EPVs: het ontbrekende puzzelstukje?

EPVs: het ontbrekende
puzzelstukje?
Onderzoek naar pragmatische communicatievaardigheden
bij cliënten met autisme en een verstandelijke beperking
auteur
karin schrijnemakerswijers,
In het kader van de opleiding MSEN (Master Special Educational Needs) is in een
praktijkonderzoek nagegaan in hoeverre EPVs (Lijsten voor Evaluatie van Pragmatische Vaardigheden) geschikt zijn om de pragmatische communicatievaardigheden
van cliënten met een verstandelijke beperking en autisme te beoordelen. De cliënten wonen intramuraal bij Stichting Amarant, een dienstverlenende instelling voor
mensen met een beperking in Noord-Brabant. De auteur is als autismeconsulent/
logopedist verantwoordelijk voor het verrichten van communicatieonderzoek. De
bevindingen van zo’n communicatieonderzoek leiden tot advies en ondersteuning
op maat van de cliënt en coaching van begeleiders op gebied van communicatie.
AUTISMECONSULENT, LOGOPEDIST
De afwijkende waarneming bij personen
met autisme leidt onder andere tot problemen
in de communicatie. Deze communicatieproblemen zijn vooral opvallend op het
­gebied van afwijkende betekenisverlening
en een zwakke pragmatiek (het gebruik van
taal in een sociale context). Dit resulteert in
verminderde sociaalcommunicatieve vaardigheden, een basiskenmerk binnen de
gedragsdiagnose van autisme (Isarin &
­
­Verpoorten, 2009).
Als de cliënt naast autisme ook een verstandelijke beperking heeft, is er sprake
van een meervoudige beperking. Deze twee
ontwikkelingsstoornissen oefenen ieder op
zich van jongs af aan grote invloed uit op
het leven en het functioneren van de cliënt.
Voor het leveren van complete zorg is het
noodzakelijk te focussen op beide problemen (Kraijer, 2004).
Om de juiste begeleiding te kunnen bieden
dient de beeldvorming van de cliënt op alle
ontwikkelingsgebieden helder te zijn. Communicatieonderzoek draagt bij aan deze
beeldvorming en biedt concrete aanknopingspunten voor begeleiding en hulpverlening.
Dit onderzoek dient breed ingezet te worden; naast aspecten als ‘vorm’ en ‘inhoud’
moeten ook de pragmatische communicatievaardigheden van een cliënt goed in kaart
gebracht worden (Isarin & Verpoorten,
2009). Voor cliënten met autisme en een
Uit de resultaten blijkt dat de meeste
­problemen bij de onderzoeksgroep zich
­voordoen bij communicatieve intenties,
­interacties en converstaties
06
LOGOPEDIE JAARGANG 86
verstandelijke beperking die op een ontwikkelingsleeftijd beneden vier jaar functioneren,
zijn echter nauwelijks geschikte instrumenten voorhanden om de pragmatische vaardigheden te onderzoeken. In het onderzoek
wordt daarom gebruik gemaakt van observatie en beschrijving van de communicatie
van de cliënt aan de hand van het multidimensioneel
communicatiemodel
van
Verpoorten (1996). De pragmatische
­
­aspecten komen hierin vooral terug in de
aspecten ‘functie’, ‘sociaal’ en ‘stijl’.
Mogelijk zijn de EPVs een geschikte
­aanvulling op het bestaande onderzoeksinstrumentarium voor de doelgroep cliënten
met een matige tot ernstige verstandelijke
beperking en autisme.
EPVs
De EPVs zijn oudervragenlijsten waarmee de
pragmatische vaardigheden van kinderen van
6 tot 15 maanden (EPV1) en van 16 tot 30
maanden (EPV2) in kaart gebracht ­worden.
De vragenlijsten omvatten elk 37 vragen,
die ingedeeld zijn in vier categorieën:
A.Communicatieve intenties: in welke mate uit het kind bedoelingen, noden en
wensen.
B.Reageren op communicatie: begrijpt het
kind de communicatie van anderen en
hoe reageert het daarop.
C.Interacties en conversaties: in welke mate
neemt het kind deel aan interacties, initieert en beëindigt het zelf interacties en is
het in staat om een storing in de conversatie te herkennen en te herstellen.
D.Contextuele variaties: hierin worden de
verschillen in communicatief gedrag
naargelang de persoon bij wie het kind
is, het moment van de dag, de situatie en
het onderwerp van de interactie, enzovoort bevraagd.
Bij iedere vraag geeft de ouder aan of het
kind het gestelde gedrag al dan niet laat
zien, door de vraag met ja/neen te beantwoorden. Indien de vraag beantwoord wordt
met ja, dan duidt de ouder aan op welke manier (7 mogelijke communicatievormen) en
in welke mate (score 1 tot 5) het kind reageert. Dit maakt dat met de EPVs zowel een
kwantitatieve als een kwalitatieve beoordeling van de pragmatische vaardigheden van
(zeer) jonge kinderen gemaakt kan worden.
NUMMER 12, december 2014
IN HET KORT
In communicatieonderzoek gericht op (differentiaal)diagnostiek en hulpverlening
op maat is het van wezenlijk belang naast aspecten als ‘vorm’ en ‘inhoud’ ook de
pragmatische aspecten van communicatie goed in kaart te brengen (Isarin &
Verpoorten, 2009). Bestaande instrumenten hiervoor (Embrechts, et al, 2005 en
Geurts, 2007) kunnen voor veel mensen met autisme en een verstandelijke beperking niet ingezet worden, omdat deze een ontwikkelingsleeftijd vanaf 4 jaar
vergen.
Dit artikel beschrijft een praktijkonderzoek in het kader van de opleiding Master
Special Educational Needs (MSEN), richting Autismespecialist. Hierin wordt de
bruikbaarheid van de lijsten voor Evaluatie van Pragmatische Vaardigheden
(EPVs) nagegaan, als onderdeel van communicatieonderzoek bij cliënten met
autisme en een verstandelijke beperking, die functioneren op een ontwikkelingsleeftijd lager dan vier jaar. De EPVs zijn oudervragenlijsten, die de pragmatische vaardigheden van zeer jonge kinderen meten (Cocquyt & Zink, 2010). De
vragenlijsten zijn ingevuld door de persoonlijk begeleiders van zeven cliënten. De
gegevens hieruit zijn gescoord, geanalyseerd en nabesproken met de begeleiders. Daarnaast zijn ze vergeleken met eigen onderzoeksresultaten. Op basis van
de resultaten van dit onderzoek is geconcludeerd dat de EPVs een waardevolle
aanvulling zijn op het communicatieonderzoek door een autismespecialist of logopedist, die werkt met cliënten met autisme en een jonge ontwikkelingsleeftijd.
Communicatieonderzoek draagt bij aan de
beeldvorming van de cliënt en biedt concrete
aanknopingspunten voor begeleiding en
hulpverlening
Casus
Ad is een grote, forse man van 44 jaar. Hij
heeft een ernstige verstandelijke beperking; psychologisch onderzoek heeft aangetoond dat zowel de verbale als de performale ontwikkelingsleeftijd op 3;5 jaar
liggen. Toen Ad 31 jaar was is daarnaast de
diagnose autisme gesteld.
Uit communicatieonderzoek blijkt dat zijn
taalbegripsniveau en passieve woordenschat passen binnen zijn globale ontwikkelingsniveau. Ad praat in het algemeen in
eenvoudige, korte zinnen. Hij spreekt luid
en monotoon. In spontane spraak laat hij
regelmatig echolalie horen. Hij gebruikt nagenoeg dezelfde bewoordingen voor het maken van opmerkingen en het stellen van vragen. Aan de hand van de situatie en de manier
waarop hij iets zegt kan opgemaakt worden
welke functie zijn uiting heeft. Zo zegt hij tijdens het ComVoor onderzoek regelmatig:
‘hier’ en ‘zo’. Middels deze opmerkingen
vraagt hij om bevestiging of hij de opdracht
goed uitvoert. Ook maakt hij de opmerking:
‘dit is de laatste’, waarmee hij bedoelt te vragen wanneer hij klaar is. Wanneer visueel duidelijk gemaakt wordt wat er nog komt wordt
deze opmerking niet meer gehoord.
Ad stelt veel vragen, vooral op momenten
dat hij een moeilijkheid ondervindt. Het
lukt hem meestal niet de essentie van de
vraag te verwoorden, maar hij lijkt hiermee
op indirecte manier een signaal van ‘help
me’ af te geven. Het is aan de onderzoeker
om ‘tussen de regels door’ zijn vraag te
ontdekken.
Tijdens een observatie op de woongroep
spreekt Ad nauwelijks. Hij maakt vooral gebruik van de communicatievorm ‘kijken
naar’. Hiermee maakt hij non-verbaal duidelijk dat hij een vraag of opdracht begrepen
heeft en hij vraagt ermee om informatie en
om hulp. En hoewel Ad ook ‘waarom’ vra-
07
Het is een groot voordeel dat de EPVs
­informatie ­geven over pragmatische
­communicatievaardigheden in meerdere
­contexten
gen stelt, lijkt hij niet altijd echt uit te zijn op
het antwoord. Als een reden gegeven wordt
op zijn waarom vraag reageert hij vaak met
‘hè?’ Bovendien levert een antwoord weer
veel nieuwe vragen op. Door de vraag terug
te kaatsen en het antwoord dat hij zelf
geeft te bevestigen gaat hij meestal weer
rustig verder met zijn taak.
De persoonlijk begeleider van Ad wordt gevraagd de EPVs in te vullen. Hieruit blijkt
dat zijn moeilijkheden vooral liggen op het
gebied van communicatieve intenties en op
interacties en conversaties. Hij vestigt de
aandacht op zichzelf en op een ander(e)
persoon, voorwerp of gebeurtenis, hij vraagt
enkel om iets wanneer het binnen handbereik ligt, hij maakt concrete, situatiegebonden opmerkingen en geeft beperkt aan
wanneer hij iets niet wil. De communicatievormen waarmee hij zich uit betreffen emotionele actie, kijkgedrag, bewegingen of
gebaren en woorden/zinnen.
Uit de EPVs blijkt dat er sprake is van contextuele variaties in communicatief gedrag. Zo
reageert Ad vooral als iemand naar hem lacht
of hem aanspreekt. Hij praat meer bij vaste,
bekende begeleiders en bij familie. Momenten waarop hij het meest praat zijn ’s middags
bij thuiskomst van zijn werk en in bad.
De informatie uit de EPVs bevestigt grotendeels de resultaten uit eerder verricht
communicatieonderzoek. Alleen blijkt uit
de vragenlijst dat Ad maar zeer beperkt
vragen stelt. Mogelijk zijn de vragen die hij
in de vorm van een opmerking stelt niet als
zodanig herkend. Een opvallend verschil is
te zien in de spontane spraak; tijdens observatie door de onderzoeker was dit minimaal, terwijl uit de vragenlijsten blijkt dat
Ad bij bekenden en op bepaalde momenten veel meer spreekt. De EPVs bieden dus
goede basisinformatie over pragmatische
communicatievaardigheden van een cliënt.
Daarnaast geven ze extra informatie, die
08
niet altijd gezien wordt tijdens observatie,
omdat ook contextuele variaties nagegaan
worden.
Onderzoeksopzet
Middels praktijkonderzoek (Baarda, 2005)
is onderzocht of de EPVs een bruikbare
aanvulling kunnen zijn op het communicatieonderzoek bij mensen met autisme en
een verstandelijke beperking, die op een
ontwikkelingsleeftijd beneden 4 jaar functioneren.
In het onderzoek is een antwoord gezocht
op de volgende vragen:
- Zijn de vragen, die opgesteld zijn voor
jonge kinderen, van toepassing op cliënten die qua kalenderleeftijd ouder zijn (in
dit onderzoek variërend van 19 tot 51
jaar), en die functioneren op een ontwikkelingsleeftijd lager dan 4 jaar?
- Geeft informatie uit de EPVs een interpreteerbaar en volledig beeld voor de
beeldvorming van de pragmatische vaardigheden van een cliënt?
- Geeft een vragenlijst die ingevuld wordt
door begeleiders aanvullende en voldoende objectiveerbare informatie, over
pragmatische vaardigheden van een cliënt in diverse contexten ?
In het praktijkonderzoek zijn negen intramurale cliënten met een ontwikkelingsleeftijd
lager dan 4 jaar betrokken. De ontwikkelingsleeftijd is vastgesteld middels psychologisch onderzoek. Bij deze cliënten is recent
communicatieonderzoek verricht door de
auteur. In het communicatieonderzoek zijn
de pragmatische aspecten in kaart gebracht
aan de hand van het multidimensioneel com-
municatiemodel van Verpoorten (1996). De
persoonlijk begeleiders van deze cliënten is
gevraagd de oudervragenlijsten in te vullen.
Deze MBO of HBO opgeleide medewerkers
bieden dagelijkse zorg aan cliënten in de
woonvoorziening. In die rol staan zij dicht bij
hen en kennen zij hen goed, zoals ouders
hun kind kennen. Vanuit deze gedachte is de
verwachting dat zij in staat zijn de gevraagde
informatie te geven. Twee begeleiders hebben wegens tijdgebrek afgezien van deelname, waardoor uiteindelijk voor zeven cliënten een vragenlijst ingevuld is.
De informatie uit de vragenlijsten is gescoord, geanalyseerd en besproken met de
persoonlijk begeleiders, om na te gaan of
de beschrijving van de pragmatische vaardigheden aan de hand van de vragenlijst
klopt met hun beeld van de cliënt. Daarna is
de beschrijving naast de resultaten uit eerder communicatieonderzoek gelegd.
Resultaten
De ingevulde vragenlijsten zijn gescoord in
een bij de EPVs behorende Excel-tool. Het
resultaat hiervan is een kwantitatieve beoordeling, die aangeeft of een bepaalde
pragmatische vaardigheid al dan niet verworven is; de zogenaamde ‘ja’ scores.
De percentielscores en leeftijdsequivalenten zijn buiten beschouwing gelaten, omdat
de normering niet gebaseerd is op de onderzochte doelgroep. Bovendien bieden
kwantitatieve gegevens geen inhoudelijke
informatie over de specifieke moeilijkheden
die iemand ondervindt en de hulpverlening
die hierbij aansluit, wat wel één van de doelen van communicatieonderzoek is. Daarom
is een kwalitatieve beoordeling van de gegevens noodzakelijk.
De kwalitatieve beoordeling gaat na in welke vorm en in welke mate een bepaalde
pragmatische vaardigheid voorkomt.
Door de antwoorden op de vragenlijsten uit
te werken zijn de pragmatische vaardighe-
Voor het beschrijven van de communicatiestijl
is aanvullend ­onderzoek door een logopedist
nodig
LOGOPEDIE JAARGANG 86
den van elk van de zeven cliënten beschreven, onderverdeeld naar de drie gebieden in
de vragenlijst:
A.Communicatieve intenties
B.Begrip van en reactie op communicatie
C.Interacties en conversaties.
Daarnaast zijn de meest gebruikte vorm(en)
van communicatie en eventuele contextuele variaties beschreven.
Uit de resultaten blijkt, dat de meeste problemen bij de onderzoeksgroep zich voordoen op communicatieve intenties en op
interacties en conversaties. De individuele
verschillen tussen de zeven cliënten zijn
echter groot. De EPVs geven nauwelijks of
slechts impliciet informatie over de communicatiestijl. Deze informatie kan echter wel
van belang zijn, met name in het kader van
differentiaaldiagnostiek en autisme. Eén
van de uitingsvormen van autisme is namelijk, dat men vaak onvoldoende in staat is de
communicatiestijl soepel aan te passen aan
de context. Het ‘stijlaspect’ kan daarmee
een belangrijke indicator zijn voor het al
dan niet aanwezig zijn van autisme. Het onderzoek naar communicatiestijl dient daarom onderdeel uit te maken van onderzoek
naar pragmatische vaardigheden.
Ook het indirecte taalgebruik dat vaak gehanteerd wordt door cliënten met autisme
wordt niet teruggevonden in de resultaten
van de EPVs.
De uitgeschreven resultaten zijn besproken
met de begeleiders om na te gaan of de beschrijving klopt met hun beeld van de cliënt
en om gegevens te verfijnen. In dit gesprek
is ook gevraagd naar de bevindingen van
begeleiders met betrekking tot het invullen
van de vragenlijst.
Met betrekking tot de resultaten blijkt het
volgende:
>Twee vragen zijn anders gescoord dan
bedoeld.
>Één vraag is niet van toepassing op de
doelgroep.
>Enkele voorbeelden om een vraag te verduidelijken sluiten niet aan bij de doelgroep; desondanks konden de vragen
wel beantwoord worden.
>Van verschillende cliënten zijn tijdens de
nabespreking gegevens over de communicatievorm verder verfijnd en aangevuld.
De bevindingen van begeleiders variëren
NUMMER 12, december 2014
uiteraard, maar zijn overwegend positief te
noemen. Slechts één begeleider geeft aan
dat de lijst tijdrovend is en dat een aantal
vragen niet aansluit bij de cliënt of moeilijk
te beantwoorden is. De overige begeleiders
geven aan ongeveer een half uur tot een
uur nodig te hebben gehad voor het invullen. Deze tijd hebben zij er echter graag
voor over, omdat zij het interessant en leerzaam vinden om ‘anders’ te kijken naar de
cliënt. Deze bewustwording geeft hen
meerwaarde in het werken met de ­cliënten.
Conclusies
Bovenstaande onderzoeksresultaten hebben geleid tot de volgende conclusies:
>De EPVs bieden objectiveerbare normering in vaststelling van vaardigheidsniveau op gebied van pragmatische vaardigheden. De vragen, die gericht zijn op
jonge kinderen, zijn in grote lijnen ook
van toepassing bij (soms) volwassen
mensen met een verstandelijke beperking en een jonge ontwikkelingsleeftijd.
>De EPVs leveren goed bruikbare basisgegevens over de pragmatische vaardigheden van een cliënt op, mits de resultaten geanalyseerd worden door een
deskundige op het gebied van communicatie bij mensen met een verstandelijke
beperking en autisme, en besproken
worden met de begeleider.
>Nagenoeg alle pragmatische vaardigheden worden bevraagd; de kans dat in
communicatieonderzoek aspecten over
het hoofd gezien worden is dus vrijwel
nihil.
>De EPVs geven onvoldoende informatie
over de communicatiestijl.
>Begeleiders blijken aan de hand van de
vragenlijsten betrouwbare informatie te
geven over pragmatische vaardigheden
van de cliënt.
Voor cliënten met
­autisme en een
­verstandelijke
­beperking die op een
ontwikkelingsleeftijd
beneden vier jaar
functioneren, zijn
nauwelijks ­geschikte
instrumenten
­voorhanden om
de pragmatische
vaardigheden te
­onderzoeken
Het is een groot voordeel dat de EPVs informatie geven over pragmatische communicatievaardigheden in meerdere contexten. Met name de vragen over specifieke
situaties en personen geven informatie die
niet altijd (volledig) verkregen wordt uit observatie tijdens een onderzoekssituatie.
Discussie
Aan een onderzoek met een beperkt aantal
09
EPVs zijn een waardevolle aanvulling op
het communicatieonderzoek door een
­autismespecialist of logopedist, die werkt
met cliënten met autisme en een jonge
­ontwikkelingsleeftijd
deelnemers kunnen uiteraard geen algemeen geldende conclusies verbonden worden. Toch geven de conclusies aanleiding
de EPVs als waardevolle aanvulling op bestaand onderzoeksinstrumentarium te beoordelen. Met een aantal aanpassingen in
de vraagstelling en formulering zou de vragenlijst echter nog beter aansluiten bij de
onderzochte doelgroep. Een vraag als: ‘als
het kind opgepakt wil worden, laat het dat
dan weten?’ is bijvoorbeeld niet van toepassing, omdat volwassen cliënten doorgaans
niet meer opgepakt worden. Ook sluit een
aantal voorbeelden ter verduidelijking van
de vraag niet aan bij de ervaring- en belevingswereld van volwassen cliënten, ook al
functioneren zij op het ontwikkelingsniveau
van jonge kinderen. Een voorbeeld hiervan
is de opdracht ‘pak je beertje’ als verduidelijking van de vraag ‘Laat het kind zien dat
het een eenvoudige opdracht begrijpt?’ Een
alternatief zou bijvoorbeeld kunnen zijn:
‘pak je tas’. Dit geldt ook voor het voorbeeld
‘bij het op en neer bewegen op je schoot’ als
verduidelijking van de vraag of het kind het
laat weten als het wil dat je iets herhaalt. Een
meer passend voorbeeld zou kunnen zijn:
‘bijvoorbeeld bij het zingen van een liedje of
het doen van een spelletje’. Door het woord
‘kind’ in de vraagstellingen te vervangen
door ‘cliënt’ is de formulering voor alle leeftijdscategorieën van toepassing.
Er is een aantal verschillen merkbaar tussen
verkregen informatie uit observatie en die uit
vragenlijsten. Meerdere cliënten maken
geen onderscheid in formulering tussen het
maken van opmerkingen en het stellen van
vragen. Tijdens observatie kan aan de hand
van de situatie en de wijze waarop iets gezegd wordt, onder andere de intonatie, opgemaakt worden welke functie een uiting
heeft. Dit is één van de redenen dat het nuttig is de verkregen informatie na te bespreken met degene die de vragenlijst ingevuld
heeft. Daarnaast kan het nodig zijn in een
LITERATUURLIJST
> Baarda, D.B., De Goede, M.P.M. en Teunissen, J. (2005): Basisboek Kwalitatief Onderzoek. Handleiding voor het
opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten:Wolters-Noordhoff
> Cocquyt, M. en Zink, I. (2010). Lijsten voor Evaluatie van Pragmatische Vaardigheden. Screeningsinstrument voor de
vroege opsporing van kinderen met een risico op communicatieve problemen. Gebaseerd op het Engelstalige
gestructureerde interview “Pragmatics Profile of Everyday Communication Skills in Children van Dewart & Summers,
(1995). Destelbergen: SIG
> Coxcquyt, M. en Zink, I. (2011). EPVs: een nieuw screeningsinstrument voor de vroege opsporing van kinderen met
een risico op communicatieve problemen. Logopedie en Foniatrie, november 2011, nr. 11, p. 328-336
> Embrechts, M., Mugge, A., & van Bon, W. (2005). Nijmeegse Pragmatiek Test voor kinderen van 4 tot 7 jaar.
Amsterdam: Harcourt Test Publishers.
> Geurts, H.M.(2007). Children’s Communication Checklist-2(CCC-2-NL). Nederlandstalige versie van een instrument
van D.M.V. Bishop. Amsterdam: Harcourt Test Publishers
> Isarin, J. & Verpoorten, R. (2009). Bewogen Communicatie. Autisme en doofheid. Leuven: Acco/Kentalis Reeks
> Kraijer, D. (2004). Handboek autismespectrumstoornissen en verstandelijke beperking. Lisse: Harcourt
> Verpoorten, R. A. W. (1996). Communicatie met verstandelijk gehandicapte autisten: Een multidimensioneel
communicatiemodel. Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan verstandelijk gehandicapten, 22,106-120
> Verpoorten, R., Noens, I. & van Berckelaer-Onnes, I. (2007). VOORlopers in COMmunicatie. Leiden: PITS
10
nabespreking de verkregen informatie aan
te vullen, te verfijnen of te nuanceren.
Voor het beschrijven van de communicatiestijl is aanvullend onderzoek door een logopedist nodig. Het zou een meerwaarde zijn
als in de EPVs specifieke vragen opgenomen zouden worden, die een uitspraak
doen over de communicatiestijl, omdat dit
één van de onderscheidende communicatieve aspecten kan zijn in differentiaalonderzoek naar autisme.
Door verschillende begeleiders wordt aangegeven dat het invullen van de vragenlijst
hen bewuster laat kijken naar gedrag van de
cliënt; zij ervaren dit als een meerwaarde in
hun werk met de cliënten. Dit laatste is niet
direct van invloed op het onderzoek, maar
het herkennen van communicatieve signalen
van de cliënt door de begeleider draagt wel
positief bij aan de kwaliteit van de begeleiding. In die zin zou het als een ‘positief neveneffect’ gezien kunnen worden.
Hoewel de EPVs ontwikkeld zijn voor het onderzoeken van pragmatische vaardigheden bij
jonge kinderen kan op grond van de resultaten
van het onderzoek gesteld worden dat dit instrument een toegevoegde waarde heeft in
communicatieonderzoek van mensen met autisme en een jonge ontwikkelingsleeftijd, op
voorwaarde dat de onderzoeker deskundig is
zowel op gebied van verstandelijke beperking
als van autisme.
Correspondentiegegevens
Karin Schrijnemakers-Wijers, autismeconsulent/logopedist bij Amarant (Master
Sen autismespecialist): E-mail: [email protected]
LOGOPEDIE JAARGANG 86