Toerekening Huisvestingskosten vlgs Richtlijn Basisbibliotheken

Toerekening huisvestingskosten volgens
de Richtlijn voor Basisbibliotheken
Piet Barendse
Martin van der Gugten
Toerekening huisvestingskosten volgens de Richtlijn
voor Basisbibliotheken
Amsterdam, 22 september 2006
Piet Barendse
Martin van der Gugten
DSP – groep BV
Van Diemenstraat 374
1013 CR Amsterdam
T: +31 (0)20 625 75 37
F: +31 (0)20 627 47 59
E: [email protected]
W: www.dsp-groep.nl
KvK: 33176766 A'dam
Inhoudsopgave
1
1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
1.6
1.7
1.8
Pagina 2
Huisvestingskosten
Inleiding
Uitgangspunten en leeswijzer
Positie van huisvesting bij bibliotheekvernieuwing
Toepassing van huisvestingsmodellen
Het ruimtelijke programma voor bibliotheken
Investeringen in gebouw en inrichting
Exploitatielasten huisvesting
Conclusies
Toerekening huisvestingskosten volgens de Richtlijn voor Basisbibliotheken
3
3
3
4
5
7
10
13
14
DSP - groep
1 Huisvestingskosten
1.1
Inleiding
In najaar 2005 zijn aan bibliotheken handreikingen gegeven om globaal te
kunnen vaststellen wat een bibliotheek die de bibliotheekvernieuwing wil
omarmen, zou kosten. Daarin werden de huisvestingskosten voor het eerst
in de beschouwing betrokken. Tot dan toe waren deze in het proces van
bibliotheekvernieuwing buiten beschouwing gelaten, om redenen van onvergelijkbaarheid in de wijze waarop gemeenten de huisvesting van bibliotheken bekostigden en vanwege het feit dat het primaat lag (en ligt) bij de inhoudelijke ontwikkeling van het bibliotheekbestel.
Desondanks bestaat er toch behoefte om over een globale indicatie te beschikken van de (genormeerde) huisvestingskosten van bibliotheken volgens de richtlijn. Meer inzicht in de kostenstructuur van de huisvesting kan
nuttig zijn bij de voortgang van de bibliotheekvernieuwing. Immers in de
praktijk is huisvesting één van de bepalende elementen voor het niveau van
de dienstverlening. Bovendien blijkt dat bij fusiegesprekken of het ontwikkelen van andere samenwerkingsvormen de uitgangspositie t.a.v. de huisvesting van groot belang is. Gebouw en inrichting worden ook in de bibliotheeksector steeds meer van strategisch belang voor de diensterlening op lange
termijn.
Door de beschikbaarstelling van modellen van kostentoerekening aan bibliotheken kan de discussie over de meest passende financieringsgrondslag
beter worden gevoerd. Dat kan ook zeker gelden voor de huisvestingskosten
als onderdeel daarvan.
1.2
Uitgangspunten en leeswijzer
In deze rapportage worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
• Openbare bibliotheken zijn voor 100% BTW-plichtig. De BTW op alle
investeringen in nieuwbouw, verbouw en inrichting e.d. kan dus worden
teruggevorderd.
• Er is geen onderscheid gemaakt in grootte van bibliotheken, tenzij anders
vermeld, omdat er beperkte correlatie is tussen omvang van oppervlak
van de bibliotheek en hoogte van de huisvestingskosten.
• Als er wordt gesproken over bibliotheken wordt daarmee de hoofdvestiging bedoeld, tenzij anders vermeld.
• Er wordt met een globale cijfermatige benadering volstaan. Dat heeft
twee redenen: de kwaliteit van het beschikbare cijfermateriaal en het feit
dat verdere verfijningen snel leiden tot schijnexactheid. Hoofd- en bijzaken kunnen daardoor door elkaar gaan lopen.
Deze rapportage is bedoeld om bibliotheken houvast te bieden bij verbouw
en nieuwbouwplannen. Bovendien kan zij dienen om discussies met gemeenten over de haalbaarheid van plannen gerichter te kunnen voeren.
De rapportage is ook bedoeld als instrument voor bibliotheken om gedachtevorming over nieuwbouw- en verbouwplannen als onderdeel van de bibliotheekvernieuwing te stimuleren.
Pagina 3
Toerekening huisvestingskosten volgens de Richtlijn voor Basisbibliotheken
DSP - groep
Eerst zal in deze rapportage gesproken worden over het ruimtelijke programma van bibliotheken zowel vanuit de huidige feitelijke situatie als naar
de ideale situatie. Daarbij zal ook worden geformuleerd hoe bibliotheken tot
een dergelijk ruimtelijk programma kunnen komen. Zowel het ruimtelijke
programma als het type gebouw is bepalend voor de hoogte van de noodzakelijke investeringen. Tenslotte zal aandacht worden besteed aan de hoogte
van de exploitatiekosten van huisvesting, zowel in de bestaande situatie als
in de beoogde situatie.
1.3
Positie van huisvesting bij bibliotheekvernieuwing
Verschillen in kwaliteit, verschillen in bekostiging en in de mate waarin sprake is van achterstallig onderhoud worden vaak vertaald in knelpunten bij
fusie en samenwerking. Gemeenten die betrokken zijn bij het proces van
bibliotheekvernieuwing worden zo geconfronteerd met aanvullende voorwaarden over de wijze waarop de knelpunten in de huisvesting worden opgelost.
Veel bibliotheken hebben na de 2 e Wereldoorlog nieuwbouw betrokken. De
eisen die aan het bibliotheekgebouw in de loop van de tijd werden gesteld,
zijn sterk veranderd. Jaarlijks worden gemiddeld tenminste 10 nieuwe bibliotheken per jaar gebouwd en worden circa 40 ingrijpende verbouwplannen
uitgevoerd. Dat aantal zal door het proces van Bibliotheekvernieuwing als
gevolg van functieaanpassingen en fusies of andere samenwerkingsvormen
nog toenemen. Bovendien neemt de strategische betekenis van de huisvestingsfunctie toe.
Belangrijke oorzaken van de grote verschillen in bekostigingsniveaus zijn:
• Het feit dat gebouwen en inrichtingskosten soms door gemeenten (deels)
à fonds perdu worden gefinancierd. Daardoor worden geen interestkosten in rekening gebracht en blijven afschrijvingen (deels) achterwege.
• Het feit dat niet of slechts ten dele wordt afgeschreven op gebouw en
inrichtingskosten.
• Het feit dat sommige gemeenten zijn overgegaan tot doorbelasting van
zgn. marktconforme huur.
• Het feit dat de historische kostprijs van gebouwen per definitie aanzienlijk
verschilt, wat grote consequenties heeft voor de hoogte van rente en afschrijving (die in de meest gangbare praktijk plaatsvindt op basis van historische kostprijs). Daarbij komt nog dat gemeenten verschillende methoden toepassen in hun renteberekening ( o.m. toepassen van het
omslagstelsel).
Als bibliotheken eigenaar zijn van hun gebouw of van een commerciële
marktpartij huren, maakt dat de onderlinge vergelijkbaarheid er niet eenvoudig op. Geografische verschillen in marktomstandigheden spelen daarbij
eveneens een rol.
Het feit dat bibliotheekvernieuwing tot nu toe sterk gericht is geweest op
inhoudelijke onderwerpen heeft de tendens versterkt om de huisvestingslasten tot nu toe buiten beschouwing te laten. De historische gegroeide taakverdeling tussen rijk (bestelverantwoordelijkheid) en gemeenten (verantwoordelijk voor culturele infrastructuur, incl. huisvesting) is daarbij als
gegeven beschouwd. Het feit dat bibliotheekvernieuwing landelijk is gestart,
heeft het buiten haken plaatsen van de huisvestingsfunctie bevorderd.
Pagina 4
Toerekening huisvestingskosten volgens de Richtlijn voor Basisbibliotheken
DSP - groep
De behoefte aan flexibiliteit in huisvesting heeft in de hele economie gezorgd voor meer dynamiek, waardoor grootschalige outsourcing heeft
plaatsgevonden. Door deze uitplaatsing van functies worden organisaties in
staat gesteld om zich meer te richten op de eigen kerntaken en wordt men
daardoor minder gevoelig voor wijzigingen in de marktomstandigheden.
Voor bibliotheken komt daar nog bij dat nieuwe dienstverleningsconcepten
ontstaan door huisvesting te combineren met scholen, theaters, commerciële functies, gemeentehuizen.
Door grootschalige introductie van ICT bij het uitleenverkeer, toename van
het inter- bibliothecair uitleenverkeer ( met daardoor kleinere collecties) en
door het vestigen van dependances in scholen, verzorgingstehuizen verandert de huisvestingsbehoefte van bibliotheken naar aard en omvang; flexibiliteit in de huisvestingsfunctie is daarvan een belangrijk gevolg. Bij bouw en
verbouw dient daarom meer rekening te worden gehouden met wijzigende
marktomstandigheden. Accent op cascobouw met flexibele inrichting, verschuiving van eigen bezit naar huur of van huur naar huisvesting bij derden
zijn daarbij de opties. Daarmee wordt tevens aangesloten op de tendens in
het vastgoed naar steeds meer casco-oplevering waarbij de bedrijfseigen
wensen en verlangens modulair worden aangebracht (met name bij winkels
en kantoren). Daardoor ontstaat de mogelijkheid om sneller en zonder ingrijpende bouwkundige aanpassingen het gebouw aan te passen aan veranderd gebruik. Een dergelijke benadering heeft wel consequenties voor de
exploitatie doordat een groter deel van de investering tot de inrichting wordt
gerekend met een kortere afschrijvingstermijn (voor inrichting 10 à 15 jaren
in plaats van 40 jaren voor het gebouw).
Door combinaties met andere gebruikers ontstaan mogelijkheden van kostenbesparing en mogelijkheden voor herpositionering met brede scholen
(door het ministerie van OCW met geld gestimuleerd), met gemeentehuizen,
met boekhandels, horeca-instellingen, theaters, musea e.d. Dat maakt het
noodzakelijk om bij plannen voor nieuwbouw of ingrijpende verbouw tijd en
ruimte te nemen om toekomstige concepten te doordenken en niet te snel
naar de troffel te grijpen. Nieuwe stedenbouwkundige concepten voor de
ontwikkeling van stads- en dorpskernen bieden voor dergelijke strategieën
de ruimte, niet in de laatste plaats omdat bibliotheken interessante trekkers
kunnen zijn voor planologische ontwikkeling in stads- en dorpskernen.
Door internetreserveringen en selfserviceconcepten neemt de behoefte aan
flexibiliteit verder toe en zijn overwegingen om in panden van anderen vestigingen te openen groeiend aantrekkelijk. Ook het functioneren van de
hoofdvestiging komt daarmee in een ander daglicht te staan; de bezoeker is
vaker geen lener meer. De nadruk kan daarmee nog meer komen te liggen
op de ontmoetingsfunctie.
1.4
Toepassing van huisvestingsmodellen
Er is onderzocht hoe het feitelijk ruimtebeslag van de bestaande gebouwen
en dat van nieuwbouwplannen was in verhouding tot het aantal inwoners.
Vanuit het ruimtebeslag zijn daarna de gevolgen voor de exploitatiekosten
van de huisvesting bekeken.
Pagina 5
Toerekening huisvestingskosten volgens de Richtlijn voor Basisbibliotheken
DSP - groep
Het ruimtegebruik is op twee manieren onderzocht:
• Welke beschikbare modellen zijn voor bibliotheken relevant?.
• Hoe verhoudt zich de feitelijke situatie zich tot nieuwbouwplannen?
Hier worden twee relevante modellen besproken.
Allereerst is daar het veel toegepaste model voor de huisvestingskosten in
het onderwijs: “Bekostigingsstelsel basisonderwijs” en daarna het model van
BBN, adviesbureau op het gebied van bouwmanagement.
Model Bekostigingsstelsel basisonderwijs Velo (Vereenvoudigd Londo)
Dit model dient ter bepaling van de bekostiging van de huisvesting in het
basisonderwijs, waarbij de rijksoverheid per definitie de financiële ruimte
klein heeft gehouden. Kern van het ruimtelijk rekenmodel (hoeveel m2) is in
hoofdzaak gebaseerd op twee parameters te weten:
• Toerekening ruimtebeslag per groep
• Toerekening ruimtebeslag per leerling
Daarnaast wordt nog gewerkt met specifieke toelagen voor specifieke taken.
De huisvestingskosten worden uitsluitend gebaseerd en toegerekend per
groep, waarbij een basisbedrag per school vast wordt toegekend voor minimaal 2 groepen. Er is dus geen leerling-afhankelijke bijdrage. De toekenning
van huisvestingskosten vindt plaats per groep leerlingen. Die toekenning
verloopt niet geheel lineair; vanaf 2 groepen stijgt het bedrag per groep
meer dan proportioneel tot 6 groepen, daarna minder dan proportioneel,
waarna weer een proportionele toename boven 20 groepen in de bekostiging tot uiting komt.
De bekostiging is vanuit het perspectief van een bibliotheek minimaal zo niet
ontoereikend, met name als het gaat om energie en schoonmaakkosten
(€ 7,25 per m2 en € 16,52 per m2). Voor gebouwonderhoud waarin alles
begrepen wordt € 12,40 per m2 gerekend. Er worden bij meerdere locaties,
en dus mogelijke schaalnadelen, geen extra huisvestingskosten vergoed.
Het aantal vestigingen van een school is dus voor de onderwijsbekostiging
niet relevant. Het model is gedetailleerdheid en door de specifieke verfijningen in het model minder bruikbaar voor doeleinden buiten het onderwijs. Het
niveau van de bekostiging wordt door experts als minimaal ervaren.
BBN-model (BBN is adviseur voor gebouwen en gebouwde omgeving)
Dit model is specifiek voor bibliotheken geschikt gemaakt en kan interactief
worden toegepast bij het maken van een programma van eisen. Het model
is als software tegen betaling zelf aan te schaffen (kosten: € 300). Het ruimtelijk deel van dit model is in eerste instantie gebaseerd op de omvang van
de collectie en de ruimtelijke vertaling met daaraan gekoppelde normgetallen per collectieonderdeel. Daarenboven worden normgetallen voor verschillende functies gehanteerd. Om het kort te zeggen: het aantal inwoners leidt
tot een bepaalde omvang van de collectie (hoeveelheden banden), dat leidt
weer tot m2 en die leiden weer tot normgetallen voor andere functies. Het
model is daarom interessant omdat er met verschillende concepten van bibliotheken kan worden gewerkt en deze kunnen worden vertaald naar ruimte
en dus naar kosten en kan interactief worden ingezet om tot een Programma
van Eisen (PVE) te komen.
Pagina 6
Toerekening huisvestingskosten volgens de Richtlijn voor Basisbibliotheken
DSP - groep
Door toepassing van dit model kan belangrijke winst worden geboekt bij het
maken van plannen in combinatie met de toetsing op haalbaarheid. Er gaat
anders veel tijd verloren met strijd over posities en vermeende kosten zonder dat men over veel inzicht beschikt: maximeergedrag van bibliotheken en
minimalisatie van kosten door financiers leidt tot tijdverlies. Aan de hand van
dit model kan snel inzicht worden verkregen in ruimtelijke behoeften en investeringskosten. Het leent zich uitstekend om in workshopverband te komen tot een doordracht programma van eisen (PvE).
1.5
Het ruimtelijke programma voor bibliotheken
Ruimtegebruik bij bestaande bibliotheken
Recent zijn branchegegevens beschikbaar over de hoogte van de huisvestingskosten. In het Bibliotheek Informatie Systeem (BIS) zijn daarover vragen opgenomen t.a.v. de huisvestingslasten van bibliotheken. Bibliotheken
zijn echter vaak niet precies op de hoogte van het oppervlak dat zij in gebruik hebben en dat is een belangrijke voorwaarde voor een doelmatige
interpretatie van de gegevens uit het BIS. Van het totale aantal deelnemers
aan het BIS vult circa 12% het BIS met de vraag over het oppervlak en de
verhouding directe en indirecte ruimte. Het betreft in alle gevallen ruimteinformatie van hoofdvestiging. De volledigheid en nauwkeurigheid zal worden verbeterd in het kader van de nu in ontwikkeling zijnde benchmark.
Bij het berekenen van de huisvestingskosten is de standaardbibliotheek voor
100.000 inwoners als rekenmodel losgelaten, omdat de afwijking in schaalgrootte geen nauwe relatie bleek te hebben met de investeringskosten per
m2 van het gebouw. Om het anders te formuleren; er werden in het beschikbare cijfermateriaal weinig substantiële kostenvoordelen aangetroffen,
die samenhingen met de schaalgrootte. Dat kan mogelijk zitten in ons cijfermateriaal, maar onze indruk is dat andere factoren belangrijker waren dan
de schaalgrootte. Wij noemen:
• de leeftijd van het pand;
• onduidelijkheid bij bibliotheken over bruto/netto-oppervlakte in gebruik;
• spreiding van de huisvesting over meerdere locaties;
• het toepassen van geen of andere afschrijvingsmethodiek e.d;
• verschillen in methoden van doorberekenen van de huisvestingskosten
door gemeenten.
Het bestaande ruimtegebruik aan de hand van het BIS.
Er is een duidelijk verband tussen inwoneraantal en gebruikt oppervlak.
Daarmee hangt ook weer de omvang van het aantal banden per bibliotheek
samen. In onze analyse gebruiken wij het verband tussen inwonertal en in
gebruik genomen oppervlak bij het ontwikkelen van een norm voor ruimtebeslag. Daarbij zijn de volgende onderdelen geanalyseerd:
A. Een analyse waarbij het BIS als basis is gebruikt.
De cijfers zijn ontleend aan de Hoofdstudie kerncijfers van 15-03-2005.
Daarbij wordt de volgende range in het BIS aangetroffen: ·
Pagina 7
Toerekening huisvestingskosten volgens de Richtlijn voor Basisbibliotheken
DSP - groep
Niveau van dienstverlening*
Laag
Midden
42,7
47,8
36,70
44,05
35
40,3
Circa 40**
Omvang werkgebied
< 15.000 inwoners
15.000-30.000 inwoners
30.000-90.000 inwoners
Grote bibliotheken
Hoog
60,9
45,32
43
* niveau van dienstverlening wordt gemeten in een grote hoeveelheid outputgegevens
** door gebrek aan gegevens is hier volstaan met een schatting.
Er is hier dus wel een correlatie zichtbaar tussen aantal inwoners en omvang van ruimtegebruik maar de verschillen in ruimtegebruik zijn veel groter
als gevolg van verschillen in activiteitenniveau. Dat verschil in gebruikt oppervlak en activiteitenniveau wordt kleiner naarmate de bibliotheek een groter gebied bedient, wat kan worden verklaard uit het feit dat in verhouding
langere openingstijden gepaard gaan met een effectiever gebruik van de
huisvesting (in winkeltermen; er is sprake van een hogere vloerproductiviteit') Er is verder een zeker schaalvoordeel zichtbaar naarmate een bibliotheek een groter aantal inwoners bedient. Het verschil is echter kleiner dan
het effect dat optreedt als gevolg van een hoger niveau van dienstverlening.
B. Het ruimtegebruik en gerealiseerde nieuwbouwplannen
Bij circa 43 bibliotheken die na 1990 zijn ontwikkeld is de relatie onderzocht
tussen BVO en inwonertal. De steekproef is daarbij select in die zin, dat het
aantal bibliotheken waarvan cijfermateriaal beschikbaar is, in de categorie
boven 50.000 inwoners oververtegenwoordigd is. Er is voor het vaststellen
van het verband gebruik gemaakt van de mediaan (= de klasse met de
grootste dichtheid).
Klasse
in m2 per
1000 inwoners
0-30
30-40
40-50
50-60
60-70
>70
Totaal
< 15.000
inwoners
15.00030.000
inwoners
30.00050.000
inwoners
1
1
2
1
1
4
50.00090.000
inwoners
> 90.000
inwoners
Totaal
3
1
8
2
3
2
19
4
6
7
0
1
1
19
7
8
18
2
4
4
43
De mediaan ligt duidelijk in de klasse met een BVO tussen 40 en 50 m2 per
1000 inwoners. Er tekent zich wel een zekere verschuiving af naar de klasse
tussen 30 en 40 m2 boven de 90.000 inwoners. Dat kan te maken hebben
met een zeker schaalvoordeel doordat bij grotere gebouwen effectiever met
de ruimte kan worden omgesprongen. Ook kan het zo zijn dat bij grotere
bibliotheken de toename van de omvang van de collectie kleiner is. BBN
veronderstelt een dergelijk verband op basis van hun eigen praktijk ervaring.
Pagina 8
Toerekening huisvestingskosten volgens de Richtlijn voor Basisbibliotheken
DSP - groep
Wat opvalt is, dat de samenhang tussen inwonertal en het beschikbare oppervlak vanuit het BIS, waarin alle oudere panden ook zitten en het oppervlak van de nieuwbouwbibliotheken niet al te zeer verschilt.
Zowel in woonhuizen als in kantoren is op lange termijn een sterke stijging
geweest van het ruimtegebruik, dus verwacht zou mogen worden dat deze
tendens ook zichtbaar zou zijn in de nieuwbouwplannen voor bibliotheken.
Er wordt tenslotte op grote schaal functionaliteit aan toegevoegd (in de vorm
van expositieruimten, studieplaatsen, uitbreiding leeszalen e.d.) en ook zou
groei zijn ingebouwd voor toekomstige functies.
Dat blijkt dus niet het geval te zijn geweest. Nieuwbouw is dus lang niet hetzelfde als uitbreiding van de oppervlakte per inwoner, althans wanneer men
de realisatie van recent gerealiseerde nieuwbouwplannen daarbij als uitgangspunt neemt.
De meest plausibele verklaringen daarvoor zijn:
• de geleidelijke vermindering van de omvang van de collectie. In de periode 2000-2005 is de gemeenschappelijke collectie van alle bibliotheken
gezamenlijk met bijna 20% afgenomen (bron VOB), wat leidt tot een vermindering van het ruimtebeslag met circa 10 %;
• de tendens naar huisvesting in multifunctionele centra met daarbij het
benutten van mogelijkheden van dubbel gebruik. Dat kan oplopen tot
ruimtewinst van circa 15%;
• het feit dat in oude bibliotheken het ruimtegebruik minder effectief is,
waardoor het verschil tussen netto en bruto in gebruik zijnde oppervlak
groter zou zijn.
De uitzonderingen op deze bovenstaande regels worden gevonden in die
gevallen waarin het concept van traditionele bibliotheek wordt uitgebreid
richting belevenisbibliotheek. Dat leidt tot uitbreiding van de open publieksruimte die minder direct aan een functie hangen, maar die ruimte biedt aan
het 'verblijven' in brede zin van het woord.
Extra aandacht voor architectuur en vormgeving leidt ook tot meer extensief
ruimtebeslag, waardoor de relatie tussen VVO en BVO verandert.
In de praktijk is er nog een ander ideaaltype zichtbaar dan waar we tot nu
toe van zijn uitgegaan: de bibliotheek als zgn. regionaal centrum: een relatief kleine hoofdvestiging met meer en volwaardiger nevenvestigingen. Dit
concept blijft hier buiten beschouwing. We zien in de situatie van de bekostiging van scholen, dat de rijksoverheid er geen geld voor over heeft als de
school over meerdere dependances wordt gespreid. In omstandigheden
waarin sprake is van lagere bevolkingsdichtheden, wordt daarmee louter
vanuit de huisvestingsoptiek geredeneerd. Het is lastiger om vestigingen
open te houden, gezien het feit dat kleinere vestigingen een groter ruimtebeslag per inwoner met zich meebrengen. Als we dat nog combineren met
het feit dat kleinere gemeenten minder per hoofd van de bevolking aan bibliotheekwerk besteden, dan staat de dienstverlening in de kleinere plaatsen
door het nadeel in de huisvestingskosten extra onder druk. Het vraagt daar
extra creatieve oplossingen om de huisvestingskosten te drukken
BBN constateert dat vooral in kleinere kernen meer stand-alone wordt gebouwd, wat de exploitatie extra duur maakt. Het lijkt in die gevallen aan te
bevelen om huisvesting met andere (welzijns- en cultuur)functies te combineren.
Pagina 9
Toerekening huisvestingskosten volgens de Richtlijn voor Basisbibliotheken
DSP - groep
Conclusies ten aanzien van ruimtegebruik
De oppervlakte van de hoofdvestiging van alle bestaande bibliotheken ligt
tussen de 40 en 50 m2 per 1000 inwoners. Daarbij zijn de kleinere bibliotheken gemiddeld 50 en de grotere tegen de 40 m2 per 1000 inwoners. Voor
nieuwbouw ligt de ruimtelijke standaard tussen 40 m2 en 50 m2 per 1000
inwoners voor de hoofdvestiging (o.b.v. een steekproef van 43 bibliotheken).
Deze norm kent afwijkingen naar boven voor bibliotheken die extra functionaliteit hebben (vooral meer bezoekersruimte) en naar beneden indien huisvesting van backoffice-functies niet is meegenomen. De mediaan is bij die
normbepaling gehanteerd i.p.v. het gemiddelde.
Is bij nieuwbouwplannen een 'norm' van 40 à 50 m2 per 1000 inwoners een
trefzekere indicatie voor een verantwoord programma? Gegeven het feit dat
18 van 43 nieuwbouwplannen in deze categorie vallen, lijkt dat deze vraag
bevestigend kan worden beantwoord. Daarbij passen twee opmerkingen
(aannemend dat het BIS in deze klopt):
• Het feit dat slecht zicht is te krijgen op de omvang van het ruimtebeslag
van aanvullende functies ( gemeentelijke informatiefunctie, leescafé, expositieruimte, studieruimte, cultureel uitpunt e.d).
• Mogelijke verklaring voor het geringe extra ruimtebeslag in nieuwbouwplannen is het feit dat het ruimtebeslag van boeken afneemt en dat deze
kan worden gebruikt voor uitbreiding van de publieksruimte (afname
2000-2005 van boekencollectie van 42 mln. naar 35 mln.).
Bij de cijfers uit het BIS en bij de quick scan naar nieuwbouwprojecten betreft het de oppervlakte en kosten van de hoofdvestiging. Bij de financiële
analyses zou het totale ruimtebeslag en de huisvestingslasten van een basisbibliotheek (hoofdvestiging plus nevenvestigingen) in aanmerking moeten
worden genomen. Uitgaande van de drie schaalgroottes uit de kostentoerekening komen wij tot de volgende 'educated guess':
• verzorgingsgebied 45.000 inwoners: 1 bibliotheekvestiging van 2.500 m2
(per saldo: 56 m2 per 1.000 inwoners);
• verzorgingsgebied 100.000 inwoners: 1 hoofdvestiging (4.500) en 2 nevenvestigingen (elk 750); totaal 6.000 m2 (per saldo 60 m2 per 1.000 inwoners);
• verzorgingsgebied 150.000 inwoners: 1 hoofdvestiging (5.500) en 4 nevenvestigingen (elk 750); totaal 8.500 m2 (per saldo 57 m2 per 1.000 inwoners).
Per saldo kom je dan op een totaal ruimtebeslag (inclusief nevenvestigingen)
tussen 55 en 60 m2 per 1.000 inwoners.
1.6
Investeringen in gebouw en inrichting
Het gebouw
De stichtingskosten volgens het model dat BBN toepast per m2 zijn als volgt
(prijspeil 2004):
1000 m2 BVO
2000m 2 BVO
€ 1678
€ 2125
€ 2426
45%
€ 1637
€ 2090
€ 2367
45%
Basis kwaliteit
Gem. kwaliteit
Hoge kwaliteit
Verschil hoog/laag
4000m2
BVO
€ 1526
€ 2061
€ 2319
52%
6000 m2 BVO
€ 1477
€ 2046
€ 2221
50%
Verschil
hoog/laag
11,5 %
4%
9%
© BBN 2004
Pagina 10
Toerekening huisvestingskosten volgens de Richtlijn voor Basisbibliotheken
DSP - groep
Het onderscheid tussen basiskwaliteit, gemiddelde kwaliteit en hoge kwaliteit wordt bepaald door een groot aantal criteria (materiaalgebruik, afwerkingniveau, niveau van installatietechniek en de complexiteit van de vormgeving e.d.). In onze eerdere berekening werd € 2000 per m2 (destijds
berekend bij een oppervlak van 4000 m2) als stichtingskosten geraamd. De
grondkosten, de kosten van bouwrijp maken en de parkeerkosten en inrichting van buitenruimte waren toen en ook in bovenstaand overzicht buiten
beschouwing werd gelaten. De berekening van destijds komt dus nagenoeg
overeen met de berekening die BBN heeft gemaakt voor een bibliotheek met
een gemiddeld afwerkingsniveau.
Verschillen in oppervlak tussen oude en nieuwe bibliotheken ten opzichte
van het inwonertal zijn slechts bescheiden. Schaalvoordelen bij grotere
bouwoppervlakte vallen in het niet bij kosten gevolg van verschillen in kwaliteitsniveau. Het verschil in niveau van de nieuwbouw wordt mede bepaald
door ambities die ontstaan als de bibliotheek als kwalitatieve trekker voor
bepaalde stedenbouwkundige ontwikkelingen dient.
De vraag wat het kostenvoordeel of nadeel is van een bibliotheek die
nieuwbouw realiseert als onderdeel van een multifunctionele geïntegreerde
centrumontwikkeling is moeilijk in zijn algemeenheid te beantwoorden. Wel
is een en ander kwalitatief te duiden, zoals schaalvoordelen bij aanbesteden, architectenkosten, dubbel gebruik van ruimten en parkeervoorzieningen, gezamenlijke installaties e.d. Ook in de exploitatie is winst te behalen
door lager energieverbruik door minder buitenmuren, gemeenschappelijk
schoonmaak- en beveiligingskosten. Daar staan op onderdelen hogere kosten tegenover; extra kosten van vereniging van eigenaren, extra beheerskosten van gemeenschappelijke ruimten, juridische en notariskosten. De
meeste winst bij geïntegreerde bouw lijkt te behalen door het gemeenschappelijk gebruik van ruimten, waardoor de totale omvang van het Programma van Eisen (PvE) in m2 kan verminderen (te realiseren voordeel
maximaal 15%).
Verbouwing
In de hoogte van verbouwkosten is weinig uniformiteit te ontdekken. Dat zit
hem in de uiteenlopende verbouwprogramma’s, die worden ontwikkeld - van
volledig strippen tot alleen de herinrichting - de kosten daarvan lopen uiteen
van € 600 tot € 1.300 per m2 .
De mate waarin installaties worden aangepakt, de aard van de inrichting en
ook hier materiaalgebruik en afwerkingsniveau zijn de belangrijkste variabelen bij het ontstaan van deze bandbreedte. Daarmee komt nieuwbouw en
verbouw dicht in elkaars buurt, zeker als we daarbij de afschrijvingstermijn
van verbouwingen op de gebruikelijke termijn van 15 jaren zetten. Overwegingen om te verbouwen of nieuw te bouwen worden niet slechts op basis
van kostenoverwegingen genomen. De stedenbouwkundige en planologische overwegingen wegen daarbij zwaar, als ook de continuïteit van de
dienstverlening c.q. de extra kosten die moeten worden gemaakt om tijdens
de verbouwing de verkoop te kunnen voortzetten.
Door slim gebruik te maken van de restwaarde van het oude pand en
marktwaarde van de oude locatie en door in te spelen op gebiedsontwikkeling van nieuwe kernen kan de keuze ten gunste van nieuwbouw worden
beïnvloed.
Pagina 11
Toerekening huisvestingskosten volgens de Richtlijn voor Basisbibliotheken
DSP - groep
Investeringen in inrichting
Het gaat hier om al die investeringen die niet nagelvast zijn en niet bouwkundig of installatietechnisch van aard zijn. Het gaat daarbij om functiespecifieke inrichting: verlichting, de vloerbedekking, alle balies (ook de nagelvaste), de bewegwijzering en alle meubilair (data- en andere bekabeling
horen bij het onderdeel installatietechniek). Ook daarin kunnen weer verschillende kwaliteitsniveaus worden onderscheiden. De bandbreedte die is
aangetroffen bij investeringen bij inrichtingskosten loopt van € 150 per m2
tot € 380 per m2.
Niet is altijd even helder wat men wel en wat niet tot de inrichting rekent en
wat aan oud meubilair meegenomen wordt. Men ziet in de praktijk een verschuiving van investeringen in het gebouw naar inrichting, die traditioneel
een afschrijvingstermijn van 15 jaren kent. Door op alles wat nagelvast is
een afschrijvingstermijn toe te passen van 40 jaren ontstaat in de praktijk
daarom vaak een tekort aan afschrijvingsreserve om daadwerkelijk na verloop van tijd over te kunnen gaan tot aanpassing en herinrichting van panden aan de eisen die dan worden gesteld.
Onderscheid exploitatie en financiering
Vraagstukken van exploitatie en financiering lopen bij verbouw en nieuwbouwprojecten vaak door elkaar. De oorzaak daarvan is al even aangestipt;
zij heeft te maken met de focus van het politieke besluitvormingstraject op
de financierbaarheid, die rechtstreeks in verbinding staat met de eigen begroting in dit geval van gemeenten. Op deze plaats willen wij het belang
daarvan niet relativeren, maar om een zuiver beeld van de reële kosten te
krijgen, geeft deze benadering te weinig houvast. Bibliotheken die hun mogelijkheden voor nieuwbouw of verbouw gesteund weten door het budgettaire perspectief van de gemeente, dat bijvoorbeeld ontstaat door verkoop van
het kabelbedrijf of aandelen, moeten zich daardoor natuurlijk niet laten
weerhouden. Maar voor het bedrijfseconomisch optimaal benutten van de
mogelijkheden mag het natuurlijk geen verschil maken of het geld uit deze
bron wordt verkregen of gewoon op de kapitaalmarkt tegen de geldende
marktrente wordt geleend. In deze rapportage zal dan ook het financieringsvraagstuk als zodanig alleen maar een rol spelen voor zover deze ontleend
is aan gewone marktomstandigheden.
Dat is ook de reden waarom vaak het accent van nieuwbouw of verbouwdiscussies zo nadrukkelijk op de financiering van de plannen komt te liggen en
zich veel minder richt op de meer strategische vraagstukken van huisvesting
en op de exploitatie. Die verschuiving in denken zal met name gevoed moeten worden vanuit het bestuur en management van de bibliotheken, waarbij
men zich niet op voorhand moet laten afschrikken door argumenten die ontleend worden aan de status quo en de financierbaarheid van de eigen opvattingen, maar door het lange termijnperspectief van de bibliotheek.
Afschrijvingen, technische en economische levensduur
Traditioneel worden bij huisvesting min of meer uniform afschrijvingstermijnen toegepast:
• 40 jaren voor een gebouw (soms worden daarbij het onderdeel installatietechniek afgezonderd en in 15 jaren afgeschreven);
Pagina 12
Toerekening huisvestingskosten volgens de Richtlijn voor Basisbibliotheken
DSP - groep
•
•
15 jaren voor bouwkundige aanpassingen;
10 jaren voor inventaris (excl. ICT).
Doordat steeds meer casco wordt gebouwd en het begrip inrichting niet
meer alleen zoals vroeger wordt gezien als datgene wat niet-nagelvast is,
wordt ook anders tegen de methode van afschrijving aangekeken.
Inrichting in de betekenis die wij er aan geven, namelijk al datgene wat specifiek ten behoeve van de gebruiker aan het casco wordt toegevoegd, zou in
die optiek moeten leiden tot een afschrijving over 15 jaren over een deel van
de kosten voor het gebouw, die een afschrijvingstermijn van 40 jaren kennen. Om pragmatische redenen wordt hiervan nu afgezien; er is vaak toch al
een aanzienlijk tekort aan afschrijvingsreserves. Over datgene wat als nagelvaste inrichting kan worden beschouwd zou om een bedrijfseconomisch
verantwoord beeld te laten ontstaan eigenlijk een afschrijvingstermijn van 15
jaren in acht te worden genomen.
De algemene tendens naar kortere afschrijvingstermijnen wordt ook gevoed
door het steeds verder uiteenlopen van de technische en economische levensduur. Het feit dat de overheid dit verschil niet in zijn boekhouding verwerkt, wordt meer bepaald door zijn financiële mogelijkheden dan door meer
objectieve bedrijfseconomische maatstaven.
1.7
Exploitatielasten huisvesting
Verwerking investering in de exploitatie
De weg van investeringen naar exploitatie is geplaveid met valkuilen. De
belangrijkste reden daarvoor is dat financiering van een gebouw en inrichting wordt verward met exploitatie: door incidenteel geld voor nieuwbouw of
verbouw als financiering te benutten, heeft een gemeente vaak de indruk het
probleem te hebben opgelost. Dat is tijdelijk waar, maar bedrijfseconomisch
is dat niet het geval. Immers indien bibliotheken in de exploitatie geen dekkingsmiddelen kunnen opnemen voor afschrijving ontstaat aan het eind van
de levensduur rond de vervanging van het onroerend goed weer hetzelfde
financieringsprobleem.
Bij het beoordelen van de afschrijvingen binnen exploitatielasten van huisvesting, is inzicht in drie elementen van essentieel belang:
• Waarover wordt wel en waarover niet afgeschreven?
• Wat vormt daarvan de grondslag?
• Welke termijnen worden daarbij in acht genomen?
De aard van het antwoord op deze vragen heeft rechtstreeks invloed op de
exploitatiekosten. In onze rapportage wordt uitgegaan van antwoorden op
deze vragen die niet zijn gebaseerd op de wijze van financiering door derden maar op bedrijfseconomische uitgangspunten. Er is gekozen voor een
berekening van de kapitaalslasten op annuïteitenbasis.
Pagina 13
Toerekening huisvestingskosten volgens de Richtlijn voor Basisbibliotheken
DSP - groep
De exploitatie van een gebouw
Huisvestingskosten
Afschrijvingen en rentekosten gebouw
Kosten per m2
Berekende kosten % van de
bvo (in €)
totale huisvestingslasten
117
49,6
Afschrijvingen en rentekosten inventaris
39
16,5
Onderhoud gebouwen
20
8,5
Onderhoud inventaris
5
2,1
Schoonmaken
25
10,6
Energie
18
7,6
4
1,7
Belastingen
Verzekeringen
1
0,4
Beveiliging
2
0,8
Kleine aanschaffingen
0
0
Arbotoepassingen
0
0
Overige huisvestingslasten
5
2,1
236
100*
Totaal
*
(incl. afrondingsverschillen)
Toelichting op exploitatieopzet:
• Rentekosten bij lening op annuïteitenbasis leidt tot gelijkblijvende jaarlasten over de volle looptijd van 40 jaren. Het gehanteerde rentepercentage
is 5%. Doordat is gerekend met een annuïteitenlening wordt in het begin
minder afgelost en later meer dan het afschrijvingspercentage van 2,5%.
De veronderstelling dat afschrijving per jaar gelijk is aan de aflossing van
het kapitaalskrediet wordt daardoor niet geheel bewaarheid. Als omrekeningsfactor voor de berekening van de annuïteit is 0,058278 gehanteerd
(5 % met en looptijd van 40 jaren. De berekening is gebaseerd op een
historische kostprijs van het gebouw ad € 2000 per m2.
• Er wordt gerekend met inrichtingskosten van € 300 per m2. Verder wordt
uitgegaan van een rentepercentage van 5% en een afschrijvingspercentage van 10% voor de inrichtingskosten. Indien deze ook als annuïteit
wordt geleend, leidt dat tot een omrekenfactor van 0,1295. Ook hier geldt
dat aflossing en afschrijving niet gedurende de gehele looptijd parallel lopen.
1.8
Conclusies
Uit het voorgaande zijn de volgende hoofdconclusies te trekken.
1 De oppervlakte van de hoofdvestiging van alle bestaande bibliotheken
ligt tussen de 40 en 50 m2 per 1000 inwoners. Daarbij zijn de kleinere bibliotheken gemiddeld 50 en de grotere tegen de 40 m2 per 1000 inwoners. Voor nieuwbouw ligt de ruimtelijke standaard tussen 40 m2 en 50
m2 per 1000 inwoners voor de hoofdvestiging. Er is op dit moment een
onvolledig beeld van omvang van het ruimtebeslag van vooral aanvullende functies ( gemeentelijke informatiefunctie, leescafé, expositieruimte,
studieruimte, cultureel uitpunt e.d).
2 Er is in recente nieuwbouwplannen sprake van slechts een gering extra
ruimtebeslag t.o.v. gemiddeld ruimtebeslag bij oudbouw. Als belangrijkste
verklaring dient het feit dat het ruimtebeslag van boeken afneemt en dat
deze kan worden gebruikt voor uitbreiding van de publieksruimte. Of dat
één op één aansluit op de richtlijn is onduidelijk.
Pagina 14
Toerekening huisvestingskosten volgens de Richtlijn voor Basisbibliotheken
DSP - groep
3 Berekening van de recent ontwikkelde bouwplannen laat een redelijke
bevestiging zien van een eerdere inschatting van de stichtingskosten ad
€ 2.000 per m2. (Stichtingskosten = bouwkosten excl. grondkosten, kosten van bouwrijp maken, parkeerkosten en inrichting van buitenruimte).
Dat komt dus nagenoeg overeen met de berekening die BBN heeft gemaakt voor een bibliotheek met een gemiddeld afwerkingsniveau.
4 Er is een groot verschil in de stichtingskosten, afhankelijk van de kwaliteit
van het gebouw. Het verschil tussen de basiskwaliteit, gemiddelde kwaliteit en hoge kwaliteit wordt bepaald door een groot aantal criteria (materiaalgebruik, afwerkingniveau, niveau van installatietechniek en de complexiteit van de vormgeving e.d.). Het verschil bedraagt ruim 50% tussen
het laagste en het hoogste niveau. Dat verschil is veel groter dan de
schaalvoordelen, die ontstaan doordat het oppervlak van een bibliotheek
groter is. Schaalvoordelen bedragen circa 7 à 8%.
5 De vraag wat het kostenvoordeel of nadeel is van een bibliotheek die
nieuwbouw realiseert als onderdeel van een multifunctionele geïntegreerde centrumontwikkeling moeilijk in zijn algemeenheid te beantwoorden. Wel is e.e.a. kwalitatief te duiden: zoals schaalvoordelen bij aanbesteden, architectenkosten, dubbel gebruik van ruimten en
parkeervoorzieningen, gezamenlijke installaties e.d. Ook in de exploitatie
is winst te behalen door lager energieverbruik door minder buitenmuren,
gemeenschappelijk schoonmaak- en beveiligingskosten. De meeste winst
bij geïntegreerde bouw lijkt te behalen door het gemeenschappelijk gebruik van ruimten, waardoor het totale PVE in m2 kan verminderen (tot
circa -15%).
6 De verbouwkosten van alleen de herinrichting tot volledig strippen lopen
uiteen van € 600 tot € 1.300 per m2. Daarmee komt nieuwbouw en verbouw dicht in elkaars buurt, zeker als we daarbij de afschrijvingstermijn
van verbouwingen op de gebruikelijke termijn van 15 jaren zetten).
7 De algemene tendens naar kortere afschrijvingstermijnen wordt ook gevoed door het steeds verder uiteenlopen van de technische en economische levensduur. Het feit dat de overheid dit verschil niet in zijn boekhouding verwerkt, wordt meer bepaald door zijn financiële mogelijkheden
dan door meer objectieve bedrijfseconomische maatstaven.
8 Uit het BIS vloeit voort dat huidige huisvestingslasten voor bibliotheken
circa 20% van de totale lasten bedragen. In de hier weergegeven exploitatie-opstelling komen de huisvestingslasten hoger uit vanwege het (te)
lage niveau van rente en afschrijving in de huidige exploitatiecijfers van
bibliotheken volgens het BIS. Aangezien echter ook de overige kosten
volgens de richtlijn zullen stijgen, zal het aandeel huisvestingslasten ten
opzichte van de totale lasten gemiddeld ongeveer gelijk blijven (20-25%).
9 Het verschil tussen de kosten van huur en koop zijn ongeveer als volgt te
becijferen: indien wordt uitgegaan van een normale marktconforme projectontwikkeling, dan wordt gerekend met een Bruto Aanvangsrendement
van 8%. De bijbehorende huurkosten bedragen € 160 per m2 per jaar.
Dat is hoger dan het bedrag van ε 137 per m2 per jaar, dat in de exploitatie-opstelling is opgenomen voor de kosten van rente, afschrijving en
groot onderhoud. Dat verschil wordt geleidelijk groter door indexering van
de huurprijs.
Pagina 15
Toerekening huisvestingskosten volgens de Richtlijn voor Basisbibliotheken
DSP - groep