
Cj
G
£
r\
CN
*é
tu
r>
.5 3
'S
-s¿
_ r~ \
V.
C
^
r
^jv
J n
%
^ 4
S £
_\
'S
¡5
ro
Q
-a¿
ÇJ
C r,
«*
v J
s j
c
û
cd Ch
CN
»-à
X Ê
CN
cO
ook kan blijken uit de alfabetten die pottenbakkers in Heerlen (afb.
en op De
H oldeurn bij Berg en Dal (afb. 28)7Uop hun produkten hebben ingegrift om de lading
van hun ovens te beschermen.
N u ik met deze laatste inscriptie ben terechtgekomen bij wat men wel de basis vande
Faculteit der Letteren mag noemen, rest mij verder slechts het uitspreken van een
dankwoord.71
DANKWOORD
Mijn dank gaat in de eerste plaats uit naar College van Bestuur en het Bestuur van de
Stichting Katholieke Universiteit, die kans hebben gezien om de leerstoel ProvinciaalRom eins archeologie opnieuw in te stellen, waardoor een lange onderzoektraditie
aan de Nijmeegse Universiteit gecontinueerd kan worden. Dat mij deze taak is opge­
dragen stemt dankbaar. Het zou echter een zware opgave zijn geweest zonder de steun
van de Stichting Utopa die het mogelijk heeft gemaakt een team samen te stellen om
het vele werk dat in de komende jaren op ons afkomt het hoofd te bieden en de
wetenschappelijke discussie levend te houden. ík heb dus goede hoop dat wij in staat
zullen zijn om onze opdracht uit te voeren die als volgt mag worden geformuleerd:
op internationaal niveau bijdragen aan de regionale profilering van onze Universiteit.
Nijm egen biedt daarvoor ook alle gelegenheid.
H et bestuur en de leden van de Faculteit der Letteren mag ik hier danken voor hun
vaak w arm e belangstelling voor mijn vak, dat met zijn praktische kanten de verheven
rust van de literaire wetenschap misschien al te vaak lijkt te verstoren.
D e Vakgroep GLTC ben ik veel verschuldigd voor de ruimte die mij gedurende de
afgelopen 25 jaar is geboden om te doen wat een archeoloog in Nijmegen m oet
doen. H et is mijn overtuiging dat de studie van de Provinciaal-Romeinse archeolo­
gie nergens meer mee is gebaat dan met een degelijke basis in de beide Klassieke
Talen, de O ude Geschiedenis en de Klassieke archeologie. H et realiseren van een der­
gelijk ideaal is in de huidige structuur met een studieduur van slechts vier jaar een
bijna onniogelijke opgave. U zult begrijpen dat het streven van de Vakgroepen GLTC
in den lande om te komen tot een verlengde studieduur door mij wordt toegejuicht.
Alleen zo kunnen de verschillende specialismen binnen onze vakgroep voldoende tot
hun recht komen.
Studenten die in Nijmegen archeologie willen studeren, hebben het moeilijk, gezien
de opbouw van de verschillende pakketten, waarin hun studie moet worden onder­
gebracht. Voor hen zou de verlenging van de cursusduur voor de studie GLTC een
uitkomst bieden. Als een verbetering mag ook worden beschouwd het archeologischhistorisch studiepad dat in het afgelopen jaar in samenwerking met de afdelingen
O u d e Geschiedenis en Klassieke Archeologie kon worden ontwikkeld. Binnen de stu­
dierichting Kunstgeschiedenis en archeologie heeft de Provinciaal-Romeinse archeo­
logie reeds lang een royale plaats verworven. De gemeenschappelijke belangen en
33
interesses worden met de dag duidelijker, zoals o.a. mag blijken uit de collegereeks
over het Valkhof die in de afgelopen tijd is gegeven.
Een universitair instituut is geen eiland, maar behoort zijn plaats te hebben in de
maatschappij. Het zou te ver voeren hier allen te danken die hebben bijgedragen tot
het welzijn van de afd. Provinciaal-Romeinse archeologie. Speciaal wil ik echter ver­
melden de samenwerking met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonder­
zoek, met de Provincie Gelderland en het Provinciaal Museum Kam, en met de
Gemeente Nijmegen en de gemeentelijke Sectie archeologie.
D e komende zomer zal de grootste opgraving die door de afd. PR A is ondernomen,
worden beëindigd. Deze zal dan 11 jaar hebben geduurd. De uitwerking zal nog veel
energie vergen. Dat betekent echter niet er voor nieuwe ondernemingen geen
belangstelling meer zal bestaan. In gezamenlijk overleg zullen we dus na moeten gaan,
wat de rol van Nijmeegse Universiteit op het praktisch terrein van de Nederlandse
archeologie zal zijn.
H et is gewoonte om in een dankwoord als dit ook de thuisbasis te betrekken. Dus
Annetje, Annigje of onder welke naam je door mijn leven gaat, zetje schrap. Ik zal je
hier niet danken voor al het goeds dat je hebt gebracht o f al je goede kwaliteiten
opsommen, maar geloof dat ik je bij deze gelegenheid toch wel heel speciaal m oet
danken. Het was jouw keuze om onze vakantie in 1973 in Millau door te brengen.
Ik wist toen amper waar dat lag. Jij overzag de consequenties van je keuze niet, maar
hebt gedurende vele jaren kunnen leren dat voor sommige mensen Millau het cen­
trum van de wereld is. Ik hoop d atje het nog steeds een goede vakantiebestemming
vindt.
Tenslotte dank ik U allen die hier vanmiddag bent bijeengekomen. In P R -term en
moet ik U - geloof ik - betitelen als een breed publiek, een uitdrukking die ik veraf­
schuw. Ik hoop dat U een geïnteresseerd publiek bent, dat ik U een klein probleem
geschetst heb om over na te denken en vooral dat ik de liefde voor mijn vak met U
heb kunnen delen. Ik dank U.
34
SAMENVATTING
De afgelopen 11 jaar (1987-1997) is vanwege de Katholieke Universiteit Nijmegen
een grootscheeps archeologisch onderzoek verricht op de terreinen van het voorm a­
lige Canisiuscollege te Nijmegen. Hier lag o.a. het kamp dorp (canabae) van het 10de
Legioen met de bijnaam Gemina. Dit Romeinse legerkorps vormde tussen 71 en
103/4 het garnizoen van Nijmegen.
Tijdens de opgravingen zijn ca. 500.000 vondsten geborgen. Aardewerk vormt hier­
van het omvangrijks te gedeelte. Dit is niet alleen van belang voor de datering van de
gevonden sporen, maar biedt ook mogelijkheden om inzicht te verwerven in de
antieke economie.
Speciale aandacht wordt in de oratie gewijd aan de terra sigillata, luxueus rood aar­
dewerk. Hiervan zijn ca. 30.000 fragmenten gevonden. Ca. 1,600 scherven dragen
fabrieksmerken, die duidelijk maken dat het merendeel van deze waar in onze stre­
ken geïmporteerd is uit La Graufesenque bij Millau (dép. Aveyron) in Zuid-Frankrijk.
Aan de hand van Egyptische papyri en stempels op bakstenen uit Italië wordt gepro­
beerd de organisatie van pottenbakkerijen in de Oudheid te begrijpen. U it deze
dokumenten komt de pottenbakker te voorschijn als een ambachtsman zonder eigen
werkplaats, die in hoge mate afhankelijk was van zijn opdrachtgever en zijn bedrijf
kennelijk in formele zin van deze huurde. Hij beschikte klaarblijkelijk over onvol­
doende kapitaal en mogelijkheden voor een zelfstandige onderneming.
De produktie in La Graufesenque was omvangrijk. Ovens lijken over het algemeen
ca. 30.000 potten te hebben bevat. De export omvatte de westelijke helft van het
Romeinse rijk metWest-Europa en Noord™Afrika. De stempels vermelden de namen
van pottenbakkers en eigenaars van kleine werkplaatsen of ofEcinae.
De aanwezigheid van zilver- en kopermijnen in het zuidelijke gedeelte van het
Centraal Massief, die reeds in de vroege 1ste eeuw onder keizerlijk toezicht werden
geëxploiteerd, laat vermoeden dat ook in La Graufesenque de grond van de potten­
bakkerijen keizerlijk bezit is geweest, en de pottenbakkers ofwel keizerlijke slaven en
vrijgelatenen waren ofwel pachters die hun bedrijven voor kortere o f langere tijd
huurden.
Een dergelijke - gewaagde - veronderstelling zou een verklaring kunnen bieden voor
het enorme succes van deze pottenbakkerijen en het abrupte einde van de export aan
het begin van de 2de eeuw. De keizerlijke administratie zou ter bevoorrading van het
leger langs de Rijnlimes contracten met de pottenbakkerijen kunnen hebben afge­
sloten en de export hebben beëindigd toen in de 2de eeuw het militaire gewicht van
de Rijn naar de Donau verschoof
35
A A N T E K E N IN G E N
1
2
3
Vgl. Haalebos 1995 en 1996.
O sw ald/P ry ce 1920; B ém ont/Jncob 1986.
Een globale in d ru k hiervan geven de kaarten Mees
1995* 40-43, Abb. 7-9.
De plaats lag naar m e n tegenw oordig meestal aannet'nu in de provincie Gallia Aquitania, vgl, König
1970, 10 en V ernhet 1986, 96: “ La si tu at ion dc la
limiie nord de la Narbon naisc resic mal résolue dans cc
18
sectcur: plusieurs gcagntphes dc fa Gaule , dep ais lc
X I X c y.t situent cette limife sur )a mllcc du Tarn, si bien
que les ateliers de la Gmufeseaquc, cn nVc surf de hi
rivièrc, auniient appiiriam a la Narboirnnisc et nou a
19
l ’Aquitaiuc. Saus pret wc cpi^raphnjue jbnnclle, on préfè-
j'l’ intjouni’inii reporter cel íe lint ite a uue quarantaine de
kilontcnes au surf de M il fo u '.
5
7
8
9
10
u
12
13
14
15
16
1 7
Een dergelijke nederzetting w ordt tegenwoordig
vaak aangedm d nis een conciliabttium en zou op het
land e e n centrum functie h eb ben vervuld. D e min
o f m e e r stedelijke luxe zou te danken zijn aan loka­
le notabelen, vgl. D rin k w a te r 1983, 179-181.
Marichal 1988; Polak 1995, 79-84; vgl. voor de
meest recente vondsten B é tn o n t/V e rn h e t 19921993, 19-23 en 1992, 39-42.
Marichal 1988,97.
Dit w o r d t verondersteld d o o r Strobel 1987, 108,
die h e t in de graffiti gebruikte w oord fitrnus (Kel­
tisch; tuthos) niet wil begrijpen als de lading van
een batterij ovens m aar als een enkele oven.
O tïicina is bij een aantal verschillende ambachten
als b e n a m in g voor een werkplaats gebruikt, vgl.
Mayet 1984, 214: wapens, loden buizen, baksteen,
aarden lam pen, bronzen vaatwerk, m u n te n en in­
scripties. In N ed erlan d is een pottenbakkersatelier
in H eerlen als ofïieina aan geduid vgl. n o o t 69.
Polak 1995,85-87.
Ingestempelde en ingek vaste n a m e n dienen scherp
te w o rd en onderscheid en. Voor de eerste wordt het
woord stempel gebruikt, voor h e t tweede de term
signatuur o f graffito. Beide samen kunnen worden
aangeduid als m erken. Vgl. voor de moeilijkheden
bij de interpretatie van dit soort m erken Haalebos
1991 en Mees 1995.
M arichal 1988, 2 2 6 -2 2 8 , nr. 169.
Twijfel aan cle juistheid van de opvatting dat het in
dit overzicht gaat om gelniurde slaven lijkt gerecht­
vaardigd.
Bij mijn w eten is deze alleen door
M id d le to n 1980, 189 uitgesproken. Atelia kan
gezien de rol die R o m e in s e vrouw en kennelijk
hebb en gespeeld op econom isch gebied, de eige­
naar van de gro n d zijn geweest o f zelfs van een
werkplaats.
M arichal 1988, 243, nr. 211.
Ja c o b /L e re d d e 1982, 89-94; Jacob 1984, 349-360;
Ja c o b /L e re d d e 1986, 2 1 -23 .
H elen 1975, 113; Iiürgin 1984, 126; Strobel 1992,
4 0 - 4 1.
H e t G rieks gebruikt tw ee w o o rd e n voor bakken,
{VïTTav en vttokS v . H e t onderscheid hiertussen is
36
20
21
niet duidelijk. Misschien is het dienstig er aan te
herinneren dat in papyrus P. Lon. 67110 (25 juli
565 na Chr.) een woord mamKa|JLivo<j voor­
kom t, dat er op wijst dat voor het niet pek bestrij­
ken van de vaten op een o f andere m a n ie r van een
oven gebruik werd gemaakt, mogelijk o m de pek
te smelten o f om de vaten te verwannen en de teer
daardoor beter te laten intrekken. H e t woord
w o rd t vertaald m et “JiinjiHï Jor extm aing pitch".
C o c k le 1981, 90; P. Lon. III, 9 9 4 , p. 259
(Hermopolis, 517 na Chr.; 1/14 deel van een pot­
tenbakkerij) en P. Cairo Masp. I 67110 (Aphroditopolis, 565 na Chr.; 1/3 deel van een bedrijf).
Strobel 1992, 49: P. Oxy. 50, Loiidon 1983, 241244, nr. 3597.
C IL XIII, 8830 = E R II, 399; vgl. Bruns 1909,374.
Inscripties voor deze godin zijn bekend van De
H old eu rn , uit Iversheim, Calcar en X an ten, vgl.
E R II, 105, nr. 107, 355, nr. 777 en 538, nr. 14541455 en CIL XIII, 8611,8661 en 8723,
Een manceps is in beginsel iemand die iets van het
R o m e in se volk koopt o f huurt. Vandaar kan het
w o o rd aannemer, pachter, beheerder o f b o e r gaan
betekenen. Sommige mancipes beheerden bedrij­
ven, zoals de door Plinius, Nat. Hist, 10, 60, § 122,
genoem de ntanceps sutrinac, de beheerder van een
schoenmakerij, anderen traden op als arbeids­
bem iddelaars en verhuurden g e c o n tra c te e rd e
arbeidskrachten, vgl. Siietonius, Vespasianus, 1, 4:
“ Pctronis pat rem c regione Transpadatiafuissi’ inaucipcm
openmun, quae e.x Undma in
ad
a$ro-
rttin quotannis connneare soleant."
23
24
25
26
27
28
29
30
31
C IL II, 5181; Flach 1979.
H ohverda/ Bra at 1946.
AE 1939, 19; vgl.M oga 1977,205 en A u b ert 1994,
242, n o o t 141.
Vergelijk voor de vermelding van een centuria van
de legio X G em ina onder leiding van Paiilus in de
tegularia transrhenana CIL XIII/6, 12529, Andere
stempels van deze steenbakkerij vermelden solda­
ten m et de aanduiding van hun rang (iniks).
Vgl. Bogaers 1969, 30-31 met de in n o o t 21-31
g en o em d e inscripties. Hieraan zijn enkele stempels
op dakpannen met officieren van de praetoriani uit
R o m e toe te voegen, vgl. Helen 1975, 110 m et
CIL XV, 1136 en" 1380"(vgl. H 37 en 1181), die
betrekking hebben op de praefïctus praetorio L.
Eaenius Rufus en C. Pontius Crescens, tribnuus van
de C o h o rs I Praetoria.
H elen 1975.
Afgeleid van het woord ftgultis, potten- o f steen­
bakker (afgeleid van de stam van het w erkw oord
f i n g e i t \ v o r men). Vim fig(u)lina is een n ie u w w oord
figlinator gevormd, eigenaar, beheerder van een
figlinae.
D e baas van een ofticina heette ojjlcinator, vgl.
H elen 1975, 131, n o o t 1 met de stempels C IL XV,
1697 en X IV S 1, 5308, 27.
Vgl. voor een dergelijk, maar veel meer uitgewerkt
schema voor de produktie van amforen R o d rig u e z Almeida 1993,97,fig. 1.
32
33
CIL XV, 705 (jnvcunUor Augitsii) en 1047 en 1049
(actor van Lucilla).Vgl. voor het verschil tussen een
procurator en een actor Plinius, Epistulae 3, 19, 2.
Vgi. H elen 1975, 92, nr. 5 1 = CIL XV, 390 en CIL
XV, 542: d(e) p(raedis) Subortn(nis) inip(eratoris)
cae(saris)
N e(nw e) T(raicini) Aug(usti)
51
52
Ger(inanici)
Dac(id), q{uae) c(onduxi() L , Labcrius.
34
35
Helen 1975,92 m e t CIL XV, 415-419, 430-432 en
879.
Mayet 1984,218-219 heeft de mogelijke rol van de
negotiatores in de Spaanse terra sigillata-industrie
besproken. Deze zouden de grondstoffen hebben
verschaft en daardoor als m o to r hebben gefungeerd
voor het produktieproces. Zij om schrijft de rol van
de negotiatores als volgt (p. 236): ‘E n cffct, les nego­
53
tiatores sont essentiellenicnt des hommes d'qfficves exer(iint leurs activitcs dans les donuüncs financiers, fonciers,
connnercianx et industriels, alors que les mercatores ne
sont que des mairhands, petiis ct grands'. Voor anderen
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
is het verschil tussen negotiatores en conductores
kennelijk gering, vgi, W hittaker 1994, tOK.
CIL XIII, 6458; v g i Filtzinger 1980, 37, 103-104
und 106, nr. 55, u n d K u h n en 1994, 16-30.
Zo K uhnen 1994, 23.
Bém ont/Jacob 1986, 116. Stempels in de vorm van
een driepas en m et een in Aspiran zeldzame tekst,
I.AETIM, zijn echter bekend uit de nabij gelegen
pottenbakkerijen van Jonquières en Saint-Saturnin,
vgi. B eeniont/Jacob 1986, 119.
Dit beeld is vooral ontstaan doordat de meeste aan­
dacht in de m o d e rn e tijd is uitgegaan naar de
Gallische provincies en Britannia. In Spanje kwam
de export van La Graufesenque al onder de Flavii
tot een abrupt einde. D e Spaanse produkten zou­
den de Gallische dnar van de markt hebben verdre­
ven “fiwr mi syiichronisinc tel qn'il dénonce mie action
concertce des negotiatores", vgi. Mayet 1984, 235.
Schlippschuh 1974, 61 -64; M iddleton 1979, 81 -97
met spec. fig 1 en 2; Aubert 1994, 213.
Dit verschil w o rd t duidelijk gedemonstreerd door
de verspreiding van stempels van Arretijnse potten­
bakkers, vgi. Ettlinger 1987, 5-19.
Vgi. de mogelijke vermelding van een markt (ifirrcdtu) in het eerder besproken graffito betreffende de
slaven van Atelia.
Vgi. Fiches 1974 en Fiches 1979.
Middleton 1980,186-191. Zie voor de ligging van
deze en andere mijnen aan de rand van het territo­
rium van de stad Daeterrae (Béziers) Rivet 1988,
153, 15; König 1970, kaart 1, rekent Ceilhes tot
Aquitania. Vgi. voor opgravingen ter plaatse o.a.
Gal 1ia 43, 1985, 527.
Fiches 1978, 185-219.
Vgi. voor in N oord-A frika aangetroffen terra sigillata uit La Graufesenque Laubenheirner 1979 en
Guéry 1979.
Deze stad was; vanuit La Graufesenque bereikbaar
langs een weg over de Larzac.vgl. Fiches 1974, pl. I.
Vgi, voor de via Domiria K önig 1970, 57-62.
Strabo IV, 2, 2 en Davies 1935,80-83.
Vgi. voor de familia Caesar is Weaver 1972, spec.
54
55
56
57
58
59
60
61
62
299-300.
C IL XIII, 1550; vgi. Davies 1935,3 en 81 en
Weaver 1972, spec. 299-300.
Hierbij mag m en bedenken dat pottenbakkerijen
niet alleen aan villa-eigenaren toebehoord lijken te
hebben, maar soms ook op militaire territoria k u n ­
n en hebben gelegen, zoals dit het geval geweest kan
zijn in R heinzabern en Sinzig, vgL Strobel 1992,
35-37 en Bernhard 1981, 127-137; ze lijken o o k
h e t eigendom van steden geweest te k u n n e n zijn,
zoals zou blijken uit de Spaanse stempels c (olotiiae)
I(uiiae) A(nj£ijsf<h.') i:.(iM(.’Mrie) T'(iglinae)t vgi. Mayet
1984,219.
Vgi. CIL X l l i , 2506, Dessau 1902, 1033, nr. 8855
en Filtzinger 1976, 122 u n d 476.
Veel teru g h o u d en d er is W ilmanns 1981, 146-153,
die op p. 151 een overzicht van een reeks van der­
gelijke gebieden (saltus, regio, traatis, dioccsis, provinaa)
geeft.
Iets dergelijks wordt zonder afdoende bewijs o o k
verm oed in het geval van de ijzersmelterijen ín de
M ontagne N oire ten n o o rd en van Carcassonne,
vgi. C auuet 1993,409. CIL XII, 4398 uit N a rb o n ne noem t een confdtichv) ferm r(im tm ) tipae dcxtrac,
een pachter van de op de rechteroever van de
R h ó n e gelegen ijzermijnen.
Davies 1935,81 en kaart 11,39 (C.reissels); Blanchet
1944,9, nr. 39 lr/P rés de la vide [licn non préciséj, gale­
ries dans nu giscmeiit de minerai de cuivre\ Blanchet
1944,11, nr. 41 zegt niets over m ijnbouw in C reis­
sels, maar n o e m t wel de vondst van zes Ionische
zuilen en een stenen beeld, wat lijkt te wijzen op
de aanwezigheid van een belangrijk gebouw.
Vgi. over de gewoonte van keizerlijke vrijgelatenen
o m het nonicn gentilicium van de keizer over te
n e m e n Weaver 1972,2-3 en 25 vv.
Iulius Aemili(an)us, C. Iulius Celer, C. Iuliits
Clemens, Q. Iulius Habi(tus), S. Iulius lucundus, C.
Iulius Primigenius, C. Iulius Sabinus (C.I.Sa) en C.
Iulius Vas(— ).
Cla(udiiis) G em m a en misschien L. C. Celsus, als
hier de aanvulling tot Cosius niet m e e r aanbeveling
verdient, wegens h e t praenom en Lucius.
D e familienaam van Gal ba,
Fhviu.s G ennanus, Flaviiis Sabinus, en T. Flavius
Secundus. O o k een los gentilicium Flavius is b e ­
kend, dat niet per se afkomstig behoeft te zijn van
een van de eerder genoem de Flavii.
H e t valt op dat dergelijke cognomina in latere tijd
uiterst zeldzaam zijn. In MiddcnGallië zijn Iulius
Talusanus, Iulius N uniidns en IuliusVib(— ) te ver­
melde», in Heiligenberg Iulius Respectus. N a m e n
van afgeleid van 2de- o f 3de-eeuw se keizers
(Ulpius, Aelius, Aurelius) ontbreken. Voorbeelden
van keizerlijke gentilicia uit Italische en Spaanse
pottenbakkerijen zijn nauwelijks beken d.Vgh voor
een lijst m e t tria nom ina van Spaanse p o tten b ak ­
kers Mayet 1984, 215 m e t o,a, een pottenbakker
Iu(]ius?) M a(— ).
Hen andere opvallende naam, Ingemius, de V rijge­
borene, lijkt ook alleen maar zinvol te zijn in een
37
om geving m et veel slaven en liberd.
Vgl. voor liet samengaan van staatstransporten en
particuliere handelswaar W hittaker 1994, 111-113.
Lejeune 1985 met op p. 96-97 verwijzingen naai­
de eerste opgravingsberichten over deze vindplaats;
vgl. ook Lambert 1995, 160-172.
Haalebos/Swinkels 1997.
Vgl. voor dit medaillon uit M iinzenberg-Gam bach
R u p p 1996, 19, Abb. 11.
Bogaers 1989,221-224.
Aubert 1994, 215 en Plinius, Nat. Hist. 28, 19:
‘Hinc — OUiilli (iptul nos, pw xim eque Vergilii incanta nwntornin amatoria iwitatio (vgl. Buc. 8,64). M u ftiftg linnrtini opcm nwipi crcdunt tali tnodo'.
Bogaers 1 9 7 1 ,9 3 - 105 en Jamar 1988, 14-16. O p de
kruik zijn voor het bakken drie inscripties aange­
bracht:
a . A B C n E P G H K l M O I* Q R S T V X AMAKA
FIICIT LIIGONAM ,
b.
LVCIVS V DIKT VS M I I T C 1VS IL(/)i FIICIT
/
IN O F I -
CINA,
C. LVCIVS FIUUINIO D li E I I' DIKO.
Steures 1995, 24.
Een mens presteert weinig zonder de hulp van
anderen. Aan het totstandkomen van dit artikel
hebben m et foto’s, raadgevingen en verdere o n d er­
steuning bijgedragen: P, Bersch (Cuijk), R . Gras
(Nijmegen), Thea Heres (Huissen), Annelies Koster
(N ijm eg en ), S.T.A.M. Mols (N ijm egen), E.J.
Ponten (Nijmegen), V. Moga (Alba Iulia), M . Polak
(Nijmegen).Vera R u p p (Friedberg), R.P. Salomons
(Nijmegen), H. v.d. Sluis (Nijmegen), F.A.Q.M,
Vermeer (Nijmegen) en A.Vernhet (Millau).
38
LITTERATUUR
Montpellier (ongedrukte dissertatie).
Àubert,J,-J., 1994: Business managers in Ancient R o m e .
A Social and Econom ic Study o f Institores, Columbia
Studies in the Classical Tradition 21, L e id e n /N e w
York/Köln.
Fiches, J.-L., 1978: Les coupes Drag. 29 en L a n g u e d o c Rousillon, Figlina 3, 43-70.
Démotit, Colette/J,H Jacob 1986: La terre sigillée galloromaine. Lieux de production du H au t Empire: implanta­
tions, produits, relations, D o c u m e n ts d’archéologie
française 6, Paris,
Fiches, J .-L ./M . G uy en M, Poncin 1978: U n lo t de vases
sigillés des premières années d u règne de N é ro n dans Tuii
des ports de N arbonne, Archaeonautica 2, 185-219.
Filtzinger, Ph. u.a. (red.), 1976: D ie R ö m e r in B adenW ü rttem b erg , Stuttgart/A alen (2de dr.)
üém o n t, C olette/A . Vernhet 1992-1993: Les graffiti des
noues d ’octobres, Annales de Pegasus 2, 19-21.
Filtzinger, Ph., 1980: H ic saxa lo q u u n tu r - H ie r reden die
Steine, Kleine Schriften zur K enntnis der röm ischen
Besetzungsgeschichte Südwestdeutschlands 25, Stuttgart.
Bernhard, H., 1981: U n tersuchungen im frührömischen
Rheinzabern, Archäologisches Korrespondenzblatt 11,
1981,127-137.
Flach, D , 1979: Die Bergwerksordnungen v o n Vipasca,
Chiron 9 ,4 0 1 -4 4 8 .
Blanchet, A., 1944: C arte archéologique de la Gaule
romaine IX (Aveyron), Paris.
Guéry, R ., 1979: Les marques de potiers sur terra sigillé ta
découvertes en Algi*rie I, sigillées provinciales (hispanique
et gallo-romaine), Antiquités africaines 1 3 ,2 3 -9 7 .
Bogaers, J.E., 1969; C ohortes Breiicorum, Berichten van
de Rijksdienst voor bet O u d h e id k u n d ig B odem onderzoek 19,27-50.
Bogaers,J.E., 1971 : Latijii van Lucius, H e t Land van Herle
21, 93-105.
Bogaers, J.E., 1989: Boodschap p er bord aan een onbekende, We.sterbeem 38, 221-224,
Bruns, C.G., 1909: Fontes iuris R o m a n i antiqui.Tubingae
(7de druk verzorgd d o o r O. Grademvitz).
Bürgin, P., 1984: Figuli im römischen R echt, R e i cretariae R om anae acta 2 3 /2 4 , 123-127,
Cauuet, B. e.a., 1993: U n centre sidérurgique romain de
la Montagne Noire. Le domaine des Forges (Les Martys,
Aude), R evue archéologique de Narbonnaise, suppl. 27,
Paris.
Cockle, Helen, 1981: Potüery manufacture in R o m a n
Egypt, T h e Journal o f R o m a n Studies 71, 87-97.
Ctippers, H. (red.), 1990: Die R ö m e r in Rheinland-Pfalz,
teart.
Davies, O., 1935: R o m a n mines in Europe* Oxford (herdr.
N e w York 1979).
D rinkw ater, J.E , 1983: R o m a n Gaul. T h e
Provinces, 58 B C -A D 260, Londen etc.
Haalebos, J.K. e.a., 1991: Ü b e r T ö p fe r und Fabriken ver­
zierter Terra-sigillata des ersten Jahrhunderts, A rchäolo­
gisches Korrespondenzblatt 2 1 ,7 9 - 9 1 .
Haalebos, J.K. e.a., 1995: Castra und Gmabne. Ausgra­
bungen a u f dem H u n e r b e r g in N ijm egen, 1987-1994,
Libelli Noviomagenses 4, N ijm egen.
Haalebos, J.K ,, 1996: O pgravingen op het terrein van het
voormalige Canisiuscollege, 1994-1996,Jaarboek N u m a ga 4 3 ,7 -4 1 .
Haalebos,J.K./L. Swinkels 1997: F ro m Katendreclit b ack
to Nijm egen: a group o f pottery m oulds an d relieftablets
from Ulpia Noviomagus, in: feestbundel B .R . H artley (ter
perse),
Harris, W.V., 1993: T h e inscribed economy. P roduction
and distribution in the R o m a n em pire in the light o f itistn m a U n m d o m e sticu m .T h e proceedings o f a conference
held at T h e Am erican Academy in R o m e o n 10-11
January, 1992, Journal o f R o m a n Archaeology suppl. 6,
Ann A rbor 1993.
H elen, T., 1975: O rg an iz a tio n o f R o m a n B rick
Production in the First and Second Centuries A.D. An
Interpretation o f R o m a n Brick stamps, Annales Academiae Scientiarum Fennicae, Dissertationes H u m a n a r u m
Litterarum 5, Helsinki.
T h ree
Ettlinger, Elisabeth, 1987: H o w was Arretine ware sold?
R e i cretariae R o m a n a e fautorum acta 25-26, 5-19.
Fiches, J.-L., 1974: Recherches sur la céramique sigillée
ornée de la Gaule du Sud des origines à l’époque flavienne d’après les vases découverts en Languedoc Rousillon,
H ohverda,J./W .C , Braat 1946: D e H o ld eu rn bij Berg en
Dal, cen tru m van pannenbakkerij en aardewerk indus trie
in den R o m e in sch e n tijd, Leiden.
Jacob, J.-P., 1984: R éflexion sur le choix d u lieu d ’i m ­
plantation des ateliers de potiers gallo-romains, in: H.
Walter (red.), H om m ages a Lucien Lerat, Annales littérai­
res de ^université de Besançon 294, Besançon.
39
Jacob,J.-H/1~I. Leredde 1982: U n aspect de l’organisation
des centres de production céramique: Le mythe du
“ C artel”, R ei cretariae R o m an ae acta 21-22, 89-94.
Oswald, F./T.D. Prycc 1920: An Introduction tu the Study
o f Terra Sigillata, London (herdr, met voorwoord en aan­
vullingen verzorgd door Grace Simpson, London \96(i).
Jacob, J.-P ./H . Leredde 1986: Pour une étude socio-pro­
fessionnelle des ateliers de potiers gallo-romains, in:
Bémonts/Jacobs 1986, 21-23.
Polak, M ., 1995: De gestempelde Zuidgallische terra sigiilata uit Vechten, Nijm eyen (ongedrukte disseratie).
Jamar, J.T.J., 1988: O ver de Grens 11. K om eins Leven in
Heerleu, Miinchengladbach (met D ni tse vertaling do or
Ellen Schwill?er).
König, L, 1970: Die Meilensteine der Gallia Narbonensis,
Studien zum Strassen wesen der Provincia Narbonensis,
Itinera R o m ana, Beiträge zur Strassengeschichte des
römischen Reiches 3, Bern.
K uhnen, H.-P., 1994: Die Privatziegelei des Gaius
Longinius Speratus in C»rossbottwar, Ldkr. Ludvvigsburg.
Ein Beispiel ftir den wirtschaftlichen Wandel im röm i­
schen SiidWestdeutschland, Miinstersche Beiträge zur
antiken Wandelsgeschichte 13, 16-30.
Lambert, P.-Y, 1995: La langue gauloise. Description lin­
guistique, com m entaire d ’inscriptions choisies, Paris,
Lanbenheimer, Fanette, 1979: La collection de céramiques
sigillées gallo-romaines estampillées du M usée de Rabat,
Antiquités africaines 13,99-225.
Lejeune, M ., 1985: Le plomp magique du Larzac et les
sorcières gauloises, Paris (eerder versehenen in: Études
celtiques 22, 88-177).
Mayet, Françoise, 1984: Les céramiques sigillées hispani­
ques. C o n trib u tio n s à l'histoire é c o n o m iq u e de la
Péninsule Ibérique sous l’IHmpire R o m ain , Publications
du centre Pierre Paris 12.
Marichal, R ., 1988: Les graiïites de la Graufesenque,
( ¡allia suppl. 47, Paris.
Mees,A.W ., 1995: Modelsignierte Dekorationen au f siidgallischer Terra Sigillata, Forschungen und Berichte zur
Vor- und Frühgeschichte in B aden-W ürttem berg, Stutt­
gart.
M iddleton, P.S., 1979: Army Supp] y in R o m a n Gaul: An
I ïypothesis for R o m a n Britain, in: Invasion and R e s p o n ­
se. The Case o f R o m a n Britain, British Archaeological
R ep o rts 7 3 ,8 1 -9 7 .
M iddleton, P.S., 1980: La Graufesenque: a question o f
marketing, Athenaeiim. Studii di Letteratura e Storia
cleirAn(tc'hi(a, n.s. 58, 186-191.
Moga.V., 1977: La briqueterie de la X llle légion Gemina
d'A p u lu m , Rei cretariae R o m a n a e acta 17 -18 ,204 -2 10.
Nieto
Prieto, J. e,a., 1989: Excavations a r q u e o l o g i q u e s
s u b a q u a t i q u e s a Cala C u l i p I . G i r o n a .
40
R eutti, F., 1983:Tonverarbeitende Industrie im römischen
R heinzabern. Vorbericht für die Grabungen der Jahre
1978-1981, Germania 61, 33-69,
R eutti, F., 1984: N e u e archäologische Forschungen im
römischen R heinzabern, Rheinzabern.
Rivet, A.L.F., 1988: Gallia Narbonensis with a chapter on
Alpes Maritimae. Southern France in Roman Times,
London.
Rodriguez-Alm eida, E., 1993: Graffiti e produzione anforia della Betica, in: Harris 1993,95-106.
Rupp.Vera, 1996: Der römische Gutshof “Brückfeld" in
M ünzenberg-G am bach, Wetteraukreis. Rettungsgrabung
b rin g t
antike
Baubefunde
ans Tageslicht, in:
Denkmalpflege in Flessen 1&2/1996, 15-19.
Schlippschuh, O-, 1974: Die Händler im römischen
Kaiserreich in Gallien, Germanien und den Donaupro­
vinzen Rätien, N o ric u m und Pannonien, Amsterdam.
Steines, D.C., 1995: Geletterde Nijmegenaren, Museum­
stukken 5, Nijmegen.
Strobel, K., 1987: Einige Bemerkungen zu den historischarchaologischen Grundlagen einer Neuformulierung der
Sigillatachronologie für Germanien und Riitien und zu
wirtschaftlichen Aspekten der römischen Keramik­
industrie, Miinstersche Beiträge zur Antiken Handelsgesdiichtc 6/2, 75-115.
Strobel, K., 1992: Produktions- und Arbeitsverhältnisse in
der südgallischen Sigillata-industrie: Zu Fragen der
Massenproduktion in der römischen Kaiserzeit, Specimi­
na nova dissertationum ex Institute Historica Universitatis Quinqueeccclesiensis de Iano Pannonio nominatae
8 /1 , 27-57.
Vernhet,A., 1986: Centre de production de Millau, atelier
de la Graufesenque, in: Bemont/Jacob 1986,96-HO.
Vernhet.A., 1990-1991: Signatures de décorateurs decouverts a la Graufesenque, Annales de Pegasus 1,53-56.
Weaver, P.R.C., 1972: Familia Caesaris.A Social Study of
the Emperors Freedmen and Slaves, Cambridge.
Wilmnnns, Juliane C., 1981: Die Doppelurkunde von
R ottw eil und ihr Beitrag zum Städtewesen in Oberger­
manien, M. Ludwig (red.), Epigrafische Studien 12,
K ö ln /B o n n , 1-180.
Whittaker, C .R ., 1994: R om an Empire. A Social and
Econom ic Study, Baltimore/London.
LIBELLI N O V I O M A G E N E S
[1] J.E. Bogaers,J.K. Haalebos e.a., Opgravingen op het terrein van het voormalige
Canisiuscollege, 1987-1989, verzamelde overdrukken uit Numaga 35, 1988, 25-41;
36, 1989, 49-60 en 37, 1990, 73-84.
Prijs f. 10,[2] J.K. Haalebos e.a., Gastra en canabae. Opgravingen op het terrein van het voor­
malige Canisiuscollege te Nijmegen, 1987-1992. Overdruk uit Jaarboek Numaga 40,
3,7-43.
Prijs f. 15,[3] J.K. Haalebos e.a., Castra und Canabae. Ausgrabungen auf dem Hunerberg in
Nijmegen, 1987-1994, Nijmegen 1995.
Prijs f. 17,50
[4] J.K. Haalebos, Ars cretaria. Nijmegen en La Graufesenque.
Enkele gedachten betreffende de organisatie van de handel en de produktie van terra
sigillata, Nijmegen 1997.
Prijs f. 20,De Libelli Noviomagenses zijn te bestellen via het secretariaat van de vakgroep GLTC
van de Katholieke Universiteit Nijmegen (Erasmusplein 1, Postbus 9103, NL-6500
HD Nijmegen) en via het Provinciaal Museum G,M. Kam (Museum Kamstraat 45,
NL 6522 GB Nijmegen). Ze zijn ook te bestellen door het betreffende bedrag (ver­
hoogd met f. 3,50 verzendkosten) over te maken op
Girorekening 623684 t.n.v.
Katholieke Universiteit Nijmegen,
Vakgroep GLTC-Beheer.